OPENBAAR MINISTERIE BURGERLIJKE PARTIJEN
Correctionele rechtbank Dendermonde, 20 oktober 2017
OPENBAAR MINISTERIE
BURGERLIJKE PARTIJEN
1. S. G., geboren te (…) op (…), verblijvende te (…);
2. Y. V. M., geboren te (…) op (…), verblijvende te (…);
=> Ter terechtzitting van 22 september 2017, beiden vertegenwoordigd door mr. S. P., advocaat te (…);
BEKLAAGDEN en BUGERLIJK AANSPRAKELIJKE RECHTSPERSOON
1. P. Z. I. (RR (…)), geboren te (…) op (…) en wonende te (…) en met Bulgaarse nationaliteit;
=> Ter terechtzitting van 22 september 2017, is eerste beklaagde in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Y. N., advocaat te (…);
2. H. H. R. (RR (…)), geboren te (…) op (…), zonder gekende woon-en/of verblijfplaats;
=> Ter terechtzitting van 22 september 2017, is tweede beklaagde niet verschenen, noch iemand voor hem;
3. B.P.P. BVBA, met maatschappelijke zetel te (…), met KBO n° (…).
=> Ter terechtzitting van 22 september 2017, vertegenwoordigd door mr. Y. N., advocaat te (…);
De eerste en de tweede, als zaakvoerder, aangestelde of lasthebber van de derde. De derde als werkgever en burgerrechtelijk aansprakelijke partij.
1. TENLASTELEGGINGEN
Verdacht van: te Sint-Gillis-Waas, gerechtelijk arrondissement Gent afdeling Dendermonde - Aalst - Sint-Niklaas, en/of elders in het Rijk,
A. Als werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, met inbreuk op artikel 181 van het Sociaal Strafwetboek, in strijd met de artikelen 4 tot 8 en 9bis van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de gegevens vereist krachtens het voormelde koninklijk besluit van 5 november 2002 niet elektronisch te hebben meegedeeld aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer zijn prestaties aanvatte met betrekking tot 8 werknemers .
1. Op 21 maart 2013: ten aanzien van:
a. A. P. (Bulgaar) (RR (…));
b. M. M. (Bulgaar) (RR (…));
c. M. A. (Bulgaar) (RR (…));
d. T. Y. (Bulgaar) (RR (…)),
e. Z.V V. (Bulgaar) (RR (…));
2. Op 1 oktober 2015, ten aanzien van S. G. (Bulgaar) (paspoort nr: (…));
3. Op 25 oktober 2015, ten aanzien van Y. V. (Bulgaar) (paspoort nr: (…))
Strafbaar met een sanctie van niveau 4, zijnde een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en/of een geldboete van 600 tot 6 000 euro (artikel 101 Sociaal Strafwetboek). De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers (artikel 103 Sociaal Strafwetboek).
B. Als werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, mei inbreuk op artikel 175, §1 van het Sociaal Strafwetboek, in strijd met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, arbeid te hebben doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet was toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van meer dan drie maanden of tot vestiging in België, met betrekking tot 5 werknemers:
1. A. P. (Bulgaar) (RR (…));
2. M. M. (Bulgaar) (RR (…));
3. M. A. (Bulgaar) (RR (…));
4. T. Y. (Bulgaar) (RR (…));
5. Z.V V. (Bulgaar) (RR (…)).
Strafbaar met een sanctie van niveau 4, zijnde een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en/of een geldboete van 600 tot 6 000 euro (artikel 101 Sociaal strafwetboek). De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers (artikel 103 Sociaal Strafwetboek).
C. Tussen 20 maart en 25 november 2015, op niet nader te bepalen data:
Zich, ten overstaan van de hierboven sub A en B vermelde werknemers, plichtig te hebben gemaakt aan het misdrijf van mensenhandel; het misdrijf bestaande uit de werving, het vervoer, de
overbrenging, de huisvesting, de opvang van de reeds sub A vereenzelvigde persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde:
deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid; waarbij de toestemming van de persoon met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang is
met de omstandigheid dat:
a. de feiten werden gepleegd door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer of door een persoon die misbruik heeft gemaakt van het gezag of de faciliteiten die zijn functies hem verlenen,
b. het misdrijf werd gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken,
c. direct of indirect gebruik is gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang.
Strafbaar gesteld door de artikelen 433quinquies, 433sexies en 433septies Strafwetboek met opsluiting van 10 jaar tot 15 jaar en met een geldboete van 1000€ tot 100.000 €, met dien verstande dat het misdrijf gecorrectionaliseerd wordt, gelet op de afwezigheid van voorgaande correctionele veroordelingen.
De derde:
Gedagvaard zijnde om zich burgerrechtelijk aansprakelijk te horen verklaren voor de geldboeten en voor de kosten ten laste gelegd van de eerste en de tweede, haar aangestelde of lasthebber, die inbreuken heeft gepleegd in de bediening waarmee hij gelast werd.
2. PROCEDURE
De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 22 september 2017.
De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde het Openbaar Ministerie en de aanwezige partijen.
De verzachtende omstandigheden vermeld in de rechtstreekse dagvaarding worden aangenomen.
3. BEOORDELING OP STRAFGEBIED
3.1. De feiten
B.P.P. heeft als hoofdactiviteit het uitbaten van een bouwfirma en stelt hierbij personeel tewerk. Tijdens een celactie op donderdag 21 maart 2013, werd omstreeks 10.15u een controle uitgevoerd op een werf gelegen (…). Volgende personen werden aan het werk aangetroffen:
- Z. V V. (…): Bulgaar;
- A. P. (…): Bulgaar;
- M. M. (…): Bulgaar;
- M. A. (…): Bulgaar;
- T. Y. (…): Bulgaar.
Op het moment van de controle konden de betrokken personen enkel een Bulgaarse identiteitskaart voorleggen. Zij gaven aan voor een Bulgaarse firma te werken, nl. B. Dit in opdracht van de firma BPP. Er werd door de inspectie gevraagd naar de Limosadocumenten. Deze konden niet voorgelegd worden. Allel betrokkenen droegen kledij van de firma BPP. De verplaatsing werd gedaan met een voertuig van de firma BPP. Omdat de werf dichtbij de burelen van de inspectie was, is de inspecteur met de identiteitskaarten van de aangetroffen personen naar het districtsbureau gereden voor nazicht van het Limosa-kadaster. Uit dat nazicht bleek dat er geen aangifte was gebeurd van personeel voor de firma B. Bij nazicht van de Limona-databank bleek de firma BPP geen personeel te hebben. Er werd beslist om de aangetroffen personen over te brengen naar het politiekantoor van de lokale politie Sint- Niklaas. Gezien de moeilijke communicatie, werd er een tolk Bulgaars gevorderd. Uit de verklaringen van de aan het werk aangetroffen personen blijkt het volgende.
− Geen van de arbeiders kende het adres van de firma B. in Bulgarije, sommigen kenden amper de naam van de firma.
− Zij hebben nooit voor de firma B. gewerkt in Bulgarije, ze werden gecontacteerd om in België te komen werken.
− Er werden geen contracten opgesteld.
− Ze werken 8 a 10 uur per dag, zes dagen per week.
− Er was hen een loon beloofd van 200 a 250 euro per maand.
− De werkkledij en materiaal werden aangeleverd door de Belgische firma BPP. Geen van de arbeiders had al gehoord van Limosa of A1 documenten.
Er werd door de lokale politie contact opgenomen met DVZ. Door DVZ werd volgende beslissing genomen:
- Z.V V. (…): opgesloten in centrum met oog op repatriëring naar Bulgarije;
- A. P. (…): bevel om het grondgebied te verlaten;
- M. M. (…): bevel om het grondgebied te verlaten;
- M. A. (…): bevel om het grondgebied te verlaten;
- T. Y. (…): bevel om het grondgebied te verlaten.
Op maandag 13 mei 2013 werd een verklaring afgenomen van beklaagde P. Z., de zaakvoerder van BPP bvba. Betrokkene legde volgende verklaring af:
"Ik neem kennis van uw opdracht en functie. Voor aanvang van dit verhoor is mij op beknopte wijze uitgelegd waar het verhoor over gaat en heb ik een verklaring van mijn rechten ontvangen. Ik versta voldoende Nederlands en kies er zelf voor geen beroep te doen op een tolk. Ik ben de zaakvoerder van de bvba B.P.P. met maatschappelijke zetel (…). Ik doe dit in bijberoep. U verhoort mij aangaande de controles die u gedaan heeft op de werf gelegen (…). De gebouwen zijn eigendom van de firma en deze worden gerenoveerd door de firma. Aangezien de gebouwen mijn eigendom zijn, mag ik zelf bouwwerken uitvoeren. De firma heeft geen personeel. Ik werk zelf in de firma na mijn uren voor mijn eigen baas (O.). Er zijn twee voertuigen ingeschreven op naam van de onderneming. Eén voertuig wordt gebruikt door een onderaannemer bij de werken die hij uitvoert. Naast de werf op het (…) heb ik soms nog andere werven. De meeste werken die ik aanneem, laat ik uitvoeren door onderaannemers. De onderaannemer waar ik het meest mij samenwerk is B., een Bulgaarse firma. Ik heb de firma leren kennen in Bulgarije, zij doen daar ook renovaties en bouwwerken. Ik werk samen met de firma sinds eind november 2012, sinds ik begonnen ben aan de werken op het (…). Ik heb een aannemingscontract in het Bulgaars. Op het moment van de eerste controle op 21 maart 2013 was er geen Limosa-melding gedaan voor de aangetroffen werknemers. Het ging om volgende personen:
Z.V V. (…): Bulgaar
A. P. (…): Bulgaar
M.M. (…): Bulgaar
M. A. (…): Bulgaar
T. Y. (…): Bulgaar
Xxxxx werden meegenomen naar het commissariaat voor verhoor. Na mijn werk heb ik de nodige documenten (Limosa) afgegeven bij de politie. De werkmensen van de onderaannemer dragen werkkledij van mijn firma, ik wil graag reclame maken voor mijn firma. Alle werktuigen die gebruikt worden zijn van mijn firma. Ik zeg tegen mijn onderaannemer wat er moet worden gedaan, hij regelt het dan met zijn werklui. Ik controleer alles zelf, om te zien of het goed gedaan is. De onderaannemer beslist zelf hoeveel mensen er werken, ik heb enkel afgesproken om de werken zo snel mogelijk af te werken. Ik heb een afgesproken prijs gemaakt mei de onderaannemer (26000 euro). Ondertussen zijn er wel al extra kosten bijgekomen. Nu krijg ik nog facturen voor de extra kosten. Het afgesproken bedrag is normaal gezien al betaald. U vraagt mij of ik een werfmelding gedaan heb. Ik weet dit niet. Ik heb onlangs een brief gekregen, maar weet niet goed waarover het ging. De werklui verblijven in een huis dat gehuurd wordt door de onderaannemer, "
Door beklaagde werden LIMOSA-meldingen voorgelegd opgemaakt op 21.03.2013.
Via het hoofdbestuur van TSW werd informatie opgevraagd in Bulgarije betreffende de firma B. Er werd in september 2013 vernomen van de Bulgaarse autoriteiten dat de firma geen activiteit uitoefent in Bulgarije. Alleszins bestaan er voor de aangetroffen personen geen A.1 documenten.
Op het moment van de eerste controle (21 maart 2013), waren onderdanen van Bulgarije nog onderworpen aan een arbeidskaart. Van de tijdens die controle aangetroffen personen (Z.V V., A. P.,
M. M., M. A. en T. Y.) kon niemand een arbeidskaart voorleggen.
Op dinsdag 30 juni 2015werd tijden een celactie bouw een controle uitgevoerd op een werf gelegen (…). Ter hoogte van de werf stond een bestelwagen (Peugeot Boxer, (…)) van de firma BPP. Tijdens de controle werden volgende personen aan het werk aangetroffen:
- P. G. ((…)): Bulgaar;
- V. V. (…): Bulgaar;
- I. P. (…): Bulgaar;
- D. R. (…): Bulgaar;
- I. G. (…): Bulgaar.
Alle personen gaven aan om te werken voor een Bulgaarse firma, met name G. P. Enkel P. G. kon geen Limosa voorleggen. Bij nazicht Limosa op het districtsbureaus, bleek er voor de dag van de controle geen Limosa melding te zijn voor P. G.. Omdat er geen Limosa was voor P. G. werd er gekeken of er een dimonamelding was. De firma BPP is niet gekend als werkgever bij de RSZ. Er werd door de firma BPP geen voorafgaandelijke melding gedaan aan de RSZ.
***
Op 2 december 2015 meldt de VZW PAYOKE dat de Bulgaar G. S. het slachtoffer is van mensenhandel door eerste beklaagde. Hij stapte op 24 november 2015 naar de lokale politie van Sint-Niklaas om klacht neer te leggen tegen eerste beklaagde en zijn firma BPP BVBA. De firma B.P.P. heeft een zetel te (…). De firma is opgericht in 2012 (publicatie Staatsblad 15/05/2012) door P. Z., samen met B. P. P. en P. I., beiden woonachtig in Bulgarije. P. Z. is zaakvoerder. De wettelijke functie van tweede beklaagde H. H. in de firma is niet gekend, het blijkt wel uit dit dossier dat hij wel degelijk werkt voor de firma B.P.P. Tevens bleek uit twee controles van de politie samen met de dienst huisvesting van de stad St-Niklaas en de wooninspectie Oost-Vlaanderen de afgelopen maanden op het adres (…) (waar ook werknemers voor de firma BPP logeerden) dat hij ook daar optrad als woordvoerder/tussenpersoon.
De klager verklaart het volgende:
"Ik ben in Bulgarije aangeworven door de firma G. T. met zaakvoerder K. G. (ik neem aan dat hij daar de baas is), om te komen werken in België. Ik werkte voorheen niet voor deze firma en heb ook nooit voor hen in Bulgarije gewerkt. Deze firma zit in hetzelfde gebouw waar twee kamers zijn, in de andere kamer is het bedrijf P. O. gevestigd. De firma G. heeft volgens mij geen activiteiten in Bulgarije, enkel aanwerven van personeel om te detacheren.
Ik zou hier komen werken als elektrotechnieker. Ik heb daar een arbeidscontract moeten tekenen, ik kan U dit tonen op mijn tablet. Het was een contract van onbepaalde duur, ik zou 8 uur per dag moeten werken, vijfdagenweek. Ik zou per maand een begintoon krijgen van 1200 Euro, daarbovenop zouden bonussen worden uitbetaald. In mijn contract staat volgens mij specifiek vermeld dat ik in België zou tewerkgesteld worden. Er zou logement voorzien zijn op kosten van de werkgever en mijn reiskosten zouden ook door de werkgever worden betaald. Het was een contract onder Bulgaars arbeidsrecht.
Ik kwam alleen naar hier en met het vliegtuig. Ik heb drie uur moeten wachten tot iemand me kwam afhalen. Normaal kwam P. Z. van BPP me afhalen, maar ik ben uiteindelijk afgehaald door andere werknemers, allemaal heel goede dakleggers drie reeds drie jaar werkten voor Z. maar de laatste maanden niet meer betaald werden en ondertussen zijn teruggekeerd.
Ik verbleef (…). Er zijn verschillende huurwoningen in gebruik bij de firma BPP, het was deel van mijn werk om in deze woningen werken te gaan doen, verspreid over België. Ik moest ondermeer naar LEUVEN. De woning waar ik logeerde huren zij, of ze eventueel eigenaar zijn van de andere woningen weet ik niet. Voor zover ik weet wordt de woning in de (…) gehuurd door een vrouw die daar soms bouwmaterialen stockeert, ik ken de link niet tussen haar en BPP. Wij logeerden gemiddeld met 5 of 6 mensen in de woning, alleen in dienst voor BPP, de Bulgaarse firma is niet meer dan een tussenpersoon.
De gebruikte woningen zijn allemaal in slechte staat, de bedoeling is ook dat de werknemers deze opknappen waarna ze kunnen doorverkocht worden. Er is van de Bulgaarse firma geen verantwoordelijke hier, het is P. Z. van BPP van wie we de opdrachten krijgen.
"G. T." is een persoon die hier ooit heeft gewerkt, een arbeidsongeval had en teruggekeerd is naar Bulgarije. Hij had hier een firma, die hij dan nadien voor veel geld heeft verkocht aan Z.. Volgens ons is
Z. dus in feite de echte eigenaar van G. T.. Volgens mij is hij momenteel ondergedoken, zijn vader was zogezegd overleden en nu zou hij naar een trouwfeest zijn, maar ik geloof er niet veel van.
Ik moest in eerste instantie naar Leuven met een collega om daar te gaan werken. Ik deed dit 5 dagen maar mijn collega kwam niet overeen met de ploegbaas, het was een Belg van een andere firma die "R." noemde, hij was de werfleider. Mijn collega is dan gestopt. De werf was een gebouw dat werd bijgezet aan de KU Leuven.
De verplaatsing gebeurde met voertuigen van BPP, er waren geen chauffeurs voorzien. We gingen meestal met twee of drie personen naar de werven.
Ik kreeg geen werkkledij, ze beloofden me dit wel maar ik kreeg dit nooit. Ik moest het aantal voorziene uren werken, plus ( in Leuven ) 2,5 uur reistijd.
Ik heb effectief negen dagen gewerkt in Leuven, ik heb totaal niets ontvangen van loon. Voor ik naar hier kwam kreeg ik enkel een voorschot van ongeveer 50 Euro.
Z. heeft me gemeld dat ik volgens hem niet geschikt was om te werken m Leuven, ze hebben me dan naar een werf gestuurd in Geel, een jeugdherberg, Daar heb ik langere tijd gewerkt, ik heb in totaal ongeveer een maand gewerkt voor Z.. Ik werkte op die twee eerste werven als "manusje van alles", niet specifiek waarvoor ik werd aangeworven.
Nu werk ik op een werf in St-Niklaas, voor weken waarvoor ik specifiek ben aangeworven.
Ik heb Z. als gevraagd naar mijn loon, maar hij lacht mij gewoon uit. De "zaakvoerder" in Bulgarije kan ik niet bereiken.
H. H. werkt bij of voor BPP, hij zoekt de werven waar we aan de slag kunnen.
Momenteel werk ik in eigendommen van de firma VRD uit Temse, ik moet werken uitvoeren in gebouwen van hem. Het zijn werken in de hoogte, waarbij geen enkele veiligheidsmaatregel wordt genomen, dus geen veiligheidsharnas of zo. Volgens mij hebben wij ook geen arbeidsongevallenverzekering of dergelijke, noch de Bulgaarse firma, noch BPP.
Ik heb voorheen al veel in het buitenland gewerkt, maar niet voor die firma.
Ik wist niet hoe lang ik in België zou moeten of mogen werken voor die firma, ze hebben me gezegd dat "elke dag de laatste dag zou kunnen zijn".
Ik heb geen Limosa document of A.1 formulier gehad, toen ik voorheen in Frankrijk werkte kreeg ik dit wel.
Ik weet dat ik in principe een aankomstverklaring moet afleggen, maar de werkgever heeft me gezegd dat ik dit niet mocht doen en ik krijg er ook de tijd niet voor. Volgens mij laat hij hier gewoon volledig in het zwart werken en ben ik met niets in orde. Ik weet niet of ik nu nog werk ga krijgen, het werk op de laatste werf is gedaan. Ik betwijfel of ik nog werk zal krijgen, ik heb tot op heden nog niets van loon gekregen. Het is ook zo dal H. H. heeft gezegd dat we niet naar de politie mochten gaan, dot zijn vader een bekend persoon was met veel invloed en dat we dan problemen zouden krijgen.
Ik ben één maal op kantoor bij BPP geweest, het is een nieuw gebouw op een hoek in het centrum van St-Niklaas, Het is mogelijk dat BPP zelf personeel heeft, ik denk misschien twee of drie mensen, maar in praktijk werken er heel veel mensen voor BPP. De werkopdrachten kreeg ik steeds van Z.. Op de werven waar ik werkte kwam hij niet controleren, omdat er een ploegbaas was van een andere firma die daar controle deed. Ik zag Z. niet op de werven zelf, H. ook niet, hoogstens bracht die ons eens naar een nieuwe werf. Ik wens betaald te worden voor mijn werk"
Ook Y. V. legt op 24 november 2015 een klacht neer bij de lokale politie van Sint-Niklaas. Hij verklaart in verhoor het volgende.
" Ik werk in Bulgarije voor de firma P. O. in Pernik. De zaakvoerder zijn naam is K. G., hij is de oom van
Z. P., de zaakvoerder van BPP in St-Niklaas. Ik was voorheen geen werknemer van P., ik was voorheen werkloos en ben specifiek aangeworven om hier in België te komen werken. Ik heb vroeger wel nog gewerkt in Duitsland. Er worden bijna wekelijks die mensen aangeworven om naar België te komen werken, er is steeds een wisselwerking van personeel. Ik ben op 01/10/2015 naar België gekomen. Ik was samen met een andere werknemer, maar die is bijna dadelijk teruggekeerd.
Wij kwamen met het vliegtuig, het ticket werd betaald door P.. Ik zou werken in een raffinaderij als lasser, ik ben dit reeds 25 Jaar en heb voor ik naar hier kwam zelfs in Sofia een test moeten afleggen om te zien of ik voldeed.
Bij aankomst heb ik de eerste anderhalve week geen werk gehad. Er zijn regio St-Niklaas twee huizen ter beschikking voor werknemers, één in de (…) (waar ikzelf verblijf) en waar gemiddeld 5 a 6 mensen verbleven. Het tweede adres is naast hetzelfde pand, volgens mij met hetzelfde huisnummer. Daar verbleven gemiddeld een vijftal mensen.
Ik wist op voorhand dat er een gratis logement was van de firma, voor zover ik weet is dit gratis, dat staat ook zo in het contract. Ook de vaste kosten zijn inbegrepen. Wij moeten zelf zorgen voor eten.
Ik heb een arbeidscontract getekend in Bulgarije maar heb dit niet bij, ik kan mijn vrouw wel vragen dit over te maken.
Er was mij gezegd dat ik 1500 Euro bruto per maand zou verdienen, maar dat staat niet op het contract. Er staat ook geen uurloon bepaald. Op het contract staat vermeld 540 Leva per maand, dat is ongeveer 270 Euro. Ik zou 5 dagen in de week moeten werken, 8 uur per dag. De 1500 Euro zou mij cash betaald worden, de voorbije twee maanden heb ik echter nog maar 500 Euro gekregen, rechtstreeks van P. Z.. Ik heb bij ontvangst niets moeten tekenen of geen bewijs gehad. Ik heb tot op heden per dag 8 a 9 uur moeten werken.
Ik heb qua werk al meerdere zaken moeten doen, ondermeer twee dagen als daklegger, en ook trappen geïnstalleerd in andere huizen. Qua laswerk heb ik enkel die trappen aan elkaar moeten lassen, dit gedurende ongeveer aan maand. Voor zover ik weet waren de werken aan de trappen voor BPP, ze werden uitgevoerd met materiaal van BPP en voertuigen van BPP, ik heb zelf geen werkkleding gekregen maar moest kledij aantrekken van een vroegere werknemer met op deze kledij het logo van BPP.
De dakwerken waren in een privé-woning van een vrouw en waren volgens mij ook in opdracht van BPP. Mijn opdrachten kreeg ik van de baas van BPP, zijnde P. Z.. Ik moest hem zeggen welk materiaal hij nodig had, hij kent volgens mij niets van bouw. De baas van mijn firma ronselt enkel mensen voor
de bouw, hij zit in Bulgarije en doet verder niets. Hierin België is geen verantwoordelijke of ploegbaas van onze firma, wij krijgen alle opdrachten rechtsreeks van P. Z..
De verplaatsing naar de werven gebeurt via BPP met drie minibussen en een personenwagen, één daarvan is een lichte vrachtwagen. Er staat reclame op van BPP. Het zijn voertuigen met Belgische nummerplaten, er is geen vaste chauffeur, we moeten er zelf mee rijden. Wij rijden op GPS, we krijgen van Z. het adres per SMS. Z. werkt niet mee op de werven.
Voor de installatie van de tappen had Z. gezegd wat hij wilde van trap, en ik ben dit met hem gaan kopen. Ik heb toen ook gezegd dat ik een helper moest hebben, dat ik dit niet alleen kon. Z. kwam wel regelmatig kijken op de werf, hij had de sleutel van de woning waarin we werkten. Hij rijdt van werf naar werf.
Ik ben één maal op de burelen van BPP geweest, omdat ik mijn voorschot te laat kreeg. Het is toen dat ik betaald ben.
U vraagt me of ik X. X. xxx: ja, hij is volgens mij een partner in het bedrijf of dat hij toch nauw samenwerkt met X.. H. zoekt de werven en Z. regelt de werknemers.
Ik wil nog melden dat er in GEEL ook een hele hoop werknemers zijn die banden hebben met Z. en voor hem werken, en waar ook veel mensen niet van betaald zijn. Ik wens deze klacht neer te leggen specifiek omdat hij de afspraken niet volgt en mij niet betaald, anders was ik reeds lang teruggekeerd naar Bulgarije. Ik heb tweehonderd Euro moeten lenen van mijn dochter om te kunnen terugkeren, ik zal het haar zelfs niet kunnen terugbetalen.
Ik heb in totaal één volledige maand gewerkt, iets meer. Ik heb dus nog recht op 1000 Euro. Als ik naar mijn loon vraag weigert Z. mij te betalen, hij doet dit "omdat hij dit gewoon is" en ook zo handelt met andere werknemers. Ik heb dan gebeld naar mijn baas in Bulgarije en die zegde "nietsnut, kijk naar Uw contract", ik krijg dus zeker geen steun van hem, hij speelt onder één hoedje met Z., ze zijn familie. Ze hebben mij nooit gezegd dat ik zou ontslagen zijn, ze belden me gewoon niet meer om te zeggen welk werk ik moest doen en waar. Na een aantal dagen heb ik zelf gebeld naar mijn baas.
U zegt me dat H. H. aan Uw diensten heeft gemeld dat ik ontslagen was omdat ik niet voldeed, wat tevens was bevestigd op basis van een proef beroepsbekwaamheid welke ik in Brussel moest afleggen, en dat mijn resterend loon in Bulgarije zou worden uitbetaald : ik heb inderdaad een test moeten afleggen waarin ik mislukte, maar dat was enkel omdat de test met een voor mij onbekend type lastoestel was. Ik heb wel degelijk een Europees certificaat van beroepsbekwaamheid. Dat mijn loon in Bulgarije zou worden uitbetaald klopt niet, als ze me zouden willen betalen zonden ze het hier doen. Op basis van mijn contract kan ik geen achterstallig loon eisen, omdat daarin een heel laag bedrag staat. Dat bedrag is het absolute minimumloon in Bulgarije.
Al de andere werknemers die ik ken zijn in dezelfde situatie van mij, met een contract met eenzelfde laag bedrag in. De meesten worden niet of sporadisch betaald. Er is maar één iemand in beide woningen die correct en volledig betaald is ( M. ), de rest kreeg enkel maar een voorschot zoals ik.
Ik logeer momenteel nog in de woning van het bedrijf, Z. heeft al geprobeerd ons daar uit te zetten en heeft daarvoor zelfs de politie verwittigd. Ik heb geen huurcontract of zo voor deze woning.
ik heb geen LIMOSA of A.1 document ontvangen, Ik zou normaal gezien naar hier komen werken voor zes maand a 2 jaar aaneensluitend. Ik wist niet dat dit zo lang niet mocht, dat ik maximum drie maanden hier mocht zijn en mij moest aanmelden, daar heeft de firma mij ook niets van gezegd.
Ik wens gewoon betaald te worden voor wat was afgesproken"
Wanneer de politie telefonisch contact neemt met de firma B.P.P. krijgen zij H. H. aan de lijn als woordvoerder. Hij meldt ons dat klager ontslagen is omdat hij niet voldeed, en zijn resterend loon zou uitbetaald worden in Bulgarije.
***
De personen die tijdens de eerste controle werden aangetroffen, werden nadien LIMOSA gemeld. Xxxxx werden gemeld als werknemer van de firma B., firma naar Bulgaars recht met BTW nummer (…). Bij nazicht van het Bulgaarse handelsregister blijkt dat de firma in 2012 werd opgericht. Voor de personen van de eerste controle kan geen A1 document worden teruggevonden. Door de Bulgaarse inspectie werd vastgesteld dat de firma geen activiteiten heeft in Bulgarije.
Wat betreft de personen van de tweede controle: er ligt geen LIMOSA-melding voor de dag van de controle voor P.. Uit nazicht in Bulgarije blijkt dat de betrokken personen wel degelijk werknemers zijn van de firma doch ze voldoen niet aan de voorwaarden voor detachering.
Er werd een LIMOSA-meldingen teruggevonden gelinkt aan K. G., er zijn echter geen A.1 documenten terug te vinden voor de beide burgerlijke partijen. Er is voor beide personen personen een LIMOSA- melding met als gebruiker BPP
3.2. Grond van de zaak
Het bij artikel 6.1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden gewaarborgde recht op een eerlijke behandeling van de zaak houdt in dat de beslissing op de strafvordering melding maakt van de overwegingen die de rechtbank van de schuld of onschuld van de beklaagde hebben overtuigd en dat zij minstens de voornaamste redenen aangeeft waarom de tenlasteleggingen al dan niet bewezen worden verklaard, ongeacht of een conclusie wordt ingediend. Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak houdt in dat, ook bij ontstentenis van een conclusie, de beslissing omtrent schuld uit te spreken. De rechter voldoet aan deze verdragsrechtelijke verplichting door vast te stellen dat de beklaagde de gegrondheid van de strafvordering niet betwist of door de concrete redenen te vermelden, zij het op beknopte wijze, die hem hebben overtuigd van zijn onschuld of schuld (Cass 5 juni 2012 (P.11.092.N), N.C. 2013,132 (met noot X. XXXXXXXXXX) en Cass. 23 oktober 2012 (P.2012.0300.N)).
Volgens artikel 66 van het sociaal strafwetboek hebben de processen-verbaal die opgemaakt zijn door de sociaal inspecteurs bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht van de vermoedelijke dader van de inbreuk en, in voorkomend geval, van zijn werkgever binnen een termijn van veertien dagen die aanvangt de dag na de vaststelling van de inbreuk. Voor sociaalrechtelijke aangelegenheden waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest bevoegd zijn voorziet artikel 6 § 2 van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen In de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn een gelijklopende regeling.
De wetgever duidt in het sociaal strafwetboek 'de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers' aan als strafbare dader. Dit is een vorm van wettelijke toerekening.
- De werkgever is, in het sociaal strafrecht, de persoon die met de werknemer verbonden is door een arbeidsverhouding die wordt gekenmerkt door ondergeschikt verband, een dienstbetrekking, hetzij op grond van een overeenkomst, arbeidsovereenkomst of andere,
hetzij op grond van een statutair of feitelijk verband. Een persoon die overeenkomstig het arbeidsrecht niet beschouwd kan worden als de werkgever, kan voor de toepassing van het sociaal strafrecht toch als zodanig kan worden aangemerkt. De persoon die zich gedraagt als werkgever (bv. doordat hij instaat voor de aanwerving, de betaling en het ontslag van het personeel) en door het personeel als zodanig wordt beschouwd, ook strafrechtelijk dient te worden aangemerkt als de werkgever aan wie het misdrijf kan worden toegerekend.
- De aangestelde van een werkgever heeft in het sociaal strafrecht een betekenis die niet volledig overeenstemt met de betekenis die dit begrip heeft in art. 1384, derde lid, B.W. of art. 46, § 1, Arbeidsongevallenwet, i.e. «de persoon die in een band van ondergeschiktheid arbeid verricht ». Naast deze band van ondergeschiktheid, is vereist dat de aangestelde bekleed is met het gezag of de nodige bevoegdheid om effectief over de naleving van de wet te waken, ook al is die bevoegdheid naar de tijd of naar de plaats beperkt. Het misdrijf kan in beginsel niet worden toegerekend aan aangestelden die louter handelen op bevel van de werkgever. Aangestelden zijn steeds fysieke personen.
- Ook het begrip lasthebber heeft in het sociaal strafrecht een eigen betekenis. Het gaat om de persoon die door de werkgever ermee belast is bepaalde rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de werkgever, zoals het uitbetalen van het loon en het bijhouden van sociale documenten. Net zoals voor de aanstellers, vereist het Hof van Cassatie dat de lasthebber, om als strafbare dader te kunnen worden aangemerkt, over het gezag en de nodige bevoegdheid in de onderneming moet beschikken om effectief over de naleving van de wetten te kunnen waken. Lasthebbers kunnen rechtspersonen zijn.
- Bij de toerekening van het misdrijf dient de rechter na te gaan wie effectief schuld heeft aan het sociaalrechtelijk misdrijf vanuit een concrete beoordeling van hun verantwoordelijkheidsdomein.
- Deelneming aan sociaalrechtelijke misdrijven. Volgens artikel 109 van het sociaal strafwetboek zijn de artikelen van het strafwetboek (hoofdstuk VII van Boek 1 van het Strafwetboek) toepasselijk op de inbreuken bedoeld in Boek 2. Het is m.a.w. mogelijk om deel te nemen aan de misdrijven bepaald in het sociaal strafwetboek. Deelneming aan zuivere onachtzaamheidsmisdrijven is echter niet mogelijk. In dat laatste geval zal men dus voor elk van de verdachten afzonderlijk moeten nagaan of zij een fout begingen die in causaal verband staat met de veroorzaakte gevolgen.
- Bestaan van een arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst tot het verrichten van arbeid waarbij de ene partij, de werknemer, zich jegens de andere partij, de werkgever, verbindt om in een verhouding van ondergeschiktheid aan of onder het gezag van een werkgever, tegen loon arbeid te verrichten. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dienen derhalve 4 elementen aanwezig te zijn: een overeenkomst, arbeid, loon en gezag of ondergeschiktheid. De vaststelling dat een partij geen loon verschuldigd is voor het werk dat te haren dienste is uitgevoerd, volstaat om het bestaan van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten. Loon, in de algemene betekenis van het woord, is de tegenprestatie van arbeid die ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst wordt verricht. Loon kan zowel bestaan uit speciën als uit voordelen in natura. Het uitoefenen van gezag houdt de bevoegdheid in om leiding te geven en toezicht te houden, zelfs indien die bevoegdheid niet effectief uitgeoefend wordt.
Het misdrijf van mensenhandel heeft de volgende constitutieve bestanddelen (vergelijk met A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Kluwer, Mechelen, 2010, 251-254):
- een materieel bestanddeel: m. de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van controle over hem. De term werving dient in zijn normale betekenis begrepen te worden;
- een moreel bestanddeel: met het oog op een vorm van uitbuiting die wordt opgesomd in art. 433quinquies van het Strafwetboek, in casu het aan het werk zetten of laten aan het werk zetten in omstandigheden die strijdig zijn met de menselijke waardigheid. Wanneer een vreemdeling op sluikse manier en zo veel mogelijk dient te werken om in zijn eigen leven te voorzien en gevaar loopt te allen tijde te worden aangehouden en uit het land te worden gezet, is het misdrijf van mensenhandel voorhanden. De wetgever heeft een reeks van elementen opgesomd die in aanmerking kunnen worden genomen om te stellen dat arbeidsomstandigheden in strijd zijn met de menselijke waardigheid:
1. een loon dat kennelijk niet in verhouding staat tot het zeer groot aantal arbeidsuren;
2. het ontbreken van een rustdag;
3. het verstrekken van niet-betaalde diensten;
4. de tewerkstelling van één of meer werknemers in omstandigheden die kennelijk niet overeenstemmen met de normen van de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers.
Het tewerkstelling van werknemers op een wijze dat ze economisch uitgebuit worden, is een tewerkstelling die strijdig is met menselijke waardigheid zoals bedoeld in artikel A33quinquies § 1, 3°.
Gelet op de materiële gegevens van het strafdossier alsook uit de behandeling van de zaak ter terechtzitting is naar oordeel van de rechtbank afdoende gebleken dat beklaagden zich schuldig hebben gemaakt aan de feiten vermeld onder de tenlasteleggingen A, B en C en dienen deze feiten hen dan ook te worden toegerekend.
Artikel 31, § 1 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers bepaalt het volgende:
"Verboden is de activiteit die buiten de in de hoofdstukken I en II voorgeschreven regels, door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt uitgeoefend om door hen in dienst genomen werknemers ter beschikking te stellen van derden die deze werknemers gebruiken en over hen enig gedeelte van het gezag uitoefenen dat normaal aan de werkgever toekomt.
Geldt voor de toepassing van dit artikel evenwel niet als de uitoefening van enig gedeelte van het werkgeversgezag door de derde, het naleven door deze derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk.
Geldt voor de toepassing van dit artikel evenmin als de uitoefening van enig gedeelte van het werkgeversgezag door de derde, de instructies die door de derde worden gegeven aan de werknemers van de werkgever in uitvoering van een geschreven overeenkomst tussen de derde en de werkgever, op voorwaarde dat in deze geschreven overeenkomst uitdrukkelijk en gedetailleerd is bepaald welke instructies precies door de derde kunnen worden gegeven aan de werknemers van de werkgever, dat dit instructierecht van de derde het werkgeversgezag van de werkgever op geen enkele wijze uitholt en dat de feitelijke uitvoering van deze overeenkomst tussen de derde en de werkgever volledig overeenstemt met de uitdrukkelijke bepalingen van voormelde geschreven overeenkomst.
Geldt voor de toepassing van dit artikel daarentegen wel als de uitoefening van enig gedeelte van het werkgeversgezag door de derde, eender welke instructie, andere dan deze bepaald in het tweede lid, die gegeven wordt hetzij zonder dat er tussen de derde en de werkgever een
geschreven overeenkomst bestaat, hetzij wanneer de tussen de derde en de werkgever gesloten geschreven overeenkomst niet voldoet aan de in het voorgaande lid bepaalde vereisten, hetzij wanneer de feitelijke uitvoering van de tussen de derde en de werkgever gesloten geschreven overeenkomst niet overeenstemt met de in deze overeenkomst opgenomen uitdrukkelijke bepalingen.
Wanneer, overeenkomstig de bepalingen van het derde lid, tussen een derde en een werkgever een overeenkomst wordt afgesloten waarin wordt bepaald welke instructies in uitvoering van die overeenkomst door de derde kunnen worden uitgevoerd. De werkgever brengt onverwijld zijn ondernemingsraad op de hoogte van het bestaan van deze overeenkomst. De derde bezorgt vervolgens aan de leden van zijn ondernemingsraad die hierom verzoeken een afschrift van het gedeelte van de voormelde overeenkomst waarin de instructies zijn bepaald die door de derde aan de werknemers van de werkgever kunnen worden gegeven. Wanneer de derde, na hiertoe een verzoek te hebben ontvangen, weigert om het bedoelde afschrift van de overeenkomst over te maken, wordt een geschreven overeenkomst voor de toepassing van dit artikel geacht niet te bestaan. Bij ontstentenis van ondernemingsraad wordt de in dit lid bedoelde informatie verstrekt aan het comité voor preventie en bescherming op het werk en, bij ontstentenis hiervan, aan de leden van de vakbondsafvaardjging. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure volgens dewelke de in dit lid bepaalde informatieverplichtingen worden nageleefd."
De toegelaten terbeschikkingstelling met beperkte gezagsoverdracht is mogelijk, maar wordt gekoppeld aan vier cumulatieve voorwaarden:
1) er moet een onderliggende geschreven overeenkomst bestaan tussen de derde en de werkgever;
2) de overeenkomst bepaalt uitdrukkelijk en gedetailleerd welke instructies de gebruiker kan geven aan de werknemers;
3) het instructierecht van de gebruiker holt het eigenlijke gezagsrecht van de werkgever niet uit;
4) de feitelijke uitvoering van de overeenkomst stemt volledig overeen met de uitdrukkelijke bepalingen van de overeenkomst.
Wezenlijk tast elke instructie, hoe klein die ook is, het gezagsrecht aan van de werkgever. Daarom moet deze bepaling zo worden geïnterpreteerd dat enkel het organieke gezagsrecht van de werkgever niet mag worden uitgehold. Zo blijven beslissingen over aanwerving en ontslag, loonbepaling, promotie, evaluatie en functionering, tucht, ziekte- en vakantieregeling uitsluitend voorbehouden voor de werkgever. Instructies die daarop betrekking hebben, overschrijden het organieke gezagsrecht van de werkgever en wijzen op een te verregaande gezagsoverdracht.
Instructies rond deadlines, kwaliteitseisen, technische vereisten, materiaalkeuze, arbeids- en rusttijden (openingsuren, pauzes, maar bv. niet overuren), toegang tot de werf of de arbeidsplaats hollen het gezagsrecht van de werkgever niet uit en zijn dus toegelaten. Welke de exacte grens is, is een feitenkwestie die soeverein zal worden beoordeeld door de feitenrechter die de praktijk zal toetsen aan de instructies van de overeenkomst. Blijkt de gebruiker door de aard en de intensiteit van de instructies de organieke rol van de werkgever over te nemen, dan zal er sprake zijn van een te verregaande gezagsoverdracht.
Wanneer een gebruiker arbeid laat uitvoeren door werknemers die te zijner beschikking werden gesteld in strijd met de bepaling van §1. worden die gebruiker en die werknemers beschouwd als verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf het begin der uitvoering van de arbeid.
Uit het strafdossier blijkt dat geen van de werknemers opgesomd onder de tenlasteleggingen A en B onderworpen is aan de Bulgaarse sociale zekerheid. Bovendien wordt er duidelijk gezag uitgeoefend door de verantwoordelijken van de BVBA BPP: men draagt werkkledij van BBP (hoewel de firma beweerdelijk geen eigen werknemers in dienst heeft), voertuigen en werkmateriaal worden ter beschikking gesteld door BPP en de verantwoordelijke van BPP kunnen werknemers die volgens hen niet voldoen, onmiddellijk terugsturen naar Bulgarije. Bij de tweede controle verklaren sommige
werknemers dat het loon door BPP wordt betaald en ze tweede beklaagde als hun feitelijke baas beschouwen... . Bijgevolg zijn de in de dagvaarding opgesomde personen te beschouwen als werknemers van de BVBA BPP en dient er voor hen een DIMONA-melding te worden gedaan. Bovendien dienen de regels m.b.t. de tewerkstelling van buitenlandse werknemers te worden nageleefd.
Uit de geloofwaardige en gelijklopende verklaringen van de beide burgerlijke partijen en uit de overige elementen van het strafdossier blijkt dat ook dat de verschillende werknemers van beide beklaagden te werk gesteld worden zonder enige vorm van sociale verzekering en, als ze al betaald worden, dit loon ver onder de geldende minimumlonen ligt (200 euro per maand voor 6 dagen op 7 te werken gedurende 8 tot 10 uur per dag). Zelfs bij detachering dienen de Belgische minimum loon- en arbeidsvoorwaarden te worden gerespecteerd, net als de dwingende regels van de welzijnswet. Ook wat betreft dit laatste aspect gaat de onderneming op een stuitende manier om met de werknemers: tijdens de controle op het Westerplein in Sint-Niklaas werd immers vastgesteld dat de arbeiders op het dak aan het werken waren zonder enige vorm van individuele of collectieve valbescherming. De elementaire regels van de Welzijnswet werden bijgevolg ook met de voeten getreden door de beide beklaagden. De schuld voor de beide beklaagden aan de feiten van de tenlasteleggingen A, B en C staat naar eis van recht vast.
De feiten A, B en C in hoofde van eerste en tweede beklaagde, zijn gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat conform art. 65, lid 1 Sw. slechts één straf dient te worden opgelegd, nl. de zwaarste.
De straf moet worden bepaald gelet op de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van beklaagden zoals die blijkt uit hun strafrechtelijk verleden, gezinstoestand en arbeidssituatie, voor zover de rechtbank gekend. Niettemin dient de straftoemeting niet enkel de vergeldingsbehoefte te dienen, doch moet deze ook oog hebben voor de algemene en speciale preventie. De sanctionering moet dan ook van aard zijn de beklaagden ervan te weerhouden zich in de toekomst nog aan dergelijke feiten schuldig te maken.
De door beklaagde gepleegde inbreuken op de sociale reglementering in het algemeen en het sociaal strafrecht in het bijzonder zijn objectief gezien ernstig.
- Door tewerkstelling van personen die geen machtiging hebben van verblijf van meer dan drie maanden of tot vestiging of die niet in het bezit zijn van een arbeidskaart ondergraaft beklaagde het beleid van de overheid m.b.t. de tewerkstelling van vreemdelingen.
- Door geen tijdige DIMONA-aangifte te verrichten voor hun werknemers maken beklaagde de controle op het nakomen van de verplichtingen die beklaagde heeft i.g.v. de sociale wetgeving moeilijk tot onmogelijk. Bovendien wordt door het plegen van dergelijke inbreuk de deur wijd opengezet voor een ander misdrijf: nl. het niet-betalen van sociale zekerheidsbijdragen.
- Beklaagden maakten misbruik van de economische toestand van werknemers om ze, in strijd met de menselijke waardigheid, te werk te stellen.
Eerste beklaagde heeft strafrechtelijke voorgaanden. Hij werd berispt door de jeugdrechter. Hij liep ook negen veroordelingen op voor verkeersinbreuken op. Tweede beklaagde heeft uitgebreide strafrechtelijke voorgaanden. Hij werd 30 veroordeeld voor verkeersinbreuken. Hij liep ook twee kleinere correctionele veroordelingen op en kan nog van alle gunsten genieten.
Gelet op hun verstek heeft de rechtbank geen zicht op de huidige sociale toestand van de tweede beklaagde. De rechtbank is van oordeel dat in deze omstandigheden enkel een substantiële effectieve bestraffing, als hieronder bepaald, passend is, in de hoop tweede beklaagde alsnog de ernst van zijn daden te doen inzien en herhaling te voorkomen.
Gelet op de aard en xxxxx xxx xx xxxxxx en de doelstellingen van de straftoemeting, komen een gevangenisstraf van 1 jaar en een geldboete van 1.000 euro te vermeerderen met 7 slachtoffers de rechtbank gepast voor. Gelet op het gunstig strafrechtelijk verleden wordt de hoofdgevangenisstraf van eerste beklaagde met uitstel opgelegd voor een proeftermijn van vijfjaar. De geldboete blijft effectief.
De rechtbank is van oordeel dat deze straffen aan de beoogde preventieve en repressieve doelen tegemoetkomen. Om precies van aard te zijn de beklaagden de ernst en de draagwijdte van hun fouten te leren inzien alsook als duidelijke waarschuwing die hen ertoe moet aanzetten in de toekomst hun verantwoordelijkheid ernstiger op te nemen, kan deze straftoemeting, noch met betrekking tot de gevangenisstraf, noch met betrekking tot de geldboete op een mildere wijze worden toegepast. Een grotere mildheid betonen zou trouwens getuigen van een permissiviteit die niet langer van aard zou zijn de beklaagde aan te zetten tot meer zin voor verantwoordelijkheid en discipline en tot het respecteren van de regels.
De bijdrage bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, heeft een eigen karakter en is geen straf, zodat op die bijdrage bijgevolg artikel 7 EVRM en artikel 2 Strafwetboek niet van toepassing zijn; de verhoging van de opdeciemen waarmede deze bijdrage moet worden vermeerderd, gaat dan ook in vanaf de inwerkingtreding van de wet die ze voorschrijft, ongeacht het tijdstip waarop het misdrijf is gepleegd. Met ingang van 1 januari 2017 werd in artikel 1, eerste en tweede lid van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten het woord vijftig vervangen door het woord zeventig. Deze nieuwe opdeciemen, ongeacht of ze nu hoger of lager zijn moeten vanaf hun inwerkingtreding onmiddellijk toegepast worden op de bijdrage voor het slachtofferfonds, ook al wordt deze opgelegd bij een veroordeling wegens feiten gepleegd vóór de inwerkingtreding van de wetsbepaling die de nieuwe opdeciemen invoerde.
De bepaling van artikel 104 van het sociaal strafwetboek die de veroordeling tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de geldboete zou hebben toegelaten bij de afzonderlijke beteugeling van de tenlasteleggingen (inbreuken op het sociaal strafrecht) is een bijzondere wetsbepaling die ingevolge voormelde eenheid van opzet thans niet meer toepasselijk is. De gedaagde kan dan ook alleen in het strafproces worden betrokken met het oog op een veroordeling in solidum met de beklaagden tot de gerechtskosten en de gebeurlijke schadevergoeding. Bijgevolg kan de gedaagde werkgever niet burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de geldboete doch enkel voor de kosten.
4. BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED
4.1. Burgerlijke partijstelling van Y. V. M.
Krachtens de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, is degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de daad waarover hij zich beklaagt, niet was gesteld. Degene die schadevergoeding vordert moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat; dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade zich niet had voorgedaan, zoals ze zich heeft voorgedaan. Morele schade komt niet voor precieze begroting in aanmerking. Het gaat in essentie om de juridische erkenning van het leed dat werd berokkend. Bij de begroting van deze schade houdt de rechtbank rekening met de xxxxx xxx xx xxxxxx en de impact hiervan op het slachtoffer evenals met de bedragen die gebruikelijk worden toegekend in gelijkaardige gevallen.
De rechtbank begroot de materiële schade op 3.125 euro. De burgerlijke partij verklaarde 1 maand gewerkt te hebben. Administratiekosten ten bedrage van 125 euro kunnen worden toegekend. De morele schade kan op 1.000 euro worden begroot. De totale schadevergoeding kan begroot worden op 4.125 euro. De burgerlijke partij heeft recht op de intresten vanaf 25 november 2015. Daar de burgerlijke partijen zich aansluiten bij een rechtstreekse dagvaarding uitgebracht door het arbeidsauditoraat, hebben zij evident recht een RPV. Deze kan begroot worden op, gelet op de kennelijke overwaardering van de vordering, op 780 euro.
Beklaagden dienen hoofdelijk te worden veroordeeld tot deze schadevergoeding. Gedaagde wordt burgerrechtelijk aansprakelijk verklaard voor betaling van deze bedragen.
4.2. Burgerlijke partijstelling S. G.
Krachtens de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, is degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de daad waarover hij zich beklaagt, niet was gesteld. Degene die schadevergoeding vordert moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat; dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade zich niet had voorgedaan, zoals ze zich heeft voorgedaan. Morele schade komt niet voor precieze begroting in aanmerking. Het gaat in essentie om de juridische erkenning van het leed dat werd berokkend. Bij de begroting van deze schade houdt de rechtbank rekening met de xxxxx xxx xx xxxxxx en de impact hiervan op het slachtoffer evenals met de bedragen die gebruikelijk worden toegekend in gelijkaardige gevallen.
De rechtbank begroot de materiële schade op 3.125 euro. De burgerlijke partij verklaarde 1 maand gewerkt te hebben. Administratiekosten ten bedrage van 125 euro kunnen worden toegekend. De morele schade kan op 1.000 euro worden begroot. De totale schadevergoeding kan begroot worden op 4.125 euro. De burgerlijke partij heeft recht op de intresten vanaf 1 november 2015. Daar de burgerlijke partijen zich aansluiten bij een rechtstreekse dagvaarding uitgebracht door het arbeidsauditoraat, hebben zij evident recht een RPV. Deze kan begroot worden op, gelet op de kennelijke overwaardering van de vordering, op 780 euro.
Beklaagden dienen hoofdelijk te worden veroordeeld tot deze schadevergoeding. Gedaagde wordt burgerrechtelijk aansprakelijk verklaard voor betaling van deze bedragen.
4.3. Ambtshalve aanhouden van burgerlijke belangen
Omdat de door de beklaagde gepleegde misdrijven mogelijk schade hebben veroorzaakt, houdt de rechtbank de bergerrechtelijke belangen aan, met toepassing van artikel 4 VT. Sv., zoals gewijzigd bij artikel 2 van de Wet van 13 april 2005 (B.S. 03.05.2005).
5. TOEGEPASTE WETTEN
De bijzondere wetten zoals vermeld in punt 1. Tenlasteleggingen; Wet van 15 juni 1935, art. 2,11 tot 14, 21 tot 24, 31 tot 37, 40, 41;
Wetb. van strafvordering, art. 162, 162 bis 182, 184, 185, 186, 189, 190, 190ter, 194, 195;
Strafwetboek, art. 2, 38, 39, 40, 50, 65, 79, 80;
Wet van 5 maart 1952, art. 1, gew. programmawet d.d. 24.12.1993, art. 1; gew. art.36 Wet 07.02.2003; Art. 2 en 3 van de Wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen inzake justitie (B.S. 30.12.2011); (opdeciemen)
Art. 6 Programmawet II van 27.12.2006;
W.01.08.1985, art. 28, 29, gew. art. 1 K.B. 31.10.2005 (25 euro);
Wet van 29 juni 1964, art. 8§1; gew.W. 10.2.1994; (uitstelt) Wet van 17.4.1878, art. 3 en 4; burg. wetb. art. 1382,1384; Wetb. strafrecht, art.44, 45; (BP).
Ger. Wetboek, art. 1022, KB 26.10.07 art2; (rechtsplegingsvergoeding)
OM DEZE REDENEN,
De rechtbank beslist op tegenspraak ten aanzien van P. Z. en B.P.P. BVBA bij verstek ten aanzien van tweede beklaagde H. H.,
OP STRAFGEBIED
Eerste beklaagde P. Z.:
De rechtbank verklaart eerste beklaagde schuldig aan de feiten van de tenlasteleggingen A, B en C. De rechtbank maakt toepassing van artikel 65, lid 1 van het strafwetboek.
De rechtbank veroordeelt de eerste beklaagde voor de feiten van de tenlasteleggingen A, B en C samen tot een hoofdgevangenisstraf van 1 JAAR en een geldboete van 1000 euro, verhoogd met 50 opdeciemen (x6) tot 6.000 euro, te vermeerderen met zeven slachtoffers (x7) gebracht op 42.000 euro.
ZEGT dat bij niet betaling binnen de door de wet bepaalde termijn de lastens de eerste beklaagde uitgesproken geldboete kan worden vervangen door een gevangenisstraf van 3 maanden;
De rechtbank verleent de eerste beklaagde gewoon uitstel voor de hele hoofdgevangenisstraf voor een periode van 5 jaar.
De rechtbank wijst beklaagde er op dat het uitstel van rechtswege herroepen wordt ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf is gepleegd dat veroordeling tot een criminele straf of hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden zonder uitstel ten gevolge heeft gehad.
Xxxxxx eerste beklaagde, van de rechten bepaald in art. 31, lid 1 van het strafwetboek om gedurende een termijn van 10 JAAR
1. openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen;
2. verkozen te worden;
3. enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren;
4. gezworene of deskundige te zijn, als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden; in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven;
5. geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman, gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen;
6. een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, ofte dienen in de Krijgsmacht.
Bijdrage - vergoeding - kosten
SPREEKT in hoofde van de eerste beklaagde de verplichting uit om EENMAAL een bedrag Van 25,00 euro, met 70 opdeciemen verhoogd, 200,00 euro bedragende, te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Fonds tot financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden;
Legt de eerste beklaagde bovendien een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 51,20 euro overeenkomstig artikel 91, 2° lid en 148 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in Strafzaken, zoals gewijzigd bij KB van 13 november 2012 (B.S. 29/11/2012).
Tweede beklaagde H. H.:
De rechtbank verklaart tweede beklaagde schuldig aan de feiten van de tenlasteleggingen A, B en C. De rechtbank maakt toepassing van artikel 65, lid 1 van het strafwetboek.
De rechtbank veroordeelt de tweede beklaagde voor de feiten van de tenlasteleggingen A, B en C samen tot een hoofdgevangenisstraf van 1 JAAR en een geldboete van 1000 euro, verhoogd met 50 opdeciemen (x6) tot 6.000 euro, te vermeerderen met zeven slachtoffers (x 7) gebracht op 42.000 euro.
ZEGT dat bij niet betaling binnen de door de wet bepaalde termijn de lastens de tweede beklaagde uitgesproken geldboete kan worden vervangen door een gevangenisstraf van 3 maanden;
Ontzet tweede beklaagde, van de rechten bepaald in art. 31, ,id 1 van het strafwetboek om gedurende een termijn van 10 JAAR
1. openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen;
2. verkozen te worden;
3. enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren;
4. gezworene of deskundige te zijn, als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden; in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven;
5. geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman, gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen;
6. een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, ofte dienen in de Krijgsmacht.
Bijdrage - vergoeding - kosten
SPREEKT in hoofde van de tweede beklaagde de verplichting uit om EENMAAL een bedrag Van 25,00 euro, met 70 opdeciemen verhoogd, 200,00 euro bedragende, te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Fonds tot financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden;
Legt de tweede beklaagde bovendien een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 51,20 euro overeenkomstig artikel 91, 2° lid en 148 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in Strafzaken, zoals gewijzigd bij KB van 13 november 2012 (B.S. 29/11/2012).
VEROORDEELT de beklaagden tot de gerechtskosten, tot op heden begroot op de som van 55,58 euro, meer de betekeningskosten van huidig vonnis van tweede beklaagde.
OP BURGERLIJK GEBIED
De rechtbank verklaart de vordering van de burgerlijke partij Y. V. M. ontvankelijk en deels gegrond.
De rechtbank veroordeelt beklaagden hoofdelijk om aan de burgerlijke partij het bedrag van 4.125 euro te betalen, en te vermeerderen met de vergoedende intrest tegen de wettelijke rentevoet vanaf 1 november 2015 tot vandaag en met de gerechtelijke intrest tegen de wettelijke intrestvoet op de hoofdsom vanaf vandaag tot de dag van volledige betaling, en de kosten, begroot op 780 euro rechtsplegingsvergoeding.
De rechtbank verklaart de vordering van de burgerlijke partij S. G. ontvankelijk en deels gegrond.
De rechtbank veroordeelt beklaagden hoofdelijk om aan de burgerlijke partij het bedrag van 4.125 euro te betalen, en te vermeerderen met de vergoedende intrest tegen de wettelijke rentevoet vanaf
1 november 2015 tot vandaag en met de gerechtelijke intrest tegen de wettelijke intrestvoet op de hoofdsom vanaf vandaag tot de dag van volledige betaling, en de kosten, begroot op 780 euro rechtsplegingsvergoeding.
De rechtbank houdt de beslissing over de overige burgerlijke belangen aan.
De rechtbank verklaart gedaagde burgerrechtelijk aansprakelijk voor de kosten en de burgerlijke veroordelingen ten laste van eerste en tweede beklaagde.
Alles gebeurde in de Nederlandse taal overeenkomstig de wet van 15 juni 1935.
WIJST de veroordeelde er op dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis, wat betreft de uitgesproken effectieve gevangenisstraf zoals hoger in dit vonnis bepaald, zal geschieden overeenkomstig de bepalingen van de Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en dit in zoverre de bepalingen van voornoemde wet op het ogenblik van de strafuitvoering in werking zullen zijn getreden.
Overeenkomstig de aldus in werking getreden bepalingen van deze wet zal de uitvoering van de effectieve vrijheidsstraf zoals hoger in dit vonnis bepaald eventueel kunnen geschieden volgens de modaliteiten die worden bepaald door de strafuitvoeringsrechtbank, de strafuitvoeringsrechter of door de Minister van Justitie.
Wijst de burgerlijke partijen voornoemd op de mogelijkheid om bij deze strafuitvoeringsmodaliteiten te worden betrokken. De burgerlijke partijen zullen, bij het in kracht van gewijsde treden van onderhavig vonnis, middels een informatief schrijven door de griffie overgemaakt, nader worden ingelicht omtrent de wijze waarop dit kan geschieden (zie K.B. d.d. 29.01.2007 tot uitvoering van artikel 2.6' van de wet van 17.05.2006);
Voor het geval de partijen niet aanwezig zijn op het ogenblik van de uitspraak gelden de huidige vermeldingen als inlichting bij kennisname van dit xxxxxx (lezing van dit vonnis of kopie ervan).
Aldus gewezen en uitgesproken in een openbare terechtzitting van: TWINTIG OKTOBER TWEEDUIZEND ZEVENTIEN
Aanwezig:
X. Xxxxxxxx, rechter, voorzitter der kamer,
X. XXXXXXX, substituut-Arbeidsauditeur,
X. XXXXXX, griffier.