BELBEEF STANDAARD
BELBEEF STANDAARD
Versie 4.0 dd 25.11.2021
-
Inhoud
1.2 Het ketenoverleg rundvlees 1
1.4 Voordelen voor de landbouw 3
1.5 Voordelen voor de slachthuizen, uitsnijderijen en groothandels 3
1.6 Voordelen voor de distributie 4
2 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN PRODUCTIE 5
2.2 Identificatie & registratie van de dieren 5
2.3 Dierenvoeder en drinkwater 8
2.8 Transport van dieren door de veehouder 14
3 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN TRANSPORT (commercieel vervoer) 17
4 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN SLACHTHUIZEN EN UITSNIJDERIJEN 20
5 VOORWAARDEN OP HET NIVEAU VAN DE GROOTHANDELAARS ZONDER FYSIEKE ACTIVITEIT EN PRODUCENTENORGANISATIES (PO) 32
1 INLEIDING
1.1 Het ketenoverleg
Sinds 2009 bestaat er structureel overleg tussen de schakels van de Belgische agrovoedingsketen, het zogenaamde ketenoverleg. Dit overleg is het resultaat van een vrijwillig initiatief van alle schakels uit de keten op interprofessioneel niveau. Het ketenoverleg bestaat uit voorzitters/ondernemers van BFA, het AGROFRONT (Algemeen Boerensyndicaat, Boerenbond en Fédération Wallonne de l’Agriculture), FEVIA, COMEOS, UNIZO en UCM. De organisaties wensen de samenwerking in de keten te verbeteren en goede commerciële relaties te stimuleren tussen alle operatoren met vrijwaring van de contractuele vrijheid.
Om dit verder te concretiseren werd overeengekomen om drie werven op te starten:
● de ontwikkeling van een gedragscode voor correcte en ethische handelspraktijken in de relatie tussen de agrovoedingsketen en de distributiesector,
● de valorisatie van bovenwettelijke kwaliteit,
● de studie van de mogelijkheid voor het afsluiten van interprofessionele akkoorden (IPA), binnen een Europese context, die de positie van de landbouwsector in de keten moet versterken.
De discussie over ‘valorisatie van bovenwettelijke kwaliteit’ begint met de juiste afbakening binnen bovenwettelijke kwaliteit tussen kwaliteit voor markttoegang en commerciële kwaliteit. Op 20 september 2010 werd het principe van enerzijds, een correcte verdeling van de meerkost doorheen de keten van kwaliteit voor markttoegang en anderzijds, een correcte verdeling van de meerkost en
–prijs doorheen de keten van commerciële kwaliteit, door alle partijen aanvaard. Met deze afbakening werd de weg vrijgemaakt voor de integratie van systemen van markttoegang in de private systemen van zowel de voedingsindustrie als de distributie. De ontwikkeling van een generiek lastenboek markttoegang voor rundvlees was een eerste belangrijke realisatie in dit proces.
1.2 Het ketenoverleg rundvlees
De ontwikkeling van de Belbeef Standaard (vroeger “Generiek lastenboek Rundvlees”) kwam tot stand binnen het ketenoverleg rundvlees dat als volgt samengesteld is: BFA, het Algemeen Boerensyndicaat, Boerenbond, Fédération Wallonne de l’Agriculture, Febev, Comeos, Colruyt, Delhaize, Carrefour en Codiplan.
1.3 Belbeef Standaard
De commercialisering van rundvlees werden in het verleden steevast gerealiseerd via de lastenboeken van de distributiesector. Deze lastenboeken verschilden qua vorm, maar nauwelijks qua inhoud. Deze vaststelling vormde de aanleiding om een generiek lastenboek te ontwikkelen dat het geheel van gemeenschappelijke eisen in de verschillende lastenboeken omvat om zodoende het beheer zowel voor de landbouwers als de distributeurs te vereenvoudigen. Immers het nadeel van meerdere naast elkaar bestaande systemen, is dat er sprake is van dubbele controles, staalnames, analyses en dus ook
kosten, omdat de meeste betrokkenen aangesloten waren bij meerdere systemen, om alzo de afzetmogelijkheden naar verschillende afnemers zo ruim mogelijk te houden.
Met deze Belbeef Standaard, wil het ketenoverleg in de agrovoedingssector de dubbelcontroles, dubbelanalyses en dubbele kosten vermijden.
De Belbeef Standaard, beheerd door de v.z.w. “Belbeef”, heeft als doel vereenvoudiging voor de rundveehouders, vermindering van kosten en markttoegang voor zij die deelnemen aan dit initiatief. Het “Belbeef-systeem” legt op geen enkele manier beperkingen op aan individuele distributeurs om de gemeenschappelijke eisen aan te vullen met specifieke commerciële eisen, uiteraard ten hunne laste.
Het basisprincipe dat gehanteerd wordt in het Belbeef systeem, is dat steeds moet voldaan worden aan de geldende wettelijke bepalingen. Daarom is het voor alle betrokken schakels, zijnde voederproducent, veehouder, slachthuis en uitsnijderij, een absolute noodzaak om gecertificeerd te zijn voor de autocontrole, volgens de sectorgids die zijn activiteiten afdekt (met uitzondering van de groothandelaars zonder fysieke activiteit, die enkel bij het FAVV moeten worden geregistreerd en waarvoor geen autocontrolecertificatie kan worden behaald). De dierenvoederleveranciers moeten voldoen aan de “Autocontrolegids dierenvoeders” (G-001). Voor de primaire productie betreft het de “autocontrolegids voor de primaire dierlijke productie” (G-040), voor de slachthuizen en de uitsnijderijen betreft het de “autocontrolegids voor slachthuizen, uitsnijderijen en inrichtingen voor de vervaardiging van gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren (G-018).
Dit basisprincipe wordt geïllustreerd in onderstaand schema:
TOELEVERING | PRODUCTIE | SLACHTHUIS/UITSNIJ DERIJ | |
BASIS | SG X-000 | XX X-000 | XX G-018 |
MARKTTOEGANG | FCA | CODIPLANplus Rund | FEBEVplus Rund |
In de meeste gevallen zal de audit voor de sectorgids enerzijds en de controle op de bovenwettelijke bepalingen opgenomen in de Belbeef Standaard anderzijds, tijdens één en hetzelfde controlebezoek kunnen plaatsvinden.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijfscertificatie en diercertificatie. Een veehouder die gecertificeerd is volgens de Xxxxxxx Standaard, kan ook runderen houden die niet in aanmerking komen om gevaloriseerd te worden binnen het Belbeef systeem, bijvoorbeeld wat opvolgingsperiode betreft. Aangezien enkel ter hoogte van het slachthuis kan nagegaan worden wat de toegepaste
opvolgingsperiode is, wordt deze diercertificatie uitgevoerd op slachthuisniveau, op basis van gegevens van Xxxxxxx.
Om bijkomende garanties te kunnen geven wat betreft het vrij zijn van toevoegingsmiddelen en contaminanten, is aan dit lastenboek een bemonsteringsplan gekoppeld, dat van toepassing is op alle deelnemers. Hierin is opgenomen hoeveel en welke analyses er jaarlijks precies dienen te gebeuren. De resultaten zijn binnen vastgelegde maximale termijnen beschikbaar op een centraal digitaal platform. Dit bemonsteringsplan is een dynamisch schema, dat naargelang nieuwe kennis, inzichten en analysetechnieken kan aangepast worden.
De praktische uitwerking van de controle en certificering, het bemonsteringsplan, certificatielooptijden , is opgenomen in een afzonderlijke certificeringsregeling.
Elke OCI die voldoet aan de door de beheerder vastgelegde voorwaarden en erkend is door het FAVV voor de certificering van de respectieve sectorgidsen, komt in aanmerking om audits volgens dit lastenboek uit te voeren en certificaten uit te reiken.
1.4 Voordelen voor de landbouw
De deelnemers aan het Belbeef systeem voldoen a priori aan de basiseisen die gesteld worden door de afnemers aan het product “rundvlees”. M.a.w., door aantoonbaar te voldoen aan de voorwaarden in het Belbeef Standaard, dus er voor gecertificeerd te zijn, verzekert de vleesveehouder zich van een potentiële afzet bij de deelnemende grootwarenhuisketens en beenhouwerijen.
De eisen van het Belbeef Standaard worden interprofessioneel besproken en vastgelegd.
Er wordt transparantie gecreëerd naar de landbouw over de beheers- en controlekosten. De certificatiekost (beheerkost en auditkost) van het lastenboek vermindert als gevolg van een groter aantal deelnemers. De vleesveehouder kan bovendien besparen op auditkosten doordat één audit voor de rundvleesproductie volstaat.
De vleesveehouder heeft uitzicht op een potentiële meerwaarde in het geval van bijkomende commerciële eisen gesteld door de retailer.
Andere bovenwettelijke kwaliteitssystemen (cf. BGA) kunnen steeds geënt worden op de Belbeef Standaard. Dit is kostenefficiënt voor alle schakels in de keten.
Indien de afnemer dat wenst kan hij bijkomende voorwaarden stellen, die dan als commerciële eisen bestempeld worden. Dit impliceert automatisch een commerciële onderhandeling over meerkosten en -opbrengsten. De vleesveehouder heeft in dat geval uitzicht op een potentiële meerwaarde.
1.5 Voordelen voor de slachthuizen, uitsnijderijen en groothandels
De slachthuizen verzekeren zich van marktconforme aanvoer van runderen.
De staalnamekosten kunnen geoptimaliseerd worden omdat de staalname in het kader van het sectoraal bemonsteringsplan gecombineerd kan worden met de staalname in het kader van het kwaliteitsborgingsysteem van de slachthuizen.
Dubbele controles voor verschillende systemen worden vermeden.
Eén uniek softwaresysteem, dat kan gebruikt worden door de bij Belbeef aangesloten slachthuizen, groothandels en uitsnijderijen, bundelt de gegevens voor de verschillende retailers.
1.6 Voordelen voor de distributie
Het systeem is gebaseerd op de autocontrole (ACS) wat betekent dat alle runderen op het bedrijf aan de wettelijke bepalingen moeten voldoen, niet enkel de dieren in afmestfase. Dit is een breder perspectief dan de vroegere systemen.
De retailer heeft een grotere keuze in het aantal bedrijven/dieren die voldoen aan de voorwaarden van markttoegang.
Voor de retailer vermindert de certificatiekost van commerciële eisen.
De analysekosten per karkas verminderen substantieel door het verhogen van het aantal runderen in het systeem en door de invoering van een sectoraal bemonsteringsplan, dat uitgewerkt werd in overleg met het FAVV en op basis van het advies van het Wetenschappelijk Comité.
Transparantie. Iedereen werkt met dezelfde gekende voorwaarden en de gegeneraliseerde analyseresultaten zijn voor de gebruikers beschikbaar.
De discussie over een eventuele meerwaarde voor extra commerciële eisen wordt geobjectiveerd.
Het systeem wordt beheerd door een centraal, nationaal orgaan waar alle partijen, dus ook de distributie, in vertegenwoordigd is.
2 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN PRODUCTIE
Algemene voorwaarden
Elke deelnemer aan de Belbeef Standaard, verbindt zich ertoe alle voor hem van toepassing zijnde regionale, nationale en Europese reglementering na te leven. Daarom moet elke schakel beschikken over een gecertificeerd autocontrolesysteem voor de activiteiten die door hem ontplooid worden en binnen het toepassingsgebied van dit lastenboek vallen.
Sinds de regionalisering van de bevoegdheden voor dierenwelzijn, zijn de wettelijke dierenwelzijnseisen uit de sectorgids overgeheveld naar het zogenaamde Codiplan Animal Welfare lastenboek (afgekort ‘CAW’). De inhoud hiervan werd ook aan de Vlaamse en Waalse dienst voor dierenwelzijn voorgelegd en goedgekeurd. Deelnemers aan de Belbeef Standaard moeten bijgevolg ook gecertificeerd zijn voor deze CAW, hoofdstuk ‘runderen’.
De voorwaarden die deel uitmaken van de sectorgids voor de primaire dierlijke productie, zijn hier niet overgenomen. De voorwaarden die deel uitmaken van de ‘CAW runderen’ zijn hier wel opgenomen. Deze zijn aangeduid met een letter ‘W’ (indien het normen betreft die in principe van toepassing zijn op alle diersoorten) en de letters ‘WB’ (indien specifiek van toepassing op runderen), en een getal.
Daarnaast zijn de bovenwettelijke bepalingen opgenomen. Deze zijn aangeduid met een code ‘Bx+’, waarbij “x” een oplopend nummer is. Het gewicht van de voorwaarde is met de letter ‘A’, ‘B’ of ‘C’ aangegeven. (Zie de certificeringsregeling voor de verklaring)
2.1 Bedrijfsregistratie
B1+ | De veehouder is correct geregistreerd en aangemeld bij Belbeef. Hij is terug te vinden in de Belbeefdatabank. | A |
De sanitair verantwoordelijke van het beslag beschikt daartoe over een door hem ondertekende en door XXXXXXX aanvaarde overeenkomst met BELBEEF. (Zie punt 4.2 van de certificeringsregeling). |
2.2 Identificatie & registratie van de dieren
Opvolgingsperiode
B2+ | De minimumduur van de opvolgingsperiode bedraagt 180 dagen (6 maanden) voor de mannelijke en 75 dagen (2,5 maanden) voor de vrouwelijke dieren. Indien de op het beslag aanwezige koeien rechtstreeks afkomstig zijn van een ander CodiplanPLUS Rund gecertificeerd beslag, blijft de totale duur van de opvolgingsperiode 75 dagen, maar wordt de opvolgingsperiode gespreid over beide beslagen, waarbij de koeien minimaal 60 dagen (2 maanden) op het laatste beslag aanwezig dienen te zijn. | A |
Om de nodige garanties te kunnen bieden wat betreft huisvesting, voeding, eventueel diergeneesmiddelengebruik en dierenwelzijn, is het noodzakelijk dat de dieren in het systeem een minimale periode op hetzelfde beslag verblijven alvorens geslacht te worden. De controles in het kader van dit lastenboek vinden dan ook plaats bij deze laatste schakel van de productie. Het CodiplanPLUS Rund certificaat wordt toegekend aan deze Vestigingseenheid. Het al dan niet voldoen van de dieren aan de Belbeef Standaard kan steeds door de veehouder gecontroleerd worden via het producentenportaal1 onder de tab “runderen”. De controle van dit punt gebeurt eveneens op slachthuisniveau. Dieren die niet aan deze regel voldoen worden uitgesloten uit het Belbeef systeem. | ||
B3+ | Er moet worden nagekeken of de geboortekenmerken van de bemonsterde dieren correct zijn wat het geslacht, het rastype en het haarkleed betreft. Daartoe controleert elke deelnemende veehouder minstens één keer per jaar de juistheid van de Sanitel-gegevens van zijn beslag. | A |
De veehouder moet minstens één keer per jaar de correctheid van de paspoorten van zijn runderen controleren. Dit kan op twee manieren: ● Elektronisch via de online toepassing. ○ Bij ARSIA is dit « CERISE ». In deze handleiding vindt u de te volgen procedure om uw registercontrole te melden. ○ Bij DGZ is dit « Veeportaal ». De handleiding voor het uitvoeren van de registercontrole via Veeportaal kan u terugvinden op de website van DGZ via volgende link. Tijdens de audit moet de veehouder de betrokken melding aan de auditor tonen. Dit kan ofwel rechtstreeks in de online toepassing ofwel via een afprint met vermelding van het meldingsnummer. ● Op papier. In dit geval moet de veehouder het afgedrukte register kunnen tonen met de handgeschreven verklaring dat alle runderen gecontroleerd en indien noodzakelijk (bij vaststelling van fouten) gecorrigeerd zijn. Wanneer op slachthuisniveau een fout op de Sanitelgegevens opgemerkt en gecorrigeerd dient te worden, informeert Xxxxxxx systematisch de OCI die het beslag gecertificeerd heeft. De OCI contacteert vervolgens de veehouder en vraagt een bijkomende registercontrole uit te voeren. De veehouders dienen vervolgens binnen de maand een schriftelijk bewijs hiervan aan te leveren. Dit gebeurt op volgende wijze: |
1 Toepassing die de veehouders toegang geeft tot de Belbeefdatabank, waar ze hun levende en binnen het Belbeefsysteem geslachte runderen kunnen consulteren, en kunnen vaststellen welke dieren “Belbeefwaardig” zijn, en of ze aan de bijkomende voorwaarden van de deelnemende retailers voldoen.
○ Door het opsturen van een kopie van de melding in de webtoepassing met melding van het meldingsnummer
of
○ Door het bezorgen van een kopie van het register waarop de controle van de runderen duidelijk zichtbaar is.
Veehouders die dit bewijs niet aanleveren zullen opgenomen worden in de 10% onaangekondigde controles zoals voorzien in de Belbeef Standaard.
Oorsprong van de dieren
Enkel dieren die geboren, afgemest en verwerkt zijn in België, komen in aanmerking om gecommercialiseerd te worden als Belbeefwaardige dieren. De controle van dit punt gebeurt op slachthuisniveau. Dieren die niet aan deze regel voldoen worden uitgesloten uit het Belbeefsysteem.
B4+ | Aangekochte dieren zijn bij voorkeur afkomstig van bedrijven die beschikken over een G- 040 autocontrolecertificaat of attest. | C | |
Om maximale garanties te kunnen bieden wat betreft de periode vóór de opvolgingsperiode, is het ten stelligste aan te bevelen dat aangekochte dieren afkomstig zijn van bedrijven die beschikken over een G-040 autocontrolecertificaat of attest, of een door het FAVV gevalideerd autocontrolesysteem voor wat betreft de activiteit “houden van productiedieren, runderen”. |
Uitsluiting
B5+ | Tijdelijke uitsluiting voor bedrijven die onder een versterkte controle van het FAVV vallen. Het betreft de codes H, N1 en N2 bij overtredingen betreffende niet-toegestane stoffen, en codes M1, M2 en R bij overtredingen betreffende toegestane stoffen. Deze code wordt in Sanitel geregistreerd en op de paspoorten van de runderen gedrukt. | A |
Zie KB van 27/02/2013 betreffende de controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in dierlijke producten, en de Omzendbrief (PCCB/S2/CRR/1034289) met betrekking tot de toepassing van het koninklijk besluit van 27/02/2013 betreffende de controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in dierlijke producten. Dieren afkomstig van bedrijven onder een dergelijke versterkte controle, zijn uitgesloten van het Belbeefsysteem. De betrokken bedrijven worden geschorst. Alvorens opnieuw binnen het systeem te kunnen leveren, moet de versterkte controle door het FAVV opgeheven zijn, en dient een nieuwe positieve CodiplanPLUS Rund -audit te hebben plaatsgevonden. |
Daartoe neemt de rundveehouder zelf het initiatief, door het bewijs van de opheffing van de versterkte controle aan Belbeef te bezorgen.
2.3 Dierenvoeder en drinkwater
De hieronder vermelde bepalingen zijn in het kader van de Belbeef Standaard van toepassing en controleerbaar op de gebruikte diervoeders tijdens de opvolgingsperiode (zie bepaling B2+).
B6+ | In geval van gerantsoeneerde (beperkte) voedering, moeten alle dieren een voederplaats ter beschikking hebben. Het voederen gebeurt met tussenpozen die bij hun fysiologische behoeften passen. | A |
Ofwel kunnen alle dieren tegelijkertijd eten (evenveel voederplaatsen als dieren), ofwel wordt ad libitum voedering toegepast, waarbij er continu voeder beschikbaar is. | ||
B7+ | Alle tijdens de opvolgingsperiode gebruikte zelf geteelde of bij collega landbouwers aangekochte voedermiddelen2 voor het diervoeder zijn bij voorkeur afkomstig van voor de Vegaplan Standaard gecertificeerde bedrijven of bedrijven die gecertificeerd zijn voor een gelijkwaardig, door de beheerder van het lastenboek aanvaard systeem. | C |
Ander aanvaard systeem is de G-040 Module B. | ||
B8+ | Alle tijdens de opvolgingsperiode gebruikte diervoeders3 (exclusief diegene vermeld onder punt 7), zijn afkomstig van FCA gecertificeerde bedrijven of bedrijven die gecertificeerd zijn voor een gelijkwaardig, door Ovocom aanvaard systeem. Zie de gelijkwaardige systemen per type voeder op de website van OVOCOM via volgende link: xxxx://xxx.xxxxxx.xx/Xxxxxxxxxxxxx_xxxxxx_xxxxxxx.xxxx?xxxxxxx | A |
De borgingspunten B7+ en B8+ worden gecontroleerd op basis van facturen en/of aankoopborderellen, leveringsbons en certificaten. | ||
Distributiesystemen | ||
B9+ | Voeder- en drinkinstallaties moeten zo ontworpen, gebouwd en geplaatst zijn dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water tot een minimum beperkt worden. | A |
2 voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels (cf. Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding)
3 Diervoeder: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering. (Cfr Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding)
2.4 Dierenwelzijn
HANDLING
W2 | De veehouder verplaatst zijn dieren zonder gebruik te maken van een scherp of snijdend voorwerp. Het materiaal dat bij deze verplaatsingen gebruikt wordt, is aangepast aan de grootte van het dier. | B |
Stalklimaat
B10+ | Het luchtvolume in afgesloten stallen bedraagt minimaal 15 m³/500 kg levend gewicht. Open frontstallen met vast, niet te openen windbreekscherm worden eveneens als afgesloten stallen beschouwd. | B |
Het luchtvolume in de stal wordt gemeten met een lasermeter. De formule l * b * h gedeeld door het aantal dieren = luchtvolume per dier, moet groter of gelijk aan 15 m³ zijn. | ||
B11+ | De ventilatie is toereikend: aan- en afvoer van lucht moet gelijkmatig verdeeld zijn over de gehele stallengte met het oog op een effectieve verluchting. | B |
W8 | Voldoende verluchting. Indien gebruik gemaakt wordt van een kunstmatig ventilatiesysteem dan: ✓ moet dit voorzien zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd als het hoofdsysteem uitvalt ✓ moet er een alarmsysteem zijn dat een signaal geeft wanneer het hoofdsysteem uitvalt ✓ moet dit alarmsysteem regelmatig worden getest. | B |
De stal moet goed verlucht worden – voor de afvoer van schadelijke gassen en vocht en voor de beperking van de staltemperatuur. De ventilatie verzekert luchtverversing zonder tocht. Een overdreven concentratie van bepaalde gassen – bijvoorbeeld methaan, koolzuur, ammoniak – kan schadelijk zijn voor de gezondheid van de dieren of de veehouder. Een te hoge vochtigheid bevordert de ontwikkeling van ziektekiemen. |
Huisvesting en maximaal toegelaten bezetting
W4 | Gebouwen zijn veilig en vrij van scherpe voorwerpen. De veehouder neemt dus de nodige voorzorgsmaatregelen om verwondingen bij de dieren te voorkomen. | A |
W5 | De inrichting van de stal – inclusief muren, vloeren, voeder- en drinkinstallatie – mag geen gevaar inhouden voor verwonding van de dieren. | A |
W6 | Elk dier moet over voldoende ruimte beschikken – om te rusten, op te staan, te bewegen, te eten en te drinken en zich te verzorgen | A |
Voldoende ruimte voorkomt agressie, irritatie en competitie. De afmetingen van de plaatsen zijn op het dier en het ras afgestemd, of op de bezettingsgraad in het geval van groepshuisvesting. | ||
W7 | Dieren die niet in gebouwen gehouden worden, moeten beschermd worden tegen ongunstige weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's. | B |
Voor dieren die buiten worden gehouden is er in het geval van weersomstandigheden die ongunstig zijn voor het dierenwelzijn, zoals overvloedige regen, sneeuwval en hitte, bescherming aanwezig in de vorm van natuurlijke of kunstmatige beschutting, of kunnen de dieren naar de stal gehaald worden. Alle dieren moeten zich tegelijkertijd tegen ongunstige weersomstandigheden kunnen beschermen. Dit kan bijvoorbeeld middels een schuilhok in de winter of schaduwplaatsen in de zomer. | ||
B12+ | Mannelijke dieren mogen niet aangebonden zijn, tenzij in quarantaine of herstel. | A |
B13+ | Vrouwelijke dieren mogen niet continu aangebonden zijn, tenzij in opvolging rond het afkalven, quarantaine of herstel, of tenzij er hiertoe een door de bedrijfsdierenarts schriftelijk bevestigde reden bestaat. | A |
B14+ | Ligmatten mogen enkel gebruikt worden bij vrouwelijke dieren. | A |
B15+ | Ligplaatsen moeten proper gehouden worden. Ze moeten in de afmestperiode minstens gedeeltelijk ingestrooid zijn, of voorzien zijn van een ligmat (enkel bij vrouwelijke dieren toegestaan). | B |
Propere ligplaatsen leiden tot propere dieren. | ||
B16+ | De ingestrooide oppervlakte bedraagt minimaal 3,25m² per dier van 500kg, plusminus 0,5m² per 100 kg meer of minder dan 500kg5. De dieren kunnen ongehinderd liggen, rechtstaan, en zich verzorgen. | B |
Tijdens de controle wordt de ingestrooide oppervlakte gemeten met behulp van een lasermeter en het aantal dieren per box geteld. De formule oppervlakte gedeeld door het aantal dieren = oppervlakte per dier, moet groter of gelijk aan 3,25 m² zijn. | ||
B17+ | Aangebonden dieren moeten minimaal 1,25 m²/500 kg levend gewicht ingestrooide ruimte beschikken (of ligmat bij vrouwelijke dieren). | B |
4 Zie hiertoe het vademecum van het FAVV voor propere dieren in het slachthuis. (xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/_xxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_XX_00-00-0000_xxx.xxx)
5 Gebaseerd op maar strenger dan de aanbevelingen uit de EFSA studie “The welfare of cattle kept for beef production”.
W9 | Voldoende verlichting ✓ De verlichting in de stal moet voldoende zijn en wordt aangepast aan het type dier. ✓ Indien het beschikbare natuurlijke licht niet voldoende is voor de ethologische en fysiologische behoeften van de dieren, moet geschikt kunstlicht aanwezig zijn. ✓ De dieren mogen niet voortdurend in kunstlicht of in duisternis gehouden worden. ✓ Er is voldoende (vaste of draagbare) verlichting voor een grondige controle van de dieren op elk willekeurig tijdstip. | B |
2.5 Diergezondheid
W1 | De veehouder volgt zijn dieren op. De algemene gezondheidstoestand van de dieren wordt dagelijks zorgvuldig geëvalueerd. | B |
De veehouder neemt de nodige voorzorgsmaatregelen om verwondingen bij de dieren te voorkomen – bijvoorbeeld door de verzorging van weiden en aangepaste verzorging van klauwen en hoornen. | ||
W3 | Zieke of gewonde dieren krijgen onmiddellijk een passende behandeling en worden indien nodig afgezonderd in een passend onderkomen met een aangepaste vloerbedekking. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet zo spoedig mogelijk een dierenarts worden geraadpleegd. Dieren die ernstig lijden, en waarbij geen verbetering in de gezondheidstoestand kan worden verwacht, worden zo snel mogelijk gedood of genoodslacht. Tot die tijd worden ze afgezonderd. | A |
B18+ | Indien door de veehouder of de dierenarts vastgesteld wordt dat bij de toediening van een diergeneesmiddel via injectie een naald afbreekt en in het dier blijft steken, zal de sanitair verantwoordelijke dit registreren en op het VKI document vermelden. | B |
Bij elke toediening van diergeneesmiddelen per injectie, bestaat er een risico dat de naald afbreekt. In het kader van de volksgezondheid is het absoluut noodzakelijk dat de volgende schakel hiervan verwittigd wordt. | ||
B19+ | Veehouders en dierenartsen wordt aanbevolen om bij voorkeur metaaldetecteerbare naalden te gebruiken. | C |
Bij het gebruik van metaaldetecteerbare naalden is de kans groot dat een naald in het vlees door een metaaldetector zal gedetecteerd worden, zodat deze nog kan verwijderd worden. | ||
B20+ | Veehouders die deelnemen aan het Belbeef lastenboek laten de verschaffer/dierenarts de verschafte antibiotica, in de databank “Bigame” (Wallonië) of “AB-Register” (Vlaanderen registreren. | B |
Door de systematische registratie van de toegediende antibiotica kunnen veehouder en dierenarts een beter inzicht krijgen op de hoeveelheid op het bedrijf gebruikte antibiotica. In een volgende fase zal hierop |
een benchmarking kunnen toegepast worden, zodat veehouders hun antibioticagebruik kunnen inschatten tegenover collega veehouders.
Toegelaten ingrepen
WB1 | Er worden geen andere ingrepen uitgevoerd dan deze die wettelijk toegestaan zijn. Er wordt hierbij een verdoving toegepast door de dierenarts indien dit vereist wordt volgens onderstaande tabel. | A | |
Ingreep | Voorwaarden | Verdoving en/of sedatie | |
Brandmerken | verboden | - | |
Vriesbranden | niet bepaald | niet bepaald | |
Castratie | via chirurgische methode of via hemostatische tang | verdoving vereist bij chirurgische ingreep sedatie vereist bij toepassing hemostatische tang | |
Vasectomie | niet bepaald | verdoving vereist | |
Verwijderen van bijtepels | via chirurgische methode of via hemostatische tang | sedatie vereist | |
Perforeren van neusseptum | alleen voor plaatsen van neusring bij stieren met gepaste tang | niet bepaald | |
Onthoornen | alleen indien noodzakelijk voor veiligheid van mens en dier | verdoving vereist | |
Verwijderen van hoorngroeipunt bij kalveren | alleen door middel van thermocauterisatie tot de leeftijd van twee maanden | verdoving vereist | |
Perforeren of inkepen van oren | alleen voor het plaatsen van oormerken en oorplaatjes | niet bepaald | |
W10 | Bij het behandelen worden de dieren zorgvuldig vastgemaakt met het oog op de veiligheid van dieren, personen en omgeving. De veehouder probeert opwinding, lijden en pijn bij de dieren te vermijden. | B |
Bescherming van dieren bij het doden
Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
De specifieke bepalingen bij noodslachtingen, waarbij eveneens bedwelming vereist is, is opgenomen in de module C van de G040, onder het punt 1.3.5 (V22).
WB3 | Xxxxxx worden uitsluitend gedood nadat ze zijn bedwelmd. | B |
Het “doden van dieren in noodsituaties” betreft het doden van dieren die zodanig gewond of ziek zijn dat dit met ernstige pijn of ernstig lijden gepaard gaat, terwijl er geen andere praktische mogelijkheid is om die pijn of dat lijden te verlichten. De in bijlage I vermelde methoden van de verordening CE 1099/20096 voor het bedwelmen van dieren, die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (“eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden. In de praktijk zijn de methoden voor het bedwelmen van een rund op het bedrijf beperkt tot het penetrerend penschiettoestel. Toegestane methoden van bedwelmen van runderen Naam Beschrijving Cruciale parameters Penetrerend Zwaar en onomkeerbaar letsel aan Plaatsing en richting van het schot penschiettoestel de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van een pen Adequate snelheid, lengte van penetrerend gedeelte en diameter van de pen Eenvoudige bedwelming gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s) Meer info en illustraties betreffende het bedwelmen en doden van landbouwhuisdieren is terug te vinden op de website van de Vlaamse Overheid, via volgende link: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxx-xxx-xxxxxxxxxxxxxx-xx-xxx-xxxxxxxxxxxxxxx | ||
W21 | Het doden van dieren mag uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over voldoende bekwaamheid beschikt. | B |
2.6 Duurzaamheid
B21+ | De vleesveehouder duidt in de checklijst 'duurzaamheidsmonitor' aan welke duurzaamheidsinitiatieven hij toepast op zijn bedrijf en heeft hiertoe de gevraagde bewijzen verzameld. De ingevulde checklijst is gehandtekend. | A |
Via een efficiënt gebruik van meststoffen, water, gewasbeschermingsmiddelen, energie, de productie van duurzame energie e.d.m. kan de vleesveehouderij bijdragen aan een duurzame productie. Om de te kunnen inventariseren wat de deelnemende vleesveehouders reeds toepassen op hun bedrijf, zijn verschillende mogelijke werkwijzen en toepassingen samengebracht in de zogenaamde duurzaamheidsmonitor. De duurzaamheidsinitiatieven zijn ingedeeld in volgende rubrieken: dierengezondheid, dierenwelzijn, energie, biodiversiteit, milieu en omgeving, dierenvoeding, bodem, water, sociaal en economisch. |
6 xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/XxxXxxXxxx/XxxXxxXxxx.xx?xxxxXX:X:0000:000:0000:0000:XX:XXX
2.7 Autocontrole
B22+ | Elke deelnemende veehouder moet beschikken over een gevalideerd autocontrolesysteem. | A |
Er kan pas een CodiplanPLUS Rund certificaat uitgereikt worden, wanneer de veehouder beschikt over een G-040 certificaat of attest. De einddatum van het CodiplanPLUS Rund certificaat moet immers gelijk zijn aan dat van het autocontrolecertificaat of attest. |
2.8 Transport van dieren door de veehouder
Onder de punten W11 tem W19 zijn enkel de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het dierenwelzijn tijdens transport en die betrekking hebben op elk type vervoer (commercieel, beperkt commercieel of niet commercieel vervoer).
W11 | Dieren zijn geschikt voor vervoer. Zieke of gewonde dieren mogen niet vervoerd worden, tenzij in volgende uitzonderingsgevallen: ✓ het gaat om licht gewonde of zieke dieren waarvoor het vervoer geen bijkomend lijden veroorzaakt, ✓ het vervoer van een individueel dier met het oog op diergeneeskundige verzorging. | B |
W12 | Volgende dieren mag je niet vervoeren: • Dieren waarvan de navel nog niet is geheeld • Drachtige dieren waarvan de draagtijd voor 90 % of meer gevorderd is • Vrouwelijke dieren die in de voorbije 7 dagen hebben geworpen • Dieren die niet in staat zijn zelfstandig of pijnloos te lopen Dieren met ernstige open wonden of een prolaps vertonen. | B |
Zie voor meer info betreffende de geschiktheid van runderen voor transport de website van de Vlaamse dienst voor dierenwelzijn: xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxx-xxxxxxxx-xxxx-xxxxxxxxx, en de brochure die hierover verschenen is : xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx/xxxxx/XXXXXX%00Xxxxxxxxxx%00Xxxxx_XX. pdf | ||
W13 | Gedurende het transport mogen geen kalmeermiddelen noch elektrische drijfmiddelen worden gebruikt. | B |
Aan te vervoeren dieren mogen alleen kalmerende middelen worden verstrekt als dat voor het welzijn van de dieren strikt noodzakelijk is. Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, wordt zo veel mogelijk vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Ook wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend. | ||||
W14 | Respect voor het welzijn van de dieren gedurende het vervoer; rustig rijden, kortste en meest passende weg verkiezen. | B | ||
Hou de reistijd zo kort mogelijk door voor de kortste geschikte weg te kiezen. Hanteer een rustige rijstijl om geen bijkomende stress te veroorzaken. | ||||
W15 | De vervoermiddelen zijn zo ingericht en onderhouden dat ze geen verwondingen en onnodig lijden van de dieren veroorzaken en hun veiligheid gegarandeerd is. | B | ||
W16 | De vervoermiddelen moeten een antislipvloer hebben. | B | ||
W17 | Er is voldoende verluchting. | B | ||
WB2 | Laadbruggen mogen voor runderen niet steiler dan 26 graden 34 minuten, oftewel 50 %. Wanneer de hellingsgraad meer dan 10 graden is, oftewel 17,6 %, moet de laadbrug voorzien zijn van een systeem, bijv. dwarslatten, waardoor de dieren gemakkelijk en zonder risico of problemen het voertuig in en uit kunnen lopen. | B | ||
W18 | Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of met samengebonden poten worden aangebonden. | B | ||
W19 | Dieren hebben voldoende vloeroppervlakte en stahoogte. Er is voldoende ruimte aanwezig boven de dieren zodat wanneer ze rechtop staan in hun natuurlijke houding ze geen hinder ondervinden in hun bewegingen | B | ||
De geldende bezettingsnormen tijdens rundveetransport zijn: | ||||
Type dier | Gewicht (kg) | Min. oppervlakte (m²/dier) | ||
Fokkalveren | 50 | 0,30 tot en met 0,40 | ||
Middelgrote kalveren | 110 | 0,40 t/m 0,70 | ||
Zware kalveren | 200 | 0,70 t/m 0,95 | ||
Middelgrote runderen | 325 | 0,95 t/m 1,30 |
Grote runderen | 550 | 1,30 t/m 1,60 | ||
Zeer grote runderen | meer dan 700 | meer dan 1,60 |
W20 | Bestuurders die een commercieel vervoer uitvoeren, en verzorgers die een commercieel vervoer vergezellen, moeten beschikken over een "Getuigschrift van vakbekwaamheid”. Dit getuigschrift vermeldt voor welke diersoorten het getuigschrift geldig is, en is geldig in alle landen van de Europese Unie. Om dit getuigschrift te behalen, dienen de kandidaten te slagen voor een examen. Opleidingen en examens hiervoor worden in Vlaanderen georganiseerd door DGZ, en in Wallonië door CER. | A |
We spreken van commercieel vervoer, wanneer aan minstens één van de onderstaande voorwaarden voldaan is: • bij vervoer van dieren van een derde • bij vervoer van één of meerdere dieren naar het slachthuis over een afstand van > 50km • vervoer naar commerciële verzamelingen zoals markten • halen (aankoop) of brengen (verkoop) van meerdere fokdieren over een afstand van > 50km • halen (aankoop) of brengen (verkoop) van één of meerdere dieren over een afstand van > 50km In deze gevallen wordt je aanzien als professioneel vervoeder, waarvoor extra bepalingen gelden, zoals een toelating van het FAVV, een transportregister, reiniging van de transportmiddelen, getuigschrift van vakbekwaamheid e.d.m. |
3 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN TRANSPORT (commercieel vervoer)
Elke deelnemer die transport voor levende dieren uitvoert in kader van FEBEVPLUS, verbindt zich ertoe alle voor hem van toepassing zijnde regionale, nationale en Europese reglementering na te leven.
II.1 | De controle op de conformiteit van het transport wordt uitgevoerd ter hoogte van het slachthuis. Elk transportbedrijf dat instaat voor vervoer van levende dieren dient aan de wettelijke eisen inzake vervoer van levende dieren te voldoen en de nodige inspanningen te leveren om de dieren in de best mogelijke condities op te halen en finaal af te leveren aan het slachthuis. | B |
● Het slachthuis moet zich vergewissen van de aanwezigheid van volgende elementen bij de receptie van de dieren: Getuigschrift van vakbekwaamheid van dierenvervoer voor chauffeur en actieve bijrijder + update bij elke wijziging . ● De goedkeuring door de bevoegde overheid van transporteurs en transportmiddelen. ● Ingeval van gebruik van vaste transporteurs, transportmiddelen en chauffeurs kan deze informatie op voorhand worden opgevraagd door het slachthuis. De correctheid van de overgemaakte informatie wordt getoetst door de slachthuisuitbater. De controle dient te worden geregistreerd in het kwaliteitssysteem. ● In geval van slachthuizen die slachten voor derden moeten de punten II.2 tot II.5 geborgd zijn in een overeenkomst met de verantwoordelijke van de dieren op het moment van aankomst in het slachthuis. De verantwoordelijke in deze is de opdrachtgever die de dieren in het derde slachthuis laat slachten. ● Na het lossen van de dieren moeten de transportmiddelen in de daarvoor voorziene reinigingsplaats worden gereinigd en ontsmet. | ||
II.2 | Elke exploitant is door het FAVV goedgekeurd. | A2 |
Een kopie van de officiële toelating voor de activiteit “Lang of kort transport van landbouwhuisdieren” moet bewaard worden in het vervoermiddel. | ||
II.3 | De reglementeringen betreffende het welzijn van dieren tijdens het transport dienen strikt nageleefd te worden. Het slachthuis controleert de handelingen van de chauffeur tijdens het lossen (controle ter plaatse, via camerabeelden, etc.) | A2 |
Ten einde zoveel mogelijk stress te vermijden, wordt speciale aandacht geschonken aan volgende punten: ● De afgelegde weg dient zo kort mogelijk te zijn, en de transporttijd mag nooit meer dan 8u bedragen. ● Hanteer een rustige rijstijl om geen bijkomende stress te veroorzaken. ● Er dient een fysieke scheiding tussen dieren afkomstig van verschillende groepen of beslagen op hetzelfde transport toegepast te worden. |
● De maximale bezettingsdichtheid moet gerespecteerd worden, Categorie Gewicht bij Oppervlakte in m² per dier benadering Xxxxx Xxxxxxxx 000 kg 1,30 tot 1,60 Zeer grote runderen >700 kg > 1,60 ● Het gebruik van kalmeermiddelen is verboden, ● Het gebruik van elektrische drijfmiddelen is verboden, tenzij in noodgevallen, en beantwoordend aan bijlage III, punt 1.9, van de Verordening EG 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. Onder een volwassen dier wordt een dier verstaan dat geslachtsrijp en volgroeid is. Als de prikker gebruikt wordt, mogen de schokken enkel toegediend worden op de spieren van de achterpoten en mogen ze niet langer duren dan 1 seconde. Tussen het toedienen van twee schokken moet er minstens 5 seconden verstrijken. Als een dier na het toedienen van 2 schokken nog steeds niet reageert, ook al heeft het voldoende plaats om zich voort te bewegen, mogen er geen bijkomende schokken meer worden toegediend en moet er een andere oplossing worden gezocht. Een gebruik van de prikker bij meer dan 10 % van de dieren wordt als systematisch beschouwd en mag dus niet. Om een systematisch gebruik van de prikker te vermijden mogen de personeelsleden deze niet continu in de hand houden, aangezien dit automatisch tot overgebruik leidt. De prikker mag enkel in de hand genomen worden als er nood aan is (bvb. voor een gevaarlijk dier) en dient daarna weer opzij gelegd te worden. De eigenaar van de dieren of de transporteur dient elke afwijking die aan invloed heeft op het welzijn van de dieren te melden aan het slachthuis. Het gebruik van een stok dient in eerste instantie voor de bescherming van de operator, maar kan op een bewuste manier ook gebruikt worden voor het drijven van de dieren (richting geven, voortdrijven door zachte aanraking). Het gebruik ervan mag in geen geval schade noch bijkomende stress toebrengen aan het dier. Onder geen beding mag een stok worden gebruikt om een dier te slaan of op gevoelige plaatsen te porren. | ||
II.4 | Chauffeurs en begeleiders moeten over een vakbekwaamheidscertificaat beschikken. | A2 |
Dit certificaat, afgeleverd door de bevoegde gewestelijke instantie (DGZ in Vlaanderen, CER Groupe in Wallonië) is uniek, persoonlijk en heeft een onbeperkte geldigheidsduur. Op dit document staan de diersoorten waarvoor de kandidaat bij het examen is geslaagd. Ingeval van nachtelijke aanvoer moeten hiervoor ook de nodige schriftelijke afspraken (vb. contract) gemaakt zijn tussen de chauffeurs, begeleiders en het slachthuis. |
II.5 | De transporteur dient te beschikken over een noodplan, om zowel de chauffeur als het transportbedrijf voor te bereiden op een eventueel noodgeval. | B |
Het noodplan dient steeds in de vrachtwagen aanwezig te zijn en omvat volgende zaken: • Welke potentiële risico’s kunnen een noodgeval veroorzaken? • Wat kan gedaan worden ingeval van een voorval? • Wat zal er ondernomen worden? • Hoe het risico verkleinen waar mogelijk? Door het treffen van de nodige voorbereidingen kan de transporteur op een doeltreffende wijze reageren en zal de impact van het voorval of ongeval kunnen verminderen. Het noodplan bevat volgende elementen (te documenteren vanuit de omgang met het dier): • Beschrijving van hoe de communicatie verloopt tussen de chauffeur en het transportbedrijf • Contactgegevens voor noodgevallen (politie, nooddiensten, slachthuizen, dierenarts, overheid, verzekeringen, etc.) • Vervangingsregeling bij pech aan het voertuig • Oplossingen voor herstelling ingeval van schade aan het voertuig • Oplossingen voor het lossen van dieren ingeval van vertragingen of nood, met een identificatie waar dieren eventueel kunnen worden gelost. • Oplossingen voor de voorziening van water, voeder en strooimateriaal ingeval van onvoorziene langdurige vertragingen • Andere zaken die essentieel zijn om de dieren niet onnodig te laten lijden als gevolg van vertragingen tijdens transport. | ||
II.6 | De chauffeur vergewist zich van de geschiktheid van de dieren voor transport | A2 |
De chauffeur beschikt over informatie en kennis om de geschiktheid tot transport te beoordelen. De leidraad “Practical guidelines to assess fitness for transport of adult bovines”7 kan een handig hulpmiddel zijn om de geschiktheid tijdens transport te beoordelen. |
7 Practical guidelines to assess fitness for transport of bovines
4 VOORWAARDEN OP NIVEAU VAN SLACHTHUIZEN EN UITSNIJDERIJEN
Om een Belbeef certificatie te verwerven moet een bedrijf FEBEVPLUS gecertificeerd zijn, daarenboven is eveneens een certificatie voor de module Belbeef vereist. Het FEBEVPLUS lastenboek met de daarbij horende modules moet als basis worden gezien voor het uitvoeren van de certificatie. In dit lastenboek worden nogmaals alle FEBEVPLUS normen opgenomen die minstens van toepassing zijn voor het behalen van een Belbeef certificatie.
Algemene voorwaarden
Elke deelnemer aan de Belbeef Standaard, verbindt zich ertoe alle voor hem van toepassing zijnde regionale, nationale en Europese reglementering na te leven. Deze geldt als minimumnorm en betreft meer bepaald de toepassing van de voorschriften m.b.t.:
• de wettelijk verplichte erkenningen of toelatingen,
• de bouw- en milieuvergunningen,
• de karkasclassificatie,
• de etikettering,
• de omstandigheden van productie, opslag, transport, commercialisering en hygiëne met betrekking tot vlees, gehakt en vleesbereidingen doorheen de ganse productiekolom (werkplaats, opslagruimte, verkooppunt, …),
• het dierenwelzijn,
• de autocontrole en traceerbaarheid,
• de meldingsplicht naar de overheid,
• de wettelijke bepalingen inzake verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de producten van de landbouw, tuinbouw en agrovoeding
• …
De voorwaarden die deel uitmaken van de generieke autocontrole gids voor de slachthuizen, uitsnijderijen en inrichtingen voor de verwerking van vlees (G-018), zijn hier niet overgenomen. Conformiteit met betrekking tot deze voorwaarden zijn wel een basisvereiste voor een FEBEVPLUS certificatie.
Management commitment
III.1.2.1 | De beleidsverklaring omvat minimaal het engagement van de directie met betrekking tot voedselveiligheid, duurzaamheid, kwaliteit en dierenwelzijn alsook de wijze waarop dit engagement in de praktijk wordt omgezet | A2 |
• Het bedrijf beschikt over een schriftelijke beleidsverklaring die door de exploitant is ondertekend. • Het bedrijf toont aan op welke wijze dit beleid wordt vormgegeven, m.a.w. hoe dit in de praktijk wordt omgezet. |
• Het bedrijf kan aantonen hoe het beleid wordt overgebracht naar het personeel. • Het beleid maakt het voorwerp uit van regelmatige toetsing waarbij de resultaten via de vergaderstructuren van het bedrijf met het senior management worden besproken. | ||
III.1.2.2 | Het bedrijf heeft SMART doelstellingen geformuleerd om vorm te geven aan het beleid. | A2 |
• De elementen uit de beleidsverklaring geven aanleiding tot de conceptie van doelstellingen verbonden aan minimaal voedselveiligheid, duurzaamheid, kwaliteit en dierenwelzijn. • Deze doelstellingen zijn smart (Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realiseerbaar, Tijdsgebonden). | ||
III.1.2.3 | De directiebeoordeling omvat bovenop de eisen van standaardeigenaars een analyse van de tekortkomingen die vastgesteld werden door de diverse overheidsdiensten (FAVV, inspectiedienst dierenwelzijn, etc.) | A2 |
• Tekortkomingen afkomstig van officiële instanties alsook de interne opvolging dienen deel uit te maken van de directiebeoordeling. • Bij het vaststellen van structurele tekortkomingen voorziet de directie de nodige acties om de basisoorzaak te achterhalen en te streven naar definitieve oplossingen. | ||
III.1.2.4 | Het bedrijf beschikt over een organigram dat ook de communicatiekanalen beschrijft op vlak van voedselveiligheid en dierenwelzijn tussen verantwoordelijke en senior management. | A2 |
• Het organigram omvat een overzicht van de rapporteringskanalen binnen het bedrijf. • Het organigram toont aan dat de functies verbonden aan voedselveiligheid en dierenwelzijn een rechtstreekse communicatie/rapporteringsbevoegdheid hebben aan het senior management. • De functiebeschrijving van voormelde posten onderlijnt hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden en bevestigt hun rapporteringsbevoegdheid aan senior management. • Het bedrijf toont aan dat er gestructureerd overleg plaats vindt met senior management van de diensten kwaliteit en dierenwelzijn. |
Crisisbeheer
III.1.2.5 | Xxxx exploitant beschikt over een crisisdraaiboek | A2 |
Dit crisisdraaiboek omvat: • Een procedure die beschrijft hoe het bedrijf bij onvoorziene incidenten zijn activiteiten zal organiseren - heroriënteren • Een overzicht van ICE (In Case of Emergency) contacten van klanten, leveranciers, FEBEV |
• De werking van het crisisdraaiboek kan het voorwerp uitmaken van een dry run, door FEBEV georganiseerd. | ||
III.1.2.6 | Elk incident dat een impact kan hebben op de sector en/of media-exposure kan genieten, wordt aan FEBEV gemeld. | A2 |
● FEBEV wordt ingelicht indien zich een incident voordoet. FEBEV maakt een inschatting in welke mate het incident een negatieve impact kan hebben op de sector als dusdanig om verdere acties te organiseren/coördineren. ● Onder incidenten verstaan wij volgende situaties : o Inroepen meldingsplicht in kader van voedselveiligheid (vb. een recall met meldingsplicht,…) o Langdurige (> 48u) pannes (vb. structurele technische problemen met classificatietoestellen, een brand,…) o Incidenten in kader van dierenwelzijn (ontvangen van een PV) o Incidenten in kader van controles (P0, P15, P30 en (intentie tot) opschorting ACS) |
Erkenning(en) en certificatie
IV.1.1.1.1 | Elke exploitant is bij Belbeef aangemeld. | A2 |
De exploitant heeft een door hem ondertekend aanmeldformulier met de noodzakelijke gegevens ingestuurd bij Belbeef | ||
III.1.1.1 | Elke exploitant moet over een erkenning beschikken vóór zijn certificatie. | A2 |
● De slachthuizen, de uitsnijderijen en de inrichtingen voor de vervaardiging van vlees moeten voorafgaandelijk een erkenning door de bevoegde autoriteit bekomen. ● De officiële erkenningsbrief voor alle activiteiten moet bewaard worden in de inrichting. ● De exploitant heeft een door hem ondertekend aanmeldformulier met de noodzakelijke gegevens ingestuurd bij Belbeef. |
Autocontrole - HACCP
Validatie autocontrolesysteem | ||
III.1.1.2 | Elk slachthuis en/of uitsnijderij moet beschikken over een gevalideerd ACS. | A2 |
● Elk slachthuis of uitsnijderij moet beschikken over een gecertificeerd of gevalideerd autocontrolesysteem gebaseerd op de Autocontrolesectorgids G018 voor de activiteiten die door hem ontplooid worden | ||
GFSI standaard |
III.1.1.3 | Elk slachthuis en/of uitsnijderij moet ook gecertificeerd zijn voor een GFSI standaard (BRC, IFS, GRMS, FSSC 22000) of een IFS/BRC global market standaard. | A2 |
● Om bovengenoemde validatie of certificatie aan te tonen, moet de betreffende schakel tijdens de controle minstens een geldig door het certificatie-organisme afgeleverd certificaat of validatiebewijs kunnen voorleggen, tenzij bij een gecombineerde initiële audit. ● 1 audit tijdens een certificatiecyclus (periode van 3 jaar) moet onder onaangekondigde vorm plaatsvinden. ● Er is de mogelijkheid om een gecombineerde audit uit te laten voeren met zowel ACS als GFSI standaard. | ||
IV.1.1.1.2 | Elke exploitant moet beschikken over een geldig FEBEVPLUS-certificaat. | A2 |
Elke exploitant moet voldoen aan al de bovenstaande voorwaarden van het FEBEVPLUS-lastenboek. | ||
III.1.1.4 | Instandhouding van de certificatie FEBEVPLUS | A1 |
Elke deelnemer is verplicht om zijn eigen certificatie in stand te houden. Hiertoe moet hij tijdig de nodige audits inplannen en laten uitvoeren. Bij een vervallen certificaat moet FEBEV vzw op de hoogte worden gesteld en moet er een nieuwe initiële audit worden uitgevoerd. | ||
III.1.1.5 | Tekortkomingen waargenomen tijdens de audits. . | B |
De exploitant moet aantonen dat tekortkomingen die door derde partijen worden vastgesteld op een adequate wijze worden opgevolgd en binnen de door hen vastgestelde termijnen worden opgelost. |
Traceerbaarheid
III.1.4.1 | Elke exploitant moet beschikken over een afdoend traceerbaarheidssysteem. | A2 |
● Elke exploitant moet beschikken over systemen (IN/OUT-systemen) of procedures waarmee het ontvangen en afgevoerde vlees wordt geregistreerd. Hij moet ook beschikken over systemen of procedures waarmee het verband kan worden gelegd tussen de aangevoerde en afgevoerde producten en waarmee de producten in alle stadia van productie, verwerking en distributie traceerbaar zijn. ● De exploitant moet minstens jaarlijks zijn traceerbaarheidssysteem testen aan de hand van een massabalans. | ||
IV.1.1.2.1 | Al het ontvangen en geleverde vlees moet in de Belbeef-databank geregistreerd worden. | A2 |
Tijdens de audit, wordt de correcte en regelmatige toewijzing van vlees via de Belbeef databank gecontroleerd door middel van controle via massabalans. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar het correct en systematisch registreren van de leveringen aan de deelnemende afnemers van Belbeef |
vlees. De traceerbaarheidscontroles zijn gebaseerd op waarnemingen en registraties van de auditor gedaan tijdens de rondgang en fysieke controle van het productieproces. De registratie van de leveringen in de databank moet afgerond zijn voor het vertrek van de karkassen of het vlees. De exploitant is gehouden ook zelf min. 2 keer per jaar een massabalans oefening uit te voeren. | ||
IV.1.2.2.3 | Bewaring van het oor met oormerk tot minstens 7 weken na slachtdatum, of een alternatief door Xxxxxxx aanvaard systeem, zoals pennetjes van IdentiGEN. | 2A2 |
Het oor met oormerk dient aan het karkas te blijven tot op het moment dat de vier kwartieren van het karkas eenduidig geïdentificeerd zijn volgens de wettelijke bepalingen ter zake. Met het oog op identificatiecontroles moet het oor met oormerk tot minstens 7 weken na slachtdatum in het slachthuis bewaard worden in de diepvries. Op aanvraag moet het oor binnen de 3 werkdagen beschikbaar zijn. Indien een erkend alternatief systeem gebruikt wordt, moet de koppeling tussen het identificatienummer van het staal en het Sanitel oornummer eenduidig gemaakt worden, en moet het staalidentificatienummer geregistreerd worden in de Belbeefdatabank. | ||
III.1.4.2 | De handelsdocumenten moeten correct worden ingevuld waaruit de traceerbaarheid van de producten ondubbelzinnig blijkt. | B |
Bij levering van karkassen, vlees of verder bewerkte producten aan een volgende schakel (groothandel, uitsnijderij of detailhandel) dient de vleesleverancier steeds een uniek genummerde leveringsbon te voorzien. Een dubbel van deze leveringsbon dient tot minstens 2 jaar na de levering door de vleesleverancier en de ontvanger bewaard te worden. . | ||
IV.1.1.2.2 | De handelsdocumenten moeten correct worden ingevuld waaruit de traceerbaarheid van de producten ondubbelzinnig blijkt. | B |
Zowel op de leveringsbon als op de factuur moet duidelijk worden gespecificeerd worden dat het over Belbeef rundvlees gaat (of over een hoger label dat op de Belbeef standaard is gebaseerd). Bovendien moet op de leveringsbon minstens de leveringsdatum, de geleverde hoeveelheid (in kg), het (de) overeenkomstige oormerknummer(s) en/of (meng)lotnummer(s) en bestemming vermeld staan |
Dierenwelzijn (slachthuis)
III.2.1.1 | Het bedrijf dient te beschikken over een AWO officer | A2 |
• Het bedrijf dient minimaal te beschikken over een AWO (Animal Welfare Officer) kwalificatie verstrekt door een erkend orgaan alsook een vervanger. • Indien de AWO een externe medewerker betreft, is er een contract aanwezig met de betrokkene inclusief een beschrijving van zijn/haar functie. |
• De AWO dient bijscholingen te volgen die door de bevoegde overheid en/of FEBEV worden georganiseerd. Deze bijscholingen zijn geregistreerd en bestaat uit een minimum van 6 uur bijscholing per 5 jaar. Deze bijscholing is nodig om de geldigheid van het certificaat te kunnen verlengen. • De AWO of zijn of haar vervangers dienen dagelijks en dit voor minstens 50% van de slachttijd aanwezig te zijn op de slachtvloer en het welzijn opvolgen in het slachthuis. Tijdens dit toezicht, dient er specifiek aandacht te worden besteed aan het lossen, het drijven, de wachtruimte, de verdoving en het steken van de dieren. | ||
IV.1.2.1.1 | Het slachthuis past de praktijk van verdoofd slachten toe. | A2 |
Het slachthuis past de praktijk van verdoofd slachten (verdoven gevolgd door steken, dood door verbloeding) toe in het kader van runderen die in aanmerking komen voor commercialisatie onder de Belbeef standaard. | ||
III.2.1.2 | Het slachthuis is verplicht de wetgeving in het kader van dierenwelzijn te respecteren. Hiertoe dient de operator een dierenwelzijnsbeleid ingevoerd te hebben in zijn autocontrolesysteem. | A2 |
• Het slachthuis moet conform werken volgens de wetgeving rond dierenwelzijn (EG verordening 1099/2009) Alle dieren worden kalm, stil, kordaat en met respect behandeld, waarbij onnodige opwinding en stress wordt voorkomen. Het is verboden om: a) de dieren te slaan of te schoppen; b) op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uit te oefenen dat het de dieren vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent. c) de dieren bij kop, oren, poten of staart op te tillen of voort te trekken, d) prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken; e) de staarten van dieren om te draaien, te verbrijzelen of te breken of de dieren in de ogen te grijpen; f) elke andere vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te veroorzaken • Een dierenwelzijnsbeleid is aanwezig en is structureel ingebed in het autocontrolesysteem van de operator. Een register van corrigerende maatregelen is aanwezig en kan worden getoond tijdens |
8 xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxx-xxxxxxx/XX/XXX/XXX/?xxxxXXXXX:00000X0000&xxxxxXX
de audit. De AWO kan eveneens aantonen wanneer deze lijst naar de betrokken dienst is doorgestuurd. • De borging van het dierenwelzijn dient aantoonbaar te zijn via onder meer: o Dagelijkse controles met registratie van het welzijn van de dieren alsook van de goede werking van de primaire en secundaire systemen van verdoving. o Maandelijkse infrastructuuraudits en toetsing van de goede uitvoering van de dagelijkse controles op het terrein o Interne audits o Personeelsopleiding o De aanwezige procedures en instructies | ||
III.2.1.3 | Elk personeelslid dient over een vakbekwaamheidsattest te beschikken, verstrekt door de bevoegde overheid en is adequaat opgeleid. | A2 |
• De bevoegde overheid verstrekt het attest van vakbekwaamheid na een gunstige toetsing. Alle operatoren die in contact komen met levende dieren dienen over dit attest te beschikken. • De exploitant voorziet in opleiding voor het personeel dat met levende dieren in contact komt, en dit minimum jaarlijks. De opleiding dient als lesmateriaal gebruik te maken van de verbeterpunten die vastgesteld werden tijdens de dagdagelijkse werking van het bedrijf. | ||
III.2.1.4 | Het slachthuis voorziet in de installatie van camera’s (cfr. Sectorconvenant tussen FEBEV en de Minister van dierenwelzijn, 04/2017), en dit minimaal op volgende locaties: Loszone, stallen, drijfgang, verdovingsinstallatie en steekplaats. | A24 |
• Het bedrijf respecteert hierbij de reglementering in het kader van de bescherming van de privacy. • De bewaarduur van de beelden is vastgelegd op 14 dagen en heeft als primair doel verificatie mogelijk te maken alsook opleiding van stalpersoneel. • De camera’s worden zodanig gepositioneerd zodat er een vrij zicht is op de processen. • De AWO heeft toegang tot de beelden en staat nominatief op de lijst van gemachtigden die toegang hebben tot de beelden. | ||
III.2.1.5 | Elke inbreuk in het kader van dierenwelzijn vastgesteld ter hoogte van de stalomgeving wordt onverwijld overgemaakt aan de bevoegde overheidsdienst. In samenspraak met deze laatste wordt beslist op welke wijze er met het dier dient te worden omgegaan. Ingeval van afwezigheid van de bevoegde dienst wordt deze beslissing door de animal welfare officer of zijn aangestelde genomen, waarbij alle nodige informatie (foto’s omschrijving van de situatie of het probleem, etc.) wordt overgemaakt aan de bevoegde dienst ter opmaak van het informatieformulier waardoor identificatie van de verantwoordelijke partij wordt vereenvoudigd. | A2 |
Het bedrijf kan aantonen via zijn autocontrolesysteem dat meldingen worden overgemaakt aan de bevoegde diensten. Voor meldingen waarvoor de exploitant zelf moet instaan voor opvolging kan |
aantoonbaar gemaakt worden dat de grondoorzaak is achterhaald en gepaste actie werd ondernomen. Niet dringende meldingen worden in het register gerapporteerd en periodiek overgemaakt aan de betrokken dienst. Dringende meldingen worden onverwijld overgemaakt aan de bevoegde overheidsdienst voor de opmaak van het informatieformulier. | ||
III.2.3.1 | Periodieke terugkoppeling van de slachtgegevens in kader van tekortkomingen bij aanlevering. | A2 |
Elk FEBEVPLUS slachthuis is eraan gehouden duidelijke terugkoppeling te geven van de slacht- en /of keuringsgegevens in kader van de met de sector vastgelegde tekortkomingen met betrekking tot het aanleveren. Deze terugkoppeling dient minstens 1 maal per jaar te gebeuren aan de betrokken leverancier (veehouder en/of transporteur). Deze eis is van toepassing op alle dieren die in een FEBEVPLUS slachthuis worden geslacht. Dierspecifieke tekortkomingen: • Vuile dieren • Kleine ID-gebreken ( overschrijvingen, ontbreken van gegevens, ontbreken geel vignet,…) • Inbreuken dierenwelzijn • Grote ID-gebreken ( verkeerde kaart, ontbreken van VKI, foutieve informatie op officiële documenten) Transport gerelateerde tekortkomingen: • Uitvoering reiniging en ontsmetting; • Aantal vermoeide en gewonde dieren; • Aantal dood aangeleverde dieren; • Conditie van de dieren (bv. stressniveau); • NC met betrekking tot het gedrag van de chauffeur met betrekking tot dierenwelzijn; | ||
III.2.1.12 | De verdoving moet gebeuren in verhouding met de capaciteit van het slachthuis. Verdovingsmethoden moeten adequaat worden toegepast en doeltreffend zijn. Het dier dient adequaat gefixeerd te zijn bij het aanbrengen van het penschiettoestel. Indien fixatie niet mogelijk is, vergewist het slachthuis zich van de competentie van de operator aan deze werkpost door regelmatig toezicht. | B |
III.2.1.13 | Er moet een efficiënte noodprocedure zijn bij een slechte en/of niet werkende verdoving, deze procedure moet gekend zijn door het uitvoerende personeel. Indien de operator bij het gebruik van de bedwelmingsmethode vaststelt dat de bedwelming niet effectief is geweest, dient onverwijld een bijkomende bedwelming te worden toegediend. | A2 |
• Het spreekt voor zich dat de bedwelmingstechniek doeltreffend dient te zijn. Onvoldoende verdoving moet te allen tijde vermeden worden en de afwijkingen bij een slecht of niet functioneren van het toestel moeten gedocumenteerd worden. |
Ingeval van automatische verdovingsinstallaties moet minimaal 1 x/jaar een controle worden uitgevoerd door een externe firma. Voor mechanische verdovingstoestellen (vb. penschiettoestel) dient het regelmatig onderhoud aantoonbaar geborgd te zijn. Bij herhaaldelijk slecht functioneren van het toestel dient bijkomend onderhoud te gebeuren. Dit moet eveneens aantoonbaar zijn • Er is een dagelijkse controle en vrijgave van de verdovingsinstallatie voor de opstart van de slachtlijn. Om zich te vergewissen van de goede werking van het bedwelmingstoestel alsook indien van toepassing de aanwezigheid en het juiste gebruik van de patronen in functie van de aard van de te slachten dieren. • De operator die het toestel bedient dient aantoonbaar gekwalificeerd te zijn om met dit apparaat om te gaan. De opleiding beschrijft helder de toe te passen techniek en acties ingeval van afwijkingen. Indien blijkt dat de toegepaste bedwelming niet adequaat verlopen is, en een tweede bedwelming noodzakelijk is, dient dit onverwijld te gebeuren. Deze bijkomende verdoving dient geregistreerd in het autocontrolesysteem van het slachthuis waarbij de oorzaak en vervolgacties dienen geregistreerd te worden. Maandelijks dienen de tekortkomingen op vlak van bedwelming nagekeken te worden om structurele problemen te detecteren en gepaste corrigerende acties te ondernemen indien nodig. De animal welfare officer dient dagelijks tijdens de slachtactiviteiten de performantie van de bedwelming te beoordelen. De AWO of zijn vervanger controleert steekproefsgewijs 1% van de dagelijkse slachtcapaciteit, vóór en na het steken, waarbij hij nagaat: 1. of er bij het aanraken van de ogen enige reactie is te zien, 2. of er oogbewegingen zijn, 3. de aanwezigheid van een regelmatige ademhaling 4. de aanwezigheid van spontane bewegingen (het openen van de muil, bewegingen van de poten, pogingen om rechtop te gaan zitten) Desgevallend legt hij eventuele maatregelen op. | ||
III.2.1.9 | Het gebruik van een stok dient in eerste instantie voor de bescherming van de operator, maar kan op een bewuste manier ook gebruikt worden voor het drijven van de dieren (richting geven, voortdrijven door zachte aanraking Het gebruik ervan mag geen schade noch bijkomende stress toebrengen aan het dier. Onder geen beding mag een stok/pedel worden gebruikt om een dier te slaan of op gevoelige plaatsen te porren. | A2 |
III.2.1.10 | Elektrische prikkers dienen slechts in laatste instantie te worden aangewend, en dit op de correcte manier. | A2 |
• Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend. • Een gebruik van de prikker bij meer dan 10 % van de dieren wordt als systematisch beschouwd en mag dus niet. Om een systematisch gebruik van de prikker te vermijden mogen de personeelsleden deze niet continu in de hand houden, aangezien dit automatisch tot overgebruik leidt. De prikker mag enkel in de hand genomen worden als er nood aan is (bvb. voor een gevaarlijk dier) en dient daarna weer opzij gelegd te worden. | ||
III.2.1.11 | Indien een noodslachting vereist is, dient het slachthuis asap en minstens voor het uitvoeren van de effectieve noodslachting hiervan op de hoogte worden gebracht. De modaliteiten hiertoe dienen beschreven te zijn in het autocontrolesysteem van het slachthuis. | B |
Toezicht
III.2.1.6 | De exploitant controleert dagelijks pre-operationeel de stalomgeving van de loszone tem de steekplaats om eventuele infrastructurele onregelmatigheden of verdachte personeelsgedragingen vast te stellen en te rapporteren aan senior management. (slachthuis) | A2 | |
• In het kader van toezicht dient de omgeving van het bedrijf regelmatig nagekeken te worden op integriteit en aanpassingen die niet het voorwerp uitmaken van gekende werkzaamheden. • Tekortkomingen moeten onmiddellijk aan het management worden gerapporteerd. | |||
III.2.1.7 | Toegang tot de stalomgeving is niet toegestaan voor derden, tenzij zij vergezeld zijn van een vertegenwoordiger van het bedrijf. (slachthuis) | A2 | |
• Het bedrijf dient steeds waakzaam te zijn voor derden die zonder begeleiding de bedrijfsterreinen betreden. Zij dienen onverwijld deze persoon te begeleiden naar de receptie. • Derden mogen zich niet zonder begeleider begeleiden op het bedrijfsterrein. En het bedrijf waakt erover dat onbevoegden geen toegang kunnen krijgen tot het bedrijfsterrein. | |||
III.2.1.8 | Het arbeidsreglement van de exploitant vermeldt restricties met betrekking tot het nemen van foto’s en communicatie met derden in het kader van de interne werking van het bedrijf. | A2 |
Registratie van de aangeboden dieren
IV.1.2.2.1 | Controle via de Belbeef database of de aangeboden dieren afkomstig zijn van een gecertificeerd-bedrijf. | B |
Bij aankomst in het slachthuis worden de dieren via de digitale database gescreend, er wordt nagekeken of ze afkomstig zijn van een Belbeef gecertificeerde rundveehouder. Er wordt nagekeken of ze aan alle door de distributeur opgelegde voorwaarden voldoen (opvolgingsperiode, leeftijd, karkasgewicht, geslacht,…). Pas dan worden deze dieren aangeboden aan de distributeur als conform. De distributeur maakt zijn keuze uit de aan hem aangeboden dieren en kan als controle op de controle steekproefsgewijs opvragen of aan de voorwaarden werd voldaan. In geval een karkas om één of andere reden afgekeurd zou worden voor de Belbeef Standaard, moet het karkas tot 48 h na de slacht beschikbaar blijven voor de boer ter controle van de reden tot weigering. | ||
IV.1.2.2.2 | Registratie van de aangeboden dieren in Beltrace. | A2 |
De aangifte en de registratie van de binnengekomen dieren dient altijd in het Beltrace-systeem te gebeuren zodat de officiële dierenarts de ante mortemgegevens kan inbrengen. Enkel in dat geval kan de officiële dierenarts toelating geven om te slachten. Gelijktijdig dient het dier ook aangeboden te worden in het Belbeef datasysteem. |
Classificatie van karkassen
IV.1.2.3.1 | In het slachthuis worden de karkassen geklasseerd volgens de SEUROP-classificatie en gemerkt door middel van een stempel of etiket. Voor stieren worden enkel karkassen in het Belbeefsysteem aanvaard met classificatie S of E. | B |
Deze classificatie wordt gecontroleerd door een door de overheid aangeduide instantie. Het slachthuis communiceert het resultaat van de classificatie aan de bevoegde instantie. Deze classificatie en de andere diergerelateerde eigenschappen (warm geslacht gewicht, zuurtegraad, leeftijd, enz.) worden eveneens gelijktijdig gecommuniceerd aan het Belbeef-datasysteem. Van zodra deze communicatie naar het Belbeef-datasysteem is uitgevoerd, moeten minstens de Belbeefwaardige dieren worden toegekend aan de volgende schakel (GHZA of uitsnijderij). Deze laatste moet daartoe FEBEVPLUS erkend zijn of “in toetreding”. |
Warm geslacht gewicht
IV.1.2.3.2 | Enkel karkassen met een warm geslacht gewicht van minimum 350 kg worden aanvaard. | B |
Het warm geslacht karkasgewicht is het gewicht vastgesteld op het ogenblik van de weging en indeling op de slachtlijn.
Zuurtegraad (pH)
IV.1.2.3.3 | Enkel voor karkassen, die in de volgende schakel via het BELBEEF platform aan de volgende BELBEEF-schakel worden toegewezen, kan pH-meting worden uitgevoerd. | C |
Enkel karkassen met pH-waarden lager dan 6, gemeten tussen 24 uur en 48 uur na het slachten, komen in aanmerking. Indien pH-meting wordt uitgevoerd, moet deze aantoonbaar zijn. Het slachthuis voorziet in een lijst waarin wordt aangegeven voor welke klanten zij deze eis zelf moeten vervullen. Indien zij een overeenkomst hebben met de volgende schakel voor het uitvoeren van deze eis, moet dit schriftelijk aantoonbaar zijn. |
5 VOORWAARDEN OP HET NIVEAU VAN DE GROOTHANDELAARS ZONDER FYSIEKE ACTIVITEIT EN PRODUCENTENORGANISATIES (PO)
In kader van het FEBEVPLUS lastenboek is volgende module bijkomend opgenomen voor producentenorganisaties. Het FEBEVPLUS - lastenboek dient als basis genomen te worden. Volgende bovenwettelijke normen moet bijkomend worden gevolgd voor diegene die zich voor deze module wil laten certificeren. Deze audit vindt bijgevolg plaats op niveau van het slachthuis, hierbij bijgestaan door de relevante vertegenwoordiger van de producentenorganisatie en/of separate groothandelaar met wie de producentenorganisatie een samenwerking heeft aangegaan.
Onderliggende eisen maken het voorwerp uit van een contractuele overeenkomst tussen betrokken partijen waarbij primair gesteund worden op het autocontrolesysteem en de bovenliggende certificatie van het slachthuis onder de vorm van FEBEVPLUS, van waaruit de basisgaranties worden verstrekt. De betrokken actoren dienen aan te tonen dat de modaliteiten bij verdere verhandeling worden nageleefd.
Registratie en documentatie
IV.2.1.1 | De operator is geregistreerd bij het FAVV en bij Belbeef aangemeld, en beschikt over de nodige documenten om te verifiëren dat hij aan de Belbeef-voorwaarden voldoet. | A1 |
● De producentenorganisatie (PO) en groothandelaars zonder fysieke activiteit (GHZA) moeten vooraf geregistreerd worden bij het FAVV als “trader”. ● De operator heeft bij Belbeef een door hem ondertekend formulier ingediend met de nodige gegevens. ● De operator beschikt over al de documenten (boekhouding, bewijsstukken e.d.m.) die aantonen dat hij aan de Belbeef-eisen voldoet. ● De operator beschikt over een overzicht van zijn klanten en leveranciers die het mogelijk maakt om de Belbeefdeelnemers gemakkelijk te identificeren. ● De operator heeft een overeenkomst met het slachthuis waarmee hij samenwerkt zodanig dat de onderlinge verantwoordelijkheden duidelijk afgebakend zijn (bv. de registratie van dieren in de Belbeef databank van het systeem waarbinnen wordt gewerkt). ● Ingeval een groothandel zonder fysieke activiteit samenwerkt met een producentenorganisatie, dient de relatie en afbakening van de verantwoordelijkheden tussen de groothandel, het slachthuis en de PO eenduidig te zijn vastgelegd. De PO behoudt te allen tijde de controle over de commerciële stromen gekoppeld aan de prestaties van het slachthuis. Hetzelfde geldt indien de PO zelf de groothandelsactiviteit op zich neemt. |
Klachtenbeheer
IV.2.3.1 | Elke groothandelaar zonder fysieke activiteit moet over een klachtenbeheersysteem beschikken. | B |
● De operator beschikt over een klachtenbeheersysteem evenals over een register waarin de klachten geregistreerd worden. ● De eventuele klachten worden gedurende minimum vijf kalenderjaren bewaard. |
Traceerbaarheid
IV.2.2.1 | Elke ontvangst en levering van vlees moet worden geregistreerd in de Belbeefdatabank. | A2 |
● Er bestaat ook een duidelijk verband tussen de inkoopfacturen en de verkoopfacturen. | ||
IV.2.2.2 | De operator heeft een traceerbaarheidsoefening uitgevoerd tijdens het afgelopen jaar. | B |
De operator heeft tenminste één traceerbaarheidsoefening uitgevoerd tijdens het afgelopen jaar. Bij deze oefening moet de traceerbaarheid kunnen worden aangetoond vanaf de input tot de output van de producten en vice versa. | ||
IV.2.2.3 | Een verband kan worden aangetoond tussen de inkomende/uitgaande producten en de registraties van de partijen in de Belbeef Databank. | A2 |
IV.2.2.4 | De operator beschikt over een formele overeenkomst met één slachthuis waarin de wederzijdse verantwoordelijkheden helder in omschreven zijn. | A2 |
De groothandel beschikt over een formele overeenkomst waarin de diverse eisen van deze module opgenomen zijn, en aantoonbaar gemaakt wordt welke schakel in de keten instaat voor de opvolging van de vastgelegde eisen. In bepaalde gevallen zijn er vier partijen (groothandel – producentenorganisatie – slachthuis – eindklant). Het dient ondubbelzinnig vastgelegd te worden wie welke verantwoordelijkheden opneemt. De audit wordt op niveau van het slachthuis uitgevoerd, |
9 Voor de deelnemende afnemers, zie de belbeefwebsite: xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xx/x0x/xxxxxxxxxxxxx
aangezien de basisgaranties geboden worden ten aanzien van het product op niveau van het slachthuis. De overige deelnemers hebben een administratieve en coördinerende rol ten aanzien van het proces.
Recalls
IV.2.3.2 | De operator beschikt over een recall procedure. | B |
● Deze procedure is tijdens het afgelopen jaar toegepast is minimum 1x/getoetst op zijn goede werking door middel van een oefening. |