HET FACILITEREN VAN CONTACT
HET FACILITEREN VAN CONTACT
EEN ONDERZOEK NAAR HET CONTACT TUSSEN SYRISCHE MANNEN EN NEDERLANDERS OP DRIE VERSCHILLENDE LOCATIES IN AMSTERDAM
DSP-groep | Universiteit Utrecht
HET FACILITEREN VAN CONTACT
EEN ONDERZOEK NAAR HET CONTACT TUSSEN SYRISCHE MANNEN EN NEDERLANDERS OP DRIE VERSCHILLENDE LOCATIES IN AMSTERDAM
Auteur: Xxxxxxxx Xxxxxxxxx Studentnummer: 3665747
Instelling: Universiteit Utrecht Faculteit: Geowetenschappen Opleiding: Urban Geography
In samenwerking met DSP-groep Onder begeleiding van:
Xxxx xxx Xxxxxx – Universiteit Utrecht Xxx Xxxxxxx – DSP-groep
Xxxx xxx Xxxxxxxx – DSP-groep
Juli 2016
Voordat ik een onderwerp voor mijn scriptie moest gaan kiezen wist ik één ding zeker: ik wilde een scriptie
schrijven dat naast een afstudeeronderzoek ook nog bij zou kunnen dragen aan een maatschappelijk probleem. Na zoveel jaren studeren is het toch echt eens tijd om iets op papier te zetten wat ook daadwerkelijk gebruikt wordt. Via een ander programma raakte ik in aanraking met het onderwerp huisvesting voor statushouders.
Een enorm interessant onderwerp en daarnaast ook nog eens een hot topic. In mijn zoektocht naar een afstudeeradres kwam ik bij DSP-groep in Amsterdam terecht. Ook zij zijn geïnteresseerd in het onderwerp en zien een samenwerking wel zitten. Vol goede moed en twee begeleiders rijker, begin ik aan mijn onderzoek. Vanaf het begin af aan bleek er maatschappelijke interesse te zijn in mijn onderzoek. Uiteindelijk heeft dat er toe geleid dat er meerdere organisaties zijn geweest die mij hebben geholpen bij het vinden van casussen, het benaderen van respondenten of het faciliteren van ons eindevenement. Hiervoor wil ik Vluchtelingenwerk, woningcorporaties Stadgenoot, de Key en Eigen Haard bedanken. Daarnaast wil ik de bijzondere openhartigheid van mijn Syrische respondenten niet onbenoemd laten. Vaak had ik mijn naam nog niet eens verteld of zat ik al aan tafel met een kop Arabische koffie vergezeld van een breed scala aan lekkernijen. Of wanneer ik meer respondenten nodig had, pakten sommige hun telefoon erbij en begonnen ze random mensen te bellen. Wat een aardige mensen. Xxxxxxxxx het onderzoek ben ik met een groep studenten in contact geraakt waarmee we eind juni 2016 een evenement hebben georganiseerd waar alle vier de studenten de onderzoeksresultaten presenteerden (zie bijlage 8.7, 8.8 en 8.9 voor de presentatie en samenvatting van het evenement). De opkomst was groot (ongeveer 50 man) en de reacties waren goed. Onder andere resulteerde dit in een interview met Binnenlandse Zaken. Kortom het was een succes. Dat is precies hetgeen wat ik voor ogen had gehad in oktober 2015 bij het zoeken naar een onderwerp. Hiervoor wil ik iedereen bedanken die hieraan heeft meegewerkt. Maar ook de afronding van de hele thesis is een uitdaging geweest. De laatste loodjes wegen het zwaarst, het gezegde heeft zich wederom waarheid bewezen. Gedurende het hele proces, inclusief de laatste loodjes hebben mijn begeleiders mij bijgestaan in advies, contacten en motivatie. In het bijzonder wil ik bedanken Xxx Xxxxxxx, mijn begeleider vanuit DSP-groep, Xxxx xxx Xxxxxxxx, mijn tweede begeleider vanuit DSP-groep en Xxxx xxx Xxxxxx, mijn begeleider vanuit de Universiteit Utrecht. Gedurende het gehele proces hebben jullie mij van advies voorzien. Dit is erg waardevol geweest.
Dan wil ik afsluiten met alle lezers enorm veel leesplezier te wensen. Mocht u het allemaal wat veel tekst vinden kunt u mij natuurlijk gewoon benaderen om het eens in het echt te komen vertellen.
Xxxxxxxx Xxxxxxxxx 22-7-2016
INHOUDSOPGAVE
1. Op zoek naar de magic mix 8
1.2 Schaarste op de woningmarkt 9
1.4 Maatschappelijke relevantie 10
1.5 Wetenschappelijke relevantie 10
2. Contact: verschillende theorieën uit de sociologie en geografie 13
2.1.1 Cross-group vriendschap en indirect contact 13
2.2 Het effect van contact op tolerantie 16
2.3 De conflict- en constricthypothese 16
2.5 De contacttheorie vertaald naar de geografie 19
2.5.1 Sociaaleconomische mix in de buurt 19
2.5.2 ideale locaties voor interetnisch contact 19
2.5.3 Schaalniveaus / huisvesting voor statushouders 21
2.6.2 Contact met Nederlanders 24
2.6.3 Beeldvorming/ervaring van (contact met) Nederlanders 24
3. Verantwoording van de onderzoeksmethoden 25
3.2.1 Drie verschillende woonvormen 25
3.2.2 De gemengd geclusterde Studio 26
3.2.4 Gespikkelde reguliere huisvesting 30
3.2.5 Obstakels bij genoemde cases 30
3.4 De methodes in het onderzoek 30
3.6 Stappenplan GPSi onderzoek 35
3.7 Verwerking en analyse van data 35
3.7.3 Beperkingen bij gebruikte methodologie 36
4 Het verlangen naar contact 37
4.1 Resultaten van de gemengd geclusterde Studio 37
4.2 Resultaten van het gemengde Hicondo 41
4.3 Resultaten van de gespikkelde huisvesting 44
4.4.2 Algemene conclusies over contact op verschillende schaalniveaus 50
4.4.3 Algemene conclusies over contact in de verschillende woonvormen 50
4.4.4 Algemene conclusies over de ervaring van het contact door de statushouder 51
5.1 Een tekort aan contact, op ieder schaalniveau 52
5.2 Hicondo als best practice 52
5.3 De rol van sociale media 53
5.4 De ervaring van het contact 53
6. Het belang van het faciliteren van contact 56
8.4 Respondent eigenschappen 65
8.7 Uitnodiging ‘Voorbij de Taakstelling 68
8.8 Presentatie Matthijs dinsdag 23 juni ‘Voorbij de Taakstelling’ 70
8.9 Verslag ‘Voorbij de Taakstelling’ 74
Samenvatting onderzoek Xxxxxx Xxxxx 76
Samenvatting onderzoek Xxxxxxxx Xxxxxxx 79
Samenvatting onderzoek Xxxxxxxx Xxxxxxxxx 82
Samenvatting onderzoek Ezli Suitela 85
Wanneer vluchtelingen in Nederland een verblijfsvergunning krijgen (dan worden ze statushouder) moeten ze ook een woning toegewezen krijgen door één van de Nederlandse gemeenten. Omdat er al jaren een tekort is aan sociale huurwoningen in Nederland, is de druk op de markt alleen nog maar groter geworden. Zowel voor Nederlanders als statushouders moeten meer sociale huurwoningen gecreëerd worden. Enerzijds om draagvlak te creëren onder de Nederlandse bevolking en anderzijds om statushouders en Nederlanders gemengd te huisvesten, in de hoop dat de statushouders dan beter en sneller zullen integreren. In de wetenschap zijn er verscheidene sociologische en geografische theorieën (zie hoofdstuk 2) die verklaren hoe contact ontstaat, waar dit gebeurt en hoe dit ervaren wordt. In dit onderzoek wordt precies daar naar gekeken. Er worden drie verschillende woonvormen onderzocht waarbij statushouders al dan niet gemengd wonen met Nederlanders. Vervolgens wordt gekeken of dit invloed heeft op het contact wat statushouders hebben en hoe ze dit ervaren. Dit gebeurt vanuit het oogpunt van de statushouder. Dat is meteen hetgeen dat vernieuwend is aan dit onderzoek. Om dit te onderzoeken is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:
Op welk schaalniveau hebben statushouders contact, hoe wordt dit contact ervaren en verschilt dit bij verschillende woonvormen?
Om deze vraag te beantwoorden zijn drie case studies in Amsterdam onderzocht:
- De eerste case is een gebouw waar de statushouders in een flat wonen met Nederlanders, maar wel afgesloten zitten op 2 verdiepingen.
- De tweede case is een flatgebouw waar statushouders samen wonen met Nederlandse en buitenlandse studenten, hier wonen ze gemengd door elkaar heen.
- De derde case is de reguliere manier van huisvesten waardoor ze verspreid over Amsterdam zijn komen te wonen.
Er wordt gekeken waar de statushouders van de verschillende locaties contact hebben. Waar vindt dit plaats in- en rondom de woning? En waar in de buurt? Misschien vindt er wel meer contact plaats op een hoger schaalniveau (stad, land)? Vervolgens wordt er gekeken hoe de statushouders dit contact ervaren en of er verschillen zijn binnen de drie cases. Met respondenten worden bedoeld: Syrische statushouders, mannen, tussen de 18 en de 29 jaar oud, die maximaal één jaar in de huidige woning wonen.
Allereerst vond er een kennismaking plaats. Vervolgens kregen de respondenten gedurende twee dagen een GPS-tracker mee. Op deze manier werd digitaal in kaart gebracht welke locaties de respondenten bezoeken. Deze data werd tijdens de tweede afspraak gebruikt om het interview te voeren. Op deze manier was er betrouwbare informatie over de locaties waar de Syrische mannen komen en kon daarnaast het interview makkelijker uitgevoerd worden. Deze nieuwe methode van onderzoek wordt GPSi genoemd (eigen interpretatie). Een kwalitatieve vorm van ruimtelijk onderzoek.
De resultaten laten zien dat de Syrische mannen nog niet veel contact hebben met Nederlanders. Begroetingen tussen de bewoners zijn er, maar verder komt het over het algemeen niet. De situatie waar de statushouders gemengd wonen met Nederlandse en buitenlande studenten is hier een uitzondering. Door gemeenschappelijke ruimten en andere faciliterende factoren is er veel contact tussen de Syrische mannen en andere bewoners. Verder valt op dat de buurt in de meeste gevallen geen belangrijke rol speelt in het ontstaan van contact. Belangrijker zijn sociale media. Wanneer er in de directe omgeving geen kansen voor contact zijn, zoeken veel respondenten dit via Facebook of andere sociale media. Ondanks dat er weinig contact is tussen de respondenten en Nederlanders, ervaren de Syrische mannen het contact vaak wel als positief. Dit terwijl bijna de helft wel eens openlijke discriminatie heeft ervaren. Als laatste valt op dat de jongens die al meer contact hebben gehad met Nederlanders hier over het algemeen iets zelfverzekerder instaan.
De Syrische mannen geven allemaal aan graag contact te hebben met Nederlanders. Toch hebben ze dit nog niet. Xxxxx is dat ze vaak niet weten hoe ze dit contact moeten leggen of omdat ze onzeker zijn over de beheersing van de Nederlandse taal. De belangrijkste aanbeveling van dit onderzoek is dat het contact tussen Nederlander en statushouder gefaciliteerd moet worden. Hiervoor is een ruimte voor contact nog niet genoeg. Er moet zowel een ruimte als een reden voor contact zijn. Juist die reden, is hetgeen dat ontwikkelt moet worden door gemeenten en vrijwilligers. Op die manier worden op dit moment op kleine schaal al statushouders met Nederlanders verbonden. Dit blijkt te werken.
De toestroom van vluchtelingen, de schaarste op de Nederlandse sociale woningmarkt, de leegstand van
kantoorpanden en het politiek debat over de toelating en integratie van vluchtelingen spelen een grote rol op de huidige ontwikkelingen en situatie waarin statushouders (vluchtelingen met een verblijfsvergunning) zich vandaag bevinden. Met het uiteenvallen van Joegoslavië in de jaren ’90 kende Nederland een soortgelijk probleem met de opvang en huisvesting van vluchtelingen. Maar de context waarin dit is gebeurd is enorm veranderd. Het is bekend dat gastarbeiders en vluchtelingen minder terugkeren dan wij vroeger dachten. Het is bekend dat zij in sommige gevallen slecht integreren en op deze manier een benadeelde positie op de arbeidsmarkt innemen. Het is bekend dat er wordt gediscrimineerd jegens immigranten én het is bekend dat de angst voor terrorisme sinds 2001 en meer recentelijk, de aanslagen in Frankrijk en België, enorm is. En dit is slechts een greep uit de veranderingen in context van de jaren ’90 en nu. Er moet dus een oplossing gevonden worden voor die hoge toestroom van vluchtelingen maar tegelijkertijd moet er ook draagvlak onder de huidige bevolking zijn om dit te steunen.
Het aantal asielaanvragen over 2015 heeft de jaren ’90 ruim overtroffen (figuur 1). Nog nooit vroegen zoveel
mensen asiel aan in Nederland. Door de oorlog in verschillende landen maar vooral Syrië en Eritrea is er een enorme stroom vluchtelingen op gang gekomen. Er is een tekort aan asielzoekerscentra [AZC] waardoor er op allerlei plekken in Nederland crisisnoodopvangcentra zijn geopend. De huidige bevolking voorziet op veel plekken problemen met deze stroom vluchtelingen. Veel mensen zijn bang dat de vluchtelingen hun kinderen iets aan doen of de leefbaarheid in de omgeving doen dalen. Er ontstaan op veel plekken protesten (bijvoorbeeld Geldermalsen) en de druk op het debat of de vluchtelingen welkom zijn wordt opgevoerd.
Figuur 1 Asielaanvragen per jaar (1993-2015)
Bron 1 COA, 2016
Met deze discussie in het achterhoofd wordt een volgende fase in gegaan. De vluchtelingen die erkent worden en vervolgens een status krijgen zullen gehuisvest moeten worden. Deze verantwoordelijkheid heeft het Rijk
Figuur 2 Hoeveel procent van de asielaanvragen per nationaliteit worden goedgekeurd?
Bron 2 COA, 2016
gelegd bij de Nederlandse gemeenten. Elke gemeente krijgt elk half jaar een taakstelling opgelegd om een ‘x’ aantal statushouders te huisvesten. Aangezien de huidige stroom vluchtelingen bijna allemaal oorlogsvluchtelingen zijn wordt het grootste deel asiel verleent (figuur 2). Dit betekent dat een groot aantal statushouders gehuisvest moeten worden.
1.2 SCHAARSTE OP DE WONINGMARKT
De vluchtelingen die een status krijgen behoren tot de groep ‘urgenten’ op de woningmarkt. Dit betekent dat
zij voorrang krijgen op een sociale huurwoning boven andere ‘normale’ wachtenden. Op het moment van schrijven zijn er ongeveer 17.000 statushouders die in een AZC aan het wachten zijn totdat zij een woning toegewezen krijgen (Platform Opnieuw Thuis, 2016). Daarnaast zijn er de reguliere woningzoekenden die in Nederland al tegen een gemiddelde wachttijd aanlopen van 8 jaar (RTLS Nieuws op basis van cijfers WoningNet, 2015). Er is dus sprake van een gespannen woningmarkt en daar komen nog eens duizenden statushouders bij. Door middel van de taakstellingen wil de overheid zorgen dat gemeenten samen met woningcorporaties de statushouders zo snel mogelijk huisvesten.
Uit literatuur (Bailey & Xxxxx, 0000, Xxxxx and Xxxx, 2003; Xxxxxxxxx & Xxxxxxx, 2005; CIC, 2007; Xxxxx, 2005;
Wise, 2009) en andere berichtgeving (gemeente Amsterdam, 2016) blijkt dat het populair is om te streven naar een bepaalde mix van groepen mensen binnen buurten. Omdat er op dit moment zoveel statushouders gehuisvest moeten worden zullen er nieuwe complexen gebouwd moeten worden. Wat de overheden echter niet willen is dat er een complex wordt gebouwd waar vervolgens 500 statushouders bij elkaar gehuisvest worden. Dit bevordert de integratie niet. Vandaar dat gemeenten op zoek zijn naar woonvormen waar mensen gemengd kunnen wonen. Op basis van deze ideeën schieten er overal in Nederland gemengde woonvormen uit de grond. Onzelfstandige of zelfstandige woonruimten waar statushouders worden gemengd met andere veelal jonge Nederlanders, om zo het onderlinge contact te stimuleren. Met Nederlander wordt in dit onderzoek
bedoelt: iedereen met het Nederlands staatsburgerschap. Naast het stimuleren van onderling contact wordt door menging de beschikbare woonruimte niet geheel ingenomen door de statushouders maar blijft er ook nog ruimte voor de Nederlanders die op zoek zijn naar een sociale huurwoning. Op deze manier hopen de gemeenten ook op draagvlak vanuit de bevolking. Met andere woorden, de overheid is op zoek naar een magic mix, waarbij statushouders gemengd gehuisvest worden ten behoeve van integratie enerzijds en het creëren van draagvlak bij de bevolking anderzijds.
Door de geschetste problemen zijn overheden en andere initiatiefnemers op zoek naar vernieuwende vormen van huisvesting. Dit is de context waarin dit onderzoek wordt uitgevoerd. Er zijn een aantal projecten in
Nederland geweest die als eerste in ‘nieuwe’ woonvormen statushouders hebben gehuisvest. Hiervan zullen er in dit onderzoek twee worden onderzocht. Daarnaast wordt de reguliere huisvesting onderzocht. Reguliere huisvesting betekent hier: de groep statushouders die volgens de normale weg een sociale huurwoning toegewezen heeft gekregen. In alle gevallen is het zo dat een statushouder éénmalig een aanbod voor een woning krijgt. Wanneer hij of zij besluit dit aanbod niet aan te nemen hoeft de gemeente niet meer te voorzien in een woning. De casussen die zullen worden onderzocht zijn de Studio, in Bos en Lommer, Amsterdam; Hicondo, bij Bijlmer Arena, Amsterdam en zoals eerder vermeld de reguliere huisvesting in Amsterdam. De casussen worden in de methodologie beschreven.
1.4 MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE
Omdat het opzetten van nieuwe projecten nogal wat tijd kost zijn de eerste voorbeelden van de nieuwe
woonvormen vooral te vinden binnen bestaande of net opgeleverde huisvesting. Zo is er een voorbeeld in Nijmegen waar al heel vroeg een leegstaand studentencomplex werd gebruikt om 100 Eritreeërs te huisvesten samen met 20 Nederlandse studenten. Hier kwamen de eerste bewoners in oktober 2015 (Gelderlander, 2015).
Nog een voorbeeld bevind zich in Amsterdam, waar een voormalig gemeentelijk administratiekantoor werd getransformeerd tot studio’s voor studenten, starters, promovendi en werkende jongeren. Een deel van deze studio’s worden verhuurd door een woningcorporatie. Zij hebben besloten om op twee van de 6 verdiepingen statushouders te huisvesten. Voor beide voorbeelden geldt dat de directe buren van de statushouders geen Nederlander zijn. Bij een ander project is er voor gekozen om een andere vorm van menging te kiezen waarbij de statushouder ook directe buren heeft die Nederlander zijn.
Wat dit onderzoek beoogt te doen is evalueren wat de effecten zijn van deze verschillende vormen van huisvesting op het contact wat statushouders hebben met Nederlanders. Om hier achter te komen, wordt eerst gekeken waar contact tussen statushouders en Nederlanders plaatsvindt. Belangrijk is ook hoe dit contact ontstaan is. In de buurt? Of misschien wel het blok of de flat waar ze wonen? Ten slotte is van belang hoe dit contact door de statushouders ervaren wordt. Vaak is onderzoek gedaan naar hoe de autochtoon kijkt naar de immigrant of vluchteling. In dit onderzoek wordt juist de andere kant belicht.
Door het enorme aantal statushouders dat in een AZC wacht op het krijgen van een woning, zullen in de nabije toekomst nog veel huisvestingsprojecten gerealiseerd moeten worden. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden bij de vormgeving van deze toekomstige projecten. Zoals hierboven genoemd, wordt dit gedaan vanuit de statushouder. Want dat is een van de tekortkomingen van de wetenschap. Hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.
1.5 WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE
Het mengen van verschillende sociaaleconomische klassen en etniciteiten wordt op beleidsniveau vaak gezien
als de motor voor integratie en het tegengif tegen segregatie (gemeente Amsterdam, 2016). Echter de uitkomsten van onderzoek op sociaaleconomisch en etnisch mixen zijn verschillend en de meningen variëren. Zo zijn er onderzoeken die bewijs vinden voor een positieve relatie tussen diversiteit en sociale cohesie (Xxxxxx & Manzi, 2008, Xxxxx and Xxxx, 2003; Xxxxxxxxx & Xxxxxxx, 2005; CIC, 2007; Xxxxx, 0000; Wise, 2009), maar anderen die bewijs vinden voor een negatief of geen verband tussen diversiteit en sociale cohesie (Marschall
and Xxxxxx, 2004; Xxxxxxx & Xxxxxxxxx, 0000; Peach, 2007; Tunstall & Xxxxxx, 0000; Xxxxxx and Xxxx, 2003). Voorstanders van de sociale mix beweren ook dat het niet enkel segregatie tegengaat maar dat het ook dient als facilitator van sociale mobiliteit en integratie, versterken van sociale cohesie, verbeteren van de leefbaarheid en het verminderen van conflicten (Xxxxxx and Manzi, 2008; Xxxx, 2008; ODPM. 2005a in Koutrolikou, 2012). Een voorwaarde voor de genoemde gevolgen van een sociale mix is dat er contact is tussen de verschillende groepen in de gemeenschap. Buurten worden geïdentificeerd als belangrijke zones voor dit interetnisch en sociaal contact (Xxxxxxxx, 2010 in Valentine, 2016). Daarom is het van belang om te zorgen dat dit contact blijft voorkomen zodat er bruggen worden gebouwd tussen de verschillende groepen (Philips etal., 2014 in Valentine, 2016, Xxxxxx, 2000). Een van de belangrijkste effecten van een gemengde buurt is dat verschillende etniciteiten dicht bij elkaar zijn en op deze manier begrip en tolerantie jegens elkaar opbouwen door middel van contact. Dit is tenminste volgens de contacthypothese van Allport (1954). Een gemengde buurt wil nog niet zeggen dat er sprake is van contact. De reden dat contact ontstaat is belangrijk en dit is ook van invloed op hoe het contact ervaren wordt en wat voor effecten het heeft. Naar de aard van contact is veel onderzoek gedaan (Xxxx, 2002; Xxxxxxxx & xxx Xxxx, 2010; Xxxxxxxx, 2007; Xxxxxx, 2006; Xxxxxxxxxx, 2013). Maar ook de locatie van contact speelt een belangrijke rol. Openbare ruimten spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol, maar zijn geen garantie voor contact (Xxxx, 2002). Een tekort aan contact kan leiden tot een
ingewortelde negatieve houding (Xxxxxxxxxx, 2013). Xxxx noemt als voorbeeld ‘micro-publics’, plekken waar mensen ‘gedwongen’ worden tot contact. Op school of op het werk is de aard van het contact minder vrijwillig dan wanneer je in een park langs iemand loopt. Dit kan leiden tot een andere, meer betekenisvolle vorm van contact. De aard van het contact verschilt per locatie, vandaar dat in dit onderzoek ook de locatie en de aard van het contact van belang zijn.
Er is sprake van een maatschappelijk probleem, namelijk, een stroom vluchtelingen krijgt een status en moet een woning toegewezen krijgen. Ook wordt verwacht dat ze goed integreren (gemeente Amsterdam, 2016). Een onderdeel van integreren is dat verschillende etniciteiten samen komen en contact met elkaar hebben. De wetenschap heeft in de loop der jaren allerlei theorieën over contact gevormd, zowel op sociologisch als geografisch gebied. Zo zijn er voor dit onderzoek belangrijke theorieën, waaronder de contacttheorie van Allport en de theorie van Xxxx waarbij locatie van belang wordt geacht voor betekenisvol contact (dit begrip wordt gedefinieerd in paragraaf 2.5.2). Wat er echter mist is de visie vanuit de statushouder. Er is bewijs dat contact gevolgen heeft voor interetnische relaties onder bepaalde voorwaarden (Allport, 195; Pettigrew, 2006; Amin, 2002). Maar er is mist nog hoe de statushouders daadwerkelijk in contact kan komen met autochtonen en wat zij van dat contact vinden. Komen ze in de periode dat ze net in het land komen wel in de gelegenheid om de positieve gevolgen van het contact te ervaren? In dit onderzoek moet terugkomen of de statushouders überhaupt contact hebben, hoe ze dit ervaren en welke omstandigheden hiervoor verantwoordelijk zijn.
Als laatste is er veel onderzoek naar contact op buurtniveau (Permentier & Witteveen, 2011; Amin, 2002). Maar contact op kleinere schaal is nog onderbelicht (blok- of gebouw niveau). Met de buurt die in hedendaagse, westelijke, stedelijke samenlevingen een steeds kleinere rol speelt (Welttman, 1979), moet de focus ook verschuiven. Om een goed beeld van de geschetste situatie te krijgen zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:
Op welk schaalniveau hebben statushouders contact, hoe wordt dit contact ervaren en verschilt dit bij verschillende woonvormen?
1. Op welke schaalniveaus en hoe vaak hebben statushouders contact?
2. Welke locaties en aanleidingen voor contact zijn er en welke zorgen voor meer contact ? Welke niet?
3. Hoe ervaren statushouders het contact met Nederlanders?
In de voorgaande paragraaf is het onderwerp van een algemene context voorzien en daarnaast de relevantie
benadrukt. Het tweede deel van dit onderzoek begint met de bestaande theorieën over contact. Allereerst in de sociologie en vervolgens in de geografie. Vervolgens wordt in de methodologie ingegaan op hoe het onderzoek uitgevoerd is en welke case studies er onderzocht worden. De resultaten van de uren die zijn doorgebracht met de Syrische mannen worden vervolgens gepresenteerd aan de hand van de drie cases.
Uiteindelijk werkt dit hoofdstuk naar een conclusie van de resultaten. In het laatste hoofdstuk komt de koppeling tussen theorie en resultaten en wordt een algehele conclusie gegeven. Vanuit deze conclusies worden nog een aantal beleidsaanbevelingen gedaan en om af te sluiten worden onderwerpen voor vervolgonderzoek gegeven.
2. CONTACT: VERSCHILLENDE THEORIEËN UIT DE SOCIOLOGIE EN GEOGRAFIE
Beleidsmakers en wetenschappers zijn al decennia op zoek naar manieren om segregatie tegen te gaan. Een
van de redenen is om de integratie van immigranten te bevorderen (gemeente Amsterdam, 2016). Met name in Amerikaanse steden vormt segregatie een groot probleem. Maar ook in Europese hoofdsteden bestaan steeds grotere concentraties bevolkingsgroepen (Musterd et al., 2015). Om deze segregatie tegen te gaan proberen overheden invloed uit te oefenen op waar verschillende bevolkingsgroepen zich huisvesten binnen een stad. Door menging van huur en koop, door het mengen van kleine en grote (sociale) (huur) woningen wordt geprobeerd om te voorkomen dat lagere inkomens en immigrantengroepen geconcentreerd worden en niet in contact komen met andere bevolkingsgroepen. Dat is ook de trend in de huidige vluchtelingenstroom. Men probeert Nederlander en immigrant te mengen zodat er contact ontstaat en daar hopelijk integratie uit voortvloeit. Theorieën die hieraan ten grondslag liggen kan men vinden in de sociologie (o.a. Allport, 1954; Pettigrew; 1997; Xxxx, 1969; Granovetter, 1973; Xxxxxx, 2000). Deze theorieën proberen te verklaren hoe verschillende soorten contact, effect hebben op de relatie tussen verschillende sociaaleconomische of etnische groepen. Deze worden behandeld in de de eerste vier paragrafen van dit hoofdstuk. Binnen de geografie ontstond er een stroming die hier het ruimtelijk aspect aan toevoegde (o.a. Xxxx, 2002; Xxxxxxxxx, 2004; DSP- groep, 2015; Xxxxxxxx & Xxxxxxxx, 2015) . Dus welke locaties en vormen van wonen dragen bij aan contact tussen verschillende sociaaleconomische of etnische groepen. Deze verschillende theorieën, over waar en hoe contact ontstaat en daarnaast hoe het invloed heeft op de houdingen van verschillende groepen onderling, worden in dit hoofdstuk verkent. Eerst wordt de sociologische literatuur verkent, vervolgens komt de geografische literatuur aan bod.
De contacthypothese (Allport, 1954) stelt dat contact tussen verschillende etniciteiten en groepen zorgt voor
meer onderling vertrouwen en minder vooroordelen. Oftewel, wanneer er meer diversiteit is, is er meer (positief) contact en dus meer vertrouwen. Allport beweerde niet dat al het contact leidt tot een vermindering in vooroordelen maar wel onder welke condities dit wel gebeurde. In zijn hypothese stelt hij dat positief contact leidt tot een verbetering in houding naar andere groepen en dat positief contact tussen groepen vooroordelen verminderen. De effecten worden nog eens versterkt wanneer er faciliterende factoren aanwezig zijn. Deze factoren zijn bijvoorbeeld: gezamenlijke doelen; samenwerking; gelijke status; institutionele steun (Pettigrew & Xxxxx, 2006); contact met iemand met status bij de minderheidsgroep; wanneer het gepromoot wordt om contact te hebben; wanneer het contact intiem is in plaats van een gewoonte; en wanneer het contact beloont wordt (Xxxx, 1969). Tegelijkertijd zijn er ook factoren die de effecten negatief versterken: bij competitie; wanneer het contact onvrijwillig, met spanning geladen of onplezierig is; wanneer de status van een van de groepen in het geding komt en wanneer er in een van de groepen frustraties zijn (Xxxx, 1969). De contacthypothese werd sinds Allport en Xxxx, doorontwikkeld door andere wetenschappers (Xxxxxxxxx, 1997; Christ et al., 2010; Xxxxxx, 2006; Xxxxxxx & Xxxxxxx, 2006).
2.1.1 CROSS-GROUP VRIENDSCHAP EN INDIRECT CONTACT
Pettigrew borduurde voort op de contacthypothese met cross-group vriendschap, ook wel direct contact genoemd. Het verschil met de contacthypothese is dat cross-group theorie gaat over vriendschap, in plaats van contact in het algemeen. Uit een meta-analyse blijkt dat vriendschap effectief is in het verbeteren van de houding ten opzichte van andere groepen (Xxxxxx et al., 2011). Deze uitkomsten worden bevestigt door veel onderzoek (Christ et al., 2010; van Xxxx et al., 2004; Xxxxxxxxx & Xxxxx, 2006; Xxxxxx, van Xxxx, Xxxxxxxxx & Christ, 2003). Wanneer leden van verschillende groepen vrienden worden, heeft dit een positief effect op het onderlinge vertrouwen en vooroordelen. Maar de gevolgen zijn minder sterk wanneer er een minder intieme
relatie is dan vriendschap. Xxxxxx (1997) en collega’s demonstreren dat verlengd contact, of ook wel indirect contact, de houding ten opzichte van andere groepen kan verbeteren. Het idee is dat wanneer iemand weet dat iemand van zijn ‘eigen’ groep contact heeft met iemand van de andere groep, dit kan leiden tot meer vertrouwen en tolerantie ten opzichte van de andere groep. Een voordeel volgens Xxxxxx hiervan is dat iemand
niet de angst hoeft te voelen om in contact met iemand te komen, maar juist op een afstand kan toekijken hoe iemand anders contact heeft met de andere groep. Verlengd contact kan daarnaast leiden tot een versterking van het effect van een cross-group contact via het netwerk van het cross-group contact (Christ et al., 2010).
Met andere woorden, verlengd contact kan er toe leiden dat er cross-group vriendschappen ontstaan. Dit verlengd en direct contact werd in 1973 al door Xxxxxxxxxxx omschreven als strong and weak ties. Hier wordt in de volgende paragraaf op in gegaan.
Met ‘strong and weak ties’ maken we een uitstapje naar Xxxx Xxxxxxxxxxx’x: the strength of weak ties (1973). Xxxxxxxxxxx’x theorie is de voorloper van de bonding and bridging theorie van Xxxxxx (2000). Granovetter benadrukt het belang van weak ties voor onder andere de ontwikkeling van een netwerk. Er is sprake van strong ties wanneer mensen een intieme relatie delen. Dit kan van alles zijn, bijvoorbeeld vriendschap, relatie of collega’s. Via deze strong ties kun je weak ties ontwikkelen. Xxxxxxxxxxx stelt dat wanneer persoon C een strong tie heeft met persoon A en persoon A heeft een strong tie met persoon B, er minimaal sprake moet zijn van een weak tie tussen persoon A en C. In zijn onderzoek wordt het belang van weak ties benadrukt. Door middel van weak ties worden er bruggen (bridging) geslagen tussen verschillende groepen en wordt het netwerk van iemand vergroot. Herhaalt contact, observatie van contact en het bewustzijn van potentieel contact dragen allemaal bij aan gedeelde normen, aan het ‘wij’. Met andere woorden, mensen kunnen verwachtingen delen en vertrouwen ervaren zonder dat zij de buren goed moeten kennen (Xxxxxxx, 2012). Door middel van hechte banden kunnen tussen nieuwe mensen (zwakke) banden ontstaan. Dit is vergelijkbaar met de cross-group theorie van Xxxxxxxxx (2003) en de bridging theorie van Xxxxxx (2000), waar in de volgende paragraaf op in wordt gegaan. Voor dit onderzoek is met name de sterkte van de tie van belang. Een weak tie kan zijn een dagelijkse begroeting met de buren, maar verder niks. Terwijl een strong tie impliceert dat er minimaal vriendschap is. Aangenomen wordt dat het contact wat hieruit voortvloeit verschilt van elkaar. Immers, een dagelijkse begroeting is minder persoonlijk dan een goed gesprek. De vraag is dan ook of een weak tie sterk genoeg is om mensen meer contact te laten hebben dan een begroeting.
Xxxxxxxxx kwam in 1996 met een onderzoek naar verschillende soorten communicatie in dagelijkse ontmoetingen. Zijn resultaten laten zien dat intracultureel contact van hogere kwaliteit wordt geacht dan intercultureel contact (zie tabel 1). En daarnaast vindt hij dat contact met vrienden van hogere kwaliteit is dan contact met vreemden of kennissen (zie tabel 2). Meerdere studies laten ̶ net als Xxxxxxxxx ̶ zien dat contact angst en onzekerheid kan wegnemen (Xxxxx, Park, & Bachelor, 2003; Xxxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxx, & Xxxxx-Xxxx, 2001; Islam & Xxxxxxxx, 0000; Xxxxxxx,Xxxxxxxx, Cairns, & Xxxx, 2004; Xxxxxxx & Xxxxxxx, 1985 in Pettigrew & Xxxxx, 2006).
Tabel 1 Het verschil tussen intercultureel en intracultureel contact
Bron 3 Gudykunst, 1996
Tabel 2 Hoe de variabelen beïnvloedt worden door de aard van het contact
Bron 4 Gudykunst, 1996
De uitkomsten van Gudykunst sluiten aan bij de theorie van Xxxxxxxxx (2006): Wanneer er sprake is van vriendschap is de waardering van het contact hoger. Dit komt overeen met de hoge gemiddeldes voor de variabelen voor ‘friends’ in tabel 2. Ook zou de theorie over het verlengde contact kunnen aansluiten op de
Afbeelding 1 Bonding en Bridging illustratief weergegeven
Bron 5 xxxxxxxxxxx.xxx, 2016
bevindingen van Gudykunst dat wanneer iemand een verlengd contact is (hier wordt aangenomen dat een kennis dit is) de gemiddeldes hoger liggen dan voor communicatie met een vreemde maar lager dan met een vriend. Oftewel, de aard van het contact is van belang voor hoe deze ervaren wordt. Voor vluchtelingen is het belangrijk om contact te krijgen met vreemden, maar zoals Gudykunst laat zien is dit contact vaak wel moeilijk. Helemaal als je nieuw bent in een land. Xxxxxx dit contact belangrijk is verteld Xxxxxx (2000) in zijn theorie over bonding en bridging capital. De theorie van bonding en bridging capital is gebaseerd op de ontwikkeling van sociaal kapitaal. Xxxxxx stelt dat bonding capital ontstaat binnen homogene groepen. Alleen mensen binnen deze groep kunnen aanspraak maken op dit sociaal kapitaal. Alhoewel er sterke banden bestaan binnen deze homogene groepen kan dit juist mensen beperken in het creëren van banden met mensen van andere groepen. Een goed voorbeeld zijn joden die hun eigen synagogen, winkels en wijken hebben in bepaalde steden maar weinig contact hebben met mensen van andere culturen. Het contact en banden ontwikkelen met mensen van andere groepen en culturen wordt door Xxxxxx als bridging capital bestempelt. Deze vorm van sociaal kapitaal ontstaat wanneer mensen van de ene groep contacten leggen met leden van een andere groep en op deze manier hun netwerk vergroten (afbeelding 1). Xxxxxx beargumenteert dat bridging de weg kan zijn tot het verkrijgen van andere vormen van kapitaal zoals financieel kapitaal en menselijk kapitaal.
Voor het ontwikkelen van sociaal kapitaal is het dus van belang dat een statushouder in contact komt met Nederlanders. Het blijkt dat mensen liever contacten leggen met de eigen groep (Gudykunst, 1996). Maar wanneer het contact ontstaat tussen de verschillende groepen, direct of indirect, de beeldvorming ten opzichte van elkaar verbetert kan worden. De dagelijkse begroeting met de buren komt de beeldvorming ten goede, maar zegt nog niks over de kwaliteit van het contact. De vraag is dan ook op welk moment een statushouder zijn netwerk kan vergroten met Nederlanders en hier ook daadwerkelijk gebruik van kan maken. Is een weak tie met de buren genoeg om aan bridging te voldoen? Of moet men eerst vrienden worden voordat de communicatie van voldoende kwaliteit is? Deze contacten en het ontstaan ervan komen terug in de resultaten in hoofdstuk 5.
2.2 HET EFFECT VAN CONTACT OP TOLERANTIE
In de vorige paragraaf is al kort ingegaan op de beeldvorming. In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de
tolerantie. Bij de contacthypothese wordt er vooral gekeken naar hoe contact van invloed is op discriminatie, houdingen van groepen ten opzichte van elkaar en vooroordelen. Deze factoren hangen nauw samen met tolerantie. Het begrip tolerantie wordt vaak verschillend beschreven. We gebruiken in dit onderzoek etnische tolerantie volgens een definitie van Nizah (2015):
‘’Ethnic tolerance can be defined as a positive act of individual or group citizens to put up their differences with respect to the cultural and tradition practices, history and values, and physic-biological aspects for a greater
political aims.’’ (Nizah, 2015, p.3)
Xxxx Xxxxxxx (2011) onderzocht hoe contact van invloed is op tolerantie in de Scandinavische context. Uit zijn onderzoek komt bewijs naar voren dat mensen die contact hebben met andere groepen (op basis van religie en etniciteit) hun opvattingen over hun contacten met deze groep generaliseren naar alle immigranten in de samenleving. Zij vinden een significant positieve relatie tussen contact en tolerantie. Xxxxxx (2009) probeert in een review van de sociaalpsychologische en geografische literatuur over de contacthypothese, de stedelijke ruimte en tolerantie dichter bij elkaar te krijgen. Hier gaat hij in op hoe de stedelijke omgeving en diversiteit van invloed kunnen zijn op de mate van tolerantie tussen verschillende groepen. Hij doet de uitspraak dat meer diversiteit leidt tot meer interetnisch contact en hogere onderlinge tolerantie:
‘’Tolerance is likely to be a function of diversity, even if explicit contact does not occur.’’ (Xxxxxx, 2009, p.12)
Hierin stelt hij dat het zelfs niet eens nodig is om daadwerkelijk contact te hebben om de tolerantie te verhogen. Alleen al de nabijheid van verschillende groeperingen kan leiden tot een hogere mate van tolerantie (Wessel, 2009). Het empirisch onderzoek van Xxxxxxx (2011) ondersteunt de contacthypothese, als er contact is met andere groep is er een hogere mate van tolerantie. En Wessel gaat nog een stap verder door te zeggen dat diversiteit alleen al leidt tot een hogere mate van tolerantie.
2.3 DE CONFLICT- EN CONSTRICTHYPOTHESE
Niet iedereen is het er mee eens dat diversiteit altijd positief bijdraagt aan de relatie tussen verschillende
groepen. De tot nu toe behandelde theorieën gaan er vanuit dat wanneer iemand van een andere groep dichtbij is – direct of indirect – contact bijdraagt aan verschillende vormen van positief contact. Er bestaat ook kritiek op deze aannames van de contacthypothese; bijvoorbeeld de Marxistisch georiënteerde conflicthypothese. Aanhangers hiervan stellen juist dat om verschillende redenen – maar met name schaarste – diversiteit zorgt voor wantrouwen en een focus op de eigen groep (Xxxxxx, 2006). Hoe dichter diverse etniciteiten fysiek bij elkaar komen hoe meer ze in de eigen groep keren en de andere groep wantrouwen (Quillian 1995). De conflicthypothese stelt dus dat de nabijheid van een andere etnische groep zorgt voor meer bonding social capital en minder bridging capital (Xxxxxx, 2000). Dit staat lijnrecht tegenover de
contacthypothese die stelt dat de nabijheid van een andere etnische groep zorgt voor meer bridging en minder bonding capital (Xxxxxx, 2006). Xxxxxx (2007) komt met een vervolg op de contact- en conflict hypothese: de constricthypothese. In deze theorie stelt Xxxxxx dat als gevolg van diversiteit mensen in hun schulp kruipen (hij refereert aan een schildpad). Door de enorme diversiteit kunnen mensen zich steeds minder met andere mensen identificeren en raken meer sociaal geïsoleerd. Hiermee stelt Xxxxxx dat mensen zowel minder bonding als bridging capital ontwikkelen. Op deze manier wordt interetnisch contact vermindert. In meerdere onderzoeken echter wordt geconcludeerd dat er geen bewijs is voor Xxxxxx’x constricthypothese (Savelkoul et al., 2010; Xxxxxxxxxx, 2009).
Sinds de ontwikkeling van de contacthypothese door Allport is er veelvuldig onderzoek naar geweest. Pettigrew en Xxxxx hebben in 2006 een poging gedaan om zoveel mogelijk van deze onderzoeken te koppelen en te zoeken naar algemene conclusies. Zij voerden een meta-analyse uit over 515 studies met in totaal 250.089 respondenten uit 48 verschillende landen. Uit 94% van de onderzoeken blijkt dat positief interetnisch contact leidt tot minder vooroordelen. Opvallend hierbij is dat de onderzoeken waarbij participanten geen keus hadden en wel interetnisch contact moesten hebben, de gemiddelde daling in vooroordelen sterker was. Dit wijst er op dat verplichte interactie met een andere etnische groep kan leiden tot minder vooroordelen. Ook bevestigt de meta-analyse dat wanneer er aan de eisen van contact volgens Xxxxxxx wordt gedaan het positieve effect op vooroordelen het grootst is. Desalniettemin betekent dit niet dat het een conditie is voor een positief effect.
Ook wanneer er in studies geen enkele eis van Allport wordt onderzocht blijkt het toch van positieve invloed te zijn op de vooroordelen die respondenten hebben. Een belangrijke kanttekening is wel dat het gaat om positieve contacten:
‘’Not all contact experiences are positive, of course. Although most of the contact studies in our analysis focused on positive contact outcomes, some recent work has shown that negative intergroup experiences can enhance feelings of anxiety and threat and hinder the development of positive orientations toward the outgroup (Plant, 2004; Xxxxx & Xxxxxx,2003; Xxxxxxx & Xxxxxxx, 1985; Xxxxx, 2003).’’( Xxxxxxxxx & Xxxxx, 2006, p.767)
Met behulp van de contacthypothese, verlengstukken daarvan, kritiek en meta studies is de literatuur over contact verkend. Ook theorieën als de conflict- en constricthypothese zijn behandeld. Desalniettemin, op basis van de meta analyse van Xxxxxxxxx, is de verwachting dat de aannames van de contacthypothese terug gevonden wordt onder de statushouders in dit onderzoek. Contact leidt dus tot een betere relatie tussen twee etnische groepen.
In de volgende paragraaf wordt er nog op twee onderzoeken ingegaan die in Nederland het contact tussen vluchtelingen en autochtonen hebben onderzocht. Het tweede onderzoek gaat in op de frequentie van contact in verschillende buurten. Hierna wordt de link gelegd tussen de sociaalpsychologische kant van de contacttheorie en de vertaling daarvan naar contact in de ruimte.
In deze paragraaf wordt bestaande literatuur verkent over het contact tussen statushouders en Nederlanders.
De contacthypothese gaat in op contact tussen verschillende etniciteiten en groepen. Er is echter maar weinig bestaand onderzoek naar de relatie tussen statushouder en Nederlander en het contact tussen de twee groepen. Xxxxxxxx deed in 2001 onderzoek naar de effecten van direct contact tussen statushouder en Nederlander. Xxxxxxxx doet twee aannames (op basis van een ECRE rapport uit 2000 p.29) over integratie die haar onderzoek onderbouwen.
De eerste aanname is dat integratie een dynamisch, tweezijdig proces is. Zowel de vluchteling als de autochtoon moeten bijdragen aan dit proces.
De tweede aanname is dat statushouders in Nederland stapsgewijs bekend raken met het nieuwe land, deels door contact met Nederlanders (Hollands, 2001). Hollands onderzocht hoe dit werkte voor Nederlanders die direct met statushouders in aanraking komen. Haar onderzoekspopulatie waren veelal mensen die voor Vluchtelingwerk in contact waren met vluchtelingen en statushouders. Haar conclusies zijn dat mensen in direct contact veel tolerantie hebben voor statushouders en dat deze tolerantie ook indirect wordt doorgegeven aan familie en vrienden. Dit ondersteunt de indirecte contacthypothese van Xxxxxxxxx. Daarnaast is het een illustratie van hoe bridging werkt. Er wordt een ‘brug’ geslagen tussen de statushouder en de Nederlander door het direct contact wat er plaatsvindt. Kanttekening bij dit onderzoek is dat er mensen zijn onderzocht van Vluchtelingenwerk. Deze mensen kiezen voor dit werk en hebben dus vaak al een band met statushouders. Een tweede kanttekening die gemaakt moet worden is dat Hollands geen onderscheid maakt tussen vluchteling, statushouder, asielzoeker en zelfs uitgeprocedeerde asielzoeker. Dit kan de resultaten beïnvloeden. Wanneer iemand uitgeprocedeerd is, kan de relatie tussen deze persoon en de Nederlanders anders zijn dan wanneer iemand statushouder is en weet dat hij of zij mag blijven.
Tabel 15 Contacten met buren en buurtgenoten, naar etnische herkomst, 2009 (in procenten)
Bron 6 Permentier & Witteveen, 2011
Naar de frequentie van sociaal contact tussen vluchteling en autochtoon is in 2011 onderzoek gedaan door Permentier & Wittebrood. Op basis van cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2009 is er een overzicht in de frequentie van contact tussen en binnen verschillende bevolkingsgroepen (zie tabel 3). Contact in dit onderzoek bestaat buiten contact op straat ook uit contact via e-mail of telefoon (Permentier & Wittebrood, 2011). De respondenten werd gevraagd hoe vaak zij contact hadden met buurtgenoten. Hoe vaak zij contact hadden met buurtgenoten uit eigen land en hoe vaak zij contact hadden met autochtone buurtgenoten. Wat opvalt en relevant is voor dit onderzoek is dat in een gemengde wijk de meeste mensen relatief gezien minimaal 1 keer per maand contact hebben met autochtone buurtgenoten. Een gemengde wijk geeft voor alle bevolkingsgroepen, behalve de Iraanse, een hogere kans op minimaal 1 keer per maand contact met autochtonen. Voor alle soorten wijken heeft meer dan de helft van de respondenten minimaal 1 keer contact met een autochtoon. De buurt waar statushouders in komen te wonen kan dus van invloed zijn op het contact
wat er ontstaat tussen hen en Nederlanders. Zo kan het zijn dat er in een concentratiewijk minder contact is met Nederlanders.
Met deze cijfers van contact binnen verschillende wijken maken we een bruggetje naar contact binnen de geografie. De focus ligt hier alleen niet op het contact zelf maar op de locatie van het contact en hoe verschillende locaties wel of geen mogelijkheid tot contact faciliteren.
2.5 DE CONTACTTHEORIE VERTAALD NAAR DE GEOGRAFIE
De meeste tot nu toe behandelde contacthypothesen komen uit de sociologie. In de geografie is er ook veel
aandacht geweest voor contact tussen verschillende groepen. Deze verschillen zijn zowel gebaseerd op etniciteit als op sociaal economische klassen. Waar er in de sociologie vooral wordt gekeken naar wat voor contact kan zorgen voor een betere interetnische relatie wordt er in de geografie vooral gekeken naar hoe de ruimte bij kan dragen aan meer en beter contact. De theorieën uit de sociologie worden dus in de geografie vertaalt naar de ruimtelijke ordening van steden. Zo zijn overheden er vaak op gebrand om groepen immigranten niet te concentreren want dat zou het interetnisch contact tegen gaan (bijvoorbeeld in Amsterdam). Maar menging wil ook niet altijd betekenen dat er wel meer contact ontstaat tussen verschillende groepen (Xxxxxxxxx, 2004; DSP-groep, 2015; Tersteeg & Pinkster, 2015). In de volgende paragrafen wordt de sociaalgeografische literatuur over het mengen van verschillende groepen verkent.
2.5.1 SOCIAALECONOMISCHE MIX IN DE BUURT
Onderzoek naar een sociaal economische mix op buurtniveau is recentelijk onder andere gedaan door te kijken naar een mix in koop en huurwoningen op blok- en buurtniveau (Xxxxxxxxx, 2004; Tersteeg & Pinkster, 2015; Tunstall, 2003; DSP-groep, 2015). Xxxxxxxxx deed een review van studies van 1995 tot 2004 die in Engeland en Nederland een sociale woningmix onderzochten. Een van de belangrijke conclusies is dat lifestyle veel belangrijker is in het verklaren van contact dan een overeenkomst in woonvorm (huur of koop). Daarnaast blijken mensen in de buurt voornamelijk contact te hebben met nabije buren. Xxxxxxxxx (2000) vond bij huiseigenaren dat wanneer zij vrijwillig contact hadden met xxxxx, dit bijna altijd was met buren die in dezelfde straat of in hetzelfde appartementenblok woonden. Contact tussen huurders en kopers wordt tegengegaan omdat ze vaak meer dan een blok of straat uit elkaar wonen. In zijn review betwijfelt Xxxxxxxxx of het mixen daadwerkelijk een manier is om de huurders en kopers dichter bij elkaar te laten komen. Dit is ook een conclusie van een onderzoek van DSP-groep (2015) en van Tersteeg & Pinkster (2015).
In het onderzoek van Tersteeg & Pinkster onderzoeken ze een relatief nieuw gemengd wooncomplex in Amsterdam. Alhoewel er hier wel sprake is van individueel contact binnen het complex (in de vorm van een begroeting en een praatje maken), zijn er op groepsniveau veel vooroordelen tussen huurders en kopers. Kanttekening hierbij is dat de categorie huurder of koper vaak samenvalt met andere eigenschappen zoals etniciteit, huishoudenssamenstelling en woonlocatie binnen het complex. Ook vinden ze resultaten dat in een bepaalde sectie van het gebouw huishoudens van huur en koop samenwerken met verschillende groepen om gezamenlijke belangen na te streven. Er bestaat dus wel contact tussen de verschillende groepen, maar dit is met name individueel. Op groepsniveau wordt er nog steeds negatief over elkaar gepraat. De huurders over de kopers en vis versa. Op het gebied van huurders en kopers is er dus weinig eenduidig bewijs dat het daadwerkelijk bij kan dragen aan meer en beter contact binnen de buurt. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar hoe dit zit met een mix van verschillende etniciteiten.
2.5.2 IDEALE LOCATIES VOOR INTERETNISCH CONTACT
‘’The neighbourhood appears to be an optimal setting for the development of interethnic relations among migrants in their early phases of settlement’’ (Pratsinakis et al. 2015, p.14).
Mede door het behoud van sociale huurwoningen in steden is de segregatie in Nederland niet vergelijkbaar met landen als Amerika, Frankrijk en Engeland. De herontwikkeling van de Bijlmer is een voorbeeld van hoe Nederland segregatie probeert tegen te gaan. Een belangrijk instrument is diversiteit (gemeente Amsterdam, 2016). Zoals in paragraaf 2.1 al kort werd behandeld kan diversiteit en het daardoor ontstane contact gevolgen hebben voor de relatie tussen verschillende groepen in een buurt. Dit kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Volgens Xxxxxxxxxxx en mede auteurs (2015) zijn interetnische vriendschappen met migranten een opstap naar integratie, sociale interactie en participatie. In het onderzoek focussen zij op de rol van de lokale context, van de buurt, als een plek voor betekenisvol contact. Met betekenisvol contact wordt, afgeleid van Xxxxxxxxxxx (2015) en Xxxx (2002), in dit onderzoek bedoelt: ‘contact wat leidt tot een verandering in beeldvorming ten opzichte van een andere etnische groep, en/of het ontstaan van bridging, waardoor het netwerk interetnisch wordt uitgebreid’ (eigen perceptie).
Zoals het citaat op pagina 19 van Pratsinakis al aangeeft laten de onderzoeksresultaten zien dat de buurt een ideale setting is voor de ontwikkeling van interetnische vriendschappen. Er zijn verschillende karakteristieken die hier aan bijdragen. Als eerste draagt bij hoelang de migrant in het migratieland woont. Hoe korter de migrant er woont hoe groter de kans op interetnisch contact binnen de buurt. Als tweede de mate van diversiteit en deprivatie; met weinig diversiteit is er weinig mix en is er ook weinig interetnisch contact, met een middelmatig niveau is er het meeste sprake van interetnisch contact en met een hoog niveau is er veel diversiteit en ook veel deprivatie maar minder sprake van interetnisch contact (Pratsinakis, 2015).
Onderzoek in Engeland van de CIC (Commission on Integration en Cohesion) in 2007 laat zien dat een van de belangrijkste karakteristieken voor buurtcohesie een divers gemixte buurt is. Een negatieve karakteristiek is veel criminaliteit en deprivatie. Dit komt overeen met de mate van interetnisch contact in het onderzoek van Xxxxxxxxxxx (2015). Xxxxxx & Xxxxxxxx (2012) doen onderzoek naar onder andere de kwaliteit van contact en het interetnisch vertrouwen binnen een buurt. Resultaten laten zien dat diversiteit in een buurt kan leiden tot een slechtere kwaliteit van contact tussen buurtgenoten maar dat diversiteit wel leidt tot meer interetnisch vertrouwen. Dit ondersteunt de conclusie dat wanneer er interetnisch contact is, positief of negatief, het onderlinge vertrouwen wordt vergroot. Dit is in contrast met Allport (1954) waar er vanuit wordt gegaan dat er sprake is van positief contact of contact onder bepaalde condities (zoals genoemd in paragraaf 2.1).
Er zijn veel wetenschappers die bovenstaande argumenten nuanceren (Xxxxxx, 2008; Xxxxxxxxxx, 2013; Xxxx, 2002; Valentine, 2013; 2016). Weliswaar heeft contact de mogelijkheid om te leiden tot een verschuiving in hoe we anderen zien en hoe we ons voelen ten opzichte van een ander (Xxxxxx, 2008), maar contact hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot meer intercultureel begrip. Xxxxxxxxxx (2013) voegt hier als belangrijke kanttekening aan toe dat het niet voorkomen van zulk contact wel kan leiden tot vooroordelen. Wat wil zeggen dat het wel voorkomen van contact niet hoeft te leiden tot meer intercultureel begrip en daarentegen het niet voorkomen van contact leidt tot meer vooroordelen. Hieruit zou je kunnen concluderen dat het beter is om wel contact te hebben dan geen contact. Om erachter te komen wat voor soort contact dan wel leidt tot beter interetnisch begrip moet er dieper ingegaan worden op de verschillende vormen van contact. Xxxx (2002) deed hier een goede poging naar en veel wetenschappers hebben zijn theorieën ondersteunt en/of uitgebreid (Valentine, 2013; Xxxxxxxxxx, 2013; Xxxxxxxx & xxx Xxxx, 2010; Vertovec, 2007; Xxxxxx, 2011). Volgens Xxxx is een dagelijks hybride samenleving niet genoeg voor interetnisch begrip:
‘’Inter-ethnic understanding, therefore, is not guaranteed by everyday cultural hybridization. It requires the removal of fear and intolerance associated with racial and ethnic difference, living with or coming to terms with ethnic difference, and, ultimately, an acceptance that cultural pluralism (ethnic, racial, sexual, generational) is the mark of a vibrant and evolving society.’’ (Xxxx, 2002, p.11)
Om dit wel voor elkaar te krijgen moet er dagelijks contact zijn waar mensen verschil kunnen bediscussiëren. In eerdere onderzoeken is de openbare ruimte benoemt als belangrijke locatie voor contact tussen verschillende groepen (Pratsinakis, 2015; Talen, 2008). Xxxx nuanceert dit. Door territorialisatie (ruimte wordt gedomineerd door één groep) van de openbare ruimte en door de transit functie van openbare ruimte vindt er volgens hen maar weinig betekenisvol contact plaats. Om interetnische verschillen te accepteren moet er sprake zijn van een verplichte dialoog en ‘prosaic negotation’ in zogenaamde ‘micro-publics’. Dit zijn plekken waar dagelijks contact plaatsvindt en waar mensen op elkaar zijn aangewezen. Dit betekent dat mensen hier niet kunnen kiezen met welke etniciteit of cultuur ze samen willen werken. Op plekken waar een etnische mix bestaat zal dit dus leiden tot een verplichte vorm van contact. Voorbeelden van micro-publics zijn: werk, school, universiteit, jongerencentra, sportverenigingen en andere plekken soortgelijk. Een andere vorm waar mensen worden getriggerd om uit hun dagelijkse omgeving te stappen is op plekken die Amin beschrijft als ‘banal
transgression’. Net als bij micro-publics is hier ook sprake van normaal, dagelijks contact. Het verschil is alleen dat deze locaties van banal transgression zorgen voor culturele verschuiving en destabilisatie. Door verschillende etniciteiten en culturen in een nieuwe setting te zetten kunnen mensen minder makkelijk vasthouden aan het makkelijke vijandige label wat iemand voorheen kreeg (Amin, 2002). Een van de kansen voor banal transgression sites die Amin noemt zijn gemeenschappelijke tuinen en gemeenschappelijke ondernemingen die dingen organiseren voor de buurt. Vaak is de deelname aan deze organisaties niet gelijk verdeelt over verschillende groepen. Maar de kansen liggen hier wel. Voorbeelden zijn buurthuizen, buurtwachters, kinderopvang faciliteiten, jongerenprojecten en regeneratie van verloederde ruimte. Een speciale plek van banal transgression kan bijvoorbeeld het theater zijn. Theater is een typisch voorbeeld waar mensen uit hun dagelijkse omgeving stappen en geconfronteerd worden met andere groepen. Op deze manier worden mensen met verschillende culturen bij elkaar geplaatst en door middel van theater geconfronteerd met verschillen tussen die culturen:
‘’The principle highlighted by legislative theatre is that banal transgressions rely upon displacement, more precisely, the practice of negotiating diversity and difference.‘’ (Xxxx, 2002, p.16)
Een ander goed voorbeeld zijn sportverenigingen. Hier is heel intensief en passioneel contact tussen verschillende groepen en culturen. Bij teamsport moeten deze groepen samenwerken om een gemeenschappelijk doel te behalen (winst). Het succes hangt hier af van de talenten en vaardigheden van mensen, niet van etniciteit, inkomen of geloof (Xxxx, 2002).
Concluderend hoeft een diverse wijk niet te betekenen dat de kwaliteit van het contact verbetert (zoals ook werd gezegd in paragraaf 2.1). Wel kan het leiden tot meer interetnisch vertrouwen en meer relaties in een buurt (Pratsinakis, 2015; Lancee & Xxxxxxxx, 2012). Kritiek hierop is dat een gemengde buurt of openbare ruimte niet genoeg is. Er moet ook nog iets zijn waardoor het beeld van mensen verandert (Amin, 2002). Dit is ook een belangrijk onderscheid om te maken in het onderzoek naar de statushouders. Het is waardevol om te achterhalen wat locaties zijn waar men contact maakt. Dit kan op verschillende schaalniveaus, bijvoorbeeld in en rondom de woning, in de buurt of zelfs in de stad.
2.5.3 SCHAALNIVEAUS / HUISVESTING VOOR STATUSHOUDERS
In dit onderzoek zullen daarom verschillende schaalniveaus worden onderzocht. In deze paragraaf worden twee artikelen uitgelicht welke empirisch onderzoek hebben gedaan naar twee verschillende stromingen binnen de urban planning in Amerika. Bepaalde filosofieën van deze woonvormen zijn terug te vinden in de woonvormen die in dit onderzoek worden onderzocht. Als eerste komt contact op blok- of straatniveau aan bod bij de stroming New Urbanism. Als tweede komt Cohousing aan bod, een woonvorm waarbij contact wordt gezocht op gebouw- en straatniveau doordat bewoners bepaalde ruimten en faciliteiten delen.
De New Urbanist stroming is een stroming binnen de urban planning in Amerika. Zij hebben de volgende ideëen bij een buurt:
‘’an accessible public realm, neighborhoods that are socially diverse, and walkable access to life’s daily needs. The vision is to be accomplished by
implementing design principles aimed at promoting social equity: the mixing of housing types and land uses, the provision of a wide variety of public facilities, and an emphasis on walkable neighborhoods.’’ (Talen, 2008, p.1)
Hierbij wordt met sociale gelijkheid bedoelt de ruimtelijke verdeling van mensen (verschillende etniciteiten) en goederen met als doel een eerlijke verdeling van toegang tot bronnen en goederen (Talen, 2008). Talen onderverdeelt sociale gelijkheid in drie subcategorieën: gemeenschap, diversiteit en toegang.
Voor New Urbanisten is het de openbare ruimte in buurten die moet zorgen voor gemeenschap, een collectieve identiteit voor de bewoners. Deze collectieve identiteit zorgt ervoor dat mensen zich in willen zetten voor de gemeenschap. Wanneer verschillende sociaaleconomische en etnische groepen deel kunnen nemen in een gemeenschap is er sprake van gelijkheid. Door de aanwezigheid van goed gepositioneerde parken, openbare ruimte, buurtcentra en andere ontmoetingsplekken kunnen alle bewoners van een buurt met elkaar in contact komen (Talen, 2008).
Diversiteit wordt genoemd als tweede subcategorie. Sociaaleconomische diversiteit als doel komt voort uit twee theorieën: als eerste het idee dat een sociale mix in een buurt meer gelijkheid creëert doordat het een gelijke toegang tot bronnen verschaft voor alle sociale groepen. Of zoals Xxxxxx (2005 in Talen, 2008) het noemt: ‘the geography of opportunity’. Oftewel de geografie die toegang geeft tot voorzieningen en sociaal kapitaal. Als tweede wordt diversiteit gezien als de basis voor een betere, creatievere, meer tolerante en vredevolle buurt (Talen, 2008).
Als derde subcategorie wordt toegang genoemd. New Urbanisten geloven dat iedereen binnen loopafstand gelijke toegang moet hebben tot de benodigde goederen en services. Hiervoor is er een diverse, compacte buurt nodig met een diversiteit aan landgebruik (commercie, openbare ruimte, transport, recreatie et cetera).
Met gelijkheid, diversiteit en gemeenschap hoog in het vaandel geloven de New Urbanisten in een buurt waar verschillende sociaaleconomische en culturele groepen bij elkaar komen en met elkaar leven. In achterstandswijken zijn vaak minder voorzieningen. Op deze manier hebben mensen die hier wonen minder
toegang tot ‘geography of opportunities’ dan in andere buurten. Dit geldt ook voor statushouders wanneer zij met zijn allen in achterstandswijken worden gehuisvest. In de contacthypothese is sociale gelijkheid een belangrijke noemer voor positief contact (Allport, 1954). Dat is precies wat Talen, via Urban Planning probeert te bereiken. Wat met name onderzocht zal worden in dit onderzoek is of de aanwezigheid van de openbare ruimte en andere ontmoetingsplekken in de buurt ook daadwerkelijk bewoners in contact met elkaar laten komen.
Cohousing is een vorm van huisvesting waarbij meerdere huishoudens (vaak éénpersoons) in eenzelfde gebouw worden gehuisvest waarbij bepaalde faciliteiten worden gedeeld. Daarnaast kan het zijn dat de investering in het gebouw wordt gedeeld en dat het management van het gebouw door alle bewoners wordt geregeld (onderhoud, activiteiten, bankzaken et cetera). Bij cohousing wordt er gebruik gemaakt van design en sociale structuren (management et cetera) om te zorgen dat contact binnen buurten en gemeenschappen gestimuleerd wordt (Williams, 2006). Xxxxxxxxx gaat er van uit dat contact wordt gestimuleerd wanneer bewoners de kans hebben om elkaar te ontmoeten, dichtbij elkaar wonen en geschikte ruimte voor contact
(Xxxxxxxx, 2006). Ook zegt Xxxxxxxx dat hoe groter een gemeenschap is hoe minder contact er plaatsvindt. Bij kleinere gemeenschappen is het contact intensiever, frequenter en zijn de bewoners meer bereid om in gemeenschappelijke activiteiten deel te nemen. Bij gemengde complexen kan het dus een toevoeging zijn om gemeenschappelijke ruimte te gebruiken voor activiteiten voor de bewoners. Op deze manier zal het contact tussen statushouder en andere bewoners intensiever en frequenter worden. Ook is het op kleine schaal mengen volgens de theorie van cohousing van belang om onderling contact te bevorderen.
Naast de buurt kan de woning, blok of flat ook bijdragen aan het contact tussen verschillende bewoners. De statushouders worden in Nederland op dit moment veelal in studentenwoningen geplaatst. Hier is vaak ook sprake van gemeenschappelijke ruimten, zoals een wasserette of in sommige gevallen zelfs een soort woonkamer. Deze ruimten kunnen op kleiner schaalniveau (buurt, blok of woning) bijdragen aan het contact tussen statushouders en Nederlanders.
Er zijn genoeg andere factoren die bijdragen aan de mate van contact die bewoners met elkaar hebben. Deze scope is echter te breed voor dit onderzoek. Om de behandelde theorie samen te voegen wordt er in het volgende hoofdstuk een conceptueel model opgesteld.
In de voorgaande paragrafen zijn verschillende vormen van de sociologische contacthypothesen behandeld.
Vervolgens is de vertaalslag van deze theorie naar de geografie gemaakt. Concluderend kunnen we zeggen dat verschillende vormen van contact, op verschillende schaalniveaus, bijdragen aan de relatie tussen verschillende groepen. De verschillende theorieën proberen te verklaren hoe contact ontstaat en wat de uitkomsten van contact kunnen zijn. Zo is er gekeken naar tolerantie, vooroordelen, acceptatie, integratie, intercultureel begrip en nog veel meer gevolgen van contact. Er zijn bepaalde factoren en locaties die veel of weinig invloed hebben op het interetnisch contact. De verschillen tussen deze factoren en locaties en het effect wat zij hebben zijn van belang voor dit onderzoek. Zo heeft geen contact negatieve gevolgen en is de conclusie dat contact altijd bijdraagt aan een betere relatie tussen groepen niet zo makkelijk gemaakt. Zwakke banden tussen mensen hebben bijvoorbeeld de potentie om contact te vergroten en sterke banden hebben de potentie om zwakke banden te verbinden en zo de brug tussen verschillende netwerken te zijn. Contact op een school kan hele andere gevolgen hebben als contact op straat. Op een school is de kans veel groter dat groepen elkaar zullen begrijpen doordat ze in situaties van banal transgression belanden. Kortom, wanneer er wél sprake is van contact zijn er enorm veel factoren die dit positief en negatief kunnen beïnvloeden.
Als samenvatting voor de behandelde theorie is een conceptueel model opgesteld (zie figuur 3). Niet alle behandelde theorie zal hier in terugkomen, het model moet een versimpelde weergave zijn van welke vormen van contact er zijn en hoe deze leiden tot de ervaring van dit interetnisch contact. In de behandelde theorieën over contact wordt er altijd gekeken vanuit de Nederlander naar de immigrant. Dit is een tekortkoming in de literatuur.
Figuur 3 Conceptueel model
Frequentie
Gemengd
Woonvorm
Contact met
Nederlanders
Beeldvorming/ervaring
van (contact met)
Nederlander
Geconcentreerd
Locatie
Binnen de geografie zijn er verschillende theorieën over het mengen van verschillende sociaaleconomische klassen en etniciteiten in buurten. In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillende woonvormen die de statushouders betrekken en of er verschillen zitten in hoeveel contact zij hebben met Nederlanders. Er kan sprake zijn van een statushouder die in een gemengde buurt woont en van een statushouder die in een geconcentreerde buurt woont. Verwacht wordt dat deze verschillen invloed hebben op de locaties en de frequenties van contact die statushouders hebben met Nederlanders. In een geconcentreerde immigranten buurt is de kans kleiner dat er in de buurt (locatie) contact is met Nederlanders. Zoals uit het onderzoek van Permentier & Xxxxxxxxx (2011) blijkt is er in een gemengde buurt frequenter interetnisch contact. De pijl naar ‘het contact met Nederlanders’ suggereert geen causaal verband. Er wordt voor verschillende type woonvormen gekeken waar en hoe vaak het contact met Nederlanders plaatsvindt en hoe dit ervaren wordt. Er zijn namelijk, zoals eerder behandeld, verscheidene locaties en situaties waarin contact kan ontstaan.
De drie vormen zijn met elkaar verbonden door een streep omdat ‘gemengd’ en ‘geconcentreerd’ geen invloed hebben op woonvorm, maar een type woonvorm zijn. Deze soorten woonvormen hebben op hun beurt invloed op het contact met Nederlanders in en rondom de woning en indirect op de beeldvorming/ervaring van het contact met Nederlanders.
2.6.2 CONTACT MET NEDERLANDERS
Niet alleen de woonvorm heeft invloed op de locatie en frequentie van contact. Het kan natuurlijk ook zijn dat een statushouder buiten de woning en de buurt op een hoger schaalniveau contact heeft met Nederlanders. Deze locaties zijn ook belangrijk om te achterhalen. Op deze manier kan worden gekeken welke locaties zorgen voor (frequenter) contact. Volgens de theorie van Xxxx is er meer contact wanneer men zich in situaties van banal transgression bevindt. Verschillende locaties hebben invloed op hoe het contact ervaren wordt en wat de beeldvorming ten opzichte van Nederlanders is (Xxxx, 2002). Zo kan een begroeting in de gang van een flat invloed hebben op de beeldvorming die een statushouder heeft van een Nederlander. Maar misschien is er juist een gebrek aan contact wat de beeldvorming ten opzichte van Nederlanders kan verslechteren (Wessel, 2009). Zo hebben de frequentie en de locatie van het contact invloed op de beeldvorming/ervaring van contact met Nederlanders. Belangrijk is dat locaties van contact overal kunnen zijn, dit kan in de flat, maar dit kan ook in een andere stad of buurt zijn.
2.6.3 BEELDVORMING/ERVARING VAN (CONTACT MET) NEDERLANDERS
De ervaring van het contact met Nederlanders en de beeldvorming van Nederlanders is de uitkomst van het conceptueel model. Uiteindelijk is de vraag waar en hoe contact plaatsvindt en vervolgens hoe dit contact ervaren wordt. Volgens Xxxxxxx (1954) en Xxxx (2002) zorgt frequenter contact voor een betere relatie tussen etnische groepen. En zoals eerder genoemd, is de kans op frequenter contact groter wanneer de diversiteit groter is en men dichter bij elkaar woont (o.a. Valentine, 2014; Xxxxxxxxxx, 2013). Op deze manier wordt de beeldvorming en ervaring van contact met Nederlanders indirect beïnvloedt door de locatie en woonvorm waarin de statushouder woont. Dat is ook wat dit onderzoek verwacht te vinden onder de Syrische respondenten.
3. VERANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSMETHODEN
Het idee van dit onderzoek is om vanuit de statushouder te kijken waar zij contact hebben en hoe ze dit
ervaren. Hoe dit onderzoek vormgegeven wordt en vervolgens uitgevoerd, wordt in dit hoofdstuk besproken. Allereerst wordt de gekozen onderzoeksstrategie en methode onderbouwt en vervolgens wordt hier dieper op ingegaan. Het onderzoek zal stapsgewijs uitgelicht worden.
Om de onderzoeksstrategie te onderbouwen is het nodig om de hoofdvraag te herhalen:
Op welk schaalniveau hebben statushouders contact, hoe wordt dit contact ervaren en verschilt dit bij verschillende woonvormen?
Belangrijk is dat het gaat om hoe de respondenten het contact ervaren en of het verschilt per woonsituatie. Het gaat hier om de perceptie van de onderzochte mensen. Het meest geschikt hiervoor is een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Met kwalitatief onderzoek kan er dieper in worden gegaan op ervaringen van respondenten (Xxxxxx, 2012, p.408). In dit onderzoek zijn dat de ervaringen van het contact van de statushouders met Nederlanders. Deze ervaringen worden onderzocht aan de hand van drie verschillende case studies.
3.2.1 DRIE VERSCHILLENDE WOONVORMEN
In kwalitatief onderzoek komt het vaak voor dat er door middel van case studies onderzoek wordt gedaan. Hier speelt context een belangrijke rol (Bryman, 2012, p.401). In dit hoofdstuk zullen de verschillende case studies van context worden voorzien. De case studies belichamen allemaal een andere manier van gemengde huisvesting. In de literatuur komt met name menging op buurt- en blokniveau aan bod (o.a. Xxxxxxxx & xxx Xxxx, 2010; Permentier & Xxxxxxxxx, 2011). Hier is weinig onderscheid
Afbeelding 21 De drie verschillende woonvormen
in situaties van menging op gebouwniveau. In dit onderzoek gaan we uit van drie eigen begrippen (gebaseerd op de behandelde literatuur in hoofdstuk 2): zo hebben we een gemengd geclusterde woonvorm, een gespikkelde woonvorm en een gemengde woonvorm (afbeelding 2).
Gemengd
Gemengd geclusterd
De gemengd geclusterde woonvorm is een manier van wonen waarbij er in hetzelfde gebouw meerdere etnische groepen gehuisvest zijn maar deze wel geclusterd wonen binnen het gebouw. Zo zijn de verschillende groepen gemengd op gebouwniveau maar afgescheiden op afdeling
Gespikkeld
Bron 8 Eigen interpretatie
of verdieping niveau. Een gebouw betekent hier één aaneengesloten gebouw met meerdere woningen binnen dit gebouw.
De gespikkelde woonvorm is de reguliere woonvorm. Bij deze woonvorm worden de etnische groepen regulier over de stad gehuisvest. Dit gaat op basis van beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Hier zitten ze niet in
hetzelfde gebouw en zitten ze vaak niet (soms wel) geconcentreerd met de eigen bevolkingsgroep. Gespikkeld betekent dat de statushouders over verschillende buurten worden verspreidt.
Met een gemengde woonvorm wordt bedoelt een woonvorm waarbij er meerdere etnische groepen in een gebouw wonen en hier niet geclusterd zitten maar daadwerkelijk door elkaar heen wonen. Zo kan het dus zijn dat je ene buurman Nederlander is en 80 jaar oud en je andere buurman 20 en Eritrees.
Om de geselecteerde woonvormen te onderzoeken zijn er in Amsterdam drie verschillende cases gekozen. Zoals al eerder genoemd is één daarvan Hicondo, één de Studio en de laatste is de reguliere huisvesting. Elke case studie wordt in één van de volgende paragrafen van context voorzien.
3.2.2 DE GEMENGD GECLUSTERDE STUDIO
In Amsterdam staat het voormalig Gemeentelijk Administratie Kantoor aan het Bos en Lommerplantsoen (Afbeelding 3). Vanaf 2005 kwam het gebouw leeg te staan. Er werden plannen gemaakt om het kantoorgebouw te transformeren naar woningen. Eind 2011 is de transformatie van start gegaan door een Afbeelding 47 Ligging van De Studio in Amsterdam en het gebouw vanaf de snelweg gezien
Bron 9 Google Maps, Google afbeeldingen
samenwerking tussen woningcorporatie Stadgenoot en ontwikkelaar AM. De transformatie werd in fasen afgerond en is recentelijk helemaal opgeleverd. In totaal zijn er 771 starters- en studentenwoningen met voorzieningen gerealiseerd. Doordat het project gelabeld is met jongerenwoningen is er geen problematiek ontstaan onder de bewoners in de buurt. Dit zou waarschijnlijk een ander verhaal zijn wanneer het een statushouder-project of arbeidsmigranten-project geweest zou zijn. (Platform 31, 2015).
Afbeelding 67 Afgesloten gang waar
statushouders wonen
3.2.2.1 GECLUSTERD WONEN
In de Studio bevinden zich zowel huur- als koopwoningen. Ontwikkelaar AM heeft de verkoop op zich genomen en corporatie Stadgenoot exploiteert en beheert de huurwoningen. De woningen zijn zoals gezegd voornamelijk gericht op jongeren en starters. Er is sprake van een aantal verschillende groepen. Zo zijn er studenten, werkende jongeren, promovendi en statushouders. Omdat deze verschillende groepen verschillende levensstijlen hebben, zijn ze geclusterd gemengd over het gebouw. Dit betekent dat er:
- Twee verdiepingen zijn met studenten
- Twee verdiepingen met werkende jongeren
- Twee verdiepingen promovendi
- Twee verdiepingen statushouders (26 statushouders)
Zo is er op gebouwniveau sprake van menging maar heeft elke doelgroep
Bron 10 Eigen foto
wel een ‘eigen’ verdieping (zie afbeelding 4). Dit geldt ook voor de statushouders. Zij hebben met de sleutel enkel toegang tot de eigen verdieping en eigen woning. Op deze manier zullen de bewoners binnen het
gebouw dus niet veel in contact komen met elkaar. Deze vorm van menging noemen we ‘gemengd geclusterd’ wonen.
3.2.2.2 GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN EN VOORZIENINGEN
Op de begane grond bevindt zich een wasserette, servicebalie en een coffeecorner. Daarnaast is er altijd een pandbeheerder aanwezig. Deze voorzieningen vormen samen met de gemeenschappelijke fietsenkelder de gezamenlijke ruimten in het gebouw (Vibes, 2015). Naast de gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen worden er ook nog activiteiten georganiseerd door de bewoners van het pand. Zo is er bijvoorbeeld een Facebook groep opgericht voor alle bewoners en bestaan er ook nog Facebookgroepen voor de verschillende vleugels. Zo kunnen bewoners elkaar vinden voor een hapje eten en een borrel, een rondje hardlopen of voor andere zaken.
3.2.2.3 GEBIEDSANALYSE
De Studio ligt in de wijk Bos & Lommer. Deze wijk bestaat uit de Kolenkitbuurt, Erasmuspark, Landlust en Sloterdijk.
Van deze buurten bestaat Sloterdijk voornamelijk uit bedrijven met slechts 102 inwoners. De Kolenkit is een buurt met veel gezinnen die een laag inkomen hebben. Drie op de tien huishoudens moeten rondkomen met een minimuminkomen. Een derde van de huishoudens is een één- of tweeoudergezin. Ook hebben de meeste inwoners een migratie achtergrond. Zo hebben 64% van de inwoners een niet-Westerse migratieachtergrond. Met name de Turkse (19% versus 5% in Amsterdam) en Marokkaanse (29% versus 9% in Amsterdam) migranten wonen er relatief veel. Wat verder op valt is dat in de Kolenkit 77% van de woningen sociale huurwoningen zijn. Dit is vergeleken met het gemiddelde van Amsterdam (46%) erg hoog.
De Erasmusparkbuurt staat er sociaaleconomisch iets beter voor. Waar 29% in de Kolenkit een minimuminkomen heeft is dit in de Erasmusparkbuurt maar 17%. Daarnaast is het aandeel niet-Westerse migranten ook een stuk lager (31%). Ook valt op dat in de Erasmusparkbuurt het aandeel koopwoningen bijna het dubbele is (40%) van het aandeel in de gehele wijk Bos & Lommer.
Als laatste blijft over de buurt Landlust. Deze buurt zit qua cijfers steeds tussen Erasmuspark en de Kolenkit in. Het is een meer gemengde buurt en komt veel overeen met Amsterdam als geheel. Wat wel opvalt is dat het percentage niet-Westerse migranten in deze buurt hoog ligt (47%) vergeleken met Amsterdam (34,8%). (Gemeente Amsterdam, 2015).
Concluderend ligt de Studio in een multi-etnische wijk waar de Turken en Marokkanen de grootste bevolkingsgroepen zijn. Dit kan gevolgen hebben voor hoe de statushouders de buurt ervaren en gebruiken.
In 2013 kwam het voormalig hoofdkantoor van de ABN-Amro bij station Bijlmer Arena leeg te staan (afbeelding 5 rechts). De ABN verhuisde naar een nieuwe kantoor en liet een relatief oud kantoorgebouw achter. De gemeente Amsterdam (Stadsdeel Zuid Oost) en particulier ontwikkelaar Newave BV zagen allebei kansen om het leegstaand kantoor om te bouwen naar studentenwoningen. Na een haalbaarheidsonderzoek werd besloten om 355 luxe studentenwoningen te bouwen in het voormalige ABN Amro kantoor. De woningen variëren van 18m2 tot 24 m2 en hebben allemaal beschikking over eigen voorzieningen. De woningen van 18m2 zitten aan de A zijde van het gebouw (afbeelding 5, links, linkerkant) en de woningen van 24 m2 aan de B zijde (afbeelding 5, links, rechterkant). Ook hier, net als bij de Studio, is het label studentenwoning gebruikt terwijl er ook een mix bestaat van jonge statushouders en studenten. De gemeente Amsterdam zegt op kleine schaal te willen inzetten op het huisvesten van kwetsbare groepen in reguliere studenten- en jongerenprojecten (Voortgangsrapportage over 2015, 2016).
Afbeelding 75 Links de ingang van Hicondo en rechts de ligging in Amsterdam
Bron 11 xxxx://xxxxxxxxxxxx.xxxx.xx/xxxxxxx/0000/00/Xxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx-Xxxxxxxxxxxxx, 2016
3.2.3.1 GEMENGD WONEN
In Hicondo zijn alleen huurwoningen beschikbaar voor studenten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van zogenaamde campuscontracten. Dit is een contract dat kan worden ontbonden bij het beëindigen van de studie van een student. De woningen zijn zo geprijsd dat afhankelijk van leeftijd en inkomen er aanspraak gedaan kan worden op huursubsidie bij de overheid. Opvallend is dat nergens teruggevonden kan worden dat er ook statushouders in Hicondo wonen. De eigenaar is zelf van Turkse komaf en groot voorstander van het mixen van de doelgroepen. Alhoewel alle 28 statushouders aan de A zijde van het gebouw wonen, in de woningen van 18m2, wonen ze hier wel gemengd met Nederlanders en andere internationale studenten.
3.2.3.2 GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN EN VOORZIENINGEN
In Hicondo heb je in totaal vier verdiepingen met elk een gemeenschappelijke ruimte waar een aantal banken staan. Hier worden af en toe bijeenkomsten door de bewoners georganiseerd (zie afbeelding 6). Daarnaast is er een fietsenkelder, een wasserette en een servicebalie bij de ingang.
Afbeelding 83 Impressie gemeenschappelijke ruimte Hicondo
Bron 12 Xxxxxxxxxxxxx.xx, 2016
3.2.3.3 GEBIEDSANALYSE
Hicondo ligt aan de Foppingadreef 26 in de wijk Bijlmer Centrum. De wijk Bijlmer Centrum kan opgedeeld worden in verschillende buurten. Zo bestaat het uit het bedrijventerrein Amstel III/Bullewijk en uit Bijlmer Centrum, dat onderdeel is van de Bijlmermeer. Bijlmer Centrum wordt net als Bos en Lommer aangewezen als een van de aandachtswijken in Amsterdam. Hicondo ligt in dit woongedeelte van de wijk. Xxxxxx XXX/Bullewijk heeft slechts 500 kleinschalige sociale huurwoningen en daarnaast 170 studentenwoningen bij de HvA. Er zijn hier ook nog voorzieningen zoals de Amsterdam Arena, Ziggo Dome, Heineken Music Hall, Amsterdam Medisch Centrum en een woonboulevard. Over het algemeen is de sociaaleconomische positie van Bijlmer Centrum slecht: 3 op de 10 mensen behoren tot de groep minimahuishoudens ten opzichte van 2 op de 10 voor Amsterdam. De bevolkingssamenstelling toont veel niet-westerse allochtonen. Veel bewoners zijn Surinaams (18%), Ghanese (12%) of Antilliaanse (6%). In totaal is 74,2% van de inwoners van een niet-Westerse
achtergrond. Ook valt hier op dat − net als bij Bos en Lommer − er relatief veel éénouder huishoudens aanwezig zijn in de wijk (18% ten opzichte van 9% voor Amsterdam). Deze veelal lage inkomensgroepen wonen in de 71% corporatiewoningen die in de buurt aanwezig zijn. Dit is wederom relatief hoog vergeleken met Amsterdam (46%). (Gemeente Amsterdam, 2015).
3.2.4 GESPIKKELDE REGULIERE HUISVESTING
De reguliere manier van huisvesting betekent in Nederland dat een statushouder éénmaal een huis aangeboden krijgt, normaliter een vrijgekomen sociale huurwoning. Waar geschikte sociale huurwoningen vrijkomen is van te voren niet bekend. Wanneer statushouders in deze reguliere voorraad komen te wonen
zullen zij dus verspreid worden over de stad. De respondenten in dit onderzoek komen uit alle windrichtingen van Amsterdam. Met alle verschillende buurtkarakteristieken die daarbij horen. Hier valt dus geen gebiedsanalyse voor te doen. Wat wel overeenkomt voor alle respondenten is dat ze een studio of appartement hebben welke één van de zoveel verdiepingen van een gebouw beslaat (zie afbeelding 7 hiernaast). Zo
Afbeelding 84 Sociale woningbouw waar statushouders met name in wonen
Bron 13 Eigen foto
hebben ze vaak buren direct naast onder en boven zich. Daarnaast delen ze vaak één voordeur met 4 of 5 andere huishoudens. Qua directe buren is dit vergelijkbaar met het wonen in een flat zoals de Studio of Hicondo. Alhoewel de woonsituatie vergelijkbaar is met een flat als de Studio en Hicondo zijn de buren om de respondenten heen vaak ouderen en immigranten (eigen bevindingen).
3.2.5 OBSTAKELS BIJ GENOEMDE CASES
Er wordt verwacht dat de woonvorm effect heeft op wat voor contact de respondenten hebben met Nederlanders. Dit onderzoek beperkt zich tot de woonvorm, de locatie van contact en de ervaring daarvan. Er zijn nog veel andere factoren die een rol kunnen spelen naast de bovengenoemde. Wanneer iemand geen contact heeft met de buren hoeft dit niet meteen een gevolg van de mengvorm te zijn. Hetzelfde geld wanneer er juist wel contact is. Een persoon kan ook goed zijn in het leggen van contact, of juist niet.
Om kwalitatief onderzoek te doen zijn er verschillende methodes. De meest gebruikte methodes zijn
verschillende vormen van observaties en interviews (Bryman, 2012, p. 469). Deze methodes zullen in dit onderzoek ook gebruikt worden. Deze worden toegelicht in de volgende paragraaf.
3.4 DE METHODES IN HET ONDERZOEK
Voordat werd begonnen aan het onderzoek vond er een kennismakingsgesprek plaats met de respondenten.
Op deze manier kon de onderzoeker bekend raken met de doelgroep. Tijdens deze ontmoeting werd het doel van het onderzoek en de rol van de respondent daarin uitgelegd. Daarnaast was het van belang om het vertrouwen te winnen van de doelgroep (Bryman, 2012, p.473). Tijdens deze eerste bezoeken hebben ook veel gesprekken plaatsgevonden met vrienden en familie van de respondenten. In totaal is er gesproken met negen Syriërs die niet tot de groep geïnterviewden behoren. Wanneer deze gesprekken worden gebruikt in de resultaten dan wordt dit duidelijk vermeldt.
Als eerste moest in kaart gebracht worden waar de respondenten zich in de ruimte bewegen en waar zij contacten (kunnen) hebben. Voor de duidelijkheid: contact kan ook een begroeting van de buren zijn of een
gesprek met de kassière van een supermarkt. Daarnaast kun je ook contact hebben via sociale media zonder een fysieke ontmoeting. De normale methode om te onderzoeken waar iemand komt is het bijhouden van een dagboek. Hierbij moet de respondent zelf bijhouden waar hij contact heeft gehad. In dit onderzoek is deze manier van observeren vervangen door een meer moderne methode: de GPS-tracker.
3.4.1.1 EEN NIEUWE METHODE VAN DATAVERZAMELING: GPSI
De belangrijkste reden om een GPS-tracker te gebruiken is de betrouwbare informatie die het apparaat produceert. Zo kan zeer accuraat worden weergegeven waar een persoon zich heeft bevonden:
‘’Tracking technologies have added value to these methods by delivering accurate and reliable information on the actual activities of the respondents in space and time: based on space and time, travelled route, destination(s) and duration of stay and movement are collected. Last but not least, tracking technologies directly deliver spatial outcomes, which can easily be presented on maps or used for other types of static and dynamic visualisations.’’ (Xxxx & xxx Xxxxxxxxx, 2011, p.3).
Een GPS-tracker wordt gebruikt om in kaart te brengen hoe iets of iemand zich door de ruimte beweegt. Het is een klein zwart apparaatje wat de respondent bij zich draagt gedurende de onderzoeksperiode van twee dagen. Naast dat de betrouwbaarheid en de precisie van een GPS-tracker erg hoog is, blijkt de tracker op tal van andere vlakken een goede methodische toevoeging.
Zo verlichtte het de taalbarrière omdat er tijdens het interview een laptop aanwezig was waar samen met de respondent alle locaties van de twee dagen GPS-tracker doorlopen konden worden. Op deze manier kon er door middel van wijzen naar het scherm duidelijk gemaakt worden wat de interviewer van de respondent wilde weten.
Ten tweede blijkt het geheugen van respondenten lang niet altijd even betrouwbaar, vaak herinnerde de GPS- tracker respondenten er aan waar ze precies geweest waren gedurende de onderzoeksperiode.
Ten derde kunnen respondenten minder goed dingen verbergen, met de GPS-tracker wordt precies duidelijk hoe laat de respondent waar is geweest.
Als laatste kun je als onderzoeker gerichter vragen stellen. Wanneer een respondent gevraagd wordt waar ze gedurende een aantal dagen geweest zijn, zullen ze sommige locaties als irrelevant beschouwen en vergeten te noemen. Op deze manier heb je als onderzoeker de controle over wat wel- en niet relevant is om te vragen. Zo kom je er bijvoorbeeld achter dat er een contact is ontstaan in de supermarkt of in een sportschool.
De GPS-tracker is gebruikt als een nieuwe methode van dataverzameling. Allereerst wordt het gebruikt om de locaties waar de respondenten komen in kaart te brengen. Vervolgens wordt de data gebruikt om het interview op te baseren. Deze nieuwe methode van dataverzameling, waarbij GPS als basis wordt gebruikt voor dataverzameling én het interview, noemen we hier GPSi (afkorting voor GPS interview).
3.4.1.1.1 OBSTAKELS BIJ GPSI
Er is gekozen voor twee dagen tracken zodat de kans klein was dat de respondent een dag alleen thuis zou doorbrengen. Meer dan twee dagen zou een probleem vormen omdat het te veel tijd zou vragen van de respondenten en er daarnaast een tijdslimiet voor dit onderzoek was.
Een bias met deze methode is dat de respondent zelf twee dagen uit kon kiezen om de GPS-tracker bij te houden. Op deze manier konden de onderzoeksresultaten beïnvloed worden. Kanttekening hierbij is dat het doel van de GPS-tracker niet is om alle locaties in kaart te brengen waar de respondent komt. Het is een
ondersteuningsmiddel voor de interviews en geeft daarnaast een goed beeld van de locaties waar de respondenten veel komen.
Naast de bias, spelen ethiek en privacy een rol als obstakels bij het gebruik van de GPSi methode. Het vraagt nogal wat van iemand om exact prijs te geven waar hij of zij zich bevindt en wanneer dat was. Er zijn een aantal Syrische mannen geweest, met name in De Studio, die niet wilde meewerken aan het onderzoek omdat zij de GPS-tracker niet vertrouwden. Desalniettemin was het grootste deel bereid mee te werken, helemaal na een uitleg in de eerste ontmoeting. Om de privacy van de respondenten te garanderen zijn alle gebruikte namen in dit onderzoek fictief.
Het onderzoek is uitgevoerd middels semigestructureerde interviews. Deze vorm maakte dat de verschillende onderwerpen met betrekking tot contact aan bod kwamen. Op deze manier konden de verschillende interviews beter met elkaar vergeleken worden. Daarnaast zijn er meerdere cases die zijn onderzocht.
Er is op voorhand een topic lijst opgesteld (zie bijlage 8.2). Er was ruimte om van de topic lijst af te wijken gedurende de interviews. Op deze manier werd het coderen moeilijker maar was de informatie rijker dan wanneer gebruik gemaakt zou worden van gestructureerde interviews. De interviews hebben bij de statushouders thuis ̶ in een privé ruimte ̶ plaatsgevonden zodat zij op hun gemak waren en vrijuit konden spreken.
De structuur van het interview volgde steeds uit de GPS-tracks. Eerst werd de dialoog geopend met algemene vragen over de woning, de buren, de buurt en het contact dat men daarbinnen heeft. Vervolgens werd aan de hand van de locaties van contact gevraagd hoe ze deze ervaren hebben. Als laatste werden nog wat algemene gegevens gevraagd.
3.4.2.1 OBSTAKELS BIJ OBSERVATIES EN INTERVIEWS
Er waren veel risico’s in dit onderzoek. Gedurende het werven van respondenten werd er tegen een aantal dingen aangelopen. Zo dachten de Syrische mannen soms anders over het nakomen van afspraken. Ook snapten sommige respondenten niet helemaal wat de bedoeling van het onderzoek was. Daarnaast was te merken dat de respondenten uit een omgeving komen waar autoriteit onbetrouwbaar is. Ze zijn vaak wantrouwig. Dit zullen ze niet snel uitspreken, maar door niet op te komen dagen of niet meer te reageren op meerdere afspraakverzoeken werd toch duidelijk dat men niet altijd mee wilde werken aan het onderzoek. Het was lastig te achterhalen waar dit wantrouwen vandaan kwam.
Tijdens de interviews is taal een struikelblok geweest. Zo spraken de respondenten vaak geen of slecht Nederlands of Engels. Het is met een beperkte woordenschat moeilijk uit te leggen waarom men iets vindt en daarnaast kon het zijn dat de respondent soms de vraagstelling van de interviewer niet helemaal begreep. Een voorbeeld was dat iemand met een slechte woordenschat het woord ‘gezellig’ voor veel doeleinden gebruikte. Bijvoorbeeld Rakin. Een Syrische man van 26, sinds 6 maanden woonachtig in een reguliere sociale huurwoning in Amsterdam Oost. Hij gebruikte het woord ‘gezellig’ om te omschrijven wat hij vond van Nederlanders in het algemeen en vervolgens ook om te omschrijven hoe hij een gesprek met de buurvrouw had gevonden. Zijn vocabulaire beperkt hem in zijn omschrijving van bepaalde situaties.
In sommige situaties sprak de respondent helemaal geen Engels of Nederlands. In deze situaties is er iemand van de respondenten zelf gevraagd om op te treden als tolk. Hier is het nog mogelijk dat de vertaler een antwoord anders heeft geïnterpreteerd.
Allereerst werd er gezocht naar geschikte casussen voor dit onderzoek. De respondenten zijn de bewoners van
de verschillende casussen. In tabel 4 staat een profielschets van de respondenten (in bijlage 8.4 is een overzicht toegevoegd waarin elke respondent met alle eigenschappen opgenomen is):
Tabel 23 Algemene eisen aan de respondenten
Respondenten | |
Xxxxxxxx | 00 t/m 29 |
Geslacht | Man |
Nationaliteit | Syrisch |
Woonplaats | Amsterdam |
Echtelijke staat | Alleenstaand of afwachtende voor familiereünie |
Woonvorm | Gemengd, geclusterd gemengd of gespikkeld |
Lengte van verblijf in huidige woning | Maximaal 1 jaar in huidige woning |
Bron 14 Eigen illustratie
Voor de leeftijd is gekozen tussen de 18 en 29 jaar oud. Op 14 maart 2016 zaten er in totaal 45.446 vluchtelingen in een opvanglocatie van het COA (COA, 2016). Van dit totaal is meer dan 40% man en bijna 40% is tussen de 18 en de 29 jaar oud (zie figuur 4). Daarom is er gekozen om de groep statushouders in dezelfde leeftijdscategorie te onderzoeken. Daarnaast worden er alleen Syriërs onderzocht. Zoals figuur 5 laat zien is dit verreweg de grootste groep die naar Nederland is gekomen (cijfers over heel 2015). Deze statushouders zijn allemaal woonachtig in Amsterdam, omdat hier casussen geselecteerd zijn. Als laatste is er gekozen voor statushouders die maximaal 1 jaar in de huidige woning woonachtig zijn. Dit omdat het in dit onderzoek gaat om woonvormen die als gevolg van de verhoogde instroom van vluchtelingen sinds 2014 ontstaan zijn. Verder is het van belang dat de respondenten onderzocht worden wanneer zij pas kort een woning hebben. Dit komt uit de literatuur van Xxxxxxxxxxx et al. (2015), waar wordt gesteld dat in de eerste jaren de buurt een optimale setting is om interetnisch contact op te doen. De afbakening van de doelgroep is voornamelijk gebaseerd op Figuur 12 Vluchtelingen naar geslacht en leeftijd
Figuur 11 Vluchtelingen naar land van afkomst
Bron 16 COA, 2016
Bron 15 COA, 2016
welke doelgroep er het meest voorkomt en waar men dus het meest mee te maken zal hebben. Dit zorgt er ook voor dat de populatie groter is dan wanneer voor een andere groep gekozen zou worden. Dit maakt het vinden van een onderzoekspopulatie eenvoudiger.
In totaal zijn er 14 Syriërs geïnterviewd verspreid over 3 soorten locaties. Hiervan wonen er 3 in de Studio, 4 in Hicondo en 7 verspreid over Amsterdam (zie bijlage 8.4). Van deze 14 hebben er 13 een GPS-tracker bijgehad gedurende twee dagen. Naast de 14 officiële interviews is er ook vaak onofficieel gesproken met vrienden en familie van respondenten die tijdens een van de gesprekken aanwezig waren. In totaal zijn dit 9 Syrische jongens geweest van verschillende leeftijden (ook minderjarig). Zoals al eerder gezegd wordt het expliciet vermeld wanneer hier iets over terugkomt in de resultaten.
Om in contact te komen met de respondenten zijn er een aantal methoden de revue gepasseerd. Via verschillende organisaties zijn de statushouders benaderd. Het eerste contact is gelegd via deze organisaties, vervolgens werd dit contact overgenomen. De volgende organisaties en personen hebben bij de werving geholpen:
- Woningcorporaties
- Gemeente Amsterdam
- Huismeester flatgebouw
- Wijkbeheerders
- Vluchtelingenwerk
- Andere bewoners
Op deze manier werd toegang gekregen via personen die over het algemeen meer vertrouwd werden door de statushouders. Nadat er een aantal contacten waren per case werd de sneeuwbalmethode toegepast. Doordat er contact werd gezocht via verschillende respondenten, waren er als het ware verschillende sneeuwballen waardoor niet iedereen elkaar kende. Dit vergroot de willekeurigheid van de selectie van respondenten.
3.5.1.1 VIA CORPORATIES
Via woningcorporatie Stadgenoot is toegang verkregen tot het oude GAK gebouw in Amsterdam waar zo’n 30 statushouders wonen met verschillende nationaliteiten. Via Stadgenoot is contact gelegd met een Nederlandse bewoner die in de VvE zit en daarnaast contactpersoon is voor de statushouders. Via deze weg werd contact gelegd met de statushouders.
Via woningcorporatie de Key in Amsterdam is een open oproep (zie bijlage 8.3) verspreid aan alle statushouders die regulier gehuisvest zijn over heel Amsterdam. Ook heeft de Key de gebiedsbeheerders gevraagd om de statushouders face to face te vragen om mee te werken aan het onderzoek. Op deze manier is veel respons gekomen van statushouders die verspreid wonen over heel Amsterdam. Hier zijn 7 respondenten uit geselecteerd op basis van de buurt waar zij in wonen. Zo zijn er respondenten uit Noord-, Oost-, Zuid-, en West Amsterdam geselecteerd.
3.5.1.2 VIA VLUCHTELINGENWERK
Via Vluchtelingenwerk zouden respondenten geworven moeten worden bij Hicondo. De consulent die de statushouders daar begeleidt heeft gevraagd aan de bewoners of ze aan het onderzoek mee willen werken. Hier kwam helaas niks uit. Uiteindelijk heeft de exploitant van Hicondo ons voorzien van de kamernummers waar statushouders wonen. Door middel van random aankloppen op de deuren zijn de respondenten benaderd.
3.5.1.3 VIA GEMEENTEN
De gemeente heeft het contact met de exploitant van Hicondo geregeld.
3.5.1.4 SNEEUWBALMETHODE
Zoals gezegd zijn de eerste contacten gelegd via officiële instanties welke bekend zijn met statushouders. Vervolgens is aan de statushouders zelf gevraagd of zij nog andere mensen kenden in het gebouw, die mee zouden willen werken aan het onderzoek. Deze methode is bij alle casussen toegepast. Maar doordat de respondenten veelal ook door random aankloppen benaderd zijn is er een variatie in de sneeuwbalmethode. Zo kenden veel van de statushouders elkaar niet of nauwelijks.
3.6 STAPPENPLAN GPSI ONDERZOEK
1. Introductie met respondent en uitleg deelname onderzoek (zie bijlage 8.5 voor instructie GPS gebruik)
2. Respondent vragen twee dagen lang een GPS-tracker mee te nemen.
3. Wanneer bewegingen respondent duidelijk zijn. Interview afnemen op woonlocatie. Topic lijst afwerken aan de hand van de GPS data.
4. Analyse van de verzamelde data.
3.7 VERWERKING EN ANALYSE VAN DATA
In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de verzamelde data geanalyseerd is.
De GPS tracks zijn met behulp van specialistische software in kaart gebracht. Op deze manier werd geografisch zichtbaar waar elk van de statushouders zich in de ruimte heeft begeven gedurende de twee onderzoeksdagen. De eerste resultaten werden gebruikt om samen met de respondent te kijken waar hij was geweest. Na de dataverzameling konden vervolgens kaarten gemaakt worden waarop zichtbaar werd hoe de statushouders zich hebben bewogen door Amsterdam en daar buiten. Zie afbeelding 8 om een idee te krijgen van hoe dit er ongeveer uit ziet.
Afbeelding 8 Weergave GPS-tracks respondenten. Links verre locaties zichtbaar, rechts zoom op Amsterdam
Bron 17 Eigen data
Voor het verwerken van de interviews is gebruik gemaakt van het programma Nvivo. De semigestructureerde interviews zijn gecodeerd in Nvivo en vervolgens is de gebundelde data geanalyseerd. Nvivo is gebruikt voor het organiseren van data, niet om een statistische analyse over de data uit te voeren (zie bijlage 8.6 voor een codeboom).
3.7.3 BEPERKINGEN BIJ GEBRUIKTE METHODOLOGIE
De beperkingen van de gebruikte methodes zijn telkens al kort toegelicht. Om verschillende redenen (taal, wantrouwen, andere perceptie et cetera) is het lastig om onderzoek te doen naar deze doelgroep. Deze beperkingen zijn geminimaliseerd door het gebruik van de GPSi methode.
Door de GPS-tracker, de semi-gestructureerde interviews (GPSi) en de duidelijke verslaglegging van de casussen is er geprobeerd het onderzoek zo goed mogelijk repliceerbaar te maken. Dit kan zowel op andere doelgroepen als op dezelfde doelgroep.
Om tot een conclusie te komen worden in dit hoofdstuk de resultaten van de interviews met de Syrische
mannen behandelt. Om de verschillen tussen de case studies te accentueren wordt elke case studie in een apart hoofdstuk uitgelicht. Deze hoofdstukken zullen vervolgens zo opgedeeld worden dat op verschillende schaalniveaus wordt gekeken waar en hoe vaak contact is, met wie dit is en hoe deze ervaren wordt. Op deze manier wordt toegewerkt naar een beantwoording van de hoofd- en deelvragen in de conclusie. Als eerste komen de drie cases aan bod. Daarna worden er een aantal algemene resultaten gepresenteerd om vervolgens te eindigen met een aantal concluderende paragrafen.
4.1 RESULTATEN VAN DE GEMENGD GECLUSTERDE STUDIO
In deze deelparagraaf worden alle resultaten van de drie interviews met de bewoners van de Studio behandelt.
4.1.1.1 FREQUENTIE EN LOCATIE VAN CONTACT
Allereerst is het belangrijk om te weten op welk schaalniveau er regelmatig contact is. Uit de GPS-tracks en interviews zijn locaties gekomen waar de statushouders met Nederlanders contact hebben gehad. Als eerste wordt gekeken waar en hoe vaak er binnen het gebouw en de buurt contact is en vervolgens of dit ook frequent gebeurt of niet. Als laatste wordt er op hoger schaalniveau gekeken waar en hoe vaak er contact is. Hoe het contact ontstaat wordt pas later op ingegaan.
4.1.1.1.1 WONING
Zoals al eerder vermeld is zijn de verschillende verdiepingen en gangen van de studio gescheiden naar type bewoners. Zo bewonen de statushouders één gang op de begane grond en één op de 1e verdieping. Het valt op dat op het moment van de interviews alleen Xxxx wel eens vaker contact heeft gehad met een Nederlander van een andere verdieping. Xxxx is een Syrische jongen van 23 jaar en hij woont nu sinds 6 maanden op de begane grond in de Studio. Dit contact is beperkt gebleven tot een klein aantal bezoeken van de Nederlander bij Abas. De andere respondenten van de Studio geven aan nooit méér contact te hebben dan een begroeting of een klein praatje op de gang.
Xxxxxx, een Syrische jongen van 21 jaar oud, hij woont op de 1e verdieping en zegt over het contact met de buren:
‘’Eerst moet je even kennismaken of je hebt iemand al eerder gezien voor de
, e e
e
2 3 of 4 keer om te praten over koetjes en kalfjes. Dan zeg ik oké kom
mee naar huis om kopje koffie te drinken en even te kletsen. Ja… Maar ik krijg niks van hun, geen praatje…’’ (Xxxxxx)
Het contact gaat in de Studio niet vanzelf. Buiten een begroeting is er dus geen frequent contact in de Studio tussen statushouder en Nederlander.
4.1.1.1.2 BUURT
Over het algemeen wordt de buurt alleen gebruikt voor de dagelijkse boodschappen, eventueel de sportschool en een regelmatig bezoek aan het park. Dit laatste is opvallend, want alle respondenten (ook op andere locaties) komen in twee dingen overeen: de boodschappen worden in de buurt gedaan en minimaal een wekelijks bezoek aan het park in de buurt. Xxxxxxx, een Syrisch jongen van 21 jaar oud, die sinds 9 maanden op de 1e verdieping van de Studio woont, zegt bijvoorbeeld :
‘’Ik hou van wandelen dus ik ga elke middag of elke twee dagen een rondje lopen in de buurt.’’ (Xxxxxxx)
En wanneer Xxxx wordt gevraagd wat hij dan in het park doet zegt hij dat hij ‘gewoon lekker rustig’ zit. Het park lijkt een plek voor ontspanning en rust te zijn. Van de drie jongens die gesproken zijn in de Studio gaan er twee naar de sportschool in de buurt. Dit lijkt een belangrijk tijdverdrijf te zijn want ze zitten hier vaak elke dag. Xxxxxx gaf aan in het begin elke dag naar de sportschool te gaan omdat hij niks anders te doen had en dat dit later pas minder werd. Nu gaat hij wekelijks met jongens uit de buurt voetballen in een parkje om de hoek.
Wat verder nog opvalt is dat alle statushouders hier aangeven dat ze Arabisch praten bij het winkelcentrum, omdat de overheersende etniciteit in Bos & Lommer Arabisch is (Turks en Marokkaans). Xxxx zegt hierover:
‘’Nee ik moet Nederlands praten, want ik woon hier, ik moet de Nederlandse taal leren. Ik moet Arabisch leren vergeten.’’ (Abas)
Op het moment dat Xxxxxxx gevraagd wordt wat hij er van vindt dat hij Arabisch in de winkels kan spreken reageert hij:
‘’Ja ik spreek goed Arabisch [haha], maar ik wil geen Arabisch leren….Ik spreek altijd Nederlands, zelfs in de Arabische winkels spreek ik Nederlands.’’
(Xxxxxxx)
Dat er in de buurt Bos & Lommer veel Arabisch wordt gesproken komt de Nederlandse taal van de Syrische jongens dus niet ten goede. Dit omdat zij minder in aanraking komen met de Nederlandse taal. Het is een voorbeeld van hoe een geconcentreerde buurt van invloed kan zijn op hoe snel statushouders de Nederlandse taal leren.
4.1.1.1.3 ANDER SCHAALNIVEAU
Buiten de buurt en de woning komen de respondenten allemaal op school. De scholen bevinden zich op verschillende locaties, maar voor de respondenten van de Studio allemaal buiten de buurt.
Voor twee van de respondenten is er iemand in de buurt komen wonen die ze al kende vóórdat ze in deze woning terecht kwamen, dit is toeval. Voor andere vrienden en familie zijn de statushouders in de Studio aangewezen op langere afstanden, voornamelijk andere steden in Nederland. Zo heeft Xxxx een broer in het AZC in Hilversum en een neefje in een andere stad en heeft Xxxxxxx een vriend uit het AZC in Zaandam wonen waar hij wel eens heen gaat. Wat verder opvalt is dat twee van de drie respondenten wel eens buiten de buurt komen om vrijwilligerswerk te doen.
Wat betreft de frequentie van contact, kan er geconcludeerd worden dat er op welk schaalniveau ook, weinig tot geen frequent contact is met Nederlanders onder de bewoners van de Studio. Uitzondering is Xxxxxx, die aangeeft sinds twee weken contact te hebben met een Marokkaans Nederlandse jongen uit de buurt waarmee hij wekelijks gaat voetballen:
‘’Het voetballen duurde lang. Ik wilde niet gaan want ik wilde met hun praten. Ik vond het leuk om met hun te praten. Spelen met Nederlandse mensen. Dit was de eerste keer dat ik voetbal speelde met Nederlandse mensen. Daarom vond ik het erg leuk. Ik wilde meer contact hebben. Meer, meer, meer en urenlang. Ik moest vroeger naar mijn broer gaan maar ik ging niet want ik wilde met hun nog praten en een nieuwe afspraak maken.‘’ (Xxxxxx)
Hij was de enige die, op welk schaalniveau ook, aangaf regelmatig contact te hebben met een Nederlander. Xxxxxxx heeft alleen een paar maanden terug contact gehad met Nederlanders via vrijwilligerswerk. Dit was een project wat nu al een tijdje is afgelopen.
Wat verder opvalt is dat er op de verdiepingen veel onderling contact is tussen de statushouders en dan met name de Syriërs onder elkaar. De Syriërs die op de begane grond wonen die geen interview wilde, maar die wel gesproken zijn, gaven ook aan weinig tot geen contact met Nederlanders te hebben. Locaties van contact met Nederlanders zijn dus voor de meeste Syrische jongens in de Studio afwezig.
4.1.1.2 HET ONTSTAAN VAN CONTACT
Belangrijk om te weten is waar het contact tussen Nederlanders en statushouders ontstaat. Zo heeft Xxxxxx een contact in de buurt opgedaan en lijken er bij andere wel contacten te zijn geweest maar heeft dit niet tot frequenter contact geleid. In deze paragraaf wordt gekeken naar hoe het contact tussen Nederlander en statushouder is ontstaan.
4.1.1.2.1 WONING
In de Studio is de situatie, zoals eerder vermeld, anders dan bij reguliere huisvesting. Er kan minder goed interetnisch contact ontstaan doordat de statushouders, middels een glazen afscheiding, zijn gescheiden van de Nederlanders. Xxxxx Xxxxxx zegt:
‘’Als de Nederlanders hier in dit gebouw aan onze kant zouden wonen zou ik veel meer contact met ze hebben. Maar er is geen contact mogelijk want er staat een dichte deur en ik kan hem niet openen’’. (Xxxxxx)
Dan blijven er weinig locaties in een woonomgeving over waar contact plaats kan vinden behalve in de gemeenschappelijke faciliteiten/ruimten. Zo is er in de Studio een gemeenschappelijke wasserette. Wanneer de respondenten gevraagd werden of ze hier wel eens contact hebben met Nederlanders was het antwoord ‘Nee’, of ‘Ja, een begroeting maar meer niet’. Ook de lift is een plek waar normaliter contact zou kunnen ontstaan, maar ook hier waren de uitkomsten maximaal een wederzijdse begroeting. Alleen Abas geeft aan dat een van de Nederlandse bewoners, Casper, wel eens bij hem is komen eten. Maar dit was ondertussen alweer lang geleden en dit contact was tijdelijk van aard. Op de vraag of Xxxx meer contact zou willen hebben reageert hij:
‘’Ja om Nederlands te leren, om de taal te leren en om andere mensen te ontmoeten.’’ (Abas)
Concluderend is er in het gebouw de Studio weinig contact ontstaan en is de mogelijkheid hiervoor ook gering. Ondanks dat er een diversiteit aan mensen in de Studio wonen ontstaat er weinig contact. Terwijl dit contact wel gewenst is.
4.1.1.2.2 BUURT
In de vorige paragraaf hebben we het gehad over de locaties en de frequenties van contact. Hier zijn een aantal contacten genoemd die in de buurt voorkomen. Deze zijn hier echter niet allemaal ontstaan. Zo woont de broer van Xxxxxx in de buurt maar kent hij deze natuurlijk al veel langer en woont de vriend van Xxxx in de buurt maar is dit contact ontstaan in het AZC. Het enige noemenswaardige contact dat is ontstaan in de buurt is de Marokkaans Nederlandse vriend van Xxxxxx die hij heeft ontmoet in de sportschool. Hier begon de jongen tegen Xxxxxx te praten en sindsdien zijn ze elkaar vaker tegengekomen in de sportschool. Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat Xxxxxx werd uitgenodigd om in het weekend mee te gaan voetballen met de jongen en zijn vrienden uit de buurt (zie quote in paragraaf 4.1.1.1.3). Deze vrienden zijn overigens bijna allemaal
immigranten of immigrantenkinderen. Dit is een voorbeeld van hoe een random ontmoeting in de sportschool een strong tie is geworden. Deze strong tie heeft vervolgens geleid tot het ontstaan van meerdere weak ties. Daarnaast zijn het cross-group vriendschappen omdat er zich verschillende etnische groepen onder deze weak ties bevinden (o.a. Marokkaans, Turks en Russisch volgens Mansur).
4.1.1.2.3 ANDER SCHAALNIVEAU
Op een hoger schaalniveau worden de contacten anders. Zo zijn er twee van de drie geïnterviewden die vrijwilligerswerk doen (ze kennen elkaar niet). Xxxxxxx heeft een kunsttentoonstelling samengesteld samen met een groep Nederlandse jongeren. Alhoewel hij aangeeft ze niet meer te zien heeft hij nog wel contact via Whatsapp. Abas is de andere vrijwilliger. Hij doet dit bij de voedselbank. Hij was hier niet tevreden over. Hij gaf aan dat hij alleen maar aan het werk is en niet eens de tijd of kans heeft om met Nederlanders te praten. Naast het vrijwilligerswerk geeft Xxxxxxx aan dat hij contact heeft met Nederlanders door naar een ‘language café’ te gaan. Dit is een evenement wat maandelijks wordt georganiseerd door vrijwilligers. Hier komen allerlei mensen op af die een vreemde taal willen leren. Naast deze incidentele ontmoetingen is er voor iedereen de school waar contacten ontstaan. Dit zijn alleen contacten met andere buitenlanders en vaak ook veel Syriërs en Eritreeërs. Zij moeten allemaal de Nederlandse taal leren. Als we het contact exclusief met Nederlanders buiten beschouwing laten valt op dat de meeste langdurige contacten worden gelegd in het AZC en op school, maar dit zijn voornamelijk Syriërs onderling. Hier is dus met name een ontwikkeling van Xxxxxx’x bonding capital.
Terwijl er juist bridging capital gewenst is.
Concluderend ontstaat er op de verschillende schaalniveaus weinig contact met Nederlanders. Het voorbeeld van Xxxxxx; het ontstaan van een terugkerend contact met een Nederlander in de buurt is een erg mooi voorbeeld maar dit is een uitzondering. Verder valt op dat er in het gebouw wel begroetingen plaatsvinden in de gemeenschappelijke ruimten (lift, wasserette). Hier ontstaat dus contact, alleen een gevolg blijft uit. Kijken we naar contact in het algemeen dan valt op dat deze veel ontstaan zijn in het AZC en op school en dat familie nog een grote rol speelt. Maar dit zijn allemaal contacten die zijn ontstaan buiten de scope van dit onderzoek.
4.1.1.3 WAT DRAAGT BIJ AAN VAKER/MEER CONTACT?
Het blijkt dat uit de gemeenschappelijke ruimten bij de Studio niet meer contact ontstaat dan een begroeting. Er is weliswaar een vorm van contact, maar hier komt niks uit voort. Omdat er over het algemeen weinig contacten zijn tussen statushouders en Nederlanders in de Studio kan er weinig gezegd worden over wat bijdraagt aan meer contact. Opvallend voor de buurt is dat Xxxxxx door een contact in de sportschool nu vaker contact heeft met een groepje Nederlanders. Hier is het de sportschool geweest waar een contact is ontstaan en voortgezet en vervolgens is het het netwerk van dit Nederlandse contact geweest waardoor Xxxxxx elke week contact heeft met Nederlanders. Hier is het dus begonnen bij de sportschool en voortgezet in de openbare ruimte (voetballen in een park elke week). Als laatste heeft Xxxxxxx contact gekregen met een Franse man via het language café waar hij elke week heen gaat. Hij geniet hier van:
‘’Ik vind dat echt leuk.’’ (Xxxxxxx over het language café)
Kanttekening hierbij is dat hij geen Nederlands van de Fransman leert, maar Xxxxx. Het draagt dus niet bij aan zijn ontwikkeling van de Nederlandse taal.
4.1.1.4 DE ERVARING VAN HET CONTACT VANUIT DE STATUSHOUDER
Omdat de statushouders in de Studio weinig contact hebben met Nederlanders, is er in de interviews weinig naar voren gekomen over de ervaringen van het contact met de buren in het gebouw of met de andere buurtbewoners. Wat wel opvalt is dat de respondenten van de Studio het idee hebben dat ze zich moeten bewijzen in Nederland. Zo geeft Xxxxxx aan dat hij Nederlands moet leren omdat:
‘’…als jij Nederlands praat zullen alle Nederlandse mensen jou aardig vinden.’’ (Xxxxxx)
En ondanks dat Xxxxxxx aangeeft dat hij nog nooit een vervelende ervaring heeft gehad met een Nederlander, heeft hij wel het idee dat de:
‘’… meeste mensen kijken naar vluchtelingen alsof het slechte mensen met een slechte achtergrond zijn’’. (Xxxxxxx)
Dat is één van de redenen waarom Xxxxxxx vrijwilligerswerk doet, om het tegendeel te laten zien. Een ander voorbeeld dat meer op de bewoners van de Studio is gericht komt van Abas. Xxxx woont op de begane grond en samen met vier andere Syriërs op deze gang zijn ze vaak de hele dag samen. Via via hebben zij te horen gekregen dat iemand in het gebouw slecht over hen gepraat had, waardoor zij met de hele groep vrienden van hun verdieping het idee hebben gekregen dat alle Nederlandse bewoners nu slecht denken over hun. Hierdoor schieten de jonge mannen in de verdediging en geven ze aan niet meer met deze mensen contact te willen. Dit is een voorbeeld wat niet door contact is ontstaan maar eerder door een gebrek aan contact.
Ondanks dat er weinig contact is met Nederlanders wordt er wel snel een beeld gevormd over hen en ook over wat de autochtonen van hen denken. Het idee heerst dat onvoldoende taalbeheersing een barrière vormt voor goed contact met de Nederlander. Dit is één van de redenen waarom ze niet zeker zijn over hoe ze contact moeten maken met Nederlanders
4.2 RESULTATEN VAN HET GEMENGDE HICONDO
In deze paragraaf komen de resultaten van de interviews met de bewoners van Hicondo aan bod.
4.2.1.1 FREQUENTIE EN LOCATIE VAN CONTACT
Net zoals bij de Studio wordt als eerste de frequentie en locatie van contact behandelt.
4.2.1.1.1 WONING
In het gebouw van Hicondo hebben de bewoners geregeld contact met elkaar. In paragraaf 4.2.1.2 wordt ingegaan op hoe dit contact ontstaat. Om te beginnen geven alle Syriërs aan dat ze wel eens een evenement hebben bijgewoond wat in een van de gemeenschappelijke ruimten georganiseerd werd. Daarnaast geven de Syriërs aan dat ze vaak buren helpen met kleine klusjes wanneer hier om gevraagd wordt. Op deze manier komen ze op de kamer bij andere bewoners. Naast de gemeenschappelijke ruimten en de klussen is er vaak contact op de gang. Met de directe buren, maar ook met andere mensen uit het gebouw.
4.2.1.1.2 BUURT
De Syrische mannen geven aan dat er in de buurt weinig tot geen contact is met buurtgenoten. Ondanks dat ze wel gebruik maken van het winkelcentrum bij Bijlmer Arena en het park vlakbij Hicondo geeft niemand aan dat ze op een andere plek in de buurt komen voor iets anders. De locaties waar zij zich bevinden zijn of in Hicondo of op een hoger schaalniveau. Maar niet in de buurt.
4.2.1.1.3 ANDER SCHAALNIVEAU
Buiten de buurt komen de Syrische mannen allemaal op school (op verschillende locaties in Amsterdam). Daarnaast komen ze wel eens in het centrum of in dorpen / steden rondom Amsterdam om familie of vrienden te bezoeken. Dit verschilde per geïnterviewde hoe vaak dit was. Gabr is een Syrische jongen van 27 jaar oud, en hij woont sinds 4 maanden in Hicondo. Xxxx had een Utrechtse vriendin en kwam daarom elke week in
Utrecht. Ook heeft Xxxx een broertje dat in Hilversum in de asielzoekersopvang zat voor minderjarigen. Verder hebben we Hamal. Xxxxx is 25 jaar oud, spreekt geen Engels of Nederlands en woont sinds 5 maanden in Hicondo. Xxxxx komt regelmatig in Breukelen omdat zijn nieuwe vriendin daar woont. Deze vriendin is ook een Syrische en heeft hij in het AZC ontmoet. Buiten deze contacten op een hoger schaalniveau zijn er – buiten het centrum − geen locaties die frequent bezocht worden op een hoger schaalniveau dan de buurt.
4.2.1.2 HET ONTSTAAN VAN CONTACT
In deze deelparagraaf wordt per schaalniveau bekeken waar wel of geen contact ontstaat.
4.2.1.2.1 WONING
Zoals in paragraaf 4.2.1.1.1 al werd aangegeven hebben alle Syrische mannen waar mee gepraat is in Hicondo wel een keer een evenement bijgewoond dat werd gehouden in een van de aanwezige gemeenschappelijke ruimten. Een van de Syrische jongens, Gabr, geeft aan dat hij op een van deze feestjes Nederlanders heeft ontmoet:
‘’Met koningsdag zijn we met dit groepje (Syrische bewoners) naar de 3e verdieping gegaan, daar was een feestje. Daar heb ik Nederlanders ontmoet.’’ (Gabr)
Opvallend hieraan is dat ze met een groep Syriërs naar het feestje zijn gegaan. Allereerst zijn er dus contacten met de eigen nationaliteit gelegd om vervolgens collectief contacten te leggen met andere nationaliteiten in het gebouw. De afbeelding hiernaast laat een Facebookpost zien van één van de Syrische bewoners die de organisatoren van het feestje bedankt. Naast de evenementen die worden georganiseerd geven 3 van de 4 Syriërs aan dat ze via de Facebook pagina van Hicondo Nederlanders hebben ontmoet. Bijvoorbeeld Hamal:
Afbeelding 9 Facebookpost Syrische bewoner Hicondo
Bron 18 Bewoners Facebook, Xxxxxxxx.xxx, 2016
‘’Ja, een meisje kwam naar mijn kamer en nu leert ze mij Nederlands. Ik heb haar ontmoet zonder een feestje of iets. Ze had iets op Facebook gepost dat ze iets nodig had, toen heb ik haar geholpen. Daarna vroeg ze of ik Nederlands wilde leren en zei ze dat ze mij daar wel bij wilde helpen. Ze heeft mij eerst Engels geleerd, daarna heb ik haar gevraagd voor
Nederlands.’’ (Hamal)
Kortom, er is veel contact tussen de bewoners. Dit wordt enerzijds gecreëerd door de bewoners Facebook groep waar mensen elkaar om hulp vragen en anderzijds doordat de gemeenschappelijke ruimten faciliteiten bieden voor de bewoners om samen te komen en elkaar te leren kennen. Dit zijn eigenschappen die in de stroming van cohousing van Xxxxxxxx (2006) ook terugkomen.
4.2.1.2.2 BUURT
De geïnterviewde mannen geven aan dat ze in de buurt geen contacten hebben gelegd. Het weinige contact wat er wel ontstaat in de buurt bevindt zich in de verschillende winkels rondom het treinstation Bijlmer Arena. Hier hebben ze contact met de werknemers van de winkels (in het Nederlands). Verder heeft de buurt nog geen rol gespeeld in het ontstaan van contact voor de Syrische mannen.
4.2.1.2.3 ANDER SCHAALNIVEAU
Buiten de buurt hebben alle respondenten contacten overgehouden aan hun tijd in het AZC. Deze contacten blijken nog steeds belangrijk en ze bezoeken deze dan ook nog regelmatig. Voor Xxxxx is dit zijn vriendin. Voor Gabr zijn dit mensen uit Maastricht die hij telefonisch nog spreekt. Voor Xxxxxx, een 26-jarige Syriër die goed Engels spreekt, is dat de man waarvan hij klarinet les krijgt in Utrecht en voor Xxxxxxx is dat een Syrische vriend die ook in Amsterdam woont. Dit gaat logischerwijs om contacten met andere Syrische vluchtelingen welke zijn ontstaan in een eerder stadium. Maar meer recent zijn er ook met Nederlanders contacten gelegd op een hoger schaalniveau. Zo heeft Xxxx zijn Nederlandse ex-vriendin ontmoet via de app ‘Meetme’. Wanneer gevraagd wordt hoe Xxxx haar heeft ontmoet antwoordt hij:
‘’Via een app. Deze app heet ‘Meetme’. Ik heb haar vervolgens ontmoet in een park, de eerste keer. We praatten veel. Ze kan geen Engels, alleen maar Nederlands. Maar ze leerde een beetje Engels van mij. Ze sprak mijn Engels, omdat mijn Engels niet goed is [haha]. Dus we spreken een beetje Engels. Daarna bezoekt ze mij in mijn kamer en ik bij haar huis in Utrecht.’’ (Gabr)
Ondanks dat het een korte relatie was, hebben ze deze periode intensief contact gehad. Dit was ontstaan door sociale media en vervolgens voortgezet in een park en bij hen thuis.
Ook via fysieke locaties zoals de openbare bibliotheek ontstaat er contact. Zo heeft Xxxxxx hier een jongen ontmoet waarmee hij regelmatig afspreekt om de Nederlandse taal te oefenen:
‘’I: Oké en wie is de Nederlandse vriend? Waar ken je hem van?
R: Van de openbare bibliotheek.
I: Wil hij dan Arabisch leren?
R: Nee hij weet dat ik Nederlands wil leren. Want je bent kinderboeken aan het lezen dus dan zien ze dat je Nederlands aan het leren bent. Dus we ontmoeten elkaar daar, als ik hulp nodig heb dan ontmoeten we elkaar daar.
I: Maar hoe heb je hem ontmoet dan?
R: Ja hij was daar tegelijk met mij. En toen raakten we aan de praat.’’ (passage uit interview met Xxxxxx)
Opvallend is dat er op buurtniveau het minste contact is ontstaan onder de geïnterviewden. Maar in vergelijking met de Studio is er wel erg veel contact ontstaan in de gemeenschappelijke ruimten en via de bewoners Facebook. Het blijkt dat dit een situatie is welke contact kan faciliteren tussen verschillende mensen en etniciteiten. Naast de contacten op gebouwniveau is er ook nog redelijk wat sprake van contact op hoger schaalniveau. Deze zijn ontstaan door middel van sociale media en daarnaast door een fysieke openbare locatie: de bibliotheek.
4.2.1.3 WAT DRAAGT BIJ AAN VAKER/MEER CONTACT?
Zoals in de voorgaande paragraaf al aan bod kwam zijn het de gemeenschappelijke faciliteiten in Hicondo die bijdragen aan meer contact. Omdat er elke week studenten bij elkaar komen in deze ruimten, blijft er voor de statushouder ook mogelijkheid om contact te blijven houden. Uit dit contact kan al snel een beter contact of vriendschap voortkomen. Zo geeft Xxxx aan dat hij een meisje heeft ontmoet op één van de bijeenkomsten op de 3e verdieping, waar hij onlangs thee mee heeft gedronken en zijn problemen mee heeft besproken. Op het moment dat hij bij haar op de kamer kwam, was er ook iemand anders aanwezig die hij nu heeft leren kennen. Dit is begonnen met een feestje op de 3e verdieping en heeft nu geleid tot twee contacten waarvan Xxxx er één een vriendschap noemt. Ook Xxxxxx geeft aan dat hij één Nederlandse vriend heeft binnen het gebouw. Xxxxx geeft zelfs aan dat hij bijna dagelijks bij zijn Nederlandse vrienden op de kamer komt (terwijl hij geen
Nederlands spreekt). De contacten blijven voortbestaan, omdat er of vriendschappen ontstaan of omdat er bijvoorbeeld Nederlandse taalles wordt gegeven en er een doel achter de ontmoeting zit.
4.2.1.4 DE ERVARING VAN HET CONTACT VANUIT DE STATUSHOUDER
Over het algemeen geven de Syrische bewoners van Hicondo aan dat het contact met de Nederlanders als positief wordt ervaren. Alleen Xxxxx geeft aan wat slechte ervaringen te hebben, wat met name gaat om mensen die hem verdenken van een terrorist te zijn. Ook in het gebouw dacht Xxxxx dat mensen bang voor hem waren (met name om zijn lange baard). Maar deze angst is snel weggenomen want:
‘’Afgelopen vrijdag en met koningsnacht hebben we veel contact gemaakt met Nederlanders, we hebben toen met hun gedanst en veel gepraat.
Daarom zijn ze nu niet meer bang voor ons.’’ (Hamal)
In eerste instantie voelde Xxxxx dat sommige bewoners bang voor hem en de andere Syriërs waren en hen als bedreiging zagen. Door het contact wat er is ontstaan is dit beeld veranderd. Een ander voorbeeld is de ervaring van Gabr. Hij heeft in het AZC in Maastricht al veel contact gehad met Nederlanders. Hij zegt in het interview zelfverzekerd:
‘’Als je in Nederland mensen wil ontmoeten moet je gewoon zeggen: hoi ik ben Gabr. Xxx zegt de andere persoon ook zijn naam, dan onthoud je die naam. In Syrië gaat dat anders.’’ (Gabr)
Alle respondenten zijn erg positief over het contact met Nederlanders, behalve Xxxxxxx. Hij heeft als enige respondent weinig tot geen contact met Nederlanders. Hij zegt dat dit komt omdat niemand contact met hem wil en dat ze hem niet begrijpen. Deze voorbeelden van de ervaring van het contact sluiten aan op de contacthypthese van Allport (1954). Zo is de perceptie van Nederlanders veranderd bij Hamal, doordat er contact is ontstaan. Daarnaast is Xxxx zelfverzekerd over zijn contact met Nederlanders doordat hij al vaker contact heeft gehad.
4.3 RESULTATEN VAN DE GESPIKKELDE HUISVESTING
In dit hoofdstuk komen de resultaten van de interviews onder de regulier gehuisveste Syriërs aan bod.
4.3.1.1 FREQUENTIE EN LOCATIE VAN CONTACT
4.3.1.1.1 WONING
In en rondom de woning hebben de Syrische mannen af en toe contact met de buren. Wat opvalt is dat ze bijna allemaal met één van de buren wel eens contact hebben om bijvoorbeeld iets te lenen, of om een brief te vertalen. Maar met alle andere omwonenden komt het contact niet verder dan een begroeting op de gang.
Xxxxx vertelt over zijn moeilijke ontmoetingen met zijn buren. Hij is een jonge, slimme Syriër van 24 jaar. Hij heeft tandheelkunde gestudeerd en woont sinds 5 maanden in Nederland. Hij heeft zijn buren al vaker uitgenodigd om koffie te komen drinken maar dit hebben ze nog nooit gedaan. Ook hebben ze hem nog nooit binnen uitgenodigd. Xxxxx zegt hierover:
‘’Ze hebben een soort lijn tussen de nieuwe mensen en zichzelf.’’ (Ubaid)
Het contact wat er is, in en rondom de woning, komt niet veel verder dan een begroeting. Wel is er vaak één van de buren die bereid is de statushouders te helpen met het vertalen van brieven bijvoorbeeld. Dit was ook het geval bij Ubaid.
4.3.1.1.2 BUURT
Zoals ook bij de andere cases, wordt de buurt met name gebruikt voor de dagelijkse boodschappen. Verder is ook de sportschool een locatie waar meerdere respondenten aangeven heen te gaan. Daarnaast geven twee respondenten aan vrienden in de buurt te hebben. Xxxxx, een 29-jarige Syriër, woonachtig in Amsterdam-West, heeft een Syrische vriend die hij kent van school. Hier gaat hij wel eens heen. Xxxxx, een 25-jarige Syriër, woonachtig in Amsterdam-Noord, geeft aan dat hij twee Turkse Nederlanders heeft ontmoet in de buurt, één bij de fietsenwinkel en één met een restaurant. Hier gaat hij zo af en toe eens langs.
4.3.1.1.3 ANDER SCHAALNIVEAU
Buiten de buurt hebben de respondenten vaak contact met mensen op school. Ook buiten school blijken ze vaak de Syrische mensen van school te spreken. De bibliotheek komt ook een aantal keer terug en ook vrijwilligerswerk is voor een derde van de Syriërs iets wat elke week op het programma staat. Bij de bibliotheek en op het vrijwilligerswerk hebben ze ook de mogelijkheid om contact te hebben met Nederlanders. Op school is dit over het algemeen niet het geval. Ook gaan veel van de respondenten minimaal één keer per week naar een andere stad om daar familie of vrienden te ontmoeten. Naast het frequente contact met de Syriërs onderling is er onder veel statushouders ook wel eens contact met Nederlanders. Zo is Xxxxx actief op een datingsite en gaat hij daarnaast één keer per week volleyballen met een internationale groep. Zo zijn er op een hoger schaalniveau met name contacten met de eigen etnische groep, maar er komen ook gevallen voor waar contact is met de Nederlandse bevolking.
4.3.1.2 HET ONTSTAAN VAN CONTACT
In dit hoofdstuk wordt omschreven waar en hoe het contact ontstaat voor de regulier gehuisveste respondenten.
4.3.1.2.1 WONING
De meeste Syriërs geven aan niet veel contact te hebben met de buren. Niet veel voor hen betekent iets anders dan voor de gemiddelde Nederlander. Abas van de Studio vertelde buiten het interview om dat het in Syrië normaal is om alle mensen die om je heen wonen te kennen. Dit is in Nederland ̶ en helemaal in Amsterdam ̶ een ander verhaal. Zoals in de vorige paragrafen verteld werd is er vaak met één van de buren contact ontstaan terwijl er met de rest alleen een begroeting is. Zo antwoordt Xxxxx op de vraag of hij wel eens contact heeft met zijn buren:
‘’Nee. Niet te veel. Alleen mijn buurvrouw, ze komt uit Somalië. Ze woont hier nu 2-3 jaar denk ik. Alleen met haar. Ik heb eigenlijk geen contact met mijn buren.’’ (Wahid)
Deze contacten zijn ontstaan toen de Syriër voor het eerst de buren tegenkwam. Sommige geven zelfs aan even langs te zijn gegaan om zichzelf voor te stellen als nieuwe buur (Ubaid). Buiten de begroeting en die ene buurman/vrouw die wil helpen met de post of andere kleine dingen is er weinig contact in en om de woning ontstaan.
4.3.1.2.2 BUURT
Er zijn relatief weinig locaties die de statushouders in de buurt bezoeken. Tijdens het boodschappen doen is er wel contact, in het Nederlands, met de kassière maar verder ontstaat hier weinig contact. De enige voorbeelden van contact in de buurt zijn van Ubaid en van Wahid. Ubaid heeft een Nederlandse jongen leren kennen in de sportschool. Die spreekt hij niet buiten de sportschool, maar in de sportschool praten ze wel met elkaar. Xxxxx heeft een bijzondere situatie, hij heeft in zijn buurt de fietsenmaker en de eigenaar van een restaurant leren kennen:
‘’Ik heb één vriend hier, hij is vlakbij een winkelcentrum. Hij heeft een fietsenwinkel. Ik heb er nog een, die heeft een restaurant. Het zijn Turkse mensen. Ik kan contact met ze hebben omdat ik Turks praat.’’ (Wahid)
Het contact is ontstaan doordat Xxxxx naar deze locaties ging om praktische redenen. Omdat er een gemeenschappelijke eigenschap was ̶ namelijk de Turkse taal ̶ is het contact uitgegroeid tot meer. Zo noemt Xxxxx de fietsenmaker nu een vriend. Wel vind hij het jammer dat ze altijd Turks praten, ondanks dat het Nederlandse Turken zijn. Dit is een voorbeeld hoe iets gemeenschappelijks leidt tot meer contact (wat Allport ook beweert in de contacthypothese).
4.3.1.2.3 HOGER SCHAALNIVEAU
Er is veel sprake van contacten tussen Syrische mensen onderling. Deze zijn zoals eerder gezegd vaak ontstaan in het AZC, op school of in het thuisland. Maar de vraag is waar het contact met de Nederlander ontstaat. Voor Yaser ontstond het contact met een Nederlandse via een datingsite. Daarnaast heeft hij veel mensen leren
kennen via het volleybal. Het volleybal kent hij via de app ‘MeetUp’. Dit is een app waar mensen bepaalde
aankomende activiteiten posten.
Vervolgens kunnen geïnteresseerden zich aanmelden voor deze activiteiten. Deze app is vaker teruggekomen in de interviews met de Syrische statushouders. Zo neemt Ubaid vaak deel aan language cafés die via deze app worden georganiseerd. Maar ook via Facebook worden contacten gelegd. Zo heeft Xxxx na het interview kennis genomen van een Facebook groep waar Nederlanders en vluchtelingen elkaar kunnen ontmoeten. Een paar weken na het interview verschenen foto’s op Facebook waar Xxxx
Afbeelding 10 Louay (respondent) aan tafel met een aantal Nederlanders
Bron 19 Refugee Start Force Facebook, 2016
aan tafel zit met Nederlanders aan een Syrische maaltijd (afbeelding 10). Xxxx is 29 jaar en is zijn familie grotendeels verloren door de oorlog in Syrië. Op dit moment woont hij in Amsterdam Oost in een sociale huurwoning.
Naast de sociale media die een grote rol spelen bij deze groep, is er ook nog contact bij de bibliotheek, vrijwilligerswerk en met de vrijwilligers van Refugees Welcome. In de bibliotheek en bij Refugees Welcome gaat het om contact met Nederlanders die zich vrijwillig inzetten om vluchtelingen op te vangen en de Nederlandse taal te leren. Xxxxx vertelt over hoe hij bij zijn vrijwilligerswerk is gekomen:
‘’Ik kom er bij door de Nederlandse vrouw die ik ken van Refugees Welcome.
Ze is een vriendin omdat we wel eens samen uit gaan. Ze vroeg mij of ik wilde helpen bij het Arabisch filmfestival. Ik heb ja gezegd want ik had wat tijd over.’’ (Ubaid)
Over het algemeen hebben de Syrische mannen die verspreidt over Amsterdam wonen het meeste contact buiten de woning en de buurt. Veel verder dan een begroeting en het vertalen van een brief komen ze niet met de buren. In de buurt zijn er weinig locaties die de statushouders vaak bezoeken en is er daarnaast ook weinig contact met mensen. Alleen Wahid heeft contact met Nederlands-Turkse mensen, welke naar eigen zeggen voortbestaan omdat ze allemaal Turks praten. Er wordt op andere manieren naar contact gezocht, met name via sociale media. Sommige van de respondenten hebben via andere Syriërs kennis gemaakt met deze sociale media, maar er zijn er ook geweest die via dit onderzoek pas in aanraking zijn gekomen met kanalen om in contact te komen met Nederlanders (via sociale media).
4.3.1.3 WAT DRAAGT BIJ AAN VAKER/MEER CONTACT?
Het zijn in het geval van deze groep respondenten niet de buren die vaak het contact vormen tussen statushouders en Nederlanders. Ook de buurt is niet de plek waar veel contact plaatsvindt. Het is eerder het hoger schaalniveau, met name stedelijk waar het contact met Nederlanders plaatsvindt. Buiten de stad komt de Syriër met name voor familie en vrienden. Het is de sociale media die het contact in de stad faciliteert voor deze groep Syriërs. Deze sociale media werken als facilitator voor mensen met een soortgelijke interesse. Bij de language cafés zijn er mensen van verschillende nationaliteiten die een andere taal willen leren. Bij activiteiten
− zoals de wekelijkse volleybal − is het een activiteit die een frequente ontmoeting laat plaatsvinden en als laatste, in het geval van de Facebook groep, zijn het mensen die een andere cultuur willen leren kennen.
Kort gezegd zijn er mensen die bepaalde interesses en activiteiten hebben die samengaan met die van de statushouders, alleen is er geen fysieke locatie die dit kan faciliteren (niet de woning en ook niet de buurt). Het zijn sociale media die dit faciliteren en dus bijdragen aan het ontstaan en frequenter voorkomen van contact tussen statushouders en Nederlanders.
4.3.1.4 DE ERVARING VAN HET CONTACT VANUIT DE STATUSHOUDER
Wat opvalt is dat alle respondenten in deze groep wel eens een negatieve ervaring hebben gehad met Nederlanders. Weliswaar wordt het contact meestal als positief ervaren, maar er zijn meerdere voorbeelden van discriminatie:
‘…ik ging naar een website voor dating. En meestal als ik zeg dat ik moslims ben of uit Syrië kom dan zeggen ze sorry, ik kan niet praten met jou.‘’ (Yaser)
Ook ervaren Syriërs dat Nederlanders in Amsterdam erg op zichzelf en kortaf zijn, hierdoor weten ze vaak niet hoe ze mensen moeten benaderen. Onderstaande citaten illustreren deze ervaringen:
‘’Soms ga ik naar mensen en zeg ik dat ik Syrisch ben en dan zeggen mensen oké en daarna is het meteen doei. Het is moeilijk om het eerste contact te leggen. Het zou goed zijn als de gemeente ook de Nederlanders voorlicht over het helpen van vluchtelingen.’’ (Ubaid)
‘’Alle mensen zijn hier voor zichzelf. Ieder voor zich. Maar in andere steden is er veel meer contact en veel sneller contact dan in Amsterdam.‘’ (Xxxxxxx)
‘’Ja het is moeilijk, want ik weet niet hoe ik in contact kan komen met Nederlandse mensen.’’ (Yaser)
Het is dus lastig voor ze om contacten te leggen, ze weten vaak niet hoe ze Nederlanders moeten benaderen en zijn onzeker over of de Nederlander wel contact wil hebben.
In deze paragraaf wordt er een conclusie gepresenteerd op basis van de resultaten van alle drie de case
studies. Maar eerst worden er een aantal algemene resultaten behandeld. Deze resultaten gelden voor alle respondenten over de verschillende case studies samen.
Om te beginnen zijn er vijf algemene resultaten die bij het grootste deel van de geïnterviewde statushouders terugkomen, ongeacht waar ze wonen. Om een algemeen beeld te schetsen van de situatie waar de Syrische mannen in zitten komen deze eerst aan bod.
Als eerste gaven de statushouders in het eerste gesprek veelvuldig aan dat ze zo snel mogelijk de Nederlandse taal willen leren. Want, beargumenteren ze, zodra ze deze beheersen kunnen ze werken, studeren en communiceren. De Syrische mannen zijn trots en vinden het maar niks dat ze stil zitten en geld ontvangen. Ze willen dus zo snel mogelijk zelfstandig zijn en hiervoor moeten ze de taal leren. Zo zegt Xxxxxx:
‘’Want als je geen taal hebt, kan niemand je helpen. Net als met Xxxxxx, het zou normale kennis moeten zijn. Als jij Nederlands praat zullen alle Nederlandse mensen jou aardig vinden. Nederlanders vinden dat iemand die uit een ander land komt die Nederlands praat heel leuk.’’ (Xxxxxx)
Of een ander voorbeeld wanneer Xxxx wordt gevraagd hoe hij het wonen vindt in Amsterdam zegt hij:
‘’Maar de prijs is wel echt moeilijk om op te hoesten. Het is de maximale huur die gevraagd mag worden en dan nog hoger [sociale woninghuur]. Zonder rekeningen. Het maakt me niet uit, ik heb werk nodig. Ik ben niet de persoon om makkelijk geld aan te nemen.’’ (Zaid)
Met zijn laatste zin doelt hij op de uitkering die hij krijgt.
Als tweede viel erg op dat er nog weinig hechte banden met Nederlanders zijn ontstaan. Het grootste deel van de respondenten heeft nog geen terugkerende contacten met Nederlanders. Buiten de begroeting op straat en het gesprek in de supermarkt, is er weinig (mogelijkheid tot) contact.
Het gebruik van sociale media is het derde wat opvalt. Contacten worden onderhouden middels Whatsapp en Facebook en daarnaast wordt er naar nieuwe contacten gezocht via ontmoetingsapps, Facebook en andere sociale media. Xxxxxxxx dit nog met name met de eigen etnische groep gebeurt zie je bij veel Syrische mannen dat ze via deze sociale media ook op zoek zijn naar contacten met Nederlanders. Daarnaast speelt het een grote rol in het contact met het thuisfront (zoals is geïllustreerd in de voorgaande paragrafen).
Als vierde valt op dat de statushouders het grootste deel van de dag thuis spenderen. Ze hebben weinig te doen, hebben contact via sociale media en voelen weinig reden om het huis uit te gaan buiten de noodzakelijke dingen zoals school en boodschappen. Wel geven ze aan dat dit steeds minder wordt omdat ze steeds meer dingen te doen krijgen. Op pagina 49 is in kaart gebracht wat de locaties zijn waar de statushouders − naast het thuis zijn − het meeste komen. Zo studeren ze vaak in de bibliotheek, gaan ze vaak 1 á 2 keer per week naar vrienden of familie, doen ze een boodschap bij de supermarkt of bij de Turkse winkels en doet ten slotte een derde deel van de respondenten aan vrijwilligerswerk.
Als laatste en belangrijkste algemeen resultaat, is dat de Syrische mannen allemaal aangeven dat ze graag contact willen met Nederlanders maar dat ze niet altijd weten hoe ze dit moeten doen. ‘Hoi’ en ‘hoe gaat het’ lukt nog wel, maar een echt gesprek aanknopen blijkt lastig, laat staan een afspraak maken.
Hoe dit contact dan wel ontstaat wordt in de volgende paragraaf op in gegaan. De resultaten zullen per case behandelt worden.
Afbeelding 88 Versimpelde weergave van de meest bezochte locaties van de respondenten
Bron 20 Eigen data
4.4.2 ALGEMENE CONCLUSIES OVER CONTACT OP VERSCHILLENDE SCHAALNIVEAUS
In deze paragraaf worden algemene conclusies getrokken over alle resultaten samen. In het volgende hoofdstuk ̶ de conclusie ̶ wordt de koppeling gemaakt tussen de resultaten en de theorie.
4.4.2.1 WONING
Op het schaalniveau van de woning verschilt het per case erg veel hoe vaak en wat voor contact er plaatsvindt. In de Studio wordt het contact belemmert doordat de statushouders gescheiden wonen van de Nederlanders. Er is hier dan ook geen tot weinig contact met Nederlanders in de woning. Bij de huisvesting gespikkeld over Amsterdam, is er ook erg weinig contact in en om de woning. Ook hier komt het niet veel verder dan een begroeting. Hicondo is de case die laat zien dat contact in en om de woning wel mogelijk is. De gemeenschappelijke ruimten, de bewoners Facebook en het open karakter zorgen voor veel contact tussen statushouders en Nederlanders. Wat betreft de woning is het duidelijk dat de situatie van Hicondo het meest bijdraagt aan het ontstaan en voortzetten van contact tussen statushouders en Nederlanders.
4.4.2.2 BUURT
De buurt blijkt in de meeste gevallen geen belangrijke locatie te zijn voor het ontstaan en de ontwikkeling van contact. Op enkele uitzonderingen na hebben de statushouders geen contact met Nederlanders in de buurt en hebben ze weinig locaties die ze in de buurt bezoeken. De buurt wordt met name gebruikt voor de dagelijkse boodschappen en daarnaast valt op dat iedereen aangeeft wel eens een park in de buurt te bezoeken. Maar het ontstaan van contact gebeurt hier vrijwel niet.
4.4.2.3 HOGER SCHAALNIVEAU
Duidelijk is geworden dat de Syrische statushouders allemaal op zoek zijn naar contact met Nederlanders. Niet iedereen heeft hiervoor dezelfde middelen en kansen, zoals ze dit bij Hicondo bijvoorbeeld meer hebben. Wat opvalt is dat er op hoger schaalniveau naar contact gezocht wordt. Wanneer het om en nabij de woning en buurt niet lukt, worden er andere manieren gevonden waarop contact gevonden wordt. Sociale media is hierin, zoals al vaker gezegd, vaak facilitator. Een voorbeeld is een bericht van Xxxxxx op de Facebook van Hicondo. Wat in deze afbeelding niet zichtbaar is, is dat een van de statushouders hier op in is gegaan en zo een avond schaak heeft gespeeld met Xxxxxx.
Afbeelding 12 Post op Facebook of er andere bewoners mee willen schaken
Bron 21 Bewoners Facebook Hicondo, 2016
Het heeft de kracht om gelijkgestemde mensen bij elkaar te brengen, op een hoger schaalniveau (binnen en buiten de stad Amsterdam). Dit viel goed terug te zien, met name bij de statushouders die verspreidt wonen over de stad.
4.4.3 ALGEMENE CONCLUSIES OVER CONTACT IN DE VERSCHILLENDE WOONVORMEN
Uit de interviews blijkt dat de Syrische statushouders het moeilijk vinden om met Nederlanders in contact te komen maar dat ze dit wel erg graag willen. In de vorige hoofdstukken is per case studie beschreven waar contact plaatsvindt, hoe dit contact ontstaat, wat bijdraagt aan meer contact en hoe dit contact ervaren wordt. Een belangrijke vraag is op welk schaalniveau er contact plaatsvindt en of dit verschilt per case studie en dus per woonvorm.
Uit de interviews blijkt dat de bewoners van Hicondo vaker en intensiever contact hebben. Alhoewel deze contacten pas net zijn ontstaan, zijn het er meer dan voor de geïnterviewde Syriërs in de andere woonvormen. De woning kan dus wel degelijk een rol spelen, maar doet dit niet in alle gevallen. Onder de juiste voorwaarden ontstaat er wel contact in en nabij de woning.
Over het algemeen kan er geconcludeerd worden dat de buurt geen belangrijke rol speelt in de contacten tussen statushouder en Nederlander. Op een hoger schaalniveau wordt er gezocht naar andere manieren om contact te hebben (sociale media).
4.4.4 ALGEMENE CONCLUSIES OVER DE ERVARING VAN HET CONTACT DOOR DE STATUSHOUDER
Veel van de geïnterviewde Syriërs geven aan wel eens een slechte ervaring gehad te hebben door bijvoorbeeld discriminatie. Dit gaat van een oud vrouwtje die vraagt of iemand terrorist is tot een werkgever die een statushouder afwijst zodra hij er achter komt dat hij uit Syrië komt.
De meeste Syriërs hebben nog geen Nederlandse vrienden en hebben ook nog niet veel contact gehad met Nederlanders. Hierdoor vonden ze het moeilijk om antwoord te geven op de vragen over hoe ze het contact hebben ervaren.
Wat op valt is dat ze vaak aangeven niet te weten hoe ze contact moeten maken met Nederlanders. Ze zijn bang dat ze niet gemogen worden omdat ze de taal niet goed genoeg spreken of omdat ze buitenlands zijn. Zodra het contact er wél is, dan wordt deze ook erg positief ervaren. Zo zijn de meest statushouders in Hicondo erg te spreken over de contacten die ze hebben, ondanks dat sommige van hen ook slechte ervaringen hebben gehad.
Concluderend staan de meeste statushouders positief tegenover het contact met Nederlanders, ondanks een aantal slechte ervaringen. Ze hebben het idee dat ze door de meeste mensen wel geaccepteerd worden, maar niet door iedereen. Dit maakt dat ze vaak onzeker zijn over het contact met Nederlanders.
In dit hoofdstuk wordt stapsgewijs toegewerkt naar de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van dit
onderzoek. Allereerst wordt er een koppeling van de resultaten met de theorie gemaakt. Vervolgens worden hier de belangrijkste conclusies uit gehaald, de onderzoeksvragen beantwoordt en als laatste zullen er een aantal onderzoeks- en beleidsaanbevelingen worden gedaan.
5.1 EEN TEKORT AAN CONTACT, OP IEDER SCHAALNIVEAU
De contacttheorie van Xxxxxxx (1954) is gebaseerd op contact dat al plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. In de
theorie van Xxxxxxxxx (2006), Wessel (2009) en Permentier & Witteveen (2011) wordt beweerd dat meer diversiteit in een buurt leidt tot meer contact en daardoor meer interetnische tolerantie. Maar uit dit onderzoek blijkt dat er op de verschillende schaalniveaus nog relatief weinig betekenisvol contact is tussen Nederlanders en statushouders. Er zijn wel weak ties aanwezig, met name buren die elkaar begroeten, of een praatje met de kassière in de supermarkt. Maar de interetnische strong ties zijn nog afwezig. De enige strong ties die de statushouders vaak hebben is met andere vluchtelingen uit het AZC, die ze op school hebben ontmoet of met het thuisfront via sociale media. Bijzonder is dat de interetnische strong ties wel gewenst zijn door de statushouders. Ze willen de taal leren, ze willen werken, ze willen een netwerk opbouwen (bridging). Ze zijn zich er van bewust dat ze hiervoor Nederlanders moeten leren kennen. Ze zijn dan ook vaak op zoek naar deze bridges om sociaal kapitaal te ontwikkelen (Xxxxxx, 2007). Kanttekening hierbij is dat bij meerdere Syrische bewoners van de Studio vooroordelen over de Nederlanders waren ontstaan doordat er geen contact is. Via via horen ze dat er slecht gepraat werd over de statushouders door de Nederlanders. Hierdoor gaven ze aan geen contact meer met hen te willen. In dit geval wordt de theorie van Xxxxxxxxxx (2013) ondersteunt dat géén contact kan leiden tot bepaalde negatieve aannames en vooroordelen.
De buurt is in alle gevallen divers in etniciteit, maar deze speelt maar een kleine rol in het contact tussen Nederlander en statushouder. Ook de woning speelt in het geval van de Studio en de reguliere huisvesting een marginale rol. Er is met de directe buren contact, met name in de vorm van een begroeting, maar in de Studio zijn dit alleen maar andere statushouders en bij de reguliere huisvesting komt het contact niet verder dan de directe buren. Dit is wat Xxxxxxxxx (2004) ook concludeert voor een sociale mix: het mixen (van sociale klassen) in een buurt heeft geen effect op het onderlinge contact in de hele buurt. Er bestaat vrijwel alleen contact tussen de directe buren. En dit contact is vervolgens vaak zwak (weak ties). Ook de openbare ruimte in de buurt blijkt geen wondermiddel. Alle geïnterviewde gaven aan wekelijks een park te bezoeken, maar hier is bij geen enkele contact ontstaan dat verder ging dan een begroeting. Dit staat haaks op de onderzoeksresultaten van Xxxxxxxxxxx et al (2015) en de overtuigingen van de New Urbanism stroming, die stellen dat de buurt, en haar openbare ruimte, een optimale setting zijn voor het ontstaan van interetnische relaties. Maar wat zijn dan wel condities waarin contact ontstaat?
De uitzondering op een tekort aan contact vinden we bij Hicondo. Hier heeft de woning wel geleid tot contact
tussen de Syriërs en Nederlandse bewoners. Hicondo heeft veel weg van Xxxxxxx’x (2006) cohousing: cohousing gaat er van uit dat contact wordt gestimuleerd wanneer bewoners de kans hebben om elkaar te ontmoeten, dichtbij elkaar wonen en geschikte ruimte voor contact hebben. Vooral de nadruk op de kans om elkaar te ontmoeten is belangrijk. Want dat is waar bij Hicondo sprake van is. Er zijn gemeenschappelijke ruimten op elke verdieping, er is een gemeenschappelijke fietsenstalling en een wasserette. Deze ruimten zijn geschikte ruimten voor contact. Maar zoals we vaak bij openbare ruimte zien, is een geschikte ruimte nog geen garantie voor contact. Zoals Xxxx beargumenteert moet er naast een openbare ruimte ook iets zijn waardoor interetnisch contact onvermijdelijk is. Hij noemt voorbeelden als een school, waarbij je niet kiest met wie je in de klas zit. Ook noemt hij ‘banal transgression’, waarbij bepaalde gemeenschappelijke dingen worden georganiseerd waar verschillende etniciteiten op af komen. Zo was er bij Hicondo het openingsfeest van de eigenaar van Hicondo waar de Syrische mannen veel Nederlanders hebben ontmoet. Verschillende etniciteiten
zijn hier bij elkaar gekomen, hier is vervolgens meer contact uit ontstaan door middel van feesten in het weekend of andere activiteiten in de gemeenschappelijke ruimten. Dit contact blijft voortbestaan omdat er dagelijks of wekelijks een ontmoeting is, op de gang, in de fietsenstalling of in een van de gemeenschappelijke ruimte en zelfs bij elkaar in de woning. Hier zijn dus verschillende factoren aanwezig om het interetnisch contact te faciliteren. Want zoals al eerder gezegd is, de statushouders willen wel contact, maar vaak weten ze niet hoe ze dit moeten leggen. Met de juiste faciliteiten wordt dit gemakkelijker gemaakt.
In het voorbeeld van Hicondo zijn er veel redenen te noemen waardoor de studenten contact met elkaar
krijgen. Hier dragen ook sociale media aan bij. Zo ontstaan de bijeenkomsten in de verschillende gemeenschappelijke ruimten vaak door een bericht op de bewoners Facebook van Hicondo. Zoals Allport ook al beargumenteerde zijn er bepaalde faciliterende factoren, waaronder gezamenlijke doelen, samenwerking en gelijke status die de effecten van contact kunnen versterken. Een gemeenschappelijk doel vertaal ik hier naar gemeenschappelijke interesse. Want dat is wat het potje schaak van Xxxxxx inhoud in paragraaf 5.5.1.3. Naast een gemeenschappelijke interesse getuigt het van een gelijke status als Nederlander en Syriër samen een spel spelen. De rol van sociale media zijn hier het samenbrengen van deze gemeenschappelijke interesse, als facilitator voor het contact. En dit beperkt zich niet alleen tot Hicondo. Want zoals in de resultaten ook werd vermeld, hebben veel van de andere respondenten contact gevonden via verscheidene sociale media kanalen. In de huidige literatuur over de integratie van deze statushouders mist de waarde van sociale media. Terwijl deze onder de respondenten in dit onderzoek enorm groot is geweest. Zo is er de openbare ruimte, de parken, waar mensen niet zonder reden in contact komen. Maar wanneer er een gemeenschappelijk doel of interesse is, kan deze openbare ruimte dit wel faciliteren. De sociale media zorgen dat deze mensen elkaar kunnen vinden, keer op keer.
Contact moet dus gefaciliteerd worden. Een openbare ruimte alleen is niet genoeg, maar zodra er een goed pakket van faciliterende factoren aanwezig is kan dit contact ontstaan en ook voortgezet worden. In het geval van Hicondo zijn dit mensen die er niet voor hebben gekozen om bij elkaar te wonen: een voorbeeld van
Xxxx’x banal transgression. In het geval van de Syrische mannen die gespreid over de stad wonen zijn dit mensen die een gemeenschappelijke interesse (volleybal) hebben. Het enige, belangrijke, verschil hiertussen is dat er in Hicondo een kans bestaat dat vooroordelen die er zijn, verdwijnen, terwijl interetnische contacten, die elkaar opzoeken wellicht al geen vooroordelen hadden en daarom elkaar opzoeken. Dit is dan ook een mooie brug naar hoe de Syrische respondenten het contact hebben ervaren.
5.4 DE ERVARING VAN HET CONTACT
Zoals al eerder vermeld is het lastig om de ervaringen van het contact te onderzoeken onder een doelgroep die
nog maar weinig contact heeft gehad met Nederlanders. Maar er zijn wel een aantal ervaringen die door de Syrische mannen gedeeld zijn. Een schoolvoorbeeld voor de contacthypothese is het voorbeeld van Xxxxx in Hicondo. Waar hij eerst het idee had dat mensen bang voor hem waren, zorgde de eerste onderlinge contacten ervoor dat hij het idee had dat de andere mensen in Hicondo niet meer bang voor hem waren. Het was een vorm van positief contact (een gezamenlijk feest), waarbij bepaalde vooroordelen (Hamal is een terrorist) zijn weggenomen. Dit gaat over het beeld wat de Nederlanders van de Syriërs hebben. Xxxxxxxx laat Xxxx van Hicondo zien dat hij zelfverzekerd contact kan maken, omdat hij weet hoe Nederlanders anders contact maken dan hij vroeger in Syrië deed. Dit ondersteunt de theorie dat contact kan zorgen dat onzekerheid kan worden weggenomen (Xxxxx, Park & Bachelor, 2003; Xxxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxx, & Xxxxx-Xxxx, 2001; Islam & Xxxxxxxx, 0000; Xxxxxxx,Xxxxxxxx, Cairns, & Xxxx, 2004; Xxxxxxx & Xxxxxxx, 1985 in Pettigrew & Xxxxx, 2006). Andere respondenten die minder contact hebben gehad met Nederlanders zijn meestal meer onzeker over hoe ze contact moeten maken met Nederlanders.
Tegenover deze positieve vormen van contact, staat het voorbeeld van Abas en Xxxxxxx van de Studio. Het voorbeeld van negatief contact van Abas wordt veroorzaakt door een gebrek aan contact (zie paragraaf 1 van
hoofdstuk 4). Maar ook Xxxxxxx uit de Studio denkt dat de Nederlanders denken dat Syriërs vaak een slechte achtergrond hebben, ondanks dat hij nog nooit een slechte ervaring heeft gehad. Deze ervaringen van Abas en van Xxxxxxx kunnen een gevolg zijn van een gebrek aan contact met de andere bewoners. Daarnaast spelen in de tijden van terrorisme, angst en frustraties een rol. Namelijk, Nederlanders kunnen denken dat de Syrische statushouders allemaal terroristen zijn of om een andere reden discrimineren. Dit blijkt uit ervaringen van Xxxxx, Xxxx, Xxxxx, Xxxx en Xxxx en zijn broer Xxxxxxx. Zij hebben allemaal meegemaakt dat Nederlanders hen discrimineerden om hun afkomst. In twee gevallen werd hier door de Nederlander letterlijk gezegd dat ze geen bom moesten laten afgaan. Hier spelen frustraties en angst een rol bij de Nederlander. Deze factoren versterken het contact dus negatief. Dit is wat Xxxx (1969) destijds ook al vond. Wat betreft de positieve en negatieve facilitators voor contact worden de resultaten van Allport en de wetenschappers die daar op voort hebben geborduurd in dit onderzoek ook teruggevonden. Contact kan, mits de juiste omstandigheden, bijdragen aan een positief beeld van een andere etnische groep. Logischerwijs kan een gebrek aan contact − of frustraties en angst − zorgen voor een negatief beeld van de andere etnische groep. Ondanks dat er wel negatieve ervaringen zijn geweest, overheersen bij de meeste respondenten de positieve ervaringen en kunnen ze vaak de negatieve ervaringen relativeren. Zo verwoordde Xxxxxxx het mooi door te zeggen:
‘’Je hebt 5 vingers aan je hand en elke vinger heeft een eigen lijn. De ene is lang en de andere is kort’’ (Xxxxxxx, de Studio).
Oftewel tussen alle mensen op de wereld zitten goede en slechte, welke nationaliteit ook.
In de bovenstaande paragrafen zijn stapsgewijs de verschillende deelvragen gekoppeld aan de theorie. Zo blijkt de rol van de buurt in de theorie overgewaardeerd, worden sociale media vaak vergeten en blijkt in deze situatie een gemengde woonvorm (welke richting de cohousing gaat) het best contact te faciliteren. Wat betreft de ervaring van contact en waar contact toe kan leiden stroken de resultaten wel met de theorie. Xxxx contact heeft negatieve gevolgen voor onderlinge relaties en contact leidt ook hier tot meer positieve beeldvorming en interetnische relaties. In de volgende paragraaf zullen aan de hand van deze koppeling en conclusies de hoofd- en deelvragen worden beantwoordt.
De geïnterviewde Syrische mannen zijn allemaal pas maximaal 2 jaar in Nederland en wonen pas korter dan
één jaar in een woning. Belangrijk om in het achterhoofd te houden bij het beantwoorden van deze vragen. Het gaat hier om de beginfase van de statushouder in Nederland waar klaarblijkelijk nog erg weinig contact heeft plaatsgevonden. Desalniettemin is er uit de interviews veel informatie gekomen over hoe contact ontstaat, waar dit gebeurt en hoe dit kan verschillen per woonvorm. Deze aspecten worden hier door middel van een beantwoording van de hoofd- en deelvragen kort benoemt.
De hoofdvraag luidt:
Op welk schaalniveau hebben statushouders contact met Nederlanders, hoe wordt dit contact ervaren en verschilt dit bij verschillende woonvormen?
Voordat deze wordt beantwoord, worden eerst de deelvragen beantwoordt:
1. Op welke schaalniveaus en hoe vaak hebben statushouders contact met Nederlanders?
Zoals in de resultaten en in dit hoofdstuk al terug is gekomen, is er weinig contact dat statushouders met Nederlanders in de buurt hebben. Wel strookt het grotendeels met de theorieën van Xxxx, over waar contact ontstaat en hoe dit gebeurt. Een goed voorbeeld is hoe op het schaalniveau van de woning contact kan ontstaan, met als best practice Hicondo. Maar ook hoe een gemengd geclusterde woonvorm als de Studio contact juist tegen kan gaan. Op het schaalniveau van een woning of een blok zijn er dus mogelijkheden voor contact tussen statushouders en Nederlanders. Wat betreft de frequentie van contact zijn er weinig eenduidige
resultaten, met name omdat bij veel respondenten contact met een Nederlander niet terugkerend is. Voor de bewoners in Hicondo is het meeste contact met de Nederlanders in het gebouw zelf. Voor de mensen van de Studio is er vrijwel geen contact met Nederlanders en voor de regulier gehuisveste mannen is dit vooral op het hoogste schaalniveau. Per woonsituatie verschilt het dus waar en hoe vaak statushouders contact hebben met Nederlanders.
2. Welke locaties en aanleidingen zijn er voor dit contact en welke zorgen voor meer contact ? Welke niet?
Per casus verschilt het waar en hoeveel contact er is en de aanleiding daarvoor. De buurt laten we buiten beschouwing omdat hier weinig contact ontstaat. Op een hoger schaalniveau zijn de locaties erg verschillend, maar de aanleiding voor contact is vaak een gemeenschappelijke interesse of doel. Het willen leren van een taal (language cafés), het beoefenen van een sport (Yaser) of het willen ontmoeten van mensen. Belangrijk hierbij is dat het sociale media zijn die hier het contact faciliteren en mensen bij elkaar brengen. Vaak is het dan ook een dergelijke ontmoeting die vaker plaatsvindt omdat contacten via sociale media laagdrempelig zijn en mensen met een gemeenschappelijke interesse makkelijk gevonden kunnen worden. Ook de bewoners Facebook groep van Hicondo is een bewijs hiervoor. Maar daarnaast zijn het ook alle andere faciliteiten van Hicondo die ervoor zorgen dat er aanleiding is voor contact en dat het ergens kan plaatsvinden.
Wat niet tot contact leidt is de begroeting in, zoals Xxxx ze noemt: transitional space. Het park bijvoorbeeld, waar alle statushouders heen gaan maar waar ze niemand ontmoeten. Of de wasserette waar weinig contact ontstaat. De aanwezigheid alleen van een ruimte voor contact is dus niet genoeg, er moet een aanleiding zijn om er samen te komen en ook daadwerkelijk betekenisvol contact te hebben.
3. Hoe ervaren statushouders het contact met Nederlanders?
Op het moment dat er contact is ontstaan ervaren de statushouders dit, ondanks de slechte ervaringen, over het algemeen als positief. Maar daar zit de crux dan ook. Vaak zijn de statushouders onzeker over de taal, over hoe te communiceren en contacten te leggen met Nederlanders. Naarmate de statushouders vaker contact hebben gehad met Nederlanders in het verleden, bijvoorbeeld rondom het AZC, blijkt dat ze het contact al meer als gemakkelijk ervaren. Bij de bewoners van Hicondo viel dit ook terug te zien. Xxxxx Xxxxx − die met behulp van Google Translate praat − vindt het contact met de Nederlanders gemakkelijk. Wanneer het contact er is wordt dit dus meestal als positief ervaren. Maar er blijkt dat het ontstaan van dit contact vaak als moeilijk wordt gezien. Daarom moet dit contact gefaciliteerd worden.
Hoofdvraag:
Op welk schaalniveau hebben statushouders contact met Nederlanders, hoe wordt dit contact ervaren en verschilt dit bij verschillende woonvormen?
Per woonvorm verschilt het erg hoeveel contact de statushouders hebben met Nederlanders. Zo hebben ze veel interetnisch contact in Hicondo, weinig in de Studio en bij de gespikkeld gehuisveste statushouders komt het in het gebouw niet verder dan de directe buren en moet het contact op hoger schaalniveau gezocht worden. Bij bijna geen van de geïnterviewden speelde de buurt een rol. Het contact kan worden gefaciliteerd door openbare en gemeenschappelijke ruimten, maar dit is niet altijd genoeg. Er moet vervolgens nog een aanleiding zijn voor contact. Wanneer het contact bestaat, ervaart de statushouder dit over het algemeen als erg positief, maar voordat dit ontstaat zijn ze vaak onzeker over hoe het contact met Nederlanders te leggen. Bij een gebrek aan contact kunnen er negatieve vooroordelen ontstaan, zoals bij de Studio. Hoe het contact bevordert- en gefaciliteerd kan worden wordt in de aanbevelingen vertelt.
6. HET BELANG VAN HET FACILITEREN VAN CONTACT
Zoals al vaker gezegd willen de Syrische statushouders graag een netwerk om zich heen van Nederlanders. Ze
weten dat dit ze kan helpen bij een taal, baan en educatie. De vraag is dus niet of ze in contact willen komen, maar hoe we ze in contact kunnen laten komen. De mooie voorbeelden die genoemd zijn in dit onderzoek ̶ sociale media en de woonvorm van Hicondo ̶ zouden op veel meer locaties toegepast kunnen worden. De belangrijkste aanbeveling is dan ook om te zorgen dat het contact gefaciliteerd wordt. Niet door een gemeenschappelijke ruimte, maar door een gemeenschappelijke ruimte én een activiteit om deze ruimte te vullen. Niet door de statushouder alleen te vertellen hoe de Nederlandse cultuur werkt, maar ook door de Nederlanders te activeren om in contact te raken met de statushouders. Als een goed voorbeeld wil ik de Facebook groep ‘Refugee Start Force’ noemen. Een groep die over heel Nederland burgers, vluchtelingen en statushouders bij elkaar brengt. Na de interviews heb ik een aantal van de respondenten hier over vertelt en zijn ze een week later aan tafel gegaan met Nederlanders waar soms blijvend contact uit is gekomen. Waarom? Omdat beide partijen een gemeenschappelijke interesse hebben: een andere cultuur ontmoeten. Het contact moet gefaciliteerd worden, dat is de boodschap.
Maar op huisvesting en geografisch gebied zijn er ook nog een aantal lessen te leren. In een grote stad als Amsterdam speelt een buurt voor weinig mensen een grote rol, als de Nederlander niet om de buurt geeft, hoe kan een statushouder dan Nederlanders in de buurt ontmoeten? De reden dat er in Hicondo contacten ontstaan zijn, is omdat er mensen van dezelfde leeftijd gehuisvest zijn, gemengd, met gelijke status. Met de faciliteiten om elkaar buiten de eigen woning te ontmoeten. Door de menging, de faciliteiten én de doelgroep, ontstaat er makkelijk contact. Dit is in de gemiddelde Amsterdamse buurt wel anders. De aanpak moet dus maatwerk zijn, voor elke situatie.
Dit onderzoek bestond uit een relatief klein aantal interviews onder slechts een deel van één bevolkingsgroep
(de jonge Syrische mannen). De Eritrese vluchtelingen zijn weer een hele andere etnische groep die heel anders functioneert. Alhoewel de Syrische groep nu het grootste aandeel is van het totaal aantal vluchtelingen, is dit een beperking van het onderzoek. Wil men een goed beeld ontwikkelen van de huisvesting voor alle vluchtelingen zou er ook onderzoek gedaan moeten worden naar alle andere etnische groepen.
Daarnaast is de situatie voor een alleenstaande Syrische man compleet verschillend met die van een Syrisch gezin. En ook niet minder belangrijk: de huisvestingsmogelijkheden voor grote steden zijn veel anders dan voor kleine gemeenten en krimpgemeenten. Doelgroepen verschillen, maar ook de situatie in de vestigingsgemeenten verschilt. Onderzoek naar hoe statushouders contact hebben in bijvoorbeeld krimpgemeenten levert waarschijnlijk hele andere interessante resultaten op die minstens zo belangrijk zijn.
Last but not least wil ik een brug slaan naar andere bijzondere groepen in de samenleving die in de toekomst een andere vorm van huisvesting nodig hebben. Namelijk alle kansarme groepen: GGZ-cliënten, ouderen, kansarme jongeren en noem maar op. Door de veranderingen in het sociaal domein in Nederland moeten deze groepen vaker zelfstandig gaan wonen. De zorg voor deze mensen komt steeds meer bij vrienden, familie of de directe omgeving te liggen. Hier is contact tussen de groepen van essentieel belang. Net zoals de Syrische statushouders niet zonder enige hulp kunnen integreren, kunnen andere zorgbehoevende groepen in de toekomst niet zonder hulp leven. Om de samenleving toekomstbestendig te maken moet er ook onderzoek gedaan worden naar hoe deze groepen, door middel van samen leven, opgevangen kunnen worden door de samenleving. In die zin verschillen zorgbehoevende groepen als statushouders en anderen niet veel van elkaar.
Allport, G.W., (1954). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Perseus Books.
Xxxx, X. (2002). Ethnicity and the multicultural city: living with diversity.Environment and planning A, 34(6), 959-980.
Xxxx, X. (1969). Contact hypothesis in ethnic relations. Psychological bulletin, 71(5), 319.
Xxxxxxxxx, X. (2002). Creating inclusive communities through balancing social mix: a critical relationship or tenuous link?. Urban policy and research,20(3), 245-261.
Xxxxxx, X. (2008). (Re)negotiations: towards a transformative geopolitics of fear and otherness. In: Xxxx, X. and Xxxxx, S. J. (eds.) Fear: Critical Geopolitics and Everyday Life. Series: Re-materialising cultural geography .
Ashgate, Aldershot, pp. 235-248.
Xxxxxxxx, X. (2005). Neighbourhoods and the impacts of social mix: crime, tenure diversification and assisted mobility. XXX Xxxxx 00 (Xxxxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Housing and Community Research Unit).
Xxxxxxxx, X., & xxx Xxxx, X. (2010). Do people who like diversity practice diversity in neighbourhood life? Neighbourhood use and the social networks of ‘diversity-seekers’ in a mixed neighbourhood in the Netherlands. Journal of Ethnic and Migration Studies, 36(2), 313-332.
Xxxx, X., & Xxx Xxxxxx, X. (2008). De mantra van de mix: ideeen, idealen en de praktijk [The mantra of the mix: Ideas, ideals and practices]. InUtrecht: Forum: Institute for Multicultural Development.
Xxxxxxx, X., & Xxxxx, S. (2009). Urban form and social sustainability: the role of density and housing type. Environment and Planning B: Planning and Design, 36(1), 30-48.
Xxxxxx, X. (2012). Social research methods. Oxford university press.
Xxxxxxx, X. X., & Xxxxxxxx, J. C. (2013). Can new urbanism create diverse communities?. Journal of Planning Education and Research, 0739456X13500309.
Xxxxxxx, X., Xxxxxxx, X., Xxxxx, X., & Xxxxx, X. (2006). Changing children's intergroup attitudes toward refugees: Testing different models of extended contact. Child Development, 77(5), 1208-1219.
Xxxxxx, X., Xxxxxxxx, X., Xxxxxx, X., Xxxxxx, X., Xxxx, X., Xxxxxx, X., & Xxxxxx, X. (2010). Direct contact as a moderator of extended contact effects: Cross-sectional and longitudinal impact on outgroup attitudes, behavioral intentions, and attitude certainty. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(12), 1662-1674.
COA (2016). Cijfers & Jaarverslagen. Geraadpleegd op 20 mei 2016. xxxxx://xxx.xxx.xx/xx/xxxx-xxx/xxxxxxx-xx- jaarverslagen
Commission on integration & cohesion, (2007). Our shared future.
Xxxxx, D. L., & Xxxx, M. E. (2003). Civic engagement and community heterogeneity: An economist's perspective. Perspectives on politics, 1(01), 103-111.
Xxxxx, X. (2009). Exploring community connections: community cohesion and refugee integration at a local level. Community Development Journal,44(2), 158-171.
De Gelderlander, (2016). Eerste asielzoekers uit Eritrea naar Lent. Geraadpleegd op 5 juni 2016. xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxx-x-x/xxxxxxxx/xxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxx-xxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxxx- 1.5294914
De Studio Amsterdam Facebook (2015). Geraadpleegd op 15 maart 2016. xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/Xx- Studio-Amsterdam-387015694755313/?fref=ts
DSP-groep, onderzoeksbureau (2015). Ontmoeten als keuze. Succesfactoren voor gemengd wonen.
ECRE (2000). Good practice guide on the integration of refugees in the european union, Brussels, EU Networks on the integration of refugees.
Xxxxxxx Xxxxxxx, J. P. (2012). How does intergroup contact generate ethnic tolerance? The contact hypothesis in a Scandinavian context. Scandinavian Political Studies, 35(2), 159-178.
Xxxxxxx, X. (2007). Neighbourhood social mix as a goal of housing policy: a theoretical analysis. European Journal of Housing Policy, 7(1), 19-43.
Gemeente Amsterdam (2016). GAK-gebouw. Geraadpleegd op 10 maart 2016. xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx-0/xxxxxxxx- gebieden/beschrijvingen/gak-gebouw/
Gemeente Amsterdam (2016). Voortgangsrapportage over 2015. Amsterdam gaat meer woningen bouwen: 7 impulsen Actieplan woningbouw 2014 – 2018.
Gemeente Amsterdam, (2007). De staat van de aandachtswijken. Amsterdam. Gedownload op 20 april 2016. xxxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxx.xx/xxx/0000_xxxxxxxxxxxxxxx_xxxxxxxxx.xxx
Gemeente Amsterdam, (2007). De staat van de aandachtswijken. Bos en Lommer. Gedownload op 20 april 2016. xxxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxx.xx/xxx/0000_xxxxxxxxxxxxxxx_xxxxxxxxxxx.xxx
Gemeente Amsterdam, (2007). De staat van de aandachtswijken. Zuidoost. Gedownload op 20 april 2016. xxxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxx.xx/xxx/0000_xxxxxxxxxxxxxxx_xxxxxxxx.xxx
Gemeente Amsterdam, (2015). Gebiedsanalyse 2015. Geraadpleegd 10 januari 2016. xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxx.xx/xxx/0000_xxxxxxxxxxxxxxx_xxxxxxxxxxxxxx%00xxxxxxx.xxx
Xxxxxxxxxx, M., Xxx xxx Xxxx, X., & Xxxxxxxxx, X. (2009). Ethnic diversity and social capital in Europe: tests of Xxxxxx'x thesis in European countries.Scandinavian Political Studies, 32(2), 121-142.
Xxxxxxxxx, M. I. L., & Xxxxxxx, J. M. (2005). Uit elkaars buurt: De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. The Hague: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Xxxxxxx, X. (1961). Encounters: Two studies in the sociology of interaction. Google (2016). Google maps. Geraadpleegd op 11 maart 2016.
xxxxx://xxx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxx/XxxXxxxxx,xXxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxx,x0000xXXxXxxxxxxxx/@00.0000 008,4.8423084,17z/data=!3m1!4b1!4m5!3m4!1s0x47c5e269cb3676bd:0xda04310df179ec2b!8m2!3d52.37670
08!4d4.8444971
Xxxxxxxxxxx, M. S. (1973). The strength of weak ties. American journal of sociology, 1360-1380.
Xxxxxxxxx, W. B., & Xxxxxxx, R. B. (1997). Communication in everyday interpersonal and intergroup encounters. International journal of intercultural relations, 20(1), 19-45.
HiCondo, (2016). Over HiCondo. Geraadpleegd op 16 april 2016. xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxx/.
Xxxxxxxx, X. (2001). Upon closer acquaintance: The impact of direct contact with refugees on Dutch hosts. Journal of Refugee Studies, 14(3), 295-314.
Xxxxxx, M. L., Xxxxxxx, X. X., & Xxxxxx, H. S. (2007). The theoretical basis for addressing poverty through mixed-income development. Urban Affairs Review, 42(3), 369-409.
Xxxxx, X. (2005). After the cosmopolitan?: multicultural cities and the future of racism. Routledge.
Xxxxxxxxx, X. (2004). Social implications of housing diversification in urban renewal: A review of recent literature. Journal of Housing and the Built Environment, 19(4), 367-390.
Xxxxx, X. X. (2005). HOPE VI new communities: Neighborhood relationships in mixed-income housing. Environment and Planning A, 37(8), 1413-1441.
Kosture Design, (2016). Studenthotel Hicondo Amsterdam. Architectuur. Geraadpleegd op 16 juli 2016. xxxx://xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxxxxx/
Koutrolikou, P. P. (2012). Spatialities of ethnocultural relations in multicultural East London: Discourses of interaction and social mix. Urban Studies,49(10), 2049-2066.
Xxxxxxxxxx, S., Xxxxxxx, X., Xxx Xxx, X., & Xxxxxxx, X. (2015). Inequality and rising levels of socio-economic segregation: Lessons from a pan-European comparative study. Routledge.
Xxxxxxxxx, X. X., & Xxxxxx, X. (2004). Race and the city: Neighborhood context and the development of generalized trust. Political Behavior, 26(2), 125-153.
Xxxxxxx, X., Xxxxxxxxx, X., & Xxxxxxxxx, X. (2016). Migration and diversity in a post-socialist context: Creating integrative encounters in Poland.Environment and Planning X.
Xxxxxxx, X., & Xxxxxxxxx, X. (2008). Integrated urban renewal in The Netherlands: a critical appraisal. Urban Research & Practice, 1(1), 78-92.
Xxxxx, M.A.M., (2015). A Theorethical Review of Ethnic Tolerance, Political Tolerance and Making Connection to Voting Behaviour. Universiti Sains Islam Malaysia.
NRC Handelsblad, (2016). De draad kwijt in het asieldebat? Dit zijn de feiten. Dertig vragen en antwoorden over asielzoekers, asielcentra en asielbeleid in Nederland. Geraadpleegd op 2 april 2016. xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/0000/00/00/xxx-xxxx-xx-xxxxxx-xxxx-xxxxxxxxxxxx-xx-xxxxxxxxx#xxxxx0
Xxxxxx, X., & Xxxx, X. (2003). Intergroup prejudice in multiethnic settings. American Journal of Political Science, 47(4), 567-582.
Xxxxx, X. (2001). Sleepwalking into ghettoisation? The British debate over segregation. Residential segregation and the integration of immigrants: Britain, the Netherlands and Sweden, 1951, 7.
Xxxxxxxxx, T. F. (1997). Generalized intergroup contact effects on prejudice.Personality and social psychology bulletin, 23(2), 173-185.
Xxxxxxxxx, T. F., & Xxxxx, L. R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of personality and social psychology, 90(5), 751.
Platform 31 (2016). De Studio in Amsterdam. Geraadpleegd op 10 maart 2016. xxxx://xxx.xxxxxxxx00.xx/xxx- we-doen/kennisdossiers/stedelijke-vernieuwing/praktijkboek-stedelijke-vernieuwing/de-studio-in-amsterdam
Platform Opnieuw Thuis (2016). Nieuwe cijfers: Huisvesting stabiliseert, komend half jaar versnelling nodig. Geraadpleegd op 10 juli 2016. xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx?xxxx_xxx00
Xxxxxxxxxxx, X., Xxxxxxxxxxxxxx, P., Xxxxxxxxxxx, X., & Xxxxxxxxx, X. (2015). Living together in multi-ethnic cities: People of migrant background, their interethnic friendships and the neighbourhood. Urban Studies.
Xxxx.xx, (2016). Vanaf september studenten in leegstaand kantoor Foppingadreef. Geraadpleegd op 5 juni 2016. xxxx://xxxxxxxxxxxx.xxxx.xx/xxxxxxx/0000/00/Xxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx-
Foppingadreef, 2016
Xxxxxx, X. X. (2001). Bowling alone: The collapse and revival of American community. Simon and Schuster.
Xxxxxx, X. X. (2007). E pluribus unum: Diversity and community in the twenty‐first century the 2006 Xxxxx Xxxxxx Prize Lecture. Scandinavian political studies, 30(2), 137-174.
Xxxxxxxx, X. (1995). Prejudice as a response to perceived group threat: Population composition and anti- immigrant and racial prejudice in Europe.American sociological review, 586-611.
RLT Nieuws (2015). Bekijk hier hoe lang de wachttijd voor een sociale huurwoning is. Geraadpleegd op 5 maart 2016. xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx-xxxx-xxx-xxxx-xx-xxxxxxxxx-xxxx-xxx-xxxxxxx- huurwoning
Xxxxxxx, X. X. (2012). Great American city: Chicago and the enduring neighborhood effect. University of Chicago Press.
Xxxxxxxxx, X., Xxxxxxxxxx, M., & Xxxxxxxxx, X. (2011). Explaining relationships between ethnic diversity and informal social capital across European countries and regions: Tests of constrict, conflict and contact theory. Social Science Research, 40(4), 1091-1107.
See Networks (2016). Community Organizing and Social Networks: Bridging and Weak Ties. Geraadpleegd op 10 januari 2016. xxxxx://xxxxxxxxxxx.xxx/0000/00/00/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxx-xxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxx- and-weak-ties/
Xxxxx, X., & Xxx Xxx, M. (2008). The complex role of ethnicity in urban mixing: a study of two deprived neighbourhoods in Amsterdam. Urban Studies, 45(7), 1439-1460.
Xxxxx, X. (2008). New urbanism, social equity, and the challenge of post-Katrina rebuilding in Mississippi. Journal of Planning Education and Research, 27(3), 277-293.
Xxxxxxxx, A. K., & Xxxxxxxx, F. M. (2015). “Us Up Here and Them Down There” How Design, Management, and Neighborhood Facilities Shape Social Distance in a Mixed-Tenure Housing Development. Urban Affairs Review.
Xxxxxxxx, X. (2003). ‘Mixed tenure’policy in the UK: privatisation, pluralism or euphemism?. Housing, Theory and Society, 20(3), 153-159.
Xxxxxxxx, X., & Xxxxxx, X. (2006). In the mix, a review of mixed income, mixed tenure and mixed communities: What Do We Know. York, Housing Corporation, Xxxxxx Xxxxxxxx Foundation & English Partnerships.
Xxxxxxxxx, X. (2013). Living with difference: Proximity and encounter in urban life. Geography, 98, 4.
Xxxxxxxxx, X., & Xxxxxxxx, X. (2014). Biographical narratives of encounter: The significance of mobility and emplacement in shaping attitudes towards difference. Urban Studies, 51(9), 1979-1994.
Xxx xxx Xxxx, S. C., & Xxx Xxxxxxxxx, C. M. (2011, September). Using GPS-tracking technology for urban design interventions. In UDMS 2011: 28th Urban Data Management Symposium, Delft, The Netherlands, September 28-30, 2011. Urban Data Management Society; OTB Research Institute for the Built Environment; Delft University of Technology.
Xxx Xxxx, X., Xxxxxx, X., Xxxxxxxxx, T. F., Xxxxxx, X., Xxxx, X., Xxxxxx, X., ... & Xxxxxxx, X. X. (2004). Role of perceived importance in intergroup contact.Journal of personality and social psychology, 87(2), 211.
Xxxxxxxx, X. (2007). Super-diversity and its implications. Ethnic and racial studies, 30(6), 1024-1054.
Vibes (2015). Renovatie De Studio. Geraadpleegd op 10 maart 2016. xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxx- projecten/renovatie-de-studio-amsterdam
Vluchtelingenwerk, (2016). Vluchtelingen in getallen 2015. Gedownload op 5 maart 2016. xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxx/XXXXXXXXXXXXX%00XX%00XXXXXXX N%202015%20definitiefst%20OO%2002092015.pdf
Xxxxxx, X., Xxx Xxxx, X., Xxxxxxxxx, T. F., & Xxxxxx, X. (2003). Ethnic prejudice in East and West Germany: The explanatory power of intergroup contact. Group Processes & Intergroup Relations, 6(1), 22-36.
Xxxxxx, X. (2006). City publics: The (dis) enchantments of urban encounters. Psychology Press.
Xxxxxxx, X. (1979). The community question: The intimate networks of East Yorkers. American journal of Sociology, 1201-1231.
Xxxxxx, X. (2009). Does diversity in urban space enhance intergroup contact and tolerance?. Geografiska Annaler. Series B, Human Geography, 5-17.
Xxxxxxxxxx, X. (2013). Commonplace diversity and the ‘ethos of mixing’: perceptions of difference in a London neighbourhood. Identities, 20(4), 407-422.
Xxxxxxxx, X. (2005). Designing neighbourhoods for social interaction: The case of cohousing. Journal of Urban Design, 10(2), 195-227.
Xxxx, X. (2009). Everyday multiculturalism: transversal crossings and working class cosmopolitans. In Everyday multiculturalism (pp. 00-00). Xxxxxxxx Xxxxxxxxx XX.
Xxxxxxxxxx, X., Xxxxxxxxxx, X., & Xxxxxxxx, F. (2011). Wonen, wijken & interventies: Krachtwijkenbeleid in perspectief (No. 2011-12). Sociaal en Cultureel Planbureau.
Xxxxxx, S. C., Xxxx, X., XxXxxxxxxx-Xxxxx, X., & Xxxx, S. A. (1997). The extended contact effect: Knowledge of cross-group friendships and prejudice. Journal of Personality and Social psychology, 73(1), 73.
FIGUUR 1 ASIELAANVRAGEN PER JAAR (1993-2015) 8
Figuur 2 Hoeveel procent van de asielaanvragen per nationaliteit worden goedgekeurd? 9
Figuur 3 Conceptueel model 23
Figuur 4 Vluchtelingen naar land van afkomst 33
Figuur 5 Vluchtelingen naar geslacht en leeftijd 33
Tabel 1 Het verschil tussen intercultureel en intracultureel contact 14
Tabel 2 Hoe de variabelen beïnvloedt worden door de aard van het contact 15
Tabel 3 Contacten met buren en buurtgenoten, naar etnische herkomst, 2009 (in procenten) 18
Tabel 4 Algemene eisen aan de respondenten 33
Afbeelding 1 Bonding en Bridging illustratief weergegeven 15
Afbeelding 2 De drie verschillende woonvormen 25
Afbeelding 3 Ligging van De Studio in Amsterdam en het gebouw vanaf de snelweg gezien 26
Afbeelding 4 Afgesloten gang waar statushouders wonen 27
Afbeelding 5 Links de ingang van Hicondo en rechts de ligging in Amsterdam 28
Afbeelding 6 Impressie gemeenschappelijke ruimte Hicondo 29
Afbeelding 7 Sociale woningbouw waar statushouders met name in wonen 30
Afbeelding 8 Weergave GPS-tracks respondenten. Links verre locaties zichtbaar, rechts zoom op Amsterdam 35
Afbeelding 9 Facebookpost Syrische bewoner Hicondo 42
Afbeelding 10 Louay (respondent) aan tafel met een aantal Nederlanders 46
Afbeelding 11 Versimpelde weergave van de meest bezochte locaties van de respondenten 52
Afbeelding 12 Post op Facebook of er andere bewoners mee willen schaken 50
Interviewvragen / topiclijst Begin:
- Voorstellen: naam, leeftijd, nationaliteit.
- Welke talen spreek je?
Opening:
Op basis van GPS data of dagboek locaties van ontmoeting bespreken > de ervaring van de ontmoeting en interactie.
Standaardvragen bij elke ontmoeting:
- Hoe kwam het dat je deze ontmoeting hebt gehad?
- Wat vond je van de ontmoeting?
- Is de persoon die je ontmoette een vriend, kennis of onbekende? Of wat is jullie relatie?
- Wat vond je van de persoon die je ontmoette? Hebben jullie veel gemeen?
- Wat denk je dat de ander van jou vond?
- Had je het idee dat xxxxxx elkaar begrepen?
- Wat vond je van de locatie waar je met die persoon gepraat hebt?
- Zou je deze persoon nog eens willen ontmoeten?
Afsluitende vragen:
- Wat is je religie?
- Hoe vaak ontmoet je Nederlanders?
- Heb je Nederlandse vrienden of vrienden die Nederlandse vrienden hebben? Zo ja, hoeveel?
- Hoelang ben je al uit het AZC?
- Hoelang ben je al in Nederland
- Ga je naar school? Zo ja, wat voor school?
Beste bewoner,
Mijn naam is Xxxxxxxx Xxxxxxxxx en ik ben masterstudent Urban Geography aan de Universiteit Utrecht. Graag vraag ik uw medewerking.
Vanwege mijn studie doe ik onderzoek naar hoe statushouders, zoals u, uit bijvoorbeeld Syrië, Eritrea en Irak het contact ervaren met Nederlanders. Gaat het contact goed, of niet, en waarom? Maakt het voor het contact uit in wat voor woning en buurt u woont?
Dit zijn de vragen die ik wil onderzoeken. Met dit onderzoek kunnen gemeenten en woningcorporaties leren over goede vormen van huisvesting voor mensen zoals u.
Graag interview ik statushouders die..
- het leuk vinden om aan dit onderzoek mee te werken.;
- Engels of Arabisch spreken.;
- korter dan twee jaar in Nederland gehuisvest zijn.
De vragen hebben betrekking op….
- uw woonervaringen;
- het contact met Nederlanders;
- uw tijdsbesteding op een dag, bijvoorbeeld waar ontmoet u mensen?
Belangrijk om te weten:
- Alle gegeven informatie is en blijft anoniem;
- De informatie wordt alleen gebruikt voor dit onderzoek.
Wat gebeurt er met de resultaten van mijn onderzoek…?
Voor mensen die in dezelfde situatie komen als u heeft gezeten kan dit onderzoek erg behulpzaam zijn. Wanneer u graag bij wilt dragen aan dit onderzoek neem dan alstublieft contact op door:
- Een mail te sturen naar: xxxxxxxxxx@xxx-xxxxx.xx met daarin uw naam, adres, nationaliteit en contactgegevens.;
- Of uw interesse te melden bij uw wijkbeheerder. Hiermee geeft u toestemming aan de beheerder tot het verschaffen van uw gegevens zodat ik contact met u op kan nemen.
Alvast heel erg bedankt voor uw medewerking! Xxxxxxxx Xxxxxxxxx
Respondent | Woonlocatie | Nationaliteit | Leeftijd | Verblijf in huidige woning sinds |
Abas | De Studio | Syrisch | 23 | 6 maanden |
Mansur | De Studio | Syrisch (Palestijn) | 21 | 8 maanden |
Mustafa | De Studio | Syrisch | 21 | 9 maanden |
Rakin | Regulier | Syrisch (Palestijn) | 26 | 7 maanden |
Sahid | Regulier | Syrisch (Palestijn) | 26 | 5 maanden |
Sher | Regulier | Syrisch (Palestijn) | 22 | 5 maanden |
Ubaid | Regulier | Syrisch | 24 | 5 maanden |
Wahid | Regulier | Syrisch | 25 | 9 maanden |
Yaser | Regulier | Syrisch | 29 | 4 maanden |
Zaid | Regulier | Syrisch (Palestijn) | 29 | 8 maanden |
Gabr | Hicondo | Syrisch | 27 | 5 maanden |
Hamal | Hicondo | Syrisch | 25 | 5 maanden |
Hammed | Hicondo | Syrisch | 26 | 4 maanden |
Faris | Hicondo | Syrisch | 25 | 5 maanden |
Allereerst enorm bedankt voor het meewerken aan mijn onderzoek.
In deze korte instructie geef ik uitleg hoe de GPS te gebruiken zodat we de gegevens achteraf samen kunnen bekijken en op basis hiervan een interview kunnen doen.
De instructie:
- De GPS dient op twee verschillende dagen bijgehouden te worden gedurende de hele dag.
- Gedurende deze dagen is het de bedoeling dat je op een aantal plekken waar je mensen ontmoet hebt foto’s maakt.
- Op deze dagen houd u hem bij vanaf het moment dat u opstaat tot het moment dat u ’s avonds weer gaat slapen.
- De onderstaande afbeelding laat zien welke opties er zijn. Wanneer je opstaat zet je de GPS op LOG (zie de meest rechter afbeelding). De GPS piept één keer en staat nu aan. Het lampje licht oranje op.
Nu hoef je niks meer met de GPS te doen totdat je ’s avonds gaat slapen.
- Voordat je gaat slapen mag je de GPS uitzetten door het schuifje op off te zetten (zie de meest linker afbeelding hierboven).
- Om zeker te zijn dat de batterij van de GPS twee dagen mee gaat is het nodig om de batterij op de laden na de eerste dag van gebruik. Nadat je de GPS uit heb gezet stop je de meegeleverde kabel in het apparaat en stopt de stekker in het stopcontact. Wanneer het power LED uit is, is de batterij volledig opgeladen.
- Het is erg belangrijk voor mijn onderzoek dat u het GPS apparaat gedurende de dag overal mee naartoe neemt. Nadat u de GPS twee dagen heeft bijgehouden kijken we samen naar de gegevens en zal ik aan de hand daarvan een aantal vragen stellen.
De verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor mijn onderzoek. Deze gegevens worden voor mijn onderzoek ook anoniem gemaakt. Er zal dus niks bekend worden over uw persoonlijke gegevens.
Hieronder wordt weergegeven in welke klassen de verschillende onderwerpen in de interviews zijn ingedeeld. Het voorbeeld is de codeboom voor ‘de
Studio’. Voor Hicondo en voor de reguliere huisvesting is een zelfde codeboom gebruikt.
Uitnodigin
Voorbij de taakstelling
Op dinsdag 21 juni presenteren wij vanaf 16:00 de resultaten van onze onderzoeken naar de huisvesting van statushouders.
De volgende onderwerpen komen aan bod:
• Hoe statushouders wonen en ontmoetingen hebben
• De rol van woning en corporatie in het integratieproces
• Strategie voor de huisvesting van statushouders: een Amsterdamse aanpak
• De invloed van huisvesting op de integratie van de Eritreeërs in Nijmegen
We hopen u te kunnen verwelkomen in Amsterdam op 21 juni. Vriendelijke groet,
Xxxxxxxx Xxxxxxxxx
Stagiair DSP-groep, student Urban geography
Xxxxxx Xxxxx
Medewerker Stadgenoot, student Beleid, communicatie en organisatie
Ezli Suitela
Vrijwilliger Vluchtelingenwerk, student Cultural anthropology
Xxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxxxx Xxxxx Xxxxx, student Development and rural innovation
Xxxxx Xxxxxxxx
Stagiair PMB, student Management in the built environment
8.8 PRESENTATIE MATTHIJS DINSDAG 23 JUNI ‘VOORBIJ DE TAAKSTELLING’
VERSLAG 6 JUNI 2016 VOORBIJ DE TAAKSTELLING
EEN EVALUATIE VAN HET
HUISVESTINGSPROCES VAN STATUSHOUDERS
74
12 juli 2016
Afgelopen 21 juni organiseerden wij in Amsterdam het event “Voorbij de Taakstelling” waarin wij onze onderzoeken naar de huisvesting van statushouders presenteerden. In grote getale waren jullie aanwezig en we willen u hartelijk bedanken voor uw interesse in deze middag. Bovendien willen we u bedanken voor uw inzet in de huisvesting van statushouders.
In dit verslag vatten we de resultaten samen van onze onderzoeken. We hopen dat dit in de toekomst van pas zal komen om verder sturing te geven aan de huisvesting van deze doelgroep. Naast deze samenvatting komen de volledige onderzoeken ook nog beschikbaar wanneer deze volledig zijn afgerond. Dit verwachten wij midden augustus te kunnen doen.
Nogmaals bedankt voor uw deelname. Met vriendelijke groet,
Xxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxx
Ezli Suitela Xxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx
SAMENVATTING ONDERZOEK XXXXXX XXXXX
Het afgelopen jaar heb ik mij verdiept in de huisvesting van statushouders. Dit onderwerp is zo vaak in het nieuws, helaas ook veel negatief, dat ik eens ben gaan kijken welke organisaties betrokken zijn bij het proces van de huisvesting en hoe dit er in de praktijk uit ziet.
Op 27 november 2015 is er namelijk een Bestuursakkoord gesloten waarin het Rijk en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) het belang van een snelle doorstroom van statushouders uit asielzoekerscentra naar huisvesting in gemeenten, zonder dat dit leidt tot een grote verdringing van reguliere woningzoekenden in de sociale huursector. Om dit te realiseren heeft de Minister maatregelen opgesteld en de wet- en regelgeving aangepast die woningbouwcorporaties een grotere rol geeft in dit proces. De minister vroeg daarnaast om prestatieafspraken tussen gemeenten en woningbouwcorporaties.
Er zijn nogal wat organisaties betrokken bij dit complexe probleem dat om een complexe oplossing vraagt. Ik heb een aantal interviews afgenomen met een aantal stakeholders in het organisatienetwerk dat zich met dit onderwerp bezig houdt, namelijk het Interprovinciaal Overleg, de provincie NoordHolland, de Vereniging Nederlandse gemeenten, de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en drie verschillende woningcorporaties in Amsterdam.
Er is afgesproken dat de gemeente Amsterdam (z.d.) van 2016 tot en met 2018 jaarlijks 2400 statushouders moet huisvesten. Dat is 2,5 keer zoveel als vorig jaar. In Amsterdam zijn maar liefst zes corporaties actief. De gemeente heeft in prestatieafspraken met alle woningcorporaties vastgelegd dat 30% van de woningen wordt gereserveerd voor mensen die om sociaal- medische redenen een andere woning nodig hebben, mensen uit maatschappelijke opvang en statushouders die aan Amsterdam zijn toegewezen
De mutatiegraad in Amsterdam is laag. Dit betekent dat er maar weinig mensen besluiten te verhuizen. Tegelijkertijd is er een toegenomen vraag naar woningen.
Omdat al deze corporaties een eigen visie en strategie hebben, zijn er ook verschillende plannen gekomen. Corporaties moeten hierbij rekening houden met de Woningwet. Sinds deze wet in 2015 is aangepast, wordt erop toegezien dat zij zich enkel en alleen bezig houden met het verdelen van woningen. Waar voorheen veel aandacht werd besteed aan het kopen van woningen of het leefbaar maken van wijken, moeten corporaties dit gedeelte nu uitbesteden. Voor de huisvesting van statushouders betekent dit dat er een samenwerking is aangegaan met Vluchtelingenwerk Nederland, die de statushouders helpt met bijvoorbeeld het tekenen van het huurcontract. Daarnaast heeft het
COA ook een plek in het netwerk, want zij levert de statushouders aan, op het moment dat blijkt dat zij een verblijfsvergunning hebben gekregen. Het COA heeft tevens de meeste informatie over de statushouders zelf. Dan ziet de samenwerking er ongeveer zo uit.
Om deze enorme vraag op te vangen bouwt de gemeente Amsterdam tot en met 2018 2700 extra woningen speciaal voor statushouders ((Gemeente Amsterdam, z.d.). De oplossing lijkt te zijn gevonden in tijdelijke
huisvesting, omdat er is gebleken dat 40% van de statushouders in Amsterdam onder de 28 jaar is en veel van deze jonge mannen wachten op gezinshereniging. Tijdelijke huisvesting is echter ook maar een tijdelijke oplossing. Woningcorporaties geven aan dat j je moet nadenken over de lange termijn, anders zit je over 2 of 3 jaar met een nieuw probleem.
Vanwege de over het algemeen jonge leeftijd van de Amsterdamse statushouder, wil de gemeente graag dat hen een jongeren- of studentencontract wordt aangeboden. Dit blijkt alleen in de praktijk vaak niet te kunnen. Statushouders moeten eerst een inleidende cursus volgen van 1,5 jaar, alvorens ze mogen beginnen met studeren. En zolang jij niet staat ingeschreven bij een opleiding, krijg je geen studentencontract.
Dan is de mogelijkheid tot woningdelen de afgelopen tijd bekeken en uiteindelijk ingevoerd.
Woningdelen houdt in dat er meerdere statushouders in één huis worden gehuisvest. Er wordt wel gekeken of deze mensen elkaar al kennen. Woningdelen is een heel nieuw soort beleid, dat in de uitvoering nog niet helemaal goed liep. De regels die er zijn opgelegd vanuit het Rijk, maken het onmogelijk om 2 mensen in één woning te laten wonen, zonder dat dit consequenties heeft voor bijvoorbeeld de uitkering.
De gemeente heeft de taakstelling dan ook verdeeld onder de zes corporaties die Amsterdam kent. Zij hebben elk een evenredig aandeel gekregen van statushouders om binnen de corporatie te huisvesten. Met hen wordt elke zes weken de voortgang betreffende de huisvesting van statushouders besproken. Bij deze gesprekken is vaak ook de AFWC aangesloten, die opkomt voor de belangen van de woningcorporaties tezamen. Uit de interviews blijkt dat respondenten sterk het gevoel hebben voor een gezamenlijk opdracht te staan en de huisvesting van statushouders integraal te willen aanpakken.
Het blijkt echter soms wel een probleem dat de corporaties zo ver uit elkaar vandaan zitten en de ruimte voor face-to-face overleg beperkt is. Overleggen vinden eigenlijk alleen plaats als er zich problemen voordoen. Alles gaat verder digitaal. Hier worden ook de voordelen van ingezien omdat het contact snel gaat, maar het nadeel van de grootte van het netwerk is dat het soms nog zoeken is naar
‘wie doet nou wat’.
Alle woningcorporaties hebben dan ook een eigen visie en (ondernemings)strategie die zij voeren. Om de woningen van de corporaties aan statushouders te kunnen koppelen, heeft de gemeente contact met het COA, die de statushouders aanlevert. Het COA heeft uitgebreide lijsten van statushouders en bespreekt met de gemeente wat een handige koppeling zou zijn. Hier zijn de woningcorporaties niet bij betrokken. Zij hebben dus geen direct contact met het COA voor wat betreft de plaatsing op hun woningen. Respondent A omschrijft de ‘ketensamenwerking die zich voordoet:
‘’Vanuit het COA worden de statushouders verdeeld over de steden. Dan komt er een verdeling over de corporaties en worden de kandidaten in het systeem van Woningnet gezet als woningzoekende. Op het moment dat wij een geschikte woning hebben, plukken wij de kandidaat uit dit systeem en gaan we er verder mee aan de slag. Dan komt de statushouder bij de gemeente die kijkt naar het profiel van de statushouder. Wat is de gezinsgrootte, heeft de persoon een medische indicatie? Dit is zodat we beter kunnen ‘matchen’. Dan gaat de gemeente aan de slag om de uitkering en de inschrijving in het bevolkingsregister te regelen. Vluchtelingenwerk is daar ook bij betrokken. Die gaat met de kandidaat
verder aan de slag. Uiteindelijk wordt dan de woning opgeleverd aan de kandidaat en is het cirkeltje weer rond’’.
Alle stakeholders staan dus met elkaar in verbinding. Omdat de woningcorporaties gezamenlijk moeten samenwerken met de gemeente, maar allemaal graag hun eigen taakstelling willen halen, kan dit soms moeilijkheden met zich meebrengen. Respondent B:
‘’Op een gegeven moment waren we als corporaties aan het vechten om wie er een statushouder mocht plaatsen. Er kwamen maar 5 mensen per dag in het systeem en dat was veel te weinig om het totale aantal te halen. We beseften toen wel dat het een samenspel is tussen gemeenten en woningcorporaties. Er moest een systeem komen van wie is wanneer aan de beurt om statushouders aan woningen te koppelen. Het moet een geolied proces worden’’.. ‘’Mijn collega was om de 10 min kijken of er al een statushouder in Woningnet stond en dan was het vechten om diegene te pakken. Dan koppel je daar een woning aan en op het moment dat je dat dan gedaan had bleek dat een andere corporatie die persoon al had weggekaapt. En dat wil je helemaal niet, want dat is ontzettend inefficiënt’’.
Daarnaast blijkt dat de gegevens van de statushouders soms nog niet compleet zijn, waardoor er geen woning toegewezen kan worden. Je hebt bijvoorbeeld een BSN-nummer nodig om een rekeningnummer aan te kunnen vragen en je hebt een reknummer nodig om je huur te kunnen betalen.
Woningcorporaties staan achteraan in de keten en zijn dus sterk afhankelijk zijn van wat de andere stakeholders doen. Dit zorgt ervoor dat de corporaties weinig informatie hebben over de statushouders zelf.
De integratie van statushouders gaat via Vluchtelingenwerk Nederland. Zij helpen bij het tekenen van het huurcontract en kunnen functioneren als tolk waar nodig. De woningcorporaties geven aan dat zij zich door de nieuwe Woningwet niet meer verantwoordelijk mogen voelen voor de integratie van statushouders. Wel zijn er woon- en wijkvrijwilligers die vanuit de corporaties samen met Vluchtelingenwerk optrekken als er problemen zijn met betrekking tot de woning of daarmee verbonden aspecten.
Bij de huisvesting van statushouders in Amsterdam is, zoals in de voorgaande hoofdstukken beschreven, een netwerk van organisaties betrokken. Dit is ook nodig, omdat het probleem zo complex is, dat een individuele organisatie nooit alle facetten die er bij de huisvesting komen kijken op zich zou kunnen nemen. De stakeholders hebben elkaars kennis en middelen nodig.
SAMENVATTING ONDERZOEK XXXXXXXX XXXXXXX
De huidige druk op de Amsterdamse woningmarkt zorgt voor een stroom aan nieuwe ontwikkelingen in de huisvesting van statushouders. Redeneringen over wat de juiste vorm van huisvesting is, gebruiken vaak integratie als argument (Marijnissen 2016; Xxx Xxxxxx 0000, Xxxxxxxxxx & Wassenberg 2015). Dit gebeurt echter zonder uitleg en zonder nader onderzoek naar de werkzaamheid van deze huisvesting op het gebied van integratie.
Beschikbare literatuur die de relatie onderzoekt tussen huisvesting en integratie richt zich vooral op hoe immigranten integreren op de woningmarkt (Xxxxx 2013; Xxxxxxx & Xxxxxx 2009; Xxxxxx & Xxxxxx 2014) of op de relatie van huisvesting met specifieke factoren (zoals interetnisch contact), waarvan wordt verondersteld dat ze bijdragen aan integratie (Xxxxxx et al. 2014; Xxxxxxxxx et al. 2012; Xxxxxxxxx et al. 2010). Deze onderzoeken operationaliseren daarmee integratie door te focussen op specifieke factoren om integratie te meten (werk, educatie, taal, interetnisch contact etc.). Hiermee gaan ze deels voorbij aan het complexe integratieproces dat achter deze factoren ligt en waarin deze factoren ook met elkaar samenhangen.
Bovendien richtten veel onderzoeken zich daardoor eenzijdig op de integratie van migranten. Terwijl de Europese richtlijn op het gebied van integratie juist aangeeft dat integratie een proces van twee richtingen is. Het vereist zowel actie van de statushouder als van mensen in het gastland (Philips 2006). De woning wordt op een specifieke manier geïnterpreteerd door de bewoners van die woning en krijgt daarmee betekenis.
Literatuur geeft aanwijzingen dat de woning een symbolische en sociale functie kan vervullen (Czischke 2007; Darling 2011). De relatie tussen deze waarden van woningen en de integratie van de statushouder is echter nog weinig uitgediept.
Dit onderzoek heeft als doel de relatie tussen de huisvesting van statushouders en het integratieproces van statushouders vast te stellen. Het begrip integratie is veel besproken in de literatuur en wordt daarin verschillend gedefinieerd. Dit onderzoek stelt daarom op basis van literatuur, gesprekken met medewerkers van corporaties en gesprekken met statushouders een model op integratie voor. Dit model is gebaseerd op het doel van integratie als het versterken van de samenleving. Vervolgens geeft dit onderzoek de samenhang tussen integratie en de huisvesting weer en enkele aanbevelingen over wat de woningcorporatie zou kunnen doen om integratie te bevorderen.
Theorie
Dit onderzoek beargumenteert dat integratie plaatsvindt door de ontwikkeling van drie kenmerken van de statushouder; de plaats waar hij zich bevindt, de handelingen die hij uitvoert en de identiteit die hij aanneemt. De statushouder ontwikkelt zijn identiteit op basis van verschillende schalen van de plaats waar hij zich bevindt, niet alleen Nederland, maar ook Europa; niet alleen het gastland, maar ook het land
van herkomst (Swyngedouw & Swyngedouw 2009). Daarnaast wordt de plaats waar de statushouder zich bevindt mede gevormd door zijn handelingen (Ehrkamp 2005).
De manier waarop onze samenleving is ingericht limiteert handelingen niet meer tot fysieke ruimtes, maar schept mogelijkheden om in contact te komen met mensen die zich op geheel andere plekken in de wereld bevinden. Daardoor ontstaat dynamische ruimte in wat Castells (2010) het maatschappelijk netwerk noemt. voornamelijk als doel relaties te ontwikkelen. Deze relaties beschrijft de literatuur dit als ‘sociaal kapitaal’ (Deuchar 2011). Niet uitsluitend de handelingen van de statushouder zijn bepalend voor de integratie van de statushouder, maar ook de handelingen van bewoners in het gastland. Deze handelingen betreffen enerzijds het directe contact tussen statushouders en buren, collega’s of studiegenoten. Anderzijds hebben ook indirecte handelingen, zoals het beleid van woningcorporaties invloed op de integratie van de statushouder (Darling 2011).
Conclusies
Afwegingen betreffende de huisvesting van statushouders zijn allen gericht op een statisch beeld van de leefomgeving van een persoon in de Nederlandse samenleving. In navolging van Xxxxxxxx (2010) conceptualisatie van de netwerk samenleving, zou ik willen pleiten voor een andere benadering. Uit de interviews, documenten en gesprekken die aan dit onderzoek ten grondslag liggen, blijkt dat het contact dat de statushouder heeft niet meer gebonden is aan één specifieke locatie. Sociale media, werk, vroegere kennissen en school zijn veel prominentere plaatsen van contact dan de buurt zelf.
De functie van de woning als basis voor contact moeten we daardoor los gaan zien van zijn fysieke locatie. Daarentegen is het wel belangrijk of contact in zijn algemeenheid mogelijk is, evenals het uitrollen van een netwerk. In de gesprekken over integratie noemen statushouders namelijk herhaaldelijk contact als doel van integratie. De vraag die woningcorporaties zichzelf daarom zouden moeten stellen is of de locatie waar statushouders wonen een locatie van connectie of van afzondering is. De vraag van spreiding of concentratie is daaraan ondergeschikt. Zelfvertrouwen, veiligheid, werk, maar ook taal zijn onder meer elementen die bevorderd worden door de relatie met Nederlanders.
Het risico is dat wij een veelheid aan indicatoren gebruiken om de mate van integratie te meten van statushouders. De statushouders geven zelf aan dat hun cultuur niet in confl ict moet zijn met de Nederlandse samenleving, maar door het gebruik van deze indicatoren stellen we een profiel op van wat een goede Nederlander is. Bovendien gaat een dergelijke beschouwing snel voorbij aan de transnationalistische identiteit van de persoon die integreert (Bell 2016; Philips 2006).
Op basis van dit onderzoek en bovenstaande argumenten stel ik een netwerk benadering van integratie voor. Het betekent dat we als indicatoren voor integratie de kwantiteit, intensiteit en diversiteit van deze relaties nemen. In het netwerk is het doel een goede samenleving met elkaar te vormen. Vanuit relaties wijzen we elkaar de weg, zonder dat een bepaalde identiteit, gedrag of normen en waarden set wordt uitgesloten.
De statushouder ervaart verschillende belemmeringen in het aangaan van relaties met andere Nederlanders. Eén van deze belemmeringen is bijvoorbeeld angst. De woning kan bijdragen aan het gevoel van veiligheid Daarnaast is de begeleiding die aangeboden wordt een potentiele facilitator om angst weg te nemen. Een andere belemmering om het netwerk uit te breiden kan de aangewende routine uit het AZC zijn. De woning en vormen van sociaal beheer of buurtparticipatie kunnen deze routine doorbreken. Vanzelfsprekend kunnen psychische problemen drempels opwerpen in het integratieproces van de statushouder. De toegankelijkheid van psychische hulp is mede afhankelijk van het netwerk waarover de statushouder beschikt. Maatschappelijk begeleiders kunnen een verbindende rol vervullen. Tot slot blijkt de acceptatie van omwonenden of medebewoners van de huisvesting van statushouders een belemmering te zijn in het netwerk van de statushouder. Maatschappelijk draagvlak kan de ontwikkeling van relaties met Nederlanders bevorderen.
Aanbevelingen
De eerste en meest besproken vraag binnen de woningcorporaties is of geconcentreerde huisvesting van statushouders negatief uitpakt voor de integratie ten opzichte van spreiding over de stad. Op basis van mijn eigen resultaten blijkt dat afzondering zowel kan optreden bij gespreide huisvesting als geconcentreerde huisvesting. Beide vormen zouden ook contact kunnen faciliteren. De begeleiding die er wordt geboden, of er mogelijkheid is om relaties te ontwikkelen (bijvoorbeeld door middel van sociaal beheer) en of er initiatieven worden ontwikkeld vanuit de buurt zijn veel bepalender voor het succes van de integratie.
Een ander onderdeel waarin de woningcorporatie een rol kan spelen is het zo snel mogelijk huisvesten van statushouders. Juist de symbolische waarde van het hebben van een huis is een belangrijk aspect in het onderdeel worden van de Nederlandse samenleving. Allereerst omdat het huis een sterker teken van acceptatie als burger afgeeft dan het krijgen van een status, maar ook doordat de woning functioneert als
veilige plek voor de statushouder. Een andere reden om de statushouder snel van een woning te voorzien is simpelweg omdat de verblijftijd in het AZC als een zeer moeilijke periode wordt ervaren door de statushouder.
Een belangrijke bron voor contacten voor de statushouder is het uitvoeren van werkzaamheden of activiteiten. Daarnaast hebben statushouders een uitgesproken wens om bij te dragen aan de Nederlandse samenleving. De woningcorporatie kan bijdragen aan de participatie van de statushouder door sociaal beheer, door contact met werkgevers te faciliteren of door de noodzakelijke ruimtes voor activiteiten aan te bieden (bijvoorbeeld gemeenschappelijke ruimtes). De buurt kan eveneens een rol vervullen in het creëren van activiteiten voor de statushouder.
SAMENVATTING ONDERZOEK XXXXXXXX XXXXXXXXX
‘’Om de participatie en integratie van kwetsbare doelgroep te versnellen zorgen we voor gespikkelde verhuur en het mengen van verschillende doelgroepen bij verhuur van complexen’’ (Programma huisvesting kwetsbare doelgroepen, gemeente Amsterdam, 2015, p.24). Een onderdeel van integratie is het hebben van contact met de autochtone bevolking. In de wetenschap en in de praktijk heeft zich het idee ontwikkeld dat interetnisch contact bijdraagt aan de integratie van immigranten, zo ook in Nederland. In mijn onderzoek bekijk ik een klein deel van integratie, namelijk: het contact wat statushouders hebben met Nederlanders en of huisvesting hier invloed op heeft.
De theorie
Uit de theorie onderscheidt ik drie belangrijke woonvormen waar statushouders in terecht kunnen komen (dit betekent niet dat er geen andere woonvormen bestaan):
- De gespikkelde woonvorm. Dit is de reguliere woonvorm. Een vluchteling krijgt een verblijfsstatus en krijgt een sociale huurwoning ergens in een stad toegewezen. Op deze manier worden ze random over de stad gehuisvest.
- Door een tekort aan sociale huurwoningen kan de reguliere markt het aantal statushouders niet opvangen. Hierdoor ontstaan ook andere vormen van huisvesting waarbij ze op gebouwniveau gemengd worden met autochtonen. Zo zitten er meerdere statushouders en autochtonen gehuisvest in één groot gebouw. Hierin zijn twee vormen te onderscheiden:
▪ De gemengd geclusterde woonvorm. Hier wonen de statushouders en autochtonen wel in hetzelfde gebouw maar wonen ze geclusterd op verschillende verdiepingen.
▪ De gemengde woonvorm. Hier wonen statushouders en autochtonen gemengd door elkaar. De buurman kan dus een statushouder zijn, maar ook een Nederlander.
De casussen
Om deze drie woonvormen te onderzoeken heb ik drie case studies gekozen in Amsterdam. Het oude GAK-gebouw (De Studio) in Bos en Lommer, Hicondo bij Bijlmer ArenA en de reguliere
huisvesting verspreid over Amsterdam. Hierbij is de Studio de gemengd geclusterde woonvorm, Hicondo de gemengde woonvorm en reguliere huisvesting is de gespikkelde woonvorm.
Het onderzoek
Voor mijn onderzoek heb ik 23 Syrische, alleenstaande mannen gesproken tussen de 18 en 30 jaar oud die maximaal 1 jaar in de huidige woning wonen. Hiervan heb ik er 14 geïnterviewd en 13 GPS-tracks afgenomen. Deze GPS –tracks heb ik gebruikt als ondersteuning voor de interviews. Ik heb met elke respondent minimaal twee afspraken gehad van minimaal 2 uur. Bij de eerste afspraak vroeg ik of ze twee dagen een GPS-tracker bij wilde houden zodat er op een tweede afspraak een interview kon worden afgenomen op basis van de gegevens van de GPS. Deze GPS-tracker gaf een aantal voordelen:
- Het geheugen is vaak niet geheel betrouwbaar, de GPS vangt dit op.
- Omdat er een taalbarrière is, maakt een verbeelding het interview gemakkelijker. Ik kan wijzen en de respondent kan hierover vertellen.
- Het is betrouwbaar. Respondenten kunnen minder makkelijk de waarheid verdraaien over waar ze geweest zijn.
- Waardevolle informatie wordt beschikbaar welke anders niet beschikbaar zou komen. Bijvoorbeeld gesprekken in een supermarkt. Hier zou een respondent zelf niet snel over beginnen.
Algemene resultaten
Niet kijkend naar de verschillende locaties waar de statushouders wonen vielen er een aantal dingen erg op:
- Alle statushouders willen zo snel en goed mogelijk de Nederlandse taal beheersen zodat ze werk kunnen vinden, en kunnen communiceren met Nederlanders en/of kunnen studeren.
- Hechte banden met Nederlanders missen nog. Sterke banden hebben ze vooral met andere Syriërs die ze kennen uit het AZC, familie vanuit Syrië of landgenoten die ze van de taalschool kennen.
- De Syriërs hebben en zoeken veel contact via sociale media. Zo hebben ze contact met het thuisfront, vrienden maar zijn ze via sociale media ook op zoek naar nieuwe contacten (Facebook, dating, ontmoetingsapps).
- Het meeste tijd spenderen ze thuis. Sommige geven aan helemaal in het begin alleen maar thuis te hebben gezeten omdat ze niks te doen hadden.
- Maar het allerbelangrijkste is: Ze zijn op zoek naar contact met Nederlanders maar ze weten niet hoe ze dit contact moeten leggen.
Resultaten per case
- Studio – gemengd geclusterd wonen: In de Studio wonen alleen maar jonge(re) mensen (studenten, promovendi, starters etc.).Vanuit de Syrische mannen is er weinig tot geen contact met autochtone bewoners van het gebouw. Dit heeft onder andere te maken met dat de verschillende verdiepingen en gangen van het gebouw afgesloten zijn van elkaar en alleen toegankelijk zijn met een uniek pasje van de eigen woning van de betreffende gang en verdieping. Doordat de statushouders hier allemaal op dezelfde gang wonen kunnen ze nooit Nederlanders tegenkomen op de gang. In oktober kwamen de eerste statushouders hier te wonen en nu in april en mei zijn de eerste initiatieven gekomen om contact tussen de
bewoners te stimuleren. Zowel vanuit de verhuurder en bewoners als vanuit de statushouders zelf. Dit zou een goed begin kunnen zijn in het faciliteren van contact.
- Hicondo – gemengd wonen: Hicondo is een gebouw met alleen maar studenten. Op elke verdieping is een gemeenschappelijke ruimte met banken en alle bewoners hebben toegang tot het gehele pand (niet alle woningen natuurlijk). Hier gaven alle respondenten aan wel eens contact te hebben met de Nederlandse andere bewoners van Hicondo. Dit contact ontstond bijvoorbeeld doordat er in de
gemeenschappelijke ruimte elke zaterdag een bijeenkomst is waar de Syriërs ook voor worden uitgenodigd. Daarnaast wordt er veel gebruik gemaakt van de Facebook van het gebouw waar iedereen elkaar om ‘burendingetjes’ vraagt, maar ook worden sociale activiteiten via Facebook georganiseerd.
- Regulier ‘gespikkelde’ huisvesting: Hier valt het op dat de Syrische mannen vaak wel contact hebben met de directe buren, maar dat dit contact niet verder gaat dan een brief vertalen of een kopje suiker lenen. Met meer mensen in de buurt contact heeft eigenlijk niemand. Alhoewel de statushouders in de normale samenleving terecht komen blijkt het erg moeilijk voor hen om contacten te leggen waar meer uit voortkomt dan een begroeting. Veel van deze statushouders gaven aan via sociale media
contacten te zoeken. Bijvoorbeeld met de app ‘MeetUp’ waar mensen zich kunnen aanmelden voor bepaalde activiteiten. Of via de Facebook groep ‘Refugee Start Force’ waar Nederlanders en vluchtelingen/statushouders elkaar kunnen ontmoeten.
Aanbevelingen
Zoals bij de algemene bevindingen al werd aangegeven is het voor de statushouders vooral moeilijk om contact te maken met Nederlanders. Want ze willen wel, maar weten niet hoe. Bij
Hicondo zorgen de gemeenschappelijke ruimten ervoor dat deze ‘hoe’ wordt gefaciliteerd. Het contact ontstaat hier namelijk doordat er hier elke week iets plaatsvindt voor alle bewoners. Bij de andere vormen van huisvesting, en dit werd met name duidelijk bij de gespikkelde vorm, zijn sociale media een belangrijke speler in de ontmoeting tussen statushouder en autochtoon. Hier is het Facebook waar Nederlanders en statushouders die elkaar willen ontmoeten in contact kunnen komen. Het contact staat dan los van huisvesting. Maar wat beide gevallen gemeen hebben is dat het interetnisch contact faciliteert. In dit onderzoek gaat het echter om welke manier van huisvesting effect heeft op het contact dat statushouders hebben met Nederlanders. Concluderend kan gezegd worden dat de gemengde vorm van huisvesting (hier Hicondo), met bepaalde faciliteiten, contact tussen de groepen kan bevorderen. De andere behandelde cases hebben dit (nog) niet.
De vraag die ik aan mijn lezer wil meegeven is: wie gaat dit contact faciliteren? Is dit de huisvester? Of moet de gemeente hier in voorzien? Op dit moment zijn het vooral bewoners en andere geïnteresseerden die contact zoeken en faciliteren voor en met vluchtelingen.
SAMENVATTING ONDERZOEK EZLI SUITELA
De gemeente Nijmegen heeft problemen met het volbrengen van de taakstelling omtrent de huisvesting van statushouders. Hierdoor wijkt ze uit naar alternatieve huisvesting. Eén van die alternatieve manieren is de transformatie van een voormalig studentencomplex in een vierjarig verblijf voor statushouders in Lent – een dorpje naast Nijmegen. Maar, een aantal dingen zijn opmerkelijk aan deze huisvesting, namelijk:
- Afgelegen, geïsoleerde locatie buiten het dorp Lent
- Geen direct buren
- 1 etnische groep – Eritreeërs
- 96 mannelijke statushouders, geen vrouwen
- 18-23 jaar
Er is dus sprake van een etnisch gesegregeerde buurt, op zo’n 20 HBO-studenten na, die daar mochten komen wonen om een minder eenzijdige populatie samenstelling te creëren (Afbeelding 2). Gemeenteraadsleden beweren dat zij hiervoor hebben gekozen wegens het tekort aan beschikbare sociale huurwoningen, de lage inkomens van statushouders en het vermijden van etnische conflicten.
Ik heb kwalitatief onderzoek gedaan naar de invloed van huisvesting en de buurt op de sociale integratie van Eritrese statushouders in de gemeente Nijmegen. Sociale integratie houdt in dat burgers participeren in sociale netwerken en het sociale leven van het bestemmingsland, in de zin van dagelijkse activiteiten met andere bevolkingsgroepen. Om dit te kunnen onderzoeken heb ik een vergelijkingsonderzoek uitgevoerd. Mijn tweede onderzoeksgroep bestond uit dezelfde populatie:
- Eritrese mannelijke statushouders van de leeftijd 18-27 jaar, maar
- Op een reguliere manier gehuisvest: eigen huis, zelfstandig, binnen de stad Nijmegen of een omliggend dorp, in een multi-etnische woonwijk
Ik heb onder andere 36 interviews gehouden met statushouders, maar ook andere betrokkenen zoals buurtbewoners.
Wetenschappers beweren doorgaans dat statushouders die in gesegregeerde wijken wonen op een langzamer tempo sociaal integreren, dan statushouders die binnen multi-etnische wijken wonen. Uit mijn onderzoek blijkt het tegengestelde van wat wetenschappers beweren te verschijnen.
Onderzoeksresultaten
Ik heb voor mijn onderzoek gekeken naar 4 factoren: de huisvestingslocatie, de huishoud samenstelling, de populatie samenstelling in de buurt, en sociaal kapitaal, waaronder etnisch en interetnisch contact. Ik zal deze factoren nu kort per casus bespreken.
Locatie
In Nijmegen wonen statushouders op een gunstige plek. Er wonen andere mensen in de directe omgeving en er zijn faciliteiten in de buurt wat mogelijkheden biedt tot sociale integratie. De kunst is vervolgens alleen om ook daadwerkelijk contact te maken met buurtbewoners en de faciliteiten te vinden. Daarnaast moeten faciliteiten ook toegankelijk zijn voor statushouders. Er is gebleken dat statushouders zich vaak niet kunnen aansluiten bij bijv. een sportclub omdat het te duur is.
In Lent is er sprake van een ongunstige ligging. Er wonen enkele buurtbewoners in de directe omgeving. Andere dorpen zijn een stuk verderop pas te vinden. Er zijn wel sportfaciliteiten beschikbaar naast het terrein van de mannen, maar die zijn eigenlijk van de middelbare school die zich aan de overzijde van het terrein bevind. De
statushouders mogen hier gratis gebruik van maken. Het nadeel is alleen dat de faciliteiten te ver van de dorpen en Nijmegen af liggen, waardoor niemand, behalve de statushouders, er in zijn vrije tijd gebruik van maakt. Dit is dus geen ontmoetingsplek voor hen.
Huishoud samenstelling
In Lent wonen de statushouders met drie mannen in één unit. Dat is een woning met drie slaapkamers, twee gemeenschappelijke kamers, en een gedeelde keuken, badkamer en wc. Eritreeërs hebben een sterke collectieve cultuur, wat zich ook in Nederland uit in het ondernemen van activiteiten. Dat doen ze graag in groepjes, of op zijn minst met zijn tweeën. Het komt zelden voor dat een Eritreeër iets in zijn eentje onderneemt. Het samenwonen met Eritreeërs wordt regelmatig als vervelend ervaren voor het oefenen van de Nederlandse taal en ook hun integratieproces. Ze willen allen liever een eigen woning. Het samenwonen lijkt wel bevorderlijk te zijn voor hun sociale netwerk, echter wel alleen met Eritreeërs, maar samen ondernemen ze meer activiteiten buiten de deur, dan degenen die alleen wonen.
Degenen die alleen wonen in Nijmegen hebben een eigen appartementje. Ze waarderen hun huis heel erg en benoemen dan ook regelmatig dat ze blij zijn dat ze niet zoals de mannen in Lent met z’n allen op een kluitje en met meerdere mensen in een huis wonen. Als ze zouden samenwonen dan willen ze dat alleen met hun vrouw of gezin. De meesten zijn ook van plan gezinshereniging aan te vragen. De keerzijde van het zelfstandig wonen is dat ze vaak erg eenzaam zijn. En Eritreeërs die vaak alleen zijn ondernemen niet snel zelfstandig activiteiten. Dat gebeurt vrijwel alleen met andere Eritreeërs.
Populatie samenstelling
In Lent benoemen sommige Eritreeërs het vervelend te vinden zich altijd maar te bevinden in een omgeving dat volgens hen hetzelfde is als in Eritrea. Zoals dezelfde gebruiken en dezelfde taal. Aan de andere kant wordt het ook weer als prettig ervaren, doordat ze veel steun aan elkaar hebben. De mannen zijn bijna allemaal in hun eentje naar Nederland gekomen, maar met hun Eritrese huisgenoten en buren kunnen ze hun ervaringen
delen. In één van de gebouwen op het terrein wonen dus wel zo’n 20 Nederlandse studenten. Het is de bedoeling dat zij zich mengen met de Eritreeërs. Er zitten alleen geen verplichtingen aan vast, dus er is maar een select groepje dat zich daadwerkelijk bezig houdt met de Eritreeërs. Dan nog resulteert dit enkel in maandelijkse contacten met de mannen in de vorm van activiteiten georganiseerd vanuit de studenten: bijv. eet- en filmavonden of een moestuin aanleggen. De mannen vinden het wel leuk als dingen worden georganiseerd en veel jongens doen er ook aan mee, maar ze benaderen de studenten niet uit zichzelf.
De statushouders in Nijmegen wonen vaak in een gemixte wijk met andere bewoners met een laag inkomen. Dit zijn volgens de Eritreeërs vooral Nederlanders, maar ook een aantal andere buitenlanders. Al snel werd duidelijk dat ze eigenlijk geen idee hebben van wie er in hun eigen wijk wonen. Soms niet eens in hun eigen appartementencomplex. Een minderheid van de statushouders heeft contact met de buren of andere
buurtbewoners. Sommigen zeggen wel tegen veel mensen ‘Hallo, hoe gaat het?’, maar verder dan dat komt het niet. Enkele mannen maken wat langere praatjes met buurtbewoners en een enkeling benaderd zijn buren als hij tegen problemen aan loopt. Van de rest vraagt bijna niemand om hulp van buren wanneer ze problemen hebben of iets willen weten. Ze benaderen dan enkel VluchtelingenWerk of een andere Eritreeër die ergens verderop woont.
Sociaal kapitaal
- Etnisch contact
Zowel in Lent als in Nijmegen is etnisch contact aanwezig. Het wordt als belangrijk en prettig ervaren, door de gedeelde ervaringen die ze hebben. Bij de mannen die in Nijmegen wonen, wonen er soms geen Eritreeërs in de directe omgeving. Dan hebben ze er alles voor over om lange afstanden af te leggen en elkaar op te zoeken
en dingen te ondernemen. Ook in Lent heeft vrijwel iedereen wel één of meerdere vaste Eritrese vrienden. Het sociale kapitaal op vriendschappelijk niveau vind bij de meesten tot nu toe alleen plaats tussen Eritreeërs.
- Interetnisch contact
In Nijmegen is het duidelijk dat de statushouders graag contact willen hebben met buurtbewoners, maar niet goed weten hoe ze dit moeten aanpakken. Ze geven aan dat ze niet weten waar ze hun kunnen ontmoeten en hoe ze met hun moeten praten. Ze zijn erg onzeker over hun taalvaardigheden en stappen daarom ook niet gauw op iemand af.
In Lent verloopt het interetnische contact op een geheel andere manier. Door de bijzondere manier van huisvesting, maakten veel organisaties en bewoners uit omliggende dorpen zich zorgen over mogelijk negatieve ontwikkelingen die de integratie van de statushouders zou belemmeren. Er zijn allerlei maatregelen genomen om dit te voorkomen, wat ook de voorwaarde was om deze huisvesting door te laten gaan. Er zijn nu verschillende belangengroepen die verschillende activiteiten organiseren. Soms zelfs zoveel dat het voor de mannen teveel is. Het voordeel van de georganiseerde activiteiten is dat ze in aanraking komen met dingen uit de Nederlandse samenleving, dat ze weten wat er allemaal te doen is en zich meer wegwijs kunnen maken.
Tijdens deze activiteiten hebben ze ook de mogelijkheid om met niet-Eritreeërs contact te hebben en aan hun taalvaardigheden te werken, wat ook een belangrijk aspect is om op sociaal niveau goed te kunnen integreren. Bij de meeste activiteiten gebeurt dit alleen niet in grote mate, want activiteiten worden vaak voor de hele groep statushouders georganiseerd, waardoor de verhouding Eritreeërs en niet-Eritreeërs ongelijk verdeeld is en de Eritreeërs op deze manier alsnog vooral contact hebben met de Eritreeërs zelf en niet met anderen. Ook vinden activiteiten vaak plaats op het terrein van de jongens zelf waardoor ze steeds binnen hun eigen Eritrese wijk blijven.
Conclusie en adviezen
Tot slot en als advies wil ik meegeven dat de combinatie van huisvestingslocatie en populatie samenstelling in de buurt heeft wel degelijk invloed op de sociale integratie mogelijkheden van Eritrese statushouders. Het volledig zelfstandig of in grote groepen huisvesten van Eritreeërs raad ik af. Ideaal voor Eritreeërs zou zijn wanneer zij (zo mogelijk) een zelfstandige woning krijgen en in kleine groepjes gehuisvest worden binnen een multi-etnische wijk. Op deze manier kunnen ze zowel steun vinden bij Eritreeërs die in de buurt wonen en hebben ze mogelijkheden voor contact met anderen.
Bij de huisvesting speelt de mate van interesse van belangenorganisaties en buurtbewoners een grote rol, maar dus ook de mogelijkheid om met landgenoten samen activiteiten te ondernemen, omdat de drempel voor hen in het begin té groot is om zelfstandig dingen te ondernemen. Programma’s en activiteiten om statushouders wegwijs te maken en om eerste contacten te leggen met buurtbewoners zijn dus essentieel voor het bevorderen van de sociale integratie. Maar belangrijk hierbij is dat activiteiten op elkaar worden afgestemd en dat ze niet alles voorgeschoteld moet worden, want op die manier leren statushouders alsnog niet hoe ze bepaalde dingen moeten aanpakken.