AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Hof van Cassatie
LIBERCAS
6 - 2017
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
OORZAAK
Oorzaak - Algemeen - Toetsing van de voorwaarden voor de toepassing van de aquiliaanse aansprakelijkheid - Onwettig belastingreglement - Vordering tot schadevergoeding - Hoven en rechtbanken - Verplichtingen - Toetsing van de wettigheid van de handeling
Hoewel de hoven en rechtbanken krachtens artikel 159 van de Grondwet bevoegd en verplicht zijn, alvorens eraan uitwerking te verlenen, de interne en de externe wettigheid na te gaan van elke administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie gegrond is, dienen ze, ook wanneer ze kennisnemen van een vordering tot schadevergoeding die gegrond is op de onwettigheid van een dergelijke handeling, uitspraak te doen over de voorwaarden voor de toepassing van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
- Art. 159 Grondwet 1994
30 maart 2017
30 maart 2017
C.2010.0273.F AC nr. ...
Oorzaak - Algemeen - Onwettig belastingreglement - Vordering tot schadevergoeding - Hoven en rechtbanken - Verplichtingen - Toetsing van de wettigheid van de handeling - Toetsing van de voorwaarden voor de toepassing van de aquiliaanse aansprakelijkheid
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
30 maart 2017
30 maart 2017
ADVOCAAT
C.2010.0273.F AC nr. ...
- Miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
- Miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen" ; Cass. 27 februari 2013, P.12.1698.F, AC 2013, nr. 134: "De niet- ontvankelijkheid van de strafvordering of van de uitoefening ervan is de sanctie gesteld op omstandigheden waardoor de strafvordering niet kan worden ingesteld of voortgezet met eerbiediging van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak."; Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307: "Tenzij de onregelmatigheid tot gevolg heeft dat het recht van verdediging van de beklaagde van meet af aan van zijn substantie wordt ontdaan of dat de kwaliteit van het bewijsmateriaal erdoor wordt aangetast, staat het aan de rechters om een proportionaliteitsonderzoek te verrichten door de aangeklaagde onregelmatigheid af te wegen tegen de rechten die elke beklaagde al dan niet heeft kunnen uitoefenen tijdens het voorbereidend onderzoek, voor de onderzoeksgerechten, tijdens de rechtszittingen van de correctionele rechtbank en in zijn middelen in hoger beroep." (kop). Vgl. (wat betreft de sanctie op de onregelmatigheid
van het bevel tot aanhouding, in het licht van artikel 16 Voorlopige Hechteniswet en niet van de regelmatigheid van het bewijs en van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering), Cass. 18 juni 2013, AR P.13.1022.N, AC 2013, nr. 379: "Niet naar recht verantwoord is het arrest dat oordeelt dat het gegeven dat de eiser door de onderzoeksrechter werd verhoord zonder bijstand van een raadsman, niet tot gevolg heeft dat het aanhoudingsmandaat door het onderzoeksgerecht zou moeten worden opgeheven om reden dat niet blijkt dat die omstandigheid eisers recht op een eerlijk proces op een onherstelbare wijze zou hebben gehypothekeerd." (M.N.B.). (2) Zie concl. "in substantie" van het OM (eensluidende subsidiaire stelling wat betreft het eerste middel, derde onderdeel, en het tweede middel).
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 47bis, §6, 9), 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6 Wetboek van Strafvordering
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
- Strafzaken - Recht van verdediging - Bijstand van een advocaat - Handelingen en beslissingen van de advocaat - Aansprakelijkheid van de overheid - Verplichting van de overheid tussen te
komen in de relatie cliënt-advocaat - Voorwaarde - Gevolg - Onderzoek van het eerlijk karakter van het proces
Uit artikel 6.3.c) EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgt dat de handelingen en de beslissingen van een advocaat in beginsel de aansprakelijkheid van de overheid niet in het gedrang kunnen brengen en dat de wijze van verdediging enkel de inverdenkinggestelde of de beklaagde en zijn raadsman aanbelangt, ongeacht of de advocaat door de inverdenkinggestelde of de beklaagde zelf dan wel door de overheid is aangewezen en wordt betaald; de overheid heeft enkel de verplichting tussen te komen in de cliënt-advocaat relatie ingeval van manifeste tekortkomingen door de ambtshalve aangestelde advocaat of in uitzonderlijke gevallen door de zelf gekozen en betaalde advocaat, en in geval van manifeste tekortkoming moet worden onderzocht of die het eerlijk karakter van het proces in zijn geheel en onherstelbaar heeft aangetast zonder dat op de overheid evenwel de verplichting rust om voorafgaandelijk aan een verhoor te onderzoeken of de ambtshalve aangestelde advocaat of de door de inverdenkinggestelde gekozen advocaat op grond van zijn deontologische verplichtingen de verdediging van de betrokken cliënt mag waarnemen.
6 december 2016
6 december 2016
AFPALING
P.2015.0917.N AC nr. ...
- Afpaling die aanleiding geeft tot een betwisting van het eigendomsrecht - Afpaling die de afbakening aanwijst van aan elkaar grenzende erven - Onderscheid - Gevolgen - Overschrijving - De artikelen 1 en 141 van de Hypotheekwet
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
24 april 2017
24 april 2017
C.2016.0364.F AC nr. ...
- Afpaling die aanleiding geeft tot een betwisting van het eigendomsrecht - Afpaling die de afbakening aanwijst van aan elkaar grenzende erven - Onderscheid - Gevolgen - Overschrijving - De artikelen 1 en 141 van de Hypotheekwet
Uit de artikelen 646 van het Burgerlijk Wetboek en 1 en 141 van de Hypotheekwet volgt dat de afpaling, die in de regel enkel de afbakening aanwijst van aan elkaar grenzende erven, geen akte is die moet worden overgeschreven en bijgevolg niet onder de toepassing valt van voornoemd artikel 141 en zijn uitvoeringsbesluiten (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
24 april 2017
24 april 2017
ARBEIDSONGEVAL
C.2016.0364.F AC nr. ...
WEG NAAR EN VAN HET WERK (BEGRIP, BESTAAN, BEWIJS)
Weg naar en van het werk (begrip - bestaan - bewijs) - Afgelegd traject van de plaats van het werk naar de plaats waar de werknemer zijn maltijd neemt of aanschaft - Plaats waar de werknemer zijn maaltijd neemt of aanschaft
Het begrip traject afgelegd van de plaats van het werk naar de plaats waar de werknemer zijn maaltijd nuttigt of deze aanschaft en omgekeerd, dat artikel 8, § 2, 1°, van de wet van 10 april 1971 gelijkstelt met de weg naar en van het werk bepaald door artikel 8, § 1, eerste en tweede lid van dezelfde wet, sluit niet uit dat de werknemer de plaats kiest waar hij die maaltijd nuttigt of aanschaft om redenen die geen verband houden met de maaltijd (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
15 mei 2017
15 mei 2017
S.2016.0081.F AC nr. ...
Weg naar en van het werk (begrip - bestaan - bewijs) - Afgelegd traject van de plaats van het werk naar de plaats waar de werknemer zijn maltijd neemt of aanschaft - Plaats waar de werknemer zijn maaltijd neemt of aanschaft
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
15 mei 2017
15 mei 2017
ARBEIDSOVEREENKOMST
VERPLICHTINGEN
S.2016.0081.F AC nr. ...
Verplichtingen - Aanvullend pensioen - Pensioentoezegging - Verplichtingen van de werkgever
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0107.N AC nr. ...
Verplichtingen - Aanvullend pensioen - Pensioentoezegging - Verplichtingen van de werkgever
Uit de artikelen 24 en 30 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid volgt dat de werkgever bij uitdiensttreding van de werknemer verplicht is de tekorten van de verworven reserves aan te zuiveren alsook de tekorten ten opzichte van de garanties, bedoeld in artikel 24, ongeacht de oorzaak van die tekorten (1). (1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
BEROEPSGEHEIM
S.2015.0107.N AC nr. ...
- Schending van het geheim - Verweer in rechte - Hogere waarde
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
- Schending van het geheim - Verweer in rechte - Hogere waarde
Het beroepsgeheim is niet absoluut maar kan worden verbroken, met name wanneer de door het beroepsgeheim gebonden persoon zich in rechte moet verdedigen; in dat geval moet de regel van het beroepsgeheim wijken, doch enkel wanneer een hogere waarde daarmee in conflict komt, zodat van die regel enkel wordt afgeweken voor zover dat voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak noodzakelijk is (1). (1) Zie concl. OM. "in substantie", in Pas. 2017, nr. ....
- Art. 458 Strafwetboek
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ
INTERNERING
Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter
De rechter beoordeelt onaantastbaar of het verzoek van een geïnterneerde tot het nemen van een beslissing over de in artikel 54 Interneringswet opgesomde uitvoeringsmodaliteiten van de internering een behandeling bij hoogdringendheid vereist(1). (1) XXXXXXX, X. en XXXXXX XXXXX, T., “De nieuwe interneringswet van 5 mei 2014” in X. XXXXXXXXX, X. DE RYCKE en X. XXXXXXX (eds.), Internering. Nieuwe interneringswet en organisatie van de zorg, Brugge, Die Keure, 2015, 49- 110; XXXXXXX, X., XXXXXX XXXXX, T. en XXXXXXXXXXXXX, A.E., Eindelijk een echte nieuwe en
goede wet op de internering? “Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15, 1043-1064, “ Deel 2: De uitvoeringsfase”, RW 2015-2016, 42-62, “ Deel 3: De reparatie”, RW 2016-2017, 603-619.
- Art. 54 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid - Verenigbaarheid met de artikelen 5.4 en 13 EVRM -
Artikel 5.4 EVRM verhindert niet dat op het recht op voorziening bij een rechter door de wet beperkingen worden gesteld; de omstandigheid dat de geïnterneerde of zijn advocaat slechts bij hoogdringendheid een verzoek kan instellen om toekenning te krijgen van een overplaatsing, een uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 3°, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van
het grondgebied of met het oog op overlevering, houdt geen begrenzing in waardoor de toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast en de artikelen 5.4 en 13 EVRM vereisen niet dat elke door een geïnterneerde ingeroepen strijdigheid van zijn detentieomstandigheden met artikel 3 EVRM voor hem automatisch het recht opent op een overeenkomstig artikel 54 Interneringswet bij hoogdringendheid genomen beschikking of vonnis.
- Art. 26, § 4 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid - Begrip hoogdringendheid
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 54 Interneringswet blijkt dat de mogelijkheid om bij hoogdringendheid beslissingen over de uitvoeringsmodaliteiten van de internering te nemen, wordt verantwoord door te verwijzen naar het specifieke kader van de internering waarin het belang van de zorg of de veiligheid met veel flexibiliteit moet kunnen worden gehandeld; noch uit de wetsgeschiedenis noch uit de bewoordingen van artikel 54 Interneringswet volgt dat het begrip hoogdringendheid in deze bepaling eenzelfde betekenis heeft als het begrip hoogdringendheid in artikel 584 Gerechtelijk Wetboek.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
Internering - Interneringswet - Toetsing aan de bepalingen van het EVRM - Prejudiciële vraag - Hof van Cassatie - Verplichting - Grenzen
Wanneer de schending wordt opgeworpen door een wetsbepaling van een grondrecht dat op geheel of gedeeltelijk analoge wijze is gewaarborgd door een bepaling in titel II van de Grondwet en een bepaling van Europees of internationaal recht, moet het rechtscollege, overeenkomstig artikel 26, § 4, Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof, eerst aan het Grondwettelijk Hof de prejudiciële vraag stellen over de bestaanbaarheid van die wetsbepaling met de bepaling uit titel II van de Grondwet.; er is evenwel geen aanleiding aan het Grondwettelijk Hof te vragen de bestaanbaarheid van een wettelijke bepaling te toetsen aan een bepaling van Europees of internationaal recht.
- Art. 26, § 4 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
EXPLOOT
Exploot - Exploot van betekening van het cassatieberoep - Verweerder - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Vertegenwoordiging - Onregelmatigheid - Dwaling die de belangen van de verweerder niet heeft geschaad
De aangevoerde onregelmatigheid van de betekening van het cassatieberoep heeft de belangen van de verweerder niet geschaad wanneer hij, door tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie, binnen de wettelijke termijnen een memorie van antwoord heeft neergelegd en heeft geantwoord op de in het cassatieberoep aangevoerde middelen.
- Art. 861 Gerechtelijk Wetboek
6 april 2017
6 april 2017
C.2015.0506.F AC nr. ...
BEWIJS
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Bewijsvoering - Handvest van de sociaal verzekerde - Prestaties - Beslissing - Kennisgeving - Bewijs
Uit de artikelen 13, 14 en 16, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde volgt dat de kennisgeving van een beslissing tot toekenning of weigering van de prestaties geschiedt door het toezenden van een beslissing die voldoet aan de wettelijke verplichtingen van motivering en kennisgeving per gewone brief of door het overhandigen ervan aan de betrokkene; hoewel uit die artikelen volgt dat de beslissing geschreven moet zijn, volgt noch uit artikel 16, noch uit enige andere wettelijke bepaling dat het bewijs van de verzending of overhandiging ervan aan de betrokkene schriftelijk dient te gebeuren.
- Artt. 13, 14 en 16 Wet 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0065.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Vermoedens - Feitelijk vermoeden - Toezicht van het Hof
In de gevallen waarin het bewijs door vermoedens wettelijk is toegestaan, beoordeelt de rechter in feite de bewijswaarde van de vermoedens waarop hij zijn beslissing grondt; het Hof gaat alleen na of de rechter het begrip feitelijk vermoeden niet heeft miskend en of hij m.n. uit de door hem vastgestelde feiten geen gevolgen heeft afgeleid die op grond daarvan onmogelijk te verantwoorden zijn (1). (1) Zie Cass.37 december 2007, AR C.07.0003.F, AC 2007, nr. 603.
- Art. 1353 Burgerlijk Wetboek
4 mei 2017
4 mei 2017
C.2016.0020.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Vermoedens - Vermoeden van onschuld - Burgerlijke partij
Het vermoeden van onschuld heeft betrekking op de houding van de rechter die moet kennisnemen van een beschuldiging in strafzaken (1), wat niet het geval is wanneer de eiser slechts als burgerlijke partij is opgetreden; enkel omdat de feitenrechter uit het aan zijn beoordeling voorgelegde dossier elementen heeft gehaald met betrekking tot het gedrag van de burgerlijke partij, zelfs als die een onwettigheid kunnen opleveren, teneinde de context te schetsen van de feiten die de beklaagde ten laste zijn gelegd, kan geen miskenning van het recht op een onpartijdige rechtbank worden afgeleid (2). (1) Cass. (verenigde kamers) 16 september 1998, AR A.94.0001.F (dat uitspraak doet over een cassatieberoep tegen een tussenarrest in de zaak "Agusta-Dassault", JLMB 1998, p. 1354. (2) Zie concl. "in substantie" OM in Pas. 2017, nr. ....
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.0994.F AC nr. ...
Strafzaken - Vermoedens - Vermoeden van onschuld - Burgerlijke partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.0994.F AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatigheid - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Uitsluiting - Maatstaf dat de aanwending van het bewijs het recht op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang brengt - Afweging tussen openbaar belang en het belang van de partijen
Het onderzoek dat de rechter is opgedragen, houdt in dat het openbaar belang in aanmerking wordt genomen bij de vervolging van het misdrijf en de berechting van de dader en dat dit wordt afgewogen tegen het belang dat het individu daarbij heeft dat de bewijzen ten laste regelmatig worden vergaard (1). (1) Zie Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307 (betreffende de aanwending van in het buitenland verzameld bewijsmateriaal, artikel 13, wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering); zie EHRM, 1 maart 2007, Heglas t. Tsjechische Republiek, §§86 en 87; EHRM, 11 juli 2006, Xxxxxx x. Duitsland, §97. (M.N.B.)
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatigheid - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen" ; Cass. 27 februari 2013, P.12.1698.F, AC 2013, nr. 134: "De niet- ontvankelijkheid van de strafvordering of van de uitoefening ervan is de sanctie gesteld op omstandigheden waardoor de strafvordering niet kan worden ingesteld of voortgezet met eerbiediging van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak."; Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307: "Tenzij de onregelmatigheid tot gevolg heeft dat het recht van verdediging van de beklaagde van meet af aan van zijn substantie wordt ontdaan of dat de kwaliteit van het bewijsmateriaal erdoor wordt aangetast, staat het aan de rechters om een proportionaliteitsonderzoek te verrichten door de aangeklaagde onregelmatigheid af te wegen tegen de rechten die elke beklaagde al dan niet heeft kunnen uitoefenen tijdens het voorbereidend onderzoek, voor de onderzoeksgerechten, tijdens de rechtszittingen van de correctionele rechtbank en in zijn middelen in hoger beroep." (kop). Vgl. (wat betreft de sanctie op de onregelmatigheid
van het bevel tot aanhouding, in het licht van artikel 16 Voorlopige Hechteniswet en niet van de regelmatigheid van het bewijs en van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering), Cass. 18 juni 2013, AR P.13.1022.N, AC 2013, nr. 379: "Niet naar recht verantwoord is het arrest dat oordeelt dat het gegeven dat de eiser door de onderzoeksrechter werd verhoord zonder bijstand van een raadsman, niet tot gevolg heeft dat het aanhoudingsmandaat door het onderzoeksgerecht zou moeten worden opgeheven om reden dat niet blijkt dat die omstandigheid eisers recht op een eerlijk proces op een onherstelbare wijze zou hebben gehypothekeerd." (M.N.B.). (2) Zie concl. "in substantie" van het OM (eensluidende subsidiaire stelling wat betreft het eerste middel, derde onderdeel, en het tweede middel).
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 47bis, §6, 9), 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6 Wetboek van Strafvordering
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatig verklaard bewijselement - Invloed op andere bewijselementen - Onaantastbare beoordeling door de rechter - Draagwijdte
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of bewijselementen rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit een onregelmatig verklaard bewijselement en dus net als dat onregelmatig verklaard bewijs uit het debat moeten worden geweerd; geen enkele wetsbepaling of algemeen rechtsbeginsel verplicht de rechter indien hij vaststelt dat een bewijsgegeven onregelmatig is verkregen en een partij aanvoert dat die onregelmatigheid alle overige bewijsgegevens heeft aangetast, voor elk stuk van het strafdossier uitdrukkelijk aan te geven of het al dan niet voortvloeit uit het onregelmatig verklaard bewijsgegeven en dus al dan niet uit het strafdossier moet worden geweerd; de rechter kan die beoordeling op algemene wijze verrichten, voor zover hij dit doet op een manier die geen onduidelijkheid laat bestaan over het al dan niet geweerd zijn van stukken (1). (1) Cass. 9 juni 2004, AR P.04.0603.F, AC 2004, nr. 314; Cass. 14 december 1999, AR P.99.1585.N,
AC 1999, nr. 678.
13 december 2016
13 december 2016
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
P.2015.0639.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek van de verwerende of vorderende partij - Vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij - Beoordeling - Artikel 806 Gerechtelijk Wetboek
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek van de beklaagde - Gevorderde schade die niet voortvloeit uit het misdrijf
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek van de verwerende of vorderende partij - Vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij - Verwerping
De rechter bij verstek die de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij niet inwilligt, moet vaststellen dat het inwilligen ervan strijdig is met de openbare orde.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Inwilliging
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
- Schadevergoeding ten bedrage van een hoofdsom - Hoofdelijke gehoudenheid van de beklaagden - Verbeurdverklaring van dezelfde hoofdsom - Verdeling van het verbeurdverklaarde vermogensvoordeel onder de beklaagden - Rechtsgrond - Draagwijdte
De beslissing van de strafrechter over de hoofdelijke gehoudenheid van beklaagden tot betaling van schadevergoeding aan de burgerlijke partij is vreemd aan de beslissing van die rechter over de verdeling van het verbeurdverklaarde vermogensvoordeel onder deze beklaagden vermits het hier gaat over onderscheiden beslissingen met een andere rechtsgrond; de rechter die oordeelt dat een verbeurd te verklaren vermogensvoordeel voortspruit uit misdrijven waaraan hij verschillende beklaagden schuldig verklaart, oordeelt onaantastbaar in welke mate hij dat vermogensvoordeel onder die beklaagden verdeelt en hij dient dat vermogensvoordeel niet te verdelen op grond van de benadeling die elk van deze misdrijven aan de burgerlijke partij heeft veroorzaakt, maar kan de verdeling steunen op de mate van de betrokkenheid van elke beklaagde bij deze misdrijven vermits die verdeling deel uitmaakt van de beslissing over de strafmaat waarbij de rechter alle aan tegenspraak onderworpen feitelijke gegevens over de bewezen verklaarde misdrijven en de persoonlijkheid van de beklaagden mag betrekken (1). (1) Cass. 14 oktober 2014, AR P.13.1970.N, AC 2014, nr. 604.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
- Schadevergoeding ten bedrage van een hoofdsom - Verbeurdverklaring van dezelfde hoofdsom - Rechtsgrond - Motivering - Draagwijdte
Verbeurdverklaring en schadevergoeding hebben een onderling verschillende rechtsgrond aangezien de verbeurdverklaring een straf is die ertoe strekt aan de veroordeelde een leed op te leggen als sanctie voor een door de strafwet verboden gedraging, terwijl schadevergoeding strekt tot het herstel van het door een onrechtmatige daad veroorzaakte nadeel aan het slachtoffer en zodoende van burgerrechtelijke aard is; het feit dat de rechter een beklaagde veroordeelt tot schadevergoeding aan de burgerlijke partij, verplicht hem dan ook niet tot een bijkomende motivering over het nut van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen lastens die beklaagde en het feit dat de schadevergoeding en de verbeurdverklaring dezelfde hoofdsom tot voorwerp hebben, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 10 juni 2014, AR P.14.0280.N, AC 2014, nr. 412.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
- Spoorwegonderneming - Reiziger niet in bezit van een geldig vervoerbewijs - Strafrechtelijke veroordeling - Burgerlijke vordering van de vervoersmaatschappij - Omvang - Beoordeling door de rechter - Aard - Criteria
Op de burgerlijke rechtsvordering van de vervoersmaatschappij tegen diegene die strafrechtelijk werd veroordeeld om als reiziger zich toegang te hebben verschaft tot de spoorvoertuigen en de perrons, zonder in het bezit te zijn geweest van een geldig vervoerbewijs, beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het in het reglement van de vervoermaatschappij vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is, in de zin van artikel 32, 21°, Wet Handelspraktijken en artikel 74, 24°, Wet Marktpraktijken, aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden; het Hof is niettemin bevoegd om na te gaan of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten al dan niet wettig heeft kunnen afleiden dat het vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden (1). (1) Xxxxx eerder oordeelde het Hof dat de artikelen 1.6, 31, 32 en 33 Wet Handelspraktijken en 2, 1°, 74 en 75 Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op de bedingen in overeenkomsten gesloten tussen de NMBS en een consument met betrekking tot de toeslagen ingeval van het niet of niet-tijdig voldoen van de prijs voor het vervoer (Cass. 6 mei 2014, AR P.13.1291.N, AC 2014, nr. 318). Waar de strafrechter bij de beoordeling van de burgerlijke vordering uit misdrijf zich in de regel uitsluitend kan steunen op art. 1382 e.v. B.W. zal hij, bij de beoordeling van de omvang van de schade van de NMBS, zoals in casu, dienen na te gaan of het in het reglement bepaalde schadevergoedingsbedrag duidelijk onevenredig is aan het nadeel dat de vervoermaatschappij lijdt.
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.1090.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek - Inwilliging van een kennelijk ongegronde vordering - Inwilliging van een kennelijk ongegrond verweer
In de context van artikel 806 Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechter in het verstekvonnis de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij inwilligt, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde, is het inwilligen van een kennelijk ongegronde vordering of een kennelijk ongegrond verweer strijdig met de openbare orde (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
CASSATIE
BEVOEGDHEID VAN HET HOF
P.2016.0421.N AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof - Allerlei - Spoorwegonderneming - Reiziger niet in bezit van een geldig vervoerbewijs - Strafrechtelijke veroordeling - Burgerlijke vordering van de vervoersmaatschappij - Omvang - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Toezicht door het Hof
Op de burgerlijke rechtsvordering van de vervoersmaatschappij tegen diegene die strafrechtelijk werd veroordeeld om als reiziger zich toegang te hebben verschaft tot de spoorvoertuigen en de perrons, zonder in het bezit te zijn geweest van een geldig vervoerbewijs, beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het in het reglement van de vervoermaatschappij vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is, in de zin van artikel 32, 21°, Wet Handelspraktijken en artikel 74, 24°, Wet Marktpraktijken, aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden; het Hof is niettemin bevoegd om na te gaan of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten al dan niet wettig heeft kunnen afleiden dat het vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden (1). (1) Xxxxx eerder oordeelde het Hof dat de artikelen 1.6, 31, 32 en 33 Wet Handelspraktijken en 2, 1°, 74 en 75 Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op de bedingen in overeenkomsten gesloten tussen de NMBS en een consument met betrekking tot de toeslagen ingeval van het niet of niet-tijdig voldoen van de prijs voor het vervoer (Cass. 6 mei 2014, AR P.13.1291.N, AC 2014, nr. 318). Waar de strafrechter bij de beoordeling van de burgerlijke vordering uit misdrijf zich in de regel uitsluitend kan steunen op art. 1382 e.v. B.W. zal hij, bij de beoordeling van de omvang van de schade van de NMBS, zoals in casu, dienen na te gaan of het in het reglement bepaalde schadevergoedingsbedrag duidelijk onevenredig is aan het nadeel dat de vervoermaatschappij lijdt.
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.1090.N AC nr. ...
VORDERINGEN TOT VERNIETIGING. CASSATIEBEROEP IN HET BELANG VAN DE WET
Vorderingen tot vernietiging - Cassatieberoep in het belang van de wet - Strafzaken - Artikel 441 Sv. - Veroordeling met probatie-uitstel - Herroeping van het probatie-uitstel - Draagwijdte - Gevolg - Vonnis op verzet dat een probatie-uitstel herroept en een gewoon uitstel verleent voor de helft van de gevangenisstraf - Onwettige beslissing - Vernietiging met verwijzing
Uit de bepalingen van artikel 14, § 2, eerste en tweede lid, Probatiewet volgt dat het vonnisgerecht bij wie een ontvankelijke vordering tot herroeping van het probatie-uitstel aanhangig is slechts op drie wijzen kan beslissen: het kan het probatie-uitstel handhaven, het kan het probatie- uitstel herroepen of het kan nieuwe voorwaarden aan het reeds verleende probatie-uitstel verbinden; het vonnisgerecht dat moet oordelen over een ontvankelijke herroepingsvordering kan noch de aard noch het voorwerp van de uitgesproken straf wijzigen en kan dan ook een probatie-uitstel niet vervangen door een gewoon uitstel (1). (1) Cass. 11 september 2013, AR P.13.0706.F, AC 2013, nr. 439; X. XXXX, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Larcier, 2014, 217, p. 474-475.
- Art. 14, § 2 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1103.N AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Cassatieberoep - Betekening - Verweerder - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Vertegenwoordiging - Onregelmatigheid - Middel van niet-ontvankelijkheid - Belang van de verweerder - Aantasting - Geen aantasting - Ontvankelijkheid
De aangevoerde onregelmatigheid van de betekening van het cassatieberoep heeft de belangen van de verweerder niet geschaad wanneer hij, door tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie, binnen de wettelijke termijnen een memorie van antwoord heeft neergelegd en heeft geantwoord op de in het cassatieberoep aangevoerde middelen.
- Art. 861 Gerechtelijk Wetboek
6 april 2017
6 april 2017
C.2015.0506.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Bevoegde minister - Begrip "op vervolging en benaarstiging van" - Draagwijdte - Belgische Staat - Vertegenwoordiging
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
15 mei 2017
15 mei 2017
S.2016.0081.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Belgische Staat - Vertegenwoordiging - Bevoegde minister - Begrip "op vervolging en benaarstiging van" - Draagwijdte
In de vermelding dat het cassatieberoep is ingesteld door de Belgische Staat "vertegenwoordigd door de minister van Financiën", "op vervolging en benaarstiging van de cel arbeidsongevallen" wijst de uitdrukking "op vervolging en benaarstiging van" geen natuurlijke persoon of zelfs geen rechtspersoon aan, maar een overheidsdienst zonder rechtspersoonlijkheid; zij heeft dus niet tot doel de natuurlijke persoon aan te wijzen die optreedt voor de Belgische Staat en die erover waakt dat de door het bevoegde orgaan besliste rechtsvordering van de publiekrechtelijke rechtspersoon vervolgd wordt voor het bevoegde rechtscollege of die gemachtigd wordt om in rechte op te treden.
15 mei 2017
15 mei 2017
S.2016.0081.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Openbaar ministerie - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek
Wanneer het openbaar ministerie zelf partij is bij het bestreden arrest, kan het zich niet op artikel 138bis, §1, Gerechtelijk Wetboek beroepen om cassatieberoep in te stellen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 138bis, § 1 Gerechtelijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Openbaar ministerie - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Vormen - Vorm en termijn van betekening en/of neerlegging - Cassatieberoep - Betekening - Verweerder - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Vertegenwoordiging - Onregelmatigheid - Middel van niet-ontvankelijkheid - Belang van de verweerder - Aantasting - Geen aantasting - Ontvankelijkheid
De aangevoerde onregelmatigheid van de betekening van het cassatieberoep heeft de belangen van de verweerder niet geschaad wanneer hij, door tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie, binnen de wettelijke termijnen een memorie van antwoord heeft neergelegd en heeft geantwoord op de in het cassatieberoep aangevoerde middelen.
- Art. 861 Gerechtelijk Wetboek
6 april 2017
6 april 2017
C.2015.0506.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen van cassatieberoep en betekening - Duur, begin en einde - Eerste betekening - Tweede betekening die de eerste vervangt
De omstandigheid dat er, op verzoek van de verweerders, tien dagen na de eerste betekening een tweede betekening op een ander adres van de eiser is gedaan, met de vermelding dat ze de betekening van tien dagen eerder tenietdoet en vervangt, waarbij die betekening een verschrijving in het adres van betekening bevat, betekent niet dat de eerste betekening, waarvan de regelmatigheid niet wordt betwist, haar uitwerking verliest; het cassatieberoep dat is ingesteld bij een verzoekschrift dat op de griffie van het Hof is ingediend buiten de termijn die vanaf de eerste betekening is ingegaan, is laattijdig (1). (1) Cass. 4 oktober 1996, AR C.93.0396.N, AC 1996, nr. 354.
Vgl. Cass. 6 mei 2013, AR S.12.0065.F, AC 2013, nr. 281, en Cass. 14 mei 2007, AR S.06.0070.F, AC
2007, nr. 247; D. RENDERS en J.-F. XXX XXXXXXXXXXXXX, «Erreur de droit et droit à l'erreur», in Liber amicorum X. Xxxxxx, Larcier, 2008, inz. Nr. 42, p 483.
- Art. 1097 Gerechtelijk Wetboek
11 mei 2017
11 mei 2017
F.2016.0092.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Vormen - Vorm en termijn voor memories en stukken - Beslissing die de vordering tot wraking verwerpt - Behandeling voor het Hof - Spoedeisend karakter
De eiser die cassatieberoep instelt tegen een beslissing die zijn vordering tot wraking verwerpt, weet dat de zaak voor het Hof spoedeisend is en het voorwerp zal uitmaken van een rechtsdagbepaling op korte termijn zodat die eiser niet dient te wachten op de ontvangst van een rechtsdagbepaling alvorens de werkzaamheden te verrichten met het oog op het indienen van zijn memorie.
- Artt. 429, eerste en tweede lid, en 432 Wetboek van Strafvordering
6 december 2016
6 december 2016
P.2016.1113.N AC nr. ...
COLLECTIEVE SCHULDENREGELING
- Minnelijke regeling - Kwijtschelding - Hoofdelijke medeschuldenaars
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
15 mei 2017
15 mei 2017
C.2016.0466.F AC nr. ...
- Minnelijke regeling - Kwijtschelding - Hoofdelijke medeschuldenaars
Uit de artikelen 1285, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 1675/10, § 2 en 4 en 1675/3, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek volgt dat een minnelijke aanzuiveringsregeling in het raam van een collectieve schuldenregeling die voorziet in een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding ten voordele van een van de hoofdelijke medeschuldenaars de bevrijding van de andere schuldenaars tot gevolg heeft, tenzij de schuldeiser zich uitdrukkelijk zijn rechten tegen laatstgenoemden heeft voorbehouden (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
15 mei 2017
15 mei 2017
C.2016.0466.F AC nr. ...
COMMUNICATIE TELECOMMUNICATIE
- Conferentie van regulatoren voor de elektronische communicatiesector - Beslissing - Beroep voor het hof van beroep te Brussel - Volheid van rechtsmacht - Inhoud
Hoewel het hof van beroep Brussel, op grond van zijn volheid van rechtsmacht, de beslissingen van de CRC kan vernietigen en wijzigen, uitspraak ken doen over de grond van het geschil door de externe en interne wettigheid van die beslissingen te toetsen en door na te gaan of ze in feite gegrond zijn, of ze voortvloeien uit correcte juridische kwalificaties en of ze niet kennelijk buiten verhouding staan tot de gegevens die aan de CRC zijn voorgelegd, kan het geen standpunt innemen op het vlak van opportuniteit.
- Art. 5, derde lid Samenwerkingsakkoord van 17 november 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franstalige Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap betreffende het wederzijds consulteren bij het opstellen van regelgeving inzake elektronische communicati
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0498.F AC nr. ...
- Conferentie van regulatoren voor de elektronische communicatiesector - Beslissing - Vormgebreken - Vernietiging
De vormgebreken waarmee de beslissing van de CRC behept is, kunnen niet leiden tot vernietiging ervan wanneer ze kunnen worden verbeterd door het gerecht dat uitspraak doet over een beroep tegen die beslissing.
- Art. 5, derde lid Samenwerkingsakkoord van 17 november 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franstalige Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap betreffende het wederzijds consulteren bij het opstellen van regelgeving inzake elektronische communicati
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0498.F AC nr. ...
DIEREN
- Wet Dierenbescherming - KB Inrichting Dieren - Legaliteitsbeginsel - Draagwijdte
De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen; uit de wetsgeschiedenis van de Wet Dierenbescherming blijkt dat deze wet aan de reeds bestaande doelstellingen inzake dierenbescherming zoals de bescherming tegen menselijke wreedheden, uitdrukkelijk het doel heeft toegevoegd het welzijn van de dieren te bevorderen door in hun behoeften te voorzien en zowel het personeel toepassingsgebied van artikel 4, § 1, Wet Dierenbescherming als het materieel en het moreel element van dat artikel zijn duidelijk omschreven en voldoende afgebakend, zodat voor al degenen op wie die bepalingen toepasselijk zijn, zij voldoende toegankelijk zijn en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen zij op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijven, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is (1). (1) Parl. St., Senaat, 1982-1983, 469/2.
13 december 2016
13 december 2016
EUROPESE UNIE
PREJUDICIELE GESCHILLEN
P.2016.0424.N AC nr. ...
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. ...
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. 315
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. ...
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. 315
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJ
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN)
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Sluiting - Na sluiting opgedoken activa - Curator ad hoc - Aanstelling - Belanghebbende
De curator die de na de sluiting van het faillissement opgedoken activa te gelde had moeten maken indien hij daarvan weet had vóór die sluiting, is een belanghebbende die de hoedanigheid heeft om de aanstelling van een curator ad hoc te vorderen.
- Art. 1 KB 25 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 73 en 83 van de faillissementswet van 8 augustus 1997
- Artt. 73 en 83 Wet 8 augustus 1997
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0048.F AC nr. ...
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Sluiting - Na sluiting opgedoken activa - Curator ad hoc - Aanstelling - Vordering - Gedaagde
Wanneer een derde de aanstelling van een curator ad hoc vordert om de activa te gelde te maken die na de sluiting van het faillissement zijn opgedoken, moet hij zijn rechtsvordering richten tegen de persoon die geacht wordt de vereffenaar van de failliete rechtspersoon te zijn.
- Art. 700 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1 KB 25 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 73 en 83 van de faillissementswet van 8 augustus 1997
- Art. 185 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0048.F AC nr. ...
GAS [ZIE: 137 ENERGIE]
- Gasleidingen - Verplaatsing - Autosnelweg en rijkswegen - Aanleg, verbetering en modernisering - Wegenfonds - Bevoegdheden
Wanneer de verplaatsing van leidingen noodzakelijk wordt door de aanleg van autosnelwegen of door werkzaamheden tot verbetering en modernisering van de rijkswegen, oefent het Wegenfonds de bevoegdheden uit die aan de Staat zijn toegewezen.
- Art. 9, tweede lid Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0190.F AC nr. ...
GERECHTSKOSTEN
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Openbaar ministerie - In het ongelijk gestelde partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Openbaar ministerie - In het ongelijk gestelde partij
De beschikking van het bestreden arrest die het openbaar ministerie tot betaling van de kosten van de beide aanleggen veroordeelt, dient in die zin te worden begrepen dat de kosten ten laste van de Staat worden gelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1017 Gerechtelijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Procedure voor de feitenrechter - Rechtsplegingsvergoeding - Meerdere partijen in het ongelijk gesteld - Berekening van de vergoeding - In het ongelijk gestelde partijen in solidum veroordeeld tot dezelfde schade
Wanneer meerdere partijen in het ongelijk zijn gesteld, moet de berekening van de rechtsplegingsvergoeding gebeuren ten aanzien van ieder van hen (1); dat deze partijen in solidum gehouden zijn tot vergoeding van dezelfde schade ten overstaan van de burgerlijke partijen, doet hier niet aan af. (1) Zie: Cass. 2 december 2008, AR P.08.0589.N, AC 2008, nr. 687; Cass. 9 november
2011, AR P.11.0886.F, AC 2011, nr. 606.
- Artt. 162bis en 194 Wetboek van Strafvordering
- Art. 1022 Gerechtelijk Wetboek
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.0250.N AC nr. ...
GRONDWET
GRONDWET 1994 (ART. 1 TOT 99)
Art. 10 - Gelijkheid - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal x.x. Xxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Art. 10 - Gelijkheid - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van
20 januari 1936 - Draagwijdte
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 bepaalt dat personen die zich in hechtenis bevinden verzet kunnen aantekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken door het afleggen van een verklaring aan de attaché-gevangenisdirecteur of de adviseur-gevangenisdirecteur van de strafinrichting en deze bepaling, die tot de inwerkingtreding van artikel 124, 1°, van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vereiste dat de betrokkene over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van de betekening per gerechtsdeurwaardersexploot te betalen, werd ingevoerd omdat de omstandigheid dat een veroordeelde van zijn vrijheid is beroofd ertoe kan leiden dat hij niet tijdig verzet kan aantekenen tegen een veroordelende beslissing; die verantwoording geldt niet alleen voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken, maar ook voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelende arresten op strafgebied van het hof van assisen, zodat een grondwetsconforme uitlegging er dan ook toe leidt dat de in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
236 van 20 januari 1936 bepaalde mogelijkheid om verzet aan te tekenen door het afleggen van een verklaring aan de gevangenisdirecteur ook geldt voor bij verstek uitgesproken veroordelingen op strafgebied door het hof van assisen (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Art. 11 - Discriminatie - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 bepaalt dat personen die zich in hechtenis bevinden verzet kunnen aantekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken door het afleggen van een verklaring aan de attaché-gevangenisdirecteur of de adviseur-gevangenisdirecteur van de strafinrichting en deze bepaling, die tot de inwerkingtreding van artikel 124, 1°, van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vereiste dat de betrokkene over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van de betekening per gerechtsdeurwaardersexploot te betalen, werd ingevoerd omdat de omstandigheid dat een veroordeelde van zijn vrijheid is beroofd ertoe kan leiden dat hij niet tijdig verzet kan aantekenen tegen een veroordelende beslissing; die verantwoording geldt niet alleen voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken, maar ook voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelende arresten op strafgebied van het hof van assisen, zodat een grondwetsconforme uitlegging er dan ook toe leidt dat de in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
236 van 20 januari 1936 bepaalde mogelijkheid om verzet aan te tekenen door het afleggen van een verklaring aan de gevangenisdirecteur ook geldt voor bij verstek uitgesproken veroordelingen op strafgebied door het hof van assisen (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Art. 11 - Discriminatie - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal x.x. Xxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF
- Prejudiciële vraag - Hof van Cassatie - Verplichting - Grenzen - Vraag tot toetsing van de Interneringswet aan de bepalingen van het EVRM
Wanneer de schending wordt opgeworpen door een wetsbepaling van een grondrecht dat op geheel of gedeeltelijk analoge wijze is gewaarborgd door een bepaling in titel II van de Grondwet en een bepaling van Europees of internationaal recht, moet het rechtscollege, overeenkomstig artikel 26, § 4, Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof, eerst aan het Grondwettelijk Hof de prejudiciële vraag stellen over de bestaanbaarheid van die wetsbepaling met de bepaling uit titel II van de Grondwet.; er is evenwel geen aanleiding aan het Grondwettelijk Hof te vragen de bestaanbaarheid van een wettelijke bepaling te toetsen aan een bepaling van Europees of internationaal recht.
- Art. 26, § 4 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
HELING
- Witwasmisdrijf - Voorwerp van het misdrijf - Bijzondere verbeurdverklaring - Vereiste - Rechten van derden - Derden
Artikel 505, derde lid, Strafwetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan door de wet van 10 mei 2007, vereist niet dat de verbeurd te verklaren goederen, voorwerp van het misdrijf witwassen, tot het vermogen van de veroordeelde behoren, maar laat enkel toe dat derden krachtens hun rechtmatig bezit aanspraken op die goederen doen gelden; onder derden zijn hier te verstaan, alle personen die niet werden veroordeeld voor het witwasmisdrijf of een eraan ten grondslag liggend misdrijf (1). (1) Zie: Cass. 14 januari 2004, AR P.03.1185.F, AC 2004, nr. 20 met
concl. advocaat-generaal Loop; Cass. 4 maart 2014, AR P.13.1852.N, AC 2014, nr. 170; Cass. 15
december 2015, AR P.15.1142.N, AC 2015, nr. 753.
13 december 2016
13 december 2016
HOF VAN ASSISEN
EINDARREST
P.2015.1646.N AC nr. ...
Eindarrest - Veroordeling bij verstek - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal x.x. Xxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Eindarrest - Veroordeling bij verstek - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 bepaalt dat personen die zich in hechtenis bevinden verzet kunnen aantekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken door het afleggen van een verklaring aan de attaché-gevangenisdirecteur of de adviseur-gevangenisdirecteur van de strafinrichting en deze bepaling, die tot de inwerkingtreding van artikel 124, 1°, van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vereiste dat de betrokkene over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van de betekening per gerechtsdeurwaardersexploot te betalen, werd ingevoerd omdat de omstandigheid dat een veroordeelde van zijn vrijheid is beroofd ertoe kan leiden dat hij niet tijdig verzet kan aantekenen tegen een veroordelende beslissing; die verantwoording geldt niet alleen voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken, maar ook voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelende arresten op strafgebied van het hof van assisen, zodat een grondwetsconforme uitlegging er dan ook toe leidt dat de in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
236 van 20 januari 1936 bepaalde mogelijkheid om verzet aan te tekenen door het afleggen van een verklaring aan de gevangenisdirecteur ook geldt voor bij verstek uitgesproken veroordelingen op strafgebied door het hof van assisen (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
HOGER BEROEP
P.2016.0943.N AC nr. ...
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Burgerlijke rechtsvordering (bijzondere regels) - Vrijspraak op strafgebied - Hoger beroep van de burgerlijke partij - Gezag van gewijsde
Het gezag van gewijsde van een vrijspraak op strafgebied strekt zich niet uit tot de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering die is gesteund op de feiten waarvoor vrijspraak werd verleend en waartegen de burgerlijke partij hoger beroep heeft ingesteld (1). (1) Cass. 17 september 2013, AR P.12.1724.N, AC 2013, nr. 455.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1489.N AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Vrijspraak op strafgebied - Hoger beroep van de burgerlijke partij - Gezag van gewijsde
Het gezag van gewijsde van een vrijspraak op strafgebied strekt zich niet uit tot de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering die is gesteund op de feiten waarvoor vrijspraak werd verleend en waartegen de burgerlijke partij hoger beroep heeft ingesteld (1). (1) Cass. 17 september 2013, AR P.12.1724.N, AC 2013, nr. 455.
13 december 2016
13 december 2016
XXXX XXX XXXXXXXX
HUISHUUR
P.2015.1489.N AC nr. ...
Huishuur - Einde (opzegging, verlenging, enz.) - Opzegging - Uitstel
Wanneer de rechter, na de opzegging van de verhuurder voor persoonlijke gebruik te hebben bekrachtigd, de huurder uitstel verleent voor de teruggave van het goed, zelfs als dat uitstel wordt verleend als vergoeding voor een door de verhuurder gepleegd rechtsmisbruik, gaat de termijn van een jaar waarbinnen het goed moet worden betrokken, in bij het verstrijken van de door de verhuurder gedane opzegging en niet bij teruggave van het goed (1). (1) Cass. 2 april 2009, AR C.08.0157.F, AC 2009, nr. 231.
- Art. 1244, tweede lid Burgerlijk Wetboek
- Art. 3, § 2, eerste lid Wet houdende wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk wetboek inzake huishuur
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0180.F AC nr. ...
Huishuur - Einde (opzegging, verlenging, enz.) - Regelmatige opzegging - Uitstel
Wanneer de opzegging door de verhuurder op regelmatige wijze is gedaan, heeft het uitstel dat de rechter voor de teruggave van het goed verleent enkel tot gevolg dat de uitzetting van de huurder wordt geschorst maar niet dat de huurovereenkomst op enigerlei wijze wordt verlengd (1). (1) Cass. 2 april 2009, AR C.08.0157.F, AC 2009, nr. 231.
- Art. 1244, tweede lid Burgerlijk Wetboek
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0180.F AC nr. ...
HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS
WETTELIJK STELSEL
Wettelijk stelsel - Beheer van het gemeenschappelijk vermogen - Vordering tot nietigverklaring - Inleiding - Termijn - Aanvang - Kennis van de door zijn echtgenoot gestelde handeling
De omstandigheid dat de echtgenoot die de nietigverklaring van de handeling van zijn echtgenoot xxxxxxx, van die handeling kennis heeft, vereist niet dat hij over stukken beschikt die de handeling van zijn echtgenoot vaststellen.
- Artt. 1417, tweede lid, 1418, 1419, 1422 en 1423, eerste lid Burgerlijk Wetboek
4 mei 2017
4 mei 2017
C.2016.0020.F AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
VENNOOTSCHAPSBELASTING
Vennootschapsbelasting - Vaststelling van het belastbaar netto-inkomen - Bedrijfslasten -
Immateriële vaste activa - Waardevermindering - Tenlasteneming van de resultatenrekening - Geen tenlasteneming
Uit artikel 52, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 45 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen volgt dat de waardevermindering van een immaterieel vast actief die niet ten laste is genomen van de resultatenrekening die betrekking heeft op het tijdvak waarin die waardevermindering is opgetreden, zelfs al had ze ten laste moeten zijn genomen krachtens de boekhoudkundige waarderingsregels en het voorzichtigheidscriterium waaraan die regels moeten voldoen, niet als beroepskosten aftrekbaar is voor het aanslagjaar waartoe dat tijdvak behoort.
11 mei 2017
11 mei 2017
F.2016.0008.F AC nr. ...
VOORZIENING VOOR HET HOF VAN BEROEP
Voorziening voor het hof van beroep - Vernietiging door de bodemrechter van een beslissing van de directeur van de belastingen - schorsing gedurende zes maanden van de termijnen voor verzet, hoger beroep of cassatie
Uit artikel 356, eerste lid, WIB92 volgt niet dat het de partijen zou verbieden een beroep in te stellen tijdens de schorsing van de daarin bepaalde termijnen (1). (1) Over het begrip ?termijn' in de zin van artikel 356, eerste lid - wachttermijn of schorsingstermijn? - en de gevolgen, zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
- Art. 356, eerste lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
30 maart 2017
30 maart 2017
F.2016.0011.F AC nr. ...
Voorziening voor het hof van beroep - Vernietiging door de bodemrechter van een beslissing van de directeur van de belastingen - schorsing gedurende zes maanden van de termijnen voor verzet, hoger beroep of cassatie
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
30 maart 2017
30 maart 2017
KOOP
F.2016.0011.F AC nr. ...
- Verborgen gebreken van de verkochte zaak - Xxxxx tussen vordering tot ontbinding van de verkoop (actio redhibitoria) en vordering tot vermindering van de prijs (actio aestimatori) - Keuze voorbehouden aan de koper
Wanneer voldaan is aan de voorwaarden voor de toepassing van de artikelen 1641 en 1643 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de keuze tussen een vordering tot ontbinding van de verkoop (actio redhibitoria) en een vordering tot vermindering van de prijs (actio aestimatori) uitsluitend aan de koper voorbehouden.
- Art. 1644 Burgerlijk Wetboek
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0232.F AC nr. ...
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OPENBARE CENTRA VOOR)
- Maatschappelijke dienstverlening - Vreemdeling - Medische regularisatie - Ontvankelijk
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0008.N AC nr. ...
- Maatschappelijke dienstverlening - Vreemdeling - Medische regularisatie - Ontvankelijk
Uit de artikelen 1, 57, §1 en 2 OCMW-wet, 9ter, §1, Vreemdelingewet en 7, tweede lid van het koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen volgt dat de in het land verblijvende vreemdeling die een ontvankelijk verzoek tot medische regularisatie heeft ingediend en derhalve overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van voormeld koninklijk besluit van 17 mei 2007 in het vreemdelingenregister wordt ingeschreven, zolang niet negatief is beslist over zijn aanvraag, niet illegaal in het Rijk verblijft en gerechtigd is op maatschappelijke dienstverlening, terwijl de tussenkomst van het OCMW te zijnen opzichte niet beperkt is tot het verlenen van dringende medische hulp (1). (1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
MINDERJARIGHEID
S.2015.0008.N AC nr. ...
- Handvest van de sociaal verzekerde - Prestaties - Beslissing - Kennisgeving - Bewijs
Uit de artikelen 13, 14 en 16, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde volgt dat de kennisgeving van een beslissing tot toekenning of weigering van de prestaties geschiedt door het toezenden van een beslissing die voldoet aan de wettelijke verplichtingen van motivering en kennisgeving per gewone brief of door het overhandigen ervan aan de betrokkene; hoewel uit die artikelen volgt dat de beslissing geschreven moet zijn, volgt noch uit artikel 16, noch uit enige andere wettelijke bepaling dat het bewijs van de verzending of overhandiging ervan aan de betrokkene schriftelijk dient te gebeuren.
- Artt. 13, 14 en 16 Wet 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0065.F AC nr. ...
MISDRIJF
RECHTVAARDIGING EN VERSCHONING
Rechtvaardiging en verschoning - Verschoning - Strafuitsluitende verschoningsgrond - Verdovende middelen - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Om de in artikel 6, tweede lid, Drugswet bepaalde vrijstelling van straffen te genieten, dienen de onthullingen oprecht en volledig te zijn zodat de overheid vervolgingen kan instellen (1); dat houdt in dat de aangever niet alleen zijn eigen aandeel onthult, maar ook alle informatie waarover hij beschikt omtrent de omstandigheden en daders van het misdrijf (2); de rechter hoeft evenwel, bij ontstentenis van een conclusie waarin de oprechtheid van de onthullingen van de beklaagde wordt betwist, niet uitdrukkelijk te verduidelijken dat die onthullingen oprecht en volledig zijn wat de eigen rol van de beklaagde betreft (3). (1) Cass. 8 december 1992, AR 7226, AC 1992, nr. 779. (2) Zie
Cass. 24 februari 1998, AR P.98.0106.N, AC 1998, nr. 106; Cass. 8 april 2008, AR P.08.0092.N, AC
2008, nr. 212. (3) (Impliciet) zie concl. "in substantie" OM.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.1128.F AC nr. ...
Rechtvaardiging en verschoning - Verschoning - Strafuitsluitende verschoningsgrond - Verdovende middelen - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.1128.F AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid
De rechter beoordeelt onaantastbaar of het verzoek van een geïnterneerde tot het nemen van een beslissing over de in artikel 54 Interneringswet opgesomde uitvoeringsmodaliteiten van de internering een behandeling bij hoogdringendheid vereist(1). (1) XXXXXXX, X. en XXXXXX XXXXX, T., “De nieuwe interneringswet van 5 mei 2014” in X. XXXXXXXXX, X. DE RYCKE en X. XXXXXXX (eds.), Internering. Nieuwe interneringswet en organisatie van de zorg, Brugge, Die Keure, 2015, 49- 110; XXXXXXX, X., XXXXXX XXXXX, T. en XXXXXXXXXXXXX, A.E., Eindelijk een echte nieuwe en
goede wet op de internering? “Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15, 1043-1064, “ Deel 2: De uitvoeringsfase”, RW 2015-2016, 42-62, “ Deel 3: De reparatie”, RW 2016-2017, 603-619.
- Art. 54 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
- Bewijs - Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatig verklaard bewijselement - Invloed op andere bewijselementen - Draagwijdte
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of bewijselementen rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit een onregelmatig verklaard bewijselement en dus net als dat onregelmatig verklaard bewijs uit het debat moeten worden geweerd; geen enkele wetsbepaling of algemeen rechtsbeginsel verplicht de rechter indien hij vaststelt dat een bewijsgegeven onregelmatig is verkregen en een partij aanvoert dat die onregelmatigheid alle overige bewijsgegevens heeft aangetast, voor elk stuk van het strafdossier uitdrukkelijk aan te geven of het al dan niet voortvloeit uit het onregelmatig verklaard bewijsgegeven en dus al dan niet uit het strafdossier moet worden geweerd; de rechter kan die beoordeling op algemene wijze verrichten, voor zover hij dit doet op een manier die geen onduidelijkheid laat bestaan over het al dan niet geweerd zijn van stukken (1). (1) Cass. 9 juni 2004, AR P.04.0603.F, AC 2004, nr. 314; Cass. 14 december 1999, AR P.99.1585.N,
AC 1999, nr. 678.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.0639.N AC nr. ...
- Verbeurdverklaring van vermogensvoordelen - Hoofdelijke gehoudenheid van de beklaagden tot de schadevergoeding - Invloed op de verdeling onder de verschillende beklaagden van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen - Rechtsgrond - Draagwijdte
De beslissing van de strafrechter over de hoofdelijke gehoudenheid van beklaagden tot betaling van schadevergoeding aan de burgerlijke partij is vreemd aan de beslissing van die rechter over de verdeling van het verbeurdverklaarde vermogensvoordeel onder deze beklaagden vermits het hier gaat over onderscheiden beslissingen met een andere rechtsgrond; de rechter die oordeelt dat een verbeurd te verklaren vermogensvoordeel voortspruit uit misdrijven waaraan hij verschillende beklaagden schuldig verklaart, oordeelt onaantastbaar in welke mate hij dat vermogensvoordeel onder die beklaagden verdeelt en hij dient dat vermogensvoordeel niet te verdelen op grond van de benadeling die elk van deze misdrijven aan de burgerlijke partij heeft veroorzaakt, maar kan de verdeling steunen op de mate van de betrokkenheid van elke beklaagde bij deze misdrijven vermits die verdeling deel uitmaakt van de beslissing over de strafmaat waarbij de rechter alle aan tegenspraak onderworpen feitelijke gegevens over de bewezen verklaarde misdrijven en de persoonlijkheid van de beklaagden mag betrekken (1). (1) Cass. 14 oktober 2014, AR P.13.1970.N, AC 2014, nr. 604.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
- Spoorwegonderneming - Reiziger niet in bezit van een geldig vervoerbewijs - Strafrechtelijke veroordeling - Burgerlijke vordering van de vervoersmaatschappij - Omvang - Beoordeling door de rechter - Criteria
Op de burgerlijke rechtsvordering van de vervoersmaatschappij tegen diegene die strafrechtelijk werd veroordeeld om als reiziger zich toegang te hebben verschaft tot de spoorvoertuigen en de perrons, zonder in het bezit te zijn geweest van een geldig vervoerbewijs, beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het in het reglement van de vervoermaatschappij vastgestelde
schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is, in de zin van artikel 32, 21°, Wet
Handelspraktijken en artikel 74, 24°, Wet Marktpraktijken, aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden; het Hof is niettemin bevoegd om na te gaan of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten al dan niet wettig heeft kunnen afleiden dat het vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden (1). (1) Xxxxx eerder oordeelde het Hof dat de artikelen 1.6, 31, 32 en 33 Wet Handelspraktijken en 2, 1°, 74 en 75 Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op de bedingen in overeenkomsten gesloten tussen de NMBS en een consument met betrekking tot de toeslagen ingeval van het niet of niet-tijdig voldoen van de prijs voor het vervoer (Cass. 6 mei 2014, AR P.13.1291.N, AC 2014, nr. 318). Waar de strafrechter bij de beoordeling van de burgerlijke vordering uit misdrijf zich in de regel uitsluitend kan steunen op art. 1382 e.v. B.W. zal hij, bij de beoordeling van de omvang van de schade van de NMBS, zoals in casu, dienen na te gaan of het in het reglement bepaalde schadevergoedingsbedrag duidelijk onevenredig is aan het nadeel dat de vervoermaatschappij lijdt.
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.1090.N AC nr. ...
ONDERNEMINGSRAAD EN VEILIGHEIDSCOMITE
VERKIEZINGEN
Verkiezingen - Voordracht van kandidaten - Vordering tot schrapping van de kandidatenlijst
Uit de samenhang tussen de artikelen 33, §1, eerste lid, 36, eerste lid, 37, eerste, tweede , derde en vierde lid, 39, §1, §2 eerste en tweede lid, §3, derde lid, van de wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen volgt dat een kandidaat die voorkomt op de overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, vierde lid, aangeplakte lijsten, tegen wiens kandidatuur beroep is ingesteld overeenkomstig artikel 39, § 1 of § 2, Wet Sociale Verkiezingen, slechts kan worden vervangen nadat de arbeidsrechtbank heeft vastgesteld dat hij niet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden
voldoet en uiterlijk tot de veertiende dag vóór de verkiezingen (X + 76), onverminderd de
toepassing van artikel 38, eerste lid, 1°, Wet Sociale Verkiezingen dat hier evenwel niet aan de orde is; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de artikelen 37 en 39 Wet Sociale Verkiezingen niet verhinderen dat de representatieve werknemersorganisatie die de kandidaat heeft voorgedragen, al tot zijn vervanging mag overgaan vooraleer de arbeidsrechtbank uitspraak heeft gedaan over het beroep dat tegen diens kandidatuur is ingesteld, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
6 maart 2017
6 maart 2017
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
GERECHTELIJK ONDERZOEK
S.2016.0050.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Regeling van de rechtspleging - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Veronderstelling - Sanctie
onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen" ; Cass. 27 februari 2013, P.12.1698.F, AC 2013, nr. 134: "De niet- ontvankelijkheid van de strafvordering of van de uitoefening ervan is de sanctie gesteld op omstandigheden waardoor de strafvordering niet kan worden ingesteld of voortgezet met eerbiediging van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak."; Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307: "Tenzij de onregelmatigheid tot gevolg heeft dat het recht van verdediging van de beklaagde van meet af aan van zijn substantie wordt ontdaan of dat de kwaliteit van het bewijsmateriaal erdoor wordt aangetast, staat het aan de rechters om een proportionaliteitsonderzoek te verrichten door de aangeklaagde onregelmatigheid af te wegen tegen de rechten die elke beklaagde al dan niet heeft kunnen uitoefenen tijdens het voorbereidend onderzoek, voor de onderzoeksgerechten, tijdens de rechtszittingen van de correctionele rechtbank en in zijn middelen in hoger beroep." (kop). Vgl. (wat betreft de sanctie op de onregelmatigheid
van het bevel tot aanhouding, in het licht van artikel 16 Voorlopige Hechteniswet en niet van de regelmatigheid van het bewijs en van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering), Cass. 18 juni 2013, AR P.13.1022.N, AC 2013, nr. 379: "Niet naar recht verantwoord is het arrest dat oordeelt dat het gegeven dat de eiser door de onderzoeksrechter werd verhoord zonder bijstand van een raadsman, niet tot gevolg heeft dat het aanhoudingsmandaat door het onderzoeksgerecht zou moeten worden opgeheven om reden dat niet blijkt dat die omstandigheid eisers recht op een eerlijk proces op een onherstelbare wijze zou hebben gehypothekeerd." (M.N.B.). (2) Zie concl. "in substantie" van het OM (eensluidende subsidiaire stelling wat betreft het eerste middel, derde onderdeel, en het tweede middel).
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 47bis, §6, 9), 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6 Wetboek van Strafvordering
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Regeling van de rechtspleging - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Veronderstelling - Sanctie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
ONDERZOEKSGERECHTEN
- Regeling van de rechtspleging - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Veronderstelling - Sanctie
Het gevolg van de nietigheid van een bewijselement en de sanctie op de miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat, is niet de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering maar, wanneer de onregelmatigheden door het onderzoeksgerecht zijn vastgesteld, de intrekking van het nietig verklaarde bewijselement en het verbod voor dat gerecht om aanwijzingen of bezwaren te vinden in een verklaring die met miskenning van het voormelde recht werd afgelegd; het onderzoeksgerecht kan de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering slechts uitspreken wanneer het, niettegenstaande de intrekking van de nietig verklaarde bewijselementen en het verbod om op grond van een onregelmatig afgelegde verklaring te oordelen dat er voldoende bezwaren van schuld bestaan, volstrekt onmogelijk is geworden om de strafvordering voort te zetten met eerbiediging van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM (1); de onherstelbare aantasting van het recht op een eerlijk proces moet vaststaan; ze kan niet blijken uit een mogelijkheid of een veronderstelling (2). (1) Zie bijv. Cass. 27 oktober 2010, P.10.1372.F, AC. 2010, nr. 640, met concl. advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX in Pas.: "De vormvereisten die artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering voor het verhoor van de verdachte oplegt, de korte duur die de Grondwet oplegt voor de vrijheidsberoving, het feit dat de inverdenkinggestelde, bij de betekening van het bevel tot aanhouding onmiddellijk inzage krijgt van alle in de artikelen 16, §7, en 18, §2, Voorlopige Hechteniswet bedoelde stukken, het recht van de
inverdenkinggestelde om, overeenkomstig artikel 20, §§1 en 5, van de voormelde wet, onmiddellijk verkeer te hebben met zijn advocaat, de inzage van het dossier vóór de verschijning voor het
onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen" ; Cass. 27 februari 2013, P.12.1698.F, AC 2013, nr. 134: "De niet- ontvankelijkheid van de strafvordering of van de uitoefening ervan is de sanctie gesteld op omstandigheden waardoor de strafvordering niet kan worden ingesteld of voortgezet met eerbiediging van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak."; Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307: "Tenzij de onregelmatigheid tot gevolg heeft dat het recht van verdediging van de beklaagde van meet af aan van zijn substantie wordt ontdaan of dat de kwaliteit van het bewijsmateriaal erdoor wordt aangetast, staat het aan de rechters om een proportionaliteitsonderzoek te verrichten door de aangeklaagde onregelmatigheid af te wegen tegen de rechten die elke beklaagde al dan niet heeft kunnen uitoefenen tijdens het voorbereidend onderzoek, voor de onderzoeksgerechten, tijdens de rechtszittingen van de correctionele rechtbank en in zijn middelen in hoger beroep." (kop). Vgl. (wat betreft de sanctie op de onregelmatigheid
van het bevel tot aanhouding, in het licht van artikel 16 Voorlopige Hechteniswet en niet van de regelmatigheid van het bewijs en van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering), Cass. 18 juni 2013, AR P.13.1022.N, AC 2013, nr. 379: "Niet naar recht verantwoord is het arrest dat oordeelt dat het gegeven dat de eiser door de onderzoeksrechter werd verhoord zonder bijstand van een raadsman, niet tot gevolg heeft dat het aanhoudingsmandaat door het onderzoeksgerecht zou moeten worden opgeheven om reden dat niet blijkt dat die omstandigheid eisers recht op een eerlijk proces op een onherstelbare wijze zou hebben gehypothekeerd." (M.N.B.). (2) Zie concl. "in substantie" van het OM (eensluidende subsidiaire stelling wat betreft het eerste middel, derde onderdeel, en het tweede middel).
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 47bis, §6, 9), 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6 Wetboek van Strafvordering
P.2016.0626.F
AC nr. ...
18 januari 2017
- Regeling van de rechtspleging - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Veronderstelling - Sanctie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
ONTEIGENING TEN ALGEMENE NUTTE
- Uitwerkingen - Vordering tot herziening - Zelfde middelen betreffende de regelmatigheid van de onteigening - Ontvankelijkheid - Rechtspleging tot vaststelling van de voorlopige vergoeding - Middelen betreffende de regelmatigheid van de onteigening - Beslissing
De beslissing over de regelmatigheid van de onteigening die wordt gewezen in de loop van de procedure tot vaststelling van de voorlopige vergoeding, heeft enkel gevolgen voor de voorlopige vergoeding en belet niet dat de onteigende zijn middelen betreffende de regelmatigheid van de onteigening opnieuw kan aanvoeren in de loop van de herzieningsprocedure (1). (1) Cass. 5 januari 2006, AR C.04.0435.N, AC 2006, nr. 9.
- Art. 16, tweede lid Wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigeningen ten algemenen nutte
4 mei 2017
4 mei 2017
C.2016.0004.F AC nr. ...
OPENBAAR MINISTERIE
- Rechtsplegingsvergoeding - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek - In het ongelijk gestelde partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Gerechtskosten - Burgerlijke zaken - In het ongelijk gestelde partij
De beschikking van het bestreden arrest die het openbaar ministerie tot betaling van de kosten van de beide aanleggen veroordeelt, dient in die zin te worden begrepen dat de kosten ten laste van de Staat worden gelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Rechtsplegingsvergoeding - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek - In het ongelijk gestelde partij
Het openbaar ministerie dat in het ongelijk wordt gesteld in een vordering die voor een burgerlijk
rechtscollege is ingesteld op grond van artikel 138bis, §1, Gerechtelijk Wetboek, moet krachtens de bepalingen van de artikelen 1017, eerste lid, 1018,6°, en 1022, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek in de persoon van de Belgische Staat worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 138bis, § 1, 1017, eerste lid, 1018, 6°, en 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
C.2015.0222.N
AC nr. ...
13 januari 2017
- Cassatieberoep - Burgerlijke zaken - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek
Wanneer het openbaar ministerie zelf partij is bij het bestreden arrest, kan het zich niet op artikel 138bis, §1, Gerechtelijk Wetboek beroepen om cassatieberoep in te stellen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 138bis, § 1 Gerechtelijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Gerechtskosten - Burgerlijke zaken - In het ongelijk gestelde partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Cassatieberoep - Burgerlijke zaken - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
OPENBAAR VERVOER
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Spoorwegonderneming - Reiziger niet in bezit van een geldig vervoerbewijs - Strafrechtelijke veroordeling - Burgerlijke vordering van de vervoersmaatschappij - Omvang - Beoordeling door de rechter - Aard - Criteria
Op de burgerlijke rechtsvordering van de vervoersmaatschappij tegen diegene die strafrechtelijk werd veroordeeld om als reiziger zich toegang te hebben verschaft tot de spoorvoertuigen en de perrons, zonder in het bezit te zijn geweest van een geldig vervoerbewijs, beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het in het reglement van de vervoermaatschappij vastgestelde
schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is, in de zin van artikel 32, 21°, Wet
Handelspraktijken en artikel 74, 24°, Wet Marktpraktijken, aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden; het Hof is niettemin bevoegd om na te gaan of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten al dan niet wettig heeft kunnen afleiden dat het vastgestelde schadevergoedingsbedrag duidelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de verkoper of onderneming kan worden geleden (1). (1) Xxxxx eerder oordeelde het Hof dat de artikelen 1.6, 31, 32 en 33 Wet Handelspraktijken en 2, 1°, 74 en 75 Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op de bedingen in overeenkomsten gesloten tussen de NMBS en een consument met betrekking tot de toeslagen ingeval van het niet of niet-tijdig voldoen van de prijs voor het vervoer (Cass. 6 mei 2014, AR P.13.1291.N, AC 2014, nr. 318). Waar de strafrechter bij de beoordeling van de burgerlijke vordering uit misdrijf zich in de regel uitsluitend kan steunen op art. 1382 e.v. B.W. zal hij, bij de beoordeling van de omvang van de schade van de NMBS, zoals in casu, dienen na te gaan of het in het reglement bepaalde schadevergoedingsbedrag duidelijk onevenredig is aan het nadeel dat de vervoermaatschappij lijdt.
6 december 2016
6 december 2016
OPENBARE ORDE
P.2015.1090.N AC nr. ...
- Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek - Inwilliging van een kennelijk ongegronde vordering - Inwilliging van een kennelijk ongegrond verweer
In de context van artikel 806 Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechter in het verstekvonnis de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij inwilligt, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde, is het inwilligen van een kennelijk ongegronde vordering of een kennelijk ongegrond verweer strijdig met de openbare orde (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
- Verbeurdverklaring van goederen lastens een beklaagde - Verzet door een als beklaagde aanwezige andere procespartij - Ontvankelijkheid
Van openbare orde is datgene wat de essentiële belangen van de Staat of van de gemeenschap raakt of wat in het privaat recht de juridische grondslagen bepaalt waarop de economische of morele orde van de maatschappij berust.
- Art. 806 Gerechtelijk Wetboek
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0421.N AC nr. ...
OVEREENKOMST
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Verbintenis tot betaling van de waarde van de goederen - Vergoeding
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0226.N AC nr. ...
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Vernietigde overeenkomst - Overgedragen goederen - Herstel in de vorige toestand
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0226.N AC nr. ...
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Verbintenis tot betaling van de waarde van de goederen - Vergoeding
De verbintenis tot betaling van de waarde van de goederen vormt een waardeschuld; de restitutieschuldenaar moet aan de restitutieschuldeiser een vergoeding betalen die gelijk is aan de waarde die de goederen, in de toestand waarin zij werden ontvangen, zouden hebben gehad op het ogenblik van de begroting van de vergoeding (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1234 Burgerlijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0226.N AC nr. ...
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Vernietigde overeenkomst - Overgedragen goederen - Herstel in de vorige toestand
Wanneer in uitvoering van de vernietigde overeenkomst goederen werden overgedragen, bestaat het herstel in de vorige toestand in beginsel in de teruggave van de goederen aan de restitutieschuldeiser en, indien de teruggave niet mogelijk is, in de betaling van de waarde van de goederen; indien de goederen op het ogenblik van de vernietiging nog in het vermogen van de restitutieschuldenaar aanwezig zijn, dient hij de goederen in natura terug te geven aan de restitutieschuldeiser, ongeacht de waardestijging of - daling van de goederen; de restitutieschuldeiser wordt geacht eigenaar van de goederen te zijn gebleven, zodat hij de risico's van een economische waardestijging of - daling van de goederen moet dragen, behoudens indien dit verschil in waarde toe te schrijven is aan het doen of laten van de restitutieschuldenaar (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1234 Burgerlijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0226.N AC nr. ...
PAULIAANSE RECHTSVORDERING
- Samenlopende schuldeisers - Niet-tegenwerpelijke eigendomsoverdracht - Bevoegdheid van de curator
Indien een van de samenlopende schuldeisers een pauliaanse vordering heeft ingesteld waardoor de eigendomsoverdracht van een bepaald goed dat aan de overledene toebehoorde hem niet tegenwerpelijk is, heeft xxxxx niet tot gevolg dat dit goed tot het actief van de nalatenschap behoort waarvoor de curator bevoegd is om op te treden (1). (1) Zie Cass. 9 februari 2006, AR C.03.0074.N, AC 2006, nr. 86, en Cass. 13 maart 2015, AR C.14.0415.N, AC 2015, nr. 196; zie ook Xxxx. 11 januari
1988, AR nr. 7756, AC 1987-88, nr. 286.
- Art. 1189 Gerechtelijk Wetboek
- Artt. 813 en 1167 Burgerlijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2016.0139.N AC nr. ...
PENSIOEN
ALGEMEEN
Algemeen - Aanvullend pensioen - Pensioentoezegging - Verplichtingen van de werkgever
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0107.N AC nr. ...
Algemeen - Aanvullend pensioen - Pensioentoezegging - Verplichtingen van de werkgever
Uit de artikelen 24 en 30 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid volgt dat de werkgever bij uitdiensttreding van de werknemer verplicht is de tekorten van de verworven reserves aan te zuiveren alsook de tekorten ten opzichte van de garanties, bedoeld in artikel 24, ongeacht de oorzaak van die tekorten (1). (1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
PREJUDICIEEL GESCHIL
S.2015.0107.N AC nr. ...
- Europese Unie - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. ...
- Europese Unie - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. ...
- Europese Unie - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. 315
- Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vraag - Hof van Cassatie - Verplichting - Grenzen - Vraag tot toetsing van de Interneringswet aan de bepalingen van het EVRM
Wanneer de schending wordt opgeworpen door een wetsbepaling van een grondrecht dat op geheel of gedeeltelijk analoge wijze is gewaarborgd door een bepaling in titel II van de Grondwet en een bepaling van Europees of internationaal recht, moet het rechtscollege, overeenkomstig artikel 26, § 4, Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof, eerst aan het Grondwettelijk Hof de prejudiciële vraag stellen over de bestaanbaarheid van die wetsbepaling met de bepaling uit titel II van de Grondwet.; er is evenwel geen aanleiding aan het Grondwettelijk Hof te vragen de bestaanbaarheid van een wettelijke bepaling te toetsen aan een bepaling van Europees of internationaal recht.
- Art. 26, § 4 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
- Europese Unie - Hof van Justitie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
RECHT VAN VERDEDIGING
STRAFZAKEN
S.2012.0147.N AC nr. 315
Strafzaken - Bijstand van een advocaat - Handelingen en beslissingen van de advocaat - Aansprakelijkheid van de overheid - Verplichting van de overheid tussen te komen in de relatie cliënt-advocaat - Voorwaarde - Gevolg - Onderzoek van het eerlijk karakter van het proces
Uit artikel 6.3.c) EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgt dat de handelingen en de beslissingen van een advocaat in beginsel de aansprakelijkheid van de overheid niet in het gedrang kunnen brengen en dat de wijze van verdediging enkel de inverdenkinggestelde of de beklaagde en zijn raadsman aanbelangt, ongeacht of de advocaat door de inverdenkinggestelde of de beklaagde zelf dan wel door de overheid is aangewezen en wordt betaald; de overheid heeft enkel de verplichting tussen te komen in de cliënt-advocaat relatie ingeval van manifeste tekortkomingen door de ambtshalve aangestelde advocaat of in uitzonderlijke gevallen door de zelf gekozen en betaalde advocaat, en in geval van manifeste tekortkoming moet worden onderzocht of die het eerlijk karakter van het proces in zijn geheel en onherstelbaar heeft aangetast zonder dat op de overheid evenwel de verplichting rust om voorafgaandelijk aan een verhoor te onderzoeken of de ambtshalve aangestelde advocaat of de door de inverdenkinggestelde gekozen advocaat op grond van zijn deontologische verplichtingen de verdediging van de betrokken cliënt mag waarnemen.
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.0917.N AC nr. ...
Strafzaken - Obscuri libelli-verweer - Voor het eerst aangevoerd in hoger beroep - Draagwijdte
Een beklaagde die zich voor de eerste rechter heeft verdedigd zonder aan te voeren dat hij door de omschrijving van de hem ten laste gelegde feiten in de onmogelijkheid is zich te verdedigen, kan zich voor de appelrechters niet beroepen op een schending van artikel 6 EVRM of een miskenning van zijn recht van verdediging of zijn recht op een eerlijk proces afgeleid uit een gebrekkige omschrijving van de hem ten laste gelegde feiten daar een dergelijke schending of miskenning moet worden ingeroepen voor elk verweer over de grond van de zaak; de appelrechter die vaststelt dat een beklaagde voor de eerste rechter geen schending van artikel 6 EVRM of een miskenning van zijn recht van verdediging en recht op een eerlijk proces heeft aangevoerd en die op die grond oordeelt dat hij dit verweer niet voor het eerst voor hem kan voeren, dient niet uitdrukkelijk vast te stellen dat de aan deze beklaagde verweten feiten afdoende omschreven zijn (1). (1) X. XXXXXXXXXXX, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, nr. 1829, p. 919; P. XXXXX, "De omschrijving van de feiten in dagvaarding en verwijzingsbeslissing", noot onder Corr. Brugge, 5 november 1984, RW 1985-86, 2576, nr. 5; X. XXX XXXXXXXX, "Gedateerd feit en datum van de feiten", noot onder Xxxx. 9 juni 1993, RW 1993-94, p. 749; Cass. 27 december 1880, Pas. 1881, 31. Cass. 3 april 1883,
Pas 1883, I, 103. Cass. 17 juni 1887, Pas. 1887, I, 315; Cass. 20 juli 1896, Pas. 1896, I, 250; Cass. 29
januari 1973, AC 1973, 544; Cass. 5 januari 1988, AR 1418, AC 1987-88, nr. 268, p. 561: Antwerpen 21 november 1984, RW 1984-85, 2147; RPDB, Compl III, v° Droit de défense, nr. 123, met verwijzing naar Brussel 02 juni1956, RW 1956-57, 673.
13 december 2016
13 december 2016
RECHTBANKEN
BURGERLIJKE ZAKEN
P.2016.1066.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Geschilpunt - Eindvonnis - Nieuw middel
Artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek laat niet toe dat in eenzelfde zaak en onder dezelfde partijen opnieuw uitspraak kan worden gedaan over een geschilpunt dat door een niet beroepen eindbeslissing reeds is beslecht, zelfs als nieuwe middelen zijn opgeworpen; daaruit volgt dat nieuwe middelen niet kunnen worden aangevoerd tot staving van een definitief beslechte betwisting (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
27 maart 2017
27 maart 2017
C.2016.0198.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Onwettig belastingreglement - Vordering tot schadevergoeding - Hoven en rechtbanken - Verplichtingen - Toetsing van de wettigheid van de handeling - Toetsing van de voorwaarden voor de toepassing van de aquiliaanse aansprakelijkheid
Conclusie van eesrte advocaat-generaal Xxxxxx.
30 maart 2017
30 maart 2017
C.2010.0273.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Geschilpunt - Eindvonnis - Nieuw middel
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
C.2016.0198.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Onwettig belastingreglement - Vordering tot schadevergoeding - Hoven en rechtbanken - Verplichtingen - Toetsing van de wettigheid van de handeling - Toetsing van de voorwaarden voor de toepassing van de aquiliaanse aansprakelijkheid
Hoewel de hoven en rechtbanken krachtens artikel 159 van de Grondwet bevoegd en verplicht zijn, alvorens eraan uitwerking te verlenen, de interne en de externe wettigheid na te gaan van elke administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie gegrond is, dienen ze, ook wanneer ze kennisnemen van een vordering tot schadevergoeding die gegrond is op de onwettigheid van een dergelijke handeling, uitspraak te doen over de voorwaarden voor de toepassing van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
- Art. 159 Grondwet 1994
30 maart 2017
30 maart 2017
C.2010.0273.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Algemeen - Eindbeslissing over een geschilpunt - Behandeling van andere geschilpunten - Samenstelling van de zetel
Uit artikel 779 Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat op straffe van nietigheid de rechters die aan de beraadslaging deelnemen en uitspraak doen, alle rechtszittingen hebben bijgewoond waarop de zaak werd behandeld, volgt niet dat wanneer de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt is uitgeput en over dit geschilpunt een eindbeslissing is gewezen, de behandeling van de overige geschilpunten enkel door dezelfde rechters kan gebeuren als die welke over het eerste geschilpunt uitspraak heeft gedaan (1). (1) Cass. 8 januari 2002, AR P.99.1529.N, AC 2002, nr. 13; Zie: Cass. 15
april 2005, AR C.03.0285.N, AC 2005, nr. 229.
6 december 2016
6 december 2016
P.2016.0819.N AC nr. ...
Strafzaken - Algemeen - Hof van beroep - Samenstelling van het rechtscollege - Verhinderde raadsheer - Vervanging door een plaatsvervangend raadsheer - Aanwijzing
Uit artikel 321, eerste en tweede lid, Gerechtelijk Wetboek volgt niet dat de aanwijzing van een raadsheer dan wel plaatsvervangend raadsheer ter vervanging van een verhinderde raadsheer bij schriftelijke beschikking dient te gebeuren.
6 december 2016
6 december 2016
RECHTEN VAN DE MENS
P.2016.0819.N AC nr. ...
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 15 - Legaliteitsbeginsel - Draagwijdte - Gevolg - Wet Dierenbescherming - KB Inrichting Dieren
De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen; uit de wetsgeschiedenis van de Wet Dierenbescherming blijkt dat deze wet aan de reeds bestaande doelstellingen inzake dierenbescherming zoals de bescherming tegen menselijke wreedheden, uitdrukkelijk het doel heeft toegevoegd het welzijn van de dieren te bevorderen door in hun behoeften te voorzien en zowel het personeel toepassingsgebied van artikel 4, § 1, Wet Dierenbescherming als het materieel en het moreel element van dat artikel zijn duidelijk omschreven en voldoende afgebakend, zodat voor al degenen op wie die bepalingen toepasselijk zijn, zij voldoende toegankelijk zijn en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen zij op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijven, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is (1). (1) Parl. St., Senaat, 1982-1983, 469/2.
13 december 2016
13 december 2016
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS
P.2016.0424.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Verklaring van de beklaagde afgelegd zonder voorafgaand overleg met advocaat - Weerslag op de handhaving - Verwijdering van de onregelmatige handeling - Draagwijdte
Het onderzoeksgerecht dat over de handhaving van de voorlopige hechtenis dient te beslissen, is slechts gehouden tot een prima facie onderzoek van een door de verdachte aangevoerde onregelmatigheid en van de weerslag ervan op de wettelijke voorwaarden tot handhaving van de voorlopige hechtenis; noch de artikelen 6.1 en 6.3 EVRM noch artikel 2bis Voorlopige Hechteniswet vereisen dat het onderzoeksgerecht de onregelmatige onderzoekshandeling uit het strafdossier verwijdert en het volstaat dat het de onregelmatige onderzoekshandeling niet als grondslag voor de voorlopige hechtenis in aanmerking neemt (1). (1) Cass. 20 februari 2001, AR P.01.0235.N, AC 2001, nr. 343, RW 2001-02, 26, noot M. DE SWAEF, ?De controlebevoegdheid over de regelmatigheid van onderzoekshandelingen'; Cass. 16 mei 2000, AR P.00.0731.N, AC. 2000, nr. 922, RW 2000-01, 591, noot M. DE SWAEF, ?Zuivering van nietigheden en voorlopige hechtenis-bis'; Cass. 9 november 2005, AR P.05.1378.F, AC. 2005, nr. 2195.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1216.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal x.x. Xxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Bewijs - Strafzaken -
Bewijsvoering - Onregelmatig verklaard bewijselement - Invloed op andere bewijselementen - Draagwijdte
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of bewijselementen rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit een onregelmatig verklaard bewijselement en dus net als dat onregelmatig verklaard bewijs uit het debat moeten worden geweerd; geen enkele wetsbepaling of algemeen rechtsbeginsel verplicht de rechter indien hij vaststelt dat een bewijsgegeven onregelmatig is verkregen en een partij aanvoert dat die onregelmatigheid alle overige bewijsgegevens heeft aangetast, voor elk stuk van het strafdossier uitdrukkelijk aan te geven of het al dan niet voortvloeit uit het onregelmatig verklaard bewijsgegeven en dus al dan niet uit het strafdossier moet worden geweerd; de rechter kan die beoordeling op algemene wijze verrichten, voor zover hij dit doet op een manier die geen onduidelijkheid laat bestaan over het al dan niet geweerd zijn van stukken (1). (1) Cass. 9 juni 2004, AR P.04.0603.F, AC 2004, nr. 314; Cass. 14 december 1999, AR P.99.1585.N,
AC 1999, nr. 678.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.0639.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht van verdediging - Bijstand van een advocaat - Handelingen en beslissingen van de advocaat - Aansprakelijkheid van de overheid - Verplichting van de overheid tussen te komen in de relatie cliënt-advocaat - Voorwaarde - Gevolg - Onderzoek van het eerlijk karakter van het proces
Uit artikel 6.3.c) EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgt dat de handelingen en de beslissingen van een advocaat in beginsel de aansprakelijkheid van de overheid niet in het gedrang kunnen brengen en dat de wijze van verdediging enkel de inverdenkinggestelde of de beklaagde en zijn raadsman aanbelangt, ongeacht of de advocaat door de inverdenkinggestelde of de beklaagde zelf dan wel door de overheid is aangewezen en wordt betaald; de overheid heeft enkel de verplichting tussen te komen in de cliënt-advocaat relatie ingeval van manifeste tekortkomingen door de ambtshalve aangestelde advocaat of in uitzonderlijke gevallen door de zelf gekozen en betaalde advocaat, en in geval van manifeste tekortkoming moet worden onderzocht of die het eerlijk karakter van het proces in zijn geheel en onherstelbaar heeft aangetast zonder dat op de overheid evenwel de verplichting rust om voorafgaandelijk aan een verhoor te onderzoeken of de ambtshalve aangestelde advocaat of de door de inverdenkinggestelde gekozen advocaat op grond van zijn deontologische verplichtingen de verdediging van de betrokken cliënt mag waarnemen.
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.0917.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Nietigheid van een bewijselement en miskenning van het recht op voorafgaand overleg en bijstand van een advocaat - Onherstelbare en vaststaande aantasting van het recht op een eerlijk proces - Onderzoeksgerecht - Veronderstelling - Sanctie
onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen" ; Cass. 27 februari 2013, P.12.1698.F, AC 2013, nr. 134: "De niet- ontvankelijkheid van de strafvordering of van de uitoefening ervan is de sanctie gesteld op omstandigheden waardoor de strafvordering niet kan worden ingesteld of voortgezet met eerbiediging van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak."; Cass. 30 april 2014, P.13.1869.F, AC 2014, nr. 307: "Tenzij de onregelmatigheid tot gevolg heeft dat het recht van verdediging van de beklaagde van meet af aan van zijn substantie wordt ontdaan of dat de kwaliteit van het bewijsmateriaal erdoor wordt aangetast, staat het aan de rechters om een proportionaliteitsonderzoek te verrichten door de aangeklaagde onregelmatigheid af te wegen tegen de rechten die elke beklaagde al dan niet heeft kunnen uitoefenen tijdens het voorbereidend onderzoek, voor de onderzoeksgerechten, tijdens de rechtszittingen van de correctionele rechtbank en in zijn middelen in hoger beroep." (kop). Vgl. (wat betreft de sanctie op de onregelmatigheid
van het bevel tot aanhouding, in het licht van artikel 16 Voorlopige Hechteniswet en niet van de regelmatigheid van het bewijs en van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering), Cass. 18 juni 2013, AR P.13.1022.N, AC 2013, nr. 379: "Niet naar recht verantwoord is het arrest dat oordeelt dat het gegeven dat de eiser door de onderzoeksrechter werd verhoord zonder bijstand van een raadsman, niet tot gevolg heeft dat het aanhoudingsmandaat door het onderzoeksgerecht zou moeten worden opgeheven om reden dat niet blijkt dat die omstandigheid eisers recht op een eerlijk proces op een onherstelbare wijze zou hebben gehypothekeerd." (M.N.B.). (2) Zie concl. "in substantie" van het OM (eensluidende subsidiaire stelling wat betreft het eerste middel, derde onderdeel, en het tweede middel).
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 47bis, §6, 9), 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6 Wetboek van Strafvordering
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.0626.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.a - Recht op een eerlijk proces - Obscuri libelli-verweer - Voor het eerst aangevoerd in hoger beroep - Draagwijdte
Een beklaagde die zich voor de eerste rechter heeft verdedigd zonder aan te voeren dat hij door de omschrijving van de hem ten laste gelegde feiten in de onmogelijkheid is zich te verdedigen, kan zich voor de appelrechters niet beroepen op een schending van artikel 6 EVRM of een miskenning van zijn recht van verdediging of zijn recht op een eerlijk proces afgeleid uit een gebrekkige omschrijving van de hem ten laste gelegde feiten daar een dergelijke schending of miskenning moet worden ingeroepen voor elk verweer over de grond van de zaak; de appelrechter die vaststelt dat een beklaagde voor de eerste rechter geen schending van artikel 6 EVRM of een miskenning van zijn recht van verdediging en recht op een eerlijk proces heeft aangevoerd en die op die grond oordeelt dat hij dit verweer niet voor het eerst voor hem kan voeren, dient niet uitdrukkelijk vast te stellen dat de aan deze beklaagde verweten feiten afdoende omschreven zijn (1). (1) X. XXXXXXXXXXX, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, nr. 1829, p. 919; P. XXXXX, "De omschrijving van de feiten in dagvaarding en verwijzingsbeslissing", noot onder Corr. Brugge, 5 november 1984, RW 1985-86, 2576, nr. 5; X. XXX XXXXXXXX, "Gedateerd feit en datum van de feiten", noot onder Xxxx. 9 juni 1993, RW 1993-94, p. 749; Cass. 27 december 1880, Pas. 1881, 31. Cass. 3 april 1883,
Pas 1883, I, 103. Cass. 17 juni 1887, Pas. 1887, I, 315; Cass. 20 juli 1896, Pas. 1896, I, 250; Cass. 29
januari 1973, AC 1973, 544; Cass. 5 januari 1988, AR 1418, AC 1987-88, nr. 268, p. 561: Antwerpen 21 november 1984, RW 1984-85, 2147; RPDB, Compl III, v° Droit de défense, nr. 123, met verwijzing naar Brussel 02 juni1956, RW 1956-57, 673.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1066.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op bijstand van een advocaat - Verklaring van de beklaagde afgelegd zonder voorafgaand overleg met advocaat - Weerslag op de handhaving - Verwijdering van de onregelmatige handeling - Draagwijdte
Het onderzoeksgerecht dat over de handhaving van de voorlopige hechtenis dient te beslissen, is slechts gehouden tot een prima facie onderzoek van een door de verdachte aangevoerde onregelmatigheid en van de weerslag ervan op de wettelijke voorwaarden tot handhaving van de voorlopige hechtenis; noch de artikelen 6.1 en 6.3 EVRM noch artikel 2bis Voorlopige Hechteniswet vereisen dat het onderzoeksgerecht de onregelmatige onderzoekshandeling uit het strafdossier verwijdert en het volstaat dat het de onregelmatige onderzoekshandeling niet als grondslag voor de voorlopige hechtenis in aanmerking neemt (1). (1) Cass. 20 februari 2001, AR P.01.0235.N, AC 2001, nr. 343, RW 2001-02, 26, noot M. DE SWAEF, ?De controlebevoegdheid over de regelmatigheid van onderzoekshandelingen'; Cass. 16 mei 2000, AR P.00.0731.N, AC. 2000, nr. 922, RW 2000-01, 591, noot M. DE SWAEF, ?Zuivering van nietigheden en voorlopige hechtenis-bis'; Cass. 9 november 2005, AR P.05.1378.F, AC. 2005, nr. 2195.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1216.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 7 - Legaliteitsbeginsel - Draagwijdte - Gevolg - Wet Dierenbescherming - KB Inrichting Dieren
De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen; uit de wetsgeschiedenis van de Wet Dierenbescherming blijkt dat deze wet aan de reeds bestaande doelstellingen inzake dierenbescherming zoals de bescherming tegen menselijke wreedheden, uitdrukkelijk het doel heeft toegevoegd het welzijn van de dieren te bevorderen door in hun behoeften te voorzien en zowel het personeel toepassingsgebied van artikel 4, § 1, Wet Dierenbescherming als het materieel en het moreel element van dat artikel zijn duidelijk omschreven en voldoende afgebakend, zodat voor al degenen op wie die bepalingen toepasselijk zijn, zij voldoende toegankelijk zijn en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen zij op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijven, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is (1). (1) Parl. St., Senaat, 1982-1983, 469/2.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0424.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.4 - Recht op voorziening bij de rechter -
Draagwijdte - Bescherming van de maatschappij - Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid
Artikel 5.4 EVRM verhindert niet dat op het recht op voorziening bij een rechter door de wet beperkingen worden gesteld; de omstandigheid dat de geïnterneerde of zijn advocaat slechts bij hoogdringendheid een verzoek kan instellen om toekenning te krijgen van een overplaatsing, een uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 3°, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van
het grondgebied of met het oog op overlevering, houdt geen begrenzing in waardoor de toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast en de artikelen 5.4 en 13 EVRM vereisen niet dat elke door een geïnterneerde ingeroepen strijdigheid van zijn detentieomstandigheden met artikel 3 EVRM voor hem automatisch het recht opent op een overeenkomstig artikel 54 Interneringswet bij hoogdringendheid genomen beschikking of vonnis.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 13 - Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel - Draagwijdte - Bescherming van de maatschappij - Internering - Artikel 54, § 1, Interneringswet - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Procedure bij hoogdringendheid
Artikel 5.4 EVRM verhindert niet dat op het recht op voorziening bij een rechter door de wet beperkingen worden gesteld; de omstandigheid dat de geïnterneerde of zijn advocaat slechts bij hoogdringendheid een verzoek kan instellen om toekenning te krijgen van een overplaatsing, een uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 3°, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van
het grondgebied of met het oog op overlevering, houdt geen begrenzing in waardoor de toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast en de artikelen 5.4 en 13 EVRM vereisen niet dat elke door een geïnterneerde ingeroepen strijdigheid van zijn detentieomstandigheden met artikel 3 EVRM voor hem automatisch het recht opent op een overeenkomstig artikel 54 Interneringswet bij hoogdringendheid genomen beschikking of vonnis.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1153.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 bepaalt dat personen die zich in hechtenis bevinden verzet kunnen aantekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken door het afleggen van een verklaring aan de attaché-gevangenisdirecteur of de adviseur-gevangenisdirecteur van de strafinrichting en deze bepaling, die tot de inwerkingtreding van artikel 124, 1°, van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vereiste dat de betrokkene over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van de betekening per gerechtsdeurwaardersexploot te betalen, werd ingevoerd omdat de omstandigheid dat een veroordeelde van zijn vrijheid is beroofd ertoe kan leiden dat hij niet tijdig verzet kan aantekenen tegen een veroordelende beslissing; die verantwoording geldt niet alleen voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken, maar ook voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelende arresten op strafgebied van het hof van assisen, zodat een grondwetsconforme uitlegging er dan ook toe leidt dat de in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
236 van 20 januari 1936 bepaalde mogelijkheid om verzet aan te tekenen door het afleggen van een verklaring aan de gevangenisdirecteur ook geldt voor bij verstek uitgesproken veroordelingen op strafgebied door het hof van assisen (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.2 - Vermoeden van onschuld - Burgerlijke partij
Het vermoeden van onschuld heeft betrekking op de houding van de rechter die moet kennisnemen van een beschuldiging in strafzaken (1), wat niet het geval is wanneer de eiser slechts als burgerlijke partij is opgetreden; enkel omdat de feitenrechter uit het aan zijn beoordeling voorgelegde dossier elementen heeft gehaald met betrekking tot het gedrag van de burgerlijke partij, zelfs als die een onwettigheid kunnen opleveren, teneinde de context te schetsen van de feiten die de beklaagde ten laste zijn gelegd, kan geen miskenning van het recht op een onpartijdige rechtbank worden afgeleid (2). (1) Cass. (verenigde kamers) 16 september 1998, AR A.94.0001.F (dat uitspraak doet over een cassatieberoep tegen een tussenarrest in de zaak "Agusta-Dassault", JLMB 1998, p. 1354. (2) Zie concl. "in substantie" OM in Pas. 2017, nr. ....
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.0994.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.2 - Vermoeden van onschuld - Burgerlijke partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.0994.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Onpartijdige rechtbank - Beoordeling van gegevens met betrekking tot de burgerlijke partij
Het vermoeden van onschuld heeft betrekking op de houding van de rechter die moet kennisnemen van een beschuldiging in strafzaken (1), wat niet het geval is wanneer de eiser slechts als burgerlijke partij is opgetreden; enkel omdat de feitenrechter uit het aan zijn beoordeling voorgelegde dossier elementen heeft gehaald met betrekking tot het gedrag van de burgerlijke partij, zelfs als die een onwettigheid kunnen opleveren, teneinde de context te schetsen van de feiten die de beklaagde ten laste zijn gelegd, kan geen miskenning van het recht op een onpartijdige rechtbank worden afgeleid (2). (1) Cass. (verenigde kamers) 16 september 1998, AR A.94.0001.F (dat uitspraak doet over een cassatieberoep tegen een tussenarrest in de zaak "Agusta-Dassault", JLMB 1998, p. 1354. (2) Zie concl. "in substantie" OM in Pas. 2017, nr. ....
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.0994.F AC nr. ...
RECHTERLIJK GEWIJSDE
GEZAG VAN GEWIJSDE
Gezag van gewijsde - Allerlei - Administratieve annulatiegerechten - Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - Arrest - Administratieve handeling - Nietigverklaring - Gezag van gewijsde
Uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende het gezag van gewijsde van de administratieve annulatiegerechten, volgt dat deze arresten gezag van gewijsde hebben erga omnes en dat ingevolge de terugwerkende kracht van die vernietigingsarresten de administratieve rechtshandelingen ab initio tenietgaan, zodat de partijen opnieuw in de toestand worden geplaatst waarin zij zich bevonden voor de nietig verklaarde beslissing (1). (1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0008.N AC nr. ...
Gezag van gewijsde - Allerlei - Administratieve annulatiegerechten - Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - Arrest - Administratieve handeling - Nietigverklaring - Gezag van gewijsde
Uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende het gezag van gewijsde van de administratieve annulatiegerechten, volgt dat deze arresten gezag van gewijsde hebben erga omnes en dat ingevolge de terugwerkende kracht van die vernietigingsarresten de administratieve rechtshandelingen ab initio tenietgaan, zodat de partijen opnieuw in de toestand worden geplaatst waarin zij zich bevonden voor de nietig verklaarde beslissing (1). (1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0008.N AC nr. ...
Gezag van gewijsde - Allerlei - Administratieve annulatiegerechten - Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - Arrest - Administratieve handeling - Nietigverklaring - Gezag van gewijsde
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0008.N AC nr. ...
Gezag van gewijsde - Allerlei - Administratieve annulatiegerechten - Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - Arrest - Administratieve handeling - Nietigverklaring - Gezag van gewijsde
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2015.0008.N AC nr. ...
Gezag van gewijsde - Strafzaken - Voorwerp - Aanhangigmaking van de feiten onder een oorspronkelijke kwalificatie - Beslissing van de rechter dat hij niet van de feiten heeft kennisgenomen onder een andere kwalificatie
Alleen datgene wat de strafrechter zeker en noodzakelijkerwijs heeft geoordeeld m.b.t. het bestaan van de aan de beklaagde ten laste gelegde feiten, met inachtneming van de gronden waarop de strafrechtelijke beslissing noodzakelijkerwijs steunt, heeft gezag van gewijsde in strafzaken (1). (1) Zie Cass. 7 december 2009, AR C.08.0516.F, AC 2009, nr. 722.
4 mei 2017
4 mei 2017
C.2016.0187.F AC nr. ...
RECHTERLIJKE ORGANISATIE
STRAFZAKEN
Strafzaken - Eindbeslissing over een geschilpunt - Behandeling van andere geschilpunten - Samenstelling van de zetel
Uit artikel 779 Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat op straffe van nietigheid de rechters die aan de beraadslaging deelnemen en uitspraak doen, alle rechtszittingen hebben bijgewoond waarop de zaak werd behandeld, volgt niet dat wanneer de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt is uitgeput en over dit geschilpunt een eindbeslissing is gewezen, de behandeling van de overige geschilpunten enkel door dezelfde rechters kan gebeuren als die welke over het eerste geschilpunt uitspraak heeft gedaan (1). (1) Cass. 8 januari 2002, AR P.99.1529.N, AC 2002, nr. 13; Zie: Cass. 15
april 2005, AR C.03.0285.N, AC 2005, nr. 229.
6 december 2016
6 december 2016
P.2016.0819.N AC nr. ...
Strafzaken - Hof van beroep - Samenstelling van het rechtscollege - Verhinderde raadsheer - Vervanging door een plaatsvervangend raadsheer - Aanwijzing
Uit artikel 321, eerste en tweede lid, Gerechtelijk Wetboek volgt niet dat de aanwijzing van een raadsheer dan wel plaatsvervangend raadsheer ter vervanging van een verhinderde raadsheer bij schriftelijke beschikking dient te gebeuren.
6 december 2016
6 december 2016
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
P.2016.0819.N AC nr. ...
- Algemeen beginsel van het recht op onpartijdigheid - Collegiaal orgaan - Onpartijdigheid - Terdiscussiestelling - Voorwaarden - Besluitvorming bij consensus - Toepassing van het algemeen beginsel van het recht op onpartijdigheid
De onpartijdigheid van een collegiaal orgaan kan slechts ter discussie worden gesteld indien, enerzijds, precieze feiten kunnen worden aangevoerd op grond waarvan een redelijke twijfel kan bestaan omtrent de onpartijdigheid van een of meer leden van dat college en indien, anderzijds, uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat de partijdigheid van dat lid of van die leden het college in zijn geheel heeft kunnen beïnvloeden; die regel blijft gelden wanneer de beslissing van dat college bij consensus moet worden genomen (1). (1) Zie Cass. 25 april 2014, AR C.13.0255.F, AC 2014, nr. 300.
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0498.F AC nr. ...
- Legaliteitsbeginsel - Draagwijdte - Gevolg - Wet Dierenbescherming - KB Inrichting Dieren
De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen; uit de wetsgeschiedenis van de Wet Dierenbescherming blijkt dat deze wet aan de reeds bestaande doelstellingen inzake dierenbescherming zoals de bescherming tegen menselijke wreedheden, uitdrukkelijk het doel heeft toegevoegd het welzijn van de dieren te bevorderen door in hun behoeften te voorzien en zowel het personeel toepassingsgebied van artikel 4, § 1, Wet Dierenbescherming als het materieel en het moreel element van dat artikel zijn duidelijk omschreven en voldoende afgebakend, zodat voor al degenen op wie die bepalingen toepasselijk zijn, zij voldoende toegankelijk zijn en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen zij op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijven, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is (1). (1) Parl. St., Senaat, 1982-1983, 469/2.
13 december 2016
13 december 2016
RECHTSBIJSTAND
P.2016.0424.N AC nr. ...
- Kosteloze rechtspleging - Rechtmatigheid - Vreemdeling - Maatregel van vrijheidsberoving - Cassatieberoep - Betekening aan het openbaar ministerie - Noodzakelijkheid - Vervolg
Is kennelijk niet rechtmatig in de zin van artikel 667 Gerechtelijk Wetboek het verzoek dat strekt tot het bekomen van de kosteloze rechtspleging met het oog op de betekening van de ingestelde cassatieberoepen aan het openbaar ministerie wanneer de verzoeker die als vreemdeling opkomt tegen de bij ministerieel besluit lastens hem genomen maatregel van vrijheidsberoving, wat de toepassing van artikel 427 Wetboek van Strafvordering betreft, gelijk te stellen is met een vervolgde persoon en derhalve niet gehouden is zijn cassatieberoep te laten betekenen aan het openbaar ministerie.
4 oktober 2016
4 oktober 2016
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
G.2016.0207.N AC nr. ...
- Openbaar ministerie - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek - In het ongelijk gestelde partij
Het openbaar ministerie dat in het ongelijk wordt gesteld in een vordering die voor een burgerlijk
rechtscollege is ingesteld op grond van artikel 138bis, §1, Gerechtelijk Wetboek, moet krachtens de bepalingen van de artikelen 1017, eerste lid, 1018,6°, en 1022, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek in de persoon van de Belgische Staat worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 138bis, § 1, 1017, eerste lid, 1018, 6°, en 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Openbaar ministerie - Artikel 138bis, § 1, Gerechtelijk Wetboek - In het ongelijk gestelde partij
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0222.N AC nr. ...
- Strafzaken - Procedure voor de feitenrechter - Meerdere partijen in het ongelijk gesteld -
Berekening van de vergoeding - In het ongelijk gestelde partijen in solidum veroordeeld tot dezelfde schade
Wanneer meerdere partijen in het ongelijk zijn gesteld, moet de berekening van de rechtsplegingsvergoeding gebeuren ten aanzien van ieder van hen (1); dat deze partijen in solidum gehouden zijn tot vergoeding van dezelfde schade ten overstaan van de burgerlijke partijen, doet hier niet aan af. (1) Zie: Cass. 2 december 2008, AR P.08.0589.N, AC 2008, nr. 687; Cass. 9 november
2011, AR P.11.0886.F, AC 2011, nr. 606.
- Artt. 162bis en 194 Wetboek van Strafvordering
- Art. 1022 Gerechtelijk Wetboek
6 december 2016
6 december 2016
P.2015.0250.N AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
GEEN CONCLUSIE
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Burgerlijke vordering uit misdrijf - Verstek van de verwerende of vorderende partij - Vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij - Verwerping
De rechter bij verstek die de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij niet inwilligt, moet vaststellen dat het inwilligen ervan strijdig is met de openbare orde.
13 december 2016
13 december 2016
REGELING VAN RECHTSGEBIED
STRAFZAKEN
P.2016.0421.N AC nr. ...
Strafzaken - Tussen vonnisgerechten - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Territoriale bevoegdheid - Maatstaf - Initiële beslissing doet uitspraak over een strafuitvoeringsmodaliteit
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.1319.F AC nr. ...
Strafzaken - Tussen vonnisgerechten - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Territoriale bevoegdheid - Maatstaf - Initiële beslissing doet uitspraak over een strafuitvoeringsmodaliteit
Om bevoegd te blijven, moet de strafuitvoeringsrechtbank reeds uitspraak hebben gedaan over een strafuitvoeringsmodaliteit, overeenkomstig haar op het ogenblik van de eerste aanhangigmaking geldende territoriale bevoegdheid; zo dat niet het geval is, wordt de bevoegdheid toegekend aan de strafuitvoeringsrechtbank die territoriaal bevoegd is op het ogenblik van het indienen van de aanvraag door de veroordeelde of van het advies van de gevangenisdirecteur (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. xxx; diezelfde dag werden nog drie gelijksoortige arresten gewezen (AR P.16.1320.F, P.16.1321.F en P.17.0113.F).
- Art. 635, § 1, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.1319.F AC nr. ...
SCHIP, SCHEEPVAART
- Berging zeeschip - Beperking aansprakelijkheid eigenaar
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2016.0219.N AC nr. ...
- Berging zeeschip - Beperking aansprakelijkheid eigenaar
In geval van aansprakelijkheidsbeperking in overeenstemming met artikel 18 Wrakkenwet, kan de overheid de scheepseigenaar niet verplichten om over te gaan tot de berging van het vaartuig (1).
(1) Zie andersluidende concl. OM.
- Artt. 15 en 18 Wet 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale Akten inzake de zeevaart
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2016.0219.N AC nr. ...
- Berging zeeschip - Betaling van de kosten - Beperking aansprakelijkheid eigenaar - Ambtshalve berging door de overheid - Som voor te schieten door de eigenaar of de aansprakelijke derden - Gevorderde bedrag
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2016.0219.N AC nr. ...
- Berging zeeschip - Betaling van de kosten - Beperking aansprakelijkheid eigenaar - Ambtshalve berging door de overheid - Som voor te schieten door de eigenaar of de aansprakelijke derden - Gevorderde bedrag
Indien de overheid beslist om ambtshalve tot de berging over te gaan, kan zij krachtens artikel 15 Wrakkenwet, vooraf, van de eigenaar of de aansprakelijke derden eisen om de som voor te schieten die zij voldoende acht om de kosten van de berging te dekken; in dat geval mag, volgens artikel 15, tweede lid, het van de eigenaar van het gestrande of gezonken vaartuig gevorderde bedrag niet meer bedragen dan waartoe de eigenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken op grond van artikel 18 van de wet (1). (1) Zie andersluidende concl. OM.
- Artt. 15 en 18 Wet 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale Akten inzake de zeevaart
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2016.0219.N AC nr. ...
SOCIALE ZEKERHEID
ALGEMEEN
Algemeen - Europese Unie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. 315
Algemeen - Europese Unie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog in het arrest C-269/15 van 26 oktober 2016, samengevat, dat hoewel de aanvullende pensioenstelsels op basis waarvan de aan de orde zijnde prestaties aan de verweerder zijn uitgekeerd, geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, onder j, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, de bijdragen die in dezen op de prestaties van deze stelsels zijn ingehouden, niettemin binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen omdat deze bijdragen rechtstreeks en specifiek bestemd zijn voor de financiering van bepaalde takken van de Belgische sociale zekerheid; het middel dat geheel ervan uitgaat dat de
bijdrageheffing die op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, ZIV-wet en artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen is verricht op de aan de verweerder uitgekeerde aanvullende pensioenen, niet onderworpen is aan het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geformuleerde beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, omdat de stelsels op grond waarvan die aanvullende pensioenen zijn uitgekeerd zelf niet binnen de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting (1).
(1) Zie concl. OM.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. ...
Algemeen - Handvest van de sociaal verzekerde - Prestaties - Beslissing - Kennisgeving - Bewijs
Uit de artikelen 13, 14 en 16, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde volgt dat de kennisgeving van een beslissing tot toekenning of weigering van de prestaties geschiedt door het toezenden van een beslissing die voldoet aan de wettelijke verplichtingen van motivering en kennisgeving per gewone brief of door het overhandigen ervan aan de betrokkene; hoewel uit die artikelen volgt dat de beslissing geschreven moet zijn, volgt noch uit artikel 16, noch uit enige andere wettelijke bepaling dat het bewijs van de verzending of overhandiging ervan aan de betrokkene schriftelijk dient te gebeuren.
- Artt. 13, 14 en 16 Wet 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0065.F AC nr. ...
Algemeen - Europese Unie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
S.2012.0147.N AC nr. 315
Algemeen - Europese Unie - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijdragen op Belgische aanvullende pensioenstelsels - Geen wettelijke regeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxx.
6 maart 2017
6 maart 2017
STRAF
ANDERE STRAFFEN
S.2012.0147.N AC nr. ...
Andere Straffen - Allerlei - Beroepsverbod - Wet Beroepsuitoefeningsverbod - Valsheid in geschriften - Valsheid in informatica - Toepassing beroepsuitoefeningsverbod - Draagwijdte
Artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat de rechter die een persoon veroordeelt, zelfs voorwaardelijk, als dader of medeplichtige aan valsheid in geschriften of gebruik van valsheid in geschriften of poging daartoe zijn veroordeling kan gepaard doen gaan met het verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in deze bepaling vermelde functies uit te oefenen; aangezien eensdeels de wezenlijke constitutieve bestanddelen van de in artikel 210bis Strafwetboek bedoelde valsheid overeenstemmen met deze van de valsheden bepaald in de artikelen 194 tot 197 van dat wetboek, die zijn opgenomen in afdeling 1 van hetzelfde hoofdstuk van het Strafwetboek en anderdeels blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 210bis Strafwetboek dat de wetgever de bedoeling had offline en online criminaliteit zoveel mogelijk op eenzelfde manier te bestraffen en ervoor te zorgen dat bestaande misdrijven waarbij informatica als nieuwe modus operandi wordt gebruikt, niet onbestraft zouden blijven omdat de constitutieve bestanddelen van de bestaande misdrijven onvoldoende technologieneutraal zouden zijn om zonder meer te gelden in een informaticacontext, volgt hieruit dat artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod volgens de bedoeling van de wetgever niet enkel de wettelijke grondslag is voor het opleggen van het hier bedoelde beroepsverbod aan degene die schuldig is verklaard aan een valsheid bedoeld in de voormelde afdeling 1 van het Strafwetboek, maar ook aan degene die schuldig is verklaard aan valsheid in informatica als bedoeld in de voormelde afdeling 2bis van dat wetboek; dat artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod niet werd aangepast ter gelegenheid van de invoering van artikel 210bis Strafwetboek bij artikel 4 van de wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St. , Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp.. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 314-317 en 332.
13 december 2016
13 december 2016
AUTRES PEINES
P.2015.1117.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak op die goederen door een derde
Om zijn aanspraken te doen gelden op goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring en de rechtmatigheid van zijn bezit op die goederen aan te tonen, kan een derde tussenkomen in elke stand van de procedure en kan hij, ongeacht of hij reeds procespartij is, rechtsmiddelen aanwenden tegen de beslissing die een goed verbeurdverklaart waarop hij aanspraken doet gelden; is een derde reeds in een andere hoedanigheid procespartij in de procedure waarin dat goed dreigt te worden verbeurdverklaard, dan volstaat het dat hij de rechter kennis geeft van het feit dat hij aanspraken op dat goed doet gelden; uit de hoedanigheid of bijkomende hoedanigheid die de derde ingevolge die tussenkomst, dat rechtsmiddel of die kennisgeving verkrijgt, volgt de verplichting voor de vonnisrechter om de aanspraken van die derde in feite en in rechte te onderzoeken en voor het Hof om de wettigheid van de verbeurdverklaring na te gaan (1). (1) Zie concl. OM; Cass. 15 december 2015, AR P.15.1142.N, AC 2015, nr. 753.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Verbeurdverklaring van goederen lastens een beklaagde - Verzet door een als beklaagde aanwezige andere procespartij - Ontvankelijkheid
De mogelijkheid voor een als beklaagde aanwezige procespartij om verzet te doen tegen een beslissing die lastens een andere beklaagde goederen verbeurdverklaart, hangt enkel af van de vraag of die procespartij in loop van de procedure aanspraken op deze goederen heeft doen gelden en wanneer dat niet het geval is, dan is de vermelde beslissing ten aanzien van die procespartij bij verstek gewezen; het feit dat zij zich in de procedure effectief heeft verdedigd als beklaagde en dat het vonnis of arrest tegenover haar in die hoedanigheid op tegenspraak is uitgesproken, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak van derden - Ambtshalve onderzoek
De rechter dient niet ambtshalve de mogelijke aanspraken te onderzoeken op de verbeurd te verklaren goederen van derden die niet voor hem verschijnen, ook al gaat het om personen die reeds in een andere hoedanigheid in de procedure aanwezig zijn (1). (1) Zie concl. OM; Zie: Cass. 15 december 2015, AR P.15.1142.N, AC 2015, nr. 753.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak op die goederen door een derde - Tussenkomst of aanwezigheid in de procedure
Om zijn aanspraken te doen gelden op goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring en de rechtmatigheid van zijn bezit op die goederen aan te tonen, kan een derde tussenkomen in elke stand van de procedure en kan hij, ongeacht of hij reeds procespartij is, rechtsmiddelen aanwenden tegen de beslissing die een goed verbeurdverklaart waarop hij aanspraken doet gelden; is een derde reeds in een andere hoedanigheid procespartij in de procedure waarin dat goed dreigt te worden verbeurdverklaard, dan volstaat het dat hij de rechter kennis geeft van het feit dat hij aanspraken op dat goed doet gelden; uit de hoedanigheid of bijkomende hoedanigheid die de derde ingevolge die tussenkomst, dat rechtsmiddel of die kennisgeving verkrijgt, volgt de verplichting voor de vonnisrechter om de aanspraken van die derde in feite en in rechte te onderzoeken en voor het Hof om de wettigheid van de verbeurdverklaring na te gaan (1). (1) Zie concl. OM; Cass. 15 december 2015, AR P.15.1142.N, AC 2015, nr. 753.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Verbeurdverklaring van goederen lastens een beklaagde -
Verzet door een als beklaagde aanwezige andere procespartij - Ontvankelijkheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak van derden - Ambtshalve onderzoek
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak op die goederen door een derde - Tussenkomst of aanwezigheid in de procedure
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Witwasmisdrijf - Voorwerp van het misdrijf - Bijzondere verbeurdverklaring - Vereiste - Rechten van derden - Derden
Artikel 505, derde lid, Strafwetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan door de wet van 10 mei 2007, vereist niet dat de verbeurd te verklaren goederen, voorwerp van het misdrijf witwassen, tot het vermogen van de veroordeelde behoren, maar laat enkel toe dat derden krachtens hun rechtmatig bezit aanspraken op die goederen doen gelden; onder derden zijn hier te verstaan, alle personen die niet werden veroordeeld voor het witwasmisdrijf of een eraan ten grondslag liggend misdrijf (1). (1) Zie: Cass. 14 januari 2004, AR P.03.1185.F, AC 2004, nr. 20 met
concl. advocaat-generaal Loop; Cass. 4 maart 2014, AR P.13.1852.N, AC 2014, nr. 170; Cass. 15
december 2015, AR P.15.1142.N, AC 2015, nr. 753.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Vermogensvoordelen - Verbeurdverklaring van een hoofdsom - Schadevergoeding ten bedrage van dezelfde hoofdsom - Hoofdelijke gehoudenheid van de beklaagden tot de schadevergoeding - Verdeling van het verbeurdverklaarde vermogensvoordeel onder de beklaagden - Rechtsgrond - Draagwijdte
De beslissing van de strafrechter over de hoofdelijke gehoudenheid van beklaagden tot betaling van schadevergoeding aan de burgerlijke partij is vreemd aan de beslissing van die rechter over de verdeling van het verbeurdverklaarde vermogensvoordeel onder deze beklaagden vermits het hier gaat over onderscheiden beslissingen met een andere rechtsgrond; de rechter die oordeelt dat een verbeurd te verklaren vermogensvoordeel voortspruit uit misdrijven waaraan hij verschillende beklaagden schuldig verklaart, oordeelt onaantastbaar in welke mate hij dat vermogensvoordeel onder die beklaagden verdeelt en hij dient dat vermogensvoordeel niet te verdelen op grond van de benadeling die elk van deze misdrijven aan de burgerlijke partij heeft veroorzaakt, maar kan de verdeling steunen op de mate van de betrokkenheid van elke beklaagde bij deze misdrijven vermits die verdeling deel uitmaakt van de beslissing over de strafmaat waarbij de rechter alle aan tegenspraak onderworpen feitelijke gegevens over de bewezen verklaarde misdrijven en de persoonlijkheid van de beklaagden mag betrekken (1). (1) Cass. 14 oktober 2014, AR P.13.1970.N, AC 2014, nr. 604.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Vermogensvoordelen - Verbeurdverklaring van een
hoofdsom - Schadevergoeding ten bedrage van dezelfde hoofdsom - Rechtsgrond - Motivering - Draagwijdte
Verbeurdverklaring en schadevergoeding hebben een onderling verschillende rechtsgrond aangezien de verbeurdverklaring een straf is die ertoe strekt aan de veroordeelde een leed op te leggen als sanctie voor een door de strafwet verboden gedraging, terwijl schadevergoeding strekt tot het herstel van het door een onrechtmatige daad veroorzaakte nadeel aan het slachtoffer en zodoende van burgerrechtelijke aard is; het feit dat de rechter een beklaagde veroordeelt tot schadevergoeding aan de burgerlijke partij, verplicht hem dan ook niet tot een bijkomende motivering over het nut van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen lastens die beklaagde en het feit dat de schadevergoeding en de verbeurdverklaring dezelfde hoofdsom tot voorwerp hebben, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 10 juni 2014, AR P.14.0280.N, AC 2014, nr. 412.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Goederen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring - Aanspraak op die goederen door een derde
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. VERSCHONINGSGRONDEN
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden - Strafuitsluitende verschoningsgrond - Verdovende middelen - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.1128.F AC nr. ...
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden - Strafuitsluitende verschoningsgrond - Verdovende middelen - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Om de in artikel 6, tweede lid, Drugswet bepaalde vrijstelling van straffen te genieten, dienen de onthullingen oprecht en volledig te zijn zodat de overheid vervolgingen kan instellen (1); dat houdt in dat de aangever niet alleen zijn eigen aandeel onthult, maar ook alle informatie waarover hij beschikt omtrent de omstandigheden en daders van het misdrijf (2); de rechter hoeft evenwel, bij ontstentenis van een conclusie waarin de oprechtheid van de onthullingen van de beklaagde wordt betwist, niet uitdrukkelijk te verduidelijken dat die onthullingen oprecht en volledig zijn wat de eigen rol van de beklaagde betreft (3). (1) Cass. 8 december 1992, AR 7226, AC 1992, nr. 779. (2) Zie
Cass. 24 februari 1998, AR P.98.0106.N, AC 1998, nr. 106; Cass. 8 april 2008, AR P.08.0092.N, AC
2008, nr. 212. (3) (Impliciet) zie concl. "in substantie" OM.
18 januari 2017
18 januari 2017
STRAFUITVOERING
P.2016.1128.F AC nr. ...
- Regeling van rechtsgebied - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Territoriale bevoegdheid - Maatstaf - Initiële beslissing doet uitspraak over een strafuitvoeringsmodaliteit
Om bevoegd te blijven, moet de strafuitvoeringsrechtbank reeds uitspraak hebben gedaan over een strafuitvoeringsmodaliteit, overeenkomstig haar op het ogenblik van de eerste aanhangigmaking geldende territoriale bevoegdheid; zo dat niet het geval is, wordt de bevoegdheid toegekend aan de strafuitvoeringsrechtbank die territoriaal bevoegd is op het ogenblik van het indienen van de aanvraag door de veroordeelde of van het advies van de gevangenisdirecteur (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. xxx; diezelfde dag werden nog drie gelijksoortige arresten gewezen (AR P.16.1320.F, P.16.1321.F en P.17.0113.F).
- Art. 635, § 1, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2016.1319.F AC nr. ...
- Regeling van rechtsgebied - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Territoriale bevoegdheid - Maatstaf - Initiële beslissing doet uitspraak over een strafuitvoeringsmodaliteit
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
8 februari 2017
8 februari 2017
UITLEVERING
P.2016.1319.F AC nr. ...
- Uitleveringswet 1874 - Artikel 1, § 2, eerste lid - Voorwaarde van dubbele incriminatie - Draagwijdte
De rechter dient de dubbele strafbaarstelling van de ten laste gelegde feiten, waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, te onderzoeken los van de beoordeling van de schuld van de verdachte en hij dient aldus enkel te onderzoeken of de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd ook in België straf baar zijn (1). (1) Cass. 11 april 2000, AR P. 00.0407.N, AC 2000, nr. 246.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1117.N AC nr. ...
- Draagwijdte - Europees uitleveringsverdrag van 13 december 1957 - Artikel 2.1 - Voorwaarde van dubbele incriminatie
De rechter dient de dubbele strafbaarstelling van de ten laste gelegde feiten, waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, te onderzoeken los van de beoordeling van de schuld van de verdachte en hij dient aldus enkel te onderzoeken of de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd ook in België straf baar zijn (1). (1) Cass. 11 april 2000, AR P. 00.0407.N, AC 2000, nr. 246.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1117.N AC nr. ...
- Uitleveringswet 1874 - Artikel 2bis, eerste lid - Vervolging op grond van godsdienst - Schending van het specialiteitsbeginsel - Draagwijdte
Het onderzoeksgerecht mag de bewering dat het gevaar bestaat dat de verzoekende staat bij uitlevering de betrokkene zal vervolgen voor andere feiten dan waarvoor de uitlevering wordt verleend, verwerpen met de vaststelling dat niet aannemelijk is dat de verzoekende staat het specialiteitsbeginsel niet zal respecteren en dit ongeacht de mogelijkheid om een aanvullend en opnieuw te beoordelen uitleveringsverzoek aan België te richten.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1117.N AC nr. ...
- Motivering - Draagwijdte - Specialiteitsbeginsel - Uitleveringswet 1874 - Artikel 3 - Uitvoerbaarverklaring van een door de buitenlandse overheid verleend aanhoudingsbevel
De beslissing van een onderzoeksgerecht waarbij een door een buitenlandse overheid verleend aanhoudingsbevel uitvoerbaar wordt verklaard, is geen vonnis in de zin van artikel 149 Grondwet; geen wetsbepaling verplicht het onderzoeksgerecht dat uitspraak doet over de tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse overheid verleend aanhoudingsbevel, om in zijn beslissing de verdragsbepaling met betrekking tot het specialiteitsbeginsel te vermelden (1). (1) Cass. 1 maart 2011, AR P.11.0227.N, AC 2011, nr. 174; Cass. 29 augustus 1995, AR P. 95.0864.F, AC 1995, nr. 358;
M. DE SWAEF, Uitlevering: Uitvoerbaarverklaring, Comm. Straf.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1117.N AC nr. ...
- Europees uitleveringsverdrag van 13 december 1957 - Artikel 14.1 - Vervolging op grond van godsdienst - Schending van het specialiteitsbeginsel - Draagwijdte
Het onderzoeksgerecht mag de bewering dat het gevaar bestaat dat de verzoekende staat bij uitlevering de betrokkene zal vervolgen voor andere feiten dan waarvoor de uitlevering wordt verleend, verwerpen met de vaststelling dat niet aannemelijk is dat de verzoekende staat het specialiteitsbeginsel niet zal respecteren en dit ongeacht de mogelijkheid om een aanvullend en opnieuw te beoordelen uitleveringsverzoek aan België te richten.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1117.N AC nr. ...
VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN
- Valsheid in informatica - Bijkomende straf van beroepsuitoefeningsverbod - Toepasselijkheid - Draagwijdte
Artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat de rechter die een persoon veroordeelt, zelfs voorwaardelijk, als dader of medeplichtige aan valsheid in geschriften of gebruik van valsheid in geschriften of poging daartoe zijn veroordeling kan gepaard doen gaan met het verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in deze bepaling vermelde functies uit te oefenen; aangezien eensdeels de wezenlijke constitutieve bestanddelen van de in artikel 210bis Strafwetboek bedoelde valsheid overeenstemmen met deze van de valsheden bepaald in de artikelen 194 tot 197 van dat wetboek, die zijn opgenomen in afdeling 1 van hetzelfde hoofdstuk van het Strafwetboek en anderdeels blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 210bis Strafwetboek dat de wetgever de bedoeling had offline en online criminaliteit zoveel mogelijk op eenzelfde manier te bestraffen en ervoor te zorgen dat bestaande misdrijven waarbij informatica als nieuwe modus operandi wordt gebruikt, niet onbestraft zouden blijven omdat de constitutieve bestanddelen van de bestaande misdrijven onvoldoende technologieneutraal zouden zijn om zonder meer te gelden in een informaticacontext, volgt hieruit dat artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod volgens de bedoeling van de wetgever niet enkel de wettelijke grondslag is voor het opleggen van het hier bedoelde beroepsverbod aan degene die schuldig is verklaard aan een valsheid bedoeld in de voormelde afdeling 1 van het Strafwetboek, maar ook aan degene die schuldig is verklaard aan valsheid in informatica als bedoeld in de voormelde afdeling 2bis van dat wetboek; dat artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod niet werd aangepast ter gelegenheid van de invoering van artikel 210bis Strafwetboek bij artikel 4 van de wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St. , Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp.. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 314-317 en 332.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1117.N AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN
HANDELSVENNOOTSCHAPPEN
Handelsvennootschappen - Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid - Overdracht van aandelen - Inschrijving in het register van aandelen
De inschrijving van een overdracht van aandelen in het register van aandelen van een vennootschap maakt die overdracht tegenstelbaar voor alles wat daarin is vervat, zowel wat betreft de rechten als de verplichtingen die aan de eigendom van de aandelen verbonden zijn, en vormt een afwijking van het gemeen recht van de overdracht van rechten en verplichtingen.
- Art. 250 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2015.0283.F AC nr. ...
VERBINTENIS
- Samenhangende verbintenissen - Opschortingsrecht - Voorafgaande kennisgeving
De uitoefening van het opschortingsrecht bij samenhangende verbintenissen dient, in beginsel, niet vooraf te worden gegaan door een kennisgeving aan de schuldeiser; niettemin kan onder omstandigheden, op grond van de goede trouw, van de schuldenaar worden gevergd dat deze vooraf zij voornemen tot het opschorten van zijn verbintenis aan de schuldeiser ter kennis brengt en desgevallend op de gevolgen ervan wijst; zulks is het geval wanneer de nakoming binnen een bepaalde termijn dient te gebeuren waarna zij doelloos is geworden en de schuldenaar weet of hoort te weten dat zulks de schuldeiser blootstelt aan onherroepelijke schade (1). (1) Zie Cass. 7 februari 1979, AC 1978-79, 661; zie ook X. XXXXX en X. XXXXXX, Xxxxxxx is geen afstel : enac als tijdelijk verweermiddel en de noodzaak tot ingebrekestelling ( neen ) en kennisgeving ( soms ), Limb. Rechtsl. 2014, afl. 2, 135-142, noot onder het bestreden arrest, inzonderheid sub 7.
- Artt. 1102 en 1134 Burgerlijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0417.N AC nr. ...
- Samenhangende verbintenissen - Schuldenaar - Opschortingsrecht - Termijn - Wijze van uitoefening
Xxxxxxx van samenhangende verbintenissen, zoals bij wederkerige overeenkomsten, is een schuldenaar gerechtigd om, zonder rechterlijke machtiging, de nakoming van de eigen verbintenis op te schorten zolang de schuldeiser de eigen verbintenis jegens hem niet nakomt; dit opschortingsrecht dient te goeder trouw te worden uitgeoefend (1). (1) Cass. 24 september 2009, A.R. C.08.0346.N, AC 2009, nr. 524.
- Artt. 1102 en 1134 Burgerlijk Wetboek
13 januari 2017
13 januari 2017
C.2015.0417.N AC nr. ...
VERDOVENDE MIDDELEN [ZIE: 163/01 GENEESKUNDE]
- Strafuitsluitende verschoningsgrond - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Om de in artikel 6, tweede lid, Drugswet bepaalde vrijstelling van straffen te genieten, dienen de onthullingen oprecht en volledig te zijn zodat de overheid vervolgingen kan instellen (1); dat houdt in dat de aangever niet alleen zijn eigen aandeel onthult, maar ook alle informatie waarover hij beschikt omtrent de omstandigheden en daders van het misdrijf (2); de rechter hoeft evenwel, bij ontstentenis van een conclusie waarin de oprechtheid van de onthullingen van de beklaagde wordt betwist, niet uitdrukkelijk te verduidelijken dat die onthullingen oprecht en volledig zijn wat de eigen rol van de beklaagde betreft (3). (1) Cass. 8 december 1992, AR 7226, AC 1992, nr. 779. (2) Zie
Cass. 24 februari 1998, AR P.98.0106.N, AC 1998, nr. 106; Cass. 8 april 2008, AR P.08.0092.N, AC
2008, nr. 212. (3) (Impliciet) zie concl. "in substantie" OM.
18 januari 2017
18 januari 2017
P.2016.1128.F AC nr. ...
- Strafuitsluitende verschoningsgrond - Oprechte en volledige onthullingen - Motivering door de feitenrechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
18 januari 2017
18 januari 2017
VERJARING
BURGERLIJKE ZAKEN
P.2016.1128.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Stuiting - Gedinginleidende akte - Vordering - Voorwerp van de vordering - Aangevoerde middelen - Onderscheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0058.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Aanvangspunt - Vijfjarige verjaring - Rechtsvordering tot buitencontractuele aansprakelijkheid - Benadeelde - Beschikking over gegevens op grond waarvan een persoon aansprakelijk kan zijn
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
30 maart 2017
30 maart 2017
C.2016.0111.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Stuiting - Gedinginleidende akte - Vordering - Voorwerp van de vordering - Aangevoerde middelen - Onderscheid
Krachtens artikel 2244, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek stuit de gedinginleidende akte de verjaring voor de vordering die deze akte inleidt, ongeacht de middelen die zijn aangevoerd tot staving van die vordering (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0058.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Stuiting - Dagvaarding voor het gerecht - Stuiting van de verjaring - Draagwijdte - Ingeleide vordering en vorderingen die virtueel zijn begrepen in de vordering
Een dagvaarding stuit de verjaring voor de vordering die ze inleidt en voor de vorderingen die virtueel erin begrepen zijn; een vordering is virtueel begrepen in de oorspronkelijke vordering als beide vorderingen hetzelfde voorwerp hebben (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0078.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Stuiting - Dagvaarding voor het gerecht - Stuiting van de verjaring - Draagwijdte - Ingeleide vordering en vorderingen die virtueel zijn begrepen in de vordering
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0078.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Aanvangspunt - Vijfjarige verjaring - Rechtsvordering tot buitencontractuele aansprakelijkheid - Benadeelde - Beschikking over gegevens op grond waarvan een persoon aansprakelijk kan zijn
Uit artikel 2262bis, §1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de verjaring pas ingaat wanneer de benadeelde over de gegevens beschikt op grond waarvan hij ervan kan uitgaan dat de persoon voor de schade aansprakelijk zou kunnen zijn wegens een fout of wegens een aansprakelijkheidsgrond (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
- Art. 2262bis, § 2 Burgerlijk Wetboek
30 maart 2017
30 maart 2017
C.2016.0111.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Strafvordering - Termijnen - Nieuwe wet - Onmiddellijke toepassing
Behoudens een andersluidende bepaling van de wetgever, is de nieuwe wet betreffende de verjaring van de strafvordering, vanaf haar inwerkingtreding, onmiddellijk van toepassing op de strafvordering die voorheen ontstaan is en die volgens de oude wet op dat tijdstip nog niet verjaard is; de volledige duur van de verjaring mag de door de oude wet bepaalde termijn evenwel niet overschrijden (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0025.F AC nr. ...
Strafzaken - Strafvordering - Termijnen - Nieuwe wet - Onmiddellijke toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0025.F AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VER
PROBATIEUITSTEL
Probatieuitstel - Herroeping van het probatie-uitstel - Draagwijdte - Gevolg - Vonnis op verzet dat een probatie-uitstel herroept en een gewoon uitstel verleent voor de helft van de
gevangenisstraf - Onwettige beslissing - Vordering tot vernietiging - Artikel 441 Sv. - Vernietiging met verwijzing
Uit de bepalingen van artikel 14, § 2, eerste en tweede lid, Probatiewet volgt dat het vonnisgerecht bij wie een ontvankelijke vordering tot herroeping van het probatie-uitstel aanhangig is slechts op drie wijzen kan beslissen: het kan het probatie-uitstel handhaven, het kan het probatie- uitstel herroepen of het kan nieuwe voorwaarden aan het reeds verleende probatie-uitstel verbinden; het vonnisgerecht dat moet oordelen over een ontvankelijke herroepingsvordering kan noch de aard noch het voorwerp van de uitgesproken straf wijzigen en kan dan ook een probatie-uitstel niet vervangen door een gewoon uitstel (1). (1) Cass. 11 september 2013, AR P.13.0706.F, AC 2013, nr. 439; X. XXXX, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Larcier, 2014, 217, p. 474-475.
- Art. 14, § 2 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.1103.N AC nr. ...
VERZEKERING
LANDVERZEKERING
Landverzekering - Overeenkomst - Premie - Betaling - Schijnmandataris - Verzekeringnemer - Bevrijdende betaling
Opdat de betaling van de premie van een verzekeringsovereenkomst aan de schijnmandataris bevrijdend is, moet er tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar een verzekeringsovereenkomst bestaan waarbij eerstgenoemde zich ertoe verbindt die premie te betalen als tegenprestatie voor de verbintenis van laatstgenoemde.
- Artt. 1, e) en 13, tweede lid Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0052.F AC nr. ...
WAM-VERZEKERING
WAM- verzekering - Wegverkeersongeval - Spoorweg - Motorrijtuig - Inzittende - Vergoeding
De inzittende van een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig dat bij een verkeersongeval betrokken is, geniet de voorgeschreven vergoeding, ongeacht de plaats waar dat ongeval zich heeft voorgedaan, zelfs wanneer het gaat om een spoor dat volledig is afgezonderd van het wegverkeer (1). (1) Zie Cass. 11 januari 2010, AR C.09.0165.F, AC 2010, nr. 17; GwH, 6 februari 2014, nr.
25/2014.
- Art. 29bis, § 1, eerste lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2015.0253.F AC nr. ...
VERZET
- Verbeurdverklaring van goederen lastens een beklaagde - Verzet door een als beklaagde aanwezige andere procespartij - Ontvankelijkheid
De mogelijkheid voor een als beklaagde aanwezige procespartij om verzet te doen tegen een beslissing die lastens een andere beklaagde goederen verbeurdverklaart, hangt enkel af van de vraag of die procespartij in loop van de procedure aanspraken op deze goederen heeft doen gelden en wanneer dat niet het geval is, dan is de vermelde beslissing ten aanzien van die procespartij bij verstek gewezen; het feit dat zij zich in de procedure effectief heeft verdedigd als beklaagde en dat het vonnis of arrest tegenover haar in die hoedanigheid op tegenspraak is uitgesproken, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2015.1646.N AC nr. ...
- Strafzaken - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal x.x. Xxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
- Strafzaken - Veroordeling bij verstek door het hof van assisen - Verzet - Vormen - KB van 20 januari 1936 - Draagwijdte
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 bepaalt dat personen die zich in hechtenis bevinden verzet kunnen aantekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken door het afleggen van een verklaring aan de attaché-gevangenisdirecteur of de adviseur-gevangenisdirecteur van de strafinrichting en deze bepaling, die tot de inwerkingtreding van artikel 124, 1°, van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vereiste dat de betrokkene over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van de betekening per gerechtsdeurwaardersexploot te betalen, werd ingevoerd omdat de omstandigheid dat een veroordeelde van zijn vrijheid is beroofd ertoe kan leiden dat hij niet tijdig verzet kan aantekenen tegen een veroordelende beslissing; die verantwoording geldt niet alleen voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelingen in strafzaken uitgesproken door de hoven van beroep, de correctionele rechtbanken en de politierechtbanken, maar ook voor van hun vrijheid beroofde personen die verzet wensen aan te tekenen tegen veroordelende arresten op strafgebied van het hof van assisen, zodat een grondwetsconforme uitlegging er dan ook toe leidt dat de in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
236 van 20 januari 1936 bepaalde mogelijkheid om verzet aan te tekenen door het afleggen van een verklaring aan de gevangenisdirecteur ook geldt voor bij verstek uitgesproken veroordelingen op strafgebied door het hof van assisen (1). (1) Zie concl. OM.
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0943.N AC nr. ...
- Verbeurdverklaring van goederen lastens een beklaagde - Verzet door een als beklaagde aanwezige andere procespartij - Ontvankelijkheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxx.
13 december 2016
13 december 2016
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
BURGERLIJKE ZAKEN
P.2015.1646.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Eindvonnis - Nieuw middel - Geschilpunt
Artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek laat niet toe dat in eenzelfde zaak en onder dezelfde partijen opnieuw uitspraak kan worden gedaan over een geschilpunt dat door een niet beroepen eindbeslissing reeds is beslecht, zelfs als nieuwe middelen zijn opgeworpen; daaruit volgt dat nieuwe middelen niet kunnen worden aangevoerd tot staving van een definitief beslechte betwisting (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
27 maart 2017
27 maart 2017
C.2016.0198.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Geschilpunt - Eindvonnis - Nieuw middel
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
VOORLOPIGE HECHTENIS
HANDHAVING
C.2016.0198.F AC nr. ...
Handhaving - Verklaring van de beklaagde afgelegd zonder voorafgaand overleg met advocaat - Artikel 2bis Voorlopige Hechteniswet - Weerslag op de handhaving - Verwijdering van de onregelmatige handeling - Draagwijdte
Het onderzoeksgerecht dat over de handhaving van de voorlopige hechtenis dient te beslissen, is slechts gehouden tot een prima facie onderzoek van een door de verdachte aangevoerde onregelmatigheid en van de weerslag ervan op de wettelijke voorwaarden tot handhaving van de voorlopige hechtenis; noch de artikelen 6.1 en 6.3 EVRM noch artikel 2bis Voorlopige Hechteniswet vereisen dat het onderzoeksgerecht de onregelmatige onderzoekshandeling uit het strafdossier verwijdert en het volstaat dat het de onregelmatige onderzoekshandeling niet als grondslag voor de voorlopige hechtenis in aanmerking neemt (1). (1) Cass. 20 februari 2001, AR P.01.0235.N, AC 2001, nr. 343, RW 2001-02, 26, noot M. DE SWAEF, ?De controlebevoegdheid over de regelmatigheid van onderzoekshandelingen'; Cass. 16 mei 2000, AR P.00.0731.N, AC. 2000, nr. 922, RW 2000-01, 591, noot M. DE SWAEF, ?Zuivering van nietigheden en voorlopige hechtenis-bis'; Cass. 9 november 2005, AR P.05.1378.F, AC. 2005, nr. 2195.
13 december 2016
13 december 2016
VORDERING IN RECHTE
P.2016.1216.N AC nr. ...
- Inleidende akte - Voorwerp van de vordering - Verjaring - Stuiting - Aangevoerde middelen - Onderscheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0058.F AC nr. ...
- Oorspronkelijke vordering - Opzegvergoedingen - Vordering in hoger beroep - Verhoging van de verbrekingsvergoeding wegens verlenging van de opzeggingstermijn - Zelfde voorwerp
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0078.F AC nr. ...
- Oorspronkelijke vordering - Opzegvergoedingen - Vordering in hoger beroep - Verhoging van de verbrekingsvergoeding wegens verlenging van de opzeggingstermijn - Zelfde voorwerp
Een bijkomende vordering die voor het eerst in hoger beroep wordt aangevoerd betreffende een verhoging van de verbrekingsvergoeding wegens verlenging van de opzeggingstermijn, heeft hetzelfde voorwerp als de oorspronkelijke vordering tot het verkrijgen van een opzeggingsvergoeding (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0078.F AC nr. ...
- Inleidende akte - Voorwerp van de vordering - Verjaring - Stuiting - Aangevoerde middelen - Onderscheid
Krachtens artikel 2244, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek stuit de gedinginleidende akte de verjaring voor de vordering die deze akte inleidt, ongeacht de middelen die zijn aangevoerd tot staving van die vordering (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2016.0058.F AC nr. ...
- Instelling van de vordering - Vorm - Faillissement, faillissementsakkoord en gerechtelijk akkoord - Curator ad hoc - Aanstelling - Vordering - Gedaagde
Wanneer een derde de aanstelling van een curator ad hoc vordert om de activa te gelde te maken die na de sluiting van het faillissement zijn opgedoken, moet hij zijn rechtsvordering richten tegen de persoon die geacht wordt de vereffenaar van de failliete rechtspersoon te zijn.
- Art. 700 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1 KB 25 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 73 en 83 van de faillissementswet van 8 augustus 1997
- Art. 185 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
9 maart 2017
9 maart 2017
C.2016.0048.F AC nr. ...
WEGEN
- Autosnelweg en rijkswegen - Aanleg, verbetering en modernisering - Gasleidingen - Verplaatsing - Wegenfonds - Bevoegdheden
Wanneer de verplaatsing van leidingen noodzakelijk wordt door de aanleg van autosnelwegen of door werkzaamheden tot verbetering en modernisering van de rijkswegen, oefent het Wegenfonds de bevoegdheden uit die aan de Staat zijn toegewezen.
- Art. 9, tweede lid Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen
23 maart 2017
23 maart 2017
C.2015.0190.F AC nr. ...
WEGVERKEER
INSCHRIJVING VAN VOERTUIGEN
Inschrijving van voertuigen - Wet Kruispuntbank Voertuigen - Dienst Inschrijving Voertuigen - Opsporing van overtredingen op de verkeersreglementen - Toegang door de politie - Machtiging Sectoraal comité
Het gegeven dat het tot de opdracht van de politie behoort om overtredingen op de verkeersreglementen op te sporen en vast te stellen, heeft niet tot gevolg dat de politie voor de identificatie van de houder van een kentekenplaat via de Dienst Inschrijving Voertuigen zonder machtiging van het Sectoraal comité toegang heeft tot de persoonsgegevens van de Kruispuntbank Voertuigen.
- Art. 18, § 1 Wet 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen
13 december 2016
13 december 2016
P.2016.0682.N AC nr. ...
WEGVERKEERSWET
Wetsbepalingen - Art. 38 - Artikel 38.5 - Herstel van de beginnende bestuurder in het recht tot sturen - Voorwaarde - Theoretisch en/of praktisch examen - Motivering
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2017.0046.F AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 38 - Artikel 38.5 - Herstel van de beginnende bestuurder in het recht tot sturen - Voorwaarde - Theoretisch en/of praktisch examen - Motivering
Uit het gebruik van het voegwoord "of" volgt dat artikel 38, §5, Wegverkeerswet, in het daarin bedoelde geval, de rechter verplicht het herstel van het recht tot sturen afhankelijk te maken van het slagen voor minstens één van de twee in dat artikel bepaalde examens; de rechter kan bijgevolg niet beslissen het herstel van de eiser in het recht tot sturen afhankelijk te maken van het slagen voor beide examens, met als enige reden dat hij daartoe bij wet is verplicht (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ...
8 februari 2017
8 februari 2017
P.2017.0046.F AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Strafvordering - Verjaring - Nieuwe wet - Onmiddellijke toepassing
Behoudens een andersluidende bepaling van de wetgever, is de nieuwe wet betreffende de verjaring van de strafvordering, vanaf haar inwerkingtreding, onmiddellijk van toepassing op de strafvordering die voorheen ontstaan is en die volgens de oude wet op dat tijdstip nog niet verjaard is; de volledige duur van de verjaring mag de door de oude wet bepaalde termijn evenwel niet overschrijden (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
24 april 2017
24 april 2017
S.2016.0025.F AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Strafvordering - Verjaring - Nieuwe wet - Onmiddellijke toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
24 april 2017
24 april 2017
WRAKING
S.2016.0025.F AC nr. ...
- Strafzaken - Beslissing die de vordering tot wraking verwerpt - Cassatieberoep - Indienen van een memorie - Behandeling voor het Hof - Spoedeisend karakter
De eiser die cassatieberoep instelt tegen een beslissing die zijn vordering tot wraking verwerpt, weet dat de zaak voor het Hof spoedeisend is en het voorwerp zal uitmaken van een rechtsdagbepaling op korte termijn zodat die eiser niet dient te wachten op de ontvangst van een rechtsdagbepaling alvorens de werkzaamheden te verrichten met het oog op het indienen van zijn memorie.
- Artt. 429, eerste en tweede lid, en 432 Wetboek van Strafvordering
6 december 2016
6 december 2016
P.2016.1113.N AC nr. ...
ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
ZIEKTEKOSTENVERZEKERING
Ziektekostenverzekering - Ziekenhuizen - Gemeenschappelijke kamer - Bijzonder solidariteitsfonds - Tussenkomst - Grenzen
Alle kosten die voortvloeien uit het verblijf in een gemeenschappelijke kamer en het verstrekken van zorgen aan de patiënten in het ziekenhuis en die niet zijn opgesomd in artikel 95 van de wet van 7 augustus 1987 op de ziekenhuizen, zijn gedekt door het budget van de aan het ziekenhuis
toegekende financiële middelen en kunnen niet leiden tot een financiële tussenkomst van de patiënt (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
- Art. 2 KB 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen
- Artt. 90, 94, eerste lid, 95, en 96bis Gecoördineerde wet op de ziekenhuizen 7 aug. 1987
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2015.0121.F AC nr. ...
Ziektekostenverzekering - Bijzonder solidariteitsfonds - Tussenkomsten
Uit artikel 25, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 blijkt dat het Bijzonder solidariteitsfonds geen tegemoetkoming verleent in de kosten van geneeskundige verstrekkingen die de Belgische wetgeving niet ten laste van de rechthebbende legt (1). (1) Zie concl. OM. in Pas. 2017, nr. ...
- Art. 25, derde lid Gecoördineerde wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2015.0121.F AC nr. ...
Ziektekostenverzekering - Ziekenhuizen - Gemeenschappelijke kamer - Bijzonder solidariteitsfonds - Tussenkomst - Grenzen
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2015.0121.F AC nr. ...
Ziektekostenverzekering - Bijzonder solidariteitsfonds - Tussenkomsten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
27 maart 2017
27 maart 2017
S.2015.0121.F AC nr. ...