Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 10027/21. Subject Codes: EF 206 ECOFIN 618 CODEC 935 ENV 446 SUSTDEV 86. Heading: BEGELEIDENDE NOTA. Originator: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur. Recipient: de heer Xxxxx XXXXXXXX-XXXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. Subject: Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende Europese groene obligaties. Commission Document Number: COM(2021) 391 final. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 7 juli 2021. Interinstitutional Files: 2021/0191 (COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 4976170900072415094_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2021/0191 (COD)
Brussel, 7 juli 2021 (OR. en)
10027/21
EF 206
ECOFIN 618
CODEC 935
ENV 446
SUSTDEV 86
BEGELEIDENDE NOTA
van: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur
ingekomen: 7 juli 2021
aan: de heer Xxxxx XXXXXXXX-XXXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie
nr. Comdoc.: COM(2021) 391 final
Betreft: Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende Europese groene obligaties
Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2021) 391 final.
Bijlage: COM(2021) 391 final
10027/21 sv
ECOMP.1.B NL
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 6.7.2021
COM(2021) 391 final 2021/0191 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende Europese groene obligaties
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2021) 390 final} - {SWD(2021) 181 final} - {SWD(2021) 182 final}
TOELICHTING
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
• Motivering en doel van het voorstel
Dit voorstel maakt deel uit van de bredere agenda van de Europese Commissie over duurzame financiering. Het legt de basis voor een gemeenschappelijk regelgevingskader over het gebruik van de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” voor obligaties die ecologisch duurzame doelstellingen in de zin van Verordening (EU) 2020/8521 (taxonomieverordening) nastreven. Er wordt ook een systeem opgezet voor de registratie van en het toezicht op ondernemingen die optreden als externe toetsingsinstantie voor groene obligaties overeenkomstig dit kader. Het voorstel faciliteert ook de verdere ontwikkeling van de markt voor hoogwaardige groene obligaties en draagt zo bij tot de kapitaalmarktenunie, terwijl verstoring van de bestaande markten voor groene obligaties en het risico op greenwashing worden beperkt. De benaming “Europese groene obligaties” zal beschikbaar zijn voor alle uitgevende instellingen, zowel binnen als buiten de Unie, die aan de vereisten van dit voorstel voldoen.
Dit wetgevingsvoorstel is bedoeld om het potentieel van de eengemaakte markt en de kapitaalmarktenunie beter te benutten om bij te dragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt c), van de Overeenkomst van Parijs van 2016 inzake klimaatverandering2 en de Europese Green Deal3.
De Europese Green Deal maakte duidelijk dat in alle sectoren van de economie aanzienlijke investeringen nodig zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale economie en om de doelstellingen van de Unie op het gebied van ecologische duurzaamheid te verwezenlijken. Om de huidige klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te bereiken, zijn tussen 2021 en 2030 investeringen in het energiesysteem (exclusief vervoer) nodig ten belope van 336 miljard EUR per jaar (in constante prijzen van 2015), gelijk aan 2,3 % van het bbp4. Een substantieel deel van die financiële stromen zal van de particuliere sector moeten komen. Om deze investeringskloof te dichten moeten de particuliere kapitaalstromen significant worden omgebogen naar ecologisch duurzamere investeringen en moet het Europese financiële kader grondig worden herdacht.
In de Green Deal wordt met name benadrukt dat het voor investeerders en bedrijven makkelijker moet worden om ecologisch duurzame beleggingen te identificeren en hun geloofwaardigheid te controleren. Dit zou kunnen door middel van duidelijke keurmerken voor retailbeleggingsproducten en de ontwikkeling van een Europese standaard voor groene obligaties die ecologisch duurzaam beleggen op een vlotte manier bevordert. Ondanks een krachtige marktgroei vormen groene obligaties slechts een fractie van de totale uitgifte van obligaties, in 2020 ongeveer 4 %5. Verdere groei van de markt voor hoogwaardige groene
1 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
2 Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282, 19.10.2016, blz. 4).
3 Mededeling van de Commissie, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.
4 Impact Assessment Accompanying the Communication “Stepping up Europe’s 2030 climate ambition
Investing in a climate-neutral future for the benefit of our people” SWD/2020/176 final
5 2021 European Financial Stability and Integration Review
obligaties zal een bron van aanzienlijke groene investeringen zijn en zal dus helpen de investeringskloof van de Europese Green Deal te dichten.
Daarom werd in het investeringsplan van de Europese Green Deal op 14 januari 20206 de ontwikkeling van een Europese standaard voor groene obligaties aangekondigd. In zijn conclusies van december 2020 over klimaatverandering benadrukte de Europese Raad7 het belang van de ontwikkeling van gemeenschappelijke, wereldwijde standaarden voor groen geldwezen en nodigde hij de Europese Commissie uit om uiterlijk in juni 2021 een wetgevingsvoorstel voor een norm voor groene obligaties in te dienen. Tot slot heeft de Commissie in haar werkprogramma voor 2021 “een economie die werkt voor de mensen” aangehaald als een prioriteit en het belang benadrukt van verdere vooruitgang op het gebied van duurzame financiering, met name door de ontwikkeling van een EU-standaard voor groene obligaties voor te stellen8.
Gezien het wijdverbreide gebruik van bedrijfseigen marktkaders voor groene obligaties en ondanks het feit dat sommige van deze kaders algemeen aanvaard worden als normaangevend, kan het voor beleggers duur en moeilijk zijn om de positieve milieueffecten van op obligaties gebaseerde beleggingen te bepalen en verschillende groene obligaties op de markt te vergelijken. Voor uitgevende instellingen leidt het gebrek aan gemeenschappelijke definities van ecologisch duurzame economische activiteiten tot onzekerheid over welke economische activiteiten als daadwerkelijk groen kunnen worden beschouwd. In dergelijke omstandigheden kunnen uitgevende instellingen te maken krijgen met reputatierisico’s door mogelijke beschuldigingen van greenwashing, met name in transitiesectoren. Bovendien kan de versnippering van praktijken op het gebied van externe evaluatie voor hen extra kosten met zich meebrengen. Hierdoor kan de winstgevendheid van projecten met aanmerkelijke klimaat- en ecologische effecten worden geschaad, waardoor er minder dergelijke investeringsmogelijkheden voorhanden zijn en het bereiken van de milieudoelstellingen van de Unie wordt belemmerd.
Met dit voorstel wordt beoogd deze belemmeringen aan te pakken door een norm vast te stellen voor hoogwaardige groene obligaties. Met dit voorstel: 1) kunnen beleggers hoogwaardige groene obligaties beter identificeren en de betrouwbaarheid ervan nagaan, 2) wordt de uitgifte van deze hoogwaardige groene obligaties vergemakkelijkt door de definities van groene economische activiteiten te verduidelijken en het mogelijke reputatierisico voor uitgevende instellingen in transitiesectoren te beperken, en 3) wordt de praktijk van extern toezicht gestandaardiseerd en wordt het vertrouwen in externe toetsingsinstanties verbeterd door de invoering van een vrijwillige registratie- en toezichtregeling.
Dit voorstel voor een Europese groene obligatie hangt samen met de taxonomieverordening. De taxonomieverordening stelt een classificatie van de ecologische duurzaamheid van economische activiteiten op, met onder meer de volledige naleving van minimale sociale waarborgen als een van de bepalende criteria. Dit kader kan worden gebruikt als benchmark om te bepalen of een economische activiteit en bij uitbreiding de bijbehorende activa of projecten groen zijn. Volgens artikel 4 van de taxonomieverordening9 moet de Unie de taxonomiecriteria hanteren als zij standaarden voor ecologisch duurzame bedrijfsobligaties
6 Mededeling van de Commissie over het Investeringsplan voor een duurzaam Europa/Investeringsplan voor de Europese Green Deal (COM(2020)21 final).
7 Conclusies van de Europese Raad van 12 december 2020. (EUCO 22/20).
8 Het werkprogramma van de Commissie voor 2021 (COM (2020) 690 final).
9 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088.
bepaalt10. Daarom stelt de Commissie voor dat de taxonomieverordening en, naarmate deze worden ontwikkeld, de gedelegeerde handelingen, voor de toepassing van Europese groene obligaties bepalen wat als “groen” kan worden beschouwd.
Dit voorstel biedt een kader voor alle uitgevende instellingen van groene obligaties, met inbegrip van uitgevende instellingen uit de publieke en particuliere sector, en zowel financiële als niet-financiële ondernemingen. Het kader is ook bedoeld om bruikbaar te zijn voor uitgevende instellingen van gedekte obligaties en securitisaties waarvan de effecten worden uitgegeven door een special purpose xxxxxxx00. Door het verband met de taxonomieverordening kunnen de opbrengsten van Europese groene obligaties worden gebruikt voor een breed scala aan economische activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan doelstellingen van ecologische duurzaamheid. Dit voorstel bouwt voort op de huidige goede marktpraktijken voor groene obligaties en biedt tal van gebruiksmogelijkheden, zoals een bank die een Europese groene obligatie uitgeeft voor de financiering van groene hypotheken, een staalproducent die een Europese groene obligatie uitgeeft voor de financiering van een nieuwe productietechnologie met lagere emissies, of een overheid die een Europese groene obligatie uitgeeft voor de financiering van een subsidieregeling voor een installatie van hernieuwbare energie.
Dit voorstel bouwt voort op goede marktpraktijken en op feedback en aanbevelingen van de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering. In het op 31 januari 2018 gepubliceerde verslag van de groep12 wordt aanbevolen een officiële EU-norm voor groene obligaties in te voeren. Daarop verbond de Commissie zich er in haar op 8 maart 2018 goedgekeurde “Actieplan: duurzame groei financieren”13 toe een EU-norm voor groene obligaties te ontwikkelen. De technische deskundigengroep (TEG) inzake duurzame financiering, bestaande uit marktdeelnemers uit verschillende sectoren, kreeg de taak aanbevelingen voor een EU-norm voor groene obligaties op te stellen. De TEG deed dat in zijn eindverslag van juni 2019, waarna in maart 2020 een gids voor de bruikbaarheid van een ontwerpnorm volgde. Tot slot heeft de Commissie verdere inzichten en input over groene obligaties verzameld in haar openbare raadpleging over de vernieuwde strategie voor duurzame financiering (open van april tot juli 2020) en de gerichte raadpleging over de EU- norm voor groene obligaties (open van juni tot oktober 2020).
10 Artikel 4 van de taxonomieverordening: “De lidstaten en de Unie hanteren de criteria van artikel 3 om te bepalen of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt met het oog op maatregelen tot vaststelling van voorschriften voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld.”
11 In dit verband kan worden opgemerkt dat Verordening (EU) 2021/557 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2402 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19- crisis, de Commissie verplicht tegen 1 november 2021 een verslag in te dienen over de instelling van een specifiek kader voor duurzame securitisatie, op basis van een verslag van de Europese Bankautoriteit, in nauwe samenwerking met de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. Het huidige voorstel loopt niet vooruit op dit verslag. Indien wenselijk zou een specifiek kader voor duurzame securitisatie qua toepassingsgebied en andere aspecten kunnen verschillen van de securitisatie-effecten die als EuGB’s worden aangemerkt.
12 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxxxx-xxxxxx-xxxxx_xx
13 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018)097 final).
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit voorstel voert een reeks regels in waaraan uitgevende instellingen van groene obligaties moeten voldoen om een obligatie een “Europese groene obligatie” of “EuGB” te kunnen noemen. Het bouwt voort op bestaande goede marktpraktijken en stelt aanvullende eisen vast op basis van reeds bestaande relevante wetgeving. Deze vereisten stroken met de doelstellingen van de bestaande EU-beleidsbepalingen op het beleidsterrein, en met name met de taxonomieverordening. Dit voorstel verplicht uitgevende instellingen van een Europese groene obligatie ervoor te zorgen dat de opbrengsten van de obligatie worden toegerekend aan activa en uitgaven met volledige inachtneming van de vereisten van de taxonomieverordening, zodat de obligatie zelf volledig ecologisch duurzaam is. Dit voorstel is ook verenigbaar met andere initiatieven op het gebied van duurzame financiering, zoals het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen14, dat bedoeld is ter bevordering van de rapportage over informatie in verband met duurzaamheid door alle grote ondernemingen en de meeste op gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen, en dus ook betrekking heeft op heel wat uitgevende instellingen van obligaties.
Het voorstel is eveneens verenigbaar met de kapitaalmarktenunie, die tot doel heeft de kapitaalmarkten van de Unie beter in staat te stellen investeringen te mobiliseren en te kanaliseren, wat kan bijdragen tot de financiering van de groene transitie.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Dit voorstel beantwoordt aan de algemene beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal. De Europese Green Deal is de respons van de Unie op de uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu waarvoor deze generatie zich geplaatst ziet. Het doel van de Europese Green Deal is de Unie om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten15. Bovendien zal het creëren van een betrouwbare gereguleerde omgeving ter ondersteuning van de uitgifte en de creatie van Europese groene obligaties een prominente rol spelen om de internationale rol van de euro te bevorderen, en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling inzake de uitbouw van de financiële markten in de Unie tot een nieuwe hub voor “groene financiering”, en zo de groene investeringen van de EU verder ondersteunen16. De Commissie kan de lidstaten krachtens Verordening (EU) 2021/24017 technische ondersteuning bieden om Europese groene obligaties op nationaal niveau te promoten.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
Dit voorstel valt onder de gedeelde bevoegdheid overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en is gebaseerd op
14 xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxx-xxxxxxx/XX/XXX/?xxxxXXXXX:00000XX0000
15 Op 4 maart 2020 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (2020/0036 (COD)), waarin wordt voorgesteld de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 juridisch bindend te maken voor de EU.
16 Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren (COM/2021/32 final).
17 Verordening (EU) nr. 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021.
artikel 114 VWEU, dat de bevoegdheid verleent om passende bepalingen vast te stellen die betrekking hebben op de instelling en de werking van de interne markt.
Op grond van artikel 114 VWEU kan de Unie niet alleen maatregelen nemen om bestaande belemmeringen voor de uitoefening van de fundamentele vrijheden weg te nemen, maar ook om te voorkomen dat dergelijke belemmeringen in de toekomst opduiken. Dat zijn onder meer ook belemmeringen die het voor marktdeelnemers, zoals uitgevende instellingen van groene obligaties of beleggers, moeilijk maken om ten volle te profiteren van de voordelen van de interne markt.
De huidige markt voor groene obligaties is volledig gebaseerd op door de markt vastgestelde normen en praktijken, met garanties voor uitgevende instellingen die worden verstrekt door ondernemingen die als externe toetsingsinstanties optreden. De bestaande normen bevatten richtsnoeren en aanbevelingen die op processen op hoog niveau zijn gebaseerd, maar de onderliggende definities van groene projecten zijn niet gestandaardiseerd, streng en omvattend genoeg. Daardoor kunnen beleggers niet makkelijk nagaan van welke obligaties de opbrengsten stroken met of bijdragen tot milieudoelstellingen, met name de doelstelling om de stijging van de wereldwijde temperatuur ruim onder 2 °C te houden en ernaar te streven de stijging te beperken tot 1,5 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau, zoals in de Overeenkomst van Parijs is bepaald. Deze situatie maakt het voor uitgevende instellingen ook moeilijker om gebruik te maken van ecologisch duurzame obligaties om voor hun eigen activiteiten de overgang naar milieuvriendelijker bedrijfsmodellen te maken.
Bovendien zorgen de huidige op de markt gebaseerde normen niet voor voldoende transparantie en verantwoordingsplicht van externe toetsingsinstanties, en is er geen permanent toezicht op ondernemingen die als externe toetsingsinstanties optreden. Daardoor blijft het voor beleggers dus moeilijk om ecologisch duurzame obligaties te identificeren, te vertrouwen en te vergelijken.
Binnen de Unie bestaan er dus verschillende praktijken naast elkaar, wat het voor beleggers duur maakt om echte groene obligaties te identificeren en tegelijkertijd verhindert dat de markt voor groene obligaties tot volle wasdom komt.
Momenteel heeft geen enkele lidstaat wetgeving vastgesteld om een officiële nationale norm voor groene obligaties vast te stellen. Nationale regelingen voor het toekennen van labels bevatten echter reeds verschillende vereisten voor ecologisch duurzame financiële producten, die in sommige gevallen leiden tot vereisten voor obligaties, bijvoorbeeld in het geval van obligatiefondsen. Een vergelijking tussen door EU-lidstaten uitgegeven groene overheidsobligaties toont aan dat er in de lidstaten uiteenlopende definities van ecologisch duurzame activiteiten worden gehanteerd. Bovendien is het, gezien de voortdurende groei van de groeneobligatiemarkt en de rol ervan bij de financiering van het soort vaste investeringen dat nodig is om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken, waarschijnlijk dat sommige lidstaten zullen overwegen op nationaal niveau normen of richtsnoeren vast te stellen.
Dergelijke nationale initiatieven trachten wellicht dezelfde problemen op te lossen als het voorgestelde EuGB-initiatief, maar de resultaten tussen de lidstaten kunnen uiteenlopen. Er zullen tussen nationale wetten dus waarschijnlijk verschillen ontstaan die het vrije verkeer van kapitaal zouden hinderen, een Europees gelijk speelveld zouden ondermijnen en zouden indruisen tegen de doelstellingen van de Europese kapitaalmarktenunie. Er is dus duidelijk nood aan een geharmoniseerde norm voor groene obligaties die in de hele Unie moet worden toegepast door zowel openbare als particuliere uitgevende instellingen van groene obligaties.
Met de vaststelling van deze verordening wordt beoogd tot dergelijke geharmoniseerde voorschriften te komen. Artikel 114 VWEU is daarom de juiste rechtsgrondslag.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Dit voorstel voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dat bepaalt dat de Unie alleen mag optreden als de beoogde doelen niet door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt.
De markt voor groene obligaties is inherent internationaal, met deelnemers die grensoverschrijdend obligaties verhandelen. Uitgevende instellingen van en beleggers in financiële producten hebben gemeenschappelijke maatstaven en definities nodig om te bepalen welke projecten en activiteiten ecologisch duurzaam zijn en om deze met elkaar te vergelijken. Gezien de situatie zou nationaal wetgevend optreden om de vastgestelde tekortkomingen op de markt voor groene obligaties aan te pakken ertoe kunnen leiden dat de Europese markt voor groene obligaties gefragmenteerd raakt.
Bovendien is de markt voor externe toetsingsinstanties voor groene obligaties een grensoverschrijdende markt. Om een gelijk speelveld voor de actoren die deze diensten verlenen, te behouden, is een gecentraliseerde registratie- en toezichtregeling voor externe toetsingsinstanties voor Europese groene obligaties op Europees niveau nodig, die wordt gecoördineerd door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).
Een dergelijk initiatief kan dus niet beperkt blijven tot het grondgebied van één lidstaat, en gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie is nodig. Alleen een interventie op het niveau van de Unie kan consistente en gestandaardiseerde vereisten voor Europese groene obligaties vaststellen om de werking van de eengemaakte markt te verbeteren en marktverstoringen te voorkomen.
Tot slot lijkt, gezien de vele interacties tussen het voorstel voor Europese groene obligaties en andere relevante wetgeving op Unieniveau zoals de taxonomieverordening, een instrument van de Unie het meest geschikt voor de huidige situatie.
Om al deze redenen kunnen de uniformiteit en de rechtszekerheid van de uitoefening van de vrijheden van het Verdrag het beste worden gewaarborgd door optreden op het niveau van de Unie.
Dit voorstel strookt met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5 VEU. De voorgestelde maatregelen zijn noodzakelijk om de doelstellingen te bereiken en ook het meest geschikt.
De invoering van een geharmoniseerde vrijwillige norm voor groene obligaties op het niveau van de Unie zal de benchmark vormen voor hoogwaardige groene obligaties op Europese en eventueel mondiale markten, zonder het gebruik van de norm aan de huidige marktdeelnemers op te leggen. Door het wegnemen van bepaalde belemmeringen voor de goede werking van de markt voor hoogwaardige groene obligaties, zou deze verordening kunnen helpen kapitaalstromen in de richting van ecologisch duurzame projecten te sturen en grensoverschrijdende groene investeringen te faciliteren. Gezien het risico dat het uitblijven van maatregelen zal leiden tot fragmentatie van de markt en verwarring bij beleggers, zal dit voorstel zorgen voor juridische duidelijkheid, transparantie en vergelijkbaarheid van Europese groene obligaties in de hele Unie.
Zowel uit de reacties van belanghebbenden als uit de effectbeoordeling bleken als voornaamste problemen het gebrek aan een consistente definitie van ecologisch duurzame
manieren om de opbrengsten van groene obligaties te gebruiken, en het gebrek aan voortdurend toezicht door externe toetsingsinstanties. Dit voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om elk van deze problemen aan te pakken, namelijk door: 1) een vrijwillige norm voor groene obligaties op te stellen die vereist dat het gebruik van de opbrengsten in overeenstemming is met de vereisten van de taxonomieverordening, en 2) te eisen dat bij uitgevende instellingen van Europese groene obligaties een toetsing vóór en een toetsing na uitgifte wordt uitgevoerd door een externe toetsingsinstantie die overeenkomstig de vereisten van deze verordening is geregistreerd en wordt gecontroleerd. Overheidsauditors of andere publieke entiteiten die door overheidsemittenten zijn gemachtigd, vallen niet onder de registratie- en toezichtsvereisten van deze verordening, aangezien zij als wettelijke entiteiten verantwoordelijk zijn voor het toezicht op overheidsuitgaven en hun onafhankelijkheid doorgaans wettelijk gewaarborgd is.
Dit voorstel sterkt ertoe een gemeenschappelijke reeks vereisten vast te stellen voor een geharmoniseerde norm voor Europese groene obligaties, die ecologisch duurzame beleggingen verder zal vereenvoudigen en tot een gecoördineerde verbetering van de werking van de eengemaakte markt zal leiden. Een rechtstreeks toepasselijke verordening is noodzakelijk om deze beleidsdoelstellingen te bereiken en is de beste manier om maximale harmonisatie tot stand te brengen en tegelijkertijd verschillen in de uitvoering te voorkomen.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Momenteel is er geen wettelijke regeling voor groene obligaties op het niveau van de EU.
• Raadpleging van belanghebbenden
De Commissie startte op 8 april 2020 een openbare raadpleging over de vernieuwde strategie voor duurzame financiering, die 16 weken liep. Hierin werden ruim 100 vragen gesteld, ook over normen en labels voor financiële producten en over de EU-standaard voor groene obligaties, zoals die toen genoemd werd. De Commissie ontving ruim 600 reacties op deze raadpleging van een breed scala van belanghebbenden. Op de website van de Commissie is een feedbackdocument gepubliceerd met een overzicht van de ontvangen bijdragen18.
Als onderdeel van het proces is de Commissie op 12 juni 2020 ook een gerichte raadpleging gestart om verdere feedback te verzamelen over de EU-standaard voor groene obligaties. Deze raadpleging liep gedurende 16 weken en werd op 2 oktober 2020 afgesloten met 167 reacties. De resultaten zijn online gepubliceerd19. Deze raadpleging bevatte 19 vragen en was gericht op twee hoofdthema’s, namelijk de EU-standaard voor groene obligaties en sociale obligaties en COVID-19. Een breed scala van belanghebbenden bezorgde reacties, waaronder bedrijfs-/brancheorganisaties, bedrijfsorganisaties, consumentenorganisaties, ngo’s en overheidsinstanties. De antwoorden kwamen uit 20 lidstaten, 2 andere Europese landen en 2 niet-Europese landen.
18 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-0000-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxxxx_xx
19 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-0000-xx-xxxxx-xxxx-xxxxxxxx_xx
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De Commissie heeft in mei en juni 2020 diepgaande gestructureerde gesprekken gevoerd met 11 geselecteerde belanghebbenden uit verschillende sectoren en lidstaten.
Daarnaast heeft zij tussen 2 december en 23 december 2020 een korte raadpleging gehouden van nationale functionarissen voor schuldbeheer, via de werkgroep over groene obligaties van de subgroep over Europese markten voor overheidsschuld van het Economisch en Financieel Comité van de Raad. De vragenlijst werd ook verspreid onder de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering, en aan de respondenten werd gevraagd hun antwoorden per lidstaat te coördineren. 17 lidstaten bezorgden een reactie.
De Commissie overlegde ook regelmatig met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) om haar om standpunt en advies te vragen, ook over een mogelijke registratie- en toezichtregeling op het niveau van de Unie voor externe toetsingsinstanties.
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie heeft verschillende academische papers, werkdocumenten en rapporten over groene obligaties opgesteld: 1) “Green bonds and companies’ environmental performance: a feasibility study”; 2) “Green bonds and use of proceeds reporting: what do we know from market data providers?”; 3) “The pricing of green bonds. Are financial institutions special?”; 4) “Green Bonds as a tool against climate change”.
Het Europese initiatief voor groene obligaties is sinds 2019 besproken tijdens regelmatige bijeenkomsten van de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering: de lidstaten werden regelmatig ingelicht over de vorderingen en namen deel aan besprekingen over specifieke kwesties, zoals het verband met de taxonomieverordening en de vorm en de aard van een mogelijk Europees initiatief voor groene obligaties.
In de effectbeoordeling is gekeken naar een reeks beleidsopties in drie belangrijke beleidsgebieden, bovenop het referentiescenario waarin de Unie geen actie onderneemt.
(1) Wat het toepassingsgebied van de norm voor uitgevende instellingen van groene obligaties betreft, werden twee opties bestudeerd: 1) één op basis van vrijwilligheid, waarbij het de uitgevende instellingen van groene obligaties vrij zou staan al dan niet aan te sluiten bij het toekomstige Europese initiatief inzake groene obligaties, en 2) één op basis van verplichting, waarbij alle groene obligaties die zijn uitgegeven in de EU of door een in de EU gevestigde uitgevende instelling, gebruik zouden moeten maken van het toekomstige Europese initiatief voor groene obligaties.
(2) Wat het regelgevingskader voor externe toetsingsinstanties van Europese groene obligaties betreft, werden twee opties bestudeerd: 1) de ESMA de opdracht geven om externe toetsingsinstanties van Europese groene obligaties te autoriseren, met beperkt toezicht en beperkte toezichtvereisten, en 2) de ESMA de opdracht geven om externe toetsingsinstanties van de EU-norm voor groene obligaties te autoriseren en te controleren binnen een strenger kader.
(3) Wat betreft de eventuele flexibiliteit voor overheidsemittenten die Europese groene obligaties wensen uit te geven ten opzichte van niet-overheidsemittenten, werden drie opties bestudeerd: 1) geen flexibiliteit, 2) flexibiliteit met betrekking tot aan obligaties gerelateerde vereisten maar niet met betrekking tot de toepassing en uitvoering van de taxonomieverordening, en 3) flexibiliteit met betrekking tot aan obligaties gerelateerde vereisten en met betrekking tot de taxonomieverordening.
Uit twee onlineraadplegingen over dit onderwerp is gebleken dat een grote meerderheid van de belanghebbenden voorstander was van het concept van een EU-standaard voor groene obligaties - zoals die toen genoemd werd - zoals voorgesteld door de technische deskundigengroep inzake duurzame financiering, met inbegrip van de eis van een vrijwillige standaard. Slechts een zeer kleine minderheid sprak haar steun uit voor een verplichte standaard.
Een grote meerderheid van de respondenten sprak haar steun uit voor een regelgevingskader voor externe toetsingsinstanties onder toezicht van de ESMA, en veel van hen vroegen om een evenredige regeling. Dat wijst erop dat de meeste belanghebbenden de voorkeur geven aan de optie van een lichtere of meer gerichte toezichtregeling.
Huidige en potentiële overheidsemittenten van groene overheidsobligaties in de Unie werden geraadpleegd over mogelijke flexibiliteit voor overheidsemittenten, en waren verdeeld over de vraag of flexibiliteit met betrekking tot de taxonomieverordening al dan niet nodig is. Er was wel sterke steun voor het handhaven van een consistente aanpak ten aanzien van uitgevende instellingen van overheden en ondernemingen.
Op basis van een analyse van de verschillende opties en de feedback van belanghebbenden kwam uit de effectbeoordeling de volgende optie als voorkeursoptie naar voren:
(1) het initiatief voor Europese groene obligaties wordt ingevoerd als een vrijwillige norm die is afgestemd op de beste marktpraktijken en de taxonomieverordening,
(2) de ESMA wordt belast met het verlenen van toestemming aan externe toetsingsinstanties van Europese groene obligaties met beperkte toezichtvereisten, en
(3) overheidsemittenten krijgen enige flexibiliteit met betrekking tot de handhaving van vereisten voor Europese groene obligaties, maar niet met betrekking tot de toepassing en interpretatie van de taxonomieverordening.
De voorkeursoptie bouwt voort op de beste marktpraktijken op het gebied van rapportage en externe toetsing, en op de afstemming op de taxonomieverordening. Hiermee zou het initiatief voor Europese groene obligaties de belangrijkste norm op het gebied van transparantie en ecologische geloofwaardigheid worden, in overeenstemming met de doelstelling om de markt voor hoogwaardige groene obligaties te ontwikkelen en te ondersteunen. De voorgestelde vrijwillige norm in combinatie met een “lichte” toezichtbenadering zou ervoor zorgen dat de doelstellingen van de Unie worden verwezenlijkt op de meest kostenefficiënte en doeltreffende wijze.
Een vrijwillige norm zou aantrekkelijk zijn voor uitgevende instellingen van hoogwaardige groene obligaties, van wie er heel wat hun steun betuigden aan het initiatief voor Europese groene obligaties, aangezien zij hierdoor duidelijker met beleggers en anderen zouden kunnen communiceren over hun milieuvriendelijkheid en verbintenissen. Tegelijkertijd zou een dergelijke norm helpen om verstorende effecten te voorkomen op bestaande markten voor groene obligaties, die vrij kunnen blijven opereren. Dit zou het makkelijker maken om tot een concurrerende marktomgeving te komen waarin de vraag van beleggers in plaats van regelgevingsvereisten toekomstige uitgiften zou aanzwengelen.
Een “lichtere” en gerichte toezichtbenadering van de externe toetsingsinstanties zou de externetoetsingsprocedures transparanter maken voor uitgevende instellingen en beleggers, zou bepaalde aspecten van de verschillende benaderingen harmoniseren en zou problemen in verband met belangenconflicten aanpakken, zonder bestaande aanbieders ervan te weerhouden zich voor de regeling te registreren en op te treden als toetsingsinstanties voor Europese groene obligaties.
Door de optie met beperkte flexibiliteit voor overheden uit te voeren, zouden lidstaten Europese groene obligaties kunnen uitgeven op een gelijk speelveld met ondernemingen, en toch enige flexibiliteit behouden die rekening houdt met hun institutionele kenmerken. Net als andere gebruikers moeten overheden vrijwillig kunnen besluiten zich aan de vereisten van het initiatief voor Europese groene obligaties te houden.
Over het geheel genomen zou de norm duidelijke voordelen bieden op het gebied van vertrouwen, dat kan worden omgezet in prijsstellingsvoordelen voor de obligatie en voor uitgevende instellingen een nieuwe stimulans kan bieden om er gebruik van te maken. Evenzo kunnen uitgevende instellingen hun sterkere groene engagement aantonen door bij hun uitgiften de norm te hanteren.
Beleggers zouden over een segment van groene obligaties beschikken dat een hoge mate van marktintegriteit, transparantie en vergelijkbaarheid waarborgt, en een gemeenschappelijke definitie van “groen” biedt, waardoor de vergelijkbaarheid en het vertrouwen worden vergroot. Het initiatief zou beleggers meer keuze bieden en met name ten goede komen aan de meest geëngageerde groene investeerders, die een striktere definitie van “groen” waarderen. Institutionele beleggers zouden zich duidelijk kunnen onderscheiden van de rest van de markt door hun obligatiebeleggingen toe te spitsen op Europese groene obligaties.
Mogelijk moeten externe toetsingsinstanties die aan de norm willen voldoen, daarvoor extra kosten maken. Bovenop de toezichtvergoedingen, die voorlopig tot een minimum moeten worden beperkt, zouden toetsingsinstanties directe kosten voor compliance en juridisch advies moeten maken, evenals organisatorische kosten om door de ESMA te worden goedgekeurd.
Uitgevende instellingen zouden nog steeds groene obligaties onder andere marktnormen kunnen uitgeven. De kosten voor het gebruik van de norm zijn voornamelijk kosten die worden doorberekend door externe toetsingsinstanties en kosten in verband met de toepassing van de taxonomie. Kosten in verband met de toepassing van de taxonomie zouden echter ook al zijn gemaakt in het kader van andere initiatieven (bv. de richtlijn niet-financiële rapportage20) waardoor een deel van deze kosten zou worden gecompenseerd.
Het initiatief bevat een duidelijke definitie van “ecologische duurzaamheid” en vergemakkelijkt de identificatie van hoogwaardige groene obligaties op de markt. De grotere transparantie moet de marktefficiëntie verbeteren en meer investeringen in de richting van hoogwaardige groene projecten en activa sturen, met name in combinatie met nieuwe openbaarmakingsvereisten die voortvloeien uit andere delen van het bredere actieplan voor duurzame financiering. Een groter marktvertrouwen kan bovendien leiden tot prijsvoordelen, die de financiering van op de taxonomie afgestemde projecten en activa kunnen stimuleren. Deze factoren moeten de Europese economie helpen sneller de transitie te maken naar koolstofneutrale en in het algemeen minder vervuilende technologieën en productieprocessen, met positieve gevolgen voor zowel het milieu als de samenleving in het algemeen.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Dit voorstel maakte geen deel uit van een geschiktheidscontrole.
20 Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.).
Dit voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.
Dit voorstel verleent de ESMA de bevoegdheid om een nieuwe functie uit te oefenen voor de registratie van en het toezicht op externe toetsingsinstanties die hun diensten in het kader van deze verordening verlenen. De ESMA zal aan de externe toetsingsinstanties vergoedingen moeten aanrekenen waarmee al haar administratieve kosten voor deze taken moeten worden gedekt.
Op basis van een schatting van 0,2 voltijdsequivalenten per entiteit en in totaal drie externe toetsingsinstanties die zich in de eerste vier jaar willen laten registreren21, is er slechts 0,6 voltijdsequivalent nodig voor de registratie en het doorlopend toezicht. Er zouden evenwel grote synergieën mogelijk moeten zijn met de bestaande verantwoordelijkheden van de ESMA in het kader van de herziening van de werking van de Europese toezichthoudende autoriteiten waarvoor de ESMA extra personeel en begrotingsmiddelen heeft gekregen22. Bovendien zijn alle agentschappen in het kader van de planning van de ontwerpbegroting van de Unie voor 2022 aangemoedigd een jaarlijkse efficiëntieverbetering van tussen 1 % en 2 % te realiseren. Verwacht wordt dus dat specifiek voor dit voorstel geen extra middelen nodig zullen zijn.
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Bij de evaluatie van dit initiatief houdt de Commissie rekening met de hieronder genoemde bronnen en indicatoren en baseert zij zich op een openbare raadpleging en de besprekingen met de ESMA en de bevoegde autoriteiten. De evaluatie zal worden verricht conform de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie.
Indicatoren:
(1) totaal uitgegeven bedrag, totaal uitstaand bedrag, totale volume, prijzen van obligaties die gebruikmaken van de benaming “Europese groene obligatie” en van obligaties die als “groen” zijn geoormerkt (maar niet noodzakelijkerwijs gebruikmaken van de benaming “Europese groene obligatie”) uitgegeven per jaar en uitstaand [in de EU en wereldwijd];
(2) gegevens over liquiditeit op de markten voor obligaties die gebruikmaken van de benaming “Europese groene obligaties”, obligaties die als “groen” zijn geoormerkt, en andere uitstaande obligaties (als benchmark, d.w.z. van dezelfde/soortgelijke uitgevende instellingen);
21 Volgens door CBI in 2018 uitgevoerd onderzoek werd de markt voor externe toetsingsinstanties gedomineerd door een groep voornamelijk Europese dienstverleners met een marktaandeel van ruim 90 % en door zes specifieke dienstverleners met een marktaandeel van bijna 75 % – XXXXXX, Sustainalytics, Xxxxx Xxxxx, EY, ISS-oekom en DNV GL. Voor de schatting wordt ervan uitgegaan dat de helft zich in het kader van EuGB registreert bij de ESMA, zie bijlage 9 van de effectbeoordeling van externe toetsing.
22 xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxx-xxxxxxx/XX/XXX/?xxxxXXXXX:00000X0000
(3) aantal externe toetsingsinstanties die overeenkomstig de vereisten van deze verordening zijn geregistreerd;
(4) gegevens over de door deze externe toetsingsinstanties betaalde toezichtvergoedingen;
(5) klachten en/of toezichtverslagen met betrekking tot de naleving van deze verordening.
Bronnen:
(1) databank van ESMA met geregistreerde externe toetsingsinstanties,
(2) databank van ESMA met toezichtsvergoedingen en -heffingen,
(3) databank van ESMA met kennisgevingen en klachten,
(4) externe databanken in verband met de obligatiemarkt,
(5) rechtstreekse en raadgevende inbreng van belanghebbenden.
Voor keuzes inzake IT-ontwikkeling en overheidsopdrachten zal de voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.
In titel I, artikel 1, wordt het onderwerp van deze verordening vastgesteld, namelijk eenvormige vereisten voor uitgevende instellingen van obligaties die de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” willen gebruiken voor hun ecologisch duurzame obligaties die aan beleggers in de Unie beschikbaar worden gesteld, en het opzetten van een registratiesysteem en toezichtraamwerk voor externe toetsingsinstanties van Europese groene obligaties.
Artikel 2 stelt definities voor de toepassing van deze verordening vast.
Titel II van de verordening bevat de voorwaarden voor het gebruik van de benaming
“Europese groene obligatie” of “EuGB”.
Hoofdstuk 1 bevat de voorwaarden voor obligaties.
Artikel 3 beperkt het gebruik van de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” tot obligaties die tot aan hun vervaldag aan de voorwaarden van deze titel voldoen; Het kader is ook bedoeld om bruikbaar te zijn voor alle uitgevende instellingen, ook uitgevende instellingen van gedekte obligaties en securitisaties waarvan de effecten worden uitgegeven door een special purpose vehicle. Bovendien is het de bedoeling dat het kader zowel binnen als buiten de Unie bruikbaar is voor uitgevende instellingen wanneer zij obligaties ter beschikking stellen van beleggers in de Unie.
Artikel 4 bepaalt dat uitgevende instellingen de opbrengsten uitsluitend mogen toewijzen aan de financiering van in aanmerking komende vaste activa, in aanmerking komende uitgaven of in aanmerking komende financiële activa, of een combinatie daarvan. Het artikel bepaalt dat uitgevende instellingen geen kosten mogen aftrekken van de geïnde opbrengsten om deze toewijzing te doen. Het artikel maakt het voor overheidsemittenten ook mogelijk opbrengsten toe te wijzen aan bepaalde andere soorten uitgaven, naast de in artikel 4, lid 1, vermelde soorten.
Artikel 5 bepaalt tot welke categorieën in aanmerking komende financiële activa moeten behoren en welke soorten activa en uitgaven dergelijke financiële activa moeten financieren.
Artikel 6 bepaalt dat het gebruik van de opbrengsten van obligaties betrekking moet hebben op economische activiteiten die voldoen aan de voorschriften van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 voor ecologisch duurzame economische activiteiten, namelijk 1) substantieel bijdragen aan een of meer van de in artikel 9 van die verordening genoemde milieudoelstellingen; 2) geen ernstige afbreuk doen aan die milieudoelstellingen; 3) worden verricht met inachtneming van de in artikel 18 van die verordening vastgestelde minimumgaranties; en 4) voldoen aan de technische screeningcriteria die door de Commissie zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13,
lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van die verordening.
Gezien de verwachte technologische vooruitgang op het gebied van ecologische duurzaamheid zullen de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van de technische screeningcriteria die zijn goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 10, lid 3, 11, lid 3, 12, lid
2, 13, lid 2, 14, lid 2, of 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852, wellicht mettertijd worden herzien en gewijzigd. Daarom bepaalt artikel 7 welke van de in de artikelen 4 tot en met 6 bedoelde taxonomievereisten door uitgevende instellingen moeten worden gebruikt.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden opgemerkt dat het gebruik van de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” geen afbreuk doet aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad23, Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad24, Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad25, Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad26, Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad27, Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad28, en Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad29. Bovendien mag geen enkele bepaling in deze verordening worden geïnterpreteerd als een beperking van het vermogen van de uitgevende instelling om obligaties te gebruiken ter dekking van verliezen die voortvloeien uit andere activiteiten,
23 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
24 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
25 Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 1).
26 Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014.
27 Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Xxxxxxxxx 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
28 Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
29 Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Xxxxxxxxxxx 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (Voor de EER relevante tekst)
activa of delen van de entiteit. Tevens mag geen enkele bepaling van deze verordening worden geïnterpreteerd als een beperking van de bevoegdheid om kapitaalinstrumenten of passiva van een instelling af te schrijven of om te zetten overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU of als zich een triggergebeurtenis voordoet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 of Verordening (EU) 2019/2033, naargelang van het geval.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden opgemerkt dat de verplichting om de opbrengsten van Europese groene obligatie toe te wijzen aan de financiering van in aanmerking komende activa of uitgaven de uitgevende instellingen er niet van mag weerhouden vaste of financiële activa te gebruiken als zekerheid voor de obligatie, noch het aan de obligatiehouders betaalde rendement te koppelen aan de prestaties van het door de obligatie gefinancierde project.
Hoofdstuk II bevat de vereisten inzake transparantie en externe toetsing voor Europese groene obligaties.
Artikel 8 verduidelijkt dat de obligatie alleen aan het publiek in de Unie mag worden aangeboden na voorafgaande publicatie van het factsheet voor Europese groene obligaties, opgesteld overeenkomstig bijlage I, op de website van de uitgevende instelling samen met de toetsing vóór uitgifte van het factsheet voor Europese groene obligaties door een externe toetsingsinstantie.
Artikel 9 verplicht de uitgevende instelling ertoe jaarlijks en totdat de opbrengsten van de betrokken obligatie volledig zijn toegewezen, een allocatierapport voor Europese groene obligaties op te stellen overeenkomstig bijlage II, en dit uiterlijk drie maanden na het einde van het referentiejaar openbaar te maken. De uitgevende instelling moet ook een toetsing na uitgifte van het eerste allocatierapport dat is opgesteld nadat de opbrengsten van de obligatie volledig zijn toegewezen, laten uitvoeren door een externe toetsingsinstantie.
Artikel 10 bevat de vereiste dat de uitgevende instelling overeenkomstig bijlage III na de volledige toewijzing van de opbrengsten en ten minste eenmaal tijdens de looptijd van de obligatie een impactrapport moet opstellen.
Overeenkomstig artikel 11 kunnen uitgevende instellingen die een overheidsentiteit zijn, ook toetsing vóór en na uitgifte verkrijgen van een auditdienst van de Staat of een andere overheidsentiteit die door de overheidsentiteit is belast met de beoordeling van de inachtneming van deze verordening
Artikel 12 bevat vereisten voor de Europese groene obligaties waarvoor een prospectus moet worden uitgegeven.
Artikel 13 bevat verplichtingen voor uitgevende instellingen om tot de vervaldag van de obligaties alle documenten die overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 12 door hen zijn opgesteld, met inbegrip van de respectieve toetsingen vóór en na uitgifte, op hun website te laten staan. Dit artikel voert ook vereisten in met betrekking tot het taalgebruik en de kennisgeving aan de ESMA van bepaalde documenten die overeenkomstig deze verordening zijn opgesteld.
Titel III van de verordening bevat de voorwaarden waaronder externe toetsingsinstanties voor Europese groene obligaties hun activiteit kunnen aanvatten. Deze titel is niet van toepassing op auditdiensten van de Staat en andere overheidsentiteiten die door de overheidsemittenten zijn belast met de beoordeling van de inachtneming van deze verordening.
Hoofdstuk I voert de voorwaarden in voor toegang tot de werkzaamheden van externe toetsingsinstanties. Het betreft onder meer de vereiste om geregistreerd te zijn en te allen tijde te voldoen aan de voorwaarden voor deze registratie. Artikel 15 stelt technische
reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen voor om verdere criteria voor de registratie van externe toetsingsinstanties en bepaalde standaardformulieren, templates en procedures uit te werken. Een geregistreerde externe toetsingsinstantie kan activiteiten uitoefenen op het gehele grondgebied van de Unie. Een externe toetsingsinstantie moet de registratie aanvragen bij de ESMA. Een externe toetsingsinstantie moet de ESMA in kennis stellen van materiële wijzigingen in de voorwaarden voor de oorspronkelijke registratie alvorens die wijzigingen worden doorgevoerd. De ESMA kan weigeren een externe toetsingsinstantie te registreren krachtens artikel 15 en kan onder bepaalde voorwaarden de registratie ervan intrekken krachtens artikel 51. Artikel 59 verplicht de ESMA op haar website een register bij te houden van alle geregistreerde externe toetsingsinstanties, met inbegrip van de instanties die een tijdelijk verbod hebben gekregen om hun activiteiten uit te oefenen krachtens deze verordening en de instanties waarvan de registratie is ingetrokken.
Hoofdstuk II bevat de organisatorische vereisten, procedures en documenten met betrekking tot de governance van externe toetsingsinstanties. Artikel 18 bevat de algemene beginselen volgens welke externe toetsingsinstanties gebruik moeten maken van passende systemen, middelen en procedures, ten minste jaarlijks de deugdelijkheid en doeltreffendheid van hun systemen, internecontrolemechanismen en -regelingen moeten monitoren en evalueren, en passende maatregelen moeten nemen om eventuele tekortkomingen te verhelpen. De artikelen 19 tot en met 28 verduidelijken de vereisten met betrekking tot senior management; analisten, werknemers en andere direct bij de beoordelingswerkzaamheden van externe toetsingsinstanties betrokken personen; compliancefunctie; interne gedragsregels en procedures; beoordelingsmethoden en gebruikte informatie; fouten in beoordelingsmethoden of bij de toepassing daarvan; uitbesteding; vereisten inzake het bijhouden van registers; vermijden van belangenconflicten; verrichting van andere diensten. De artikelen 18 tot en met 23 en artikel 25 bevatten mandaten voor technische reguleringsnormen om de criteria uit te werken voor de beoordeling van de organisatorische vereisten, procedures en documenten met betrekking tot governance van externe toetsingsinstanties.
Hoofdstuk III bevat voorschriften voor de toetsingen vóór uitgifte en na uitgifte. Artikel 29 verduidelijkt dat noch een toetsing vóór uitgifte noch een toetsing na uitgifte mag verwijzen naar de ESMA of bevoegde autoriteiten op een wijze die zou kunnen aangeven of suggereren dat de ESMA of een bevoegde autoriteit die toetsing of beoordelingswerkzaamheden van de externe toetsingsinstantie bekrachtigt of goedkeurt. Artikel 30 bevat vereisten in verband met de informatie die externe toetsingsinstanties kosteloos ter beschikking moeten stellen op hun websites, waaronder de toetsingen vóór en na de uitgifte in het kader van deze verordening.
Hoofdstuk IV bevat voorschriften over diensten verricht door externe toetsingsinstanties uit derde landen.
Titel IV, hoofdstuk 1, bepaalt de bevoegdheden van de nationale bevoegde autoriteiten om erop toe te zien dat uitgevende instellingen van obligaties de artikelen 8 tot en met 13 van deze verordening toepassen. Hier wordt ook bepaald welke bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen de bevoegde autoriteiten kunnen opleggen, en welke regels gelden voor de publicatie en rapportage aan de ESMA van die sancties.
In hoofdstuk 2 worden de bevoegdheden van de ESMA met betrekking tot het toezicht op externe toetsingsinstanties uiteengezet. Deze omvatten de bevoegdheid om op eenvoudig verzoek of bij besluit informatie op te vragen, de bevoegdheid om algemene onderzoeken te voeren en de bevoegdheid om inspecties ter plaatse uit te voeren. Dit hoofdstuk bevat ook de voorwaarden waaronder de ESMA haar toezichthoudende bevoegdheden kan uitoefenen. In meerdere bepalingen worden de toezichtmaatregelen, de boeten en dwangsommen die de
ESMA kan opleggen, uiteengezet. De ESMA wordt ook gemachtigd registratie- en toezichtvergoedingen aan te rekenen.
Titel V betreffende gedelegeerde handelingen geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen onder de in artikel 60 vastgestelde voorwaarden.
Titel VI betreffende de slotbepalingen bevat een overgangsbepaling voor externe toetsingsinstanties in de eerste 30 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
2021/0191 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende Europese groene obligaties
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité30, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De transitie naar een koolstofarme, duurzamere, zuinigere, circulaire en eerlijke economie is cruciaal om het concurrentievermogen van de economie van de Unie op lange termijn en het welzijn van haar bevolking te waarborgen. In 2016 heeft de Unie de Overeenkomst van Parijs31 gesloten. In artikel 2, lid 1, punt c), van de Overeenkomst van Parijs wordt als doel gesteld de reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatbestendige ontwikkeling.
(2) Het investeringsplan voor de Europese Green Deal van 14 januari 202032 stelt de invoering voor van een norm voor ecologisch duurzame obligaties waardoor duurzame investeringskansen verder toenemen en duurzame investeringen gemakkelijker te herkennen zijn via een duidelijk label. In zijn conclusies van december 2020 nodigde de Europese Raad de Europese Commissie uit om een wetgevingsvoorstel voor een standaard voor groene obligaties in te dienen33.
(3) Ecologisch duurzame obligaties zijn een van de belangrijkste instrumenten voor het financieren van investeringen betreffende koolstofarme technologieën, energie en grondstoffenefficiëntie, alsmede duurzame vervoersinfrastructuur en onderzoeksinfrastructuur. Financiële of niet-financiële ondernemingen of overheden kunnen dergelijke obligaties uitgeven. Verschillende initiatieven voor ecologisch duurzame obligaties leiden niet tot gemeenschappelijke definities van ecologisch duurzame economische activiteiten. Zo kunnen beleggers niet makkelijk nagaan van
30 PB C van , blz. .
31 Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282, 19.10.2016, blz. 4).
32 COM(2020) 21 final.
33 EUCO 22/20.
welke obligaties de opbrengsten stroken met of bijdragen tot milieudoelstellingen zoals vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs.
(4) Uiteenlopende regels over de openbaarmaking van informatie, over transparantie en verantwoordingsplicht van externe toetsingsinstanties die ecologisch duurzame obligaties toetsen, en over de criteria voor in aanmerking komende ecologisch duurzame projecten, belemmeren het vermogen van beleggers om ecologisch duurzame obligaties te identificeren, te vertrouwen en te vergelijken, en het vermogen van uitgevende instellingen om ecologisch duurzame obligaties te gebruiken om hun activiteiten om te zetten naar meer ecologisch duurzame bedrijfsmodellen.
(5) Om te zorgen voor afstemming op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en gezien de bestaande verschillen en het ontbreken van gemeenschappelijke regels, is het waarschijnlijk dat de lidstaten uiteenlopende maatregelen en benaderingen zullen goedkeuren, die een rechtstreeks negatief effect zullen hebben op de goede werking van de interne markt en deze zullen belemmeren, hetgeen nadelig is voor uitgevende instellingen van ecologisch duurzame obligaties. De parallelle ontwikkeling van marktpraktijken op basis van commercieel aangestuurde prioriteiten die uiteenlopende resultaten opleveren, leidt tot fragmentatie van de markt en dreigt de inefficiënties in de werking van de interne markt nog te verergeren. Uiteenlopende normen en marktpraktijken maken het moeilijk om verschillende obligaties met elkaar te vergelijken, leiden tot ongelijke marktomstandigheden voor uitgevende instellingen, werpen meer barrières op in de interne markt, en kunnen beleggingsbeslissingen verstoren.
(6) Het ontbreken van geharmoniseerde voorschriften voor de procedures die worden gebruikt door externe toetsingsinstanties om ecologisch duurzame obligaties te toetsen, en de uiteenlopende definities van ecologisch duurzame activiteiten maken het voor beleggers almaar moeilijker om obligaties op de hele interne markt doeltreffend met elkaar te vergelijken wat hun milieudoelstellingen betreft. De markt voor groene obligaties is inherent internationaal, met deelnemers die grensoverschrijdend obligaties verhandelen en gebruik maken van externe toetsingsdiensten van derde aanbieders over de grenzen heen. Optreden op het niveau van de Unie kan het risico op fragmentatie van de interne markt voor ecologisch duurzame obligaties en daarmee verband houdende externe toetsingsdiensten verminderen, en waarborgen dat op de markt voor dergelijke obligaties Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad34 wordt toegepast.
(7) Voor obligaties die worden uitgegeven door financiële of niet-financiële ondernemingen of overheden die daarvoor vrijwillig de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” willen gebruiken, moet daarom een uniforme reeks specifieke vereisten worden vastgesteld. Kwaliteitsvereisten voor Europese groene obligaties vastleggen in een verordening - om te vermijden dat bij de omzetting van een richtlijn uiteenlopende nationale vereisten ontstaan - moet ervoor zorgen dat eenvormige voorwaarden gelden voor de uitgiften van dergelijke obligaties en dat deze voorwaarden rechtstreeks van toepassing zijn op de uitgevende instellingen. Uitgevende instellingen die vrijwillig de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” gebruiken, moeten overal in de Unie dezelfde regels volgen om de
34 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
marktefficiëntie te vergroten door discrepanties te verminderen en zo ook de kosten voor beleggers in verband met het beoordelen van die obligaties te verlagen.
(8) Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2020/852 en om beleggers duidelijke, kwantitatieve, gedetailleerde en gemeenschappelijke definities te verstrekken, moeten de vereisten van artikel 3 van die verordening worden gebruikt om te bepalen of een economische activiteit kan worden beschouwd als ecologisch duurzaam. Opbrengsten van obligaties die de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” gebruiken, mogen uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van economische activiteiten die ofwel ecologisch duurzaam zijn en aldus in overeenstemming zijn met de in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde milieudoelstellingen, ofwel bijdragen tot de transformatie van activiteiten om ecologisch duurzaam te worden. De obligaties zelf kunnen wel worden gebruikt om dergelijke ecologisch duurzame activiteiten te financieren, hetzij direct door middel van de financiering van activa en uitgaven die verband houden met economische activiteiten die voldoen aan de vereisten van artikel
3 van Verordening (EU) 2020/852, hetzij indirect via financiële activa voor de financiering van economische activiteiten die voldoen aan deze voorschriften. Bijgevolg moet dus worden gespecificeerd welke categorieën van activa en uitgaven kunnen worden gefinancierd met de opbrengsten van obligaties die de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” gebruiken.
(9) De opbrengsten van Europese groene obligaties moeten worden gebruikt om economische activiteiten te financieren die een blijvend positief effect op het milieu hebben. Een dergelijk blijvend positief effect kan op verschillende manieren worden bereikt. Aangezien vaste activa langetermijnactiva zijn, is een eerste manier om de opbrengsten van dergelijke Europese groene obligaties te gebruiken, de financiering van materiële of immateriële vaste activa, op voorwaarde dat deze vaste activa betrekking hebben op economische activiteiten die voldoen aan de vereisten voor ecologisch duurzame activiteiten als bepaald in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 (“taxonomievereisten”). Aangezien financiële activa kunnen worden gebruikt voor de financiering van economische activiteiten met een blijvend positief effect op het milieu, is een tweede manier om die opbrengsten te gebruiken de financiering van financiële activa, op voorwaarde dat de opbrengsten van deze financiële activa worden toegerekend aan economische activiteiten die voldoen aan de taxonomievereisten. Aangezien de activa van huishoudens ook een positief langetermijneffect op het milieu kunnen hebben, moeten deze financiële activa ook de activa van huishoudens omvatten. Aangezien kapitaaluitgaven en bepaalde bedrijfsuitgaven kunnen worden gebruikt om vaste activa te verwerven, te upgraden of in stand te houden, is een derde manier om de opbrengsten te gebruiken de financiering van kapitaaluitgaven en bedrijfsuitgaven die verband houden met economische activiteiten die voldoen aan de taxonomievereisten of eraan zullen voldoen binnen een redelijk korte periode na de uitgifte van de betrokken obligatie, die kan worden verlengd indien de specifieke kenmerken van de betrokken economische activiteiten en investeringen dit rechtvaardigen. Om deze redenen moeten de kapitaal- en bedrijfsuitgaven ook de uitgaven van huishoudens omvatten.
(10) Overheden zijn vaak uitgevende instellingen van ecologisch duurzame obligaties en moeten dus ook de mogelijkheid krijgen om “Europese groene obligaties” uit te geven, als tenminste de opbrengsten van die obligaties worden gebruikt ter financiering van activa of uitgaven die voldoen aan de taxonomievereisten of eraan zullen voldoen binnen een redelijk korte periode na de uitgifte van de betrokken obligatie, die kan
worden verlengd indien de specifieke kenmerken van de betrokken economische activiteiten en investeringen dit rechtvaardigen.
(11) Artikel 4 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalt dat de lidstaten en de Unie de criteria van artikel 3 van die Verordening moeten hanteren om te bepalen of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt met het oog op maatregelen tot vaststelling van voorschriften voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld. Het is daarom logisch dat de in artikel 3, punt d), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde technische screeningcriteria bepalen welke vaste activa, uitgaven en financiële activa kunnen worden gefinancierd met de opbrengst van Europese groene obligaties. Gezien de verwachte technologische vooruitgang op het gebied van ecologische duurzaamheid zullen de overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 goedgekeurde gedelegeerde handelingen wellicht mettertijd worden herzien en gewijzigd. Afgezien van dergelijke wijzigingen moeten uitgevende instellingen en beleggers rechtszekerheid krijgen en moet worden voorkomen dat wijzigingen in de technische screeningcriteria een negatief effect hebben op de prijs van reeds uitgegeven Europese groene obligaties; daarom moeten uitgevende instellingen de mogelijkheid hebben om de geldende technische screeningcriteria toe te passen vanaf het tijdstip van uitgifte van de Europese groene obligatie bij het toewijzen van de opbrengsten van dergelijke obligaties aan in aanmerking komende vaste activa of uitgaven, tot de vervaldag van de obligatie. Om voor rechtszekerheid te zorgen voor Europese groene obligaties waarvan de opbrengsten aan financiële activa worden toegewezen, moet worden verduidelijkt dat de onderliggende economische activiteiten die met die financiële activa worden gefinancierd, moeten voldoen aan de technische screeningcriteria die van toepassing waren op het moment dat de financiële activa werden gecreëerd. Als de betrokken gedelegeerde handelingen zijn gewijzigd, moet de uitgevende instelling de opbrengsten toewijzen door de gewijzigde gedelegeerde handelingen binnen vijf jaar toe te passen.
(12) De tijd die nodig is om een actief te transformeren om de economische activiteit waarop het betrekking heeft, in overeenstemming te brengen met de taxonomievereisten, mag redelijkerwijze niet meer dan vijf jaar bedragen, behalve in bepaalde omstandigheden waarin dit tot tien jaar kan duren. Daarom moeten de in aanmerking komende kapitaaluitgaven betrekking hebben op economische activiteiten die aan de taxonomievereisten voldoen of er ten hoogste vijf jaar na de uitgifte van de obligatie aan zullen voldoen, tenzij een langere periode van maximaal tien jaar gerechtvaardigd is door de specifieke kenmerken van de betrokken economische activiteiten en beleggingen.
(13) Xxxxxxxxx moeten alle informatie krijgen die nodig is om het milieueffect van Europese groene obligaties te beoordelen en deze obligaties met elkaar te vergelijken. Daartoe moeten specifieke en gestandaardiseerde informatievereisten worden vastgesteld die zorgen voor transparantie over hoe de uitgevende instelling van plan is de opbrengsten van de obligatie aan in aanmerking komende vaste activa, uitgaven en financiële activa toe te wijzen en hoe deze opbrengsten daadwerkelijk zijn toegewezen. Dergelijke transparantie kan het best worden bereikt door factsheets over groene obligaties en jaarlijkse allocatierapporten. Om Europese groene obligaties makkelijker vergelijkbaar en de nodige informatie beter vindbaar te maken, zijn templates voor de openbaarmaking van dergelijke informatie nodig.
(14) Xxxxxxxxx moeten kunnen profiteren van kosteneffectieve toegang tot betrouwbare informatie over Europese groene obligaties. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties moeten daarom externe toetsingsinstanties contracteren om een toetsing vóór uitgifte uit te voeren van de factsheet voor Europese groene obligaties, en een toetsing na uitgifte van de jaarlijkse allocatierapporten voor Europese groene obligaties.
(15) Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties moeten hun verplichtingen aan beleggers nakomen en de opbrengsten van hun obligaties binnen een redelijkerwijs beperkte termijn na uitgifte toewijzen. Tegelijkertijd mogen uitgevende instellingen niet worden gestraft voor het toewijzen van obligatieopbrengsten aan economische activiteiten die nog niet aan de taxonomievereisten voldoen maar er binnen de periode van vijf jaar (of de verlengde periode van tien jaar) wel aan zullen voldoen. Uitgevende instellingen moeten in ieder geval alle opbrengsten van hun Europese groene obligaties toewijzen vóór de vervaldag van elke obligatie.
(16) Xxxxxx xxx uitgevende instellingen die financiële of niet-financiële ondernemingen zijn, kunnen uitgevende instellingen die overheden zijn, de opbrengsten van Europese groene obligaties gebruiken om op de taxonomievereisten afgestemde economische activiteiten indirect te financieren door gebruik te maken van programma’s voor belastinguitgaven of programma’s voor overdrachten, met inbegrip van subsidies. In dergelijke gevallen zorgen overheden ervoor dat economische activiteiten die met dergelijke programma’s worden gefinancierd, voldoen aan de voorwaarden van deze programma’s. Daarom mag van externe toetsingsinstanties niet worden verlangd dat zij bij het verrichten van toetsingen vóór en na uitgifte van Europese groene obligaties die zijn uitgegeven door overheden en waarvan de opbrengsten worden toegewezen aan belastinguitgaven of -subsidies in overeenstemming met de taxonomievereisten, de afstemming op de taxonomie toetsen voor elke economische activiteit die door dergelijke programma’s wordt gefinancierd. In dergelijke gevallen moet het voldoende zijn dat externe toetsingsinstanties toetsen of de voorwaarden van de betrokken financieringsprogramma’s zijn afgestemd op de taxonomievereisten.
(17) Bepaalde financiële ondernemingen met een portefeuille Europese groene obligaties zijn mogelijk niet in staat om voor elke Europese groene obligatie te identificeren aan welke verschillende financiële activa de opbrengsten van die obligatie zijn toegewezen. Dit is het gevolg van een discrepantie tussen enerzijds de looptijd en het financieringsvolume van deze obligaties en anderzijds de looptijd en het volume van de financiële activa op de balans van de financiële onderneming. In dergelijke gevallen moet van financiële ondernemingen worden verlangd dat zij de toewijzing van de totale opbrengsten van hun portefeuille Europese groene obligaties aan een portefeuille van ecologisch duurzame financiële activa op de balans van de onderneming bekendmaken. Deze financiële ondernemingen moeten vervolgens in jaarlijkse allocatierapporten aantonen dat de gerelateerde ecologisch duurzame financiële activa voldeden aan de taxonomievereisten op het moment dat zij werden gecreëerd. Om te garanderen dat alle opbrengsten van Europese groene obligaties worden toegewezen aan ecologisch duurzame economische activiteiten, moet de financiële onderneming ook aantonen dat het bedrag van die ecologisch duurzame activiteiten groter is dan of gelijk is aan het bedrag aan Europese groene obligaties die nog niet zijn vervallen. Om ervoor te zorgen dat de verstrekte informatie volledig en actueel blijft, moet een externe toetsingsinstantie de jaarlijkse allocatierapporten ieder jaar toetsen. Die externe toetsingsinstantie moet zich met name richten op de
financiële activa die niet op de balans van de uitgevende instelling stonden in het allocatierapport van het voorgaande jaar.
(18) Om de transparantie te verbeteren moeten uitgevende instellingen ook het milieueffect van hun obligaties bekendmaken door middel van de publicatie van impactrapporten, die ten minste eenmaal tijdens de looptijd van de obligatie moeten worden gepubliceerd. Om beleggers alle informatie te verstrekken die relevant is om het milieueffect van de Europese groene obligaties te kunnen beoordelen, moeten de impactrapporten duidelijk de maatstaven, methodologieën en aannames beschrijven die bij de beoordeling van de milieueffecten zijn toegepast. Om Europese groene obligaties makkelijker vergelijkbaar en de nodige informatie beter vindbaar te maken, zijn templates voor de openbaarmaking van dergelijke informatie nodig.
(19) Overheidsauditors of andere publieke entiteiten die door een overheid zijn gemachtigd om te beoordelen of de opbrengsten van Europese groene obligaties inderdaad worden toegewezen aan in aanmerking komende vaste activa, uitgaven en financiële activa, zijn statutaire entiteiten die verantwoordelijk zijn voor en deskundig zijn in het toezicht op overheidsuitgaven, en waarvan de onafhankelijkheid doorgaans wettelijk gewaarborgd is. Overheden die Europese groene obligaties uitgeven, moeten daarom de mogelijkheid krijgen om voor de externe toetsing van obligaties die zijn uitgegeven door dergelijke overheden, gebruik te maken van dergelijke overheidsauditors of publieke entiteiten. Deze overheidsauditors of publieke entiteiten hoeven volgens deze verordening niet te worden geregistreerd of gecontroleerd.
(20) Om de efficiëntie op de markt voor Europese groene obligaties te waarborgen, moeten uitgevende instellingen op hun website alle details bekendmaken over de Europese groene obligaties die zij uitgeven. Om de betrouwbaarheid van de informatie en het beleggersvertrouwen te waarborgen, moeten zij ook de toetsing vóór en de toetsing na uitgifte bekendmaken.
(21) Om de transparantie over de wijze waarop externe toetsingsinstanties tot hun conclusies komen, te verbeteren, om te waarborgen dat externe toetsingsinstanties beschikken over voldoende kwalificaties, beroepservaring en onafhankelijkheid, om het risico op mogelijke belangenconflicten te beperken en op die manier te zorgen voor passende bescherming voor beleggers, mogen uitgevende instellingen van Europese groene obligaties alleen gebruikmaken van externe toetsingsinstanties die - ook als zij uit derde landen komen - geregistreerd zijn en onderworpen zijn aan permanent toezicht door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).
(22) Om beleggers meer transparantie te bieden over de wijze waarop de afstemming van obligatieopbrengsten met de taxonomievereisten wordt beoordeeld, moeten externe toetsingsinstanties de gebruikers van toetsingen vóór en na uitgifte voldoende gedetailleerd informeren over de methoden en belangrijkste aannames die zij bij hun externe toetsingen hanteren; zij moeten daarbij rekening houden met de bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens en intellectueel eigendom.
(23) Externe toetsingsinstanties moeten beschikken over regelingen voor hun eigen gezonde corporate governance om ervoor te zorgen dat hun toetsingen vóór en na uitgifte onafhankelijk, objectief en van goede kwaliteit zijn. Het senior management van externe toetsingsinstanties moet dus beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van financiële diensten en milieuaangelegenheden, en moet ervoor zorgen dat genoeg werknemers met de nodige kennis en ervaring de externe toetsing uitvoeren. Om dezelfde reden moet de compliancefunctie haar bevindingen kunnen rapporteren aan een toezichthoudend of een bestuursorgaan.
(24) Om de onafhankelijkheid van de externe toetsingsinstanties te waarborgen, moeten die instanties situaties waarin sprake is van belangenconflicten, voorkomen, en deze conflicten adequaat beheren wanneer zij onvermijdelijk zijn. Externe toetsingsinstanties moeten belangenconflicten daarom tijdig openbaar maken. Zij moeten ook een register bijhouden van alle significante bedreigingen voor hun onafhankelijkheid, voor die van hun werknemers en die van andere personen die betrokken zijn bij het externe toetsingsproces. Zij moeten ook een register bijhouden van alle veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om die bedreigingen te beperken.
(25) Er moet worden voorkomen dat deze verordening door de nationale bevoegde autoriteiten op uiteenlopende manieren wordt toegepast. Tegelijk moeten de transactie- en operationele kosten van externe toetsingsinstanties worden verlaagd, om het beleggersvertrouwen te versterken en de rechtszekerheid te vergroten. Bijgevolg is het passend dat de ESMA algemeen bevoegd wordt voor de registratie van en het doorlopend toezicht op geregistreerde externe toetsingsinstanties in de Unie. De ESMA de exclusieve verantwoordelijkheid geven voor deze aangelegenheden moet zorgen voor een gelijk speelveld wat betreft registratievereisten en doorlopend toezicht en moet het risico op regelgevingsarbitrage in de verschillende lidstaten beperken. Tegelijkertijd moet een dergelijke exclusieve verantwoordelijkheid de toewijzing van toezichtmiddelen op het niveau van de Unie optimaliseren, zodat de ESMA het expertisecentrum wordt en het toezicht efficiënter wordt.
(26) De ESMA moet alle informatie kunnen opvragen die nodig is om haar toezichthoudende taken doeltreffend uit te voeren. Zij moet daarom dergelijke informatie kunnen vragen van externe toetsingsinstanties, personen die betrokken zijn bij externe toetsingsactiviteiten, entiteiten die worden getoetst en daarbij betrokken derde partijen, derde partijen waaraan de externe toetsingsinstanties operationele functies hebben uitbesteed en personen die anderszins nauw en wezenlijk verbonden zijn met externe beoordelaars of externe toetsingsactiviteiten.
(27) De ESMA moet haar toezichthoudende taken kunnen uitvoeren en met name externe toetsingsinstanties kunnen dwingen een einde te maken aan een inbreuk, volledige en correcte informatie te verstrekken of zich aan een onderzoek of een inspectie ter plaatse te onderwerpen; daarom moet zij de bevoegdheid krijgen om boetes of dwangsommen op te leggen.
(28) Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties kunnen toegang zoeken tot de diensten van externe toetsingsinstanties uit derde landen. Er moet dus een regeling voor externe toetsingsinstanties uit derde landen worden vastgesteld op basis van een gelijkwaardigheidsbeoordeling, erkenning of bekrachtiging op grond waarvan externe toetsingsinstanties van derde landen diensten voor externe toetsing kunnen verlenen.
(29) Om de toegang tot externe toetsingsinstanties uit derde landen te faciliteren als er geen gelijkwaardigheidsbesluit is, moet een procedure worden vastgesteld voor de erkenning door de ESMA van in een derde land gevestigde externe toetsingsinstanties.
(30) Om het verlenen van diensten door externe toetsingsinstanties uit derde landen aan uitgevende instellingen van Europese groene obligaties te vergemakkelijken, moet een bekrachtigingsregeling worden vastgesteld waardoor in de Unie gevestigde geregistreerde externe toetsingsinstanties onder bepaalde voorwaarden diensten kunnen bekrachtigen die worden verleend door een externe toetsingsinstantie uit een derde land. Een externe toetsingsinstantie die door een externe toetsingsinstantie uit een derde land aangeboden diensten heeft bekrachtigd, blijft volledig verantwoordelijk voor die bekrachtigde diensten en moet ervoor zorgen dat die externe
toetsingsinstantie uit een derde land de verplichtingen uit hoofde van deze verordening naleeft.
(31) Overeenkomstig artikel 290 VWEU moet de Commissie de bevoegdheid krijgen tot nadere invulling van de procedureregels voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen, met inbegrip van bepalingen inzake de rechten van verdediging, bepalingen inzake termijnen en de inning van geldboeten of dwangsommen, en nadere regels inzake verjaringstermijnen voor het opleggen en de tenuitvoerlegging van sancties, evenals het soort vergoedingen, de aangelegenheden waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn, het bedrag van de vergoedingen en de wijze waarop die vergoedingen moeten worden betaald. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven35. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(32) Het zou efficiënt en passend zijn om de ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde knowhow, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.
(33) De ESMA moet worden gemachtigd om ontwerpen van technische reguleringsnormen op te stellen tot nadere bepaling van de criteria aan de hand waarvan zij een registratieaanvraag van een externe toetsingsinstantie kan beoordelen, alsmede van de door die externe toetsingsinstantie te verstrekken informatie, om te bepalen in hoeverre deze voldoet aan de vereisten van deze verordening36.
(34) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad37.
(35) De ESMA moet worden gemachtigd ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op te stellen waarin de standaardformulieren, templates en procedures voor het verstrekken van de informatie voor de registratie van externe toetsingsinstanties worden vastgelegd. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om die technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van een uitvoeringshandeling
35 PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
36 Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84)
37 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
overeenkomstig artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad38.
(36) Om de externe toetsingsinstanties aan te moedigen hun diensten te verlenen aan uitgevende instellingen van Europese groene obligaties zodra deze verordening in werking treedt, bevat deze verordening een overgangsregeling voor de eerste 30 maanden na de inwerkingtreding ervan.
(37) Deze verordening heeft twee doelstellingen. Enerzijds wil zij waarborgen dat uniforme vereisten van toepassing zijn op het gebruik van de benaming “Europese groene obligaties” of “EuGB”. Daarnaast wil zij een eenvoudig registratiesysteem en toezichtraamwerk voor externe toetsingsinstanties opzetten door één enkele toezichthoudende autoriteit te belasten met de registratie van en het toezicht op externe toetsingsinstanties in de Unie. Beide doelstellingen moeten het aantrekken van kapitaal voor projecten die ecologisch duurzame doelstellingen nastreven, vergemakkelijken. Aangezien die doelstellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
38 Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84)
Titel I Onderwerp en definities
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening stelt eenvormige vereisten vast voor uitgevende instellingen van obligaties die de benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” willen gebruiken voor hun ecologisch duurzame obligaties die aan beleggers in de Unie beschikbaar worden gesteld, en zet een registratiesysteem en toezichtraamwerk op voor externe toetsingsinstanties van Europese groene obligaties.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) “uitgevende instelling”: een rechtspersoon die obligaties uitgeeft;
(2) “financiële onderneming”: een abi in de zin van artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad39, een icbe-beheermaatschappij in de zin van artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad40, een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad41, een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad42, of een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;
(3) “overheidsentiteit”: een van de volgende entiteiten:
(a) Euratom, de Unie en hun agentschappen;
(b) een staat, met inbegrip van een overheidsinstantie, een agentschap of een special purpose vehicle van die staat;
(c) in het geval van een lidstaat die een federale staat is, een lid van de federatie;
(d) een regionale of gemeentelijke entiteit;
(e) een collectieve onderneming van meerdere staten in de vorm van een organisatie of een special purpose vehicle;
39 Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
40 Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
41 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
42 Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(f) een privaatrechtelijke onderneming die volledig eigendom is van één of meer van de in de punten a) tot en met e) bedoelde entiteiten;
(4) “taxonomievereisten”: de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 2020/852 bedoelde
vereisten;
(5) “gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad43;
43 Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
Titel II
Voorwaarden voor het gebruik van de benaming
“Europese groene obligatie” of “EuGB”
Hoofdstuk I Voorwaarden voor obligaties
Artikel 3
Benaming
De benaming “Europese groene obligatie” of “EuGB” wordt alleen gebruikt voor obligaties
die tot aan hun vervaldag aan de voorwaarden van deze titel voldoen.
Artikel 4
Gebruik van de opbrengsten van Europese groene obligaties
1. Vóór de vervaldag van de obligatie worden de opbrengsten van Europese groene obligaties uitsluitend en volledig toegewezen, zonder aftrek van kosten, aan de volgende categorieën, of een combinatie daarvan:
(a) vaste activa, met inbegrip van die van huishoudens, die geen financiële activa zijn;
(b) kapitaaluitgaven, met inbegrip van die van huishoudens;
(c) operationele uitgaven die recenter dan drie jaar vóór de uitgifte van de Europese groene obligatie zijn gemaakt;
(d) de in artikel 5 bedoelde financiële activa.
Voor de toepassing van dit lid zijn kapitaaluitgaven ofwel toevoegingen aan materiële en immateriële vaste activa tijdens het boekjaar vóór waardeverminderingen, afschrijvingen en eventuele herwaarderingen, met inbegrip van toevoegingen die voortvloeien uit opwaarderingen en bijzondere waardeverminderingen voor het desbetreffende boekjaar, en exclusief veranderingen in de reële waarde ofwel toevoegingen aan materiële en immateriële vaste activa die voortvloeien uit bedrijfscombinaties.
Voor de toepassing van dit lid omvatten operationele uitgaven directe niet- geactiveerde kosten in verband met onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en opleiding, maatregelen voor de renovatie van gebouwen, leaseovereenkomsten van korte duur, onderhoud en reparatie, en alle andere directe uitgaven in verband met het dagelijks onderhoud van materiële of immateriële vaste activa die nodig zijn voor een continu en doeltreffend functioneren van dergelijke activa.
2. In afwijking van lid 1 kan een overheidsentiteit de opbrengsten van Europese groene obligaties die zij heeft uitgegeven, ook toewijzen aan de volgende categorieën, of een combinatie daarvan:
(a) de in punt 7.22 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde vaste activa44;
(b) de in punt 7.24 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 bedoelde niet- geproduceerde niet-financiële activa;
(c) de in punt 20.167 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 bedoelde belastingkorting die recenter dan drie jaar vóór de uitgifte van de Europese groene obligatie is toegekend;
(d) de in punt 4.30 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 bedoelde subsidies die recenter dan drie jaar vóór de uitgifte van de Europese groene obligatie zijn overgedragen;
(e) de in punt 20.104 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 bedoelde kapitaaluitgaven.
3. Een Europese groene obligatie kan worden geherfinancierd door een nieuwe Europese groene obligatie uit te geven.
Artikel 5
Financiële activa
1. Met de in artikel 4, lid 1, punt d), bedoelde financiële activa wordt een van de volgende activa bedoeld, of een combinatie daarvan:
(a) vreemd vermogen;
(b) eigen vermogen.
2. De opbrengsten van de in lid 1 bedoelde financiële activa worden uitsluitend toegewezen aan vaste activa die niet behoren tot de in artikel 4, lid 1, punt a), bedoelde financiële activa, aan de in artikel 4, lid 1, punt b), bedoelde kapitaaluitgaven of aan de in artikel 4, lid 1, punt c), bedoelde operationele uitgaven.
3. In afwijking van lid 2 mogen de opbrengsten van het in lid 1 bedoelde financieel actief aan andere financiële activa worden toegewezen op voorwaarde dat de opbrengsten van die financiële activa overeenkomstig lid 2 worden toegewezen.
Artikel 6
Op de taxonomie afgestemd gebruik van opbrengsten
1. Het in artikel 4 bedoelde gebruik van opbrengsten betreft economische activiteiten die aan de vereisten van de taxonomie voldoen of die binnen een vastgestelde periode zoals die in het plan voor de afstemming op de taxonomie is vastgelegd, aan de vereisten van de taxonomie zullen voldoen.
Het in de eerste alinea bedoelde plan voor de afstemming op de taxonomie beschrijft de maatregelen en uitgaven die noodzakelijk zijn, wil een economische activiteit binnen de vastgestelde termijn aan de vereisten van de taxonomie voldoen.
De in de eerste en tweede alinea bedoelde termijn is niet langer dan vijf jaar te rekenen vanaf de uitgifte van de obligatie, tenzij een langere periode tot tien jaar
44 Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
gerechtvaardigd is door de specifieke kenmerken van de betrokken economische activiteiten zoals gedocumenteerd in het plan voor de afstemming op de taxonomie.
2. Indien opbrengsten van een Europese groene obligatie door middel van financiële activa worden toegewezen aan hetzij in artikel 4, lid 1, punt b), bedoelde kapitaaluitgaven, hetzij aan in artikel 4, lid 1, punt c), bedoelde operationele uitgaven, begint de in lid 1, eerste alinea, bedoelde vastgestelde termijn te lopen vanaf het tijdstip van de creatie van het financiële actief.
Artikel 7
Toepassing van de taxonomievereisten
1. Uitgevende instellingen wijzen obligatieopbrengsten aan de in artikel 4, lid 1, punten a), b) en c), en artikel 4, lid 2, genoemde bestemmingen of aan het in artikel 5, lid 1, punt b), bedoelde eigen vermogen toe door toepassing van de overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen die op het tijdstip van de uitgifte van de obligatie gelden.
Indien de overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel
13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen worden gewijzigd na de uitgifte van de obligatie, wijst de uitgevende instelling obligatieopbrengsten toe aan de in de eerste alinea bedoelde bestemmingen door de gewijzigde gedelegeerde handelingen toe te passen binnen vijf jaar nadat deze van toepassing zijn geworden.
2. Bij de toewijzing van obligatieopbrengsten aan het in artikel 5, lid 1, punt a), bedoelde vreemd vermogen passen uitgevende instellingen de overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen toe die op het tijdstip van de creatie van het vreemd vermogen gelden.
Indien op het tijdstip van de creatie van het in de eerste alinea bedoelde vreemd vermogen geen overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2,
artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen van kracht zijn, passen uitgevende instellingen de eerste gedelegeerde handelingen toe die overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 zijn vastgesteld.
Indien de overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel
13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen worden gewijzigd na de creatie van het in de eerste alinea bedoelde vreemd vermogen, wijst de uitgevende instelling obligatieopbrengsten aan het in de eerste alinea bedoelde vreemd vermogen toe door de gewijzigde gedelegeerde handelingen toe te passen binnen vijf jaar nadat deze van toepassing zijn geworden.
Hoofdstuk II
Vereisten inzake transparantie en externe toetsing
Artikel 8
Factsheet voor Europese groene obligaties en toetsing vóór uitgifte van het factsheet voor Europese groene obligaties
1. Voordat uitgevende instellingen een Europese groene obligatie uitgeven:
(a) vullen zij het in bijlage I vastgestelde factsheet voor Europese groene obligaties in;
(b) zorgen zij ervoor dat het ingevulde factsheet voor Europese groene obligaties is getoetst vóór uitgifte (“pre-issuance review”) en een positief advies heeft gekregen van een externe toetsingsinstantie.
2. Een factsheet voor Europese groene obligaties kan betrekking hebben op één of meerdere uitgiften van Europese groene obligaties.
3. De in artikel 1, punt b), bedoelde toetsing vóór uitgifte van het factsheet bevat elk van de volgende elementen:
(a) een beoordeling of het voor groene obligaties ingevulde factsheet aan de artikelen 4 tot en met 7 van en bijlage I bij deze verordening voldoet;
(b) de in bijlage IV genoemde elementen.
Artikel 9
Allocatierapporten en toetsing na uitgifte van allocatierapporten
1. Jaarlijks en totdat de opbrengsten van de betrokken Europese groene obligatie volledig zijn toegewezen, stellen uitgevende instellingen van Europese groene obligaties een allocatierapport voor Europese groene obligaties op aan de hand van de in bijlage II vastgestelde template, waarin zij aantonen dat de opbrengsten van de betrokken Europese groene obligaties vanaf de uitgiftedatum tot en met het jaar waarop het rapport ziet, in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 7 zijn toegewezen.
2. Een allocatierapport voor Europese groene obligaties kan betrekking hebben op één of meerdere uitgiften van Europese groene obligaties.
3. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties laten het allocatierapport dat is opgesteld nadat de opbrengsten van de Europese groene obligatie volledig zijn toegewezen in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 7, na uitgifte toetsen (“post-issuance review”) door een externe toetsingsinstantie.
4. Indien na de publicatie van het allocatierapport overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt c), de toewijzing van opbrengsten wordt gecorrigeerd, passen de uitgevende instellingen van de betrokken Europese groene obligaties het allocatierapport aan en laten zij dat aangepaste allocatierapport na uitgifte door een externe toetsingsinstantie toetsen.
5. In afwijking van lid 3 wordt ieder allocatierapport van uitgevende instellingen die financiële ondernemingen zijn die opbrengsten van een portefeuille met meerdere Europese groene obligaties toewijzen aan een in artikel 5 bedoelde portefeuille met financiële activa, onderworpen aan een toetsing na uitgifte door een externe
toetsingsinstantie. De externe toetsingsinstantie besteedt bijzondere aandacht aan de financiële activa die niet waren opgenomen in voordien gepubliceerde allocatierapporten.
6. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties verschaffen de in de leden 3,
4 en 5 bedoelde allocatierapporten aan een externe toetsingsinstantie binnen 30 dagen na het einde van het jaar waarop de allocatierapporten zien. De toetsing na uitgifte moet openbaar worden gemaakt binnen 90 dagen na ontvangst van het allocatierapport.
7. De in de leden 3, 4 en 5 bedoelde toetsing na uitgifte bevat elk van de volgende elementen:
(a) een beoordeling van de vraag of de uitgevende instelling de opbrengsten van de obligatie in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 7 heeft toegewezen, op basis van de aan de externe toetsingsinstantie verschafte informatie;
(b) een beoordeling van de vraag of de uitgevende instelling het in het factsheet voor groene obligaties beschreven beoogde gebruik van de opbrengsten in acht heeft genomen, op basis van de aan de externe toetsingsinstantie verschafte informatie;
(c) de in bijlage IV genoemde elementen.
8. Indien obligatieopbrengsten worden toegewezen aan in artikel 4, lid 2, punt c), bedoelde belastingkortingen of aan in artikel 4, lid 2, punt d), bedoelde subsidies, wordt in de toetsing na uitgifte alleen een beoordeling gemaakt van de vraag in hoeverre met de voorwaarden waarop die uitgaven of overdrachten zijn uitgekeerd, de artikelen 4 tot en met 7 in acht worden genomen.
Artikel 10
Impactrapport voor Europese groene obligaties
1. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties stellen, na de volledige toewijzing van de opbrengsten van dergelijke obligaties en ten minste eenmaal tijdens de looptijd van de obligatie, een impactrapport voor Europese groene obligaties op over de milieu-impact van het gebruik van de obligatieopbrengsten waarbij zij de in bijlage III vastgestelde template gebruiken.
2. Een impactrapport mag meerdere uitgiften van Europese groene obligaties betreffen.
Artikel 11
Overheidsentiteiten als uitgevende instelling
Een uitgevende instelling die een overheidsentiteit is, kan toetsing vóór en na uitgifte verkrijgen hetzij van een externe toetsingsinstantie, hetzij van een auditdienst van de Staat of een andere overheidsentiteit die door de overheidsentiteit met de beoordeling van de naleving van deze verordening is belast.
Artikel 12
Prospectus voor Europese groene obligaties
1. Indien overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1129 een prospectus wordt gepubliceerd, vermeldt dat prospectus duidelijk dat, indien informatie over het
gebruik van opbrengsten moet worden verschaft, de Europese groene obligatie in overeenstemming met deze verordening wordt uitgegeven.
2. Voor de toepassing van artikel 19, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2017/1129 omvat “gereglementeerde informatie” de informatie in het in artikel 8, lid 1, punt c), van deze verordening bedoelde factsheet voor Europese groene obligaties.
Artikel 13
Publicatie op de website van de uitgevende instelling en kennisgeving aan de ESMA en aan nationale bevoegde autoriteiten
1. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties publiceren op hun website in een aparte afdeling met als titel “Europese groene obligaties” alle volgende documenten en stellen deze kosteloos beschikbaar, en dit tot ten minste de vervaldag van de betrokken obligaties:
(a) het in artikel 8 bedoelde ingevulde factsheet voor Europese groene obligaties, vóór de uitgifte van de obligatie;
(b) de toetsing vóór uitgifte met betrekking tot het in artikel 8 bedoelde factsheet voor Europese groene obligaties, vóór de uitgifte van de obligatie;
(c) de in artikel 9 bedoelde jaarlijkse allocatierapporten voor Europese groene obligaties, jaarlijks totdat de opbrengsten van de betrokken Europese groene obligatie volledig zijn toegewezen, uiterlijk drie maanden na het einde van het jaar waarop het rapport ziet;
(d) de toetsingen na uitgifte van de in artikel 9 bedoelde allocatierapporten voor Europese groene obligaties;
(e) het in artikel 10 bedoelde impactrapport voor Europese groene obligaties.
2. De informatie in de in lid 1, punten a), c) en e), bedoelde documenten wordt in de volgende taal of talen verschaft:
(a) indien de Europese groene obligaties in slechts één lidstaat aan het publiek worden aangeboden of op een gereglementeerde markt worden genoteerd: in een taal die door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 36 van deze verordening, van die lidstaat wordt aanvaard;
(b) indien de Europese groene obligaties in twee of meer lidstaten aan het publiek worden aangeboden of op een markt worden genoteerd: hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 37 van deze verordening, van elke lidstaat wordt aanvaard, hetzij in een in internationale financiële kringen gangbare taal, naar keuze van de uitgevende instelling.
3. In afwijking van lid 2 wordt, indien een prospectus voor de Europese groene obligatie overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1129 moet worden gepubliceerd, de informatie in de in lid 1, punten a), c) en e), bedoelde documenten verstrekt in de taal of talen van dat prospectus.
4. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties geven de in artikel 36 bedoelde nationale bevoegde autoriteiten onverwijld kennis van de publicatie van alle in lid 1 bedoelde documenten.
5. Uitgevende instellingen van Europese groene obligaties geven de ESMA binnen 30 dagen kennis van de publicatie van alle in lid 1 bedoelde documenten.
Titel III
Externe toetsingsinstanties voor Europese groene obligaties
Hoofdstuk I
Voorwaarden voor toegang tot werkzaamheden van externe toetsingsinstantie voor Europese groene obligaties
Artikel 14
Registratie
1. Externe toetsingsinstanties voor Europese groene obligaties registreren zich bij de ESMA voordat zij hun werkzaamheden kunnen verrichten.
2. Bij de ESMA geregistreerde externe toetsingsinstanties voldoen te allen tijde aan de in artikel 15, lid 2, vastgestelde voorwaarden voor registratie.
3. Auditdiensten van de Staat en andere overheidsentiteiten die door overheidsemittenten zijn belast met de beoordeling van de inachtneming van deze verordening, zijn niet onderworpen aan de titels III en IV van deze verordening.
Artikel 15
Aanvraag tot registratie als externe toetsingsinstantie voor Europese groene obligaties
1. Een aanvraag tot registratie als externe toetsingsinstantie voor Europese groene obligaties bevat elk van de volgende elementen:
(a) de volledige naam van de aanvrager, het adres van zijn statutaire zetel in de Unie, de website van de aanvrager en, voor zover beschikbaar, de identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI);
(b) de naam en contactgegevens van een contactpersoon;
(c) de rechtsvorm van de aanvrager;
(d) de eigendomsstructuur van de aanvrager;
(e) de identiteit van de leden van het senior management van de aanvrager en hun niveau van kwalificatie, ervaring en opleiding;
(f) het aantal analisten, werknemers en andere direct bij de beoordelingswerkzaamheden van externe toetsingsinstanties betrokken personen, het niveau van hun ervaring en opleiding in dienst bij de aanvrager en het algemene niveau van hun ervaring en opleiding;
(g) een beschrijving van de door de aanvrager gehanteerde procedures en methodes om in artikel 8 bedoelde toetsingen vóór uitgifte of in artikel 9 bedoelde toetsingen na uitgifte af te geven;
(h) de gedragslijnen of procedures die de aanvrager hanteert om in artikel 27 bedoelde belangenconflicten te identificeren, te beheren en openbaar te maken;
(i) in voorkomend geval, documenten en informatie met betrekking tot bestaande of geplande uitbestedingsregelingen voor door deze verordening bestreken werkzaamheden van de externe toetsingsinstantie, daaronder begrepen informatie over entiteiten die uitbestedingstaken vervullen;
(j) in voorkomend geval, informatie over andere door de aanvrager verrichte werkzaamheden.
2. De ESMA registreert een aanvrager alleen als externe toetsingsinstantie indien elk van de volgende voorwaarden is vervuld:
(a) het senior management van de aanvrager:
i) staat als voldoende betrouwbaar bekend;
ii) beschikt over voldoende bekwaamheid om te garanderen dat de aanvrager de overeenkomstig deze verordening van externe toetsingsinstantie verlangde taken uit te voeren;
iii) beschikt over voldoende beroepskwalificaties;
iv) heeft ervaring met kwaliteitsborging, kwaliteitscontrole, het uitvoeren van toetsingen vóór en na uitgifte, en financiële diensten;
(b) het aantal analisten, werknemers en andere direct bij de beoordelingswerkzaamheden van externe toetsingsinstanties betrokken personen, en het niveau van hun ervaring en opleiding, is voldoende om de op grond van deze verordening van externe toetsingsinstanties verlangde taken uit te voeren;
(c) de interne regelingen die worden toegepast om de inachtneming van de vereisten van hoofdstuk II van deze afdeling te garanderen, zijn passend en effectief.
3. Uiterlijk 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de ESMA of de aanvraag volledig is.
Indien de aanvraag onvolledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis en stelt zij een termijn vast waarbinnen de aanvrager aanvullende informatie moet verstrekken.
Indien de aanvraag volledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis.
4. Uiterlijk 45 werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag registreert de ESMA een aanvrager of weigert zij deze te registreren.
De ESMA kan de in de eerste alinea genoemde termijn met 15 werkdagen verlengen indien de aanvrager voornemens is voor zijn activiteiten als externe toetsingsinstantie gebruik te maken van uitbesteding.
De ESMA stelt een aanvrager schriftelijk in kennis van zijn registratie als externe toetsingsinstantie, of van haar weigering om een aanvrager te registreren. Het besluit om te registreren of de weigering om te registreren geeft de redenen daarvoor en treedt in werking op de vijfde werkdag na de vaststelling ervan.
5. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de in lid 2, punten a) en b), genoemde criteria verder worden uitgewerkt.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te
stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
6. De ESMA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin de standaardformulieren, templates en procedures voor het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie worden vastgelegd.
Bij het opstellen van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen houdt de ESMA rekening met mogelijkheden voor digitale registratie.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 16
Voor de registratie relevante materiële wijzigingen
1. Een externe toetsingsinstantie stelt de ESMA in kennis van materiële wijzigingen van de overeenkomstig artikel 15, lid 1, verstrekte informatie of van de feiten met betrekking tot de in artikel 15, lid 1, bedoelde informatie voordat die wijzigingen worden doorgevoerd.
De ESMA analyseert die materiële wijzigingen. Indien de ESMA tegen die materiële wijzigingen bezwaar maakt, stelt zij de externe toetsingsinstantie binnen twee maanden na de kennisgeving van die wijzigingen daarvan in kennis en geeft zij de redenen waarom zij bezwaar maakt. De in de eerste alinea bedoelde wijzigingen kunnen alleen worden uitgevoerd op voorwaarde dat de ESMA binnen die termijn tegen die wijzigingen geen bezwaar maakt.
2. De ESMA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin de standaardformulieren, templates en procedures voor het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie worden vastgelegd.
Bij het opstellen van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen houdt de ESMA rekening met digitale registratiemethoden.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 17
Talenregeling
Een externe toetsingsinstantie dient haar in artikel 15 bedoelde aanvraag tot registratie in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie in. Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap45 is van
45 PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58.
overeenkomstige toepassing op al het overige berichtenverkeer tussen de ESMA en de externe toetsingsinstanties en hun personeel.
Hoofdstuk II
Organisatorische vereisten, procedures en documenten met betrekking tot governance
Artikel 18
Algemene beginselen
1. Externe toetsingsinstanties maken gebruik van passende systemen, middelen en procedures om aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen.
2. Externe toetsingsinstanties monitoren en evalueren ten minste jaarlijks de deugdelijkheid en doeltreffendheid van hun systemen, middelen en procedures die overeenkomstig deze verordening zijn ingesteld, en nemen passende maatregelen om eventuele tekortkomingen te verhelpen.
3. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden uitgewerkt om het passende karakter, de adequaatheid en doeltreffendheid van de in lid 1 en lid 2 bedoelde systemen, middelen en procedures van externe toetsingsinstanties te beoordelen.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 19
Senior management
1. Het senior management van de externe toetsingsinstantie ziet toe op elk van de volgende elementen:
(a) de deugdelijke en prudente bedrijfsvoering van de externe toetsingsinstantie;
(b) het onafhankelijke karakter van beoordelingswerkzaamheden;
(c) het feit dat belangenconflicten correct worden geïdentificeerd, beheerd en openbaar gemaakt;
(d) het feit dat de externe toetsingsinstantie te allen tijde aan de vereisten van deze verordening voldoet.
2. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden uitgewerkt om de in lid 1, punt a), bedoelde deugdelijke en prudente bedrijfsvoering van de externe toetsingsinstantie te beoordelen.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 20
Analisten en werknemers van externe toetsingsinstanties, en andere direct bij de beoordelingswerkzaamheden van externe toetsingsinstanties betrokken personen
1. Externe toetsingsinstanties zien erop toe dat hun analisten en werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten tot hun beschikking of onder hun controle staan en die rechtstreeks bij beoordelingswerkzaamheden zijn betrokken, over de nodige kennis en ervaring beschikken voor het vervullen van de hun toegewezen taken.
2. Externe toetsingsinstanties zien erop toe dat de in lid 1 genoemde personen niet overgaan tot de opening van, noch deelnemen aan onderhandelingen over vergoedingen of betalingen met een beoordeelde entiteit, een aan haar gelieerde derde of enigerlei persoon die direct of indirect met de beoordeelde entiteit verbonden is door een zeggenschapsband.
3. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden uitgewerkt om het passende karakter van de kennis en ervaring van de in lid 1 bedoelde personen te beoordelen.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 21
Compliancefunctie
1. Externe toetsingsinstanties zorgen voor de instelling en instandhouding van een permanente en effectieve compliancefunctie voor de in het kader van deze verordening verrichte activiteiten.
2. Externe toetsingsinstanties zien erop toe dat hun compliancefunctie:
(a) over de middelen beschikt om haar verantwoordelijkheden naar behoren en onafhankelijk uit te oefenen;
(b) over de nodige middelen en deskundigheid beschikt en toegang heeft tot alle dienstige informatie;
(c) niet haar eigen activiteiten monitort of beoordeelt;
(d) niet wordt beloond in verhouding tot de bedrijfsresultaten van de externe toetsingsinstantie.
3. De bevindingen van de compliancefunctie worden beschikbaar gesteld aan een toezichthoudend orgaan of, in voorkomend geval, een bestuursorgaan van de externe toetsingsinstantie.
4. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden vastgelegd om te beoordelen of de compliancefunctie over de middelen beschikt om haar verantwoordelijkheden naar behoren en onafhankelijk uit te oefenen als bedoeld in lid 2, punt a), en de criteria om te beoordelen of de compliancefunctie over de nodige middelen en deskundigheid beschikt en tot alle dienstige informatie toegang heeft als bedoeld in lid 2, punt b).
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 22
Interne gedragsregels en procedures
1. Externe toetsingsinstanties zorgen voor de vaststelling en toepassing van interne gedragsregels en due-diligenceprocedures die borgen dat hun zakelijke belangen de onafhankelijkheid of nauwkeurigheid van de beoordelingswerkzaamheden niet in het gedrang brengen.
2. Externe toetsingsinstanties zorgen voor de vaststelling en toepassing van deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures, interne controleprocedures en effectieve controle- en beveiligingsvoorzieningen voor informatieverwerkingssystemen.
3. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden vastgelegd om de in lid 2 bedoelde deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures, interne controleprocedures en effectieve controle- en beveiligingsvoorzieningen voor informatieverwerkingssystemen te beoordelen.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 23
Beoordelingsmethoden en informatie gebruikt voor toetsingen vóór of na uitgifte
1. Externe toetsingsinstanties zorgen voor de vaststelling en uitvoering van maatregelen om te borgen dat hun in artikel 8 bedoelde toetsingen vóór uitgifte en hun in artikel 9 bedoelde toetsingen na uitgifte zijn gebaseerd op een grondige analyse van alle informatie die voor hen beschikbaar is en die, volgens hun methoden, voor hun analyse relevant is.
2. Externe toetsingsinstanties maken bij het afgeven van toetsingen vóór of na uitgifte gebruik van informatie die van voldoende kwaliteit is en uit betrouwbare bron afkomstig is.
3. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de criteria worden vastgelegd om te beoordelen of de in lid 2 bedoelde informatie van voldoende kwaliteit is en of de in lid 2 bedoelde bronnen betrouwbaar zijn.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 24
Fouten in beoordelingsmethoden of bij de toepassing daarvan
1. Externe toetsingsinstanties die kennis krijgen van fouten in hun beoordelingsmethoden, of bij de toepassing daarvan, die een materieel effect hebben op een in artikel 8 bedoelde toetsing vóór uitgifte of een in artikel 9 bedoelde toetsing na uitgifte, stellen de ESMA en de uitgevende instellingen van de betrokken Europese groene obligaties onmiddellijk in kennis van die fouten.
2. Externe toetsingsinstanties maken de in lid 1 bedoelde fouten bekend op hun websites, samen met, in voorkomend geval, een herziene toetsing vóór of na uitgifte. De herziene documenten vermelden de redenen voor de aanpassingen.
Artikel 25
Uitbesteding
1. Externe toetsingsinstanties die hun beoordelingswerkzaamheden aan externe dienstverleners uitbesteden, zien erop toe dat die externe dienstverlener over de bekwaamheid en de capaciteit beschikt om die beoordelingswerkzaamheden betrouwbaar en professioneel uit te voeren. Die externe toetsingsinstanties zien er ook op toe dat de uitbesteding niet materieel afbreuk doet aan de kwaliteit van hun interne controle en aan de mogelijkheden van de ESMA om toe te zien op de naleving van deze verordening door die externe toetsingsinstanties.
2. Externe toetsingsinstanties besteden hun compliancefunctie niet uit.
3. Externe toetsingsinstanties stellen de ESMA in kennis welke van hun beoordelingswerkzaamheden zullen worden uitbesteed, met inbegrip van een specificatie van het niveau van menselijke en technische hulpbronnen dat nodig is om elk van deze werkzaamheden uit te voeren.
4. Externe toetsingsinstanties die beoordelingswerkzaamheden uitbesteden, zien erop toe dat die uitbesteding hun mogelijkheden om hun functie of rol als leden van het senior management of het leidinggevend orgaan van de externe toetsingsinstantie uit te oefenen, niet beperkt of in het gedrang brengt.
5. Externe toetsingsinstanties zien erop toe dat externe dienstverleners hun medewerking aan de ESMA verlenen met betrekking tot uitbestede beoordelingswerkzaamheden.
6. Externe toetsingsinstanties blijven verantwoordelijk voor uitbestede werkzaamheden en nemen organisatorische maatregelen om:
(a) te kunnen nagaan of de externe dienstverleners de uitbestede beoordelingswerkzaamheden doeltreffend en met inachtneming van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Unie en de lidstaten uitvoeren en vastgestelde tekortkomingen op adequate wijze aanpakken;
(b) potentiële risico’s met betrekking tot uitbestede beoordelingswerkzaamheden
te kunnen onderkennen;
(c) op gezette tijdstippen de uitbestede beoordelingswerkzaamheden adequaat te monitoren;
(d) adequate controleprocedures met betrekking tot uitbestede beoordelingswerkzaamheden in te stellen, met inbegrip van een effectief toezicht op de uitbestede beoordelingswerkzaamheden en de daaraan verbonden potentiële risico’s binnen de externe dienstverlener;
(e) de bedrijfscontinuïteit van uitbestede beoordelingswerkzaamheden adequaat te waarborgen.
Voor de toepassing van punt e) winnen externe toetsingsinstanties informatie in over de bedrijfscontinuïteitsregelingen van de externe dienstverlener, beoordelen zij de kwaliteit daarvan en vragen zij om, waar nodig, verbeteringen aan die regelingen aan te brengen.
7. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter bepaling van:
(a) de criteria voor het beoordelen van de bekwaamheid en de capaciteit van externe dienstverleners om de beoordelingswerkzaamheden betrouwbaar en professioneel uit te voeren;
(b) de criteria om te garanderen dat de uitvoering van beoordelingswerkzaamheden niet wezenlijk afbreuk doet aan de kwaliteit van de interne controle van externe toetsingsinstanties of de mogelijkheden van de ESMA om toe te zien op de naleving van deze verordening door de externe toetsingsinstanties.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 26
Vereisten inzake het bijhouden van administratie
1. Externe toetsingsinstantie houden voor elk van de volgende elementen adequaat administratie bij:
(a) de identiteit van de personen die deelnemen aan het bepalen en goedkeuren van de in artikel 8 bedoelde toetsingen vóór uitgifte en de in artikel 9 bedoelde toetsingen na uitgifte, en de datum waarop de besluiten tot goedkeuring van de toetsingen vóór en na uitgifte zijn genomen;
(b) de documentatie voor de vastgestelde procedures en methodes die de externe toetsingsinstantie gebruiken om de toetsingen vóór en na uitgifte uit te voeren en op te stellen;
(c) de interne documenten, met inbegrip van niet-openbare informatie en werkdocumenten, die zijn gebruikt als basis voor gepubliceerde toetsingen vóór of na uitgifte;
(d) gegevens over de procedures en maatregelen die de externe toetsingsinstanties hebben toegepast om aan deze verordening te voldoen;
(e) afschriften van interne en externe communicatie, met inbegrip van elektronische communicatie, die de externe toetsingsinstantie en haar medewerkers hebben verstuurd of ontvangen en die op beoordelingswerkzaamheden betrekking hebben.
2. De in lid 1 bedoelde gegevens en documenten worden gedurende vijf jaar bewaard en op verzoek aan de ESMA ter beschikking gesteld.
3. Indien de ESMA de registratie van een externe toetsingsinstantie overeenkomstig artikel 51, lid 1, heeft ingetrokken, ziet die externe toetsingsinstantie erop toe dat de gegevens en documenten voor ten minste nog eens vijf jaar worden bewaard. Gegevens en documenten over de respectieve rechten en plichten van de externe toetsingsinstantie en de uitgevende instelling van de Europese groene obligaties in het kader van een overeenkomst om beoordelingsdiensten te leveren, worden voor de duur van de relatie met de betrokken uitgevende instelling bewaard.
Artikel 27
Belangenconflicten en vertrouwelijk karakter van informatie
1. Externe toetsingsinstanties zorgen voor het identificeren, uitschakelen, beheren en op transparante wijze openbaar maken van daadwerkelijke of potentiële belangenconflicten, ongeacht of het bij dat belangenconflict gaat om hun analisten of werknemers, andere personen met een contractuele relatie met de externe toetsingsinstanties en die rechtstreeks bij beoordelingswerkzaamheden zijn betrokken, of personen die toetsingen vóór en na uitgifte goedkeuren.
2. Vergoedingen die externe toetsingsinstanties voor beoordelingsdiensten berekenen, zijn niet afhankelijk van het resultaat van de toetsing vóór of na uitgifte, of van andere resultaten of uitkomsten van de verrichte werkzaamheden.
3. Analisten, werknemers van de externe toetsingsinstantie en andere personen met een contractuele relatie met de externe toetsingsinstanties en die rechtstreeks bij beoordelingswerkzaamheden zijn betrokken, zijn door het beroepsgeheim gebonden.
4. Externe toetsingsinstanties zien erop toe dat hun analisten en werknemers of andere personen met een contractuele relatie met de externe toetsingsinstanties en die rechtstreeks bij beoordelingswerkzaamheden zijn betrokken:
(a) alle redelijke maatregelen nemen om eigendommen en gegevens in het bezit van de externe toetsingsinstantie tegen fraude, diefstal of misbruik te beschermen, gelet op de aard, schaal en complexiteit van hun bedrijf en de aard en het scala van hun beoordelingswerkzaamheden;
(b) geen inzage in informatie over toetsingen vóór of na uitgifte of over mogelijke toekomstige toetsingen vóór of na uitgifte verlenen aan partijen niet zijnde de
uitgevende instellingen die de beoordeling door de externe toetsingsinstantie hebben gevraagd;
(c) geen vertrouwelijke informatie gebruiken of delen voor andere doeleinden dan voor beoordelingswerkzaamheden.
Artikel 28
Verrichting van andere diensten
Externe toetsingsinstanties die diensten niet zijnde beoordelingswerkzaamheden verrichten, zien erop toe dat die andere diensten geen belangenconflicten doen ontstaan met hun beoordelingswerkzaamheden voor Europese groene obligaties. Die externe toetsingsinstanties maken in hun toetsingen vóór en na uitgifte bekend welke andere diensten zij voor de beoordeelde entiteit of een daarmee gelieerde derde partij verrichten.
Hoofdstuk III
Toetsingen vóór uitgifte en na uitgifte
Artikel 29
Vermeldingen van de ESMA of van andere bevoegde autoriteiten
In hun toetsing vóór uitgifte of in hun toetsingen na uitgifte vermelden externe toetsingsinstanties de ESMA of de bevoegde autoriteiten niet op een wijze die zou kunnen aangeven of suggereren dat de ESMA of een bevoegde autoriteit die toetsing of beoordelingswerkzaamheden van de externe toetsingsinstantie bekrachtigt of goedkeurt.
Artikel 30
Bekendmaking van toetsingen vóór uitgifte en na uitgifte
1. Externe toetsingsinstanties maken op hun website elk van de volgende elementen bekend en stellen deze kosteloos beschikbaar:
(a) in een afzonderlijke afdeling “Europese norm voor groene obligaties – Pre-
issuance reviews” de toetsingen vóór uitgifte die zij heeft afgegeven;
(b) in een afzonderlijke afdeling “Europese norm voor groene obligaties – Post-
issuance reviews” de toetsingen na uitgifte die zij heeft afgegeven.
2. De in lid 1, punt a), bedoelde toetsingen vóór uitgifte worden aan het publiek beschikbaar gesteld binnen een redelijke termijn vóór het begin van de aanbieding aan het publiek of de toelating tot de handel van de betrokken Europese groene obligatie.
3. De in lid 1, punt b), bedoelde toetsingen na uitgifte worden aan het publiek beschikbaar gesteld onverwijld na de beoordeling van de allocatierapporten door de externe toetsingsinstantie.
4. De in lid 1, punt a), bedoelde toetsingen vóór uitgifte en de in lid 1, punt b), bedoelde toetsingen na uitgifte blijven na de publicatie ervan ten minste tot de vervaldag van de obligatie beschikbaar op de website van de externe toetsingsinstantie.
5. Externe toetsingsinstanties die besluiten een toetsing vóór uitgifte of een toetsing na uitgifte stop te zetten, geven onverwijld na dat besluit informatie over de redenen daarvoor in de in lid 1, punten a) en b), bedoelde afdelingen.
Hoofdstuk IV
Diensten verricht door externe toetsingsinstanties uit derde landen
Artikel 31
Algemene bepalingen
1. Een externe toetsingsinstantie uit een derde land kan overeenkomstig deze verordening haar diensten aanbieden aan uitgevende instellingen die Europese groene obligaties uitgeven, indien die externe toetsingsinstantie uit een derde land is opgenomen in het register van externe toetsingsinstanties uit derde landen dat de ESMA overeenkomstig artikel 59 bijhoudt.
2. De ESMA registreert overeenkomstig lid 1 een externe toetsingsinstantie uit een derde land die een aanvraag heeft ingediend om overeenkomstig deze verordening diensten als externe toetsingsinstantie in de hele Unie te verrichten, alleen indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
(a) de Commissie heeft overeenkomstig artikel 32, lid 1, een besluit vastgesteld;
(b) de externe toetsingsinstantie uit een derde land is geregistreerd of beschikt over een vergunning voor het verrichten van diensten van externe toetsing in de Unie en is onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving om volledige naleving van de in dat derde land geldende eisen te garanderen;
(c) er zijn samenwerkingsregelingen getroffen overeenkomstig lid 32, lid 3.
3. Indien een externe toetsingsinstantie uit een derde land overeenkomstig dit artikel is geregistreerd, worden haar geen extra eisen opgelegd ten aanzien van aangelegenheden die onder deze verordening vallen.
4. De in lid 1 bedoelde externe toetsingsinstantie uit een derde land dient haar aanvraag bij de ESMA in nadat de Commissie het in artikel 32 bedoelde besluit heeft vastgesteld waarin wordt bepaald dat het rechts- en toezichtskader van het derde land waar de externe toetsingsinstantie uit dat derde land is geregistreerd of een vergunning heeft gekregen, gelijkwaardig is aan de in artikel 32, lid 1, beschreven vereisten.
5. De externe toetsingsinstantie uit een derde land dient haar in lid 1 bedoelde aanvraag in met gebruikmaking van de in artikel 15 bedoelde formulieren en templates.
6. De externe toetsingsinstantie uit een derde land die een aanvraag indient, verschaft de ESMA alle voor haar registratie noodzakelijke informatie.
7. Binnen twintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag vergewist de ESMA zich ervan dat de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag niet volledig is, stelt de ESMA een termijn vast waarbinnen de externe toetsingsinstantie uit een derde land die een aanvraag indient, aanvullende informatie moet verstrekken.
8. Het registratiebesluit is gebaseerd op de in lid 2 beschreven voorwaarden.
9. Binnen 45 werkdagen na het indienen van een volledige aanvraag deelt de ESMA de externe toetsingsinstantie uit een derde land die een aanvraag indient, schriftelijk, met een volledig met redenen omklede toelichting, mee of de registratie is aanvaard of geweigerd.
10. Externe toetsingsinstanties uit derde landen die overeenkomstig dit artikel diensten verrichten, bieden voordat er ten aanzien van in de Unie gevestigde uitgevende instellingen van Europese groene obligaties diensten worden verricht, aan om geschillen met betrekking tot die diensten ter beoordeling voor te leggen aan een rechtbank of scheidsgerecht in een lidstaat.
Artikel 32
Gelijkwaardigheidsbesluit
1. De Commissie kan een besluit vaststellen met betrekking tot een derde land waarin zij verklaart dat de wettelijke en toezichtregelingen van dat derde land waarborgen dat externe toetsingsinstanties die in dat derde land zijn geregistreerd of daar over een vergunning beschikken, zich houden aan wettelijk bindende organisatorische en bedrijfsvoeringsvoorschriften waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in deze verordening en in de uitvoeringsmaatregelen die in het kader van deze verordening zijn goedgekeurd, en dat het wettelijke kader van dat derde land voorziet in een doeltreffend gelijkwaardig systeem voor de erkenning van externe toetsingsinstanties die krachtens rechtsstelsels van derde landen zijn geregistreerd of een vergunning hebben gekregen.
2. Het organisatorische en bedrijfsvoeringskader van een derde land wordt geacht een gelijkwaardig effect te hebben indien het aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
(a) entiteiten die in dat derde land diensten voor externe toetsing verrichten, zijn doorlopend onderworpen aan registratie- of vergunningplicht en aan effectief toezicht en effectieve handhaving;
(b) entiteiten die diensten voor externe toetsing verrichten, zijn onderworpen aan adequate organisatorische eisen op het gebied van internecontrolefuncties; en
(c) entiteiten die diensten voor externe toetsing verrichten, zijn aan passende gedragsregels gebonden.
3. De ESMA brengt samenwerkingsregelingen tot stand met de betrokken bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan de rechts- en toezichtskaders als effectief gelijkwaardig zijn erkend in overeenstemming met lid 1. Die regelingen specificeren alle volgende elementen:
(a) het mechanisme voor informatie-uitwisseling tussen de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen, met inbegrip van toegang tot alle door de ESMA gevraagde informatie met betrekking tot de externe toetsingsinstanties uit derde landen die in derde landen zijn geregistreerd of daar een vergunning hebben gekregen;
(b) het mechanisme voor onmiddellijke kennisgeving aan de ESMA indien een bevoegde autoriteit van een derde land van mening is dat een externe toetsingsinstantie uit een derde land die onder haar toezicht valt en die door de ESMA in het in artikel 59 bedoelde register is geregistreerd, inbreuk maakt op de voorwaarden voor haar registratie of vergunning of andere wetgeving die zij moet naleven;
(c) de procedures betreffende de coördinatie van toezichtactiviteiten, met inbegrip van, in voorkomend geval, inspecties ter plaatse.
4. Een externe toetsingsinstantie uit een derde land die is gevestigd in een land waarvan het rechts- en toezichtskader in overeenstemming met lid 1 als effectief gelijkwaardig is erkend en die in het in artikel 59 bedoelde register is geregistreerd, is in staat in de hele Unie de onder de registratie vallende diensten aan uitgevende instellingen van Europese groene obligaties te leveren.
5. Een externe toetsingsinstantie uit een derde land maakt niet langer van de rechten op grond van artikel 31 gebruik indien de Commissie haar besluit op grond van lid 1 van dit artikel ten aanzien van dat derde land intrekt.
Artikel 33
Intrekking van de registratie van een externe toetsingsinstantie uit een derde land
1. De ESMA trekt de registratie van een externe toetsingsinstantie uit een derde land in het overeenkomstig artikel 59 opgezette register in indien één of meer van de volgende voorwaarden zijn vervuld:
(a) de ESMA heeft, op basis van gedocumenteerde gegevens, gegronde redenen om aan te nemen dat de externe toetsingsinstantie uit een derde land zich bij de verrichting van de diensten in de Unie gedraagt op een wijze die duidelijk indruist tegen de belangen van beleggers of het ordelijke functioneren van de markten;
(b) de ESMA heeft, op basis van gedocumenteerde gegevens, gegronde redenen om aan te nemen dat de externe toetsingsinstantie uit een derde land bij de verrichting van diensten in de Unie ernstig inbreuk heeft gemaakt op de voorschriften die in het derde land gelden en op basis waarvan de Commissie het besluit in overeenstemming met artikel 32, lid 1, heeft vastgesteld;
(c) de ESMA heeft de zaak doorverwezen naar de bevoegde autoriteit van het derde land en de bevoegde autoriteit van dat derde land heeft geen passende maatregelen getroffen om beleggers en het ordelijke functioneren van de markten in de Unie te beschermen of heeft niet kunnen aantonen dat de betrokken externe toetsingsinstantie uit dat derde land voldoet aan de eisen die voor haar in het derde land gelden;
(d) de ESMA heeft de bevoegde autoriteit van het derde land ten minste 30 dagen vooraf in kennis gesteld van haar voornemen om de registratie van de externe toetsingsinstantie uit een derde land in te trekken.
2. De ESMA stelt de Commissie onverwijld in kennis van overeenkomstig lid 1 getroffen maatregelen en publiceert het besluit op haar website.
3. De Commissie beoordeelt of de voorwaarden op grond waarvan het besluit overeenkomstig artikel 32, lid 1, is vastgesteld, nog steeds voorhanden zijn met betrekking tot het desbetreffende derde land.
Artikel 34
Erkenning van een in een derde land gevestigde externe toetsingsinstantie
1. Totdat een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 32, lid1, is vastgesteld, kan een externe toetsingsinstantie uit een derde land haar diensten overeenkomstig deze verordening aanbieden, op voorwaarde dat die externe toetsingsinstantie uit een derde land voorafgaande erkenning door de ESMA overeenkomstig dit artikel heeft verkregen.
2. Een externe toetsingsinstantie uit een derde land die voornemens is voorafgaande erkenning te verkrijgen als bedoeld in lid 1, voldoet aan de vereisten in de artikelen 15 tot en met 30 en de artikelen 47, 48 en 49.
3. Een externe toetsingsinstantie uit een derde land die voornemens is voorafgaande erkenning te verkrijgen als bedoeld in lid 1, heeft een in de Unie gevestigde wettelijke vertegenwoordiger. Die wettelijke vertegenwoordiger:
(a) is, samen met de externe toetsingsinstantie uit een derde land, ervoor verantwoordelijk dat de op grond van deze verordening door de externe toetsingsinstantie uit een derde land geleverde dienstverrichting voldoet aan de in lid 2 bedoelde vereisten en is op dat punt tegenover de ESMA aansprakelijk voor de gedragingen in de Unie van de externe toetsingsinstantie uit een derde land;
(b) treedt namens de externe toetsingsinstantie uit een derde land op als het belangrijkste aanspreekpunt voor de ESMA en voor iedere andere persoon in de Unie wat betreft de uit hoofde van deze verordening op de externe toetsingsinstantie rustende verplichtingen;
(c) beschikt over voldoende kennis, deskundigheid en middelen om zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid te vervullen.
4. Een in lid 1 bedoelde aanvraag tot voorafgaande erkenning door de ESMA bevat alle informatie die de ESMA nodig heeft om zich ervan te vergewissen dat de externe toetsingsinstantie uit een derde land alle regelingen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om aan de in de leden 2 en 3 bedoelde vereisten te voldoen, en vermeldt, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteit die met het toezicht op die instantie in het derde land is belast.
5. Uiterlijk 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot voorafgaande erkenning beoordeelt de ESMA of die aanvraag volledig is.
Indien de aanvraag onvolledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis en stelt zij een termijn vast waarbinnen de aanvrager aanvullende informatie moet verstrekken.
Indien de aanvraag volledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis.
Binnen 45 werkdagen na ontvangst van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanvraag gaat de ESMA na of aan de in de leden 2 en 3 gestelde voorwaarden is voldaan.
De ESMA stelt een aanvrager in kennis van zijn erkenning als externe toetsingsinstantie uit een derde land, of van haar weigering om de aanvrager te erkennen. Het erkenningsbesluit of de weigering om te erkennen geeft de redenen daarvoor en treedt in werking op de vijfde werkdag na de vaststelling ervan.
6. De ESMA schort de overeenkomstig lid 5 verleende erkenning op, of trekt deze in voorkomend geval in, indien zij gegronde redenen heeft om, op basis van gedocumenteerd bewijsmateriaal, aan te nemen dat de externe toetsingsinstantie uit een derde land handelt op een wijze die duidelijk indruist tegen de belangen van gebruikers van haar diensten of het ordelijke functioneren van markten, of dat de externe toetsingsinstantie uit een derde land ernstig inbreuk heeft gemaakt op de desbetreffende voorschriften van deze verordening, dan wel dat deze valse verklaringen heeft afgelegd of andere onregelmatige middelen heeft gebruikt om de erkenning te verkrijgen.
7. De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de informatie, de vorm en de inhoud van de in lid 4 bedoelde aanvraag nader wordt bepaald.
De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [PB: datum invoegen 16 maanden na de datum van inwerkingtreding] bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 35
Bekrachtiging van op grond van deze verordening in een derde land verrichte diensten
1. Een in de Unie gevestigde externe toetsingsinstantie die overeenkomstig artikel 15 is geregistreerd en overeenkomstig artikel 59 in het register is opgenomen, kan aan de ESMA vragen om door een externe toetsingsinstantie uit een derde land in de Unie verrichte diensten op doorlopende basis te bekrachtigen, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) de bekrachtigende externe toetsingsinstantie heeft zich ervan vergewist en kan op doorlopende basis aan de ESMA aantonen dat de diensten die overeenkomstig deze verordening door de bekrachtigde externe toetsingsinstantie uit een derde land, op verplichte of vrijwillige basis, worden verricht, voldoen aan voorwaarden die ten minste even streng zijn als de in deze verordening gestelde voorwaarden;
(b) de bekrachtigende externe toetsingsinstantie beschikt over de nodige deskundigheid om de activiteit van het verrichten van diensten overeenkomstig deze verordening doeltreffend te monitoren en de daaraan verbonden risico’s te beheren;
(c) op de externe toetsingsinstantie uit een derde land wordt een beroep gedaan om een van de volgende objectieve redenen:
i. de specifieke kenmerken van de onderliggende markten of investeringen;
ii. de nabijheid van de bekrachtigde toetsingsinstantie tot markten, uitgevende instellingen of beleggers uit derde landen;
iii. de deskundigheid van de toetsingsinstantie uit een derde land wat betreft het verrichten van diensten voor externe toetsing of voor specifieke markten of beleggingen.
2. Een externe toetsingsinstantie die een in lid 1 bedoelde bekrachtigingsaanvraag indient, verstrekt alle informatie die de ESMA nodig heeft om te kunnen vaststellen dat, op het tijdstip van de aanvraag, aan alle in dat lid vermelde voorwaarden is voldaan.
3. Uiterlijk 20 werkdagen na ontvangst van de bekrachtigingsaanvraag beoordeelt de ESMA of die aanvraag volledig is.
Indien de aanvraag onvolledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis en stelt zij een termijn vast waarbinnen de aanvrager aanvullende informatie moet verstrekken.
Indien de aanvraag volledig is, geeft de ESMA de aanvrager daarvan kennis.
Binnen 45 werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag beoordeelt de ESMA de aanvraag en stelt zij een besluit vast om de bekrachtiging goed te keuren dan wel te weigeren.
De ESMA stelt een aanvrager in kennis van haar besluit over de in lid 1 bedoelde bekrachtiging. Dat besluit geeft de redenen daarvoor en treedt in werking op de vijfde werkdag na de vaststelling ervan.
4. Diensten die op grond van deze verordening door een bekrachtigde externe toetsingsinstantie uit een derde land worden verricht, worden geacht diensten te zijn die door de bekrachtigende externe toetsingsinstantie worden verricht. De bekrachtigende externe toetsingsinstantie gebruikt deze bekrachtiging niet met de bedoeling de vereisten van deze verordening te omzeilen.
5. Een externe toetsingsinstantie die op grond van deze verordening door een externe toetsingsinstantie uit een derde land verrichte diensten heeft bekrachtigd, blijft volledig verantwoordelijk voor die diensten en voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.
6. Indien de ESMA gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de in lid 1 vastgestelde voorwaarden niet langer zijn vervuld, heeft zij de bevoegdheid om van de bekrachtigende externe toetsingsinstantie te eisen dat de bekrachtiging wordt ingetrokken.
7. Een externe toetsingsinstantie die op grond van deze verordening door een externe toetsingsinstantie uit een derde land verrichte diensten bekrachtigt, maakt de in artikel 13 bedoelde informatie op haar website bekend.
8. Een externe toetsingsinstantie die op grond van deze verordening door een externe toetsingsinstantie uit een derde land verrichte diensten bekrachtigt, brengt de ESMA jaarlijks verslag uit over de diensten die deze instantie in de voorafgaande twaalf maanden heeft bekrachtigd.
Titel IV
Toezicht door bevoegde autoriteiten en door de ESMA
Hoofdstuk 1 Bevoegde autoriteiten
Artikel 36
Toezicht door bevoegde autoriteiten
De overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) 2017/1129 aangewezen bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de artikelen 8 tot en met 13 van deze verordening worden toegepast.
Artikel 37
Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten
1. Ter vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening beschikken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht, over de volgende toezicht- en onderzoeksbevoegdheden:
(a) zij kunnen eisen dat uitgevende instellingen de in bijlage I bedoelde informatie opnemen in het factsheet voor Europese groene obligaties;
(b) zij kunnen eisen dat uitgevende instellingen jaarlijks allocatierapporten publiceren of de informatie over alle in bijlage II bedoelde elementen in jaarlijkse allocatierapporten opnemen;
(c) zij kunnen eisen dat uitgevende instellingen een impactrapport publiceren of de informatie over alle in bijlage III bedoelde elementen in het impactrapport opnemen;
(d) zij kunnen eisen dat auditors en het senior management van de uitgevende instelling informatie en documenten verschaffen;
(e) zij kunnen een aanbieding van Europese groene obligaties voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen opschorten indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat inbreuk is gemaakt op de artikelen 8 tot en met 13 van deze verordening;
(f) zij kunnen advertenties verbieden of schorsen, dan wel uitgevende instellingen van Europese groene obligaties of de betrokken financiële tussenpersonen verplichten het adverteren te staken of telkens voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen te schorsen, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat inbreuk is gemaakt op de artikelen 8 tot en met 13 van deze verordening;
(g) zij kunnen openbaar maken dat een uitgevende instelling van Europese groene obligaties haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 8 tot en met 13 niet nakomt;
(h) zij kunnen inspecties of onderzoeken ter plaatse verrichten, behalve in private woningen van natuurlijke personen, en daartoe lokalen betreden om toegang te krijgen tot documenten en andere gegevens, ongeacht hun vorm, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat documenten en andere gegevens die op het
voorwerp van de inspectie of het onderzoek betrekking hebben, relevant kunnen zijn als bewijs voor een inbreuk op deze verordening.
Indien het nationale recht dit vereist, kan de bevoegde autoriteit de betrokken rechterlijke instantie verzoeken zich uit te spreken over het gebruik van de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden.
2. De bevoegde autoriteiten oefenen hun in lid 1 genoemde taken en bevoegdheden op een van de volgende wijzen uit:
(a) rechtstreeks;
(b) in samenwerking met andere autoriteiten;
(c) onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan dergelijke autoriteiten;
(d) middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen voorhanden zijn zodat de bevoegde autoriteiten over alle toezicht- en onderzoeksbevoegdheden beschikken die nodig zijn om hun taken te vervullen.
4. Een persoon die overeenkomstig deze verordening informatie aan de bevoegde autoriteit verstrekt, wordt niet geacht inbreuk te maken op een op grond van een contract of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en die melding brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich mee.
Artikel 38
Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze verordening onderling samen. Zij wisselen onverwijld informatie uit en werken bij onderzoeks-, toezicht- en handhavingsactiviteiten samen.
Lidstaten die, overeenkomstig artikel 41, lid 3, ervoor hebben gekozen om strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op deze verordening, zorgen ervoor dat er passende maatregelen voorhanden zijn waardoor de bevoegde autoriteiten over alle noodzakelijke bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie te communiceren teneinde specifieke informatie te ontvangen over strafrechtelijke onderzoeken naar of procedures ingeleid ten aanzien van mogelijke inbreuken op deze verordening, en om diezelfde informatie te verstrekken aan andere bevoegde autoriteiten, teneinde aan hun verplichting tot onderlinge samenwerking bij de toepassing van deze verordening te voldoen.
2. Een bevoegde autoriteit mag alleen in de volgende buitengewone omstandigheden weigeren in te gaan op een informatieverzoek of een verzoek om aan een onderzoek mee te werken:
(a) indien xxxxxx op het verzoek haar eigen onderzoek, handhavingsactiviteiten of een strafrechtelijk onderzoek ongunstig dreigt te beïnvloeden;
(b) indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat is ingeleid;
(c) indien in de aangezochte lidstaat tegen deze personen voor dezelfde feiten reeds een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is gewezen.
3. De bevoegde autoriteit kan bij inspecties of onderzoeken ter plaatse de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat om bijstand verzoeken.
Een bevoegde autoriteit die van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een verzoek ontvangt om een inspectie of een onderzoek ter plaatse te verrichten, kan als volgt handelen:
(a) de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uitvoeren;
(b) de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, toestaan om aan een inspectie of onderzoek ter plaatse deel te nemen;
(c) de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, toestaan om de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uit te voeren;
(d) auditors of deskundigen aanstellen om de inspectie of het onderzoek ter plaatse uit te voeren;
(e) specifieke taken in verband met de toezichtwerkzaamheden samen met andere bevoegde autoriteiten vervullen.
4. De bevoegde autoriteiten kunnen gevallen waarin een verzoek om samenwerking, en met name een verzoek om informatie uit te wisselen, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd, naar de ESMA verwijzen. Onverminderd artikel 258 VWEU kan de ESMA in de in de eerste zin van dit lid bedoelde gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toegekende bevoegdheden.
5. De ESMA wordt gemachtigd om ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen tot nadere bepaling van de overeenkomstig lid 1 tussen de bevoegde autoriteiten uit te wisselen informatie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.
6. De ESMA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om standaardformulieren, -modellen en -procedures voor de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten vaststellen.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea genoemde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 39
Ambtsgeheim
1. Alle informatie die uit hoofde van deze verordening tussen de bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld en betrekking heeft op commerciële of operationele voorwaarden en andere economische of persoonlijke zaken, wordt als vertrouwelijk beschouwd en valt onder de vereisten van het ambtsgeheim, behalve wanneer de bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop de mededeling van die informatie plaatsvindt, verklaart dat in die informatie inzage mag worden verleend, dan wel wanneer deze inzageverlening in het kader van gerechtelijke procedures noodzakelijk is.
2. Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteit of bij elke derde waaraan de bevoegde autoriteit haar bevoegdheden heeft gedelegeerd. In informatie die onder het ambtsgeheim valt, mag
aan geen enkele andere persoon of autoriteit inzage worden verleend, tenzij op grond van in het Unierecht of het nationale recht vastgelegde bepalingen.
Artikel 40
Conservatoire maatregelen
1. Een bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die duidelijke en aantoonbare gronden heeft om aan te nemen dat een uitgevende instelling van een Europese groene obligatie onregelmatigheden heeft begaan of inbreuk heeft gemaakt op haar verplichtingen uit hoofde van deze verordening, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA van die bevindingen in kennis.
2. Indien een uitgevende instelling van Europese groene obligaties, in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, inbreuk blijft maken op deze verordening, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA daarvan in kennis te hebben gesteld, alle passende maatregelen ter bescherming van beleggers en stelt zij de Commissie en de ESMA daarvan onverwijld in kennis.
3. Een bevoegde autoriteit die niet instemt met een overeenkomstig lid 2 door een andere bevoegde autoriteit getroffen maatregel, kan de zaak onder de aandacht van de ESMA brengen. De ESMA kan overeenkomstig de haar op grond van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toegekende bevoegdheden optreden.
Artikel 41
Bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen
1. Onverminderd de toezicht- en onderzoeksbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 37 en het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien en deze op te leggen, dragen de lidstaten er, in overeenstemming met de nationale wetgeving, zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om bestuurlijke sancties op te leggen en andere passende bestuurlijke maatregelen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Die bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen zijn van toepassing op:
(a) inbreuken op de artikelen 8 tot en met 13;
(b) het niet-meewerken aan een onderzoek of een inspectie of het niet-ingaan op een verzoek als bedoeld in artikel 37.
De lidstaten kunnen tot [toepassingsdatum van deze verordening] besluiten geen bepalingen betreffende in de eerste alinea bedoelde bestuurlijke sancties vast te stellen indien de in punt a) of b) van die alinea bedoelde inbreuken in hun nationale recht reeds aan strafrechtelijke sancties zijn onderworpen. Indien zij een dergelijk besluit nemen, stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA nader in kennis van de toepasselijke delen van hun strafrecht.
Uiterlijk op [toepassingsdatum van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA nader in kennis van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde bepalingen. Zij stellen de Commissie en de ESMA onverwijld van alle verdere wijzigingen daarvan in kennis.
2. De lidstaten zorgen er, overeenkomstig het nationale recht, voor dat de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de in lid 1, punt a), genoemde inbreuken over de bevoegdheid beschikken om ten minste de volgende bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen op te leggen:
(a) een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden genoemd overeenkomstig artikel 37, lid 1, punt g);
(b) een bevel waarin de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt gelast de inbreukmakende gedraging te staken;
(c) maximale bestuurlijke geldboeten van ten minste tweemaal het bedrag van de door de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen, indien deze kunnen worden vastgesteld;
(d) in het geval van een rechtspersoon: maximale bestuurlijke geldboeten van ten minste [500 000] EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op [datum inwerkingtreding invoegen], dan wel 0,5 % van de totale jaaromzet van die rechtspersoon volgens de meest recente, door het leidinggevend orgaan goedgekeurde jaarrekening;
(e) in het geval van een natuurlijke persoon: maximale bestuurlijke geldboeten van ten minste [50 000] EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op [datum inwerkingtreding van deze verordening].
Voor de toepassing van punt d) is, indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad46 een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, de toepasselijke totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of het in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht inzake jaarrekeningen daarmee overeenstemmende soort inkomsten volgens de meest recente, door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.
3. Lidstaten kunnen voorzien in aanvullende sancties of maatregelen en in hogere bestuurlijke geldboeten dan die waarin deze verordening voorziet.
Artikel 42
Uitoefening van toezichtbevoegdheden en sanctiebevoegdheden
1. Bij het bepalen van het soort en de hoogte van de bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met alle relevante omstandigheden, en met name, waar passend, met:
(a) de xxxxx en de duur van de inbreuk;
(b) de mate van aansprakelijkheid van de voor de inbreuk aansprakelijke persoon;
46 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
(c) de financiële draagkracht van de voor de inbreuk aansprakelijke persoon, zoals deze blijkt uit de totale omzet van de aansprakelijke rechtspersoon of het jaarinkomen en de nettoactiva van de aansprakelijke natuurlijke persoon;
(d) de impact van de inbreuk op de belangen van niet-professionele beleggers;
(e) de omvang van de door de voor de inbreuk aansprakelijke persoon behaalde xxxxxxx of vermeden verliezen, dan wel de verliezen voor derden ten gevolge van de inbreuk, voor zover die zijn vast te stellen;
(f) de mate waarin de voor de inbreuk aansprakelijke persoon aan de bevoegde autoriteit medewerking heeft verleend, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door die persoon behaalde xxxxxxx of vermeden verliezen;
(g) eerdere inbreuken door de voor de inbreuk aansprakelijke persoon;
(h) maatregelen die de voor de inbreuk aansprakelijke persoon na de inbreuk heeft getroffen om herhaling van de inbreuk te voorkomen.
2. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om uit hoofde van artikel 41 bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de uitoefening van hun toezicht- en onderzoeksbevoegdheden, alsmede de bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen die zij opleggen, doeltreffend en passend zijn in het kader van deze verordening. Zij coördineren hun optreden om met betrekking tot grensoverschrijdende zaken dubbel werk en overlappingen te voorkomen bij het uitoefenen van hun toezicht- en onderzoekswerkzaamheden en bij het opleggen van bestuurlijke sancties en andere bestuurlijke maatregelen.
Artikel 43
Recht van beroep
De lidstaten zien erop toe dat besluiten die op grond van deze verordening worden genomen, naar behoren gemotiveerd zijn en vatbaar zijn voor beroep bij de rechter.
Artikel 44
Bekendmaking van besluiten
1. Een besluit dat een bestuurlijke sanctie of een andere bestuurlijke maatregel in verband met een inbreuk op deze verordening oplegt, wordt door de bevoegde autoriteiten op hun officiële website bekendgemaakt onmiddellijk nadat de persoon op wie dat besluit van toepassing is, daarvan in kennis is gesteld. De bekendmaking bevat informatie over het soort en de aard van de inbreuk, alsmede de identiteit van de aansprakelijke personen. Die verplichting geldt niet voor besluiten waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.
2. Indien de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersonen, dan wel van de identiteit of de persoonsgegevens van natuurlijke personen, na een per geval uitgevoerde beoordeling van de evenredigheid van een bekendmaking van die gegevens, door de bevoegde autoriteiten onevenredig wordt geacht, of indien die bekendmaking de stabiliteit van financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar dreigt te brengen, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten één van de volgende dingen doen:
(a) zij schorten de bekendmaking van het besluit waarbij een sanctie of maatregel wordt opgelegd, op totdat de redenen voor niet-bekendmaking vervallen;
(b) zij maken het besluit waarbij de sanctie of maatregel wordt opgelegd, bekend in een geanonimiseerde vorm die aan het nationale recht voldoet, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke geanonimiseerde bekendmaking doeltreffend worden beschermd;
(c) zij maken het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen in het geheel niet bekend indien de in de punten a) en b) vermelde opties ontoereikend worden geacht om te waarborgen dat:
i) de stabiliteit van financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;
ii) de bekendmaking van die besluiten evenredig is, indien het maatregelen betreft die van mineur belang worden geacht.
In het geval van een besluit tot bekendmaking in geanonimiseerde vorm van een sanctie of maatregel, als bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan de bekendmaking van de betrokken gegevens voor een redelijke periode worden uitgesteld indien te verwachten valt dat de redenen voor bekendmaking in geanonimiseerde vorm binnen die periode zullen vervallen.
3. Indien tegen het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen, beroep wordt ingesteld voor de bevoegde rechterlijke of andere instanties, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en alle verdere informatie over de uitkomst van dat beroep ook onmiddellijk op hun officiële website bekend. Voorts worden ook alle besluiten tot nietigverklaring van een eerder besluit tot oplegging van een sanctie of maatregel bekendgemaakt.
4. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit niet langer bewaard dan uit hoofde van de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming noodzakelijk is.
Artikel 45
Rapportage van sancties aan de ESMA
1. De bevoegde autoriteit verstrekt de ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle bestuurlijke sancties en alle overige bestuurlijke maatregelen die overeenkomstig artikel 41 zijn opgelegd. De ESMA publiceert die informatie in een jaarlijks verslag.
Indien lidstaten er, overeenkomstig artikel 41, lid 3, voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de in dat lid genoemde bepalingen, verstrekken hun bevoegde autoriteiten de ESMA jaarlijks geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens met betrekking tot alle ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en alle opgelegde strafrechtelijke sancties. De ESMA publiceert de gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarlijks verslag.
2. Een bevoegde autoriteit die bestuurlijke sancties, andere bestuurlijke maatregelen of strafrechtelijke sancties openbaar heeft gemaakt, meldt deze sancties of maatregelen terzelfder tijd aan de ESMA.
3. De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA in kennis van alle bestuurlijke sancties of overige bestuurlijke maatregelen die zijn opgelegd doch overeenkomstig artikel 44, lid 2, eerste alinea, punt c), niet zijn bekendgemaakt, met inbegrip van een eventueel ingesteld beroep en de uitkomst van de behandeling daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de informatie en de in kracht van gewijsde gegane uitspraak met betrekking tot een opgelegde strafrechtelijke sanctie ontvangen en deze bij de ESMA indienen. De ESMA houdt, uitsluitend ten behoeve van informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten, een centrale database van de haar meegedeelde sancties bij. Die database is uitsluitend toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en wordt bijgewerkt op basis van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie.
Hoofdstuk 2 De ESMA
Artikel 46
Uitoefening van de in de artikelen 47, 48 en 49 bedoelde bevoegdheden
De bevoegdheden die op grond van de artikelen 47, 48 en 49 aan de ESMA, een functionaris van de ESMA of een andere door de ESMA gemachtigde persoon worden verleend, worden niet aangewend om de inzageverlening te verlangen in aan het verschoningsrecht onderworpen gegevens of documenten.
Artikel 47
Informatieverzoeken
1. De ESMA kan bij eenvoudig verzoek of bij besluit verlangen dat de volgende personen alle informatie verschaffen die nodig is om haar taken uit hoofde van deze verordening te vervullen:
(a) personen die daadwerkelijk de activiteiten van de externe toetsingsinstantie uitoefenen;
(b) leden van het toezichthoudend orgaan, het leidinggevend orgaan of het bestuursorgaan van de externe toetsingsinstantie;
(c) leden van het senior management van de externe toetsingsinstantie;
(d) eenieder die rechtstreeks bij de beoordelingswerkzaamheden van de externe toetsingsinstantie betrokken is;
(e) wettelijke vertegenwoordigers en werknemers van entiteiten waaraan een externe toetsingsinstantie bepaalde functies overeenkomstig artikel 25 heeft uitbesteed;
(f) personen die op een andere wijze nauw en wezenlijk te maken hebben met of verbonden zijn met het proces van het beheer van de externe toetsingsinstantie;
(g) eenieder die handelt als een externe toetsingsinstantie, of voorwendt dat te zijn, zonder als dusdanig te zijn geregistreerd, en eenieder die een van de in de punten a) tot en met f) bedoelde functies uitoefent voor die persoon.
2. Bij het toezenden van een eenvoudig informatieverzoek krachtens lid 1 neemt de ESMA het volgende in acht:
(a) zij verwijst naar dit artikel als rechtsgrondslag voor dat verzoek;
(b) zij vermeldt het doel van dat verzoek;
(c) zij geeft xxxxx aan welke informatie wordt verlangd;
(d) zij bepaalt binnen welke termijn de informatie moet worden verstrekt;
(e) zij deelt de persoon die om de informatie wordt gevraagd, mee dat deze niet verplicht is de informatie te verstrekken maar dat, als vrijwillig op het verzoek wordt ingegaan, de verstrekte informatie niet onjuist of misleidend mag zijn;
(f) zij vermeldt de geldboete die overeenkomstig artikel 52 zal worden opgelegd wanneer de antwoorden op de vragen onjuist of misleidend zijn.
3. Wanneer de ESMA krachtens lid 1 bij besluit gelast informatie te verstrekken, neemt zij het volgende in acht:
(a) zij verwijst naar dit artikel als rechtsgrondslag voor dat verzoek;
(b) zij vermeldt het doel van dat verzoek;
(c) zij geeft xxxxx aan welke informatie wordt verlangd;
(d) zij bepaalt binnen welke termijn de informatie moet worden verstrekt;
(e) zij vermeldt welke dwangsommen overeenkomstig artikel 53 worden opgelegd indien de verlangde informatie niet volledig wordt verschaft;
(f) zij vermeldt de geldboete die overeenkomstig artikel 52 zal worden opgelegd wanneer de antwoorden op de vragen onjuist of misleidend zijn;
(g) zij vermeldt dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt bij de bezwaarcommissie overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 en dat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 60 en 61 van die verordening beroep kan worden ingesteld tegen het besluit.
4. De in lid 1 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of hun statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de verlangde informatie. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun cliënten de verlangde informatie verstrekken. De cliënten blijven volledig aansprakelijk indien de verstrekte informatie onvolledig, onjuist of misleidend is.
5. De ESMA zendt van het eenvoudige verzoek of van haar besluit onverwijld een afschrift aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de in lid 1 genoemde personen op wie het informatieverzoek ziet, woonachtig of gevestigd zijn.
Artikel 48
Algemene onderzoeken
1. Om haar taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren, kan de ESMA de nodige onderzoeken naar de in artikel 47, lid 1, genoemde personen voeren. In dat verband zijn de functionarissen en andere door de ESMA gemachtigde personen bevoegd om:
(a) alle bescheiden, gegevens, procedures en ander materiaal te onderzoeken die relevant zijn voor de uitvoering van hun taken, ongeacht de aard van de informatiedrager;
(b) voor echt gewaarmerkte kopieën of uittreksels te maken of te verkrijgen van dergelijke bescheiden, gegevens, procedures en ander materiaal;
(c) alle in artikel 47, lid 1, bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden op te roepen en te verzoeken mondeling of schriftelijk toelichting te geven bij feiten of documenten met betrekking tot het voorwerp en het doel van de inspectie, en de antwoorden op te tekenen;
(d) alle andere natuurlijke personen of rechtspersonen te horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen;
(e) overzichten van telefoon- en dataverkeer op te vragen.
2. De functionarissen van de ESMA en de andere door de ESMA ten behoeve van de in lid 1 bedoelde onderzoeken gemachtigde personen oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van het onderzoek zijn vermeld. Die machtiging vermeldt ook de dwangsommen die overeenkomstig artikel 53 worden opgelegd indien de vereiste bescheiden, gegevens, procedures of ander materiaal, of de antwoorden op de vragen aan de in artikel 47, lid 1, bedoelde personen niet of onvolledig worden verstrekt, alsmede de in artikel 52 vastgestelde geldboeten die worden opgelegd indien de antwoorden op de vragen aan de in artikel 47, lid 1, bedoelde personen onjuist of misleidend zijn.
3. De in artikel 47, lid 1, bedoelde personen onderwerpen zich aan op grond van een besluit van de ESMA ingestelde onderzoeken. Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 53 zijn opgelegd, de krachtens Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschikbare rechtsmiddelen en het recht om bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het besluit beroep in te stellen.
4. Tijdig vóór het onderzoek stelt de ESMA de in lid 36 bedoelde bevoegde toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar het onderzoek moet plaatsvinden, in kennis van het onderzoek en van de identiteit van de gemachtigde personen. Die gemachtigde personen worden, op verzoek van de ESMA, door functionarissen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat bijgestaan bij de uitvoering van hun taken. Functionarissen van de betrokken bevoegde autoriteit mogen op verzoek eveneens bij de onderzoeken aanwezig zijn.
5. Indien voor een verzoek om de in lid 1, punt e), bedoelde overzichten van telefoon- of dataverkeer volgens nationale voorschriften de toestemming van een rechterlijke instantie is vereist, vraagt ook de ESMA om toestemming daarvoor. De ESMA kan die toestemming ook bij wijze van voorzorgsmaatregel vragen.
6. Indien om toestemming als bedoeld in lid 5 wordt gevraagd, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de ESMA op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de onderzoeken. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de ESMA om nadere toelichting verzoeken, met name met betrekking tot de redenen die de ESMA heeft om aan te nemen dat op deze verordening inbreuk is gemaakt, en tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzaak van het onderzoek heroverwegen, noch vragen dat zij in het bezit wordt gesteld van de informatie in het dossier van de ESMA. Het besluit
van de ESMA kan slechts door het Hof van Justitie op zijn rechtmatigheid worden getoetst volgens de in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschreven procedure.
Artikel 49
Inspecties ter plaatse
1. Om haar taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren, kan de ESMA alle nodige inspecties ter plaatse uitvoeren in de bedrijfsruimten, op de terreinen en in de eigendommen van de in artikel 47, lid 1, bedoelde rechtspersonen. Wanneer dit voor een behoorlijke en efficiënte uitvoering van de inspectie vereist is, kan de ESMA de inspectie ter plaatse onaangekondigd verrichten.
2. De functionarissen van de ESMA en andere door de ESMA tot het uitvoeren van een inspectie ter plaatse gemachtigde personen kunnen alle bedrijfsruimten, terreinen of eigendommen van onder het onderzoeksbesluit van de ESMA vallende rechtspersonen betreden en beschikken over alle in artikel 48, lid 1, bedoelde bevoegdheden. Zij zijn ook bevoegd tot het verzegelen van alle ruimten en boeken of bescheiden van het bedrijf voor de duur van en voor zover vereist voor de inspectie.
3. De ESMA stelt de bevoegde toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden uitgevoerd, tijdig vóór de inspectie hiervan in kennis. Inspecties in overeenstemming met dit artikel worden uitgevoerd op voorwaarde dat de betrokken autoriteit heeft bevestigd dat zij geen bezwaar maakt tegen die inspecties.
4. De functionarissen van de ESMA en andere door de ESMA tot het uitvoeren van een inspectie ter plaatse gemachtigde personen oefenen hun bevoegdheden uit onder overlegging van een schriftelijke machtiging waarin melding wordt gemaakt van het voorwerp en het doel van de inspectie en de dwangsommen die overeenkomstig artikel 53 worden opgelegd indien de betrokken personen zich niet aan het onderzoek onderwerpen. De ESMA stelt de bevoegde toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden uitgevoerd, tijdig vóór de inspectie hiervan in kennis.
5. De in artikel 47, lid 1, bedoelde personen onderwerpen zich aan bij besluit van de ESMA gelaste inspecties ter plaatse. Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van de inspectie, de datum waarop de inspectie zal aanvangen, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 53 worden opgelegd, de krachtens Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschikbare rechtsmiddelen en het recht om bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het besluit beroep in te stellen. De ESMA neemt een dergelijk besluit na raadpleging van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden uitgevoerd.
6. De functionarissen van en de personen die zijn gemachtigd of aangesteld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden uitgevoerd, verlenen op verzoek van de ESMA actief bijstand aan de functionarissen van de ESMA en de andere door de ESMA gemachtigde personen. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 bedoelde bevoegdheden. Functionarissen van die bevoegde autoriteit mogen op verzoek ook bij de inspecties ter plaatse aanwezig zijn.
7. De ESMA mag de bevoegde autoriteiten ook verzoeken om, namens haar, specifieke onderzoekstaken en inspecties ter plaatse uit te voeren als bepaald in dit artikel en in artikel 48, lid 1. Daartoe genieten de bevoegde autoriteiten dezelfde bevoegdheden als de ESMA overeenkomstig dit artikel en artikel 48, lid 1.
8. Wanneer de functionarissen van de ESMA en de andere door de ESMA gemachtigde begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een uit hoofde van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun inspectie ter plaatse uit te voeren, zo nodig door een beroep te doen op de politie of een gelijkwaardige rechtshandhavingsautoriteit.
9. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in lid 1 bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in lid 8 bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie is vereist, vraagt de ESMA ook om toestemming daarvoor. De ESMA kan die toestemming ook bij wijze van voorzorgsmaatregel vragen.
10. Indien om toestemming als bedoeld in lid 9 wordt gevraagd, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de ESMA op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de onderzoeken. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de ESMA om nadere toelichting vragen. Een dergelijk verzoek om nadere toelichting kan in het bijzonder betrekking hebben op de redenen die de ESMA heeft om aan te nemen dat op deze verordening inbreuk is gemaakt, alsmede op de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzaak van het onderzoek heroverwegen, noch vragen dat zij in het bezit wordt gesteld van de informatie in het dossier van de ESMA. Het besluit van de ESMA kan slechts door het Hof van Justitie op zijn rechtmatigheid worden getoetst volgens de in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschreven procedure.
Artikel 50
Uitwisseling van informatie
1. De in artikel 36 bedoelde bevoegde autoriteiten, de ESMA en andere relevante autoriteiten verstrekken elkaar onverwijld de informatie die voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is.
2. De in artikel 36 bedoelde bevoegde autoriteiten, de ESMA, andere relevante autoriteiten en andere instanties of natuurlijke personen en rechtspersonen die bij de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening vertrouwelijke informatie ontvangen, gebruiken deze uitsluitend bij de vervulling van hun taken.
Artikel 51
Toezichtmaatregelen van de ESMA
1. Wanneer de ESMA overeenkomstig artikel 55, lid 8, tot de bevinding komt dat een persoon een van de in artikel 52, lid 2, vermelde inbreuken heeft gemaakt, neemt zij één of meer van de volgende maatregelen:
(a) intrekking van de registratie van een externe toetsingsinstantie;
(b) intrekking van de erkenning van een in een derde land gevestigde externe toetsingsinstantie;
(c) tijdelijk verbod voor de externe toetsingsinstantie om in de hele Unie op grond van deze verordening activiteiten uit te oefenen, totdat de inbreuk is beëindigd;
(d) vaststelling van een besluit waarbij de persoon wordt gelast de inbreuk te beëindigen;
(e) vaststelling van een besluit waarbij overeenkomstig artikel 52 geldboeten worden opgelegd;
(f) vaststelling van een besluit waarbij overeenkomstig artikel 53 dwangsommen worden opgelegd;
(g) het doen van openbare kennisgevingen.
2. De ESMA trekt de registratie of de erkenning van een externe toetsingsinstantie in de volgende omstandigheden in:
(a) de externe toetsingsinstantie heeft uitdrukkelijk van haar registratie afgezien of heeft binnen 36 maanden na de toekenning van de registratie of de erkenning geen gebruikgemaakt van de registratie of de erkenning;
(b) de externe toetsingsinstantie heeft de registratie of de erkenning verkregen door valse verklaringen af te leggen of op een andere onregelmatige wijze;
(c) de externe toetsingsinstantie voldoet niet langer aan de voorwaarden waarop zij is geregistreerd of erkend.
Indien de ESMA de registratie of de erkenning van de externe toetsingsinstantie intrekt, motiveert zij haar besluit omstandig. De intrekking treedt onmiddellijk in werking.
3. Bij het nemen van de in lid 1 bedoelde besluiten houdt de ESMA rekening met de aard en de ernst van de inbreuk, op basis van de volgende criteria:
(a) de duur en de frequentie van de inbreuk;
(b) de vraag of financiële criminaliteit veroorzaakt of gefaciliteerd is door de inbreuk, dan wel op enige andere wijze hieraan valt toe te schrijven;
(c) de vraag of de inbreuk opzettelijk of uit onachtzaamheid is gemaakt;
(d) de mate van aansprakelijkheid van de voor de inbreuk aansprakelijke persoon;
(e) de financiële draagkracht van de voor de inbreuk aansprakelijke persoon, zoals deze blijkt uit de totale omzet van de aansprakelijke rechtspersoon of het jaarinkomen en de nettoactiva van de aansprakelijke natuurlijke persoon;
(f) de impact van de inbreuk op de belangen van niet-professionele beleggers;
(g) de omvang van de door de voor de inbreuk aansprakelijke persoon behaalde xxxxxxx of vermeden verliezen, dan wel de verliezen voor derden ten gevolge van de inbreuk, voor zover die zijn vast te stellen;
(h) de mate waarin de voor de inbreuk aansprakelijke persoon aan de ESMA medewerking heeft verleend, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door die persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;
(i) eerdere inbreuken door de voor de inbreuk aansprakelijke persoon;
(j) maatregelen die de voor de inbreuk aansprakelijke persoon na de inbreuk heeft getroffen om herhaling van de inbreuk te voorkomen.
4. De ESMA stelt de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon onverwijld in kennis van de op grond van lid 1 getroffen maatregelen en deelt die besluiten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de Commissie mee. Zij maakt die
maatregelen publiekelijk bekend op haar website binnen tien werkdagen vanaf de datum waarop die maatregelen zijn getroffen.
De in de eerste alinea bedoelde openbaarmaking omvat het volgende:
(a) een verklaring dat de voor de inbreuk aansprakelijke persoon het recht heeft bezwaar te maken tegen het besluit;
(b) in voorkomend geval, een verklaring dat beroep is ingesteld, met de vermelding dat dit beroep geen schorsende werking heeft;
(c) een verklaring dat de bezwaarcommissie van de ESMA overeenkomstig artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 de toepassing van het bestreden besluit kan schorsen.
Artikel 52
Geldboeten
1. Indien de ESMA overeenkomstig artikel 55, lid 8, tot de bevinding komt dat een externe toetsingsinstantie en in artikel 47, lid 1, bedoelde personen, opzettelijk of uit onachtzaamheid, één of meer van de in lid 2 genoemde inbreuken hebben gemaakt, stelt zij een besluit vast waarbij overeenkomstig lid 3 van dit artikel een geldboete wordt opgelegd.
Een inbreuk wordt geacht opzettelijk te zijn gemaakt indien de ESMA objectieve elementen aantreft waaruit blijkt dat een persoon doelbewust handelde om de inbreuk te maken.
2. De in lid 1 bedoelde inbreuken zijn:
(a) niet-inachtneming van de artikelen 18 tot en met 30;
(b) de indiening van valse verklaringen bij de aanvraag voor een registratie als externe toetsingsinstantie, of het gebruik van andere onregelmatige middelen om die registratie te verkrijgen;
(c) het niet verschaffen van informatie in antwoord op een besluit waarbij informatie wordt verlangd overeenkomstig artikel 47, of het verschaffen van onjuiste of misleidende informatie in antwoord op een eenvoudig informatieverzoek of op een besluit;
(d) de belemmering of niet-inachtneming van een onderzoek overeenkomstig artikel 48, lid 1, punten a), b), c) of e);
(e) de niet-inachtneming van artikel 49 door het niet verschaffen van toelichting bij feiten of documenten met betrekking tot het voorwerp en het doel van de inspectie of het verschaffen van onjuiste of misleidende toelichting;
(f) het uitoefenen van de activiteit van externe toetsingsinstantie of het voorwenden een externe toetsingsinstantie te zijn, zonder als externe toetsingsinstantie te zijn geregistreerd.
3. Het minimumbedrag van de in lid 1 bedoelde geldboete is 20 000 EUR. Het maximumbedrag is 200 000 EUR.
Bij het vaststellen van de hoogte van een geldboete overeenkomstig lid 1 houdt de ESMA rekening met de in artikel 51, lid 3, uiteengezette criteria.
4. Indien een persoon direct of indirect financieel voordeel heeft gehad bij de inbreuk, is het bedrag van de geldboete ten minste gelijk aan dat financiële voordeel.
5. Indien een handeling of verzuim een combinatie van meerdere inbreuken vormt, wordt alleen de geldboete opgelegd voor de inbreuk waarop de hoogste geldboete staat.
Artikel 53
Dwangsommen
1. De ESMA legt bij besluit dwangsommen op om:
(a) een persoon ertoe te dwingen een einde te maken aan een inbreuk, overeenkomstig een uit hoofde van artikel 52, lid 1, punt c), genomen besluit;
(b) een in artikel 47, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen:
i) de volledige informatie te verschaffen die bij een besluit uit hoofde van artikel 47 is verlangd;
ii) zich aan een onderzoek te onderwerpen en met name volledige bescheiden, gegevens, procedures of enig ander verlangd materiaal over te leggen en andere informatie aan te vullen en te verbeteren die in het kader van een onderzoek uit hoofde van een besluit krachtens artikel 48 zijn verstrekt;
iii) zich aan een bij een besluit uit hoofde van artikel 49 gelaste inspectie ter plaatse te onderwerpen.
2. De dwangsom wordt opgelegd per dag vertraging.
3. De dwangsom bedraagt 3 % van de gemiddelde dagomzet in het voorafgaande boekjaar of, in het geval van natuurlijke personen, 2 % van de gemiddelde daginkomsten in het voorafgaande kalenderjaar. Zij wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van de dwangsom vastgestelde datum.
4. Een dwangsom wordt opgelegd voor een periode van maximaal zes maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van de ESMA. Na het verstrijken van die periode beziet de ESMA de maatregel opnieuw.
Artikel 54
Openbaarmaking, aard, uitvoering en toewijzing van geldboeten en dwangsommen
1. De ESMA maakt alle overeenkomstig de artikelen 52 en 53 opgelegde geldboeten en dwangsommen openbaar, tenzij die openbaarmaking de financiële stabiliteit ernstig in gevaar zou brengen of de betrokken partijen onevenredige schade zou toebrengen. Die openbaarmaking bevat geen persoonsgegevens in de zin van Verordening (EG) nr. 45/2001.
2. Overeenkomstig de artikelen 52 en 53 opgelegde geldboeten en dwangsommen hebben een bestuurlijk karakter.
3. Indien de ESMA besluit geen geldboeten of dwangsommen op te leggen, stelt zij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat hiervan in kennis en geeft zij de redenen voor haar besluit.
4. Overeenkomstig de artikelen 52 en 53 opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.
Voor de afdwinging van de geldboeten en dwangsommen past de XXXX xx xxxxxx van de burgerlijke rechtsvordering toe die van kracht zijn in de lidstaat of in het derde land waar deze wordt ingesteld.
5. De bedragen van de geldboeten en dwangsommen worden aan de algemene begroting van de Unie toegewezen.
Artikel 55
Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten
1. Indien de ESMA bij het uitvoeren van haar taken uit hoofde van deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van feiten die één of meer van de in artikel 52, lid 2, genoemde inbreuken vormen, stelt de ESMA intern een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan om de zaak te onderzoeken. De onderzoeksfunctionaris is niet betrokken (geweest) bij het directe of indirecte toezicht op of het registratieproces van de bewuste externe toetsingsinstantie en verricht zijn taken onafhankelijk van de raad van toezichthouders van de ESMA.
2. De onderzoeksfunctionaris onderzoekt de vermoede inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen in aanmerking van de personen die voorwerp zijn van onderzoek, waarna hij het volledige dossier met zijn bevindingen aan de raad van toezichthouders van de ESMA voorlegt.
3. Voor het vervullen van zijn taken kan de onderzoeksfunctionaris gebruikmaken van de bevoegdheid tot het verzoeken om informatie overeenkomstig artikel 47 en tot het uitvoeren van onderzoeken en inspecties ter plaatse overeenkomstig de artikelen 48 en 49. Bij het aanwenden van die bevoegdheden houdt de onderzoeksfunctionaris zich aan het bepaalde in artikel 46.
4. Bij het vervullen van zijn taken heeft de onderzoeksfunctionaris toegang tot alle documenten en informatie die de ESMA bij haar toezichtwerkzaamheden heeft xxxxxxxx.
5. Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan de raad van toezichthouders van de ESMA voor te leggen, stelt de onderzoeksfunctionaris de personen die voorwerp zijn van onderzoek, in de gelegenheid over de onderzochte punten te worden gehoord. De onderzoeksfunctionaris baseert zijn bevindingen alleen op feiten ten aanzien waarvan de personen die voorwerp zijn van onderzoek, de gelegenheid hebben gehad opmerkingen te maken.
6. Het recht van verweer van de betrokken personen wordt volledig in acht genomen tijdens het op grond van dit artikel gevoerde onderzoek.
7. De onderzoeksfunctionaris stelt, nadat hij het dossier met zijn bevindingen bij de raad van toezichthouders van de ESMA heeft ingediend, de personen die voorwerp zijn van onderzoek, daarvan in kennis. De personen die voorwerp zijn van onderzoek, zijn gerechtigd toegang tot het dossier te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgevoelige informatie. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.
8. De ESMA neemt, op basis van het dossier met de bevindingen van de onderzoeksfunctionaris en na de personen die voorwerp zijn van onderzoek, op hun
verzoek overeenkomstig artikel 56 te hebben gehoord, een besluit over de vraag of de personen die voorwerp zijn van onderzoek, al dan niet één of meer van de in artikel 52, lid 2, vermelde inbreuken hebben gemaakt en, in voorkomend geval, neemt zij een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 51 en legt zij overeenkomstig artikel 52 een geldboete op.
9. De onderzoeksfunctionaris neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad van toezichthouders van de ESMA of komt in het geheel niet tussen in het besluitvormingsproces van de raad van toezichthouders van de ESMA.
10. De Commissie stelt tegen [PB: datum invoegen 12 maanden na datum inwerkingtreding] overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen vast tot nadere invulling van de procedureregels voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer, bepalingen inzake termijnen en de inning van geldboeten of dwangsommen, en nadere regels inzake verjaringstermijnen voor het opleggen en de uitvoering van sancties.
11. De ESMA verwijst, bij het vervullen van haar taken uit hoofde van deze verordening, zaken voor onderzoek en mogelijke strafrechtelijke vervolging naar de bevoegde nationale autoriteiten indien zij tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het eventuele bestaan van strafbare feiten. Daarnaast ziet de ESMA van het opleggen van geldboeten of dwangsommen af wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten reeds in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 56
Horen van de personen die voorwerp zijn van onderzoek
1. Voordat de ESMA overeenkomstig de artikelen 51 tot en met 53 een besluit neemt, stelt zij de personen ten aanzien van wie de procedure loopt, in de gelegenheid met betrekking tot de bevindingen van de ESMA te worden gehoord. De ESMA doet haar besluiten slechts steunen op bevindingen waarover de personen ten aanzien van wie de procedure loopt, in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken.
2. De eerste alinea is niet van toepassing indien dringende maatregelen overeenkomstig artikel 51 vereist zijn om aanzienlijke en dreigende schade aan het financiële stelsel te voorkomen. In dat geval kan de ESMA een voorlopig besluit vaststellen en worden de betrokken personen zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het besluit in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
3. Het recht van verweer van de aan de procedure onderworpen personen wordt tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Zij zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de ESMA te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgevoelige informatie. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de ESMA.
Artikel 57
Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten waarbij de ESMA een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Het kan de opgelegde boete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.
Artikel 58
Registratie, erkenning en toezichtvergoedingen
1. De ESMA brengt externe toetsingsinstanties vergoedingen in rekening voor de uitgaven met betrekking tot hun registratie, erkenning en toezicht en alle kosten die zij bij het uitvoeren van haar werkzaamheden uit hoofde van deze verordening mogelijkerwijs moet maken.
2. Vergoedingen die de ESMA berekent aan een externe toetsingsinstantie die een aanvraag indient of aan een geregistreerde externe toetsingsinstantie of aan een erkende externe toetsingsinstantie, dekken alle administratieve kosten die zij voor haar activiteiten met betrekking tot die specifieke aanvrager of externe toetsingsinstantie heeft gemaakt. Deze vergoedingen staan in verhouding tot de omzet van de betrokken externe toetsingsinstantie.
3. De Commissie stelt tegen [PB: datum invoegen 12 maanden na datum inwerkingtreding] gedelegeerde handelingen vast tot nadere bepaling van de soorten vergoedingen, de aangelegenheden waarvoor een vergoeding verschuldigd is, de hoogte van de vergoedingen en de wijze waarop deze dienen te worden voldaan.
Artikel 59
ESMA-register van externe toetsingsinstanties en externe toetsingsinstanties uit derde landen
1. De ESMA houdt op haar website een publiek toegankelijk register bij dat alle volgende informatie bevat:
(a) alle overeenkomstig artikel 15 geregistreerde externe toetsingsinstanties;
(b) de externe toetsingsinstanties die overeenkomstig artikel 51 een tijdelijk verbod hebben gekregen om hun activiteiten uit te oefenen;
(c) de externe toetsingsinstanties waarvan overeenkomstig artikel 51 de registratie is ingetrokken;
(d) externe toetsingsinstanties uit derde landen die overeenkomstig artikel 31 diensten mogen verrichten in de Unie;
(e) overeenkomstig artikel 34 erkende externe toetsingsinstanties uit derde landen;
(f) overeenkomstig artikel 15 erkende externe toetsingsinstanties die diensten van externe toetsingsinstanties uit derde landen overeenkomstig artikel 35 bekrachtigen;
(g) externe toetsingsinstanties uit derde landen waarvan de registratie is ingetrokken en die deze rechten op grond van artikel 31 niet meer mogen gebruiken indien de Commissie ten aanzien van dat derde land een in artikel 32 bedoeld intrekkingsbesluit vaststelt;
(h) externe toetsingsinstanties uit derde landen waarvan de registratie is geschorst of ingetrokken en overeenkomstig artikel 15 geregistreerde externe toetsingsinstanties die diensten van externe toetsingsinstanties uit derde landen niet meer mogen bekrachtigen.
2. Het register bevat contactgegevens van externe toetsingsinstanties, hun websites en de datum waarop de ESMA-besluiten ten aanzien van die externe toetsingsinstanties in werking treden.
3. Voor toetsingsinstanties uit derde landen bevat het register ook informatie over de diensten die externe toetsingsinstanties uit derde landen mogen verrichten en de contactgegevens van de bevoegde autoriteit die in het derde land met het toezicht op die instanties is belast.
Titel V
Gedelegeerde handelingen
Artikel 60
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 55, lid 10, en artikel 58, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten en betreffende de registratie, erkenning en toezichtvergoedingen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [PB: datum inwerkingtreding invoegen].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie bedoeld in de artikelen betreffende procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten en betreffende de registratie, erkenning en toezichtvergoedingen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een gedelegeerde handeling vastgesteld overeenkomstig de artikelen betreffende procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten en betreffende de registratie, erkenning en toezichtvergoedingen treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van [twee maanden] na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.
Artikel 61
Comitéprocedure
De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie47 ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad48.
47 Besluit 2001/528/EG van de Commissie van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor
het effectenbedrijf.
48 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Titel VI
Slotbepalingen
Artikel 62
Overgangsbepaling
1. Externe toetsingsinstanties die overeenkomstig deze verordening diensten willen verrichten vanaf de inwerkingtreding ervan tot en met [PB: datum invoegen 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening], verrichten die diensten pas nadat zij de ESMA daarvan in kennis hebben gesteld en de in artikel 15, lid 1, bedoelde informatie hebben verschaft.
2. Tot en met [PB: datum invoegen 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] nemen in lid 1 bedoelde externe toetsingsinstanties de artikelen 16 tot en met 30 in acht, met uitzondering van de vereisten die door de in artikel 16, lid 2, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 3, artikel 21, lid 4, artikel 22, lid 3, artikel 23, lid 3, en artikel 25, lid 7, bedoelde gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld.
3. Na [PB: datum invoegen één dag na 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] verrichten in lid 1 bedoelde externe toetsingsinstanties diensten overeenkomstig deze verordening pas nadat zij overeenkomstig artikel 15 zijn geregistreerd en nemen zij artikel 14 en de artikelen 16 tot en met 30 in acht zoals aangevuld door de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen.
4. Na [PB: datum invoegen één dag na 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] onderzoekt de ESMA of in lid 1 bedoelde externe toetsingsinstanties, en de diensten die door die dienstverrichters tot en met [PB: datum invoegen 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] worden verricht, de in deze verordening vastgestelde voorwaarden in acht nemen.
Indien de ESMA van oordeel is dat de externe toetsingsinstantie of de in de eerste alinea bedoelde diensten de in deze verordening vastgestelde voorwaarden niet in acht nemen, neemt zij één of meer van de maatregelen overeenkomstig artikel 52.
Artikel 63
Overgangsbepalingen voor externe toetsingsinstanties uit derde landen
1. Externe toetsingsinstanties uit derde landen die overeenkomstig deze verordening diensten willen verrichten vanaf de inwerkingtreding ervan tot en met [PB: datum invoegen 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening], verrichten die diensten pas nadat zij de ESMA daarvan in kennis hebben gesteld en de in artikel 15, lid 1, bedoelde informatie hebben verschaft.
2. In lid 1 bedoelde externe toetsingsinstanties uit derde landen:
(a) nemen de artikelen 16 tot en met 30 in acht, met uitzondering van de vereisten die door de in artikel 16, lid 2, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 3, artikel 21, lid 4, artikel 22, lid 3, artikel 23, lid 3, en artikel 25, lid 7, bedoelde gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld;
(b) hebben een in de Unie gevestigde wettelijke vertegenwoordig die artikel 34, lid 3, punten a), b) en c), in acht neemt.
3. Na [PB: datum invoegen één dag na 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] zijn de artikelen 32, 34 en 35 van toepassing.
4. Na [PB: datum invoegen één dag na 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] onderzoekt de ESMA of in lid 1 bedoelde externe toetsingsinstanties, en de diensten die door die dienstverleners tot en met [PB: datum invoegen 30 maanden na de eerste toepassingsdatum van deze verordening] worden verricht, de in deze verordening vastgestelde voorwaarden in acht nemen.
Indien de ESMA van oordeel is dat de externe toetsingsinstantie of de in de eerste alinea bedoelde diensten de in deze verordening vastgestelde voorwaarden niet in acht nemen, neemt zij één of meer van de maatregelen overeenkomstig artikel 52.
Artikel 64
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad Voor het Parlement De voorzitter De voorzitter