EC DECLARATION OF CONFORMITY
INHOUDSOPGAVE
1. ALGEMENE GARANTIEVOORWAARDEN 4
2. ALGEMEEN 6
3. INFORMATIE EN BEDIENING 8
3.1 Standaardconfiguratie 8
3.2 Verantwoordelijkheid van de bestuurder 8
3.3 Mechanica 9
4. ALGEMENE INFORMATIE EN BEDIENINGSINSTRUCTIES 12
4.1 Belangrijkste onderdelen 12
4.1.1 Motor en pomp 12
4.1.2 Motor en aandrijfas 12
4.1.3 Remsysteem 12
4.1.4 Wielen en banden 12
4.1.5 Brandstoftank 12
4.1.6 Elektrisch systeem 12
4.1.7 Snelwisselsysteem 13
4.1.8 Stoel 13
4.1.9 Multifunctionele joystick 15
4.1.10 Cabine 15
4.1.11 Pedalen 19
4.1.12 Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
4.1.13 Instrumentenpaneel 21
4.2 Bedieningsprocedures 27
4.3 Specificaties en prestaties 40
4.4 Transportprocedure 46
4.5 Sleepprocedures 47
4.6 Opslagprocedure 48
4.7 Geluidsniveau 48
5. ONDERHOUD 49
5.1 Algemene reinigingsinstructies 49
5.1.1 Eerste onderhoudsprogramma 50
5.2 Service 50
5.2.1 Ingebruikname 50
5.2.2 Standaard onderhoud 51
5.2.3 Vloeistof en smeermiddelen 65
6. PROBLEMEN OPLOSSEN 66
BIJLAGE 1: Hydraulische schema's 70
Hydraulisch schema W11 70
Hydraulisch schema W12S 71
Hydraulisch schema W12F/W13F 72
Hydraulisch schema T13F 73
BIJLAGE 2: Elektrische schema's 74
Elektrisch schema W11/W12S 74
Elektrisch schema W12F/W13F/T13F 75
BIJLAGE 3: Overzicht labellocaties 78
BIJLAGE 4: Dagelijkse controle 79
W11 - W12S -W12F - W13F - T13F | Handleiding
EC DECLARATION OF CONFORMITY
MANUFACTURER
Name: Eurotrac Construction Machinery (Europe)
Address: Xxxxxxxxxxxx 000, 0000XX Xxxxxxxxxxxxxxx, Xxxxxxx
XXXXXX DECLARES THAT THE PRODUCT DESCRIBED BELOW:
Model | W10 | W11 | W12-S | W12-F | W13-F | T13-F |
Serial number | ||||||
Engine model | D902 | D1105 | V1505 | D1803 | 4TNV86CT | 4TNV86CT |
Engine power and emission | 16.1Kw Euro-5 | 18.5Kw Euro-5 | 18.4Kw Euro-5 | 27Kw Euro-5 | 35.5Kw Euro-5 | 35.5Kw Euro-5 |
Manufacturing year |
2006/42/EC Machinery Directive
2014/30/EU (Electromagnetic compatibility) (EU)2016/1628 Engine Pollutant Emission Directive
2000/14/EC & 2005/88/EC NOISE DIRECTIVE
Equipment according to the definition given by: Xxxxx X, item 37 of Noise Directive Conformity assessment procedure followed: Annex VI of Noise Directive
Notified body : European Certifying Organization S.p.A.,
No.0714, Xxx Xxxxxxxxx 00, Xxxxxx(XX), Xxxxx.
Measured sound power level: 98 dB Lwa Guaranteed sound power level: 101dB Lwa
Holder of the technical documentation: Manufacturer
COMPLIES WITH THE PROVISIONS OF THE FOLLOWING HARMONIZED STANDARDS:
EN 474-1:2006+A1:2009 Earth-moving machinery — Safety — Part 1: General requirements EN 474-3:2006+A1:2009 Earth-moving machinery — Safety — Part 3: Requirements for loaders
THE TECHNICAL DOCUMENTATION WAS COMPILED BY THE EUROPEAN BODY:
Name : X.xx Heus en Zonen Greup BV
Address : X.X. xxx 0000 – 0000XX Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx
PERSON RESPONSIBLE FOR MAKING THIS DECLARATION:
Name: Title:
B. de Heus Quality and Production Manager
Mijnsheerenland (NL)
Done at (place) On (date) Signature and stamp
1. ALGEMENE GARANTIEVOORWAARDEN
Dit document vertegenwoordigt de garantievoorwaarden die worden geboden aan iedere klant voor alle apparatuur die wordt geproduceerd in de fabrieken van Eurotrac Construction Equipment en aan de klant worden verkocht via het erkende sales-en servicenetwerk.
De algemene garantievoorwaarden die worden beschreven in dit document zijn van toepassing op de relatie tussen de eindklant van een product van Eurotrac Construction Equipment (hierin: de koper) en Eurotrac Construction Equipment (hierin: de fabrikant).
Het feit dat de koper een order plaatst voor een product van Eurotrac Construction Equipment houdt in dat hij deze voorwaarden heeft gelezen en accepteert. Alle andere algemene of specifieke voorwaarden die afwijken van of strijdig zijn met een van de hierna beschreven algemene of specifieke voorwaarden die mogelijk worden vermeld in enig document van de koper en met name in de algemene inkoopvoorwaarden van de koper zijn niet van toepassing op de fabrikant, tenzij Eurotrac Construction Equipment deze voorwaarden schriftelijk heeft geaccepteerd.
ARTIKEL 1
Eurotrac Construction Equipment garandeert dat elk nieuw product voldoet aan de eisen van goed vakmanschap en vrij is van mechanische defecten, op voorwaarde dat:
1. het product wordt geïnstalleerd en bediend in overeenstemming met de gedrukte handleiding van Eurotrac Construction Equipment voor het product;
2. het product wordt gebruikt onder normale bedrijfsomstandigheden, in overeenstemming met het doel waarvoor het is ontworpen;
3. het product niet wordt onderworpen aan misbruik, nalatigheid of ongelukken;
4. het product op de juiste manier wordt onderhouden, gesmeerd en beschermd onder toezicht van daarvoor opgeleid personeel;
5. het product op de normale wijze wordt beschermd tegen externe agressie, van wat voor aard dan ook.
ARTIKEL 2
Tenzij anderszins overeengekomen met Eurotrac Construction Equipment in een speciale bepaling, verloopt deze garantie 15 maanden na verzending door de fabrikant, of 12 maanden na ingebruikname of na 1000 bedrijfsuren.
ARTIKEL 3
De garantie van Eurotrac Construction Equipment is strikt beperkt tot het vervangen van defecte onderdelen en, als de reparatie dit rechtvaardigt, de inzet van een deskundige. De verzendkosten voor onderdelen en de reis- en verblijfkosten voor personeel zijn voor rekening van de klant.
ARTIKEL 4
De garantie van Eurotrac Construction Equipment is niet van toepassing op vloeistoffen, olie, zekeringen, lampen, accu's, verf, afdichtingsmateriaal, banden, bumpers, remblokken en andere verbruiksgoederen of aan normale slijtage onderhevige artikelen, tenzij deze voorafgaand aan gebruik defect blijken.
ARTIKEL 5
Alle garantieclaims van de koper moeten schriftelijk worden verstuurd naar de verkoper, die verantwoordelijk is voor de tijdige afhandeling van het probleem met de fabrikant.
ARTIKEL 6
Alle aan een garantieclaim gerelateerde kosten worden gefactureerd aan de koper totdat medewerkers van Eurotrac Construction Equipment de claim hebben beoordeeld. De koper mag onder geen enkele omstandigheid de betaling weigeren of vertragen. Als de conclusie van de beoordeling is dat Eurotrac Construction Equipment volledig verantwoordelijk is, dan wordt een creditnota ten guste van de koper uitgegeven.
De dealer kan een garantieclaim van de defecte onderdelen door de koper niet aanvaarden, tenzij de koper een formele brief EN de onderdelen heeft teruggezonden.
ARTIKEL 7
Deze garantie wordt alleen door Eurotrac Construction Equipment verstrekt aan de koper die nieuwe producten heeft gekocht van Eurotrac Construction Equipment of een erkende distributeur. De onder deze garantie gekochten producten zijn uitsluitend bestemd voor gebruik door de koper en zijn medewerkers. Derhalve zal er geen derde partij begunstigde van deze garantie zijn.
ARTIKEL 8
Deze garantie is alleen van toepassing op het oorspronkelijke probleem. Met andere woorden, de gevolgen voor het product doordat het wordt gebruikt nadat het eerste probleem is ontstaan, worden niet gedekt door deze garantie.
ARTIKEL 9
In geen geval zullen Eurotrac Construction Equipment en de verkoper aansprakelijk zijn voor enige speciale of gevolgschade, hetzij op basis van verloren goodwill, gederfde doorverkoopwinst, werkonderbreking, aantasting van andere goederen of anderszins, en ongeacht of deze voortvloeit uit schending van enige uitdrukkelijke of geïmpliceerde garantie, contractbreuk, nalatigheid of anderszins, behalve in het geval van persoonlijk letsel zoals vereist kan zijn door de toepasselijke wetgeving.
ARTIKEL 10
In het volgende geval is de garantie automatisch nietig:
1. Het product is aangepast tegen het advies in van Eurotrac Construction Equipment of op een manier die afwijkt van de vereisten van Eurotrac Construction Equipment.
2. Een aantal originele onderdelen is vervangen door onderdelen die niet zijn verstrekt door Eurotrac Construction Equipment.
ARTIKEL 11
Deze garantie en alle verbintenissen van Eurotrac Construction Equipment worden beheerst door de wetten van het land van de fabrikant en besproken voor de dichtstbijzijnde rechtbank van de vestiging van de fabrikant, zelfs in geval van meervoudige verdedigers.
2. ALGEMEEN
Deze handleiding is bedoeld voor alle gebruikers van de machine: de bedrijfsmanager, het afdelingshoofd, de bestuurder en al het personeel dat met of in de buurt van de machine werkt.
ALGEMENE WAARSCHUWING
1. Neem deze handleiding door en volg alle aanwijzingen voordat u de machine gebruikt.
2. Xxxx ook aandachtig de aanwijzingen op de labels die zijn aangebracht op de machine en zorg dat deze leesbaar blijven.
3. Zorg dat deze handleiding ter beschikking staat van iedereen die de machine gebruikt.
4. Zorg dat iedere persoon aan wie u de machine toevertrouwt voldoet aan de veiligheidseisen die worden gesteld aan het gebruik van de machine.
5. Voorkom dat er zonder toezicht aan de machine wordt gewerkt als de machine niet wordt gebruikt.
6. Gebruik nooit een machine die niet in goede staat lijkt te verkeren.
7. Overschrijd nooit de maximale bedrijfsbelasting van de machine.
8. Gebruik de machine nooit op een manier waarvoor hij niet is ontworpen.
9. Zorg dat u volledig op de hoogte bent van de veiligheidsmaatregelen die van toepassing zijn op de machine en pas deze nauwlettend toe.
10. De fabrikant wijst elke verantwoordelijkheid af voor de gevolgen van het demonteren van de machine of het doorvoeren van aanpassingen die zonder zijn toezicht zijn uitgevoerd.
HET LEZEN VAN DE HANDLEIDING IS VERPLICHT
1. Het is de plicht van de bedrijfsmanager ervoor te zorgen dat gebruikers van de machine volledig op de hoogte zijn van de voorschriften in de handleiding.
2. Xxxx het volledige hoofdstuk VOORDAT u probeert de wiellader te bedienen.
3. De bedrijfsmanager is verantwoordelijk voor de naleving van de toepasselijke gebruiksvoorschriften.
4. De gebruiker moet deze handleiding lezen en zich de inhoud eigen maken om de voorschriften te kunnen volgen tijdens het opstarten en gebruiken van de machine.
5. De handleiding moet gedurende de levensduur van de machine worden bewaard, ook wanneer de machine wordt verkocht of wanneer er een nieuwe gebruiker of manager komt.
6. De handleiding is geen trainingshandboek, maar er wordt wel in aangegeven wanneer training noodzakelijk is.
ALGEMENE INSTRUCTIES
1. De bedrijfsmanager moet controleren of de machine is geleverd samen met de handleiding en de conformiteitsverklaring voor lidstaten van de Europese Gemeenschap. Waar de handleiding zich bevindt, wordt aangegeven op de vrachtbrief wanneer het product de fabriek verlaat. De conformiteitsverklaring wordt bij de vrachtbrief gevoegd.
2. Alleen opgeleid en gekwalificeerd personeel dat beschikt over het juiste rijbewijs en de toestemming van de bedrijfsmanager mag het voertuig bedienen binnen de scope van het doel waarvoor het voertuig is ontworpen.
3. De wiellader mag alleen worden gebruikt in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld door de fabrikant in deze handleiding en de fabrikant wijst iedere aansprakelijkheid van de hand.
4. Ieder gebruik dat niet overeenstemt met de voorschriften in deze handleiding kan risico op letsel voor mensen en schade voor eigendommen en het milieu met zich meebrengen.
5. De verantwoordelijkheid van de fabrikant is beperkt tot de assemblage van het product zoals omschreven in de conformiteitsverklaring. Elke keer voordat de machine wordt gebruikt, moet de bestuurder zich ervan verzekeren dat deze in goede staat verkeerd.
6. De conformiteitsverklaring wordt bij de vrachtbrief gevoegd.
NORMALE TOEPASSING VAN MACHINE
W11 - W12S -W12F - W13F - T13F
De toegestane maximale belasting en algemene gebruiksomstandigheden staan beschreven in dit document. De wiellader mag alleen worden gebruikt voor hetgeen waarvoor hij bedoeld is. Het temperatuurbereik waarbinnen deze wielladers kunnen worden gebruikt is -30°C ⬄ 45°C.
AANPASSEN VAN DE LADER
1. De fabrikant is niet verantwoordelijk in het geval van aanpassingen, toevoegingen of gebruik van de wiellader in combinatie met apparatuur van een ander merk.
2. De fabrikant wijst aansprakelijkheid van de hand voor consequenties die het gevolg zijn van aanpassingen van of wijzigingen in de kenmerken van de mechanische, elektrische of hydraulische onderdelen of de mechanische gelaste constructie die worden uitgevoerd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de fabrikant.
3. Als de klant een aanpassing wil laten doorvoeren, moet hij hiervoor contact opnemen met de fabrikant.
4. Voor uw veiligheid en om te profiteren van de volledige garantie van de fabrikant, mag u alleen gegarandeerde originele reserveonderdelen gebruiken
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Veiligheid gaat verder dan een ontwerp en constructie van goede kwaliteit. Het vereist ook dat bediening en onderhoud op de juiste manier plaatsvinden. Elk onderdeel is specifiek ontworpen en met zorg geproduceerd door Eurotrac Construction Equipment om het meest veilige product te leveren. Het is uw taak om de machine veilig te bedienen. Door ervoor te zorgen dat ze de onderstaande aanwijzingen goed begrijpen, kunnen bestuurders de wiellader veilig gebruiken.
Deze handleiding biedt belangrijke informatie waarmee u zich bekend kunt maken met de veilige bedienings- en onderhoudsprocedures voor uw wiellader van Eurotrac Construction Equipment. Hoewel u wellicht bekend bent met vergelijkbare apparatuur, moet u deze handleiding hebben gelezen en begrepen voordat u deze wiellader gebruikt. Veiligheid gaat iedereen aan en moet een van uw hoofdprioriteiten zijn. Wanneer u de richtlijnen kent die in deze handleiding staan beschreven, zal dit bijdragen aan uw veiligheid, de veiligheid van de mensen om u heen en aan de juiste bediening van de machine.
Voordat u de lader bedient, er onderhoud aan uitvoert of hem op een andere wijze gebruikt, moet u deze handleiding LEZEN en BESTUDEREN, en WETEN hoe u de bedieningselementen van de lader veilig gebruikt en wat u moet doen om veilig onderhoud uit te voeren. Heeft u vragen over het veilig gebruiken van of onderhoud uitvoeren aan deze wiellader, stel deze dan aan uw leidinggevende. Raad niet, zorg dat u het zeker weet.
3. INFORMATIE EN BEDIENING
3.1 Standaardconfiguratie
De volgende uitrusting is standaard voor de wielladerserie:
1. | Dieselmotor | 10. | Hefsysteem met acht koppelingen |
2. | Hydrostatische rijaandrijving | 11. | Antislipvloer |
3. | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00. | Gecombineerde koplampen |
4. | Verzonken multifunctionele achterlichten | 13. | Rolkooi met canopy |
5. | Mechanisch bediende parkeerrem | 14. | Richtingaanwijzers met waarschuwingsknipperlichten |
6. | Verlichte versnellingshendel | 15. | Werklichten |
7. | Multifunctionele joystick voor hydraulische bediening | 16. | Combinatiemeter |
8. | Xxxxxxxxxxxxxxxxx | 00. | Verstelbaar stuurwiel |
9. | Verstelbare stoel met schokdemping en veiligheidsgordel | 18. | Dubbel kogelscharnier |
3.2 Verantwoordelijkheid van de bestuurder
Dit hoofdstuk moet worden gelezen en grondig zijn begrepen voordat deze machine wordt gebruikt of enig onderhoud wordt uitgevoerd.
GEVAAR
Als u zich niet houdt aan de volgende veiligheidsvoorschriften, kan dit resulteren in ernstig letsel of overlijden en kan uitrusting beschadigd raken.
1. Houd u altijd aan de algemene veiligheidsregels voor uw werkgebied.
2. Controleer voordat u deze wiellader gebruikt eerst of de verlichting, remmen, het stuursysteem, de versnellingshendel, parkeerrem en banden goed werken.
3. Gebruik de wiellader niet als er elementen defect zijn. Zie het hoofdstuk Onderhoud van de bedienings- en onderhoudshandleiding.
4. Draag altijd geschikt schoeisel wanneer u de wiellader bedient en draag geen loszittende kleding die vast kan komen te zitten in bewegende delen.
5. Doe altijd eerst de veiligheidsgordel om en controleer of deze is vergrendeld voordat u de wiellader start.
6. Laat de wiellader altijd volledig tot stilstand komen, zet de versnellingshendel in neutraal en schakel de parkeerrem in voordat u de machine verlaat.
7. Laat de wiellader altijd volledig tot stilstand komen voordat u van vooruit naar achteruit schakelt en omgekeerd.
8. Controleer altijd of de weg vrij is voordat u achteruit rijdt.
9. Wanneer u laadt moet de snelheid zijn verminderd tot 5 km/u.
10. Plaats de bak in de transportpositie (circa 20 cm boven de grond).
11. Wees extra voorzichtig in drukke gebieden en bij blinde hoeken en rijen auto's. Let goed op andere apparatuur en personeel.
12. Gebruik de wiellader niet als de snelheid niet voldoet aan de bedieningseisen. Houd altijd een acceptabele snelheid aan om genoeg tijd te hebben voor een noodstop.
13. Gebruik wielladers niet om gevaarlijk materiaal te vervoeren.
14. Vervoer geen mensen met deze wiellader.
15. Er moet met deze wiellader niet over een onverharde weg worden gereden als u niet bekend bent met de wegomstandigheden.
16. Voordat u deze wiellader gebruikt, moet de rolkooi in positie zijn en de vergrendeling in de vergrendelde positie staan.
17. Slepen met de wiellader mag alleen middels het gebruik van de sleephaak.
18. Verwijder de dop van de radiateur niet als de motor warm is, want dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. De dop van de radiateur mag pas worden verwijderd als de motor is afgekoeld.
19. Raak de motor, uitlaat en knalpot niet aan als de motor net is uitgeschakeld. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken.
20. Probeer de motor niet te starten als de achterste beschermkap van de motor is geopend. Moet de motor toch worden gestart, let dan op de ventilator.
21. Tank nooit terwijl de motor loopt.
22. Stop met tanken wanneer het tankpistool automatisch afslaat. Tank niet teveel brandstof. Rook niet tijdens het tanken. Brandstof opslaan en gebruiken in de buurt van vuur is verboden.
23. Controleer de motorolie niet terwijl de motor draait!
24. Gebruik de accu van dit voertuig niet om andere voertuigen te starten.
25. Het maximale geluidsniveau van deze lader is 88 dB. Draag voor uw gezondheid persoonlijke beschermingsmiddelen (zoals oordopjes) wanneer u de machine bedient, om schade door machinegeluiden te beperken.
26. Gebruik altijd uw gezond verstand, wees alert en let altijd op wat er rondom de wiellader gebeurt.
27. Wanneer de wiellader kantelt of over de kop slaat, beschermt de rolkooi van de lader de bestuurder volledig. Spring nooit uit de machine. Houd als het voertuig kantelt het stuurwiel met beide handen vast en plaats de voeten in de beugels onderaan de stuurkolom. De beschadigde rolkooi mag niet worden gebruikt nadat reparaties zijn uitgevoerd, tenzij u hiervoor schriftelijk goedkeuring ontvangt van Eurotrac Construction Equipment.
28. Het in deze handleiding vermelde nominale vermogen is gebaseerd op een machine die op een stevige, vlakke ondergrond staat. Wanneer u op een niet-standaard ondergrond werkt (zoals zachte, oneffen ondergrond of op hellingen), moet u rekening houden met het effect op het laadvermogen.
3.3 Mechanica
Dit hoofdstuk moet worden gelezen en grondig zijn begrepen voordat enig onderhoud wordt uitgevoerd aan deze machine.
GEVAAR
Als u zich niet houdt aan de volgende veiligheidsvoorschriften, kan dit resulteren in ernstig letsel of overlijden en kan uitrusting beschadigd raken.
1. Volg altijd de veiligheidsvoorschriften die gelden op het werkterrein. Als er geen schriftelijke lijst met veiligheidsvoorschriften op het werkterrein is opgehangen, zorg er dan voor dat u er een krijgt voordat u met deze wiellader gaat werken.
2. Neem altijd het onderdeel Verantwoordelijkheid van de bestuurder door voordat u deze wiellader bedient.
3. Houd uw handen en voeten altijd uit de buurt van draaiende onderdelen en banden. Draag veiligheidskleding.
4. Draag altijd geschikt schoeisel voordat u deze wiellader bedient of er onderhoud aan uitvoert. Draag geen loszittende kleding, omdat die in bewegende onderdelen kan terechtkomen.
5. Schakel altijd de motor uit bij het afstellen van de riemen van de ventilator en de dynamo.
6. Houd de handen altijd uit de buurt van de ventilator.
7. Verwijder de dop van de radiateur niet als de motor warm is, want dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. Laat de radiateur afkoelen voordat u de dop verwijdert.
8. Laat de motor nooit langdurig draaien in een afgesloten ruimte.
9. Start de motor niet in een omgeving waar de kans op een explosie groot is.
10. Controleer de motorolie niet terwijl de motor draait!
11. Xxxxxx altijd de positieve accukabel los wanneer u aan de motor of onder de motorkap werkt.
12. Was direct uw handen en kleding als er elektrolyt is gemorst.
13. Raak de motor, uitlaat of hydraulische onderdelen niet aan als ze warm zijn, want dit kan ernstige brandwonden veroorzaken.
14. Rook niet in de buurt van de accu. Dampen van het opladen van elektrolyt zijn explosief. Houd de accu altijd uit de buurt van vonken, open vuur en brandende sigaretten.
15. Doe altijd metalen armbanden, horlogebanden etc. af voordat u de accu installeert, verwijdert of hieraan onderhoud pleegt.
16. Zorg ervoor dat er geen kortsluiting ontstaat tussen de terminals van de accu.
17. Bij het aansluiten van de accu moet de positieve pool altijd eerst worden aangesloten om vonkvorming door onbedoelde aarding te voorkomen.
18. Vervang de terugstelveren van de gasklep niet door lichtere of andere veren.
19. Controleer alle lichten.
20. Controleer of de claxon werkt.
21. Controleer of de startschakelaar in de neutrale stand staat en correct werkt.
22. Controleer de staat van de banden en wielen en controleer de bandenspanning. Als bij de montage van banden de hielen niet op hun plaats zitten, kan een te hoge bandenspanning een explosie veroorzaken.
23. Draai alle wielmoeren vast met 130 ft-lbs. Controleer het aanhaalmoment na 5 bedrijfsuren.
24. Gebruik geschikte hefapparatuur wanneer u zware onderdelen moet verwijderen of verplaatsen.
25. Zorg dat de wiellader op de juiste manier wordt ondersteund met veilige kriks wanneer er onder de machine moet worden gewerkt. Gebruik geen hydraulische kriks om de wiellader te ondersteunen.
26. Staat de wiellader op een hydraulisch of luchtbediend hefsysteem, zorg er dan altijd voor dat de veiligheidssteun of vergrendeling in positie is voordat er onder de wiellader wordt gewerkt.
27. Gebruik altijd een geschikte transmissiekrik en zet de transmissie vast wanneer u deze verwijdert of vervangt.
28. Hef de rijwielen altijd van de vloer bij het oplossen van problemen met het rijsysteem.
29. Tank nooit als de motor loopt.
30. Rook niet tijdens het tanken.
31. Brandstof mag niet worden opgeslagen, gemorst of gebruikt in de buurt van open vuur.
32. Gebruik de accu van dit voertuig niet om andere voertuigen te starten.
33. Probeer de bedieningskabels niet de installeren of af te stellen terwijl de motor loopt.
34. Vervang altijd een bedieningskabel die een geleidelijke of plotselinge toename in onbelaste wrijving of weerstand of afname in bruikbare slag vertoont, of die vocht bevat of bevroren is geweest.
35. Gebruik geen warmte om een bedieningskabel te drogen of ontdooien.
36. Verwijder de afdichtingen niet van een bedieningskabel en breng ook geen smeermiddelen aan. Een bedieningskabel met mogelijke smeerproblemen moet worden vervangen.
37. Probeer een bedieningskabel niet te repareren of aan te passen. Een beschadigde bedieningskabel moet onmiddellijk worden vervangen.
38. Voorkom altijd dat bedieningskabels worden blootgesteld aan brandstof, olie, chemicaliën, verf, water of vuil, omdat ze hierdoor beschadigd kunnen raken.
39. Stel iedere bedieningskabel altijd zo af dat de bruikbare slag van de kabel gecentreerd is binnen de beschikbare slag van de kabel.
40. Laat een band altijd leeg lopen voordat u de band en het wiel verwijdert voor onderhoud of demontage.
41. Gebruik geen wielen of wielonderdelen die gebarsten, verbogen, gebutst of gecorrodeerd zijn. Zorg dat het type en formaat van alle wielonderdelen hetzelfde zijn en dat de wielmaat en bandenmaat overeenkomen. Inspecteer alle onderdelen voordat ze worden gebruikt.
42. Probeer geen band te monteren met behulp van een explosieve substantie.
43. Niet met een xxxxx xxxxx, wrikken of lassen op of in de buurt van een opgepompte of gedeeltelijk opgepompte band- en wielcombinatie.
44. Wielonderdelen mogen om geen enkele reden worden bewerkt, gelast, verhit of gesoldeerd.
45. Gebruik bij het oppompen van een band altijd een veiligheidskooi en een luchtklem met een ventiel op afstand en een drukmeter. Zorg dat de band en het wiel op de juiste manier zijn gemonteerd voordat de band wordt opgepompt. Kijk of de hielen, de zijkanten of de borgringen goed vastzitten voordat u het wiel uit de kooi haalt.
46. Voeg geen lucht toe aan een band die met minder dan 80% spanning in gebruik is geweest zonder eerst de band volledig leeg te laten lopen, te verwijderen, te demonteren en te inspecteren op beschadiging.
47. Het beschermdak is het belangrijkste onderdeel dat voorkomt dat er vallende objecten op de bestuurder terechtkomen en de veiligheid van de bestuurder beschermt. Zit de constructie los, verwijder hem dan en monteer hem opnieuw.
4. ALGEMENE INFORMATIE EN BEDIENINGSINSTRUCTIES
4.1 Belangrijkste onderdelen
De wiellader is een minilader met vierwielaandrijving. De wiellader is voorzien van een:
• 3- of 4-cilinder dieselmotor
• Hydrostatische rijaandrijving
• Multifunctionele bedieningshendel
• Elektrisch systeem van 12 volt
4.1.1 Motor en pomp
De lader is uitgerust met een industriële 4-taktmotor met directie injectie. De motor is gecertificeerd door de fabrikant om te voldoen aan de meer geavanceerde emissienormen.
De wielladers uit de W11/W12S,W13F serie zijn uitgerust met een automatisch variabele zuigerpomp.
4.1.2 Motor en aandrijfas
De voorste en achterste aandrijfas van de W11 worden aangedreven door twee hydraulische motorcilinders en de aandrijfas bestaat uit een differentieel, reductietandwielen en -assen.
De achterste aandrijfas van de W12S/W13F drijft de voorste aandrijfas aan door middel van een zuigermotor die de transmissieas aandrijft.
De voor- en achteras van de W13F wiellader beschikken over naafreductie, wat voor een goede krachtoverbrenging zorgt. Hij beschikt ook over differentieelblokkering, waardoor de machine ook in slechte werkomstandigheden goed kan werken.
4.1.3 Remsysteem
De hydrostatische aandrijving kan als rijrem dienen en op de aandrijfas als parkeerrem worden geïnstalleerd.
4.1.4 Wielen en banden
De banden worden met vier bouten vastgezet op de wielen. De lader heeft pneumatische banden waardoor er soepel kan worden gereden en een maximale trekkracht kan worden uitgeoefend. Vergeet niet de spanning van de pneumatische banden regelmatig te controleren. Een ongelijke bandenspanning zal niet alleen de slijtage versnellen maar ook de tractie nadelig beïnvloeden.
Machine | Bandenmaat | Nominale spanning |
W11 | 26x12-12AS | 300 kpa |
W12S | 31x15.5-15AS | 420 kpa |
W12F W13F/T13F | 19.0/45-17 | 280 kpa |
4.1.5 Brandstoftank
De brandstoftank is geïntegreerd in het voorste frame en is voorzien van een vuldop en brandstofmeter.
4.1.6 Elektrisch systeem
De wiellader heeft een elektrisch systeem van 12 volt met negatieve aarding Het systeem bestaat uit een 60/72 Ah accu, een contactschakelaar, twee koplampen, oranje zwaailicht, richtingaanwijzers, achterlichten, claxon, verschillende meters en andere circuits.
4.1.7 Snelwisselsysteem
De sloop-accessoires worden bediend door middel van een meerwegklep, waardoor een snelle montage en demontage gerealiseerd kan worden.
4.1.8 Stoel
De stoel is voorzien van een veiligheidsgordel en kan naar voren en naar achteren worden verplaatst. De stoelklasse is EM8. Als optie kan de wiellader worden uitgerust met een comfortabele stoel met luchtvering.
Bestuurdersstoel
De standaard bestuurdersstoel kan worden aangepast aan de lengte en het gewicht van de bestuurder.
GEVAAR
Stel de bestuurdersstoel alleen af als de wiellader stilstaat. De motor moet uitgeschakeld zijn.
Armleuningen
De armleuningen kunnen desgewenst worden opgeklapt en elk apart in hoogte worden versteld. De hoogte van de armleuningen kan worden afgesteld door de ronde dop (zie pijl) van de afdekking te halen en de zeskantige bout (13 mm) los te draaien die eronder zit. Stel de armleuningen in op de gewenste hoogte (5 posities) en draai de bout weer aan (25 Nm). Plaats de dop weer op de bout.
GEVAAR
Zet de armleuning niet in de laagste stand als de stoel is uitgerust met een riemroller, omdat de riemroller dan mogelijk niet goed functioneert.
Controleer of de riemroller goed werkt.
Neksteun rugleuning
De neksteun van de rugleuning kan in hoogte worden versteld door hem in stappen omhoog te trekken. Trek de neksteun over de laatste stop heen om hem te verwijderen.
STANDAARD STOEL (W13F)
Gewicht instellen
De stoel moet worden ingesteld op het gewicht van de bestuurder door aan de gewichtaanpassingshendel (1) te draaien terwijl de bestuurder op de stoel zit. Het gewicht van de bestuurder is juist ingesteld wanneer de aangepaste hoogtepositie van de hoogteaanpassingshendel (onderaan de hendel) (2) wordt weergegeven in het kijkvenster. De middenpositie van de veerhoogte van de respectieve hoogteverstelling wordt weergegeven. Om schade aan de gezondheid en het materiaal te voorkomen, moet de instelling voor het gewicht van de bestuurder worden gecontroleerd en zo nodig aangepast voordat met het voertuig wordt gereden.
Hoogte aanpassen
Er zijn drie standen voor de hoogte (I, II en III). De hoogte moet worden ingesteld als de bestuurder op de stoel zit. Draai de hendel voor het instellen van de stoelhoogte om de stoel omhoog of omlaag te bewegen. De ingestelde stoelpositie wordt weergegeven onderaan de hendel voor het instellen van de stoelhoogte.
I = laagste positie
II = middelste positie
III = hoogste positie
Controleer het gewicht na elke hoogte-aanpassing en stel zo nodig in.
Verstelling naar voren/achteren
De lineaire verstelling wordt ontgrendeld door de vergrendelingshendel op te tillen.
GEVAAR
Risico op ongeval!
• Bedien de vergrendeling niet onder het rijden.
• Nadat de stand is aangepast, moet de vergrendeling met een hoorbare klik in de gewenste positie vallen. Het zou niet mogelijk moeten zijn om de stand van de bestuurdersstoel aan te passen als hij is vergrendeld.
• Til de vergrendelingshendel niet op met uw been of kuit.
Voor- en achterwaartse horizontaalvering
De voor- en achterwaartse horizontaalvering verbetert de schokabsorptie door de bestuurdersstoel in de rijrichting (bijv. wanneer er snel wordt gereden, op oneffen terrein of als er een trailer is bevestigd).
Het dempende effect kan worden geactiveerd of gedeactiveerd met de vergrendelingshendel.
1= Voor- en achterwaartse horizontaalvering UIT
2= Voor- en achterwaartse horizontaalvering AAN
De bestuurdersstoel is uitgerust met een veiligheidsgordel (heupgordel).
GEVAAR
• Draag de veiligheidsgordel altijd tijdens het werken!
• Neem geen personen als passagier mee.
4.1.9 Multifunctionele joystick
De joystick bevindt zich rechts van de bestuurdersstoel. Standaard kan met een schakelaar op de joystick de versnelling van de wiellader worden gekozen. Er zijn drie versnellingen,vooruit, neutraal en achteruit, en er is een resetknop. De hendel kan ook een tweeweg meerkanaalsklep bedienen, wat betekent dat hef- en kantelbewegingen kunnen worden gescheiden of gecombineerd.
Voor model T13F komt het naar voren, achteren, links en rechts bewegen van de bedieningshendel (gezien vanuit de bestuurder) overeen met neerlaten, heffen, kantelen en dumpen. Het is hetzelfde als voor andere modellen. Aan de achterkant van de bedieningshendel zitten twee knoppen. Met de bovenste knop wordt de telescopische arm uitgeschoven. Met de onderste knop wordt de arm ingetrokken.
4.1.10 Cabine
Cabinedeur
De cabinedeuren moeten tijdens gebruik vergrendeld blijven. Zo nodig kan de deur op een kier worden gezet. Dit doet u door de in de afbeelding getoonde hendel naar buiten te klappen en vast te zetten in het deurslot. Bij het openen valt de cabinedeur automatisch in het deurslot. Ontgrendel het slot om de deur te sluiten.
Druk op de knop Trek aan het slot
LET OP
• Vergrendel de cabinedeur na het beëindigen van de werkzaamheden en ook als de wiellader langere tijd niet wordt gebruikt, om ongeautoriseerd gebruik van de machine te voorkomen.
• Vergrendel de deuren altijd in alle posities. Open deuren zijn gevaarlijk omdat ze open of dicht kunnen zwaaien.
Achterruit
Duw tegelijk tegen beide hendels om de achterruit te openen.
Duw beide hendels tegelijk naar buiten om de achterruit te openen.
Trek beide hendels tegelijk naar binnen om de achteruit te sluiten.
Verwarming
De cabine is uitgerust met een instelbare verwarming. De hendel waarmee de verwarming wordt ingesteld, bevindt zich rechts van de bestuurdersstoel. De ventilator moet ingeschakeld zijn.
Om te verwarmen, moet de rechter schakelaar op zijn minst op "1" staan. Schakelaar a: Ventilatie-instelling
Schakelaar B: Luchtstroom
Binnenverlichting (W13F)
Aan Uit
Opbergruimte
Achter de bestuurdersstoel bevindt zich een opbergnet voor de handleiding.
GEVAAR
Bewaar de handleiding altijd op deze plek, zodat u hem altijd bij de hand hebt.
Hoofdschakelaar accu
Deze schakelaar wordt gebruikt om het hele elektrische systeem los te koppelen van de accu. Als de machine langere tijd wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld voor de nacht, dan moet de verbinding met de accu worden onderbroken met de hulp van de hoofdschakelaar. Op die manier kan worden voorkomen dat de accu onbedoeld ontlaadt. Duw de hendel omlaag en draai hem om hem in te schakelen.
Ingeschakeld Uitgeschakeld
De hendel kan worden verwijderd wanneer de accu is uitgeschakeld. Dit biedt extra bescherming tegen diefstal. Wanneer de hendel is verwijderd, moet de schakelaar worden afgedekt met de beschermdop. Dit voorkomt dat er vocht in schakelaar kan trekken.
Waarschuwingszoemer
Aan de achterkant van de stuurkolom bevindt zich een waarschuwingszoemer, Deze gaat af wanneer de motor te warm wordt. De motor moet dan onmiddellijk worden uitgeschakeld. Als de motor niet direct wordt uitgeschakeld, kan dit de motor of andere onderdelen van de machine beschadigen.
Nooduitgang
U mag alleen aan de linkerkant op en van het voertuig klimmen, anders bestaat de kans dat de zwenkarm per ongeluk wordt bediend. De rechterkant van het voertuig is alleen bedoeld om gebruikt te worden als nooduitgang.
Trek de kleine hendel aan de onderkant van het slot naar u toe om de deur te openen. Hierdoor wordt het slot ontgrendeld.
De nooduitgang wordt aangegeven met een label.
De stuurkolom verstellen
De stuurkolom kan in de lengterichting worden versteld. Draai hiervoor de hendel aan de linkerkant los. De stuurkolom kan nu in de lengterichting worden gekanteld. Zet de stuurkolom in de gewenste positie vast met de hendel.
GEVAAR
Stel de stuurkolom alleen af als de wiellader stilstaat.
Parkeerremhendel
De hendel van de parkeerrem is via een stang verbonden met de trommel van de parkeerrem op de aandrijfas. (W11 heeft een parkeerrem met voetpedaal dat zich links onder het dashboard bevindt.)
De parkeerrem wordt gebruikt bij het parkeren of om de lader niet te laten wegrollen op hellingen en moet altijd worden ingeschakeld bij het parkeren en worden gelost voordat men gaat rijden. (Als de lader een parkeerrem met voetpedaal heeft, moet deze met de voet worden ingetrapt.) De remmen worden ingeschakeld als de hendel naar de bestuurder toe wordt toegetrokken. Duw de hendel van de bestuurder af (omlaag) om de rem te lossen. (Als de wiellader een parkeerrem met voetpedaal heeft, rem dan door omlaag te duwen met de voet en druk het pedaal nog een keer in om de rem te lossen).
Voor wielladers met twee zeswegkleppen kan met de omschakelknop op de joystick ook een elektromagnetische omschakeling van de olietoevoer naar het uitrustingsstuk worden gerealiseerd. De parkeerrem van de W11 bevindt zich links van de bestuurder. De parkeerrem kan worden ingeschakeld nadat de machine tot stilstand is gekomen en het rempedaal is getrapt.
De mechanische hulp- en parkeerrem bevindt zich op de krachtverdeler van de vooras. De rem bevindt zich op de vooras van laders met een optionele rijsnelheid van maximaal 25 km/h en de modellen W12S/W13F. Deze rem is een meervoudige schijfrem. De remmen worden hydraulisch in werking gezet tijdens het rijden.
Wanneer het inch-pedaal wordt ingedrukt, wordt de remzuiger via de remcilinder ingeschakeld. Als parkeerrem (handrem) wordt de rem mechanisch bediend via een trekkabel. De parkeerrem kan worden afgesteld met de kabel. De aandrijfpomp werkt niet wanneer de parkeerrem is aangetrokken. De wiellader kan niet worden verplaatst.
De parkeerrem is gelost in stand "A” Zet de parkeerrem in stand "B" om hem in te
schakelen
GEVAAR
Wanneer de parkeerrem als hulprem wordt gebruikt in een noodsituatie, dan moet de hendel heel voorzichtig omhoog worden getrokken zodat de remkabel niet kan breken.
4.1.11 Pedalen
Het gaspedaal rechts van de bestuurder is verbonden met de motor via een kabel, die de snelheid van de motor kan bedienen, om zo de snelheid van de wiellader te bepalen.
Het voetrempedaal links van de bestuurder is verbonden met de pomp, die de olietoevoer bedient, en op die manier wordt de snelheid van de lader bepaald.
Het gaspedaal wordt gebruikt om de lader voort te bewegen. De axiale zuigerpomp zwenkt uit overeenkomstig het toerental van de dieselmotor en de rijsnelheid wordt op die manier automatisch aangepast aan de belasting van de wiellader (auto-aandrijving). Hoe meer gas wordt gegeven, des te sneller de wiellader rijdt.
Het automatische systeem wordt gedeactiveerd als het inch-pedaal wordt ingedrukt. Hoe verder het pedaal wordt ingedrukt, des te verder de axiale zuigerpomp naar achteren wordt gezwenkt. Zo kan bij hoge toerentallen van de dieselmotor de kracht van het aandrijfmechanisme naar de werkhydrauliek worden geleid of kan de wiellader remmen.
Wanneer het pedaal volledig wordt ingetrapt, wordt de axiale zuigerpomp teruggezwenkt naar 0 en wordt de meervoudige schijfrem in werking gesteld. De wiellader wordt afgeremd en komt tot stilstand.
GEVAAR
Rem nooit abrupt met een geheven last of in bochten. De wiellader kan dan kantelen.
4.1.12 Uitrustingsstukken
We bieden verschillende soorten uitrustingsstukken met verschillende functies:
Bak Kan worden gebruikt voor graven, het lossen van bulkmateriaal en werken over korte afstanden. We bieden bakken in verschillende formaten om materiaal met verschillende dichtheden efficiënt te kunnen laden en lossen. | |
Vork Kan worden gebruikt voor graven, het lossen van materiaal dat bestaat uit grote blokken en werken over korte afstanden. | |
Grasgrijper Kan worden gebruikt voor het laden en lossen van gras of hooi. | |
Sneeuwschuiver Kan worden gebruikt om de weg en grond vrij te maken van sneeuw wanneer het in de winter sneeuwt. | |
Grondboor Kan worden gebruikt om gaten te boren in de grond. | |
Veger Kan worden gebruikt om de grond schoon te vegen. |
Balengrijper Kan worden gebruikt voor het vastgrijpen en vervoeren van goederen. | |
Twee-in-een-bak Kan worden gebruik voor graven en het vervoeren van goederen en ook voor het sorteren van materialen met een verschillende diameter. | |
Balenvork Kan worden gebruikt om balen efficiënt vast te grijpen en vervoeren. | |
Balenklem Kan worden gebruikt om pakketten met een lage dichtheid efficiënter vast te klemmen en vervoeren. |
4.1.13 Instrumentenpaneel
De lay-out van de bedieningselementen is zo ontworpen dat maximaal rijcomfort wordt gecombineerd met maximale efficiency.
OPMERKING
Voor een veilige bediening is het essentieel dat de bestuurder weet waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe ze werken voordat de wiellader wordt bediend.
OPMERKING
De kwadratisch gemiddelde waarde van de trillingsversnelling van de machine op de arm is minder dan 2,5m/s2. De kwadratisch gemiddelde waarde van de trillingsversnelling van de machine op het lichaam is minder dan 0,5m/s2.
Schakelaars | |
Contactschakelaar | Waterdichte contactschakelaar van wiellader, met anti-herstartfunctie |
Claxonschakelaar | Xxxxxxx zich achter op het instrumentenpaneel |
Xxxxxxxxxx werklicht | Xxxxxxx zich achter op het instrumentenpaneel |
Schakelaar waarschuwingslichten | Bevindt zich achter op het instrumentenpaneel (W11/W12S) Bevindt zich op het instrumentenpaneel rechts van de bestuurdersstoel (W13F/T13F) |
Schakelaar snelwissel | Bevindt zich achter op het instrumentenpaneel |
Schakelaar regeneratieblokkering (W13F/T13F) | Bevindt zich achter op het instrumentenpaneel |
Regeneratieschakelaar (W13F/T13F) | Bevindt zich achter op het instrumentenpaneel |
Schakelaar richtingaanwijzers | Bevindt zich links van het instrumentenpaneel |
Schakelaar automatische verlichting | Bevindt zich links van het instrumentenpaneel |
Schakelaar contourverlichting | Bevindt zich links van het instrumentenpaneel |
Schakelaar ruitenwissers voorruit | Xxxxxxx zich rechts van het instrumentenpaneel |
Schakelaar ruitensproeier voorruit | Xxxxxxx zich rechts van het instrumentenpaneel |
Differentieelvergrendeling (W13F/T13F) | Bevindt zich rechts van het instrumentenpaneel |
Verlichting | |
Voorgloei-indicatorlampje | Geeft aan wanneer de motor warm is |
Lampje parkeerrem | Geeft aan of de parkeerrem werkt |
Lampje lage acculading | Geeft aan wanneer de accu bijna leeg is |
Richtingaanwijzers/waarschuwingslichten | Geeft aan wanneer de richtingaanwijzers/waarschuwingslichten branden |
Lampje voor lage oliedruk | Geeft aan wanneer de oliedruk laag is |
Lampje voor hoge temperatuur | Geeft aan wanneer de temperatuur van de koelvloeistof hoger is dan 115°C |
Lampje differentieelvergrendeling | Geeft aan wanneer de schakelaar voor de differentieelvergrendeling is ingedrukt |
Lampje hydraulische olie verstopt (W13F/T13F) | Geeft aan wanneer er een verstopping zit in de hydraulische olie (W13F/ T13F) |
Lampje geparkeerd regenereren | Geeft aan wanneer de schakelaar voor geparkeerd regenereren is ingeschakeld |
Lampje regeneratieblokkering | Geeft aan wanneer de schakelaar voor regeneratieblokkering is uitgeschakeld |
CAN-communicatie | Geeft aan of de communicatie tussen het instrument en de motor normaal verloopt |
Hoge temperatuur uitlaatgas | Geeft de status van de motor aan. Als de uitlaatgastemperatuur van de motor te hoog is, gaat het lampje branden. |
Lampje geparkeerd regenereren | Geeft aan wanneer er geparkeerd wordt geregenereerd. |
Bevestigingslampje regeneratie (ACK) (W13F/T13F Yanmar-motor) | Het lampje knippert wanneer de regeneratie wordt voorbereid |
PCD/NCD-indicatorlampje (waarschuwings- lampje motor) (W13F/T13F Kubota-motor) | Detecteert storing in de NOx/fijnstofcontrole. Wanneer er een storing optreedt in de controlesysteem voor NOx/fijnstof, gaat het waarschuwingslampje voor de motor wisselend branden en knipperen. |
Verlichting | |
Verlichtingspatroon van hardwarelampje verbonden met Kubota-motor EDU • Storingsdetectie zonder NCD en/of PCD • PCD-detectie zonder andere storingen • NCD-detectie met of zonder andere storingen • PCD-dectectie met andere storingen |
Indicatoren | |
Indicator brandstofpeil | Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit |
Motortimer | Geeft de cumulatieve tijd aan die de motor heeft gelopen |
Temperatuurindicator koelvloeistof motor | Meet de temperatuur van het motorkoelsysteem |
Roetindicatorlampje | Geeft de status van de motor aan. Als het percentage 100% bereikt, wordt u eraan herinnerd de motor te regenereren. |
Urenteller | Meet de bedrijfsuren van de motor |
Toerentalmeter | Geeft het toerental per minuut aan |
Voltmeter | Geeft de spanning van de accu aan |
1. | Linker richtingaanwijzer | 6. | Indicatielampje voor stoelschakelaar | 11. | Hydraulische olie |
2. | Lampje lage oliedruk | 7. | Indicatie hoog en laag toerental | 12. | Rechter richtingaanwijzer |
3. | Lampje parkeerrem | 8. | Lampje differentieelvergrendeling (W13F/T13F) | 13. | Brandstofmeter |
4. | Indicatielampje vooruit | 9. | Indicatielampje achteruit | 14. | Urenteller |
5. | Accu laden, voltmeter | 10. | Xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxx | 00. | Temperatuurmeter |
Yanmar-motor
1. | Indicatielampje voor stoelschakelaar | 10. | Xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxx | 00. | DPF schakelt regeneratie activering uit |
2. | Lampje parkeerrem | 11. | Indicatielampje motorstoring | 20. | Hoge uitlaatgastemperatuur DPF |
3. | Indicatielampje luchtfilter | 12. | Indicatielampje Stoppen | 21. | Temperatuurmeter |
4. | Indicatielampje accu laden | 13. | Rechter richtingaanwijzer | 22. | Toerental per minuut |
5. | Lampje lage oliedruk | 14. | Urenmeter | 23. | CAN-communicatie (weergave storingscode) |
6. | Indicatielampje vooruit | 15. | Indicatielampje achteruit | 24. | Roetpercentage |
7. | Olie/water-scheiding | 16. | Indicatie hoge en lage snelheid | 25. | Hydraulische filter verstopt |
8. | Linker richtingaanwijzer | 17. | Indicatielampje DPF regenereren | 26. | Brandstofmeter |
9. | Voltmeter | 18. | Bevestigingslampje DPF-regeneratie |
Kubota-motor
1. | Indicatielampje voor stoelschakelaar | 10. | Xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxx | 00. | DPF hoge temperatuur uitlaatgas |
2. | Lampje parkeerrem | 11. | Indicatielampje motorstoring | 20. | Temperatuurmeter |
3. | Indicatielampje luchtfilter | 12. | Indicatielampje Stoppen | 21. | Toerental per minuut |
4. | Indicatielampje accu laden | 13. | Rechter richtingaanwijzer | 22. | CAN-communicatie (weergave storingscode) |
5. | Lampje lage oliedruk | 14. | Urenmeter | 23. | Roetpercentage |
6. | Indicatielampje vooruit | 15. | Indicatielampje achteruit | 24. | Hydraulische filter verstopt |
7. | Indicatie olie/water- scheiding | 16. | Indicatie hoog en laag toerental | 25. | Brandstofmeter |
8. | Linker richtingaanwijzer | 17. | Indicatielampje DPF regeneratie | ||
9. | Voltmeter | 18. | DPF schakelt regeneratietrigger uit |
Schakelaar richtingaanwijzers Schakelaar automatische verlichting Schakelaar contourverlichting
Claxonschakelaar
Schakelaar waarschuwingslichten
Schakelaar werklichten Schakelaar noodverlichting
Claxonscha- | Schakelaar | Schakelaar | Schakelaar | Schakelaar | Schakelaar | |
kelaar | waarschuwing | werklichten | lampje | lampje regene- | snelwissel | |
slichten | geparkeerd | ratieblokke- | ||||
regenereren | ring |
Schakelaar ruitenwissers voorruit
Schakelaar noodverlichting
Schakelaar ruitenwissers voorruit
Schakelaar ruitensproeier voorruit
Schakelaar ruitensproeier voorruit
Schakelaar differentieelvergrende ling
4.2 Bedieningsprocedures
OPMERKING
• Xxxx het volledige hoofdstuk VOORDAT u probeert de lader te bedienen.
• Ongeautoriseerde personen mogen niet met deze wiellader rijden.
• Zorg dat u bekend bent met de bedieningselementen en hoe ze functioneren voordat u de wiellader start.
• Inspecteer de machine voordat u werkzaamheden uitvoert met de machine.
• Houd u aan de gewichtslimieten van de te slepen lasten en het leeggewicht van de lader.
• Onderhoud de lader in overeenstemming met de instructies van de fabrikant.
• Laat kapotte of ontbrekende onderdelen repareren of vervangen voordat u de machine gebruikt.
• Controleer of alle onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.
• Controleer of alle aanwijzings- en veiligheidslabels aanwezig en leesbaar zijn.
Deze zijn net zo belangrijk als alle andere apparatuur op de wiellader.
Voordat de lader in gebruik wordt genomen, moeten de volgende zaken worden gecontroleerd en uitgevoerd:
VOOR AANVANG VAN DE WERKZAAMHEDEN
• Controleer aan het begin van de werkzaamheden de staat van de accu, de wielbevestiging, de banden en verzeker u ervan dat de bandenspanning op orde is. Controleer of alle rij-onderdelen goed functioneren en vul zo nodig alle vloeistofniveaus bij. Rapporteer onmiddellijk alle defecten en gebruik de machine niet voordat hij is gerepareerd. Controleer of de remmen werken.
• Trek de parkeerrem aan.
• Loop rond de lader en controleer het voertuig op schade of ontbrekende onderdelen. Controleer:
- de bandenspanning en of de banden in een goede staat verkeren;
- of er scheuren of andere beschadigingen zitten in de zijwanden of dat er vreemde voorwerpen vastzitten in het profiel;
- of de wielmoeren los zitten;
- of de lampen beschadigd zijn;
- of brandblussers gevuld zijn en op hun plek zitten (indien aanwezig).
• Kijk onder de lader of er koelvloeistof, hydraulische vloeistof, transmissievloeistof of smeerolie lekt. Repareer waargenomen lekkages zo snel mogelijk.
• Controleer het oliepeil van de motor.
• Controleer het koelvloeistofpeil van de motor. Voeg zo nodig koelvloeistof bij, maar niet teveel. Controleer op lekkage.
• Controleer de tank van het hydraulisch systeem door de vuldop te verwijderen om er zeker van te zijn dat er genoeg vloeistof aanwezig is voor de werkzaamheden. Een erg laag vloeistofniveau wijst op ernstige lekkage in het systeem. Repareer zo snel mogelijk.
• Controleer de motorruimte op losse onderdelen, losse bedrading en lekkende leidingen of fittingen.
• Controleer nadat alle mechanische controles zijn uitgevoerd of de rem- en achterlichten en de lampjes op de display werken.
• Controleer het brandstofpeil om er zeker van te zijn dat de tank vol is.
• Xxxxxxxx u ervan dat de rolkooi in positie is en is vergrendeld.
• Controleer de bestuurdersstoel op schade (vervang de stoel indien beschadigd) en stel hem af
• Controleer of alle bedieningselementen goed werken.
Draai de radiateurdop niet los en verwijder hem niet als de koelvloeistof nog warm is. Warme koelvloeistof onder druk kan ernstige brandwonden veroorzaken.
OPMERKING
Brandstofverontreiniging door condensatie aan de binnenkant van de brandstoftank kan tot een minimum worden beperkt of geëlimineerd door de brandstoftank zo vol mogelijk te houden. De brandstoftank moet altijd aan het eind van de werkdag worden bijgevuld (als onderdeel van het onderhoud na het beëindigen van de werkzaamheden).
AANWIJZIGINGEN VOOR HET RIJDEN
• Zet de versnellingshendel in de stand parkeren.
• Stel de bestuurdersstoel en het stuurwiel zo af dat u comfortabel kunt zitten en maak de veiligheidsgordel vast.
• Controleer of de parkeerrem is ingeschakeld.
• Controleer VOOR u begint te rijden met de wiellader of er niemand en niets voor het voertuig staat.
• Zet het contact aan en schakel de starter in.
• Trap het inchpedaal (linker pedaal) in.
• Schakel de parkeerrem uit.
• Zet de versnellingshendel in de gewenste stand: vooruit of achteruit. Druk op de resetknop op de hendel.
• Laat het inchpedaal los en trap het gaspedaal zachtjes in, trap het gaspedaal verder in tot de gewenste snelheid is bereikt. Met het inchpedaal kan de lader kleine bewegingen maken.
• Laat het gaspedaal langzaam opkomen en trap het inchpedaal in om de wiellader langzamer te laten rijden. Laat voor een noodstop het gaspedaal los en trap het inchpedaal in. Door het gaspedaal langzaam of snel op te laten komen, kan de wiellader langzaam of plotseling worden afgeremd.
• Trek telkens wanneer u parkeert de handrem aan, zet de contactsleutel in de stand OFF en zet de versnellingshendel in de stand Neutraal (de W11 heeft een voetparkeerrem).
Handbediende driewegklep in verticale neerwaartse positie is OFF
• De dubbele pomp is optioneel voor de W13F. De hendel van de handmatige drievoudige klep moet zich in de verticale stand (OFF) bevinden voordat de motor wordt gestart. Druk daarna in om normaal te starten.
GEVAAR
De bestuurder zou de wiellader niet langer dan 6 uur per dag moeten gebruiken.
Pas de rijsnelheid aan aan de gesleepte lasten en de weersomstandigheden. Rijd langzaam wanneer er zware ladingen worden verplaatst en wanneer het wegdek nat is of bevroren. Dit geldt vooral bij het rijden op een helling.
GEVAAR
Bij het laden van de goederen, moet de snelheid worden verlaagd tot 5 km/u en moet de bak in de transportpositie worden geplaatst (circa 20 cm boven de grond).
GEVAAR
In het geval van tijdelijk hellingopwaarts parkeren, moet de bestuurder op zijn stoel blijven zitten en moet de motor in de versnelling blijven staan, het inchpedaal moet langzaam worden ingetrapt met de rechtervoet om de kans op wegglijden door technische redenen te voorkomen. De handrem moet tegelijkertijd worden aangetrokken.
In het geval van tijdelijk hellingafwaarts parkeren, moet de bestuurder op zijn stoel blijven zitten en de motor in zijn achteruit zetten, het inchpedaal moet langzaam worden ingetrapt met de rechtervoet zodat er langzaam wordt geparkeerd. De handrem moet tegelijkertijd worden aangetrokken.
GEVAAR
Parkeren op een helling is niet toegestaan. In geval van pech mag de lader op een helling worden geparkeerd. Trek de handrem aan en plaats wiggen onder de wielen van de lader.
GEVAAR
Zorg dat de rolkooi in positie is gebracht en vergrendeld, anders beschermt hij de bestuurder niet.
AANWIJZINGEN VOOR LADEN
• Hef- en andere uitrustingsstukken (bak is standaard) mogen alleen gebruikt worden voor hun specifieke doel.
• Zorg dat de wiellader veilig staat en de gespecificeerde trekkracht niet overschrijdt (zie specificaties op pagina 50). Voor de telescopische wiellader T13F met krachtbegrenzer geldt dat strikt volgens de vereisten en aanwijzingen van de krachtbegrenzer moet worden gewerkt.
• Controleer of het snelwisselmechanisme is vergrendeld voordat u begint met laden.
• Wanneer met een set wordt gereden, moet de snelheid worden teruggebracht tot 5 km/u.
• Wanneer met een set wordt gereden, moet de bak in de transportpositie worden geplaatst (circa 20 cm boven de grond).
• Als het zicht belemmerd is, moet u met de Wizard werken.
• Hef bij demontage de bak zo voorzichtig mogelijk op tot de juiste hoogte om de wiellader naar de vrachtwagen of opslagplaats te verplaatsen. Bedien de joystick voorzichtig; demonteer de bak en stel deze opnieuw in. Om er zeker van te zijn dat op de truck de bak volledig los van de lader is, de lader langzaam achteruit rijden.
• Verzeker u ervan dat de lader niet breder is dan de weg.
• Zet bij het parkeren van het voertuig de versnellingshendel in de neutraalstand, trek de parkeerrem aan en schakel de contactschakelaar uit.
OPMERKING
De bestuurder is volledig verantwoordelijk voor het veilig en efficiënt laden. Als u een ervaren bestuurder bent, zullen de volgende regels uw geheugen opfrissen. Bent u een beginnende bestuurder, dan zullen ze u helpen een professionele bestuurder te worden.
GEVAAR
Alleen gekwalificeerde bestuurders met een rijbewijs mogen dit voertuig besturen.
GEVAAR
Zorg ervoor dat u begint met laden voordat de cilinder van het snelwisselmechanisme vergrendeld is, stel de vergrendelingtools in en sluit de 2-weg kogelkraan.
GEVAAR
Bij het rijden op een helling (vooruit of achteruit) moet de lading zich altijd in de richting van de helling bevinden. Keren op een helling of dwars op een helling rijden moet worden vermeden.
GEVAAR
Verlaat de lader niet als de lading opgetild is.
GEVAAR
De lader kan niet keren en niet snel rijden als de lading opgetild is.
Meerwegklep voor het bedienen van hefinrichting en uitrustingsstuk
Wanneer de meerwegklep is uitgerust met een zelfvergrendelingsfunctie, moet de joystick omhoog worden getrokken om de vergrendeling te ontgrendelen tijdens het werken. Wanneer er niet wordt gewerkt, moet de joystick omlaag worden geduwd.
Uitrustingsstuk vergrendelen | Duw de achterkant van de joystick naar rechts. |
Uitrustingsstuk ontgrendelen | Duw de kleine hendel aan de achterkant van de joystick naar links en druk op de schakelaar voor de snelwissel op het dashboard (W13F). Schakelaar snelwissel Kleine hendel |
Bak vooruit | Duw de joystick naar rechts. |
Bak achteruit | Duw de joystick naar links. |
Bak heffen | Duw de joystick naar achteren. |
Bak laten zakken | Duw de joystick naar voren. |
Telescopische arm uitschuiven | Druk op de bovenste knop aan de achterkant van de joystick. |
Telescopische arm inschuiven | Druk op de onderste knop aan de achterkant van de joystick. |
Machine met optionele zeswegklep met twee standen
Bak vooruit | Duw de joystick naar rechts. |
Bak achteruit | Duw de joystick naar links. |
Werken met het uitrustingsstuk | Druk op de knop voor het uitrustingsstuk op de joystick (zilverkleurige knop op de joystick) en duw tegelijkertijd de joystick naar rechts/links. Schakelaar uitrustingsstuk Joystick |
Wanneer W13F is uitgerust met dubbele tandwielpomp
De tweede tandwielpomp zorgt voor een continue stroom in één richting. Maximaal debiet is 68 l/min. Op de steun zit een snelwisselconnector met links binnenin de hogedrukuitlaat P en rechts binnenin de retourpoort T.
Bij gebruik van dit hydraulische oliecircuit moet het uitrustingsstuk correct worden aangesloten (hydraulische motor). Na het starten van de motor draait u de rechter handbediende driewegklep in horizontale stand, de motor van het uitrustingsstuk begint te werken.
LET OP
Regelknop voor rijvermogen achter de joystick, om het vermogen van het rijsysteem aan te passen aan de
werkefficiëntie van de tweede tandwielpomp. Nadat de regelknop is ingedrukt werken de bovenste en onderste knoppen.
Driewegklep in horizontale positie (ON)
Regelknop voor rijvermogen
Bovenste en onderste
knoppen
Uitrustingsstuk wisselen:
1. Duw de kleine hendel van de meerwegklep naar links, druk tegelijkertijd op de knop voor de snelwissel (W13F) op het instrumentenpaneel, trek de vergrendelingshendel in.
2. Laat het uitrustingsstuk zakken en kantel het naar voren naar de juiste positie.
3. Hang de haak op.
4. Til het uitrustingsstuk op en kantel het naar achteren.
5. Duw de kleine hendel van de meerwegklep naar rechts, zodat de vergrendelingshendel uitsteekt en vastklikt in het bevestigingsgat onder het uitrustingsstuk.
6. Draai de hendel van de twee triplexkleppen 90° en ontkoppel de leidingen van de sluitcilinder.
Uitrustingsstuk verwijderen:
Deze stap is gelijk aan het vervangen van het uitrustingsstuk, maar dan in omgekeerde volgorde.
GEVAAR
Hef- en andere uitrustingsstukken moeten alleen worden gebruikt voor hun specifieke doel. Bestuurders moeten zich houden aan het juiste gebruik van de hef- en andere uitrustingsstukken. Ga niet in de ruimte tussen de arm en het frame staan. Steek ook geen ledematen in deze ruimte.
GEVAAR
Controleer voordat de hydraulische systemen worden bediend of de hydraulische joysticks correct functioneren.
GEVAAR
Voordat de leidingen van het uitrustingsstuk worden losgekoppeld moet de resterende druk van de leiding worden afgelaten. Daarna kan de koppeling met het snelwisselsysteem worden losgemaakt. De resterende druk moet al volgt wordt afgelaten: duw de eerste hendel (kleine hendel) van de meerwegklep een aantal maal naar links en rechts.
Regeneratie van het roetfilter (DPF)
Onder normale omstandigheden kan de motor roetdeeltjes verwijderen uit de DPF door de automatische regeneratiefunctie om te voorkomen dat de DPF verstopt raakt en de motorprestaties afnemen. Vaak loopt de motor echter maar korte tijd, draait onbelast stationair of bij laag toerental en lage belasting. Automatische regeneratie kan de roetdeeltjes in de DPF dan niet volledig verwijderen, waardoor de hoeveelheid de limit overschrijdt. In dat geval geeft de meter aan dat handmatige regeneratie nodig is. Voer handmatige regeneratie uit.
Wanneer het lampje voor hoge temperatuur uitlaatgas brandt, wordt de regeneratie uitgevoerd (zowel bij automatische als handmatige regeneratie)
LET OP
Als tijdens automatische regeneratie (wanneer het pictogram voor DPF uitlaatgastemperatuur wordt weergegeven)
de motor wordt gestopt, wordt de regeneratie niet voltooid en wordt automatische regeneratie uitgevoerd nadat de motor weer wordt gestart. Als de motor herhaaldelijk in werking wordt gesteld en gestopt, kan de automatische regeneratie niet voldoende worden uitgevoerd en is handmatige regeneratie vereist.
Probeer de motor niet te stoppen tijdens automatische regeneratie. Het is beter om te blijven werken tot de regeneratie is voltooid.
Bij de Yanmar-motor kent automatische regeneratie twee vormen: ondersteunende regeneratie en reset- regeneratie. Beide worden automatisch uitgevoerd.
1. Ondersteunende regeneratie Tijdens de ondersteunende regeneratie wordt de temperatuur van het uitlaatgas automatisch aangepast voor regeneratie en wordt een bepaalde hoeveelheid van de opgehoopte roetdeeltjes verwijderd.
2. Reset-regeneratie
De eerste keer dat regeneratie wordt uitgevoerd is na 50 bedrijfsuren van de motor en circa elke 100 uur daarna. Wanneer de regeneratie wordt gereset, xxxxxx het lampje voor de uitlaatgastemperatuur. Stop de machine in dat geval niet en ga door met de werkzaamheden.
Regeneratiemodus: ondersteunende regeneratie + brandstofverbranding in DPF, regeneratie bij hoge temperatuur. Het hele proces duurt doorgaans 25-30 minuten.
Als het lampje voor handmatige regeneratie gaat branden, geeft dit aan dat er handmatig geregenereerd moet worden.
Wanneer de display aangeeft dat de DPF handmatig geregenereerd moet worden, moet dit onmiddellijk worden uitgevoerd, doorgaans binnen 15-20 minuten. Nadat de regeneratie is voltooid gaat het lampje uit.
Omstandigheden bij handmatige regeneratie:
1. De temperatuur van de koelvloeistof is hoger dan 60 °C of de motor loopt langer dan 15 minuten;
2. De motor draait stationair;
3. De schakelaar voor regeneratieblokkering is ingeschakeld;
4. Het voertuig is geparkeerd.
LET OP
Als de handmatige regeneratie niet normaal wordt uitgevoerd, zal de hoeveelheid roetdeeltjes de limiet
overschrijden en worden het motortoerental en het afgegeven koppel beperkt. Als een motor in de Back-up Modus wordt gerepareerd, moet u contact opnemen met een gekwalificeerde monteur.
Handmatige regeneratie uitvoeren
1. Xxxx het voertuig naar een goed geventileerde, veilige plek.
2. Laat de motor lopen bij een laag stationair toerental, laat het gaspedaal los, verander het toerental niet.
3. Controleer of er zich brandbaar materiaal rond de uitlaat bevindt. Voer geen handmatige regeneratie uit als zich brandbaar materiaal in de buurt bevindt.
4. Vergrendel de wiellader om te voorkomen dat ermee kan worden gereden of gewerkt.
5. Houd de schakelaar voor regeneratieblokkering ingeschakeld en houd de schakelaar voor handmatige regeneratie langer dan 3 seconden ingedrukt.
In neutraal
Handrem is aange- trokken
Normale stand
Handmatige regeneratie begint:
1. Het pictogram voor handmatig regenereren/pictogram voor temperatuur uitlaatgas verandert.
2. Het toerental loopt automatisch langzaam op en de regeneratie begint.
3. Na de handmatige regeneratie vertraagt het motortoerental tot een laag stationair toerental en het lampje voor DPF-uitlaatgastemperatuur op de display gaat uit. Na het regenereren kan de motor weer normaal draaien.
Schakelaar voor handmatige regeneratie ingedrukt
2. Druk op de schakelaar voor handmatige regeneratie; het lampje voor handmatige regeneratie gaat branden en de motor start de handmatige regeneratie.
1. Druk op de schakelaar voor regeneratieblokkering; het indicatielampje voor regeneratieblokkering is uit
3. Tijdens de regeneratie blijft het lampje voor DPF-uitlaatgastemperatuur branden.
LET OP
Het W13F-model met een motor die voldoet aan de EURO V-emissienorm staat tijdens gebruik in de uit-stand, en
het indicatielampje voor regeneratieblokkering gaat uit.
Handmatige regeneratie Yanmar 4TNV86-motor - functie twee
Wanneer de motor geen regeneratieverzoek afgeeft en de gebruiker een handmatige regeneratie moet uitvoeren (de motor kan langer dan 15 minuten draaien of de watertemperatuur is hoger dan 60 °C, om de regeneratie uit te voeren):
1 = De machine is geparkeerd
2 = In neutraal
3 = Wanneer de motor stationair loopt
Om de regeneratie uit te voeren, moet u handmatig de schakelaar voor regeneratieblokkering uitschakelen. Druk op de knop voor handmatige regeneratie.
1. Lampje voor handmatige regeneratie blijft branden
2. ACK-lampje knippert
Druk nogmaals op de schakelaar voor handmatige regeneratie. De motor start dan de regeneratie.
1. Regeneratielampje brandt
2. Lampje voor hoge temperatuur uitlaatgas blijft branden
Het hele proces duurt ongeveer 25-30 minuten. In de volgende gevallen zal de handmatige regeneratie stoppen:
1. Parkeerrem is gelost of de schakelaar voor regeneratieblokkering is uitgeschakeld.
2. De gasklepstand van de motor is veranderd.
3. Het contact is uitgeschakeld.
LET OP
Wanneer de regeneratie wordt onderbroken, wordt het interval tot de volgende handmatige regeneratie verkort.
Als de handmatige regeneratie niet normaal wordt uitgevoerd, zal de hoeveelheid roetdeeltjes de limiet overschrijden en worden het motortoerental en het afgegeven koppel beperkt. Herstel uit de back-upmodus moet worden uitgevoerd door een professionele monteur.
GEVAAR
Tijdens het regeneratieproces is de temperatuur van de DPF, de uitlaat en het uitlaatgas hoog. Dit proces moet daarom worden uitgevoerd in een omgeving waar zich geen andere personen of ontvlambare materialen in de buurt bevinden. Bovendien kan het schadelijke koolmonoxide (dat kleurloos is en geen smaak heeft) in het uitlaatgas vergiftiging veroorzaken als het wordt ingeademd. DPF-regeneratie moet daarom buiten in een goed geventileerde open ruimte worden uitgevoerd.
LET OP
Wanneer het regeneratieproces niet voltooid is, maar u wilt doorgaan met werken, dan kunt u op de schakelaar
voor regeneratieblokkering drukken en doorgaan met de werkzaamheden. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid moet u het voertuig zo snel mogelijk naar een lege plek rijden en de bovenstaande regeneratieprocedure herhalen. Voer de regeneratieprocedure helemaal uit.
Algemene voorzorgsmaatregelen
• Bedien geen hendels of pedalen als er kans bestaat dat er iemand gewond raakt door het bewegen van de machine.
• Let extra op in krappe, drukke omgevingen of als het zicht beperkt is.
• Kijk altijd om u heen voordat u van rijrichting verandert.
• Volg tijdens het werken altijd de veiligheidsvoorschriften die gelden voor die specifieke locatie.
• Houd een rijsnelheid aan de aansluit bij de lading en het terrein waarover wordt gereden.
• Minder vaart bij het naderen van een bocht.
• Let goed op voetgangers en rijdt niet te dicht achter het voertuig voor u.
• Rem niet plotseling en selecteer de stand neutraal pas als de lader volledig stilstaat.
• Blijf op veilig afstand van de rand van het laadperron.
• Let bij het draaien goed op de baan van de bak.
• Controleer of bruggen en opritten bestand zijn tegen het gewicht van de lader en de vervoerde lading.
• Controleer vóór het op- of afrijden van een voertuig (vrachtwagen, trailer etc.) of de juiste voorzorgsmaatregelen zijn genomen om iedere (rij)beweging te vermijden, inclusief het dumpen.
• Stop, kijk en luister wanneer u bij een spoorlijn komt. Steek deze vervolgens diagonaal over en alleen op toegestane oversteekplaatsen.
• Parkeer altijd op meer dan 2,5 m van de rails.
• Houd het stuurwiel vast tijdens het werken.
• Wanneer er een grotere lading wordt vervoerd, moet er meer ruimte rekening worden gehouden bij het voorbij rijden van geparkeerde voertuigen, objecten of voetgangers.
• Haal nooit een ander voertuig in op een kruispunt of splitsing of wanneer iets het zicht belemmert.
• Rijdt nooit een lift in, op een vrachtwagen of ander voertuig totdat u daartoe toestemming heeft gekregen en u er zeker van bent dat het gecombineerde gewicht van de lader en de lading niet te zwaar is.
• Rem niet plotseling.
• Let op de rijsnelheid en wees voorzichtig als er voetgangers of andere voertuigen naderen. Let ook op de doorrijhoogte.
• Minder vaart op nat en oneffen terrein en bij het maken van bochten.
• Verwijder alle voorwerpen die in de weg liggen.
• Minder vaart, gebruik de claxon en rijdt rechts bij kruispunten en in doorgangen.
• Let op voor voetgangers die plotseling op uw pad kunnen verschijnen.
• Als u tijdens de rit een brug moet oversteken, controleer dan vooraf of deze veilig en sterk genoeg is om het gecombineerde gewicht van de lader en de lading te dragen.
• Minder vaart als u de bestemming nadert zodat u ver genoeg van te voren soepel tot stilstand kunt komen. Door plotseling tot stilstand te komen kan de lading verschuiven.
• Belemmer het gebruik van de brandblusapparatuur niet als de machine wordt geparkeerd of gelost.
• Meldt mechanische of elektrische afwijkingen direct.
• Let altijd op. Let altijd op voetgangers en rijd nooit te dicht op voertuigen voor u.
• Rijd met een snelheid de past bij de lading en de omstandigheden op de weg.
• Bedien de lader nooit terwijl een deel van uw legen buiten de cabine steekt.
• Verlaat de cabine niet terwijl de motor van de lader loopt.
• Schakel de lader altijd uit voordat u de lader verlaat.
• Parkeer de lader altijd op een stevige, vlakke ondergrond.
Op zeer schuine hellingen
• Parkeer de lader altijd loodrecht op de helling om onbedoelde bewegingen te voorkomen.
• Gebruik de juiste vlaggen, waarschuwingstekens of afzettingen bij het parkeren in gebieden waar verkeer is.
• Parkeer uw voertuig niet voor toegangen voor de brandweer.
• Gebruik de parkeerrem als u parkeert en draai de contactsleutel naar STOP.
• Haal de sleutel uit het contact als de lader wordt achtergelaten zonder dat iemand er op kan letten.
• Xxxxxxx het voertuig nooit op een helling.
• Als het wel noodzakelijk is om de lader te parkeren op een helling (bijv. in geval van pech), plaats dan een wig onder de wielen van de lader.
GEVAAR
Wanneer zich problemen of storingen voordoen terwijl er met de wiellader wordt gewerkt, moet de machine worden uitgeschakeld en moet het probleem worden verholpen. Wanneer er ondanks een defect wordt doorgewerkt, kan dit niet alleen onveilige situaties opleveren voor de bestuurder en ander personeel. De wiellader kan ook verder beschadigd raken.
GEVAAR
Meld ongevallen direct bij uw leidinggevende. Verwaarloos een verwonding nooit, ook niet als het om een kleine verwonding lijkt te gaan. Ga direct naar een arts, dit kan complicaties voorkomen.
GEBIED | RISICO | VEILIGHEIDSMAATREGELEN |
HELE MACHINE | Een rijdende lader kan over een lichaamsdeel rijden of een lichaamsdeel beknellen tussen het voertuig en een ander voorwerp met ernstig letsel of de dood tot gevolg. | Houd iedereen uit de buurt van de lader en schakel de motor altijd uit voordat u de cabine verlaat. |
CABINE | Persoonlijk letsel kan zich voordoen als lichaamsdelen (handen, benen enz.) uit de cabine steken. | Houd het hoofd, armen, handen, benen en voeten te allen tijde in de cabine. |
ONDER DE MACHINE TIJDENS ONDERHOUD | Wanneer de machine wordt opgetild voor onderhoud, kan deze plotseling omlaag komen en aanwezig personeel verwonden of doden. | Als de lader moet worden opgetild voor het uitvoeren van onderhoud, moet hij veilig op blokken worden geplaatst zodat alle 4 (vier) wielen veilig kunnen draaien. |
MOTOR | Een warme motor veroorzaakt ernstige brandwonden en ander ernstig letsel als personen worden geraakt door bewegende onderdelen of vast komen te zitten in de aandrijfriem. | TIJDENS ONDERHOUD: De motor moet uitgeschakeld zijn. Als de procedures vereisen dat de motor loopt tijdens het onderhoud, moet men opletten dat men geen bewegende onderdelen aanraakt. De accu moet zo nodig worden losgekoppeld om te voorkomen dat de motor per ongeluk wordt gestart. Warme oppervlakken moeten worden vermeden. |
ACCU’S | Accu's produceren ontvlambare gassen die kunnen ontbranden en brandwonden en explosies kunnen veroorzaken. Accu's bevatten sterke zuren die ernstige brandwonden kunnen veroorzaken als ze worden gemorst op lichaamsdelen of in de ogen terechtkomen. Wanneer de accu of andere elektrische onderdelen worden aangeraakt zonder bescherming (of wanneer de bescherming is verwijderd), kan dit een elektrische schok veroorzaken. | Accu’s moeten goed worden geventileerd voordat ze worden gebruikt, vooral wanneer er laswerk in de buurt van de accu moet worden uitgevoerd. Wanneer er wordt gewerkt aan accu’s moet men beschermende kleding, handschoenen en een veiligheidsbril dragen. Verwijder de plastic bescherming niet en raak geen elektrische onderdelen aan die onder stroom kunnen staan. |
KANTELEN VAN VOERTUIG | Spring niet van het voertuig wanneer het kantelt; dit zou de dood tot gevolg kunnen hebben. De wiellader is uitgerust met een rolkooi om de bestuurder te beschermen. | Houd als het voertuig kantelt het stuurwiel met beide handen vast en plaatst de voeten in de beugels onderaan de stuurkolom. |
BANDEN | Lassen in de buurt van de banden kan de banden beschadigen of leiden tot een explosie en schade veroorzaken of mensen in gevaar brengen. | Verwijder eerst de band als er laswerk op of in de buurt van het wiel moet worden uitgevoerd. |
Plaats wiggen onder de banden tijdens het uitvoeren van onderhoud om te voorkomen dat de lader onbedoeld beweegt.
Schakel de motor altijd uit wanneer er achter de wielen wordt gewerkt.
Probeer de machine niet zelf te repareren wanneer u daarvoor geen goedkeuring heeft ontvangen van Eurotrac Construction Equipment.
Voer geen onderhoudswerkzaamheden uit die niet staan vermeld in de onderhoudshandleiding.
Eurotrac Construction Equipment is niet verantwoordelijk in het geval van aanpassingen, toevoegingen of gebruik van de lader in combinatie met apparatuur van een ander merk, welke tot gevaarlijke situaties kunnen leiden.
Wijzig de constructie en prestaties van het voertuig niet zonder Eurotrac Construction Equipment vooraf te informeren.
Elektrische apparatuur
Wijzig de in de fabriek ingestelde elektronische en hydraulische instellingen niet. Koppel de accu los om kortsluiting te voorkomen als aan het elektrisch systeem wordt gewerkt. Het voorkomt ook dat de machine onverwacht start als er aan de motor wordt gewerkt.
Zorg dat de ruimte waar de accu wordt opgeslagen goed wordt geventileerd (om dampen te verwijderen); dampen die vrijkomen bij het opladen van elektrolyt zijn explosief Houd de accu altijd uit de buurt van vonken, open vuur en brandende sigaretten.
Controleer de accu niet in de buurt van open vuur, vooral niet als de accu wordt opgeladen. Rook niet in de buurt van de plek waar accu’s worden opgeladen.
Lassen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen voordat er laswerk op de lader wordt uitgevoerd:
• Koppel de accu los.
• Koppel het elektronische bedieningssysteem en de elektrische apparatuur los.
• Klem de aardkabel vast op de plek waar wordt gelast.
4.3 Specificaties en prestaties
TECHNISCHE GEGEVENS
W11 | W12S | W12F | W13F | T13F | |
Motor | |||||
Fabrikant | Kubota | Yanmar | |||
Motortype | D1105-E5B | V1505-E5B | D1803-E5B | 4TNV86-MSQ | |
Cilinder | 3 | 4 | 3 | 4 | |
Max. vermogen | 18,5 kw/ 3000 tpm | 18,5 kw/ 2300 tpm | 27,6 kw/ 2700 tpm | 37,9 kw/2600 tpm | |
Koeling | Watergekoeld | ||||
Elektrisch systeem | |||||
Bedrijfsspanning | 12 V | ||||
Accu | 60 Ah | 70Ah | 72Ah | ||
Dynamo | 40A | 60A | 40A | ||
Gewichten | |||||
Standaard leeggewicht (kg) | 1700 | 2280 | 2620 | 3300 | 3400 |
Nominale belasting in bak (kg) | 400 | 600 | 900 | 1000 | 800/400 |
Xxx. xxxxxxxxx (daN) | 1100 | 1750 | 2000 | 2780 | 2500 |
Kiplasten in bak (ISO 8313) | |||||
Hefframe horizontaal / machine recht (kg) | 850 | 1280 | 1600 | 2000 | 1600 |
Hefframe horizontaal / machine knikgestuurd (kg) | 550 | 840 | 1400 | 1500 | 1200 |
Voertuiggegevens | |||||
Rijsnelheid (km/u) | 0-12 | 0-8/0-18 | 0-8/0-24 | 0-8/0-24 | 0-8/0-24 |
Inhoud brandstoftank (l) | 26 | 45 | 45 | 60 | 60 |
Hydraulische olie (l) | 40 | 40 | 40 | 80 | 80 |
Hydraulisch systeem | Bucher | ||||
Hydraulische aandrijving | Bondioli & Pavesie | ||||
Debiet (l/min) | 84 | 64 | 90 | 88,4 | |
Werkdruk (bar) | 000 | 000 | 000 | 380 | |
Hydraulische bediening | |||||
Debiet (l/min) | 32 | 46 | 50 | 52 | |
Werkdruk (bar) | 180 | 180 | 180 | 185 |
Afmetingen
W11 | W12S | W12F | W13F | T13F | ||
A | Breedte machine | 830 | 1048 | 1080 | 1048 | 1048 |
B | Bodemvrijheid | 174 | 250 | 250 | 255 | 255 |
C | Spoorbreedte | 803 | 795 | 795 | 860 | 860 |
D | Totale breedte | 1110 | 1080 | 1140 | 1150 | 1150 |
E | Maximale werkhoogte | 3440 | 3920 | 3960 | 4030 | 5010 |
F | Max. hoogte van snelwissel | 2900 | 3100 | 3140 | 3220 | 4180 |
G | Laadhoogte | 2596 | 2775 | 2815 | 2910 | 3930 |
H | Max. dumphoogte | 2066 | 2110 | 2150 | 2315 | 3450 |
I | Bedieningsafstand voor M | 613 | 484 | 484 | 750 | 1100 |
J | Graafdiepte | 000 | 000 | 000 | 65 | 70 |
K | As-centrum tot snelwissel | 550 | 590 | 708 | 480 | 680 |
L | Wielbasis | 1370 | 1600 | 1750 | 1860 | 1860 |
M | Overhang achter | 960 | 0000 | 000 | 0000 | 0000 |
N | Totale lengte zonder bak | 2960 | 3440 | 3670 | 3700 | 3970 |
O | Totale lengte met bak | 3780 | 4360 | 4590 | 4830 | 4750 |
Q | Zithoogte | 1128 | 1165 | 1320 | 1410 | 1410 |
R | Hoogte tot bovenkant FOPS-balk | 2210 | 2225 | 2300 | 2340 | 0000 |
X | Xxxxxxxxxx bij max. hefhoogte | 49° | 45° | 45° | 45° | 45° |
T | Max. uitkiphoek | 43° | 45° | 45° | 45° | 33° |
U | Inhaalhoek op de grond | 50° | 46° | 46° | 46° | 33° |
V | Oprijhoek | 25° | 28° | 27° | 27° | 28° |
W | Draaihoek | 45° | 45° | 45° | 45° | 45° |
X | Maximale draaicirkel | 2530 | 3085 | 2715 | 2976 | 2976 |
Y | Draaicirkel buitenzijde | 2220 | 2597 | 3175 | 3506 | 3506 |
Z | Draaicirkel binnenzijde | 1110 | 1450 | 1478 | 1598 | 1636 |
Eenheden in mm
W11 | W12S | W12F | W13F | T13F | |
Bandenmaat | Breedte band | ||||
27×8.50-15 | 970 | x | x | x | x |
26×12-12 AS | 1110 | x | x | x | x |
10-16.6NHS | x | 1080 | x | ||
31×15.5-15AS | x | 1320 | x | ||
11.5/80-15,3 | x | x | x | 1150 | 1340 |
19/45-17 IMP | x | x | x | 1480 | 1520 |
Eenheden in mm
W11 capaciteit palletvorken met lastzwaartepunt van 400 mm | W11 |
S | 860 kg |
T | 800 kg |
U | 600 kg |
V | 480 kg |
W12S capaciteit palletvorken met lastzwaartepunt van 400 mm (machine recht, kiepbelasting) | W12S |
S | 1500 kg |
T | 1420 kg |
U | 1120 kg |
V | 900 kg |
W12F capaciteit palletvorken met lastzwaartepunt van 400 mm (machine recht, kiepbelasting) | W12F |
S | 2050 kg |
T | 1620 kg |
U | 1450 kg |
V | 1100 kg |
W13F capaciteit palletvorken met lastzwaartepunt van 400 mm (machine recht, kiepbelasting) | W13F |
S | 2510 kg |
T | 2110 kg |
U | 1560 kg |
V | 1208 kg |
T13F palletvorken met lastzwaartepunt van 400 mm (machine recht, kiepbelasting) | T13F |
S | 2350 kg |
T | 2008 kg |
U | 1395 kg |
V | 1206 kg |
4.4 Transportprocedure
GEVAAR
Het bijtanken en leegpompen van de wiellader is risicovol- niet roken, geen open vuur, geen elektrische apparaten.
Heffen | Gebruik een betrouwbare kabel om de wiellader op te hijsen. Bevestig de kabel op het punt dat is aangegeven met een label. (Zie Bijlage 3) |
Accu | Koppel de accupolen los. |
Laat de accu in de accubak staan. | |
Radiateur | Tap de koelvloeistof af uit de radiateur en het motorblok. |
Brandstoftank | Laat brandstof uit de brandstoftank in een geschikt vat lopen. |
Koppel de brandstofleiding los bij de laagste gemakkelijkst bereikbare aansluiting en laat de brandstof uit de brandstofleiding lopen. | |
Sluit de brandstofleiding weer aan. | |
Plaats de dop op de brandstoftank maar draai hem niet strak aan. | |
Controleren | Controleer of de brandstofleiding is aangesloten. |
Controleer of de afsluitkraan van de radiateur is gesloten. | |
Controleer of de aftapkraan van de brandstoftank is gesloten. | |
Vastsjorren | Vergrendel het voorste en achterste frame met de vergrendelplaat. |
Gebruik een stevig touw en maak dit vast aan het bevestigingspunt van de wiellader. Beschadig hierbij de verf niet. Zie Bijlage 3. | |
Gebruik houten wiggen om te voorkomen dat de voor- en achterwielen kunnen bewegen. |
4.5 Sleepprocedures
Als de wiellader in geval van pech versleept moet worden, mag hij slechts over een korte afstand worden versleept. Hierbij moeten de volgende voorschriften worden gevolgd:
GEVAAR
Als de remmen en stuurinrichting niet werken, moet het trekkende voertuig over voldoende trekkracht beschikken om de lader zonder remsysteem te kunnen trekken en onder controle te kunnen houden. Gebruik alleen een trekbalk om de wiellader te bevestigen.
Sleepvoorschriften | Xxxxxx een wig achter de wielen. |
Laat de lading zakken, maar zorg dat de bak de grond niet raakt. | |
Verwijder de lading en het uitrustingsstuk. | |
Start het slepende voertuig. | |
Gebruik de trekbalk om de het trekkende voertuig (met voldoende trek- en remkracht) te verbinden met de trekpen op het contragewicht aan de achterkant van de wiellader. | |
Laat de handrem los | Open de handmatige omloopklep op de zuigerpomp. |
Na het slepen | Xxxxxx wiggen achter de wielen. |
Trek de handrem aan. | |
De remkracht herstellen | Draai de handmatige omloopklep vast. |
Xxxxxxx de bevestigingsplaat. |
Controleer of de remmen goed functioneren.
OPMERKING
Als de machine geborgen moet worden, kan het hefpunt worden gebruikt (zie Bijlage 3). Als de machine gesleept moet worden, wordt het sleeppunt aan de achterkant van het contragewicht gebruikt. Maximaal toegestane uitgeoefende kracht is: 20 KN.
Met dit voertuig mogen niet-aangedreven trailers over korte afstanden worden versleept:
1. De sleepuitrusting bevindt zich aan de achterkant van het contragewicht.
2. De maximale trekkracht van deze machine is: W11: 7,5 XX
X00X: 00 XX X00X/X00X: 20KN
3. De maximale sleepsnelheid is 5 km/u.
4. Alleen slepen met een vaste sleepverbinding is toegestaan.
5. Slepen over lange afstanden is niet toegestaan
6. Als de machine wordt gebruikt om te slepen, moet de temperatuur van de hydraulische olie goed in de gaten worden gehouden. De maximale temperatuur van de zuigerpomp mag niet worden overschreden.
4.6 Opslagprocedure
VOOR 1 MAAND | VOOR ONBEPAALDE TIJD | |
Aandrijving | Geen speciale aandacht vereist. | Transmissievloeistof aftappen. Transmissie bijvullen. |
Aandrijfas | Geen speciale aandacht vereist. | Tap de aandrijfas af door de aftapplug te verwijderen die zich aan de onderzijde van het behuizing van de differentieelhouder bevindt. Plaats de plug terug na het aftappen. |
Banden | De wiellader moet worden opgetild of er moeten blokken onder de assen worden geplaatst om te voorkomen dat de banden de grond raken. De bandenspanning moet worden verlaagd tot 15 PSI. | De wiellader moet worden opgetild of er moeten blokken onder de assen worden geplaatst om te voorkomen dat de banden de grond raken. De bandendruk moet worden verlaagd tot 15 PSI. En de banden moeten worden ingespoten met rubberbeschermingsmiddel |
Smering | Zorg dat alle smeerpunten worden gesmeerd met de aangegeven smeerolie. | |
Vloeistofniveau | Het vloeistofniveau moet gecontroleerd en zo nodig moet de vloeistof worden bijgevuld. | Tap alle vloeistof (olie) af |
Wiellagers | Wiellagers moeten worden verpakt. | |
Accu | Koppel de accupolen los. | De accu moet worden verwijderd en apart worden opgeslagen. De accu moet worden opgeslagen op een koele, droge plek en niet worden blootgesteld aan direct zonlicht. Als een accu wordt opgeslagen in een open ruimte, moet hij worden afgedekt om hem te beschermen tegen vuil en vocht. De accu moet om de één à twee maanden langzaam worden opgeladen. |
Opmerking:
1. Temperatuurbereik waarbij machine kan worden opgeslagen: -30°C ⬄ 50°C
2. Bij langdurige opslag kunnen de pakkingen in het hydraulisch systeem beschadigd raken.
4.7 Geluidsniveau
Geluidintensiteit [2000/14/EG] | LWA = 101 dB (A) |
Akoestisch geluidsniveau zonder cabine [DIN EN ISO 11201] | LpA = 84 dB (A) |
Akoestisch geluidsniveau met cabine [DIN EN ISO 11201] | LpA = 85 dB (A) |
5. ONDERHOUD
Per definitie wordt preventief onderhoud, waaronder regulier onderhoud en inspectiewerkzaamheden, uitgevoerd om storingen en gebreken te voorkomen. Door preventief onderhoud uit te voeren kan de bestuurder in een vroeg stadium slijtage en beschadiging van de apparatuur ontdekken.
5.1 Algemene reinigingsinstructies
Reinig de wiellader normaal als hij volledig gereinigd moet worden (reinigen met een hogedrukspuit moet worden vermeden). Zorg dat elektrische onderdelen, beveiligingen, naamplaatjes en labels goed zijn afgeschermd. Voor elektrische onderdelen wordt droge lucht van maximaal 29 psi aanbevolen. Gebruik voor het reinigen van mechanische onderdelen ontsmettingsmiddelen en blaas daarna droog met lucht. Accu’s moeten worden gereinigd om ernstige schade door chemische reacties te voorkomen en te voorkomen dat stroom weglekt.
GEVAAR
Oplosmiddel kan de huid, ogen en luchtwegen aantasten. Gebruik alleen in goedgeventileerde ruimtes. Voorkom het langdurig inademen van dampen. Blijf uit de buurt van vonken en vlammen.
Gebruik nooit meer dan 30 psi aan luchtdruk voor het reinigen en drogen om mogelijk persoonlijk letsel te vermijden. Gebruik een veiligheidsbril met zijbescherming en goedgekeurde mondstukken op de luchtslangen.
GEVAAR
Draai de dop los en laat de druk af van de olietank voordat de hydraulische leidingen worden losgekoppeld.
LET OP
Dompel elektronische onderdelen, pakkingen of rubberen of plastic onderdelen niet onder in een oplosmiddel.
Veeg de onderdelen af met een schone, pluisvrije doek. Oplosmiddelen kunnen reageren met materialen en ernstige schade aan onderdelen veroorzaken.
• Reinig onderdelen in een tank of spuit er een oplosmiddel op.
• Spoel of spuit gereinigde onderdelen af. Gebruik zo nodig een zachte, niet-metalen borstel die is bevochtigd met een oplosmiddel.
• Droog, met uitzondering van lagers, onderdelen na het reinigen met perslucht.
• Gebruik geen metalen schrapers, staalborstels, slijpschijven of slijpmiddelen voor het reinigen van onderdelen, tenzij dit uitdrukkelijk wordt voorgeschreven in de onderhoudsprocedures.
• Reinig elektrische onderdelen zoals relais of schakelaars met een pluisvrije doek die is bevochtigd met een oplosmiddel.
• Reinig de warmtewisselaarspoel door deze omgekeerd door te spoelen met een stoomreiniger of met een hogedrukreiniger en zeepoplossing. Gebruik geen reinigingsmiddel dat reageert met aluminium of koper.
• Reinig de buitenkant van de accu met een milde oplossing van soda en water.
• Breng de oplossing aan met een niet-metalen borstel om corrosie te verwijderen van de accuklemmen.
• Reinig de geverfde oppervlakken van de machine met een oplossing van 100 g zeepvlokken op 4 l water. Spoel af met schoon water en droog met een pluisvrije doek of laat aan de lucht drogen.
5.1.1 Eerste onderhoudsprogramma
• Het eerste onderhoud moet worden uitgevoerd tussen 10 en 125 uur.
• Zie de bedieningshandleiding voor het onderhoud van de motor (bij elke machine wordt een handleiding voor de motor geleverd).
• Controleer de olietank en voer reparaties uit in geval van olielekkage.
• Controleer slangen, uitrustingsstuk en elektrische bedrading.
• Controleer het aanhaalmoment van de wielmoeren na 10 en na 50 bedrijfsuren en elke keer nadat een band wordt vervangen.
5.2 Service
5.2.1 Ingebruikname
Brandstofsysteem
• Controleer alle aansluitingen van de brandstofleidingen, van brandstoftank naar brandstofpomp naar carburateur (alleen benzine), om er zeker van te zijn dat ze goed zijn aangesloten.
• Zorg ervoor dat de aftapplug van de brandstoftank goed is vastgedraaid.
• Vul de brandstoftank met de juiste brandstof.
Accu
• Controleer het vloeistofpeil van de accu. Vul zo nodig bij met gedistilleerd of goedgekeurd drinkwater.
• Sluit de accukabels aan als ze losgekoppeld zijn. Sluit eerste de positieve kabel aan.
Motor en zuigerpomp
• Controleer het oliepeil van de motor en vul zo nodig olie bij.
• Controleer de verbindingen van hydraulische onderdelen, zoals de zuigerpomp en motor, op lekkage.
Bandenspanning
• Controleer de bandenspanning en vul indien nodig bij met lucht.
• Na het demonteren van de wielen is het aan te bevelen de moeren steviger aan te draaien. Na 2 uur, vervolgens na 50 uur en periodiek elke 200 uur.
• Aanbevolen aanhaalmoment voor wielbouten: 130 ft.lbs (148 N.m)
• Aanbevolen bandenspanning:
Machine | Bandenmaat | Nominale druk |
W11 | 26x12-12AS | 300 kpa |
W12S | 31x15.5-15AS | 420 kpa |
W12F W13F/T13F | 19.0/45-17 | 280 kpa |
Hydraulische vloeistof
Controleer het oliepeil in de tank. Een peilstok in het filter geeft het minimumniveau aan.
GEVAAR
Omdat de olie in de hydraulische tank onder druk staat, moet eerst de druk langzaam worden afgelaten voordat de dop helemaal wordt losgedraaid.
Smeren
Xxxxx vet aan op alle smeerpunten:
• Alle lagers
• Alle scharnierende onderdelen
• Alle ashoezen
5.2.2 Standaard onderhoud
Onderhoud aan de wiellader moet volgens het onderstaande schema worden uitgevoerd.
Dage- lijks | Wekelijks of elke 50 uur | Maande- lijks of elke 200 uur | Elke 2 maanden of elke 400 uur | Jaarlijks of elke 2400 uur | |
Peil brandstof | X | ||||
Peil motorolie | X | ||||
Bandenspanning 4,5 BAR | X | ||||
Bandenprofiel controleren. Verwijder stenen enz. uit het profiel. | X | ||||
Stel de koplampen goed af | X | ||||
Werking van de werk-, achter- en remlichten en richtingaanwijzers | X | ||||
Werking van de contourverlichting, de verwarming, de ruitenwissers en de cabineverlichting (indien daarmee uitgerust) | X | ||||
Claxon | X | ||||
Peil hydraulische olie | X | ||||
Wielmoeren aandraaien, 148 N.M | X | ||||
Controleer bouten aandrijfas, draai indien nodig aan | X | ||||
Controleer of de cilinderkopbout en alle moeren en bouten goed zijn aangedraaid. Draai indien nodig aan tot het aangegeven aanhaalmoment. | X | ||||
Oliepeil aandrijfas en reductiekast | X | ||||
Uitlaatsysteem controleren op lekkage en gaten | X | ||||
Ververs de olie in de aandrijfas. (Alleen eerste keer na 50 bedrijfsuren; vervolgens jaarlijks) | X | ||||
Hydraulische olie | X | ||||
Retour-zuigfilter hydraulische olie | X | ||||
Parkeerrem Als de parkeerrem zich in de vergrendelde stand bevindt, zou de wiellader niet moeten bewegen op een helling van 8 graden of minder. Beweegt de lader toch, gebruik dan de handrem. | X | ||||
Dynamoriem, span indien nodig aan | X | ||||
Hydraulische olie | X | ||||
Verwijder water uit de brandstof/waterafscheider (indien daarmee uitgerust) | X | ||||
Slangen koelvloeistof motor controleren | X | ||||
Filterelement luchtinlaat vervangen | X | ||||
De glijders onder de bestuurdersstoel | X |
Dage- lijks | Wekelijks of elke 50 uur | Maande- lijks of elke 200 uur | Elke 2 maanden of elke 400 uur | Jaarlijks of elke 2400 uur | |
De spil van het pedaal van de bedrijfrem | X | ||||
Aansluiting van de parkeerrem | X | ||||
Aansluiting van de gaspedaalkabel | X | ||||
Inching-kabel | X | ||||
Brandstoffilter vervangen | X | ||||
Alle smeerpunten vullen met vet | X | ||||
Vergrendeling cabinedeur (indien daarmee uitgerust) | X | ||||
Brandstoffilter vervangen | X | ||||
Motorolie verversen en filter vervangen | X | ||||
Stationair toerental en mengverhouding, indien nodig bijstellen | X | ||||
Riemen motor vervangen | X | ||||
Parkeerremschoenen vervangen | X | ||||
Hydraulisch systeem aftappen, doorspoelen en vullen | X | ||||
Olie aandrijfas verversen | X |
(*) Reinig het DPF in geval van een waarschuwingssignaal of om de 6000 bedrijfsuren van het DPF, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet.
(*) Wielmoeren moeten worden aangehaald tot 148 N.M. Elke keer als een band is vervangen en telkens wanneer de wielmoeren om een of andere reden zijn losgeraakt, en met de in dit hoofdstuk Onderhoud vermelde intervallen. Door goed en regelmatig onderhoud uit te voeren kunnen mechanische gebreken worden voorkomen. Let op het smeerschema.
Het oliepeil van de motor controleren
Controleer wekelijks of iedere 50 uur het oliepeil van de motor Controleer aan de hand van de peilstok of olie moet worden bijgevuld
Let op: Gebruik olie die overeenkomt met wat wordt aangegeven voor de motor
Luchtfilter reinigen
Verwijder de afdekking door de schroef aan de zijkant los te draaien. Elementen reinigen.
Tik lichtjes tegen het filterpapier zonder het te beschadigen.
Was het element als het erg vies is en vervang het element als het filter is beschadigd.
Het element wassen:
1. Laat het element ongeveer 30 minuten weken in water met een neutraal reinigingsmiddel en was het daarna. Zorg dat er geen krassen komen op het filterpapier.
2. Spoel het element na het wassen af met schoon water.
3. Laat aan de lucht drogen of gebruik een droger (koude lucht). Gebruik nooit perslucht of warme lucht.
OPMERKING
Element moet worden vervangen nadat het één jaar is gebruikt of zes keer is gewassen.
Elektrolyt accu controleren
(De volgende stappen zijn niet nodig als een onderhoudsvrije accu wordt gebruikt.)
1. Het elektrolyt in de accu moet tussen het bovenste en onderste merkteken staan.
2. Staat het elektrolyt onder het onderste merkteken, verwijder dan de dop en voeg gedistilleerd water toe tot het bovenste merkteken via de watertoevoer.
LET OP
Gebruik gedistilleerd water. Draag een veiligheidsbril bij werkzaamheden aan de accu.
Banden vervangen
1. Stap nooit op de wiellader nadat deze omhoog is gekrikt.
2. Het aanhaalmoment voor de wielmoeren is 148 N.M.
3. Stel de spanning af nadat de band is vervangen: W11: 3,0 Bar;
W12S: 5.2 Bar/4.8 Bar; W13F: 5.4 Bar,
T13F: 2.8 Bar
4. Let op vervormingen en scheuren in de velgen en losse moeren.
5. Verhoog de bandenspanning nooit tot boven het aangegeven bereik.
Voorwiel
1. Rijd de wiellader naar horizontale plek.
2. Gebruik de parkeerrem en plaats een krik onder het frame.
3. Krik de machine op tot de banden bijna vrij zijn van de grond en draai de wielmoeren los.
4. Krik de machine op tot de banden vrij zijn van de grond en verwijder de wielmoeren en wielen
5. Volg deze procedure in omgekeerde volgorde voor het monteren van de wielen nadat banden zijn gerepareerd of vervangen. Draai de wielmoeren gelijkmatig aan in de aangegeven volgorde.
6. Controleer de bandenspanning en pas deze zo nodig aan nadat de wielen weer zijn gemonteerd.
ONDERHOUD VAN HET HYDRAULISCH SYSTEEM
Hydraulische olie verversen
GEVAAR
Voordat de hydraulische olie wordt afgetapt, moeten uitrustingsstukken volledig zijn neergelaten.
1. Rijd de wiellader naar de put.
2. Laat het uitrustingsstuk volledig neer.
3. Plaats een bak onder de wiellader.
4. Open de achterste dop.
5. Draai de dop van het hydraulische oliereservoir.
6. Xxxxxxx het retour-zuigfilter los.
7. Verwijder de aftapplug van de hydraulische olietank.
8. Laat alle hydraulische olie weggelopen.
9. Maak het gebied rond de aftapplug schoon.
10. Plaats de aftapplug terug.
11. Giet hydraulische olie in de tank via het vulgat tot het niveau het vulgat bereikt.
12. Schroef de vuldop vast.
13. Giet hydraulische olie in de tank via het retour-zuigfilter tot het gevuld is.
14. Schroef de dop op het retour-zuigfilter.
15. Start de motor met stationair toerental, draai het stuur enkele malen van aanslag tot aanslag, rijd langzaam een aantal meter vooruit, hef en laat een paar keer zakken. Controleer dan opnieuw het oliepeil.
LET OP
Afgewerkte motorolie moet in overeenstemming met de wet en regelgeving worden afgevoerd.
De put moet vrij blijven van afgewerkte olie. Voorkom ook dat olie wegloopt in het riool of over de grond stroomt.
LET OP
Houd tijdens het onderhoud van het hydraulisch systeem en bij het verversen en vervangen van hydraulische olie
en filters alles zorgvuldig schoon om een voortijdig falen van het systeem te voorkomen.
Het hydraulische filtersysteem bestaat uit:
• retour-zuigfilter voor de werk- en aandrijfhydrauliek
• vul/ontluchtingsklep
Deze filters zijn geïntegreerd in de tank. Het peil van de olie in de hydraulische olietank moet dagelijks worden gecontroleerd. De wiellader moet op een vlak oppervlak staan en alle cilinders moeten zijn ingetrokken.
Onder normale werkomstandigheden moet het retour-zuigfilterelement vervangen worden na de volgende intervallen:
a. 50 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
b. 800 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
c. vervolgens na elke 800 bedrijfsuren.
De vul/onluchtingsklep moet elke maand worden gereinigd en na 800 bedrijfsuren worden vervangen; het volledige vuldeksel moet hierbij worden vervangen.
De volgende intervallen worden voorgeschreven voor het verversen van de hydraulische olie:
a. 50 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
b. 800 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
c. vervolgens na elke 800 bedrijfsuren.
De hydraulische olie moet worden afgetapt als deze nog warm is. Eventuele oliesludge moet worden verwijderd door de tank te spoelen. Vul olie bij via de vul/ontluchtingsklep.
De te gebruiken hydraulische olie is HLP 46 (ISO VG 46, volgens DIN 51519). Als andere hydraulische vloeistof wordt gebruikt, moet dit worden goedgekeurd door de fabrikant.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage tijdens alle onderhoudswerkzaamheden. Lekkende verbindingsstukken en schroefverbindingen moeten worden aangedraaid wanneer de druk is afgelaten en vervolgens opnieuw worden gecontroleerd.
LET OP
• Na grote reparaties (bijv. vervangen van pompen of motoren) moet het aanzuigdeel van de hydraulische pomp worden gevuld met olie voordat het hydraulisch systeem wordt ontlucht.
• De hydraulische tank staat onder druk als de machine warm is en wordt gebruikt. Om te voorkomen dat er hydraulische olie wordt gemorst tijdens het vervangen van het filter, moet de druk worden afgelaten door de vul/ontluchtingsklep te openen.
GEVAAR
Bij het aansluiten van uitrustingsstukken of aanhangers met een hydraulische aansluiting, moet u ervoor zorgen dat de hydraulische olie in het uitrustingsstuk of de aanhanger en de wiellader gelijk zijn. Wanneer andere olie wordt vermengd met de hydraulische olie van de wiellader, kan het hydraulische systeem defect raken. Bovendien vervalt hierdoor de garantie.
HYDRAULISCHE SLANGEN AANSLUITEN/LOSKOPPELEN
Hydraulische slangen aansluiten
1. Zorg ervoor dat de slang niet gedraaid is.
Druk op een gedraaide slang kan ertoe leiden dat de slang breekt of dat de verbindingen loskomen.
2. Zorg ervoor dat slangen geen warme onderdelen raken.
3. Zorg ervoor dat de slang niet in aanraking komt met onderdelen die kunnen schuren.
4. Gebruik waar mogelijk slangklemmen om lange delen van de slang te ondersteunen en de slang uit de buurt te houden van bewegende onderdelen.
Op lekkage controleren
1. Start de motor.
2. Bedien de bijbehorende bediening om de druk in het hydraulische systeem te verhogen.
3. Schakel de motor uit en verwijder de contactsleutel.
4. Controleer op lekkage bij de aansluitingen van de slangen. Corrigeer zo nodig.
Hydraulische slangen loskoppelen
1. Zorg dat de machine op een veilige plek staat. Zie het hoofdstuk ‘Onderhoud’.
2. Ontlucht het hydraulisch systeem. Zie het hoofdstuk ‘Onderhoud’.
3. Koppel de slangen los. Als de slangen zijn voorzien van snelkoppelingen, raadpleeg dan het onderdeel “Snelkoppelingen”.
4. Controleer de slangen en aansluitingen op schade. Zie het hoofdstuk ‘Onderhoud’.
5. Bevestig zo nodig afdekdoppen.
Hydraulisch filtersysteem
LET OP
Het gebruik van filterelementen van andere fabrikanten veroorzaakt ernstige beschadiging of uitval van de axiale zuigerpomp
Het retour-zuigfilter vervangen
LET OP
Alleen het originele Schefflera-element 000-000-000 mag worden gebruikt als filterelement voor het retour-
zuigfilter 000-000-000. Het gebruik van filterelementen van andere fabrikanten veroorzaakt ernstige beschadiging of uitval van de axiale zuigerpomp
Drukfilter
De drukfilter moet bij normale werkomstandigheden worden vervangen volgens de onderstaande intervallen.
• 50 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
• 800 bedrijfsuren na eerste ingebruikname;
• vervolgens na elke 800 bedrijfsuren.
Alle olie die door de tandwielpomp wordt gepompt, gaat door het drukfilter voordat hij de stuur- en bedieningseenheid bereikt. Maak de klemmen van het filter los en schroef de slangen om het drukfilter te vervangen. Het filter wordt als complete eenheid vervangen.
Let er op dat de olie in de juiste richting stroomt als er een nieuw filter wordt geplaatst. Dit wordt aangegeven met een pijl op de behuizing. Het filter moet zo worden gemonteerd dat de pijl naar voren wijst vanaf de achterkant van de lader. Een filter dat niet goed is gemonteerd kan schade aan de tandwielpomp veroorzaken.
ELEKTRISCHE STORINGSCODES
Code | ||||
636 | 7 | Positiesensor motor | Grote faseverschuiving tussen NE- puls en G-puls | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • NE-signaal is normaal • G-signaal is normaal • Motortoerental is 350 tpm of meer • Koelvloeistoftemperatuur is 10 °C (50 °F) of hoger |
633 | 7 | Besturingscommando motorbrandstof actuator 1 | Noodopening drukbegrenzer | • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
157 | 0 | Drukmeting van motorinjector 1 | Werkelijke druk is hoger dan de gewenste druk | • Raildruksensor is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
1347 | 7 | Drukregelaar brandstofpomp nr 1 | SCV vast in open positie (De werkelijke raildruk is voortdurend hoger dan de gewenste raildruk) | • Motor loopt (Q: 3 mm3/st of meer) • Injector is normaal • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Raildruksensor is normaal |
1239 | 1 | Brandstoflekkage 1 | Brandstoflek in het brandstofsysteem onder hoge druk (het brandstofverbruik wordt berekend op basis van het verschil tussen de brandstofdruk voor en na de injectie, en de fout wordt gedetecteerd wanneer een te hoog brandstofverbruik wordt vastgesteld) | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Raildruksensor is normaal • Toevoerpomp (SCV) is normaal • Injector en injector aandrijfcircuit zijn normaal • NE-signaal is actief [motor loopt (700 tpm of meer)] • Geen DTC van P0087, P0088, P0089 |
172 | 4 | Temperatuur luchtinlaat motor | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
172 | 3 | Temperatuur luchtinlaat motor | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
110 | 4 | Temperatuur koelvloeistof motor | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
110 | 3 | Temperatuur koelvloeistof motor | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
157 | 4 | Drukmeting van de injectoren van rail 1 van de motor | Massakortsluiting van sensor of kabelboom Storing in sensor | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
157 | 3 | Drukmeting van de injectoren van rail 1 van de motor | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom Storing in sensor | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
523535 | 0 | Systeemeigen | Laadspanning injector: Hoog | • Accuspanning is normaal • CPU is normaal |
651 | 3 | Injector cilinder nr. 01 | Open circuit van kabelboom Open circuit van injectorspoel | • Motor loopt • Accuspanning is normaal • Tijdens injectie • CPU is normaal |
653 | 3 | Injector cilinder nr. 03 | Open circuit van kabelboom Open circuit van injectorspoel | • Motor loopt • Accuspanning is normaal • Tijdens injectie • CPU is normaal |
654 | 3 | Injector cilinder nr. 04 | Open circuit van kabelboom Open circuit van injectorspoel | • Motor loopt • Accuspanning is normaal • Tijdens injectie • CPU is normaal |
652 | 3 | Injector cilinder nr. 02 | Open circuit van kabelboom Open circuit van injectorspoel | • Motor loopt • Accuspanning is normaal • Tijdens injectie • CPU is normaal |
110 | 0 | Temperatuur koelvloeistof motor | Temperatuur koelvloeistof motor is te hoog | Temperatuursensor koelvloeistof is normaal |
190 | 0 | Toerental motor | Motortoerental overschrijdt grenswaarde toerental | Contactsleutel in stand ON |
102 | 4 | Druk in inlaatspruitstuk nr. | Massakortsluiting van sensor of kabelboom Storing in sensor | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
102 | 3 | Druk in inlaatspruitstuk nr. | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom. Storing in sensor. | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
636 | 8 | Positiesensor motor | Open circuit of kortsluiting van sensor of kabelboom. Storing in sensor. | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Motor is niet afgeslagen |
Code | ||||
636 | 2 | Positiesensor motor | Open circuit of kortsluiting van sensor of kabelboom Sensor defect | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Motor is niet afgeslagen • Motortoerental is 350 tpm of meer |
723 | 8 | Toerental motor 2 | Open circuit of kortsluiting van sensor of kabelboom Storing in sensor | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Motor is niet afgeslagen |
723 | 2 | Toerental motor 2 | Open circuit of kortsluiting van sensor of kabelboom Storing in sensor | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Motor is niet afgeslagen • Motortoerental is 350 tpm of meer |
676 | 5 | Relais gloeibougies | Open circuit van gloeirelais | • Accuspanning is normaal • Gloeirelais wordt ingeschakeld |
523544 | 3 | Eigen | +B kortsluiting in het stuurcircuit van het gloeirelais | • Accuspanning is normaal • Gloeirelais wordt ingeschakeld |
523544 | 4 | Eigen | Massakortsluiting in stuurcircuit van gloeirelais | • Accuspanning is normaal • Gloeirelais wordt ingeschakeld |
676 | 0 | Relais gloeibougies | Stuurcircuit gloeibougie te warm | • Accuspanning is normaal • Gloeirelais wordt ingeschakeld |
100 | 1 | Motoroliedruk | Schakelaar oliedruk | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel staat op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd • 10 sec. of meer na starten van motor [700 tpm of meer] |
168 | 4 | Accuspanning / stroomingang 1 | Open circuit, kortsluiting of beschadiging van kabelboom Storing in accu | • Contactsleutel staat op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
168 | 3 | Accuspanning / stroomingang 1 | Open circuit, kortsluiting of beschadiging van kabelboom Storing in accu | • Contactsleutel op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523538 | 2 | Eigen | Leesfout QR-gegevens | Contactsleutel op ON |
523538 | 7 | Eigen | QR-gegevens worden niet geschreven | Contactsleutel op ON |
628 | 2 | Programmageheugen | FLASH ROM-fout | Contactsleutel op ON |
1077 | 2 | Regelaar brandstofinspuitpomp | Storing in CPU en/of IC | • Contactsleutel op ON • Accuspanning is 10 volt of meer • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523527 | 2 | Systeemeigen | Storing in het bewakings-IC van de CPU | • Contactsleutel op ON • Accuspanning is 10 volt of meer • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523525 | 1 | Systeemeigen | Laadspanning injector: Laag Storing in laadcircuit van ECU | • Accuspanning is normaal • CPU is normaal |
1347 | 5 | Drukregelaar brandstofpomp nr 1 | Open circuit van SCV (MPROP) | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
1347 | 4 | Drukregelaar brandstofpomp nr 1 | Massakortsluiting van SCV (MPROP) | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
1347 | 3 | Drukregelaar brandstofpomp nr 1 | +B kortsluiting van SCV (MPROP) | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
1077 | 12 | Regelaar brandstofinspuitpomp | Fout in injectoraandrijving IC of open circuit van injector van cilinders nr. 1 en 4 of open circuit van injector van cilinders nr. 2 en 3 | • Contactsleutel op ON • Accuspanning is 10 volt of meer • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523605 | 6 | Eigen | Kortsluiting in injectoraandrijving IC | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON |
3509 | 4 | Voedingsspanning sensor 1 | Fout in voedingsspanning sensor 1 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel staat op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
3509 | 3 | Voedingsspanning sensor 1 | Fout in voedingsspanning sensor 1 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON |
3510 | 4 | Voedingsspanning sensor 2 | Fout in voedingsspanning sensor 2 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
3510 | 3 | Voedingsspanning sensor 2 | Fout in voedingsspanning sensor 2 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON |
Code | ||||
3511 | 4 | Voedingsspanning sensor 3 | Fout in voedingsspanning sensor 3 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
3511 | 3 | Voedingsspanning sensor 3 | Fout in voedingsspanning sensor 3 of herkenningsfout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON |
1485 | 2 | Hoofdrelais ECM | Storing in hoofdrelais | • Contactsleutel op OFF • Motor stopt |
677 | 4 | Startmotorrelais | Massakortsluiting in stuurcircuit van startmotorrelais | Accuspanning is normaal |
91 | 4 | Gaspedaal positie 1 | Massakortsluiting of open circuit van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC1 is normaal |
91 | 3 | Gaspedaal positie 1 | +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC1 is normaal |
29 | 4 | Gaspedaal positie 2 | Massakortsluiting of open circuit van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC1 is normaal |
29 | 3 | Gaspedaal positie 2 | +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC1 is normaal |
523543 | 2 | Eigen | Signaalfout sensor positie gaspedaal (open circuit van sensor of kabelboom, massakortsluiting enz.) | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523523 | 3 | Eigen | Kortsluiting naar +B kabelboom of massakortsluiting kabelboom | • Motor loopt • Accuspanning is normaal |
523524 | 3 | Systeemeigen | Kortsluiting naar +B kabelboom of massakortsluiting kabelboom | • Motor loopt • Accuspanning is normaal |
108 | 4 | Luchtdruk | Massakortsluiting in sensor of het interne circuit van ECU | Accuspanning is normaal |
108 | 3 | Luchtdruk | +B kortsluiting in sensor of interne circuit van ECU | Accuspanning is normaal |
679 | 7 | Overdrukklep | De raildrukwaarde blijft hangen of het motorvermogen is te laag om de PL-klep te openen. | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON • na DTC P0088, P0089 |
679 | 16 | Overdrukklep | Raildruk is te hoog of laag ondanks dat de drukbegrenzer is geopend | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON |
523547 | 2 | Systeemeigen | CAN2 +B of GND kortsluiting of veel verkeer-fout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel in stand ON |
523604 | 2 | Systeemeigen | CAN1 +B of GND kortsluiting of veel verkeer-fout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON |
523548 | 2 | Systeemeigen | CAN-KBT origineel frame open circuit-fout | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel van OFF naar ON • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
171 | 4 | Temperatuur omgevingslucht | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
171 | 3 | Temperatuur omgevingslucht | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
132 | 1 | Massadebiet motorinlaatlucht | Massadebiet motorinlaat onvoldoende (aanzuigslang turbo loskoppelen) | • Motortoerental is 1000 tpm of meer • Temperatuur koelvloeistof is 15 °C (59 °F) of meer (Sensor koelvloeistoftemperatuur is normaal) • MAF-sensor is normaal • EGR-klep is normaal • Inlaat gasklep is normaal • Accuspanning is normaal |
132 | 4 | Massadebiet motorinlaatlucht | Open circuit of massakortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd • Sensor toevoerspanning is normaal |
132 | 3 | Massadebiet motorinlaatlucht | +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Toerental motor ligt tussen 800 tpm en 3000 tpm • Inlaatmassadebiet is 350 of minder en het duurt 3 sec. • Sensor toevoerspanning is normaal |
523574 | 3 | Systeemeigen | Open circuit EGR-actuator | Accuspanning is normaal |
523574 | 4 | Systeemeigen | Kortsluiting spoel EGR-actuator | Accuspanning is normaal |
523572 | 4 | Systeemeigen | Storing EGR-positiesensor | Accuspanning is normaal |
3242 | 4 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DPF-inlaat | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
Code | ||||
3242 | 3 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DPF-inlaat | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Temperatuur koelvloeistof is langer dan 10 minuten nadat de motor is gestart 50 °C (122 °F) of meer • T0 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec., of T2 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec. |
4765 | 4 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DOC-inlaat | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
4765 | 3 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DOC-inlaat | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Temperatuur koelvloeistof is langer dan 5 minuten nadat de motor is gestart 50 °C (122 °F) of meer • T1 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec., of T2 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec. |
523700 | 13 | Systeemeigen | KBT-EEPROM check sum-fout | Accuspanning is normaal |
3936 | 7 | Nabehandeling DPF-systeem | Verwijdering van DPF | Zie P3018, P2455 |
523580 | 2 | Systeemeigen | Feedbackfout inlaat gasklep | Accuspanning is normaal |
91 | 2 | Gaspedaal sensor 1 | Afwijking van beoogde correlatie tussen twee sensoren | • Accuspanning is normaal • Gaspedaalpositiesensor 1 is normaal • Gaspedaalpositiesensor 2 is normaal |
523575 | 7 | Systeemeigen | EGR-actuatorklep zit vast | Accuspanning is normaal |
523576 | 2 | Systeemeigen | EGR (DC motor) oververhit | Accuspanning is normaal |
523577 | 2 | Systeemeigen | Storing temperatuursensor ECR (DC motor) | Accuspanning is normaal |
3246 | 4 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DPF-uitlaat | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | Accuspanning is normaal |
3246 | 3 | Nabehandeling 1 gastemperatuur DPF-uitlaat | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Temperatuur koelvloeistof is langer dan 10 minuten nadat de motor is gestart 50 °C (122 °F) of meer • T0 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec., of T1 ligt tussen 100 °C (212 °F) en 800 °C (1472 °F): duurt langer dan 10 sec. |
3251 | 4 | Nabehandeling 1 DPF differentieeldruk | Massakortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
3251 | 3 | Nabehandeling 1 DPF differentieeldruk | Open circuit of +B kortsluiting van sensor of kabelboom | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523582 | 4 | Systeemeigen | Inlaat gasklep liftsensor: laag | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
523582 | 3 | Systeemeigen | Inlaat gasklep liftsensor: Hoog | • Accuspanning is normaal • Sensor toevoerspanning VCC# is normaal |
3252 | 0 | Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2 voorlopige FMI | DOC wordt warm door niet- verbrande brandstof | • Niet tijdens regeneratiemodus • Temperatuur koelvloeistof is langer dan 5 minuten nadat de motor is gestart 50 °C (122 °F) of meer |
4765 | 0 | Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 1 voorlopige FMI | Temperatuur DOC-inlaat (T0): Hoog | • Sensoren uitlaatgastemperatuur X0, X0 en T2 zijn normaal • Accuspanning is normaal |
3242 | 0 | Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2 voorlopige FMI | Temperatuur DPF-inlaat (T1): Hoog | • Sensoren uitlaatgastemperatuur X0, X0 en T2 zijn normaal • Accuspanning is normaal |
3246 | 0 | Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 3 voorlopige FMI | Temperatuur DPF-uitlaat (T2): Hoog | • Sensoren uitlaatgastemperatuur X0, X0 en T2 zijn normaal • Accuspanning is normaal |
3701 | 15 | Status DPF | PM accumulatie niveau 3 | Accuspanning is normaal |
3701 | 16 | Status DPF | PM accumulatie niveau 4 | Accuspanning is normaal |
3701 | 0 | Status DPF | PM accumulatie niveau 5 | Accuspanning is normaal |
Code | ||||
132 | 15 | Massadebiet motorinlaatlucht | Koppel de slang tussen de turbo en de inlaatflens los Fout in boost- druksensor | • Niet tijdens regeneratiemodus • Motortoerental is 1600 tpm of meer • MAF-sensor is normaal • EGR-klep is normaal • Inlaat gasklep is normaal • Boost-druksensor is normaal • Barometrische druksensor is normaal • Temperatuursensor koelvloeistof is normaal |
523589 | 17 | Systeemeigen | Tijdens regeneratiemodus is niet voldaan aan opwarmvoorwaarde van de motor (temperatuur koelvloeistof is laag) | Tijdens geparkeerde regeneratiemodus |
523590 | 16 | Systeemeigen | Time-out fout: regeneratie niet voltooid door te lage temperatuur van DPF. | • Tijdens geparkeerde regeneratiemodus • Temperatuur koelvloeistof is 50 °C (122 °F) of hoger |
3936 | 2 | Nabehandeling DPF-systeem | DPF functioneert niet | • Barometrische druksensor is normaal • Temperatuursensor uitlaatgas T0 is normaal • Differentieeldruksensor is normaal |
523599 | 0 | Systeemeigen | Gelijktijdige storing in alle sensoren uitlaatgastemperatuur | • Motortoerental is 1400 tpm of meer • Injectie is 5 mm3/st of meer • Temperatuur koelvloeistof is langer dan 300 sec. 50 °C (122 °F) of meer • 100 sec. na starten gestopt |
523601 | 0 | Systeemeigen | Uitvoer temperatuursensor 0,1,2 uitlaatgas | Accuspanning is normaal |
523602 | 0 | Systeemeigen | Tijdsinterval tussen eindtijd en begintijd regeneratie | • Accuspanning is normaal • Contactsleutel op ON |
523603 | 15 | Systeemeigen | Temperatuur koelvloeistof | Temperatuursensor koelvloeistof is normaal |
523578 | 2 | Systeemeigen | Geen communicatie met EGR | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523591 | 2 | Systeemeigen | CAN_CCVS-communicatie stopt | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523592 | 2 | Systeemeigen | CAN_CM1-communicatie stopt | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523595 | 2 | Systeemeigen | CAN_ETC5-communicatie stopt | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
523596 | 2 | Systeemeigen | CAN-TSC1-communicatie stopt | • Accuspanning is normaal • Signaal startschakelaar wordt niet geactiveerd |
Achteras en reductiekast
Controleer het oliepeil in de achteras en reductiekast en vul zo nodig olie bij. Onderhoudsinterval:
• Controleer het oliepeil iedere 400 bedrijfsuren. Voordat het oliepeil wordt gecontroleerd, moet de wiellader op een vlakke ondergrond staan en moet de motor circa 10 minuten daarvoor zijn uitgeschakeld. De olie moet tot schroef ‘A’ staan. Vul de olie indien nodig bij.
• Ververs de olie iedere 800 bedrijfsuren, en de eerste keer na 50 bedrijfsuren. Laat de tandwielkast draaien tot hij warm is en tap dan de olie af via plug ‘B’. Vul nieuwe olie bij in de aangegeven hoeveelheid en van de juiste soort.
• Visuele controles op mogelijke lekkage moeten dagelijks worden uitgevoerd. Voer de afgewerkte olie af in overeenstemming met de geldende regels.
LET OP
Het gebruik van andere smeermiddelen kan leiden tot aanzienlijke bijgeluiden in het zelfvergrendelende
differentieel en veranderingen in de vergrendelingswaarden.
In het geval van schade behouden wij het recht voor om de olie te analyseren.
As W13F
Tandwielas | |
Asbrug voor | 5,5 |
Schefflera Axle Fluid SB | |
Planeetwiel | elk 0,25 |
Totaal | 6,0 |
Tandwielas, achter met krachtverdeler | |
Asbrug | 5,5 |
Planeetwiel elk | 0,25 |
Totaal | 6,0 |
Vooras
A = Olie bijvullen B = Ontluchtingsschroef rem
C = Olie aftappen
Olie aftappen Vullen en bijvullen met olie (90 graden draaien)
Achteras
Krachtverdeler:
A = Olie bijvullen B = Ontluchtingsschroef rem
C = Olie aftappen
Olie aftappen Vullen en bijvullen met olie (90 graden draaien)
Olie in de planeetwielen verversen
GEVAAR
Wanneer de planeetwielen warm zijn, staat de olie onder druk. Schroef de aftapplug voorzichtig los.
1. Draai het wiel zo dat de aftapplug (A) naar beneden wijst. Draai de schroef los en tap de olie af.
2. Draai het wiel 90° en vul met olie. De olie moet tot het schroefgat staan.
3. Plaats de aftapplug terug.
Planeetwiel:
• Draai het gat zo dat het naar beneden wijst om olie af te tappen.
• Draai het gat zo dat het horizontaal is tijdens het vullen met olie.
Onderhoud van het remsysteem
De vooras van de wiellader is uitgerust met een meervoudige schijfrem in een oliebad. Deze dient tevens als de parkeerrem via een kabel en als hydraulische bedrijfsrem in verbinding met het inch-pedaal.
De meervoudige schijfrem is vrijwel onderhoudsvrij. De remleidingen en moeten elke 2 jaar worden vervangen en de remvloeistof moet elke 2 jaar worden ververst. De in de fabriek gebruikte remvloeistof is ATF-oil AVIA Fluid ATF 86; deze olie voldoet aan de vereisten van Dexron II D, Caterpillar TO - 2 or ZF-TE-ML 03D, 04D, 11A, 14A, 17C.
LET OP
Vul het remsysteem alleen met ATF-olie.
Het systeem wordt ontlucht met de ontluchtingschroeven op de axiale zuigerpomp en vooras.
GEVAAR
Deze werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door vakpersoneel.
Controleer de remleidingen en kabel elke 400 bedrijfsuren en vervang zo nodig.
Controleer het peil in het remvloeistofreservoir tijdens het dagelijks onderhoud. De vloeistof moet tussen MIN en MAX staan.
LET OP
Als u tijdens het dagelijks onderhoud merkt dat er minder vloeistof zit in het remvloeistofreservoir, neem dan
contact op met een erkende garage.
5.2.3 Vloeistof en smeermiddelen
Motor | ||
D1105-E3B/D1105-T-E3B | 5,1 L | 15W-40 API CF-4/SG tot D2 |
V1505-E3B/V1505-T-E3B | 6,7 L | 15W-40 API CF-4/SG tot D2 |
V2403-CR-E5 | 9,5 L | 15W-40 API CF-4/SG tot D2 |
4TNV86CT-MSQ | 7,4 L | 15W-40 API CF-4/SG tot D2 |
Koelcircuit | ||
ANTIVRIES -35° | ||
W11 | 11L | |
W12S/W12F | 13L | |
W13F/T13F | 15L | |
Hydraulisch circuit | ||
CALTEX HDZ -46# | ||
W11 | 66L | |
W12S/W12F | 50L | |
W13F/T13F | 80L | |
Aandrijfas | ||
TANDWIELOLIE L-CKC | ||
W11 | 2L | |
W12S/W12F | 7.5L | |
W13F/T13F | 12L | |
Brandstoftank | ||
Dieselbrandstof 0# -10# of volgens de plaatselijke temperatuur om de olie te bepalen | ||
W11 | 26L | |
W12S/W12F | 42L | |
W13F/T13F | 60L |
OPMERKING
De bovengenoemde olie is voor gebruik bij een gematigd klimaat. Neem voor landen met een extreem klimaat contact op met Eurotrac Construction Equipment of uw lokale dealer.
LET OP
Bij vervanging van hydraulische onderdelen of componenten moet de hydraulische olie worden gefilterd en
gecontroleerd voordat deze opnieuw wordt gebruikt, om aantasting van de componenten te voorkomen.
GEVAAR
Het is verboden om twee soorten olie te mengen.
Aandrijfas NLGI kwaliteit nr. 2 lithium smeervet
Uiteinde lagerstang Lithium smeervet elke 500 uur
6. PROBLEMEN OPLOSSEN
VERMINDERD VERMOGEN
Niet OK
OK
Verstopping in inlaat; Lucht in brandstofsysteem; Brandstofpomp defect;
Verstopping in uitlaatsysteem;
Oliepeil van de motor controleren en controleren of door de fabrikant aangegeven olie is gebruikt.
Peil van hydraulische olie controleren Op lekkage controleren
Motor en omliggende onderdelen repareren of afstellen
OK
Niet OK
Aandrijfas controleren
Zuigerpompen of hydraulische motoren afstellen of repareren
AANDRIJFAS
Aandrijfas maakt lawaai | |||
Olie controleren | |||
OK | Niet OK | ||
Tandwielen en lagers controleren | Olie bijvullen |
Remweg is te lang
Peil hydraulische olie controleren
OK
Niet OK
Leidingen en aansluitingen controleren op lekkage
Zo nodig hydraulische olie bijvullen
Hydraulische motor controleren
Leidingen of aansluitingen vervangen
OK
Niet OK
Pomp repareren of vervangen
Hydraulische motor repareren of vervangen
DYNAMO
Te hoge laadspanning dynamo
Niet OK
OK
Accu controleren op kortsluiting of te laag peil elektrolyt
Niet OK
OK
Spanning van aansluiting tussen accu en dynamo en controleren
Elektrolyt in accu verversen of bijvullen
Spanningsregelaar controleren
Kabels controleren
Niet OK
Spanningsregelaar repareren
BIJLAGE 1: Hydraulische schema's
Xxxxxxxxxxx xxxxxx X00
Xxxxxxxxxxx schema W12S
Hydraulisch schema W12F/W13F
Hydraulisch schema T13F
BIJLAGE 2: Elektrische schema's
Elektrisch schema W11/W12S
Elektrisch schema W12F/W13F/T13F
BIJLAGE 3: Overzicht labellocaties
1. | Aanduiding hydraulische bediening | 11. | Brandstoflabel | 21. | Bedieningswaarschuwing |
2. | Model | 12. | Let op: warm - label | 22. | Modellabel |
3. | Label parkeerrem | 13. | Label risico op handletsel | 23. | Label voorkom kantelen |
4. | Bandenlabel | 14. | Label smeermiddel toevoegen | 24. | Label risico op kantelen |
5. | Label bandenspanning | 15. | Label “Let op” | 25. | Label met naam |
6. | Antislipmat | 16. | Antislipmat | 26. | Olielabel |
7. | Xxxxxxxxxxx | 00. | Label regeneratieknop | 27. | Veiligheidsgordel |
8. | Label strop | 18. | Label verankeringspunt | 28. | Waarschuwing afstand houden |
9. | Label risico op letsel | 19. | Modellabel | ||
10. | Label risico op handletsel | 20. | Waarschuwing geen passagiers laten meerijden |
BIJLAGE 4: Dagelijkse controle
Hoewel bestuurders niet moeten proberen zelf reparaties uit te voeren, hebben zij wel de verantwoordelijkheid om eventuele problemen onmiddellijk aan hun supervisor te melden, zodat reparaties tijdig kunnen worden uitgevoerd door gekwalificeerd onderhoudspersoneel.
DAGELIJKSE CONTROLE - WIELLADER W11/W12S/W13F/T13F | ||||||
Voertuignummer: | Datum: / / | Bestuurder: | ||||
[√] Goed | [A] Aanpassingen uitgevoerd | [N] Reparaties nodig | ||||
[ | ] | Controleer de motorolie en zorg ervoor dat het peil binnen het bedrijfsbereik ligt. | [ | ] | Controleer het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof door de dop te openen en het peil te controleren. Zorg dat het peil binnen het bedrijfsbereik ligt en plaats vervolgens de dop terug. | |
[ | ] | Controleer bij watergekoelde systemen het koelvloeistof/waterpeil in de koelvloeistofreservoir. (Verwijder de radiateurdop niet om een routinecontrole van het koelvloeistofpeil uit te voeren). | [ | ] | Controleer de bandendruk van de pneumatische banden. Minimale bandendruk is 4,5 bar. Pas indien nodig aan. | |
[ | ] | Controleer het bandoppervlak op schade of slijtage. Verwijder stenen uit het profiel en rapporteer schade, scheuren in de zijwanden, een beperkt profiel of ongebruikelijke slijtage. | [ | ] | Controleer of de koplampen goed functioneren. | |
[ | ] | Controleer of andere lichten werken, met inbegrip van het achterlicht, de remlichten en de richtingaanwijzers (als de wiellader hiermee is uitgerust). | [ | ] | Controleer of de verwarming in de cabine, ruitenwissers en binnenverlichting etc. werkt (als de wiellader hiermee is uitgerust). | |
[ | ] | De claxon moet duidelijk hoorbaar zijn bij veel omgevingsgeluid. | [ | ] | Controleer of alle bedieningselementen goed werken. Meld storingen en gebruik de apparatuur niet totdat reparaties zijn uitgevoerd. | |
[ | ] | Controleer het brandstofniveau. | [ | ] | Stel de stoel naar behoeven af. |
Eurotrac Construction Machinery
Xxxxxxxxxxxx 000
0000 XX Xxxxxxxxxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx
Tel: x00 (0) 00 00 00 000