HET UITGAVECONTRACT
HET UITGAVECONTRACT
Xxxxx Xxxxxxxxx
Onder wetenschappelijke begeleiding van Xxxx. Xx. X. Xxxxxx
INLEIDING
a. Auteurscontractenrecht: een noodzaak
Een auteur heeft exclusief het recht om zijn werk te exploiteren, bijvoorbeeld door een roman te drukken en te verspreiden onder het publiek. Het intel- lectueel eigendomsrecht van de auteur is immers essentieel een verbodsrecht: aan alle anderen wordt de vrijheid ontnomen handelingen te verrichten die in- terfereren met zijn monopolie.1
Het ontbreekt de auteur doorgaans echter aan de nodige financiële en tech- nische middelen en commerciële know-how om zelf zijn literair, weten- schappelijk of artistiek werk te exploiteren. Hij is daarom genoodzaakt con- tracten af te sluiten met gespecialiseerde tussenpersonen die het auteurs- rechtelijk beschermd werk voor eigen rekening op de markt brengen, in ruil voor een vergoeding (royalty’s) aan de auteur.
De Auteurswet van 22 maart 1886 beperkte zich ten aanzien van het terrein van de auteurscontracten tot het laconieke artikel 3: “Het auteursrecht is een roerend recht dat overgaat bij erfopvolging en vatbaar is voor gehele of ge- deeltelijke overdracht, volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.”2 Vanuit juridisch oogpunt zijn er twee soorten auteursrechtelijke contracten: de overdracht (cession) en de licentie (concession).3 Bij een licentie krijgt de ex- ploitant, al dan niet exclusief, de toestemming bepaalde handelingen te stellen die normaal tot het monopolie van de auteur behoren, zoals de reproductie of de openbaarmaking. De overdracht houdt een volledige afstand van het recht in. De verkrijger na overdracht kan in principe verdere rechten verlenen aan derden en kan zonder procesvolmacht optreden als eiser in een geschil inzake namaak. Soms wordt wel eens de vergelijking gemaakt met het onderscheid
1 XXXXXX, X., “Industriële eigendomsrechten”, in Handels- en economisch recht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I A, Story-Scientia, Brussel, 1985, nr. 274, 287-289.
2 Vgl. art. 3 § 1 al. 1 van de Wet van 30 juni 1994. Cf. uittreksels in bijlage p. 378.
3 Zie XXXXXXX, X., Een juridische analyse van de grondslagen, inhoud, en draagwijdte van auteursrechtelijke exploitatiecontracten, Xxxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, nr. 167 e.v., 85 e.v.
koop-huur, in die zin dat de licentie enkel een persoonlijk gebruiksrecht ver- leent en de overdracht het recht zelf vervreemdt.4
Het stilzwijgen van “la vieille dame” van 1886 was veelzeggend. Bij gebreke van een specifieke wettelijke regeling van het auteursovereenkomstenrecht5 was het gemeen contractenrecht onverkort van toepassing. Centraal staat hier het beginsel van de wilsautonomie: de contractanten zijn vrij al dan niet te contracteren en bepalen, binnen de grenzen van het dwingend recht, zelf de inhoud van de overeenkomst zonder inmenging van de wetgever of de rechter. Wat zo werd overeengekomen strekt de partijen tot wet (art. 1134 B.W.). Het economisch overwicht van de exploitanten, gecombineerd met de juridische onbeslagenheid van de auteurs, bogen deze contractuele vrijheid bij ex- ploitatiecontracten doorgaans geheel om in het nadeel van de auteur.6 Met name op het terrein van de literaire en wetenschappelijke werken komt daar nog bij dat de organisatiegraad van de auteurs erg laag is.7 De exploitatie- rechten werden in hun geheel overgedragen, zonder beperking in de tijd of zonder een plicht tot exploiteren, vaak tegen een vergoeding die niet in ver- houding stond tot het geleverde werk of de opbrengst van de exploitatie. De theoretische gelijkwaardigheid van de contractspartijen was van juridische fictie tot economische leugen verworden.
Het auteursrecht zelf werd hierdoor uitgehold. Het uitgangspunt van de con- tinentale opvatting over het auteursrecht is het positief eigendomsrecht van de auteur over de vruchten van zijn creatieve intellectuele arbeid. In tegenstelling tot het Angelsaksische copyright-concept staat de maker van het werk centraal en niet het werk of de exploitant. Welnu, het heeft geen zin de auteur in naam van de bescherming van zijn creativiteit exclusieve prerogatieven te verlenen, als hij voor de exploitatie van zijn werk de facto verplicht is zijn bescherming op te geven. Auteurscontractenrecht raakt daarom de kern van een moderne auteurswetgeving.8
4 Zie echter verder p. 350 voor een relativering van dit distinguo.
5 Zie nog art. 8, 18 en 19 en de jurisprudentiële regel van de beperkende interpretatie van over- drachten.
6 XXXXXX, X., “Gebreken en tekortkomingen van de Belgische auteurswet op het gebied van contractenrecht”, in Honderd jaar Auteurswet, XXXXXX, X. (ed.), Antwerpen, Kluwer, 1986, (hierna verkort geciteerd als “Gebreken en tekortkomingen”), nr. 24, 25. Zie voor een grondige analyse van enkele bezwarende bedingen XXXXXXX, X., o.c., nr. 327 e.v., 153 e.v.
7 Zie voor de mogelijkheden en gebreken van een tussenkomst van auteursverenigingen als een indirecte oplossing voor de geschetste problematiek XXXXXX, X., “Gebreken en tekort-komingen”, l.c., nr. 3-8, 26-30.
8 XXXXXXX, X., “Auteurscontractenrecht: actuele situatie en toekomstperspectieven”, R.W., 1993-
94 (hierna verkort geciteerd als “Toekomstperspectieven”), 286. Zie ook het standpunt van Belgische Vereniging Voor De Bescherming Xxx Xxx Auteursrecht in Beschouwingen over het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet van 1886, Xxxxxxx, 0000, 42 e.v.
b. De wet van 30 juni 1994
Na een moeizame parlementaire geschiedenis van 8 jaar is de oude Auteurs-wet van 22 maart 1886 vervangen door de Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.9 De ambitie van dit wetgevend op-treden is volgens de hoofdindiener van het oorspronkelijk voorstel, senator XXXXXXXXX, o.a. het verzekeren van betere exploitatievoorwaarden voor de maker, de uitvoerende kunstenaar en de producenten.10 Ook de minister van justitie noemde als belangrijke doelstelling de verbetering van het statuut van de auteurs en van de personen die meewerken aan de realisatie van een “oeuvre de l’esprit”.11
De Belgische wetgever gaat uit van de vaststelling dat de auteur wordt “over- geleverd aan wat traditioneel de wet van de partijen genoemd wordt, hetgeen er in de praktijk op neerkomt dat hij zal moeten zwichten voor een econo-misch sterkere partner”12 en heeft enkele dwingende regels ingevoerd ten einde de auteurs een minimumbescherming te garanderen. Het gaat zowel om algemene regels, die van toepassing zijn op alle auteurscontracten, als om bijzondere regels die enkel slaan op specifieke overeenkomsten.
In navolging van GOTZEN13 heeft de wetgever voorafgaand aan de regeling van de specifieke literaire en artistieke overeenkomsten een algemeen deel op- gesteld met enkele grote principes die gelden voor om het even welke exploi- tatie van een auteursrechtelijk beschermd werk (art. 3 § 1). Het traditionele Belgische onderscheid tussen onoverdraagbare morele rechten en verhandel- bare patrimoniale rechten blijft behouden (al. 1).14 Het bewijs (al. 2) en de interpretatie (al. 3) van auteursovereenkomsten worden geregeld op een wijze die van het gemeen contractenrecht afwijkt. Het algemeen deel behandelt ver- der enkele verplichte bepalingen (al. 4),15 regelt de exploitatieplicht (al. 5) en behandelt de overdracht van toekomstige exploitatievormen (al. 6) en toe- komstige werken (art. 3 § 2).
Naast deze algemene principes behandelt de Auteurswet enkele bijzondere overeenkomsten: het uitgavecontract (art. 25-30), het opvoeringscontract (art. 31-32), het audiovisueel productiecontract (art. 18-20) en het contract voor een audiovisuele adaptatie (art. 17). Bij een conflict tussen het algemeen deel en de specifieke bepalingen vindt het adagium lex specialis generalibus derogat toepassing. De afwijkende bijzondere regels primeren op de algemene principes.
9 B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994 (met officieuze coördinatie), zoals gewijzigd door de Wet van 3 april 1995, B.S., 29 april 1995. Tenzij anders vermeld gebeuren alle verwijzingen in dit artikel naar de nieuwe auteurswet.
10 Gedr. St., Xxxxxx, B.Z. 1988 (verder geciteerd als Verslag Erdman I), 329-2, 8.
00 Xxxx. Xx., Xxxxx, X.X. 1991-92, 473/33 (verder geciteerd als Verslag De Clerck), 9.
12 Gedr. St., Xxxxxx, B.Z. 1988, 329-1, 3.
13 ”De uitgaveovereenkomst in het perspectief van een algemene regeling voor contracten in het auteursrecht”, A.M.R., 1982/3 (verder geciteerd als “De uitgaveovereenkomst”), 60 e.v.
14 XXXXXX, X., “Gebreken en tekortkomingen”, l.c., nr. 15, 30 pleit voor een monisme naar Duits voorbeeld.
15 Auteursvergoeding, reikwijdte van de overdracht, duur van de overdracht.
Daarnaast is er een bijzonder regime voor werken tot stand gebracht ter uit- voering van een arbeidsovereenkomst of statuut (art. 3 § 3 al. 1) en voor wer- ken op bestelling (art. 3 § 3 al. 2).
Deze bepalingen zijn, tenzij anders bepaald, van dwingend recht. Het zou inderdaad weinig zoden aan de dijk zetten indien de uitgever door middel van gedetailleerde standaardcontracten zou kunnen afwijken van suppletieve regels om de contractuele balans weer naar zijn kant te doen overhellen. Xxxxxxxxx die van de dwingende bepalingen afwijken zijn nietig. Omdat de Auteurswet enkel de particuliere belangen van de auteur wil beschermen en niet de open-bare orde aanbelangt, is deze nietigheid relatief.16 Enkel de belanghebbende kan ze inroepen. De rechter mag de nietigheid niet ambtshalve opwerpen. De nietigheid kan impliciet of expliciet bevestigd worden door de auteur en de nietigheidsvordering verjaart na 10 jaar. De relatieve nietigheid moet in limine litis worden ingeroepen.
De regels van de nieuwe Auteurswet zijn enkel van toepassing op overeen- komsten afgesloten na 1 augustus 1994.17
c. Overzicht van de inhoud
Hierna komt enkel het uitgavecontract aan bod. Zowel de specifieke regels van art. 25 e.v. als het gemeen overeenkomstenrecht en het algemeen deel van het auteurscontractenrecht toegepast op de uitgave worden onderzocht. Na een poging om de aard van het uitgavecontract te bepalen, o.a. door een ver- gelijking met verwante overeenkomsten, komen het sluiten, het bewijs, de interpretatie en de tegenstelbaarheid aan derden van deze overeenkomst aan bod. Dan volgt een analyse van de verplichtingen van beide contractanten. Ook de rechtssituatie bij het einde van de overeenkomst en de mogelijkheden van overdracht en licentie worden bekeken.
I. AARD VAN HET UITGAVECONTRACT
1. Definitie
In het voorstel-Lallemand werd in art. 15 een definitie gegeven van het uit- gavecontract, nl. “het contract waarbij de maker van een werk of zijn recht- verkrijgenden aan een persoon, hierna de uitgever genoemd het recht overdragen om tegen een vergoeding waarvan het bedrag of de berekenings- wijze wordt overeengekomen, een voldoende aantal exemplaren van het werk te vervaardigen of te doen vervaardigen, waarbij de uitgever de verplichting op
16 XXX XXXXXX, W., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 1992, 83 e.v.
17 Art. 88 § 3 juncto art. 92 § 1. Omdat de definitieve tekst pas in een erratum werd gepu-bliceerd (B.S., 22 november 1994) zou ook geargumenteerd kunnen worden dat de Auteurswet pas op 1 december 1994 in werking is getreden.
zich neemt te zorgen voor de openbaarmaking en de verspreiding van het werk.”18 Dit komt bijna woordelijk overeen met de wettelijke definitie in de Franse Code de la propriété intellectuelle (hierna: CPI).19
De deskundigen die deelnamen aan de parlementaire werkzaamheden van de Kamercommissie voor justitie hebben bij monde van GOTZEN voorgesteld om de definitie weg te laten.20 Omnis definitio in iure intellectuali periculosa est. De wetgever heeft deze suggestie gevolgd en de bepaling van een uitgave- contract uit de wet gelaten. Hiermee werd ook duidelijk gemaakt dat het toe- passingsdomein van de uitgaveovereenkomst het klassieke literaire en weten- schappelijke domein overstijgt. Ook artikels, platen, films, lithografieën, ge- luidsbanden, microfiches of reproducties via CD-ROM of andere multi-mediale technieken worden geviseerd.21 Telkens als de overeenkomst de ver- menigvuldiging van materiële dragers van een auteursrechtelijk beschermd werk tot voorwerp heeft, kan er sprake zijn van een uitgave.22 Binnen dit uit- gestrekte toepassingsdomein valt een exploitatiecontract enkel binnen de speci- fieke regels voor het uitgavecontract als aan volgende toepassingsvoorwaarden wordt voldaan.
1. Het is vooreerst de auteur zelf die contractspartij moet zijn.23 Het doel van heel de regeling van de exploitatiecontracten is immers de bescherming van de auteur. In de verhouding tussen de uitgever en andere agenten die nodig zijn voor de exploitatie van het werk is er geen sprake van het economisch on- evenwicht dat de wetgever heeft aangezet tot legifereren in het auteurs- contractenrecht. Vele bepalingen spreken bovendien enkel over de relatie uitgever-auteur. Ook in de parlementaire voorbereiding staat de positie van de maker van het werk centraal. De (verworpen) definitie van het Senaats- ontwerp, net zoals art. 132-1 CPI, spreekt van de “de maker van het werk of zijn rechthebbenden”. Naar het geldend Belgisch recht kunnen in het licht van het voorgaande de rechtverkrijgers onder bijzondere titel hier niet toe worden gerekend. De erfgenamen van de auteur die contracteren met een uitgever
00 Xxxx. Xx., Xxxxxx, B.Z. 1988, 329-1, 19 e.v.
19 Art. 132-1 CPI: “Le contrat d’édition est le contrat par lequel l’auteur d’une oevre de l’esprit ou ses ayants droit cèdent à des conditions déterminées à une personne appelée éditeur le droit de fabriquer en nombre des exemplaires de l’oeuvre, à charge pour elle d’en assurer la publication et la diffusion.”
20 Verslag De Clerck, 202.
21 XXXXXXX, X. en XXXXXXX, B., “La nouvelle législation belge sur le droit d’auteur”, J.T., 1995, nr. 54, 129. Vergelijk de visie van de KNUB in “Een wettelijke regeling van de uitgeef- overeenkomst”, A.M.R., 1982/3, 73 en XXXXXXXX, X., Propriété littéraire et artistique et droits voisins, Parijs, Dalloz, 1994, nr. 333.
22 De Franse rechtspraak spreekt zelfs van “une édition” als objecten worden gefabriceerd waarin een grafisch of een plastisch werk is geïncorporeerd, bv. een tas van Chanel (TGI Parijs, 7 maart 0000, Xxxxxxxxx industrielle- bulletin de documentation, 1991, III, 467) of een stoel van Xx Xxxxxxxxx (TGI Nanterre, 17 juni 1992, R.I.D.A., 1992, nr. 154, 180).
23 XXXXXXX, X., “Toekomstperspectieven”, l.c., 293 en “De nieuwe wettelijke regeling inzake auteurscontracten”, T.B.H., 1995 (hierna verkort geciteerd als “De nieuwe regeling”), nr. 8 e.v., 732-735.
kunnen wel een beroep doen op de regels van art. 25-30.24 Ter herinnering: enkel een natuurlijke persoon kan de oorspronkelijke titularis van het auteurs- recht zijn.25 De hoedanigheid van de medecontractant van de auteur heeft geen belang.
2. Het voorwerp van de verbintenissen van de overeenkomst moet bovendien betrekking hebben op de overdracht van het reproductierecht.26
Het begrip overdracht dient met de nodige soepelheid te worden gehanteerd. Vaak is immers de grens met een (exclusieve) licentie erg flou.27 Een strikt dogmatisch onderscheid tussen de overdracht waarbij “de eigendom van het recht” voor de auteur verloren gaat en de licentie als persoonlijk gebruiks-recht is hier misplaatst.28 Telkens zal in concreto moeten worden onderzocht of de prerogatieven die door het contract aan de uitgever worden toegekend, in voldoende mate het monopolie van de auteur afkalven (démembrement) om te kunnen spreken van een overdracht. De loutere toestemming tot publicatie is niet voldoende om van een uitgave te spreken.29 Doorslaggevend is of de auteur zelf nog de reële mogelijkheid heeft om zijn werk te exploiteren. Slechts indien dit niet het geval is, zijn de bijzondere regels van het uitgave-contract, zoals de verstrengde exploitatieplicht en de vergoedingsregeling, verantwoord.
De “overdracht” moet slaan op het reproductie- of verveelvoudigingsrecht. Dit is de exclusieve beslissingsbevoegdheid van de auteur om van het werk al dan niet gelijke of gelijkaardige exemplaren op basis van het origineel werk, op om het even welke wijze, te vervaardigen en in de handel te brengen en onder het publiek te verspreiden. Naast de materiële vermenigvuldiging (reproductierecht sensu stricto) behelst dit recht ook de intellectuele repro-ductie die de vorm van het werk kan aantasten, zoals de vertaling en de be-werking. Gezien het beginsel van de restrictieve interpretatie worden deze laatste rechten niet automatisch geacht aan de uitgever te zijn overgedragen.
3. In tegenstelling tot wat de voorgestelde definitie liet vermoeden is een be- dongen vergoeding geen constitutief element van het uitgavecontract. Zo wordt vermeden dat de afwezigheid van een vergoeding aangewend wordt als een voorwendsel om de dwingende regels voor het uitgavecontract te om-zeilen. De
24 Volgens XXXXXXX (“De nieuwe regeling”, l.c., nr. 13, 735) geldt dit niet voor bijzondere le- gatarissen. Dit is ongetwijfeld verantwoord vanuit de systematiek van het familiaal vermogens- recht. Maakt de bijzondere doelstelling van de Auteurswet echter geen autonome regeling nood- zakelijk? Vanuit het oogpunt van de bescherming van de zwakkere partij is er immers geen ver- schil tussen erfgenamen onder algemene of onder bijzondere titel.
25 Art. 6 al. 1; zie XXXXXXX, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 13, 121.
26 Vgl. de terminologie van art. 26 § 2 al. 2.
27 Xxx XXXXX XXXXXXX, X. xx XXXXXXX, M.W.B. (eds.), Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx. Een praktijkboek voor uitgever en auteur, Zwolle, Xxxxxx Xxxxxxx, 1988, 16: “Dit heeft tot gevolg dat, hoewel de beide contractsvormen in aanleg principieel verschillen, een in economisch op-zicht vrijwel volledig en in juridisch opzicht verregaand gelijk resultaat kan worden verkregen, of men nu voor overdracht dan wel licentie kiest.”
28 Zie XXXXX, X. en XXXXX, H.J., Traité de la propriété littéraire et artistique, Parijs, Litec, 1994, nr. 554, 456.
29 Contra XXXXXXX, X., “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 63-64, 749.
vergoedingsverplichting is wel een wettelijk gevolg, dat overigens kan worden wegbedongen.
Ook de exploitatieplicht kan niet beschouwd worden als een toepassings- vereiste voor het uitgavecontract.30 Indien het tegengestelde wordt aan- genomen, zou het volstaan dat de uitgever zich in de overeenkomst het recht voorbehoudt om het werk te exploiteren zonder de verplichting over te gaan tot de daadwerkelijke exploitatie van het werk, om te ontsnappen aan de dwingende regels betreffende het uitgavecontract. Deze makkelijke vorm van wetsontwijking zou haaks staan op de bedoeling van de wetgever om de auteur te beschermen en te voorkomen dat werken “bevroren” worden.31
Nochtans kunnen we zoals VANHEES aannemen dat er pas van een auteurs- rechtelijk exploitatiecontract sprake is als de auteur een bepaald voordeel krijgt in ruil voor het verlenen van het recht tot uitoefening van de exploitatie- rechten.32 Dit kan een financiële of materiële vergoeding zijn, maar ook “le joie de se voir imprimé”. Vaak zal immers de wens dat het werk wordt geëx- ploiteerd de enige drijfveer zijn van de auteur.33
Concluderend zouden we het uitgavecontract kunnen definiëren als de over- eenkomst waarbij een auteur of zijn erfgenamen aan een derde (de uitgever genaamd), in ruil voor een bepaald voordeel, de exploitatierechten voor de re- productie en de verspreiding onder het publiek overdraagt met betrekking tot een auteursrechtelijk beschermd werk.34
2. Soort overeenkomst
a. Xxxxxxxxxxx overeenkomst
Het uitgavecontract komt tot stand door de loutere toestemming van de par- tijen en is voor zijn geldigheid niet afhankelijk van bepaalde vormvereisten. De regeling van het voorstel-Lallemand, waarbij naar Nederlands voorbeeld35 het geschrift een bestaansvoorwaarde vormt, werd omgebogen tot een bewijs- regel.36
b. Wederkerige overeenkomst
30 Vgl. XXXXXXX, X., o.c., nr. 25, 12 en XXXXX, X. xx XXXXX, H.J., o.c., nr. 556, 457.
31 Verslag Erdman I, 92.
32 O.c., nr. 23 e.v.
33 Zo bijvoorbeeld voor wetenschappers voor wie publicaties van het hoogste belang zijn voor hun carrière: publish or perish.
34 Vergelijk XXXXXX, X., Xxxxxxxxxxxx, in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1992, nr. 162, 71 en XXXXXXX, X., o.c., nr. 79, 38.
35 Art. 2 al. 2 Nederlandse Auteurswet.
36 Cf. infra III 1 a.
37 VAN XXXXXX, X., Verbintenissenrecht, I, 15.
oorzaak van de verbintenissen van de ene partij ligt in de verbintenissen van de medecontractant. Volgens art. 1325 B.W. moet een wederkerige overeen-komst ter bewijs worden opgesteld in evenveel originelen als er partijen zijn. Elke partij kan de stilzwijgende ontbindende voorwaarde (art. 1184 B.W.) en de exceptio non adimpleti contractus inroepen.
c. Benoemde overeenkomst
Sinds de bijzondere regeling in de Wet van 30 juni 1994 is de uitgave een be- noemde overeenkomst. Onder de oude wet was er een discussie of het een on- benoemd sui generis contract38 was, dan wel gelijkgesteld kon worden met bepaalde benoemde overeenkomsten (aanneming van werken,39 koop,40 ven- nootschap41). XXXXXXX heeft overtuigend aangetoond dat auteurscontracten waarbij een exploitatierecht wordt overgedragen verwant zijn met de koop- overeenkomst.42 Vooral bij de vaststelling van de wederzijdse rechten en plichten van de contractanten kan de koop (art. 1582-1701 B.W.) inspiratie bieden, zonder dat dit afbreuk mag doen aan de eigenheid van het editie- contract.
d. Overeenkomst intuitu personae ?
Een contract heeft in hoofde van een contractant een intuitu personae-karakter als de identiteit of een persoonlijke hoedanigheid van de medecontractant een beslissend element was voor zijn toestemming.43 Zulke contracten nemen een einde bij het overlijden of het faillissement van de persoon van wie de per- sonaliteit determinerend is. De verbintenissen gaan niet over op de erf- genamen. Een derde kan de verbintenis niet voldoen tegen de zin van de schuldeiser (art. 1237 B.W.). Een error in personam omtrent de persoon om- wille van wiens hoedanigheid werd gecontracteerd leidt tot nietigheid wegens dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak (art. 1110 al. 2 B.W.).
De Belgische rechtsleer was erg verdeeld over het al dan niet intuitu personae- karakter van het uitgavecontract, zowel in hoofde van de auteur als de uitgever.44 Na de nieuwe Auteurswet wordt deze academische pennetwist minder relevant. Het lot van het uitgavecontract in geval van faillissement,
38 XXXXXXX, X., o.c., nr. 188 e.v., 92.
39 XXX XXXXXXX, X., De exploitatierechten van de auteur, Brussel, Xxxxxxx, 0000, nr. 128, 115.
40 Zie XXXXXX, X., “Gebreken en tekortkomingen”, l.c., nr. 15, 35.
41 XXX XXXXXXX, X., o.c., nr. 141, 127.
42 O.c., nr. 196, 97: de twee essentiële elementen van de koop, nl. eigendomsoverdracht en de betaling van een prijs, vinden bij de uitgave hun pendant in de overdracht van het immateriële recht en het voordeel voor de auteur bij de overdracht.
00 XXX XXXXXX, X., Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx, I, 18 en XXXXXXXX, X., XXXXXX, X., DE LY, F. en XX XXXXXXXXX, X., “Overzicht van rechtspraak (1981-1992). Verbintenissen”, T.P.R., 1994, nr. 47, 243.
44 Contra: XXXXXXX, X., o.c., nr. 60 e.v., 28 e.v. met de nodige nuanceringen, VERSTRINGE, M., v° Auteurscontract, in Bijzondere overeenkomsten. Commentaar met over-zicht van rechtspraak en rechtsleer, IV, Antwerpen, Kluwer, 16 e.v., XXXXXX, X., “De uit- gaveovereenkomst”, l.c., nr. 47, 66. Pro: XXX XXXXXXX, X., o.c., nr. 131, 118 (in hoofde van de exploitant). Vergelijk XXXXX, X. en XXXXX, H.J., o.c., nr. 605, 498.
gerechtelijk akkoord of vereffening van de uitgever wordt gedetailleerd ge- regeld.45 Verder moet de uitgever de toelating vragen van de auteur als hij zijn rechten wil overdragen, tenzij hij tegelijkertijd zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk overdraagt.46 Als we hierin al de wettelijke erkenning van het intuitu personae-karakter kunnen zien,47 dan is dit in ieder geval enkel zo in hoofde van de auteur uit hoofde van de uitgever. Het overlijden van de auteur beëindigt het uitgavecontract niet, behoudens andersluidend beding.
3. Vergelijking met andere overeenkomsten
Voor het werk op bestelling heeft de wetgever andere regels gesteld dan voor de uitgave. Daarnaast wordt naar Frans voorbeeld het uitgavecontract wel eens onderscheiden van de gewone cessie, de uitgave in eigen beheer en de uitgave in gemeenschappelijk beheer. Bij de lectuur van de Franse doctrine moet echter steeds voor ogen gehouden worden dat de Code de la propriété intellectuelle een restrictieve definitie hanteert,48 terwijl de Belgische wet-gever een zo ruim mogelijke bescherming voorstond.49
a. Werk in opdracht
Indien het werk op bestelling is gemaakt zal de overdracht van de vermogens- rechten gebeuren volgens minder stringente voorwaarden dan in het gemeen auteurscontractenrecht, op voorwaarde dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan: 1) degene die de bestelling plaatst oefent een activiteit uit in de niet- culturele sector of de reclamewereld,50 2) het bestelde werk is bestemd voor die activiteit en 3) er is uitdrukkelijk in de overdracht van rechten voorzien.51 In dat geval zijn van art. 3 enkel al. 1 tot 3 van § 1 van toe-passing.
Het duo STROWEL acht art. 3 § 3 al. 4 ook van toepassing bij werken op bestelling.52 Het zou dan mogelijk zijn de verkrijger het recht te verlenen om het werk te exploiteren in een vorm die onbekend is bij het sluiten van de overeenkomst, op voorwaarde dat het uitdrukkelijk is en het een winstaandeel voorziet voor de auteur. De nederlandstalige tekst reserveert deze mogelijk- heid nochtans enkel voor een arbeidsovereenkomst of een aanwerving onder statuut. Ook de vermelding van een “collectieve overeenkomst” in al. 5 laat vermoeden dat al. 4 enkel van toepassing is ingeval van een ondergeschikt
45 Art. 30: cf. infra IV 3.
46 Art. 26 § 3: cf. infra V. Hier is sprake van de “instemming van de houder van het auteurs-recht”. Dit slaat wel degelijk op de oorspronkelijke titularis van het recht (vergelijk met art. 31 al. 3 voor het opvoeringscontract).
47 In die zin STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 55, 129. Vgl. infra IV 1.
48 XXXXXXXX, X., l.c., nr. 330.
49 Zie bv. Verslag Erdman I, 92.
50 DE VISSCHER gaf als voorbeeld het onderscheid tussen een literaire uitgeverij en een uitgeverij gespecialiseerd in handboeken over software (Verslag De Clerck, 142).
51 Art. 3 § 3 al. 2.
52 L.c., nr. 52. Vgl. XXXXXX, X. xx XXXXXXX, X., “De nieuwe Auteurswet”, R.W., 1995-96, voetnoot nr. 189, 530.
verband en niet bij een werk op bestelling.53 Anderzijds is ook het verbod van overdracht van rechten betreffende nog onbekende exploitatievormen van art. 3
§ 1 al. 6 niet toepasselijk. Daarom kan ingeval van een werk in opdracht deze overdracht gebeuren, zij het enkel als dat uitdrukkelijk wordt voorzien. Het is niet vereist dat voor de auteur een aandeel wordt voorzien in de winst door de exploitatie gemaakt.
Als de opdrachtgever niet actief is in de niet-culturele sector of de reclame- wereld of als het bestelde werk niet bestemd is voor zo’n activiteit, dan geldt de soepele regeling niet en zijn de gewone regels voor auteursrechtelijke ex- ploitatierechten van toepassing, casu quo ook die voor het uitgavecontract.
Ook in de klassieke literaire of artistieke sector speelt de uitgever steeds meer een actieve rol en geeft hij zelf opdrachten in plaats van te wachten tot auteurs komen aankloppen.54 De technologische vooruitgang en de harde concurrentie werken deze economische ontwikkeling in de hand. Hoe groot de bijdrage van de uitgeverij ook is (bv. encyclopedieën, verzamelwerken, kunstboeken), als ze een rechtspersoon is kan ze zelf nooit de hoedanigheid van mede-auteur verwerven.55
Het voorstel-Lallemand onderscheidde de uitgave in eigen beheer van het uit- gavecontract. De overeenkomst voor uitgave in eigen beheer werd gedefini- eerd als “het contract waarbij de maker of zijn rechtverkrijgenden aan de uit- gever een vergoeding betalen voor het vervaardigen van exemplaren van het werk en eventueel voor de openbaarmaking en de verspreiding ervan. Voor contracten betreffende uitgaven in eigen beheer geldt de regeling inzake aan- neming van werk.”57 Ook art. 132-3 CPI onderscheidt het “contrat d’édition” van het “contrat dit à compte d’auteur”.58 De exemplaren die de uitgever ver- plicht is te maken (en te verspreiden) zijn eigendom van de auteur. De uit-gever verkrijgt enkel een vergoeding voor het geleverde werk inzake de ver- vaardiging en de verspreiding en neemt niet deel in het commercieel risico van de exploitatie van het werk. Omdat de uitgever geen (gebruiks)recht ver-krijgt met betrekking tot de exploitatierechten,59 maar gewoon een aannemer van werk is, is dit geen auteursexploitatie-overeenkomst, laat staan een editie- contract.60 Tijdens de parlementaire voorbereiding werd er wel de nadruk op gelegd dat er in deze overeenkomst niet in een overdracht van rechten van de auteurs kan worden voorzien.61
53 Rapporteur DE CLERCK sprak expliciet van een CAO (Verslag De Clerck, 142).
54 Zie hierover XXXXX, X. en XXXXX, H. J., o.c., nr. 551, 454-455.
55 Art. 6 al. 1.
56 GOTZEN noemde deze contractsvorm eerder een randfenomeen (Verslag De Clerck, 202). XXXXX, X. en XXXXX X.X., o.c., nr. 559, 458 bestempelen het als “loin d’être une curiosité”.
57 Gedr. St., Xxxxxx, B.Z 1988, 329-1, 20, art. 15.
58 Zie XXXXX, X. en XXXXX, X.X., o.c., nr. 558; 458 en COLOMBET, C, o.c., nr. 331.
59 Hij kan bv. niet zelfstandig optreden als eiser in een geschil inzake namaking.
60 XXXXXXX, X., o.c., nr. 36 e.v., 16 e.v.
61 Bv. Verslag De Clerck, 202. De vertegenwoordiger van de minister stelde dat op de uitgave in eigen beheer de algemene bepalingen (nu art. 3) van toepassing zijn. Dit is op z’n minst dubbel-
c. Uitgave in gemengd beheer
Art. 132-3 CPI bepaalt dat ook geen uitgaveovereenkomst is, het “contrat dit de compte à demi. Par un tel contrat, l’auteur ou ses ayants droit chargent un éditeur de fabriquer à ses frais et en nombre, des exemplaires de l’oeuvre, dans la forme et suivant les modes d’expression déterminés au contrat, et d’en assurer la publication et la diffusion moyennant l’engagement réciproquement contracté de partager les bénéfices et les pertes d’exploitation, dans la proportion prévue.”62 De auteur en de uitgever komen dus overeen volgens een voorafbetaalde verhouding het commercieel risico en de winst uit de ex- ploitatie te verdelen. Deze contractsvorm is dan ook, in tegenstelling tot de uitgave in eigen beheer, een auteursexploitatie-overeenkomst.63 Als de uit- gever de verplichting op zich neemt om een aantal exemplaren te ver- vaardigen, op de markt te brengen en te verspreiden, en daarbij exploitatie- rechten verkrijgt, zou het niet stroken met de bedoeling van de wetgever om de auteur de bescherming van de regels betreffende het uitgavecontract te ont- zeggen.
zinnig. Deze bepalingen hebben immers weinig zin in geval van een uitgave in eigen beheer in de zuivere vorm, d.i. zonder overdracht van rechten. Als de uitgave in eigen beheer toch rechten overdraagt dan zijn, naast het algemeen deel, ook de regels van het uitgavecontract van toe-passing. 62 Zie XXXXX, X. en XXXXX, X.X., o.c., nr. 559, 438.
63 XXXXXXX, X., o.c., nr. 41, 20.
d. Gewone cessie van het reproductierecht
De Franse rechtsleer maakt een onderscheid tussen het uitgavecontract sensu stricto en de overeenkomst tot cessie van het reproductierecht.64 Bij die laatste is er door de uitgever geen verplichting aangegaan om te exploiteren en heeft hij enkel de mogelijkheid verkregen van reproductie. Naar Belgisch recht is de plicht tot reproductie echter geen toepassingsvoorwaarde voor art. 25 e.v. Telkens wanneer een auteur aan zijn medecontractant in ruil voor een voordeel het reproductierecht overdraagt, is er sprake van een editiecontract. Of in de overeenkomst de uitgever de vrijheid wordt verleend om al dan niet te publiceren is hierbij van geen belang.65 Meer nog: als er sprake is van een uitgavecontract is de medecontractant verplicht te exploiteren overeenkomstig de eerlijke gebruiken.66
De overdracht waarbij noch een plicht tot exploitatie, noch een vergoeding wordt voorzien, is bij afwezigheid van enig voordeel voor de auteur geen auteursrechtelijk exploitatiecontract.67 Aangezien de overdracht door een animus donandi wordt ingegeven, kunnen we dit uitzonderlijke geval kwalificeren als een schenking.
e. Verkoop van de materiële drager
Als de auteur het corpus mechanicum, de materiële drager waarop het auteursrecht rust, verkoopt zonder de verkrijger toestemming tot exploiteren te verlenen, is dat uiteraard geen uitgavecontract. Art. 3 § 1 al. 3 stelt overigens expliciet dat de overdracht van het voorwerp dat een werk omvat geen overdracht van exploitatierechten tot gevolg heeft.68 Als de schrijver zijn manuscript verkoopt of de componist zijn partituren, brengt dit niet auto- matisch de overgang van de morele en patrimoniale rechten met zich mee.
f. Overeenkomst tot beheer met een tussenpersoon
De overeenkomst van een auteur met bv. een literair agent of een auteurs- vereniging, waarbij die laatste de verbintenis op zich neemt om een exploitant te zoeken en eventueel in naam en voor rekening van de auteur een uitgave- contract te onderhandelen en af te sluiten, is geen uitgavecontract.69 De medecontractant van de auteur verkrijgt immers geen exploitatierechten.
64 Zie o.a. XXXXX, X. en XXXXX, H.J., o.c., nr. 566, 459 en XXXXXXXX, X., o.c., nr. 330.
65 Zie ook XXXXXXX, X., o.c., nr. 25, 12. Ook XXXXX, X. en XXXXX, X.X., x.x., xx. 000, 000 xxxxxxxxx xx xx Xxxxxxxxx afwijkende mening van DESBOIS en maken zelf een voorbehoud bij “la licéité du montage juridique qui emprunterait le vêtement de la cession pure et simple en vue de tourner les dispositions d’ordre public protectrices de l’auteur.”
66 Art. 3 § 1 al. 5 en 26 § 1 al. 2.
67 XXXXXXX, X., o.c., nr. 183, 90.
68 Zie ook art. 19 voor werken van beeldende kunst.
69 Zie ook XXXXXXX, X., o.c., nr. 35, 16.
II. HET SLUITEN, HET BEWIJS, DE INTERPRETATIE EN DE TEGENSTELBAARHEID AAN DERDEN
1. Vormvoorwaarden en bewijsregels
a. Vereiste van een geschrift
De algemene regel in ons contractenrecht is het consensualisme: de partijen verbinden zich solo consensu.70 Een geschrift is in de regel geen voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst. Het bestaan van een akte heeft door- gaans wel een invloed op het bewijs van de rechtshandeling of haar tegen- stelbaarheid aan derden.
De toepassing van het principe van de vormvrijheid, bij gebrek aan een andersluidende bepaling in de wet van 1886, in de sector van de auteurs- contracten werd unaniem door de doctrine bekritiseerd.71 GOTZEN pleitte ervoor om van de schriftvorm een voorwaarde ad validitatem te maken, waar- bij de auteur zelf de omvang van zijn rechten met alle middelen rechtens moet kunnen bewijzen.72 Het senaatsontwerp voorzag een formalistische regeling waarbij een geschreven akte een bestaansvoorwaarde vormt voor de overeen- komst, zonder een onderscheid te maken tussen auteur en exploitant.73 Door een regeringsamendement is het geschrift in de uiteindelijke versie geen geldigheidsvoorwaarde meer, maar een bewijsregel.74 In sommige sectoren komt het immers voor dat de overeenkomst niet onmiddellijk op papier wordt gezet. Het werd overdreven geacht de overeenkomst daarom nietig te ver- klaren, temeer omdat dit ook ten aanzien van de auteur bijzonder streng is.75 Bovendien geldt deze bewijsregel enkel indien bewezen wordt tégen de auteur.
De uitgever moet bij betwisting al zijn aanspraken ten aanzien van de auteur schriftelijk bewijzen. Deze regeling geldt ook als de waarde van het geschil
15.000 frank niet overschrijdt. De uitgever kan zich niet beroepen op de on- mogelijkheid om een geschrift op te maken, ingevolge materiële of morele omstandigheden of gebruiken (art. 1348 B.W.). Het bewijsmiddel bij uitstek is de akte, d.i. een geschrift opgemaakt om tot bewijs te dienen en onder-tekend door de persoon tegen wie het moet bewijzen.76 Er moeten in beginsel evenveel originelen als partijen zijn en elk origineel moet het aantal exem-plaren
00 XXX XXXXXX, X., Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx, I, 13-14.
71 XXXXXX, X., “Rechtsvergleichende Bemerkungen zur Vertragsfreiheit xx Xxxxxxxxxxxx”, xx Xxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxx, Verlag Chemie, Weinheim, 1977, 160-162; XXXXXX, X., “De uitgaveovereenkomst”, l.c., 61 en “Gebreken en tekortkomingen”, l.c., 31.
72 ”Gebreken en tekortkomingen”, l.c., 31.
73 Gedr. St., Xxxxxx, B.Z. 1988, 329-1, 17, art. 4 al. 1; voor een kritiek hierop zie XXXXXXX, X., “Toekomstperspectieven”, l.c., 287.
74 Art. 3 § 1 al. 2.
75 Verslag De Clerck, 86-87.
76 VAN XXXXXX, X., Verbintenissenrecht, III, 459.
vermelden (art. 1325 B.W.).77 De tekst van art. 3 § 1 al. 2 lijkt andere vormen van schriftelijk bewijs, zoals afschriften en briefwisseling, niet a priori uit te sluiten.78 In Frankrijk wordt aanvaard dat de uitgever de buiten-gerechtelijke bekentenis kan aanwenden.79
De nieuwe Auteurswet brengt geen wijziging in het regime dat het bewijs door de auteur regelt. Aangezien de uitgever meestal een handelaar is, valt de auteur niet onder het burgerlijk bewijsrecht, maar wel onder het bewijs in handelszaken. Indien een wederzijdse rechtshandeling civiele verbintenissen bevat in hoofde van een partij en commerciële in hoofde van de andere (acte mixte), moet immers het bewijsregime worden toegepast van de partij tegen wie men bewijst.80 In handelszaken oordeelt de rechter vrij over de toelaat-baarheid van getuigenissen en vermoedens en apprecieert hij de bewijswaarde ervan op soevereine wijze.
Deze bewijsregels gelden enkel tussen de contractspartijen. Derden aan de overeenkomst bewijzen vrij met alle middelen rechtens.
b. Verplichte vermeldingen
Zoals voor elke exploitatieovereenkomst moeten voor elke exploitatiewijze de vergoeding, de reikwijdte en de duur van de overdracht worden bepaald. Over deze specifiëringsplicht hebben we het hierna.81
Het uitgavecontract moet bepalen uit hoeveel exemplaren de eerste oplage zal bestaan (art. 25). Deze verplichting wil de auteur bij een proportionele berekeningswijze van zijn vergoeding verzekeren van minimuminkomsten. Logischerwijze vervalt deze verplichte vermelding dan ook als in het auteurs- contract bedongen is dat een gewaarborgd minimum van royalty’s ten laste komt van de uitgever.
Het verlenen van het recht om van een bestaand werk een audiovisuele bewer- king te maken moet worden geregeld in een afzonderlijk contract, los van het uitgavecontract (art. 17 al. 1). Dit streng formalisme moet de auteur de draag- wijdte van de rechten die hij overdraagt doen beseffen.
c. Specifiëringsplicht
Onder de oude wet was het mogelijk dat de oorspronkelijke houder van het auteursrecht door middel van een algemene clausule al zijn patrimoniale rechten overdroeg op de exploitant, zonder dat hij zich bewust was van dat- gene waartoe hij zich verbond en zonder besef van de economische waarde van de prerogatieven die hij verloor.82 De jurisprudentiële regel van de res-trictieve
77 Zie VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, III, 465 voor de uitzonderingen: briefwisseling, gedeeltelijke uitvoering, geschriften houdende een buitengerechtelijke bekentenis, ...
78 Vergelijk art. 131-3 al. 2 CPI: “Lorsque des circonstances spéciales l’exigent, le contrat peut être valablement conclu par échange de télégrammes (...)”.
79 XXXXX, X. xx XXXXX, X.X., o.c., nr. 488, 402 en XXXXXXXX, X., o.c., nr. 317.
80 XXXXX, X., “Afwijkend en bijzonder handelsrecht”, in Handels- en economisch recht, I, A, nr. 136-140, 172-173.
81 Cf. infra II 1 c.
82 Zie XXXXXXX, X., o.c., nr. 345 e.v., 158 e.v.
interpretatie van auteursovereenkomsten83 bood hier geen soelaas: als een clausule, ondanks de algemene bewoordingen, geen twijfel laat over de omvang van de overgedragen exploitatierechten en -wijzen speelt deze regel immers niet (In claris cessat interpretatio).84 Meestal wordt van deze rechten geen gebruik gemaakt en wordt het werk zo definitief begraven omdat de auteur ze zelf niet meer kan laten uitoefenen. Gezien de voortdurende techno-logische vernieuwingen moet volgens de wetgever nu “het contract voor de overdracht van de rechten nauwkeurig en correct de wilsuiting van de partijen en de draagwijdte van hun overeenkomst bevatten.”85
Naast een wettelijke consecratie van het beginsel van de restrictieve inter- pretatie, werd hiertoe art. 3 § 1 al. 4 in de wet opgenomen: “Voor elke exploitatiewijze moeten de vergoeding voor de auteur, de reikwijdte en de duur van de overdracht uitdrukkelijk worden bepaald”. Deze bepaling heeft tijdens de commissiebesprekingen het voorwerp uitgemaakt van een geani-meerde discussie. Hiermee wordt een dubbele specifiëringsplicht opgelegd: 1) het contract moet bepalen welke exploitatiewijzen worden overgedragen, en 2) voor elke exploitatiewijze moet de vergoeding voor de auteur, de reikwijdte en de duur van de overdracht worden bepaald.
Het begrip ‘exploitatiewijze’ is volgens XXXXXXX niet gelijk aan het begrip ‘exploitatierecht’ en slaat op iedere concrete, technische en economisch zelf- standige exploitatiewijze.86 In de parlementaire voorbereiding wordt dit onderscheid nochtans niet zo scherp gemaakt. In de Senaatscommissie was er sprake van twee punten die moeten worden gepreciseerd: de exploitatiewijzen en het overgedragen recht.87 Ook de exemplatieve opsomming van exploitatiewijzen die DOUTRELEPONT gaf in de Kamercommissie gaat er van uit dat de regeling van art. 3 § 1 al. 4 de uitdrukking is van een algemeen principe dat zowel slaat op het vermogensrecht als de exploitatiewijze sensu stricto.88 Zij onderscheidt voor werken van letterkunde, audiovisuele werken en plastische, grafische en fotografische werken, onder de noemer ‘exploi- tatiewijze’ telkens primaire rechten, secundaire rechten en nevenrechten. Voor werken van letterkunde en toneelwerken bv. beschouwt ze het repro-ductierecht (uitgave) en het vertaalrecht als primaire rechten, en het recht van grafische bewerking (ander uitzicht van de oorspronkelijke uitgave: beknopte pocketeditie, ingekorte uitgave, fotoroman, stripverhaal ...) en het recht van opvoering als secundaire rechten. Tot de afgeleide rechten behoren het recht van geluids- en audiovisuele reproductie, het recht van toneelbewerking of audiovisuele adaptatie en de afgeleide rechten voor merchandising en reclame-
83 Cf. infra II 3.
84 XXXXXXX, X., o.c., nr. 397, 178 geeft als voorbeeld: “Hierbij draagt de auteur het auteurs-recht op het werk over in zijn meest volledige wettelijke omvang zonder voorbehoud van enige reeds bestaande of toekomstige bevoegd.” Zie ook de gelijklopende mening van DOUTRELEPONT in Verslag De Clerck, 90.
85 Verslag De Clerck, 92. Zie in die zin ook GOTZEN (ibid., 90): “De contractuele vrijheid moet gekoppeld worden aan een voldoende inzicht in de draagwijdte van het contract”.
86 O.c., nr. 1254, 523 en “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 20, 737.
87 Verslag Erdman I, 60.
88 Verslag De Clerck, 128 e.v.
doeleinden. Het is duidelijk dat hier aan het begrip ‘exploitaitewijze’ een al- gemenere betekenis wordt gegeven dan VANHEES voorstaat. Tijdens de bespreking werd ‘exploitatievorm’ trouwens expliciet onderscheiden van ‘ex- ploitatietechniek’ of ‘exploitatieprocédé’.89
Clausules die in algemene bewoordingen de totaliteit van de patrimoniale rechten overdragen, blijven op grond van deze verplichting zonder uit- werking.90 Deze oplossing sluit aan bij de Franse Code de la propriété intellectuelle.91 Alhoewel theoretisch nog steeds het principe geldt dat alle patrimoniale rechten uno acto kunnen worden overgedragen, brengt art. 3 § 1 al. 4 (samen met het verbod op overdracht van rechten betreffende toe- komstige exploitatievormen in art. 3 § 1 al. 6) met zich mee dat de auteur steeds een stuk economische inhoud behoudt. De klassieke dualiteit tussen on- overdraagbare morele rechten en overdraagbare patrimoniale rechten wordt hierdoor gerelativeerd.
Voor elke exploitatiewijze moet uitdrukkelijk de vergoeding, de reikwijdte en de duur worden bepaald. De vergoeding kan een percentage of een vast be-drag zijn, zelfs gelijk aan nul.92 De duur kan korter zijn of gelijk aan de duur van de overeenkomst, maar moet in beide gevallen expliciet worden ver-meld.93 De reikwijdte slaat op het toepassingsgebied ratione loci.94
Het is niet vereist dat telkens voor elke opgesomde exploitatiewijze apart de vergoeding, de reikwijdte en de duur worden geëxpliciteerd.95 “Uitdrukkelijk” mag niet worden verward met “afzonderlijk”. Een algemene clausule voldoet aan de specifiëringsplicht, op voorwaarde dat er geen twijfel kan over bestaan dat ze op alle opgesomde exploitatiewijzen van toepassing is.
Deze regel werd erg gecontesteerd.96 Een senator opperde zelfs dat deze be- paling enkel ten goede zou komen aan de ‘advocaterij’ (la chicane juridique) en niet aan de te beschermen auteur.97 Alles hangt natuurlijk af van hoe rigoureus de praktijk en uiteindelijk de rechter de verplichting van art. 3 § 1 al. 4 zal toepassen. Een werkzame leidraad hierbij kan de precisering zijn van het begrip ‘exploitatiewijze’ door rapporteur DE CLERCK, in die zin “dat deze term niet op al te beperkte, doch op pragmatische wijze moet worden uitgelegd.
89 Verslag De Clerck, 132. Merk op dat ‘mode d’exploitation’ in de titel verkeerd is vertaald als ‘exploitatievorm’. Een gelijkaardige fout werd gemaakt bij de oorspronkelijke publicatie in het Belgisch Staatsblad waar in de Franse tekst van art. 3 § 3 al. 4 is er sprake is van ‘un mode inconnu’ in plaats van ‘une forme inconnue’. Dit werd met een erratum (B.S., 22 november 1994) recht gezet.
90 Zie ook Verslag De Clerck, 83 waar eenzelfde oplossing wordt gekoppeld aan de strikte inter- pretatie, ten onrechte.
91 Art. 131-3; zie XXXXX, X. xx XXXXX, H.J., o.c., nr. 492 e.v., 407 e.v. en XXXXXXXX, X., x.x., xx. 000.
92 STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 46, 128.
93 Ibid.
94 Verslag De Clerck, 135.
95 XXXXXX, X. xx XXXXXXX, X., l.c., 526; contra XXXXXXX, X., “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 33, 740, en nr. 50, 745.
96 Ibid., 88 en 135.
97 Verslag Erdman I, 58.
Het is evenwel niet noodzakelijk om iedere exploitatiewijze in detail te vermelden.”98 DOUTRELEPONT geeft het volgende voorbeeld in de audiovisuele sector: een contract dat de overdracht inhoudt van het repro- ductierecht op de oorspronkelijke drager, moet niet expliciteren dat bv. de reproductie in numerieke vorm wordt bedoeld. Wordt ook het (secundaire) recht van reproductie op andere audiovisuele dragers gecedeerd, dan hoeft niet nader worden vermeld om welke dragers het gaat.99
Indien de specifiëringsplicht niet wordt nageleefd heeft dit de (relatieve) nietigheid van de onvolledige clausule tot gevolg en heeft de overdracht geen betrekking op het betrokken attribuut van het auteursrecht en/of de betrokken exploitatiewijze.100 Indien die clausule voor de partijen een essentieel element van de overeenkomst vormde, kan dit de nietigheid van het hele contract tot gevolg hebben.101
2. Grondvoorwaarden
a. Bekwaamheid en toestemming
De eerste geldigheidsvoorwaarde van een overeenkomst is de volwaardige op de totstandkoming van rechtsgevolgen gerichte en jegens elkaar uitgedrukte wil, vrij van gebreken en uitgaande van handelingsbekwame personen.102 Indien het auteursrecht onverdeeld is, wordt de uitoefening ervan, inclusief het afsluiten van een uitgavecontract, door de auteurs bij onderlinge over-eenkomst geregeld. Bij onenigheid kan iedere auteur aan de rechter een machtiging tot publicatie van het werk vragen (art. 4 al. 1). De rechter kan deze machtiging afhankelijk stellen van maatregelen die hij nuttig acht. Zo kan hij, op verzoek van de auteur die zich tegen publicatie verzet, beslissen dat deze niet deelt in het commercieel risico en succes van de exploitatie of dat zijn naam niet op het werk zal voorkomen (art. 4 al. 2). Dit doet niets af aan het recht van iedere auteur om afzonderlijk een rechtsvordering wegens inbreuk op het auteursrecht in te stellen en voor zijn deel schadevergoeding te eisen.103
b. Geoorloofd voorwerp
Het voorwerp van een overeenkomst zijn de contractuele rechtsgevolgen die de contractanten wensen te verkrijgen.104 De verbintenis van de auteur bij een uitgave heeft tot voorwerp het verlenen van de uitgaverechten. Het voorwerp
98 Verslag De Clerck, 119-120.
99 Ibid.,132-133. De vertegenwoordiger van de minister merkte trouwens op dat zonder deze rui-me interpretatie de verplichting van de opsomming voor hem onaanvaardbaar is.
100 Verslag Erdman I, 60.
101 STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 46, 128.
102 Zie in extenso VAN GERVEN, X., Verbintenissenrecht, I, 45-67.
103 Art. 4 al. 2.
104 VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, I, 67; zie ook meer genuanceerd XXXXXXX, X., o.c., nr. 53 e.v., 26 e.v.
van de verbintenis van de uitgever is het voordeel (geld, presentexemplaren, mededeling aan het publiek) dat hij in ruil voor de exploitatierechten geeft.
Het voorwerp van de bij contract aangegane verbintenissen moet bestaan of kunnen bestaan. Ook toekomstige zaken kunnen het voorwerp uitmaken van een verbintenis (art 1130 al. 1 B.W.). In vele auteurscontracten worden dan ook clausules opgenomen die de medecontractant van de auteur rechten ver-lenen met betrekking tot toekomstige werken. De nieuwe Auteurswet laat de principiële geldigheid van deze clausules onverlet, maar onderwerpt ze wel aan zekere beperkingen (art. 3 § 2). “De bedoeling is uiteraard de jonge en behoeftige auteur te beschermen tegen zijn haast om rechten op toekomstige werken over te dragen, ofschoon zijn bekendheid hem later misschien de mogelijkheid zal bieden een hogere vergoeding te krijgen.”105
Vooreerst kan de overdracht slechts voor een beperkte tijd gelden. Het is niet vereist dat de einddatum duidelijk vaststaat, wel dat hij een zekere gebeurtenis is. Zo kan een auteur zich voor de volgende drie romans verbinden.106 Daar- naast moet ook het genre van de werken bepaald zijn. Het begrip genre moet voor elke sector worden bepaald. Voor het gedrukte uitgavecontract verwijst het bv. naar de roman, het essay of het stripverhaal. In de audiovisuele sector kunnen we o.a. onderscheiden tussen variété, jazz of symfonie-uitvoering.107
De nieuwe wet zwijgt helaas over het voorkeursbeding waarbij de auteur er zich toe verbindt om auteursrechtelijk beschermde werken bij voorkeur aan de medecontractant aan te bieden indien hij besluit ze te exploiteren.108 De medecontractant verkrijgt zo een right of first refusal.109 Het is aangewezen ook het voorkeursbeding aan de hand van de criteria van art. 3 § 2 te toetsen. Ook hier bestaat immers het gevaar dat de vergoeding voor de verleende rechten niet meer in verhouding staat tot de reputatie van de auteur op het ogenblik van de uitoefening van het beding.
Met betrekking tot toekomstige exploitatievormen kunnen auteurs zich voortaan niet meer verbinden (art. 3 § 1 al. 6). Het begrip ‘exploitatievorm’ (forme d’exploitation) werd door de wetgever bewust onderscheiden van ‘ex- ploitatiewijze’ (mode d’exploitation), zonder dat evenwel precies het verschil werd verklaard. Ter bescherming van de auteur wordt het begrip het best in zijn meest ruime zin opgevat.110 Onbekend wil zeggen nog niet bestaande op het ogenblik van de contractssluiting, maar ook al wel bestaand maar nog niet algemeen bekend of toegepast.111 Elk andersluidend beding is relatief nietig.
105 Verslag Erdman I, 59.
106 Verslag De Clerck, 98; zij het dat dit niet mag impliceren dat de auteur zich de facto voor on- beperkte tijd verbindt (XXXXXXX, X., “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 56, 747).
107 Ibid., 95.
108 XXXXXXX, X., o.c., nr. 698, 280.
109 Zie XXXXXXX, X., o.c., nr. 706, 283 over de sanctionering in het gemeen contractenrecht.
110 Zie STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 49., 128: het omvat ook nieuwe exploitatie- wijzen.
111 XXXXXXX, X., o.c., nr. 1406, 572.
Het voorwerp van een overeenkomst moet ‘in de handel’ zijn (art. 1128 B.W.). De vraag rijst of het mogelijk is om op geldige wijze in een uitgave-contract clausules op te nemen in verband met morele rechten. Art. 1 § 2 al. 1 en 2 stipuleert: “De auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft op dat werk een onvervreemdbaar moreel recht. De globale afstand van de toe-komstige uitoefening van dat recht is nietig.” Zoals GOTZEN heeft op-gemerkt, moet de tekst a contrario worden geïnterpreteerd.112 Het is dus niet volledig onmogelijk om bij overeenkomst over het moreel recht te beschikken. Maar elke afstand door de auteur moet beperkt zijn, naar aanleiding van een concreet probleem en op basis van een duidelijke afspraak.113
c. Geoorloofde oorzaak
De interne oorzaak van de verbintenis van de ene partij ligt bij het uit- gavecontract als wederkerige overeenkomst in de verbintenis van de andere partij.114 Het bestaan van een oorzaak is een voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst (art. 1108 B.W.). De Belgische rechtspraak neemt aan dat een formeel evenwicht tussen de contractsprestaties voldoende is en wijst een rechterlijke toetsing van de inhoudelijke wederkerigheid van de hand.115 Bovendien hangt de geldigheid ook af van het geoorloofd karakter van de ver- bintenis. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de interne oorzaak, dit zijn de concrete, subjectieve beweegredenen van de partijen.116 Het ongeoorloofd karakter ligt in de strijdigheid met de openbare orde of het dwingend recht.117 Bij een wederkerige overeenkomst kan die nietigheid worden uitgesproken ten laste van de partij die het ongeoorloofde doel nastreeft, maar ook ten laste van de wederpartij die hiervan ‘welwillende kennis’ had.118 De vereiste van een geoorloofde oorzaak dient ook als grondslag voor de theorie van de ge- kwalificeerde benadeling.119
3. Interpretatie
Art. 3 § 1 al. 3 legt op dwingende wijze een restrictieve interpretatie op van de contractuele bedingen met betrekking tot het auteursrecht en de exploi- tatiewijzen. Het codificeert hiermee een regel die, ondanks de afwezigheid van een algemene interpretatienorm in de Wet van 22 maart 1886, al ingang had gevonden bij rechtspraak120 en rechtsleer.121 Om te vermijden dat de auteur
112 Verslag De Clerck, 70.
113 Zie over deze boeiende problematiek XXXXXXX, X., o.c., nr. 980 e.v., 413 e.v.: zie ook STROWEL, A. en STROWEL, B., l.c., nr. 35, 126.
114 XXXXXXXX, X., e.a., l.c., nr. 151, 399.
115 Zie VAN GERVEN, W., Algemeen Deel, nr. 111-112, 338-344.
116 XXXXXXXX, X., e.a., l.c., nr. 151, 399.
117 Zie over deze begrippen VAN GERVEN, W., Algemeen Deel, nr. 26-29, 73-89.
118 VAN XXXXXX, W., Verbintenissenrecht, I, 79.
119 Zie XXXXXXX, X., o.c., nr. 606 e.v., 246 e.v.
120 Cass., 13 februari 1941, Pas., 1941, I, 40; Cass., 11 november 1943, Pas., 1944, I, 47; Xxxxxxx, 0
mei 1953, Ing. Cons., 1953, 193; Rb. Xxxxxxx, 0 april 1973, R.W., 1973-74, 2340; Xxxxxxx, 00 juni
1988, J.L.M.B., 1989, 17.
zich via vage en dubbelzinnige clausules ergens toe verbindt waarvan hij de draagwijdte niet begrijpt, wil de wetgever de economisch sterkere partij dwingen duidelijk te vermelden welke rechten ze wil verkrijgen. Telkens wan- neer er betwisting bestaat over de omvang van de prerogatieven naar aanleiding van onduidelijke of dubbelzinnige bewoordingen, bestaat er een vermoeden dat slechts gecontracteerd werd in verband met die exploi-tatierechten of -wijzen die de uitgever het allernoodzakelijkst nodig had.122
4. Derdenwerking
Net zoals een zakelijk recht is een intellectueel eigendomsrecht tegenwerpelijk erga omnes. Ondanks het beginsel van de relativiteit van overeenkomsten (art. 1165 B.W.), moeten derden ook de overdracht van rechten aan de uitgever respecteren. Art. 1165 B.W. staat er immers niet aan in de weg dat derden de verschuivingen in het vermogen van de contractspartijen moeten ondergaan, behoudens bedrog of het verzuim van een publiciteitsvoorschrift. De recht-bank van eerste aanleg te Brussel besliste dan ook dat “la cession du droit d’auteur ou d’une partie de ce droit (celui d’exploiter ou de reproduire) est opposable par nature à tous tiers, à raison du caractère immatériel de ce droit et du fait que pareille cession peur être opérée sans aucune formalité ad-ministrative”.123
Het auteursrecht kent inzake de derdenwerking van contracten een bijzondere rechtsfiguur: het bestemmingsrecht.124 Dit is de bevoegdheid van de auteur om niet enkel de medecontractant, maar ook derden aan het contract een be-paald gebruik van de in de handel gebrachte reproducties van zijn werk te ver-bieden. Als de auteur immers krachtens zijn monopolie elke reproductie erga omnes kan verbieden, kan hij ook de verveelvoudiging afhankelijk stellen van voorwaarden die door allen moeten worden nageleefd. Qui peut le plus, peut le moins.
III. VERPLICHTINGEN VAN DE PARTIJEN
1. Auteur
a. Leveren
De auteur moet de uitgever in staat stellen om aan zijn verplichtingen te vol- doen en hem het voorwerp van de uitgave overhandigen in een vorm die een normale vervaardiging van reproducties toelaat. De partijen komen het best
121 XXX XXXXXXX, X., o.c., nr. 332-333; XXXXXX, X., “Gebreken en tekortkomingen”, l.c., nr. 11, 32; XXXXXX, X., “De uitgaveovereenkomst”, l.c., nr. 8, 61; XXXXXXX, X., o.c., nr. 364 e.v., 165 e.v.
122 XXXXXXX, X., o.c., nr. 376, 169 en “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 30-31, 740.
123 Rb. Xxxxxxx, 00 november 1976, Ing. Cons., 1977, 113. Zie ook Xxxxxxx, 00 februari 1981, J.T., 1981, 272: “l’éditeur est dans une situation à effets réels, c’est-à-dire qu’il jouit d’un droit exclusif, opposable à tous.”
124 Zie XXXXXX, X., Het bestemmingsrecht van de auteur, Xxxxxxx, 0000.
overeen in welke vorm dit gebeurt: geschreven, op diskette, getypt, in noten- schrift ...125 Dit moet gebeuren binnen de termijn door het contract bepaald, of bij gebreke daarvan binnen een redelijke termijn, rekening houdend met de gebruiken van de sector.
De auteur moet het werk waarop de overgedragen rechten rusten leveren in de staat waarin het zich bevindt op het ogenblik van de overdracht.126 Dit houdt in dat behoudens andersluidende beding de auteur bij gedrukte uitgaven geen wijzigingen of verbeteringen meer mag aanbrengen aan zijn werk.127 Deze regel moet nochtans met de nodige coulance worden toegepast, rekening hou- dend met de technische mogelijkheden en de voortgang van het productie- proces. Op grond van de uitvoering te goeder trouw kan de uitgever zich niet verzetten tegen wijzigingen die binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid blijven, zoals typografische fouten, manifeste vergissingen of “erreurs de plume”.128 Omgekeerd wordt er door de Franse doctrine aan de auteur ook een plicht tot correctie van zetfouten in de drukproeven op- gelegd.129
Net zoals de verkoper de zaak moet leveren die hij verkocht heeft en wel zó als bij de overeenkomst is bedongen, moet de auteur instaan voor de con-formiteit van de overgedragen rechten. Hij kan dan ook geen substantiële wijzigingen meer aanbrengen aan het werk op basis waarvan de uitgever heeft gecontracteerd. Als de partijen over een toekomstig werk zijn overeen- gekomen moet de moeilijke vergelijking worden gemaakt tussen het uitein- delijk geleverde werk en het werk zoals de partijen het voor ogen hadden of waarvan redelijkerwijze kon worden verwacht dat ze het voor ogen hadden.130
Evenmin als de overdracht van de materiële drager van het auteursrechtelijk beschermd werk enig exploitatierecht verleent, wordt het corpus mechanicum eigendom van de uitgever nadat de auteur zijn leveringsplicht heeft vervuld.131 Als de uitgever het niet voor de fabricage van de uitgave nodig heeft is de auteur, behoudens andersluidend beding, gerechtigd om de materiële drager terug te vragen.
b. Vrijwaren
De auteur mag, naar analogie van de vrijwaringsplicht voor eigen daad van de verkoper (art. 1625 B.W.), de uitgever niet storen in het rustig bezit van de
125 Vergelijk art. 132-9 al. 1 en 2 CPI ; “L’auteur doit mettre l’éditeur en mesure de fabriquer et de diffuser les exemplaires de l’oeuvre. Il doit remettre à l’éditeur, dans le delai prévu au contrat, l’objet de l’exécution en une forme qui permette la fabriquation normale.”
126 Art. 1641 al. 1 B.W. per analogiam.
127 XXXXXXX, X., o.c., nr. 263, 99; zie ook XXX XXXXXXX, X., “Een wettelijk editiecontract in het Belgisch auteursrecht ?”, A.M.R., 1985/3, nr. 13, 45.
128 XXXXXXX, X., o.c., nr. 942 e.v., 393 e.v.
129 XXXXX, X. xx XXXXX, X.X., o.c, nr. 579, 477 en XXX XXXXXXX, X., l.c., nr. 13, 45.
130 Zie bv. TGI Parijs, 8 oktober 1976, R.I.D.A., 1977, nr. 93, 71.
131 XXXXXXX, X., o.c., nr. 224, 105 en XXXXX, X en XXXXX, H.J., o.c., nr. 577, 472; vergelijk art. 132-9 al. 3 CPI.
overgedragen exploitatierechten.132 Hij dient zich vooreerst te onthouden van elke rechtsstoornis, zoals het overdragen of in licentie geven aan een derde van rechten die reeds aan de uitgever zijn gecedeerd. De vrijwaringsplicht be-staat ook voor eigen feitelijke stoornis. De auteur mag zijn contractspartij geen oneerlijke concurrentie aandoen door een gelijkaardig werk te laten pu- bliceren, dat zo erg lijkt op het werk waarvan hij pas de reproductierechten heeft overgedragen, dat het de exploitatie ernstig kan hinderen.
De auteur moet ook instaan voor rechtsstoornissen door derden die bepaalde rechten laten gelden op het voorwerp van het uitgavecontract. Typevoorbeeld is de rechtsvordering inzake namaak die tegen de uitgever wordt ingesteld omdat het werk dat hij exploiteert een inbreuk is op de auteursrechten van een derde. Blijkt de creatie van de cedent plagiaat van xxxxxxxxx werk te zijn, dan moet hij de schade die de uitgever geleden heeft, dragen. De auteur kan ook aansprakelijk zijn als de uitgever wordt geconfronteerd bijvoorbeeld met een vordering wegens inbreuk op het privé-leven of het persoonlijkheidsrecht op afbeelding of een schadevergoedingseis naar aanleiding van de inhoud van het werk. De auteur moet niet instaan voor de feitelijk stoornis door derden, zoals namaak waaraan hij geen deel heeft.
De vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken,133 waardoor de auteur het be- staan van de overgedragen rechten moet garanderen, voegt niets toe aan de plicht tot vrijwaring voor daden van derden.134
2. Uitgever
a. Exploiteren
De auteur draagt meestal de uitgaverechten over met het oog op de open- baarmaking van het werk aan het publiek. Onder de oude wet was het nochtans een courante praktijk dat uitgevers zich het recht voorbehielden om niet te exploiteren. Wanneer ze niet tot de uitgave van het werk overgingen betekende dit voor de auteur dat zijn werk nooit het publiek zou bereiken, want zelf was hij het reproductierecht kwijt. Als er bovendien een vergoeding bedongen was in functie van de opbrengst van de exploitatie, leed hij ook een ernstig financieel verlies.135 Om deze uitholling van het auteursrecht tegen te gaan, bepaalt de Wet van 30 juni 1994 in het algemeen deel dat de verkrijger van het recht het werk moet exploiteren overeenkomstig de eerlijke beroeps-gebruiken (art. 3 § 1 al. 5) en met betrekking tot het uitgavecontract dat de uitgever de exemplaren van het werk moet produceren of laten produceren binnen de
132 XXXXXXX, X., o.c., nr. 208, 101, XXXXX, X. en XXXXX, H.J., o.c., nr. 572, 470 en XXXXXXXX, X., o.c., nr. 337.
133 Zie art. 1693 B.W.: “Hij die een schuldvordering of enig ander onlichamelijk recht verkoopt, moet instaan voor het bestaan daarvan ten tijde van de overdracht, zelfs wanneer deze zonder vrijwaring is geschied.”
134 XXXXXXX, X., o.c., nr. 211 e.v., 102-103.
135 In dit geval kon de auteur de overeenkomst wel laten nietigverklaren omdat de uitgever slechts verbintenissen onder potestatieve voorwaarde had aangegaan (XXXXXXX, X., o.c., nr. 518 e.v., 219 e.v.).
overeengekomen termijn of een termijn overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken (art. 26 § 1 al. 1 en 2).
De algemene exploitatieplicht van art. 3 § 1 al. 5 is een dwingende plicht: elk andersluidend beding wordt voor niet-geschreven gehouden. Deze plicht wordt enigszins gematigd door een verwijzing naar de eerlijke beroeps-gebruiken.136 Zo is het in de reclamesector minder evident dat elk werk wordt geproduceerd.137 De sancties op de niet-naleving van de exploitatieplicht volgen de gemeenrechtelijke regeling voor wanprestatie.138 Behoudens rechts- misbruik heeft de auteur de keuze tussen uitvoering in natura, al dan niet met een dwangsom ondersteund, en de ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding. In geval van ontbinding vallen de volledige rechten weer in het patrimonium van de auteur en kan hij eventueel naar een andere exploitant stappen. De schadevergoeding moet de auteur in de situatie brengen zoals die ontstaan zou zijn indien wel werd geëxploiteerd. In geval van overmacht wordt de uitgever ontslaan van zijn contractuele aansprakelijkheid. Xxxxx en Xxxxxx XXXXXXX achten de sanctie voor de niet-nakoming van de exploi-tatieplicht de nietigheid van de overdracht, echter zonder deze afwijking van het gemeen recht te verantwoorden.139
Voor het uitgavecontract wordt de exploitatieplicht verstrengd: de uitgever moet de exemplaren van het werk produceren of laten produceren binnen de overeengekomen termijn, of bij gebreke daarvan, binnen een termijn over- eenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken.140 Het is de vraag of dit iets toevoegt aan de algemene verplichting tot exploiteren.141 Tijdens de com- missiebesprekingen opperde GOTZEN dat het een overbodige bepaling was die slechts overneemt wat reeds in het algemeen deel staat.142 Maar we mogen daarbij niet uit het oog verliezen dat deze mening is geuit n.a.v. een ander tekstvoorstel dan het uiteindelijk aangenomen artikel, nl. “De uitgever moet de exemplaren van het werk binnen de overeengekomen termijn produceren of laten produceren. Is in het contract geen verplichting overeengekomen, dan wordt die bepaald overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken.” In dit voor- stel worden de eerlijke beroepsgebruiken gehanteerd bij het beoordelen van de vraag of er een plicht tot uitgeven bestaat. In de definitieve versie daarentegen lijkt die plicht zelf hiervan niet afhankelijk te zijn en wordt enkel naar de eer-
136 Zie voor dit begrip XXXXXX, X., “De norm van de eerlijke gebruiken en de intellectuele rechten”, in De nieuwe wet handelspraktijken, XXXXXX, X. en WYTINCK, P. (eds.), Antwerpen, Kluwer, 1982, 259-276.
137 Verslag De Clerck, 89. Indien het een werk in opdracht betreft speelt de exploitatieplicht helemaal niet.
138 Zie ook XXXXX, X. en XXXXX, H. J., o.c., nr. 585, 479; in de weergave van XXXXXXXXX’x interventie in de Kamercommissie in Verslag De Clerck (88) heeft de Franse tekst het over ‘résiliation’ en de Nederlandse over ‘ontbinding’ (résolution).
139 L.c., nr. 48.
140 Merk op hoe art. 26 § 1 eerst verkeerd werd gepubliceerd en later verbeterd d.m.v. een erratum (B.S., 22 november 1994). Deze verbetering is niet zonder belang voor de interpretatie!
141 Zie ook STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 57.
142 Verslag De Clerck, 204.
lijke beroepsgebruiken teruggegrepen voor het bepalen van de termijn waar- binnen moet worden geëxploiteerd. Indien de exploitant de hem overgedragen rechten niet wil uitoefenen, kan hij er zich dan ook niet mee vergenoegen te verwijzen naar de eerlijke gebruiken in de sector. Dit blijkt ook uit al. 3 dat een ‘wettige reden van verschoning’ (une excuse legitime) vereist om op rechtmatige wijze niet binnen de gestelde termijn te exploiteren.143 In ver- gelijking met de eerlijke beroepsgebruiken lijkt deze wettige reden van ver- schoning een kleinere vrijheid te verlenen met betrekking tot de vraag of en wanneer het werk zal worden uitgegeven. Gezien de draagwijdte van de exploitatierechten die de auteur verliest144 lijkt deze strengere regeling voor het uitgavecontract verantwoord. Samen met het duo STROWEL kunnen we ons afvragen of dit excuse legitime een geval van overmacht is of een fei-telijke toestand, door de rechter te beoordelen, die redelijkerwijze de niet-uitgave rechtvaardigt.145
De verstrenging geldt enkel voor de productie; voor de andere aspecten van de exploitatie, zoals de distributie, geldt de algemene exploitatieplicht volgens de eerlijke beroepsgebruiken als norm.146
Art. 26 § 1 al. 3 voorziet in een sanctie die afwijkt van het gemeen recht: de retrocessie of wederoverdracht. Indien de uitgever op onrechtmatige wijze niet of niet tijdig nakomt, kan de auteur zijn overgedragen rechten terug-nemen, indien binnen de zes maanden geen gevolg is gegeven aan een in- gebrekestelling die bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs is op- gestuurd, zonder tussenkomst van de rechter. Dit doet niets af aan de moge- lijkheid om ook de gewone sancties voor wanprestatie (uitvoering in natura, ontbinding, schadevergoeding) in te roepen.
b. Vergoeding betalen
Zoals reeds is vermeld, moet voor elke exploitatiewijze die wordt over- gedragen de vergoeding voor de auteur uitdrukkelijk worden bepaald. Deze vergoeding kan forfaitair zijn bepaald of in verhouding staan tot de exploitatie van het werk, of een combinatie zijn van een vaste en een proportionele ver- goeding.147 De mogelijkheid dat de auteur rechten overdraagt zonder dat hij hiervoor vergoed wordt, blijft bestaan, op voorwaarde dat deze ‘zero-clausule’ expliciet wordt geformuleerd.148
143 En als bijzondere regel heeft art. 26 § 1 al. 3 voorrang op het algemene principe van art. 3 § 1 al.
4. Indien een beroep op de eerlijke gebruiken zou volstaan om het niet uitgeven te recht-vaardigen, dan zou de toevoeging van de voorwaarde van de wettige reden van verschoning geen enkele zin hebben.
144 Vooreerst is het voorwerp niets minder dan het reproductierecht. Bovendien is de manier waarop wordt gecontracteerd het meest verregaand, nl. de overdracht waarbij de cedent zelf het recht verliest.
145 L.c., voetnoot 64, 129; XXXXXX, X. xx XXXXXXX, X., l.c., 555, kiezen voor het tweede.
146 XXXXXX, X. xx XXXXXXX, X., l.c., 554. Zie ook art. 17 al. 2.
147 Zie XXXXXXX, X., o.c., nr. 576 e.v., 238 e.v. en XXX XXXXXXX, X., l.c., nr. 9, 44.
148 Dit is ook wenselijk. Vele wetenschappelijke publicaties zijn helemaal niet winstgevend en zouden in het gedrang komen indien als de auteur verplicht vergoed moet worden.
De wet beschouwt een proportionele vergoeding als de algemene regel: “De uitgever verbindt zich er toe, tenzij anders is bepaald, aan de auteur een ver- goeding uit te keren die in verhouding staat tot de bruto-ontvangsten.”149 Deze voorkeur heeft nochtans geen positiefrechtelijke betekenis. De ver- goedingswijze moet immers voor elke exploitatiewijze uitdrukkelijk worden vermeld. Met andere woorden: ofwel vermeldt het contract uitdrukkelijk een proportionele vergoeding, ofwel wordt er uitdrukkelijk een andere dan een proportionele vergoeding bepaald, zoniet is de overdracht (relatief) nietig. Er is dan ook helemaal geen ruimte voor een aanvullende regeling voor het geval de overeenkomst zwijgt over de aard en de hoogte van de vergoeding.150 VANHEES stelt daarom voor deze bepaling zo te interpreteren dat indien de uitgever de auteur een proportionele vergoeding wil uitkeren, deze vergoeding in verhouding moet staan tot de bruto-ontvangsten.151 Deze lezing vindt geen steun in de parlementaire voorbereiding en is enkel ingegeven door een horror vacui ten aanzien van een anders zinledige alinea. Het artikel kan de rechter wel tot leidraad dienen indien er geen vergoeding is voorzien en de auteur zich niet op de nietigheid beroept.
Het contract moet de auteur een minimumvergoeding garanderen of bepalen uit hoeveel exemplaren de eerste oplage minimaal zal bestaan (art. 25).
Als het uitgavecontract in een forfaitaire vergoeding voorziet is er impliciet en op dwingende wijze een succesclausule in de overeenkomst begrepen. “Indien de auteur de uitgaverechten aan de uitgever heeft overgedragen op zodanige voorwaarden dat, gelet op het succes van het werk, de bedongen forfaitaire vergoeding kennelijk niet evenredig is met de winst bij de exploitatie van dat werk, moet de uitgever, op verzoek van de auteur, de vergoeding wijzigen ten einde hem op billijke wijze te laten delen in de winst. De auteur kan vooraf geen afstand doen van dat recht.”152 De toepassingsvoorwaarden zijn de vol- gende: 1) de vergoeding moet een vast bedrag zijn,153 2) er moet een ken- nelijke wanverhouding zijn tussen het bedrag dat de auteur toekomt en de winst die door de uitgever is gerealiseerd bij de uitgave van het werk,154 3) deze wanverhouding moet het gevolg zijn van omstandigheden die zich voor-deden na het sluiten van de overeenkomst en die door de auteur niet werden voorzien155 en 4) het succes moet enige tijd aanhouden zodat de rechter over een referentiepunt beschikt.156 De bijkomende vergoeding moet de wan-
149 Art. 26 § 2 al. 1.
150 Zie nochtans Gedr. St., Xxxxxx, B.Z. 1988, 329-1: “Tot slot wordt aan de auteur, tenzij anders is overeengekomen, een recht op vergoeding toegekend, in verhouding tot de ontvangsten die de uitgever verkrijgt.”
151 O.c., nr. 1341, 549.
152 Art. 26 § 2 al. 2.
153 Wat als de vergoeding deels vast, deels proportioneel is ?
154 Bij de beoordeling hiervan moet rekening gehouden worden met het geheel van de relaties die bestaan tussen de auteur en zijn conractspartner: vergelijk art. 36 Urheberrechtsgesetz.
155 Zie ook XXXXXXX, X., o.c., nr. 1342, 550.
156 Verslag De Clerck, 206-207.
verhouding tussen de bedongen forfaitaire vergoeding en de winsten ten gevolge van het onverwachte succes doen verdwijnen. Als de partijen niet tot een overeenkomst kunnen komen over het vervuld zijn van de toepassings- voorwaarden of de hoogte van de bijkomende vergoeding, kan de auteur naar de rechter stappen. De auteur kan pas afstand doen van dit recht nadat de toe- passingsvoorwaarden zijn vervuld. Deze afstand geldt niet voor een recht op een bijkomende vergoeding ten gevolge van nieuwe omstandigheden.157
c. Rekenschap geven
De uitgever moet de auteur ten minst eenmaal per jaar een overzicht sturen van wat hij voor elke exploitaitewijze heeft verkocht, ontvangen en over-gedragen (art. 28 al. 1). Deze dwingende regel moet de auteur in staat stellen zijn recht op een vergoeding effectief te doen naleven.
Indien de uitgever een exploitatiewijze (bv. een vertaling) aan een derde heeft overgedragen, moet hij de inlichtingsverplichting uitdrukkelijk opnemen in zijn overeenkomst met die onderexploitant. De nieuwe cessionaris moet het overzicht sturen naar de uitgever, die het op zijn beurt aan de auteur be- zorgt.158
Om te verhinderen dat deze overzichten tot zeventig jaar na het overlijden van de auteur -dit is immers de beschermingstermijn van het auteursrecht (art. 2 § 1)- moeten worden opgestuurd, ook als het werk niet meer zou worden geëxploiteerd, vervalt deze verplichting indien het werk gedurende vijf opeen- volgende jaren niet wordt geëxploiteerd (art. 28 al. 2).
d. Respecteren van het moreel recht van de auteur
Zoals iedereen moet ook de medecontractant van de auteur respect opbrengen voor de onvervreemdbare morele rechten van de auteur. Deze rechten zijn vooreerst verbodsrechten. Zij laten de auteur toe op te treden tegen han- delingen van de uitgever die een inbreuk vormen op zijn persoonlijkheids-recht. Daarnaast zijn het ook positieve prerogatieven die de bevoegdheid ver-lenen bepaalde handelingen met betrekking tot het werk te (laten) stellen.159 Art. 1 § 2 erkent drie morele prerogatieven: het divulgatierecht, het recht op vaderschap en het recht op integriteit. Het recht op inkeer (droit de répentir) werd niet erkend.160
Het divulgatierecht is het recht van de auteur om zelf te beslissen om het werk openbaar te maken. De auteur bepaalt zelf volgens welke modaliteiten dit gebeurt.
Het recht op vaderschap laat de auteur toe om ten alle tijde het vaderschap op zijn werk op te eisen. Hij mag eveneens zijn vaderschap verzwijgen of een pseudoniem gebruiken. Op grond hiervan kan de auteur zich verzetten tegen elke exploitatiehandeling zonder de vermelding van zijn naam of pseudoniem,
157 XXXXXXX, X., o.c., nr. 1345, 551.
158 Verslag Erdman I, 100.
159 XXXXXXX, X., o.c., nr. 875, 360.
160 Zie daarover STROWEL, A. en STROWEL, B., l.c., nr. 34, 125.
of onder de vermelding van de naam van een derde. Deze vermelding dient zowel te gebeuren op de gereproduceerde exemplaren als op bewerkingen, folders, publiciteit ...161
Op grond van het recht op respect kan de auteur zich verzetten tegen iedere wijziging die door de uitgever wordt aangebracht, zonder dat hij hierbij moet aantonen dat dit een vervorming of een verminking van zijn werk is of zijn eer en faam kan schaden.162 Voor ‘schoolmeesterverbeteringen’ (spelling, typefouten, verkeerde datums...) wordt aanvaard dat de auteur stilzwijgend zijn toestemming heeft verleend.163 Naast materiële wijzigingen zijn ook han- delingen die de intellectuele integriteit van het werk aantasten, verboden.164 De uitgever mag het moreel en materieel patrimonium dat hem is toevertrouwd niet in diskrediet brengen door het werk te exploiteren in omstandigheden die het werk verminken of de goede eer van de auteur aan-tasten.165
IV. HET EINDE VAN DE OVEREENKOMST
1. Duur
De wettelijke regeling legt geen beperking op aan de periode gedurende dewelke de uitgever de verleende rechten kan uitoefenen.166 Het wordt aan de contractuele vrijheid van de partijen overgelaten om de overeenkomst al dan niet te laten samenvallen met de gehele duur van de exploitatierechten en om eventueel opzegmogelijkheden te voorzien.167 Wel moet voor elke ex- ploitatiewijze uitdrukkelijk de duur waarvoor de overdracht is aangegaan worden bepaald.168 Voor de overdracht van toekomstige rechten wordt wel de tijd beperkt.169
Het staat de partijen uiteraard vrij met wederzijdse instemming het contract te verbreken. Het contract houdt dan op te bestaan ex nunc, zonder terug- werkende kracht. Een intuitu personae-overeenkomst wordt automatisch ver- broken door het ‘juridisch overlijden’ (dood natuurlijke persoon, faillis-sement, ontbinding vennootschap, insolvabiliteit, ...) van de contractspartij uit hoofde van wiens persoon de overeenkomst is aangegaan. Dit geldt níet voor het uitgavecontract: de overeenkomst tussen uitgever en auteur blijft krachtens art.
161 XXXXXXX, X., o.c., nr. 910, 382.
162 A contrario uit art. 1 § 2 al. 7.
163 XXXXXXX, X., o.c., nr. 882, 363.
164 XXXXXXX, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 34, 126.
165 Zie bv. de Franse rechtspraak geciteerd in XXXXX, X. en XXXXX, H.J., o.c., nr. 604, 497: reclame in een pornografisch tijdschrift, een afbrekende biografie publiceren over een auteur wiens werk de uitgever exploiteert, kort na publicatie een gelijkaardig werk uitgeven met de suggestie dat het eerste verouderd is.
166 A contrario uit art. 31 al. 1 en 2 betreffende het opvoeringscontract.
167 GOTZEN pleitte nochtans voor een wettelijke regeling van de problemen die rijzen omtrent de duur (“De uitgaveovereenkomst”, l.c., nr. 28, 64).
168 Art. 3 § 1 al. 4.
169 Art. 3 § 2.
30 doorlopen, zij het dat de auteur een opzegmogelijkheid krijgt.170 Art. 30 behandelt enkel de gevallen van faillissement, gerechtelijk akkoord en liquidatie. Dit laat de vraag onbeantwoord wat er gebeurt bij het overlijden van de uitgever-natuurlijke persoon. O.i. wordt het uitgavecontract niet ver-broken. Art. 30 pleit immers tegen het toekennen van een intuitu personae-karakter aan het uitgavecontract. Bovendien kan de vererving naar analogie van de overdracht van een bedrijf in art. 26 § 3 worden behandeld. Ook het overlijden van de auteur brengt behoudens andersluidend beding niet de ver-breking van de overeenkomst met zich mee. Na de Wet van 30 juni 1994 kan er geen discussie meer over bestaan dat het uitgavecontract geen overeen-komst van aanneming is. De auteur kan dus niet door een eenzijdige wils-verklaring op grond van art. 1794 B.W. een einde stellen aan de overeen-komst.171 Wel is het een algemeen beginsel dat overeenkomsten die gesloten zijn voor onbepaalde duur, altijd eenzijdig kunnen worden verbroken, mits dit niet ontijdig gebeurt en een redelijke opzegtermijn of opzegvergoeding wordt geboden.172
2. Ontbinding
Naast de gewone ontbindingsgronden, bestaat voor de auteur de mogelijkheid zich tot de rechter wenden voor de ontbinding indien de uitgever overgaat tot de volledige vernietiging van de exemplaren (art. 29 al. 1).
De ontbinding, welke ook de grond hiertoe weze, door de rechter uit-gesproken brengt mee dat een einde wordt gesteld aan de overeenkomst. Principieel worden ook de verbintenissen die in het verleden zijn uitgevoerd volledig uitgewist.173
De auteur kan naar gemeen recht echter geen rechten laten gelden op de exemplaren die reeds zijn geproduceerd en die zich in het bezit van de uit-gever bevinden. Daarom geeft art. 29 al. 2 de auteur het recht de nog voor-radige exemplaren aan te kopen tegen een prijs die door de rechter wordt vastgesteld, wanneer de uitgever en de auteur daarover niet tot overeen-stemming komen.
Ter bescherming van derden en de auteur bepaalt art. 29 al. 3 dat de ont- binding van de overeenkomst geen afbreuk doet aan de exploitatiecontracten die de uitgever op geldige wijze met derden heeft afgesloten. De tekst van de wet stelt hiervoor drie voorwaarden. 1) Het moet gaan om exploitatie- contracten, overeenkomsten waarbij de uitoefening van de exploitatierechten die rusten op een beschermd werk worden overgedragen of in licentie ge- geven. De overeenkomsten die louter de materiële realisatie tot voorwerp heb- ben (bv. met een drukkerij) behoren hier niet toe. 2) De exploitatieovereen- komst moet geldig zijn afgesloten. Dit impliceert o.a. dat de auteur zijn toe-
170 Cf. infra IV 3.
171 Zo reeds Kort Xxx. Xx. Xxxxxxx, 0 juni 1978, B.R.H., 1978, 361 en Kh. Xxxxxxx, 00 mei 1978,
Ing. Cons., 1979, 304; contra XXX XXXXXXX, X., l.c., 43.
172 VAN GERVEN, X., Verbintenissenrecht, I, 175.
173 Ibid.
stemming heeft verleend.174 3) De ontbinding moet door de auteur zijn gevor- derd.
Indien een exploitatiecontract hieraan voldoet, behoudt de contractant van de uitgever zijn rechten en krijgt de auteur tegen deze onderexploitant een recht- streekse vordering. De auteur krijgt zo een eigen recht op de nakoming van de prestatie waartoe de onderexploitant zich jegens de uitgever heeft ver- bonden.175 Het provenu komt rechtstreeks in zijn vermogen en ontsnapt aan de samenloop van schuldeisers van de uitgever. De rechtstreekse vordering is aan twee voorwaarden onderworpen: 1) het bestaan van een contractuele schuld- vordering van de auteur op de uitgever in verband met een exploitatierecht en
2) het bestaan van een schuldvordering in hoofde van de debiteur van de uit- gever met betrekking tot dit exploitatierecht. De auteur kan de onderexploitant in eigen naam en voor eigen rekening aanspreken ten belope van het kleinste bedrag.
3. Faillissement. Gerechtelijk akkoord. Vereffening
Art. 30 geeft de auteur de mogelijkheid tot opzeggen van het contract d.m.v. een aangetekende brief met ontvangstbewijs in geval van faillissement, ge- rechtelijk akkoord of in vereffeningstelling van het bedrijf van de uitgever.
Dit artikel biedt de auteur verder een right of first refusal op alle exemplaren, kopieën of reproducties waarop het auteursrecht van toepassing is. Indien de auteur en de curator (of de vereffenaar) het niet over de prijs eens worden, beslist de rechter.176
V. OVERDRACHT EN LICENTIE
De persoonlijkheid en de ideële belangen van de auteur zijn nauw verbonden met het lot van zijn creatie. Om zowel zijn morele als patrimoniale rechten te vrijwaren is het van het grootste belang dat de auteur zich kan verzetten tegen verdere overdracht of licentie van zijn rechten aan een exploitant waarmee hij zich niet kan verzoenen. Onder de oude wet was het intuitu personae-karakter nochtans voorwerp van discussie. Bovendien was dit karakter in geen geval van dwingend recht en werd er in de meeste uitgavecontracten van af-geweken. Enigszins karikaturaal werd de toestand scherp door VAN ISACKER geschetst: “Heden ten dage kan het best dat de auteur die een lutheraanse uitgever koos via een vrijzinnige bij een paapse uitgever belandt, om ten slotte bij een specialist in de pornografie terecht te komen.”177
174 Art. 26 § 3. Cf. infra nr. V.
175 Vgl. XXXXXXX, X., “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 85, 756. Hij interpreteert de recht-streekse vordering van art. 29 al. 3 als een toepassing van het beding ten behoeve van derden. Deze bepaling heeft nochtans enkel zin in de mate dat er vóór de ontbinding geen obligatoir ver-band bestond tussen de auteur en de onderexploitant.
176 Zie voor de ingewikkelde formaliteiten art. 30 al. 2-5.
177 L.c., nr. 15, 45.
De wetgever is aan dit bezwaar willen tegemoet komen met art. 26 § 3. De uitgever kan zonder instemming van de auteursrechthebbende “zijn contract niet overdragen”. In zijn letterlijke betekenis voegt deze bepaling niets toe aan het gemeen contractenrecht. Contractsoverdracht, waarbij een partij zowel haar contractuele rechten als haar verplichtingen aan een derde overdraagt, kan immers nooit zonder de toestemming van de contractspartner(s).178 Uit de parlementaire voorbereiding blijkt echter dat de wetgever de situatie voor ogen had waarbij de uitgever de exploitatierechten die hij krachtens het con-tract verkregen heeft (en niet het contract zelf) verder wil overdragen aan een derde.179
Alhoewel de wet spreekt over overdracht, moeten ook de licenties die de uit- gever aan derden zou verlenen binnen het toepassingsgebied van dit artikel be- grepen worden.180 Uiteraard staat het de uitgever wel vrij om bij de materiële realisatie van de uitgave een beroep te doen op derden (drukker, publiciteits- bureau, graficus, opnamestudio), voorzover zijn tussenkomst van doorslag- gevend belang blijft en hij de eindverantwoordelijkheid en de coördinatie van de exploitatie blijft uitoefenen.181 Dit wordt trouwens bevestigd in art. 26 § 1 al.
1 dat de uitgever verplicht de exemplaren “te produceren of te laten pro- duceren.”
Van het vereiste van de toestemming van de oorspronkelijke titularis van het auteursrecht kan vooraf niet in de overeenkomst worden afgeweken. Elk andersluidend beding wordt gesanctioneerd met een (relatieve) nietigheid.
De toestemming van de auteur is niet vereist indien de uitgever “tegelijkertijd zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk overdraagt”. Het is immers niet verzoenbaar met de economische eisen van de culturele sector dat bij een herstructurering iedere auteur zijn toestemming moet geven. Afgaande op de besprekingen in de kamercommissie moet deze uitzondering ruim worden geïnterpreteerd.182 Op grond van het moreel recht op intellectuele integriteit van het werk moet o.i. de auteur ondanks deze wettelijke uitzondering de overeenkomst toch kunnen beëindigen indien de herstructurering de geest van het te exploiteren werk ernstig aantast.183
Het is mogelijk in het contract te bedingen dat ook bij overdracht van de uit- geverij de toestemming van de auteur vereist is.184
CONCLUSIE
178 VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, I, 392.
179 Verslag De Clerck, 213 e.v.
180 STROWEL, A. en XXXXXXX, B., l.c., nr. 55 en XXXXXXX, X., “De nieuwe regeling”, l.c., nr. 81, 755.
181 XXXXXXX, X., o.c., nr. 804, 317.
182 Zie Verslag De Clerck, 214.
183 Vergelijk art. 132-16 al. 2 CPI: “En cas d’aliénation du fonds de commerce, si celle-ci est de nature à compromettre gravement les intérêts matériels ou moraux de l’auteur, celui-ci est fondé à obtenir réparation même par voie de résiliation du contrat.”
184 Verslag De Clerck, 214.
Het is de verdienste van de nieuwe Auteurswet de regeling van exploitatie- contracten de prominente plaats te geven die haar toekomt. Een ongebreidelde contractsvrijheid ontneemt het auteursrecht immers elke inhoud voor de auteur. Nochtans wordt het contractueel evenwicht, in de zin van substantial fairness,185 niet rechtstreeks beschermd, zoals dat wel gebeurd is voor con- sumentenovereenkomsten (art. 31 W.H.P.C.). De wetgever heeft vooral in- direct ingegrepen via het opleggen van formaliteiten. Soms kan dit positief worden beoordeeld. Dat is bv. het geval voor het vereiste van een geschrift als bewijsmiddel, temeer daar voor de auteur een soepele regeling geldt. De regel van de strikte interpretatie en de dubbele specifiëringsplicht maken het voortaan onmogelijk dat het auteursrecht voor de auteur elke economische in- houd verliest.
Deze procedurele benadering heeft nochtans haar beperkingen. Vooreerst kan dit aanleiding geven tot een zware formalisering van contracten.186 Belang- rijker nog is het verkeerde uitgangspunt van de wetgever. De achterliggende redenering is dat het formalisme de auteur zal overtuigen van de draagwijdte van de rechten die hij verleent en zo zijn onderhandelingspositie zal ver- beteren. Het pijnpunt bij de contractsonderhandelingen is echter niet een gebrek aan kennis, wel de inferieure economische positie van de auteur. Vaak sluiten auteurs contracten af waarvan ze wel weten dat ze onbillijk zijn. Het alternatief is immers dat hun werk in de lade blijft liggen. In zo’n econo-mische context zijn vormvoorschriften een makkelijk te nemen hindernis voor exploitanten. Een voorbeeld van zo’n lege doos is de vergoedingsplicht. De auteur is op geen enkele manier verzekerd van een recht op een billijke deel-name in de winst van de exploitatie. Een lage proportionele vergoeding vol-staat om de succesclausule van art. 26 § 2 al. 2 te omzeilen.
Vooral de specifieke regels voor het uitgavecontract voegen weinig sub- stantieels toe aan de bescherming van de auteur. Bovendien zijn deze bepa- lingen vaak onnodig gedetailleerd187 en bevatten ze vage termen.188 Het ont- breekt de regels hierdoor zowel aan rechtszekerheid als aan de flexibiliteit van de Generalklausel. We kunnen ons dan ook afvragen of het vanuit legistiek standpunt niet beter ware geweest zich te beperken tot weldoordachte alge- mene bepalingen, i.p.v. te kiezen voor onduidelijke detailregelingen, met alle gevaren van leemtes en snelle veroudering vandien.189 De nieuwe Auteurswet lijkt de beknoptheid en de soepelheid te missen, die de oude dame van 1886 zo lang te been hebben gehouden.
185 Zie hierover XXXXX, S.A., “In defence of substantial fairness”, The Law Quarterly Review, 1996, 140 e.v.
186 Bv. art. 3 § al. 4.
187 Bijvoorbeeld art. 30.
188 Bijvoorbeeld “eerlijke beroepsgebruiken”.
189 Vergelijk GOTZEN in Verslag De Clerck, 202.
WET VAN 30 JUNI 1994
BETREFFENDE HET AUTEURSRECHT EN DE NABURIGE RECHTEN
(Uittreksels)
H. 1. AUTEURSRECHT
Afd. 1. Auteursrecht in het algemeen
Art. 1. § 1. Alleen de auteur van een werk van let- terkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook te reproduceren.
Dat recht omvat onder meer het exclusieve recht om toestemming te geven tot het bewerken of het vertalen van het werk.
Dat recht omvat ook het exclusieve recht om toe- stemming te geven tot het verhuren of het uitlenen van het werk.
Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het werk volgens ongeacht welk procédé aan het publiek mede te delen.
§ 2. De auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft op dat werk een onvervreemdbaar mo-reel recht.
De globale afstand van de toekomstige uitoefening van dat recht is nietig.
Het omvat ook het recht om het werk bekend te maken.
Niet bekendgemaakte werken zijn niet vatbaar voor beslag.
De auteur heeft het recht om het vaderschap van het werk op te eisen of te weigeren.
Hij heeft het recht op eerbied voor zijn werk en dat maakt het hem mogelijk zich te verzetten tegen elke wijziging ervan.
Niettegenstaande enige afstand, behoudt hij het recht om zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere wijziging van dit werk dan wel tegen enige andere aantasting van het werk, die zijn eer of zijn reputatie kunnen schaden.
(...)
Art. 3. § 1. De vermogensrechten zijn roerende rechten die overgaan bij erfopvolging en vatbaar zijn voor gehele of gedeeltelijke overdracht, vol-gens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Zij kunnen onder meer worden vervreemd of in een ge-wone of exclusieve licentie worden ondergebracht.
Ten aanzien van de auteur worden alle contracten schriftelijk bewezen.
De contractuele bedingen met betrekking tot het auteursrecht en de exploitatiewijzen ervan moeten restrictief worden geïnterpreteerd. De overdracht van het voorwerp dat een werk omvat, leidt niet tot het recht om het werk te exploiteren; met het oog op de uitoefening van zijn vermogensrechten moet de auteur op een redelijke manier toegang tot zijn werk behouden.
Voor elke exploitatiewijze moeten de vergoeding voor de auteur, de reikwijdte en de duur van de overdracht uitdrukkelijk worden bepaald.
De verkrijger van het recht moet het werk over- eenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken exploi- teren.
De overdracht van rechten betreffende nog on- bekende exploitatievormen is nietig, niet-tegen- staande enige daarmee strijdige bepaling.
§ 2. De overdracht van de vermogensrechten be- treffende toekomstige werken geldt slechts voor een beperkte tijd en voor zover het genre van de wer-ken waarop de overdracht betrekking heeft, bepaald is.
§ 3. Wanneer een auteur werken tot stand brengt ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst of een statuut, kunnen de vermogensrechten worden over- gedragen aan de werkgever voor zover uit- drukkelijk in die overdracht van rechten is voorzien en voor zover de creatie van het werk binnen het toepassingsgebied van de overeenkomst of het sta- tuut valt.
Wanneer een auteur werken tot stand brengt ter uitvoering van een bestelling, kunnen de ver- mogensrechten worden overgedragen aan degene die de bestelling heeft geplaatst voor zover deze laatste een activiteit uitoefent in de niet-culturele sector of in de reclamewereld, voor zover de creatie van het werk bestemd is voor die activiteit en uitdrukkelijk in die overdracht van rechten is voorzien.
In die gevallen zijn § 1, vierde tot zesde lid, en § 2 niet van toepassing.
Het beding waarbij aan de verkrijger van een auteursrecht het recht wordt toegekend om het werk te exploiteren in een vorm die onbekend is op de datum van de arbeidsovereenkomst of van aan- werving onder statuut, moet uitdrukkelijk zijn en bepalen dat daaraan een aandeel gekoppeld is in de door die exploitatie gemaakte winst.
De strekking van die overdracht en de wijze waarop ze plaatsvindt, kunnen bij collectieve over-eenkomst worden bepaald.
(...)
Afd. 7. Het uitgavecontract
Art. 25. Het uitgavecontract moet bepalen uit hoe- veel exemplaren de eerste oplage minimaal zal be- staan.
Deze verplichting geldt evenwel niet voor het con- tract waarin bedongen is dat een gewaarborgd mini- mum van auteursrechten ten laste komt van de uit- gever.
Art. 26. § 1. De uitgever moet de exemplaren van het werk binnen de overeengekomen termijn produ- ceren of laten produceren.
Is in het contract die termijn niet vastgelegd, dan wordt die bepaald overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken.
Indien de uitgever zijn verplichting niet nakomt binnen de hierboven gestelde termijnen en hij daar- voor geen wettige reden van verschoning heeft, kan de auteur zijn overgedragen rechten terugnemen, indien binnen zes maanden geen gevolg is gegeven aan een ingebrekestelling die bij ter post aan- getekende brief met ontvangstbewijs is opgestuurd.
§ 2. De uitgever verbindt zich ertoe, tenzij anders is bepaald, aan de auteur een vergoeding uit te keren die in verhouding staat tot de bruto-ont-vangsten.
Indien de auteur de uitgaverechten aan de uitgever heeft overgedragen op zodanige voorwaarden dat, gelet op het succes van het werk, de bedongen for- faitaire vergoeding kennelijk niet evenredig is aan de winst bij de exploitatie van dat werk, moet de uitgever, op verzoek van de auteur, de vergoeding wijzigen teneinde hem op billijke wijze te laten delen in de winst. De auteur kan vooraf geen af- stand doen van dat recht.
§ 3. De uitgever kan zijn contract niet overdragen zonder instemming van de auteursrechthebbende, tenzij hij tegelijkertijd zijn bedrijf geheel of gedeel- telijk overdraagt.
Art. 27. De uitgever kan na afloop van het contract, gedurende drie jaar de exemplaren die hij nog voorradig heeft, blijven verkopen tegen de nor-male prijs, tenzij de auteur verkiest die exemplaren zelf op te kopen tegen een prijs die, bij gebreke van overeenstemming, vastgesteld wordt door de recht- bank.
Art. 28. Niettegenstaande enig daarmee strijdige overeenkomst bezorgt de uitgever, ten minste een- maal per jaar, aan de auteur een overzicht van het- geen hij voor elke wijze van exploitatie heeft ver- kocht, ontvangen en overgedragen.
Behoudens in geval van wederuitgave, vervalt deze verplichting voor de uitgever, indien het werk ge- durende vijf opeenvolgende jaren op geen enkele wijze wordt geëxploiteerd.
Art. 29. Afgezien van alle andere redenen die de ontbinding van het uitgavecontract rechtvaardigen, kan de auteur de ontbinding vorderen wanneer de uitgever overgaat tot de volledige vernietiging van de exemplaren.
In geval van ontbinding van het contract heeft de auteur het recht de nog voorradige exemplaren aan te kopen tegen een prijs die door de rechtbank wordt vastgesteld, wanneer de uitgever en de au-teur daarover niet tot overeenstemming zijn ge-komen. Het feit dat de auteur de ontbinding van het contract vordert, kan geen afbreuk doen aan de exploi- tatiecontracten die de uitgever op geldige wijze met derden heeft gesloten, zij het dat de auteur tegen deze laatsten een rechtstreekse vordering kan in- stellen tot betaling van de eventueel overeen- gekomen vergoeding (die hem op grond daarvan toekomt).
Art. 30. In geval van faillissement, gerechtelijk ak- koord of invereffeningstelling van het bedrijf van de uitgever kan de auteur het oorspronkelijk con-tract onmiddellijk opzeggen bij ter post aange-tekende brief met ontvangstbewijs.
Alle exemplaren, kopieën of reprodukties waarop het auteursrecht van toepassing is, moeten bij voor- rang aan de auteur te koop worden aangeboden te- gen een prijs die, ingeval de curator en de auteur het niet eens kunnen worden, vastgesteld wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, op verzoek van de meest gerede partij, nadat de cura-tor of de auteur behoorlijk zijn opgeroepen en, in voorkomend geval, op advies van een of meer des-kundigen.
De auteur verliest zijn recht van voorrang indien hij, binnen dertig dagen na de ontvangst van het aanbod, aan de curator niet te kennen geeft dat hij er gebruik van wil maken. Het aanbod en de aan-vaarding moeten, op straffe van nietigheid, worden gedaan bij deurwaardersexploot of bij ter post aan-getekende brief met ontvangstbewijs. De auteur van het werk kan van zijn recht van voorrang afzien bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief gericht aan de curator.
Wordt de in het tweede lid bepaalde procedure gevolgd, dan kan de auteur op dezelfde wijze afzien van het hem gedane aanbod, binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag waarop hij door de deskundige of de deskundigen bij ter post aangetekende brief in kennis is gesteld van het voor eensluidend verklaard afschrift van het rapport.
De kosten van het deskundigenonderzoek worden verdeeld onder de gezamenlijke schuldeisers en de auteur.
(...)