Rechtspositie Gemeente Utrecht Wegwijzer voor gebruikers
Rechtspositie Gemeente Utrecht Wegwijzer voor gebruikers
In dit document vind je alle regelgeving die het college heeft vastgesteld op het gebied van rechtspositie, arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid geldend voor de personeelsleden van de gemeente Utrecht.
In het eerste deel vind je de Arbeidsvoorwaardenregeling (ARU), waarin de kaders van de rechtspositie worden aangegeven. Deze regeling is verdeeld in hoofdstukken. Daarna volgen de uitvoeringsregelingen (URU's) die gebaseerd zijn op de hoofdstukken van de ARU op volgorde van hun nummer. Tot slot vind je de overige regelingen (ORU's), die wel met de rechtspositie te maken hebben, maar niet gebaseerd zijn op de ARU.
Wat kun je doen met dit document?
Zoeken
Aan de linkerkant van je scherm zie je een inhoudsopgave in de vorm van bladwijzers. Hier zie je dat de rechtspositieregeling is ingedeeld in ARU (Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht), URU (Uitvoeringsregelingen Utrecht) en ORU (Overige regelingen Utrecht). Als je op de + klikt zie je een verdere onderverdeling. Klik je op het gewenste onderdeel dan kom je vanzelf op de juiste bladzijde.
Als je niet weet in welk hoofdstuk van de ARU of in welke URU je moet zijn, gebruik dan het trefwoordenregister, waarin je gemakkelijk kunt zoeken op onderwerp.
Klik op Trefwoordenregister in de linkerkolom. Daarin zie je op alfabet allerlei trefwoorden staan, waarop je kunt zoeken. Naast de trefwoorden staat vermeld in welk deel van de rechtspositie je over dat onderwerp iets kunt vinden. Bij bijvoorbeeld het onderwerp Adoptie kun je klikken op 6:13 (ARU) of 6b (URU) en dan kom je vanzelf op de bladzijde waarop iets vermeld staat over Adoptie.
Ook via het menu bij Zoeken kun je in het document zoeken naar woorden. Het programma laat je dan de plekken zien waar dat woord staat. Dat is niet altijd effectief. We raden je aan het trefwoordenregister te gebruiken.
Achteraan elk hoofdstuk van de ARU zie je welke uitvoeringsregelingen bij dat hoofdstuk horen. Via de bladwijzers links in je scherm kun je de URU aanklikken die je nodig hebt.
De hoofdstuknummers zie je heel duidelijk terug in een blokje in de kantlijn van elke pagina.
Gebruik werkbalken: bladeren, printen en vergroten
Bovenaan het scherm vind je een werkbalk. Is die niet zichtbaar klik dan op Beeld – Werkbalken – Werkbalken tonen.
Met de pijltjes boven in de werkbalk kun je van pagina naar pagina bladeren. Naast de pijltjes staat het paginanummer waar je op dat moment bent.
Meestal zal het handiger zijn via de bladwijzers in de linkerkolom of via het trefwoordenregister naar de juiste pagina te gaan (zie hierboven).
Je kunt ook met het blokje aan de rechterkant van de pagina naar beneden snel door het document scrollen.
Via het icoontje helemaal links kun je de huidige pagina of een aantal pagina's aangeven om te printen, maar pas op dat je niet per ongeluk de opdracht geeft het hele bestand te printen! De paginanummers vind je bovenaan in de werkbalk.
Om te vergroten of te verkleinen gebruik je de + of de – in de werkbalk.
Tekst selecteren en kopiëren
Je kunt een deel van de tekst selecteren met de rechtermuisknop en dit kopiëren in een eigen Word-document.
❖ Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 1
Begripsomschrijvingen
Artikel 1:1
1. Voor de toepassing van deze regeling en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen wordt verstaan onder:
- aanstelling:
het besluit van het bevoegde bestuursorgaan tot het aangaan van een arbeidsrelatie met een ambtenaar;
- ambtelijke top:
gemeentesecretaris, diensthoofden, sectorhoofden van de Bestuurs- en Concerndienst en programmadirecteuren die leiding geven aan een organisatorische eenheid waaraan door burgemeester en wethouders diensttaken zijn opgedragen;
hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;
- ANW:
Algemene Nabestaandenwet;
- AOW:
Algemene Ouderdomswet;
- arbeidsduur:
de formeel vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode waarin de ambtenaar arbeid moet verrichten;
- arbeidsduur per dag:
de formele arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
- arbeidsduur per week:
a. feitelijk: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
b. formeel: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
Hoofdstuk 1, Algemene bepalingen Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht
1
- arbeidsduur per jaar:
de formele arbeidsduur gebaseerd op het gemiddeld aantal werkdagen per jaar, gecorrigeerd met het gemiddeld aantal feestdagen over een periode van 7 jaar; bij een voltijdfunctie is de arbeidsduur per jaar 1830,9 uur;
- arbeidsongeschiktheid:
arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 tot en met 6 van de WIA of arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO;
- arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
a. de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of
b. een dienstongeval dat verband houdt met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
- arbodienst:
een dienst zoals bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;
- ARU:
Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht;
- benoeming:
de plaatsing van een ambtenaar in een functie;
- bezoldiging:
het salaris vermeerderd met de toelagen die aan de functie zijn verbonden of aan de ambtenaar zijn toegekend;
- CPD:
Commissie Personeelszorg Diensthoofden;
- CWI:
Centrum voor Werk en Inkomen;
- deeltijdarbeid/functie:
arbeid/functie waarbij de formele arbeidsduur per jaar minder dan 1830,9 uur bedraagt;
1
- eindscore:
het cijfer, waarmee in de resultaatbeoordeling een samenvattend eindoordeel over het functioneren van de ambtenaar wordt gegeven;
- feestdag:
tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, alsmede, voor zover niet op zondag of zaterdag vallende kerstdagen, nieuwjaarsdag, Koninginnedag en 5 mei;
- FLO:
Functioneel leeftijdsontslag;
- FPU:
Flexibel pensioen en uittreden;
- FPU-regeling:
de regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
- FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering:
het reglement zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
- functie:
het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;
- gemeentesecretaris:
gemeentesecretaris/algemeen directeur zoals vastgelegd in de Organisatieregeling Gemeente Utrecht;
- geschikte functie:
een functie die niet valt onder het begrip ‘passende functie’, maar die een personeelslid bereid is te vervullen;
- herplaatsingskandidaat:
een ambtenaar van wie vaststaat dat hij, in verband met ongeschiktheid wegens ziekte, zijn eigen functie niet meer kan vervullen en die in staat is passende arbeid te verrichten;
- individueel keuzemodel arbeidsvoorwaarden:
het samenstel van verschillende keuzes die de ambtenaar kan maken bij het uitwisselen van arbeidsvoorwaarden;
1
- IVA:
Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;
- IVA-uitkering:
de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;
- LOGA:
Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;
- Loopbaancentrum Utrecht:
de gelijknamige afdeling van de dienst Ondersteuning die zich richt op loopbaanadvisering en mobiliteitsbevordering;
- minimumloon:
het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;
- nevenfunctie:
a. Een besturende, beherende of toezichthoudende functie in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, indien de benoeming in die functie:
- door of met instemming van burgemeester en wethouders gebeurt, of
- voortvloeit uit een wettelijk voorschrift of uit een overeenkomst of statuten, die met instemming van burgemeester en wethouders tot stand komen.
b. Een functie, die verband houdt met de als ambtenaar verrichte werkzaamheden, indien die functie door burgemeester en wethouders is opgedragen;
- nevenwerkzaamheden:
werkzaamheden/activiteiten die de ambtenaar naast zijn functie verricht en die niet zijn opgedragen;
- non-activiteit:
ontheffing van de uitoefening van de functie wegens benoeming of verkiezing in een publiekrechtelijk college;
1
- overplaatsing:
benoeming in andere functie binnen de gemeente, al dan niet bij een andere dienst;
- overwerk:
werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
- passende functie/arbeid (bij arbeidsongeschiktheid):
alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
- passende functie (in andere gevallen):
een functie die het personeelslid redelijkerwijs, gelet op zijn opleiding en ervaring, zijn persoonlijkheid, zijn persoonlijke omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
- pensioen:
een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- pensioenreglement:
het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- pensioenwet:
de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;
- personeelsleden:
ambtenaren en werknemers werkzaam bij de gemeente Utrecht;
- personeelsorganisatie:
de afdeling Utrecht van een organisatie van overheidspersoneel die deel uitmaakt van een centrale van overheidspersoneel die is toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, namelijk de ABVAKABO FNV, CNV Publieke zaak en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF);
1
- persoonsgebonden budget:
het door burgemeester en wethouders vastgestelde persoonsgebonden budget dat jaarlijks door de ambtenaar ingezet kan worden voor vooraf vastgestelde doelen die gerelateerd zijn aan het werk;
- relatiepartner:
de persoon waarmee de ongehuwde ambtenaar, met het oogmerk om duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert en waarvoor een ‘verklaring relatiepartner’ is afgegeven;
- reorganisatie:
een verandering van de organisatie als gevolg van verandering van werkwijze en/of opheffing of wijziging van taken, functies, diensten of onderdelen van diensten;
- resultaatbeoordeling:
de methode waarmee de resultaten van werk, gedrag en ontwikkeling van de ambtenaar worden beoordeeld, op basis van resultaatafspraken;
- salaris:
het bedrag van de schaal dat aan de ambtenaar is toegekend, of, indien voor de functie een vast bedrag geldt, dit bedrag;
- schaal:
de opklimmende reeks van bedragen die geldt voor een functie of voor een aantal functies ter bepaling van het salaris, inclusief de bedragen die gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;
- scholing in het kader van de re-integratie:
xxxxxxxx die gericht is op terugkeer in de eigen functie dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak.
- schorsing:
tijdelijke uitsluiting van de uitoefening van de functie;
- SC HRM:
Servicecentrum HRM;
- SUWI:
de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
1
- uitvoeringsinstelling:
een uitvoeringsinstelling zoals bedoeld in artikel 39, derde lid van de organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
- uitvoeringsregeling:
een door burgemeester en wethouders vastgestelde regeling ter nadere uitvoering van een artikel uit de ARU;
- uurloon:
1/156 gedeelte van het -zo nodig naar een voltijdfunctie berekende- salaris van de ambtenaar per maand;
- UWV:
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
- voltijdfunctie:
een functie waarbij de formele arbeidsduur per jaar 1830,9 uur bedraagt;
- Vut:
vrijwillig vervroegd uittreden, zoals deze gold tot 1 april 1977;
- wachtdienst:
het zich, buiten de geldende werktijden, beschikbaar houden voor het verrichten van spoedeisende werkzaamheden;
- WAJONG:
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;
- WAO:
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- WAO-uitkering:
een uitkering op grond van de WAO;
- Waz:
Wet arbeid en zorg;
- WAZ:
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
- werkdag:
een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;
1 - werknemer:
hij die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij de gemeente Utrecht in dienst is genomen;
- werktijd:
de periode tussen vastgestelde tijdstippen waarin de ambtenaar arbeid moet verrichten;
- werkzaamheden in het kader van de re-integratie:
loonvormende arbeid die specifiek is gericht op terugkeer in de eigen functie dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak;
- WGA:
regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
- WGA-uitkering:
de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;
- WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- WOR:
Wet op de Ondernemingsraden;
- WPA:
de Wet Privatisering ABP;
- WW:
Werkloosheidswet;
- WW-uitkering:
uitkering op grond van de WW;
- ZW:
Ziektewet;
- ZW-uitkering:
ziekengeld of uitkering op grond van de ZW.
2. Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en tijdelijke organisatorische eenheden door de gemeente beheerd.
1
3. De bepalingen van deze arbeidsvoorwaardenregeling en de uitvoeringsregelingen, die gelden voor de gehuwde ambtenaar zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor de ongehuwde ambtenaar die met het oogmerk om duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert met een relatiepartner.
Ten aanzien van deze ambtenaar wordt onder ‘echtgeno(o)t(e)’, ‘weduwe’ en ‘weduwnaar’ verstaan de geregistreerd partner of de relatiepartner respectievelijk de nagelaten geregistreerd partner of relatiepartner. Onder aanverwanten worden in dit verband tevens begrepen de bloedverwanten van de geregistreerd partner of de relatiepartner van de ambtenaar.
4. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u Geen ambtenaar
Artikel 1:2
1. Voor de toepassing van deze arbeidsvoorwaardenregeling wordt niet als ambtenaar beschouwd:
a. hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten;
b. de ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;
c. de gemeenteambtenaar, die genoemd wordt in het ‘Aanwijzingsbesluit onbezoldigd ambtenaar’;
d. hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.
2. Voor de ambtenaar van de burgerlijke stand zoals bedoeld onder b, eerste lid, worden in een uitvoeringsregeling nadere regels vastgesteld. u
Toepassing
Artikel 1:3
1. De bepalingen van deze arbeidsvoorwaardenregeling zijn ten aanzien van ambtenaren, van wie de rechtstoestand op grond van de wet is geregeld, slechts van toepassing, voor zover op grond van de wet die rechtstoestand niet is geregeld.
2. Bij collegebesluit kan de toepasselijkheid van deze regeling of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten.
1
3. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden die aangesteld zijn door de raad, met uitzondering van de ombudsman. Ten aanzien van deze personeelsleden moet, waar in deze regeling ‘burgemeester en wethouders’ staat, ‘de raad’ gelezen worden.
Voorschriften en instructies
Artikel 1:4
Met inachtneming van deze arbeidsvoorwaardenregeling kunnen burgemeester en wethouders, indien dat naar hun oordeel nodig of wenselijk is:
a. bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;
b. instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Informatie
Artikel 1:5
1. Een exemplaar van deze arbeidsvoorwaardenregeling en
van alle uitvoeringsregelingen ligt op de door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen en tijden voor de ambtenaren ter inzage. De ambtenaar kan de arbeidsvoorwaardenregeling en alle uitvoeringsregelingen ook inzien op Intranet.
2. Aan de ambtenaar wordt bij zijn aanstelling een informatiegids uitgereikt, waarin de hoofdlijnen van de gemeentelijke organisatie en de voornaamste bepalingen van de voor hem geldende rechtspositie zijn uiteengezet.
Afronding uren
Artikel 1:6
Bij de berekening van uren, onder meer bij het bepalen van de formele arbeidsduur, worden deze tot op twee decimalen afgerond.
Hardheidsclausule 1
Artikel 1:7
1. Burgemeester en wethouders kunnen een hardheidsclausule toepassen: zij kunnen in individuele gevallen afwijken van deze regeling als toepassing ervan tot een voor de ambtenaar onevenredig nadelig besluit zou leiden.
2. De hardheidsclausule zoals bedoeld in het eerste lid kan alleen toegepast worden als geen specifieke hardheidsclausule van toepassing is.
u
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk:
bij 1:1 Alternatieve samenlevingsvormen
bij 1:2 Buitengewoon ambtenaar burgerlijke stand
1a 1b
❖ Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst
2
1. De ambtenaren worden aangesteld in algemene dienst van de gemeente.
2. a. Aanstelling vindt plaats in tijdelijke of vaste dienst.
b. Ambtenaren worden aangesteld in voltijd of deeltijd.
Benoeming
Artikel 2:2
1. De ambtenaar die is aangesteld in vaste of tijdelijke dienst wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd benoemd.
2. De ambtenaar van wie de functie is ingedeeld in de schalen 1 tot en met 12 wordt benoemd voor onbepaalde tijd. De ambtenaar van wie de functie is ingedeeld in de schalen 13 en hoger kan benoemd worden voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Artikel 2:2:1
Tenzij op grond van de wet anders is of wordt bepaald, worden de ambtenaren door burgemeester en wethouders aangesteld en benoemd.
1. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling verlenen. Daarbij kan afgeweken worden van artikel 2:1, 2:6, 2:7, de salaristabel en/of van het bepaalde in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 19.
2. Het vorige lid kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde periode van tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in grote mate zelfstandig verantwoordelijk is voor de inrichting van zijn werkzaamheden.
3. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
4. Over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en de functies zelf moet overeenstemming zijn bereikt in de Commissie van Overleg.
Hoofdstuk 2, Aanstelling en arbeidsovereenkomst Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht
1. Voor aanstelling wordt als vereiste gesteld, dat betrokkene in het bezit
2 is van een verklaring omtrent het gedrag zoals bedoeld in de Wet
2. Burgemeester en wethouders kunnen functies aanwijzen waarvoor bij benoeming een verklaring omtrent het gedrag, zoals bedoeld in het eerste lid, als vereiste wordt gesteld.
3. De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000, kan slechts voor een aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten op grond van artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Om als ambtenaar te kunnen worden benoemd in een functie moet betrokkene voldoen of nagenoeg voldoen aan de gestelde functie- eisen.
5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in bijzondere omstan- digheden van de in dit artikel gestelde bepalingen af te wijken.
1. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat voor aan te wijzen functies aanstelling slechts mogelijk is, nadat betrokkene door de bedrijfsgeneeskundige van de arbodienst medisch geschikt is verklaard voor de functie.
De uitslag van het geneeskundig onderzoek wordt zo spoedig mogelijk aan betrokkene meegedeeld.
2. In de uitvoeringsregeling ‘Werving en selectie’ (URU 2a) worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de aanstellingskeuring.
3. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de aanvraag tot herziening. u
1. Aan een ambtenaar kan een tijdelijke aanstelling of een tijdelijke urenuitbreiding verleend worden op iedere redelijke grond.
2. De tijdelijke aanstelling wordt verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd.
3. Een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef kan slechts plaatsvinden voor bepaalde tijd.
2
4. Indien de ambtenaar is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming, zijn de hoofdstukken 3, 7, 12 en 19 en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen niet van toepassing.
5. Indien de ambtenaar is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3 en 19 en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen niet van toepassing.
6. Indien de ambtenaar is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 12 en 19 en de daarbij behorende uitvoerings- regelingen niet van toepassing. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot vangnetbanen. u
Duur tijdelijke aanstelling
Artikel 2:7
1. Een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd, die na het verstrijken van die tijd feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, wordt geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
2. Vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling een periode van 36 maanden overschrijdt, geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een vaste aanstelling, met inachtneming van het derde en het vierde lid.
3. Het tweede lid is niet van toepassing wanneer een tijdelijke aanstelling wordt aangegaan voor een project.
4. In afwijking van het tweede lid geldt bij een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef een maximale termijn van 24 maanden, eventuele verlengingen daarin begrepen.
5. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing wanneer tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, die tussenpozen inbegrepen, overschrijden.
6. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, geldt de vierde aanstelling als een vaste aanstelling.
Leer-werkbaan
Artikel 2:8
2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een werkzoekende een leer- werkbaan aanbieden.
2. Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal drie maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3. De leer-werkbaan start met een periode van minimaal drie en ten hoogste zes maanden, waarin de werkzoekende door middel van een werkstage op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats werkervaring kan opdoen. De werkzoekende wordt in deze periode niet beschouwd als ambtenaar. Een modelstageovereenkomst leer-werkbaan is beschikbaar via Intranet.
4. Burgemeester en wethouders zorgen tijdens de werkstage voor adequate begeleiding van de werkzoekende.
5. Indien de periode bedoeld in het derde lid succesvol is verlopen, kunnen burgemeester en wethouders de werkzoekende aansluitend in tijdelijke dienst aanstellen voor een periode van ten hoogste anderhalf jaar.
6. De werkzoekende die in tijdelijke dienst is aangesteld wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 1.
7. Gedurende de tijdelijke aanstelling zorgen burgemeester en wethouders voor adequate begeleiding van de werkzoekende en vindt zo nodig scholing plaats op kosten van de gemeente.
8. Op de werkzoekende met een tijdelijke aanstelling zijn de hoofdstukken 3, 12 en 19 en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen niet van toepassing.
Instapplan
Artikel 2:9
1. Burgemeester en wethouders kunnen een werkzoekende via het aanbieden van een instapplan de mogelijkheid geven om werkervaring te verkrijgen.
2. Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal drie maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3. In het kader van het instapplan bieden burgemeester en wethouders de werkzoekende een tijdelijke aanstelling aan voor ten hoogste een half jaar.
Schriftelijke mededeling
Artikel 2:10
2
De ambtenaar, die in tijdelijke of vaste dienst is aangesteld, ontvangt vóór of bij zijn indiensttreding schriftelijk mededeling van:
a. de dag, waarop de aanstelling ingaat en indien het een aanstelling in tijdelijke dienst betreft, de periode waarvoor de aanstelling is verleend;
b. de functie, waarin hij is benoemd, met aanwijzing van de dienst, waartoe hij zal behoren, alsmede, indien het een benoeming voor bepaalde tijd betreft, de periode waarvoor hij is benoemd;
c. de aan zijn functie verbonden bezoldiging;
d. de formele arbeidsduur per week;
e. de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:
- in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd en de reden daarvoor;
- bij wijze van proef;
- voor een project;
- hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;
- als vakantiekracht;
- als werkzoekende in tijdelijke dienst;
- voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen.
Werving en selectie
Artikel 2:11
In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot werving en selectie. u
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:12
1. Een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan door burgemeester en wethouders worden aangegaan voor het verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, zoals bedoeld in artikel 2:13.
2. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
3. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd.
4. Op de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 2:13, zijn artikel 3:6, 3:7, 7:33 tot en met 7:35 en 15:30 en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen niet van toepassing.
5. Artikel 125h van de Ambtenarenwet, waarin is bepaald dat onderscheid tussen ambtenaren in de arbeidsvoorwaarden op grond
2 van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling niet is
toegestaan, is van overeenkomstige toepassing op de werknemer met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan.
Flexibele arbeidsovereenkomst
Artikel 2:13
1. Een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, kent een minimum van 3 uur per week en een maximum van van 36 uur per week. In de overeenkomst worden het minimum en het maximumaantal te werken uren schriftelijk vastgelegd.
2. Het diensthoofd voert overleg met de ondernemingsraad over de nadere invulling van de bandbreedte zoals bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2:13:1
2. De werknemer is verplicht de werkzaamheden gedurende het minimumaantal overeengekomen uren te verrichten. Met betrekking tot de uren die overeengekomen zijn boven het minimum tot aan het maximum heeft de werknemer de vrijheid te weigeren de werkzaamheden te verrichten tot een overeen te komen maximumaantal keren.
Artikel 2:13:2
1. De bezoldiging die de werknemer ontvangt wordt uitgedrukt in een bezoldiging per uur.
2. De bezoldiging die de werknemer ontvangt is in ieder geval gebaseerd op het minimumaantal te werken uren, zoals geformuleerd in artikel 2:13, eerste lid.
3. Wanneer de werknemer aanspraak maakt op een uitkering op grond van hoofdstuk 7 wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is ontvangen gedurende 52 kalenderweken, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Is de werknemer nog geen 52 kalenderweken in dienst, dan wordt uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is ontvangen vanaf het tijdstip van indiensttreding.
2
1. Het verlof waarop de werknemer op grond van hoofdstuk 6 aanspraak heeft, wordt jaarlijks toegekend op basis van het minimumaantal te werken uren.
2. Indien meer dan het minimumaantal uren wordt gewerkt wordt per kwartaal een herberekening van de verlofaanspraken gemaakt.
Artikel 2:13:4
De werknemer heeft recht op een overwerkbeloning zoals bedoeld in hoofdstuk 3, wanneer hij in opdracht het maximumaantal overeengekomen uren overschrijdt en voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
Werken na 65-jarige leeftijd
Artikel 2:14
Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend wegens ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 8:6, kan een aanstelling worden verleend of met hem kan een arbeidsovereenkomst worden aangegaan.
Overgangsrecht
Artikel 2:15
1. Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2003 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:1 en 2:6, wordt artikel 2:7 pas van toepassing indien een volgende aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.
2. Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1 juli 2003 is verleend en die na 1 juli 2003 doorloopt, blijven tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkomst de bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli 2003.
3. Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van artikel 2:10 onderdeel a, b of d zoals dit luidde voor 1 juli 2003 worden per 1 juli 2003 omgezet in een aanstelling. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:10, zoals dit luidt na 1 juli 2003.
u Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk: | ||
bij 2:3 | Afwijkende aanstelling | 2c |
bij 2:5 | Geneeskundige commissie | 2b |
bij 2:6 | Vangnetbanen | 2d |
bij 2:11 | Werving en selectie | 2a |
Hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen
Salaris
Artikel 3:1
1. De salarissen van de ambtenaren worden, met inachtneming van artikel 2:6, vastgesteld op de bedragen volgens de schaal opgenomen in bijlage I.
3
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd salarisbedragen voorkomende in bijlage I te wijzigen overeenkomstig de overeengekomen salarisverhoging in het arbeidsvoorwaardenakkoord van de sector Gemeenten.
3. Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand.
4. Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
5. Na de toepassing van artikel 7:24, tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
Inschaling
Artikel 3:2
1. De indeling van een functie in schalen vindt plaats met inachtneming van het niveau van die functie, dat wordt bepaald aan de hand van de door burgemeester en wethouders vast te stellen functiewaarderings- methode.
2. Het salaris van de ambtenaar wordt, afhankelijk van ervaring en/of de wijze van functioneren, door burgemeester en wethouders vastgesteld binnen de schalen die gelden voor de functie, die door de ambtenaar wordt vervuld.
3. De functies van diensthoofden worden gewaardeerd volgens de methode van paarsgewijze vergelijking op advies van de CPD.
4. In uitvoeringsregelingen worden regels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de functiewaardering. u
5. Het salaris van de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een voltijdfunctie.
6. Burgemeester en wethouders kunnen voor bepaalde groepen ambtenaren een afwijkende salarisregeling vaststellen.
7. In een uitvoeringsregeling worden regels vastgesteld met betrekking tot het salaris. u
Salarisgaranties
Artikel 3:3
1. Burgemeester en wethouders kunnen in bepaalde omstandigheden aan personeelsleden met een hogere leeftijd, bij reorganisaties, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst en bij functiewaardering, een salarisgarantie bieden.
3 2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Vervangingstoelage
Artikel 3:4
1. De ambtenaar die door burgemeester en wethouders is aangewezen om bij wijze van vervanging een functie te vervullen, die is ingedeeld in een hogere schaal dan die welke is verbonden aan zijn huidige functie, ontvangt gedurende de tijd van deze vervanging een toelage.
2. Voor de ambtenaar die bij wijze van vervanging volgens xxxxxxx werkzaam is in afwisselende dag-, nacht- en zondagsdienst of daarmee door burgemeester en wethouders gelijk te stellen werkzaamheden wordt een afwijkende regeling vastgesteld.
3. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Overwerkvergoeding
Artikel 3:5
1. De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk.
2. In een uitvoeringsregeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen recht ontstaat op een vergoeding voor overwerk. u
3. Burgemeester en wethouders kunnen functies aanwijzen waarin structureel overwerk dient te worden verricht.
4. In een uitvoeringsregeling worden regels vastgesteld met betrekking tot het verrichten van structureel overwerk en de beloning daarvoor. u
Toelage onregelmatige dienst
Artikel 3:6
1. De ambtenaar heeft recht op een toelage onregelmatige dienst indien hij zijn werkzaamheden verricht volgens rooster op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur.
2. In een uitvoeringsregeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een toelage, bedoeld in het eerste lid. u
Wachtdienstbeloning
Artikel 3:7
1. De ambtenaar heeft recht op een wachtdienstbeloning, indien hij zich buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaar houdt om spoedeisende werkzaamheden te verrichten.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Persoonlijke toeslag/toelage en arbeidsmarkttoeslag
Artikel 3:8 3
1. Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende
schaal heeft bereikt, kan door burgemeester en wethouders een toeslag of toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van goed of zeer goed functioneren aanleiding bestaat.
2. Aan de ambtenaar, die in zijn functie wordt geconfronteerd met vuil, zwaar en/of onaangenaam werk, kan door burgemeester en wethouders een toeslag of toelage worden toegekend.
3. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ambtenaar bij indiensttreding een tijdelijke arbeidsmarkttoeslag toekennen om redenen van werving. De toeslag kan alleen worden toegekend als uit een vergelijking met de arbeidsmarkt blijkt dat de beloning beduidend achterblijft bij andere werkgevers en er sprake is van een aantoonbaar moeilijk vervulbare vacature.
4. De toeslag, zoals bedoeld in het derde lid, bedraagt ten hoogste 10% van het maximum van de functionele schaal. De toeslag kan maximaal voor een periode van drie jaar worden toegekend. Het diensthoofd rapporteert jaarlijks aan de ondernemingsraad over de toepassing van de arbeidsmarkttoeslag.
5. Aan de ambtenaar, die bijzondere persoonlijke eigenschappen bezit die voor de vervulling van de functie van belang zijn of aan wie in verband met de aard of omvang van zijn functie bijzondere eisen worden gesteld kan door burgemeester en wethouders een toeslag of toelage worden toegekend tot een bedrag van ten hoogste 20% van het salaris.
6. De toeslagen en toelagen zoals bedoeld in het eerste, derde en vijfde lid mogen tezamen niet meer dan 20% van het salaris bedragen.
7. In uitvoeringsregelingen worden nadere regels vastgesteld. u
Bijzondere prestaties
Artikel 3:9
1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een ambtenaar wegens bijzonder verdienstelijke daden of bijzondere prestaties een eervolle vermelding en/of een gratificatie toekennen.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Vakantie-uitkering
Artikel 3:10
1. De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor elke maand waarover hij bezoldiging heeft ontvangen.
3
Indien een ambtenaar in de loop van de maand zijn functie gaat vervullen of wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantie-uitkering over die maand.
2. De vakantie-uitkering bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging. Bij aanspraak op een gedeelte van de bezoldiging, wordt het desbetreffende gedeelte van de bezoldiging in aanmerking genomen.
3. Bij het vervullen van een deeltijdfunctie wordt dit bedrag naar evenre- digheid verminderd.
Artikel 3:10:1
De vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 3:10, wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.
In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar en wel over het tijdvak tussen het einde van de laatst verstreken periode van twaalf maanden en de datum van het ontslag.
Artikel 3:10:2
Aan een personeelslid kan op zijn verzoek een voorschot worden verstrekt op de vakantie-uitkering. Het voorschot bedraagt maximaal het bedrag dat, op het moment van uitbetaling, aan vakantie-uitkering is opgebouwd, verminderd met het deel van de vakantie-uitkering dat het personeelslid heeft ingezet in het kader van het keuzemodel arbeidsvoorwaarden.
Eindejaarsuitkering
Artikel 3:11
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van een percentage van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. Bij aanspraak op een gedeelte van het salaris, wordt het desbetreffende gedeelte van het salaris in aanmerking genomen.
2. Voor een voltijdfunctie wordt een minimumbedrag van de eindejaarsuitkering vastgesteld. Bij een deeltijdfunctie wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
3. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
4. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaars- uitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
5. Het percentage, zoals bedoeld in het eerste lid, en het bedrag van de eindejaarsuitkering, zoals bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld in bijlage II.
3
6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bedrag en percentage van de eindejaarsuitkering in bijlage II te wijzigen overeenkomstig de overeengekomen wijzigingen in het arbeidsvoorwaardenakkoord van de sector Gemeenten.
Vergoeding dienstkleding
Artikel 3:12
Burgemeester en wethouders kunnen aan (groepen van) ambtenaren een vergoeding voor het aanschaffen en het aanvullen van dienstkleding toekennen.
Beloning in natura
Artikel 3:13
Burgemeester en wethouders kunnen, ingeval het belang van de dienst dit wenselijk maakt, aan een ambtenaar beloning in natura toekennen. Zij bepalen het bedrag, dat daarvoor op het salaris wordt ingehouden.
Niet uitbetaling bezoldiging
Artikel 3:14
1. Over de periode waarin de ambtenaar zijn werkzaamheden niet verricht, ontvangt hij geen bezoldiging, tenzij dit hem naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet verweten kan worden of deze regeling het tegendeel bepaalt.
2. Indien burgemeester en wethouders dit billijk achten wordt de bezoldiging of een gedeelte daarvan aan de ambtenaar of aan anderen dan de ambtenaar betaald.
Gebroken diensten
Artikel 3:15
1. De ambtenaar van wie de werkdag volgens rooster wordt onderbroken, heeft recht op een toeslag.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Artikel 3:16 t/m artikel 3:17
Vervallen
u
3
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk: | ||
bij 3:2 bij 3:3 | - Functiewaardering - Functiewaardering 13+ - Salaris - Inpassing in generieke kerntakenbeschrijving Salarisgaranties | 3b 3c 3e 3s 3f |
bij 3:4 | Vervanging | 3g |
bij 3:5 bij 3:6 | - Overwerkvergoeding - Structureel overwerk Vergoeding onregelmatige dienst | 3h 3i 3j |
bij 3:7 | Wachtdienstbeloning | 3k |
bij 3:8 bij 3:9 | - Inconveniënten - Mentorschapstoeslag - Functioneringstoeslag/-toelage Gratificatie voor bijzondere prestaties | 3l 3m 3n 3p |
bij 3:15 | Gebroken diensten | 3t |
❖ Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden
Feitelijke arbeidsduur
Artikel 4:1
1. Burgemeester en wethouders kunnen de feitelijke arbeidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per week. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag hierdoor niet worden overschreden.
2. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste elf uur per dag en vijftig uur per week.
Werktijden
Artikel 4:2 4
1. In uitvoeringsregelingen worden regels vastgesteld met betrekking tot
de werktijden. u
Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld.
2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:
a. dat geen arbeid wordt verricht op zaterdag en zondag, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;
b. dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang aan de ambtenaar bekend worden gemaakt;
c. dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onderbroken.
Artikel 4:3
Vervallen
Verloftegoed op basis van de voormalige spaarregeling
Artikel 4:4
1. Het opgebouwde verloftegoed in het kader van de voormalige spaarregeling kan op verzoek van de ambtenaar worden verleend.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u Uitbreiding formele arbeidsduur
Artikel 4:5
1. Op verzoek van burgemeester en wethouders kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden uitgebreid naar maximaal 40 uur per week.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Hoofdstuk 4, Arbeidsduur en werktijden Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht
4
u
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk:
bij 4:2 Werktijden
bij 4:4 Verloftegoed voormalig verlofsparen bij 4:5 Uitbreiding formele arbeidsduur
4b 4g 4f
❖ Hoofdstuk 5 FPU Gemeenten
Aanvulling werkgever
Artikel 5:1
De ambtenaar die:
a. ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:5, en
b. geen gebruikmaakt of heeft gemaakt van een afvloeiingsregeling voortvloeiend uit het Sociaal Statuut of enig Sociaal Plan, of
c. geen functie vervult die door burgemeester en wethouders is aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld, heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een aanvulling van de werkgever.
Berekeningsgrondslag
Artikel 5:2
5
5
1. In de artikelen 5:1 tot en met 5:7 wordt verstaan onder berekeningsgrondslag: de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever. Indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een aanvulling werkgever meer dan een functie vervult, wordt voor de vaststelling van de berekeningstoeslag uitgegaan van het inkomen uit de functie waaruit het recht op een aanvulling werkgever ontstaat.
2. Voor de ambtenaar die een deeltijdfunctie vervult, wordt als bereke- ningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1, lid j van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een aanvulling werkgever.
Hoogte aanvulling werkgever
Artikel 5:3
1. De aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat de ambtenaar voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:
leeftijd ambtenaar op 31 december 2005 | aanvulling werkgever als percentage van berekeningsgrondslag bij uittreden op spilleeftijd |
56 | 6,9 |
57 | 8,0 |
58 | 9,4 |
59 | 11,3 |
60 | 14 |
61 of ouder | 16 |
2. De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
3. De spilleeftijd zoals bedoeld in het tweede lid is voor de ambtenaar geboren
- vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
- na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd, is de spilleeftijd zoals bedoeld in het tweede lid voor de ambtenaar die onder de FPU
5 maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop de
ambtenaar het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor de ambtenaar die vóór 1 januari 2006 gebruikmaakt van de FPU Gemeenten
Artikel 5:4
1. Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van:
a. de FPU-uitkering;
b. de aanvulling werkgever;
en, in het geval dat een deeltijdfunctie resteert na het ontslag op grond van artikel 8:5,
c. de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5:2, eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van artikel 8:5;
d. de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdfunctie.
2. De aanvulling werkgever wordt alleen uitgekeerd voorzover het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de berekeningsgrondslag.
3. De beoordeling of het totaalinkomen boven de 90% van de bere- keningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond van artikel 8:5.
4. Bij de in het eerste lid onder a. bedoelde FPU-uitkering blijft buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering op basis van de FPU- regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals geregeld in het pensioenreglement.
5. Indien de in het eerste lid onder a. bedoelde FPU-uitkering is verminderd op grond van artikel 9 of 10 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, of in verband met inkomsten uit werk of bedrijf of in verband met samenloop met WAO-uitkering, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU- uitkering.
Aftopping aanvulling werkgever voor de ambtenaar die na 1 januari 2006 gebruikmaakt van de FPU Gemeenten
Artikel 5:5
5
1. Voor de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten van zijn recht op FPU Gemeenten gebruikmaakt wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5:4. Als de aanvulling van de werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt, wordt dat gedeelte van de aanvulling van de werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2. Voor de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaakt van zijn recht op de FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5:4.
3. De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren
a. vóór of op 1 april 1947: 60 jaar
b. na 1 april 1947: 61 jaar.
Artikel 5:5:1
1. Voor de ambtenaar die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaakt van zijn recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5:4. Als de aanvulling van de werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt, wordt dat gedeelte van de aanvulling van de werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2. Voor de ambtenaar die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaakt van zijn recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5:4, eerste lid.
3. De spilleeftijd zoals bedoeld in het tweede lid is voor de ambtenaar geboren:
- vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
- na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd is de spilleeftijd zoals bedoeld in het tweede lid voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44-FPU jaren valt, het moment waarop de ambtenaar het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Einde van het recht op uitkering
Artikel 5:6
Het recht op een aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op
5 grond van artikel 8:5 of wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering
op grond van de FPU-regeling.
Vergoeding pensioenpremie
Artikel 5:7
Burgemeester en wethouders betalen aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste zin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:5.
Nadere regels
Artikel 5:8
Burgemeester en wethouders kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels vaststellen op grond waarvan het gebruik van de gemeentelijke regeling kan worden beïnvloed. Deze nadere regels laten de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.
Pensioenopbouw bij afbouw loopbaan
Artikel 5:9
Als de ambtenaar op grond van artikel 3:1, vierde lid binnen de gemeente Utrecht of bij een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling. Voor de ambtenaar die een andere functie gaat vervullen in deeltijd, geldt de pensioenopbouw op grond van de oude inschaling naar evenredigheid.
Beschikbaarheidsdienst
Artikel 5:10
1. Per 1 januari 2006 geldt een overgangsregeling voor de beschikbaarheidsdienst.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
5
u
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk:
bij 5:7 Beschikbaarheidsdienst overgangsregeling
5c
❖ Hoofdstuk 6 Verlof
Aanspraak op verlof
Artikel 6:1
1. De ambtenaar heeft aanspraak op verlof met behoud van bezoldiging.
2. In een uitvoeringsregeling wordt het aantal jaarlijkse verlofuren vastgesteld. u
Aanvraag en toekenning verlof
Artikel 6:2
1. Burgemeester en wethouders bepalen, in verband met de belangen van de dienst en de al aan anderen verleende verloven, of en wanneer het gevraagde verlof gegeven wordt. Bij een en ander wordt zoveel mogelijk met de wensen van de ambtenaren rekening gehouden.
2. Het verlof wordt ten minste eenmaal per jaar voor ten minste twee weken aaneensluitend aangevraagd en verleend. Indien de ambtenaar daarom verzoekt en het belang van de dienst zich niet daartegen verzet, wordt het verlof voor ten minste drie weken aaneensluitend verleend.
6
3. In de regel moet het verlof zoveel mogelijk ten minste vier dagen tevoren schriftelijk worden aangevraagd.
Niet opgenomen verlof
Artikel 6:3
1. Verlof dat door de ambtenaar niet is aangevraagd, wordt naar het volgende verlofjaar overgeboekt tot maximaal de helft van het aantal verlofuren waarop hij ingevolge artikel 6:1 in het afgelopen verlofjaar aanspraak heeft gehad.
Op aanvraag van de ambtenaar kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat in een bepaald verlofjaar meer dan het maximale aantal verlofuren naar het volgende verlofjaar wordt overgeboekt.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, behoudt de ambtenaar gedurende het volgende jaar aanspraak op niet opgenomen verlofuren indien en voorzover in enig verlofjaar dit verlof niet of niet ten volle kan worden verleend:
a. op grond van het belang van de dienst;
b. als gevolg van ziekte, zwangerschap en bevalling of
c. als gevolg van militaire herhalingsoefening.
Hoofdstuk 6, Verlof Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht
3. Het bepaalde in de vorige leden geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig verlofjaar niet meer verlof kan opnemen dan anderhalf maal het aantal verlofuren waarop hij in dat verlofjaar op grond van artikel 6:1 aanspraak heeft, tenzij door burgemeester en wethouders op de aanvraag van de ambtenaar anders wordt beslist.
Intrekken verlof
Artikel 6:4
Een verleend verlof kan door burgemeester en wethouders worden inge- trokken, wanneer onvoorziene omstandigheden dat in het belang van de dienst noodzakelijk maken. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt hem deze schade vergoed.
Vermindering verlofaanspraken
Artikel 6:5
De aanspraken van de ambtenaar op verlof, zoals bedoeld in artikel 6:1, worden naar evenredigheid verminderd, indien de ambtenaar langer dan een maand anders dan tengevolge van verleend xxxxxx, militaire herha- lingsoefeningen of van ziekte geen werkelijke dienst doet, tenzij burge- meester en wethouders anders bepalen.
6 Artikel 6:5:1
1. Ziektedagen worden niet als verlofdagen aangemerkt, tenzij in deze
regeling en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen anders is bepaald.
2. a. De verlofaanspraken van de ambtenaar, die tengevolge van ziekte, zwangerschap en bevalling langer dan zes maanden zijn functie niet vervult, worden naar evenredigheid verminderd, te rekenen vanaf de zevende maand.
b. Vermindering naar evenredigheid vindt niet plaats indien de ziekte door de uitoefening van de functie of in en door de vervulling van de militaire dienstplicht is ontstaan of verergerd.
c. Vermindering naar evenredigheid vindt niet plaats indien en voor zolang de ambtenaar voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur, zijn functie of werkzaamheden in het kader van de re-integratie of scholing in het kader van de
re-integratie vervult.
d. Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de functie wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat ten minste vier weken zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn functie volledig heeft hervat.
Uitbetaling, terugvordering en opbouw extra verlof
Artikel 6:6
1. Indien aan de ambtenaar tot de datum van de beëindiging van zijn dienstverband meer verlofuren zijn verleend dan waarop hij tot die datum aanspraak heeft, wordt door burgemeester en wethouders het salaris over de te veel verleende verlofuren verrekend of teruggevorderd.
2. Voor verlofuren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van de beëindiging van zijn dienstverband nog niet zijn verleend, wordt door burgemeester en wethouders een vergoeding gegeven.
Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend verlofuur.
6
3. Voor 1 november kan het personeelslid verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een voltijdfunctie - een maximum van 50,4 uur en deze uren om te zetten in verlof als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid. Voor het personeelslid met een deeltijdfunctie geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
4. In afwijking van het derde lid kan het diensthoofd met de ondernemingsraad een andere afspraak maken over de aanvraagdatum.
5. Een verzoek zoals bedoeld in het derde lid wordt toegewezen, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten.
6. Een verzoek zoals bedoeld in het derde lid wordt afgewezen wanneer de ambtenaar gedeeltelijk gebruikmaakt van de FPU, gebruikmaakt van ouderschapsverlof of langdurig buitengewoon verlof. Een verzoek zoals bedoeld in het derde lid kan afgewezen worden wanneer de ambtenaar aanspraak heeft op studieverlof op grond van de uitvoeringsregeling ‘Opleiding en ontwikkeling’ (URU 15h).
Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging
Artikel 6:7
1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op buitengewoon verlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, tenzij anders is bepaald.
2. Daarnaast kan in nader bepaalde gevallen door burgemeester en wethouders buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend.
3. Het buitengewoon verlof dat volledig wordt doorbetaald, wordt niet in mindering gebracht op het verlof zoals bedoeld in artikel 6:1.
4. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u Non-activiteit
Artikel 6:8
1. De ambtenaar, die benoemd of verkozen is in een publiekrechtelijk college, en deze functie, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig kan vervullen met zijn ambtelijke functie, wordt in verband daarmee door burgemeester en wethouders tijdelijk ontheven van de uitoefening van zijn ambtelijke functie, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
6
2. Bij non-activiteit, zoals bedoeld in het eerste lid, bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en de vakantie-uitkering.
3. De ambtenaar, die benoemd of verkozen is in een publiekrechtelijk college, en niet op grond van het eerste lid van de uitoefening van zijn ambtelijke functie is ontheven, wordt door burgemeester en wet- houders buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van dit college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dit college, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
4. Indien de ambtenaar zoals bedoeld in het derde lid, als gevolg van zijn benoeming of verkiezing in een publiekrechtelijk college, aanspraak heeft op een vaste vergoeding -niet zijnde een onkostenvergoeding- wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hem op grond van het derde lid verlof is verleend, een inhouding toegepast.
Deze inhouding op de bezoldiging bedraagt niet meer dan hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met verlof over- eenkomende tijd.
5. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging
Artikel 6:9
1. In nader te bepalen gevallen kan door burgemeester en wethouders buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging verleend worden.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u Ouderschapsverlof
Artikel 6:10
1. De ambtenaar heeft op grond van de Waz recht op ouderschapsverlof voor ten hoogste 26 maal de formele arbeidsduur per week.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u Levensloop
Artikel 6:11
1. De ambtenaar heeft recht om gebruik te maken van de gemeentelijke levensloop.
2. In uitvoeringsregelingen worden nadere regels vastgesteld. u
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
6
Artikel 6:12
1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.
2. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof duurt ten minste zestien weken.
3. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Artikel 6:12:1
1. De Waz-uitkering als gevolg van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op de bezoldiging.
2. De ambtenaar is verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.
3. Indien als gevolg van handelingen of nalaten door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd of het recht op Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt het bedrag van de Waz- uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
De gewezen ambtenaar van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen zestien weken na haar ontslag ligt, ontvangt een zwangerschap- en bevallingsuitkering ter hoogte van haar laatste ontvangen bezoldiging, gedurende een periode, aanvangende met zes weken voorafgaande aan de vermoedelijk bevallingsdatum en eindigende met tien weken na de datum dat de bevalling plaatsvond.
Artikel 6:13
1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptieverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.
2. De ambtenaar heeft maximaal recht op adoptieverlof voor vier aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van achttien weken. Het recht bestaat vanaf twee weken voor de eerste dag van de feitelijke opneming ter adoptie, zoals die is aangeduid in een door de ambtenaar overlegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.
Artikel 6:13:1
1. De Waz-uitkering van het adoptieverlof wordt in mindering gebracht op de bezoldiging.
6
2. De ambtenaar is verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.
3. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd of het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
4. Het adoptieverlof schort de termijnen zoals bedoeld in artikel 7:8 niet op.
5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die een pleegkind opneemt dat, blijkend uit een verklaring uit de gemeentelijke basisadministratie, op hetzelfde adres woont als de ambtenaar en door hem in zijn gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet op de jeugdzorg.
6
6
u Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk: | ||
bij 6:1 | Verlof | 6a |
bij 6:7 | Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging | 6b |
bij 6:8 | Non-activiteit | 6c |
bij 6:9 | Buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging | 6d |
bij 6:10 | Betaald ouderschapsverlof | 6e |
bij 6:11 | - Deelname aan de gemeentelijke levensloop - Verlof gemeentelijke levensloop | 6g 6h |
bij 6:12 | Zwangerschaps- en bevallingsverlof | 6f |
❖ Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ziekte
Begripsomschrijvingen en toepassing
Artikel 7:0
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst van de gemeente was;
b. postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering, ouderdomspensioen of keuzepensioen van de Stichting Pensioenfonds ABP, die direct voorafgaand aan dit pensioen in dienst van een gemeente was of inactief was;
c. restverdiencapaciteit: het door het UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen.
2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 2:6 in acht genomen.
Ziektevoorschriften
Artikel 7:1
1. De ambtenaar die wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is zijn functie te vervullen is verplicht dit zo spoedig mogelijk aan zijn leidinggevende te melden.
7
2. Burgemeester en wethouders stellen een protocol vast, waarin regels zijn opgenomen over de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
3. In aanvulling op het protocol zoals bedoeld in het tweede lid, kan het diensthoofd in overleg met de ondernemingsraad nadere voorschriften vaststellen.
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2
1. De ambtenaar heeft recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar wordt verleend door een arbodienst, overeenkomstig de Arbowet.
3. In een uitvoeringsregeling kunnen nadere regels vastgesteld worden.
Hoofdstuk 7, Aanspraken bij ziekte Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht
Consulteren van een arts
Artikel 7:3
De ambtenaar heeft recht een bedrijfsgeneeskundige van de arbodienst rechtstreeks te consulteren over gezondheidsproblemen, die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Periodiek geneeskundig onderzoek
Artikel 7:4
De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, of voor een goede vervulling van zijn functie aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien dat naar oordeel van burgemeester en wethouders, na overleg met de arbodienst, noodzakelijk is.
Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:5
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de arbodienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a. indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b. indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie, met het doel na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te
7 wijzen.
2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.
3. In een uitvoeringsregeling kunnen nadere regels vastgesteld worden.
Buitendienststelling
Artikel 7:6
1. Indien uit een onderzoek, bedoeld in artikel 7:4 of artikel 7:5, een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar blijkt, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn functie verzetten, dan wordt de ambtenaar door burgemeester en wethouders buiten dienst gesteld.
2. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbodienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:27 van overeenkomstige toepassing.
3. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Artikel 7:7
1. Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding bestaat, verzoeken burgemeester en wethouders het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, of in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
2. De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis gesteld.
Recht op bezoldiging
Artikel 7:8
7
1. De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn functie, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
2. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand, recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.
3. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na twaalf maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand, recht op doorbetaling van 75% van zijn bezoldiging.
4. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband, recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.
6. De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij:
a. zijn functie verricht;
b. passende arbeid verricht;
c. werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht;
x. xxxxxxxx volgt in het kader van zijn re-integratie.
7. De ambtenaar, zoals bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn functie, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn re-integratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid.
8. De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
9. De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.
10. De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:12, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
11. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof is verleend, bedoeld in artikel 6:12, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
12. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.
13. Burgemeester en wethouders houden rekening met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging gemaakt
7 worden of ook na afloop van de termijn van zes maanden, zoals
bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt doorbetaald.
14. In een uitvoeringsregeling kunnen nadere regels vastgesteld worden.
Bezoldiging bij ziekte bij onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
Artikel 7:9
De ambtenaar die onbetaald of gedeeltelijk betaald verlof heeft, niet zijnde ouderschapsverlof, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 7:8. De ambtenaar kan nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:10
1. Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA- uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.
2. De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA-uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft ontvangen in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag.
Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 95%
65 tot 80% 68,875%
55 tot 65% 57%
45 tot 55% 47,5%
35 tot 45% 38%
3. De aanvullende uitkering eindigt:
a. op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, of
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt.
4. De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering zoals bedoeld in het eerste en tweede lid is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van de uitkering wijzigingen in zijn WGA- of IVA-uitkering of zijn arbeidsongeschiktheidspensioen te melden.
Artikel 7:11 7
Vervallen
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidson- geschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:12
1. Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar oordeel van burgemeester en wethouders, noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld. u
Referte tijdvak toelagen
Artikel 7:13
Voor de toepassing van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt als onderdeel van de bezoldiging beschouwd, het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend aan toelage onregelmatige dienst in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de functie is ontstaan. Voor zover de ambtenaar op deze datum minder dan drie kalendermaanden zijn functie heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.
Periodieke salarisverhoging
Artikel 7:14
Een verhindering wegens ziekte zoals bedoeld in dit hoofdstuk zal niet van invloed zijn op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen.
Werktijd bij ziekte bij toepassing van artikel 4:5
Artikel 7:15
De ambtenaar wiens arbeidsduur is uitgebreid op grond van artikel 4:5, kan voor de duur van de uitbreiding, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode van de uitbreiding is verstreken, kan de ambtenaar verplicht worden een functie te aanvaarden waarvan de arbeidsomvang overeenkomt met de formele arbeidsduur van voor de
7 uitbreiding.
Verplichtingen burgemeester en wethouders
Artikel 7:16
1. Burgemeester en wethouders zijn verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, zodat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek verhinderd is zijn functie te vervullen, in staat wordt gesteld zijn eigen functie of passende arbeid te verrichten.
2. Indien vaststaat dat de ambtenaar de eigen functie niet meer kan verrichten en als hij in staat is passende arbeid te verrichten dan wordt hij als herplaatsingskandidaat aangemeld bij Loopbaancentrum Utrecht.
3. Indien vaststaat dat de eigen functie niet meer kan worden verricht en binnen de gemeente geen passende arbeid voorhanden is,
bevorderen burgemeester en wethouders de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de gemeente.
4. Voortvloeiend uit de verplichting, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, stellen burgemeester en wethouders in overeenstemming met de ambtenaar, een plan van aanpak op, bedoeld in artikel 25, tweede lid WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Verplichting van de ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
Artikel 7:17
De ambtenaar verstrekt op verzoek van burgemeester en wethouders alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Verplichting tot verlening van medewerking aan re-integratie
Artikel 7:18
1. De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, is verplicht:
a. om gevolg te geven aan, door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige gegeven, redelijke voorschriften en;
om mee te werken aan, een door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige getroffen, maatregel zoals bedoeld in artikel 7:16;
b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 7:16, vierde lid;
7
c. zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:1, tweede lid, zijn opgenomen.
2. Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, in staat is passende arbeid te verrichten en hij door burgemeester en wethouders of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.
Verplichtingen ambtenaar geneeskundig onderzoek
Artikel 7:19
1. De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen geneeskundig onderzoek ter beantwoording van de vragen:
a. of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn functie wegens ziekte;
b. in welke mate er sprake is van verhindering, zoals bedoeld onder a;
c. of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;
d. of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen, te blijven stellen, of zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelend geneeskundige gegeven, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;
e. of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
f. of verder maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, of in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
g. wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan worden hervat.
2. De geneeskundige die het onderzoek, zoals bedoeld in het eerste lid, heeft verricht, deelt na het afsluiten van het onderzoek de uitkomst daarvan direct schriftelijk mede aan de ambtenaar en burgemeester en wethouders.
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Artikel 7:20
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging bestaat:
a. indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:19, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen verwijt kan worden
7 gemaakt;
b. indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na aanstellingskeuring en blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie over zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aan burgemeester en wethouders aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Staken van doorbetaling van bezoldiging
Artikel 7:21
1. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:8, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
x. xxxxxxx de in artikel 7:19 neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek na te komen;
b. blijkens het in artikel 7:19 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;
x. xxxxxxxx het in artikel 7:19 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;
d. zich blijkens het in artikel 7:19 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
e. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
f. tijdens de verhindering om zijn functie te vervullen wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en burgemeester en wethouders daartoe toestemming hebben verleend.
7
x. xxxxxxx mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;
h. zijn functie verzuimt te hervatten op het door de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien dat hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
x. xxxxxxx om op verzoek van burgemeester en wethouders informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
2. De bezoldiging wordt wel doorbetaald wanneer de ambtenaar op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.
Sanctie bij nalatigheid van algemene verplichtingen van de ambtenaar
Artikel 7:22
1. De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:18, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.
2. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:8, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
x. xxxxxxx mee te werken aan, door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, zoals bedoeld in artikel 7:18, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;
b. weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 7:18, eerste lid, onder b;
x. xxxxxxx aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:18, tweede lid, verplicht is.
3. De bezoldiging wordt wel doorbetaald wanneer de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.
Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Artikel 7:23
1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien daarvoor naar hun oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat de
op grond van de artikelen 7:20, 7:21 en 7:22 niet uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal
7 worden uitbetaald.
2. Voor zover burgemeester en wethouders van de in het eerste lid genoemde bevoegdheid geen gebruik hebben gemaakt, wordt op grond van de artikelen 7:20, 7:21 en 7:22 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g, van de wet SUWI, heeft aangevraagd over het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Herplaatsing in passende arbeid
Artikel 7:24
1. Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:18, tweede lid, wordt als volgt aan de ambtenaar opgedragen:
a. door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;
b. door plaatsing in een andere functie bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;
c. bij een andere werkgever, door een tijdelijke overplaatsing, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling.
2. Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel 7:18, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt plaats door wijziging van de aanstelling met inachtneming van artikel 3:1, vijfde lid en artikel 8:1:1.
3. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
4. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
5. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid wordt onder een andere functie ook verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.
6. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden, worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie door zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof zoals bedoeld in artikel 6:12, niet in aanmerking genomen.
7
7. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden, worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof is verleend, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
8. De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, WIA en;
b. met de duur van het tijdvak, dat het UWV op grond van artikel 25, negende lid, WIA heeft vastgesteld.
9. De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.
Terugkeer in functie na ziekte
Artikel 7:25
1. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn functie slechts weer zal mogen vervullen, indien burgemeester en wethouders daarvoor toestemming hebben verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan gebeuren.
2. De arbodienst of het UWV adviseren burgemeester en wethouders over de terugkeer in de functie.
3. De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn functie te vervullen.
Inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 7:26
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of uit werkzaamheden in het kader van de re-integratie, op de bezoldiging.
Inkomsten andere functie in mindering brengen op de bezoldiging
Artikel 7:27
1. Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan burgemeester en wethouders
uitgebracht advies door de arbodienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn re-integratie, of in het kader van herplaatsing
7 wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden
de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft op grond van artikel 7:8.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, en ook elke andere toelage, met welke naam dan ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
Artikel 7:28
1. Indien de ambtenaar als gevolg van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn functie recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:8 recht heeft.
2. Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij daardoor geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW- uitkering.
3. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd of het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
4. De ambtenaar verleent op verzoek van burgemeester en wethouders alle medewerking aan het via burgemeester en wethouders tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.
5. Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:8 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering
Artikel 7:29
7
Indien de ambtenaar op grond van zijn functie waarbij de ongeschiktheid tot het vervullen van zijn functie is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:8 recht heeft.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA of bovenwettelijke aanvulling pensioenreglement
Artikel 7:30
1. Indien de ambtenaar als gevolg van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een IVA- uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:8 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze WGA- of IVA-uitkering.
2. Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering als gevolg van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.
3. Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij daardoor geen WGA- of IVA- uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd ontvangen voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
6. De ambtenaar verleent op verzoek van burgemeester en wethouders alle medewerking aan het via burgemeester en wethouders tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.
Artikel 7:30:1
Artikel 7:30 is van overeenkomstige toepassing wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:30, recht heeft
7 op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het pensioenreglement.
WAJONG/WAZ
Artikel 7:31
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijk gesteld met een uitkering op grond van de WIA.
Zorgverzekering
Artikel 7:32
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven met IZA Zorgverzekeraar NV een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.
Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:33
1. De ambtenaar, die zowel de basisverzekering als een aanvullende Classic- of Perfectverzekering bij IZA Zorgverzekeraar NV heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
2. De tegemoetkoming in ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in ziektekosten.
Artikel 7:33:1
1. De tegemoetkoming in de ziektekosten is EUR 168,-- per jaar.
2. De tegemoetkoming in de ziektekosten is EUR 296,-- per jaar als het salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt, ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
7
4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Meerdere dienstverbanden
Artikel 7:34
Indien de ambtenaar voortvloeiend uit een andere functie een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:33 en artikel 7:33:1. De ambtenaar is verplicht burgemeester en wethouders te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt voortvloeiend uit een andere functie.
Inhouding ziektekostenpremies
Artikel 7:35
Premies die de ambtenaar en/of zijn gezinsleden verschuldigd zijn aan de geselecteerde zorgverzekeraar worden door burgemeester en wethouders op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de geselecteerde zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan de geselecteerde zorgverzekeraar heeft meegedeeld hiertegen bezwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de nettobezoldiging van de ambtenaar.
Overgangsbepalingen
Artikel 7:36
Vervallen
Artikel 7:36:1
1. Op de (gewezen) ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van betrokkene eindigt of tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering op grond van de ZW.
2. De ambtenaar is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de ZW wordt toegekend.
7 Artikel 7:36:2
1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld
in artikel 7:8 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:0, 7:8,
7:10, 7:16, 7:18, 7:22, 7:24, 7:26, 7:30 en 7:31 niet van toepassing.
2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:0, 7:8, 7:10, 7:16, 7:18, 7:22, 7:24, 7:26, 7:30 en 7:31 zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.
3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:8 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 1:1, 7:0, 7:10, 7:16, 7:18, 7:22, 7:24 en 7:30 niet van toepassing.
4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 1:1, 7:0, 7:10, 7:16, 7:18, 7:22, 7:24 en 7:30, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:30, eerste lid, naar artikel 7:8, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:8, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006 .
5. Burgemeester en wethouders stellen per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:8, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:8, eerste tot en met het vierde lid.
Artikel 7:36:3
1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:8 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:27 niet van toepassing.
2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:27 zoals dat gold op 31 december 2005, van toepassing.
Artikel 7:36:4
1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:8 is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 7:24 niet van toepassing.
2. Op de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is artikel 7:24, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 7:36:5
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:8, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:24 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
Artikel 7:37
Vervallen 7
Garantie-uitkering
Artikel 7:38
1. De ambtenaar die is herplaatst op grond van artikel 7:4, tweede lid, onderdeel c, zoals dit luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
2. De garantie-uitkering bedraagt, te rekenen vanaf de datum van de aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie, 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van de bezoldiging die de ambtenaar ontving in de oorspronkelijke functie.
3. Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht de bezoldiging uit de functie waarin de ambtenaar is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met werk of bedrijf verkregen op of na de datum waarop arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
4. Indien de ambtenaar nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie- uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.
5. De garantie-uitkering eindigt:
a. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;
b. bij ontslag.
7
u
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk:
bij 7:12 Dienstongevallen
7d
❖ Hoofdstuk 8 Ontslag en ordemaatregelen
Algemeen
Artikel 8:1
1. Aan de ambtenaar wordt ontslag verleend door burgemeester en wethouders.
2. Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij:
a. het ontslag wordt gegeven als straf op grond van artikel 8:11;
b. de ambtenaar om ontslag heeft verzocht in een situatie zoals bedoeld in artikel 8:2, vierde lid;
c. het ontslag wordt gegeven op grond van artikel 8:12, eerste lid onder c.
3. De reden van het ontslag wordt in het ontslagbesluit vermeld.
Artikel 8:1:1
Indien de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, moet dit gebeuren door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:24, tweede lid.
Ontslag op verzoek
Artikel 8:2
1. Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit verleend.
2. De datum van het ontslag wordt in overleg vastgesteld en wordt in ieder geval verleend op zijn vroegst één maand en uiterlijk drie maanden na de datum waarop het verzoek is ingediend.
3. Van het tweede lid kan worden afgeweken indien de ambtenaar dit verzoekt.
8
4. Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire bestraffing kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk geworden is.
5. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
Artikel 8:3
Vervallen
Artikel 8:4
Vervallen
Ontslag wegens FPU
Artikel 8:5
1. Aan de ambtenaar wordt op zijn verzoek ontslag wegens FPU verleend, indien hij op de datum van zijn ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de FPU-regeling.
2. Ontslag wegens FPU wordt slechts verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP hebben vastgesteld dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van de FPU-regeling.
3. Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkens ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.
4. Het ontslag gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin recht op een uitkering op grond van de FPU-regeling ontstaat.
5. Artikel 8:2 is van overeenkomstige toepassing.
6. Dit artikel is alleen van toepassing op de ambtenaar die is geboren vóór 1950 en op 1 april 1997 deelnemer was bij de Stichting pensioenfonds ABP.
Ontslag wegens of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
Artikel 8:6
1. Aan de ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
2. Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet (geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij 65
8 jaar wordt.
3. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen, met instemming van de ambtenaar, afwijken van het eerste lid.
Artikel 8:6:1
1. De aanstelling of arbeidsovereenkomst na 65-jarige leeftijd, zoals bedoeld in artikel 2:14, en de aanstelling zoals bedoeld in artikel 8:6, derde lid, worden beëindigd wanneer burgemeester en wethouders of de ambtenaar dat wenselijk achten.
2. Bij ontslag op grond van het vorige lid wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Ontslag wegens reorganisatie
Artikel 8:7
1. Ontslag als gevolg van reorganisatie kan aan de ambtenaar worden verleend wegens:
a. opheffing van zijn functie;
b. verandering in de inrichting van de dienst waarbij hij werkzaam is;
c. verminderde behoefte aan arbeidskrachten.
2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
3. Bij ontslag op grond van het eerste lid worden de bepalingen zoals bedoeld in de uitvoeringsregeling ‘Sociaal Statuut’ (URU 15e) in acht genomen.
4. Bij ontslag op grond van dit artikel wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.
Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:8
1. Aan de ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van volledige arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de procedure bij ontslag bij volledige arbeidsongeschiktheid. u
3. Aan de ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte.
4. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de procedure bij ontslag bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. u
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte ook verstaan gebreken.
Artikel 8:8:1 8
1. De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a. gevolg te geven aan door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7:16;
b. arbeid zoals bedoeld in artikel 7:18, tweede lid, te verrichten waartoe burgemeester en wethouders hem in de gelegenheid stellen;
c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
d. een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
2. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie zoals bedoeld in het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van het UWV.
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Artikel 8:9
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken.
2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
3. Bij ontslag op grond van het eerste lid wordt een opzegtermijn van één tot drie maanden in acht genomen, tenzij de re-integratiefase zoals bedoeld in artikel 19:5 van toepassing is.
Ontslag na non-activiteit
Artikel 8:10
1. Aan de ambtenaar die na non-activiteit (benoeming of verkiezing in een publiekrechtelijk college) naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet in actieve dienst kan worden hersteld, wordt ontslag verleend.
2. Bij ontslag op grond van het vorige lid wordt een opzegtermijn van één tot drie maanden in acht genomen.
Strafontslag
8 Artikel 8:11
1. Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ontslag verleend worden. De bepalingen in hoofdstuk 16 zijn van toepassing.
2. Bij ontslag op grond van het vorige lid behoeft geen opzegtermijn in acht genomen te worden.
Overige ontslaggronden
Artikel 8:12
1. Aan de ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van:
a. het verlies van een bij aanstelling gesteld vereiste, tenzij het vereiste alleen bij de aanvaarding van de functie geldt;
b. de toepassing van lijfsdwang wegens schulden op grond van een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
c. een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
d. het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
2. Bij ontslag op grond van het eerste lid behoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen.
Nader te bepalen ontslaggrond
Artikel 8:13
1. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een ambtenaar kan worden ontslagen op een nader te bepalen grond, die niet valt onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
3. Bij ontslag op grond van het eerste lid wordt een opzegtermijn van één tot drie maanden in acht genomen, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt op basis van artikel 19:4.
Ontslagbescherming
Artikel 8:14
1. Ontslag op grond van artikel 8:13 kan niet plaatsvinden:
8
a. wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst zoals bedoeld in artikel 9 van de WOR;
b. wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
c. wegens het lidmaatschap van een commissie zoals bedoeld in artikel 15 van de WOR;
d. indien de ambtenaar korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;
e. indien de ambtenaar korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de WOR.
2. Ontslag op grond van artikel 8:13 kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een personeelsorganisatie, zoals bedoeld in artikel 1:1, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan ontslag op grond van artikel 8:13 wel plaatsvinden, wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.
Ontslag tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding bepaalde tijd
Artikel 8:15
1. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd, is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na die datum het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
2. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is van rechtswege voor dat aantal uren ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na die datum de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
3. De ambtenaar wordt tijdig op de hoogte gesteld of de aanstelling of urenuitbreiding van rechtswege eindigt, wordt verlengd of wordt omgezet in een aanstelling in vaste dienst.
4. De tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding kan tussentijds beëindigd worden op een van de gronden genoemd in dit hoofdstuk.
5. Indien de ambtenaar is aangesteld bij wijze van proef kan hem tussentijds ontslag worden verleend, indien hij niet voldoet aan de in redelijkheid aan hem te stellen verwachtingen, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
6. Het ontslag van rechtswege, zoals bedoeld in dit artikel, kan niet verleend worden wanneer de termijnen van artikel 2:7 zijn overschreden. Ontslag kan dan slechts verleend worden op een van de gronden in dit hoofdstuk.
Ontslag tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding onbepaalde tijd
8 Artikel 8:16
1. Aan de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd, wordt ontslag verleend, indien de grond die tot de aanstelling leidde is vervallen. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
2. Aan de ambtenaar met een tijdelijke urenuitbreiding voor onbepaalde tijd, wordt voor dat aantal uren ontslag verleend, indien de grond die tot de urenuitbreiding leidde is vervallen. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
3. De tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd kan tussentijds beëindigd worden op een van de gronden genoemd in dit hoofdstuk.
4. Indien de grond die tot aanstelling of urenuitbreiding leidde is vervallen en de werkzaamheden feitelijk worden voortgezet, kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op een van de gronden genoemd in dit hoofdstuk.
5. Het ontslag bedoeld in dit artikel kan niet verleend worden wanneer de termijnen van artikel 2:7 zijn overschreden. Ontslag kan dan slechts verleend worden op een van de gronden in dit hoofdstuk.
Overlijden van de ambtenaar
Artikel 8:17
1. De aanstelling eindigt door het overlijden van de ambtenaar.
2. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.
3. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een periode van drie maanden vermeerderd met de vakantie-uitkering.
4. Het in het derde lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:
a. aan de echtgeno(o)t(e) indien de overledene niet duurzaam gescheiden leefde;
b. bij ontbreken van de onder a. bedoelde persoon, aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontbreken van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
8
5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nabestaanden van de betrokkene in verband met overlijden aanspraak kunnen maken op grond van één of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de ZW of uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
6. In de uitvoeringsregeling ‘Dienstwoningen’ (URU 15b) worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de dienstwoning van de overleden ambtenaar.
Artikel 8:17:1
1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige wettige-, natuurlijke- en pleegkinderen.
2. De uitkering bedraagt één jaarbezoldiging, berekend over de twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaand aan de maand van overlijden.
3. Indien burgemeester en wethouders een verzekering hebben afgesloten die tot uitkering komt in geval de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, dan bedraagt de uitkering, in afwijking van het tweede lid, het bedrag waarvoor burgemeester en wethouders zich hebben verzekerd, met een minimum van één jaarbezoldiging.
Schorsing als ordemaatregel
Artikel 8:18
1. Bij wijze van ordemaatregel kunnen burgemeester en wethouders een ambtenaar in de volgende gevallen schorsen:
a. wanneer hem het voornemen tot bestraffing met (on)voorwaardelijk strafontslag kenbaar is gemaakt of hem de oplegging van deze straf is meegedeeld;
b. wanneer tegen hem een bevel tot inverzekeringstelling of voor- lopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;
c. wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens mis- drijf is ingesteld of hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;
d. wanneer het dienstbelang dit xxxxxxx.
2. Een schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
8
a. een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
b. een nauwkeurige aanduiding van de omstandigheid of omstandigheden die aanleiding zijn voor de schorsing;
c. een aanduiding van de duur van de schorsing.
3. Aan de geschorste ambtenaar is de toegang tot het werk, de dienstgebouwen en -terreinen verboden, voor zover hem van dit verbod geen ontheffing is verleend.
4. Tijdens de schorsing op grond van het eerste lid onder a, b of c kan de bezoldiging door burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.
5. Tijdens de schorsing blijft de aanspraak van de ambtenaar op het op hem verhaalbare gedeelte van de premie voor pensioen bestaan.
6. Burgemeester en wethouders kunnen het betaalbare gedeelte van de bezoldiging aan anderen dan aan de ambtenaar uitbetalen.
7. De ingehouden bezoldiging wordt alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien op de schorsing geen door de strafrechter opgelegde straf of de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag volgt. Ook kan op andere gronden tot uitbetaling worden besloten.
Einde arbeidsovereenkomst
Artikel 8:19
Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen in dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
Einde flexibele arbeidsovereenkomst
Artikel 8:20
Indien de werknemer met een flexibele arbeidsovereenkomst het maximaal overeen te komen aantal keren overschrijdt dat hij mag weigeren te werken, zoals bedoeld in artikel 2:13:1, tweede lid, en hij niet verhinderd was te werken wegens ziekte, kan die omstandigheid gelden als ontslaggrond.
Artikel 8:21
Vervallen
Overgangsbepalingen
Artikel 8:22
1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:8 en artikel 8:8:1, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:8 en 8:8:1 niet van toepassing.
8
2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn artikel 8:8 en artikel 8:8:1 van toepassing zoals die golden op 30 juni 2006.
3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:8 en artikel 8:8:1, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:8 en 8:8:1 niet van toepassing.
4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn artikel 8:8 en artikel 8:8:1 van toepassing zoals die golden op 30 juni 2006.
Artikel 8:23
1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, zoals bedoeld in artikel 8:8, derde lid, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:8 niet van toepassing.
2. Op de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is artikel 8:8, zoals dat gold op 30 juni 2008 van toepassing.
Artikel 8:24
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:8, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:8 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
8
u
Uitvoeringsregelingen bij dit hoofdstuk:
bij 8:8 - Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
- Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
8c 8d
❖ Hoofdstuk 9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag
Toepassing
Artikel 9:0
Met ingang van 1 juli 2006 kan aan de ambtenaar geen uitkering op grond van dit hoofdstuk worden verleend.
Begripsomschrijvingen
Artikel 9:1
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. gewezen ambtenaar: de ambtenaar die vanwege zijn ontslag aan- spraak kan maken op een uitkering op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
b. de laatste voor het ontslag aan de functie verbonden bezoldiging: de bezoldiging, bedoeld in artikel 1:1 vermeerderd met de vakantie- uitkering, bedoeld in artikel 3:10 en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:11.
Uitkering vanwege FLO
Artikel 9:2
Aan de ambtenaar aan wie ontslag werd verleend op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, wordt met ingang van de datum van ontslag door burgemeester en wethouders een uitkering toegekend.
Bedrag en duur
Artikel 9:3
1. a. Gedurende zestig maanden aansluitend aan het ontslag be- draagt de uitkering 80% van de laatste voor het ontslag aan de functie verbonden bezoldiging. De uitkering wordt vermeerderd met ten hoogste 10 x 0,5% van die bezoldiging, als het totaal aantal volle dienstjaren, geldig voor pensioen op grond van het pensioenreglement, op de dag van het ontslag meer dan dertig bedraagt.
9
b. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van de onder a bedoelde bezoldiging, onder voorwaarde dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben, indien hij gepensioneerd zou zijn met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking genomen zou zijn de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, die hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar opgebouwd zou hebben. Dit onderdeel is van 10 februari 2001 tot 1 februari 2002 niet van toepassing op het personeel van de brandweer dat 24-uursdiensten verricht en vervolgens 48 uur verlof heeft in een continu patroon.
2. Indien de laatste voor het ontslag aan de functie verbonden bezoldiging, om een andere reden dan wegens periodieke verho- gingen, zou zijn gewijzigd wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van de wijziging het gewijzigde bedrag als laatste voor het ontslag aan de functie verbonden bezoldiging.
3. De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruikmaakt van de mogelijkheid van FLO-ontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, om de ingang van het ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en nabestaandenpensioen.
Samenloop met FPU
Artikel 9:4
1. De ambtenaar van 55 jaar of ouder aan wie op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend, is verplicht een uitkering op grond van de FPU-regeling aan te vragen.
2. Indien de in het eerste lid genoemde ambtenaar geen toestemming verleent om de uitkering op grond van de FPU-regeling via de werkgever te laten betalen, komt de in artikel 9:2 bedoelde uitkering niet tot uitbetaling.
3. De FLO-uitkering wordt, indien en voor zover daarop recht bestaat, verminderd met het bedrag van de uitkering op grond van de FPU- regeling. Het gedeelte van de uitkering op grond van de FPU-regeling
9 dat is gebaseerd op een individuele opbouw, zoals bedoeld in artikel
16.2, 16.3 of 16.4 van het pensioenreglement, blijft buiten beschouwing.
4. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig de uitkering op grond van de FPU-regeling aanvraagt, en dit hem redelijkerwijs kan worden verweten, dan wordt voor de periode waarin hij die uitkering niet of niet volledig ontvangt, voor de toepassing van het derde lid rekening gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben ontvangen, indien hij de FPU-uitkering wel tijdig zou hebben aangevraagd.
5. Indien door handelen of nalaten van de in het vierde lid bedoelde ambtenaar, de uitkering op grond van de FPU-regeling geheel of gedeeltelijk vervallen wordt verklaard of wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de toepassing van het derde lid geacht onverminderd te zijn ontvangen.
Verrekening inkomsten
Artikel 9:5
1. Wanneer een gewezen ambtenaar inkomsten ontvangt of gaat ont- vangen uit of in verband met werk, waaronder ook wordt verstaan een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ, of uit bedrijf begonnen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de FLO-uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmee de inkomsten en de onverminderde uitkering op grond van artikel 9:2 samen de laatste ontvangen bezoldiging te boven gaan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met werk of bedrijf, begonnen tijdens verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag als gevolg waarvan hem de uitkering op grond van dit hoofdstuk is toegekend.
3. Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de ontslagdatum inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit werk of bedrijf begonnen voor de ontslagdatum, is ten aanzien van die inkomsten het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De vermindering vindt niet plaats:
- als de inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsver- hogingen of,
- als de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken in verband met het ontslag.
4. Onder inkomsten bedoeld in de vorige leden worden niet verstaan
inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie. 9
Verplichtingen
Artikel 9:6
1. De gewezen ambtenaar die werk of bedrijf begint, is verplicht dit te melden.
Voor zover mogelijk geeft hij daarbij de inkomsten op die hij daarmee zal ontvangen.
Hij is verplicht om, als de inkomsten wijzigen, dit tijdig te melden voor de eerstvolgende uitkeringsmaand. Indien het niet mogelijk is de inkomsten vooraf op te geven, dan geeft hij tijdig, voor elke uitke- ringstermijn, de inkomsten op die hij sinds het begin van de werk- zaamheden of sinds de vorige opgave heeft ontvangen.
Wanneer de aard van de werkzaamheden met zich meebrengt dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geeft de gewezen ambtenaar de inkomsten op over die langere termijn. Op de uitkering kan een voorlopige mindering worden toegepast naar een geschat bedrag van de inkomsten, onder voor- behoud van nadere verrekening aan het einde van de bedoelde termijn.
2. Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste lid, niet of niet volledig nakomt dan kan, zolang dat het geval is, bepaald worden dat de uitkering niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.
3. De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de uitkering ermee in te stemmen dat zij, die daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken die voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijk zijn.
Samenloop met aanspraken voortvloeiend uit ziekte of ongeval
Artikel 9:7
Wanneer de gewezen ambtenaar na zijn ontslag nog aanspraken heeft of krijgt, als gevolg van arbeidsongeschiktheid in verband met de dienstbetrek- king waaruit hij is ontslagen, wordt de FLO-uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9:8
1. Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van leeftijd van 62 jaar gebruikmaakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het
9 pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillige voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft. Per 1 januari 2007 blijft 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige
aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaatsvindt, komen volledig ten laste van de gewezen ambtenaar. Burgemeester en wethouders stellen de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte:
a. van de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement;
b. dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruikmaakt voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;
c. van de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
d. van de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.
2. De aanschrijving bedoeld in het eerste lid wordt herhaald in de drie maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt .
Artikel 9:8:1
1. Indien de gewezen ambtenaar die op 1 april 1997 50 jaar of ouder is, bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd gebruikmaakt van de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw op grond van artikel 16.5 van het pensioenreglement, waardoor ook na het bereiken van de 62-jarige leeftijd de pensioenopbouw voor de helft plaatsvindt, worden de kosten van deze vrijwillige voortzetting gedragen door de gemeente. Hierbij geldt als voorwaarde dat 25% van de kosten voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar.
2. De werkgever stelt de in het eerste lid genoemde ambtenaar drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte:
a. van de mogelijkheid om ook na het bereiken van de 62-jarige leeftijd, de pensioenopbouw voor de helft voort te zetten op basis van artikel 16.5 van het pensioenreglement;
9
b. dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a bedoelde mogelijkheid gebruikmaakt, dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voordat de gewezen ambtenaar de 62-jarige leeftijd bereikte;
c. van de termijn waarbinnen de gewezen ambtenaar een schrif- telijk verzoek op grond van artikel 16.5 van het pensioenregle- ment ingediend moet hebben bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
d. van de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar, op zijn verzoek, bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.
3. De aanschrijving bedoeld in het tweede lid wordt herhaald in de drie maanden voor het moment dat de ambtenaar 62 jaar wordt.
Verval uitkering
Artikel 9:9
1. De uitkering vervalt:
a. met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden;
b. met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de gewezen ambtenaar 65 jaar wordt.
2. De uitkering kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard indien de gewezen ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat hij, als hij nog in dienst was, zou zijn ontslagen.
Overlijdensuitkering
Artikel 9:10
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar, aan wie een FLO-uitkering is toegekend, wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de FLO-uitkering van de gewezen ambtenaar over een periode van drie maanden.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:
a. aan de echtgeno(o)t(e) indien de overledene niet duurzaam gescheiden leefde;
b. bij ontbreken van de onder a. bedoelde persoon, aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontbreken van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nabestaanden van de gewezen ambtenaar in verband met overlijden aanspraak kunnen maken op grond van één of meer werkloosheidsuitkeringen,
9 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de ZW of
uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop de gewezen ambtenaar recht had.
Artikel 9:11 t/m artikel 9:13
Vervallen
❖ Hoofdstuk 10 Wachtgeld
Toepassing
Artikel 10:0
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
2. Bij de verwijzigingen in dit hoofdstuk naar artikelen in de ARU en/of in uitvoeringsregelingen moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.
Betrokkene
Artikel 10:1
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘betrokkene’:
a. de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:7 of artikel 8:8 ontslag is verleend en die:
1. vast was aangesteld;
2. tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet van kennelijk tijdelijke aard was;
b. de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:9 of artikel 8:13 ontslag is verleend, tenzij artikel 8:9, vierde lid (oud), respectievelijk artikel 8:13, vierde lid (oud) is toegepast;
c. de gewezen ambtenaar, die zelf ontslag heeft gevraagd, nadat het voornemen om hem op grond van artikel 8:7 of 8:8 ontslag te verlenen, hem schriftelijk is meegedeeld.
Bezoldiging
Artikel 10:2
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘bezoldiging’:
de bezoldiging, bedoeld in artikel 1:1, zoals deze direct vóór het ontslag voor de functie gold, vermeerderd met de vakantie-uitkering bedoeld in artikel 3:10 en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:11.
2. Indien in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens toelage onregelmatige dienst, bedoeld in artikel 3:6, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
10
3. Indien de bezoldiging, anders dan wegens periodieke verhoging, zou zijn gewijzigd als de betrokkene de functie op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van inwerkingtreden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.
4. Indien de bezoldiging, wegens verminderde werkzaamheden voor- afgaande aan de opheffing van de functie, lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Dienstbetrekking
Artikel 10:3
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘dienstbetrekking’: iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2. Het bepaalde in en op grond van de artikelen 4, 5 en 6 van de WW is van overeenkomstige toepassing.
Diensttijd
Artikel 10:4
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de in overheidsdienst doorgebrachte tijd die aan het in artikel 10:1 bedoelde ontslag voorafgaat en waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, en ook tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP het ambtenaarschap niet is verbonden.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:
a. diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar, wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:7:1, derde tot en met vijfde lid;
b. diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van eerder toegekend wachtgeld of een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:7:1, derde tot en met vijfde lid;
10
c. diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen op grond van het pensioenreglement of die voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d. tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e. tijd in een aangehouden functie, of in een functie die de betrokkene had kunnen aanhouden, maar waaruit hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Lichamen
Artikel 10:5
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘lichamen’:
rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechts- personen en doelvermogens.
Recht op wachtgeld
Artikel 10:6
1. De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:
a. als gevolg van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b. op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c. als gevolg van dat ontslag recht heeft op een suppletie zoals bedoeld in hoofdstuk 12.
2. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan
80. De hoogte van dit wachtgeld wordt gebaseerd op de bezoldiging op de dag voor het ontslag.
10
Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
a. artikel 10:7, als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld.
Voor de toepassing van artikel 10:7, vierde lid wordt hierbij tevens in aanmerking genomen een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
b. artikel 10:7:1, als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.
3. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 12:14, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de functie waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld op grond van artikel 10:7:1.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 12:14, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld zou zijn geëindigd dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend op grond van artikel 10:7:1, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:9 van toepassing, in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
4. Burgemeester en wethouders beslissen over de toekenning van xxxxxxxxx op een schriftelijke aanvraag van betrokkene. De aanvraag moet binnen vijf jaar nadat het recht op wachtgeld ontstaat worden ingediend.
Duur van het wachtgeld
Artikel 10:7
1. De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.
2. Indien de betrokkene:
a. in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste 3 jaar als werknemer, zoals bedoeld in artikel 3 van de WW en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of
b. onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ, wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
10
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar; 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar; 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar; 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
3. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:
a. perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer, zoals bedoeld in artikel 3 van de WW en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b. de periode gelegen tussen de 18de verjaardag van de be- trokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
4. Perioden, waarin de betrokkene:
a. recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b. als gevolg van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidson- geschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage zoals bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de ar- beidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
c. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
d. na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de ZW over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
e. een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
10
5. Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
a. beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen zoals bedoeld in het vierde lid, volledig in aanmerking genomen, en
b. vanaf de leeftijd van 6 jaar maar beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen zoals bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid wordt als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a. de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wette- lijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering als gevolg van werkloosheid, of
b. de verzorging buiten Nederland plaatsvindt, niet tijdens vakantie.
7. Indien in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn, zoals bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene die als zodanig is aangewezen.
Xxxxxxx geen verzorgende persoon wordt aangewezen, zijn burge- meester en wethouders bevoegd één van hen, die naar hun oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt verstaan onder:
a. een kind: een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind: een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
9. De regels die gesteld zijn op grond van artikel 17b, zevende lid, van de WW, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:7:1
1. In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin ook voorzover van toepassing de bijzondere verlenging zoals bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
2. De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene, die op de dag van ontslag
10
a. de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
b. 21 jaar oud is, met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmend met 1,5%;
c. 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.
3. Wanneer de betrokkene, bij aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd, wachtgeld ontving, waarvan de duur is vastgesteld op grond van het eerste en tweede lid van dit artikel, of een uitkering waarvan de duur is vastgesteld op grond van artikel 11:7:1, tweede lid, dan wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid ook in aanmerking genomen de diensttijd, die bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.
4. In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voorzover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft, wordt, indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaar of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
5. Er is geen recht op verlenging wanneer er al een verlenging is geweest als gevolg van een eerder toegekend wachtgeld, tenzij de betrokkene daarna opnieuw een diensttijd, voorzover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aan- merking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.
Vervolgwachtgeld
Artikel 10:8
1. De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
2. De betrokkene die
a. het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, heeft bereikt en
b. voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, maar uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur,
heeft recht op een vervolgwachtgeld.
3. Behalve het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.
4. De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.
10
5. De betrokkene aan wie uitsluitend op grond van het eerste en tweede lid van artikel 10:7:1, wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld, indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop het wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend op grond van artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige zin bedoelde datum.
6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend op grond van het eerste en tweede lid van artikel 10:7:1 wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld, indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend op grond van artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige zin bedoelde datum.
7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.
Bedrag van het wachtgeld
Artikel 10:9
1. Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Staatsblad 1984, 657) worden deze percentages met 3 procentpunten verhoogd.
2. Het bedrag van het wachtgeld daalt niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de functie waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voorzover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de functie waaruit het wachtgeld is toegekend.
3. In afwijking van het eerste lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging, bedoeld in artikel 10:7:1, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid. Gedurende het eerste jaar van die verlenging bedraagt het wachtgeld ten minste 40% van de bezoldiging.
10
Bedrag van het vervolgwachtgeld
Artikel 10:10
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon zoals bedoeld in artikel 1:1, maar bedraagt nooit meer dan 70% van de bezoldiging.
Verplichtingen
Artikel 10:11
1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden functie, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden of, tot het verkrijgen van inkomsten, gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het CWI van zijn woonplaats als werkzoekende in te schrijven op de eerste dag, volgende op die waarop het ontslag ingaat of het recht op wachtgeld ontstaat.
3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag in het buitenland woont of gaat wonen en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij een daar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbaar is met het CWI.
4. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichtingen niet gelden voor bepaalde (groepen van) betrokkenen.
5. De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door burgemeester en wethouders in het algemeen of voor een bijzonder geval worden gegeven, met het doel het verkrijgen van een dienstbetrekking of een andere bron van inkomsten.
6. De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen zijn overeenkomstig van toepassing op de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:7 is verleend, of het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.
7. Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht erin toe te stemmen, dat zij, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijke inlichtingen geven.
10
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 10:12
1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is werkzaamheden te verrichten, of is hersteld, is hij verplicht dit direct te melden.
2. Met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk 7 van overeenkomstige toepassing.
3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de op grond van de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
4. Indien betrokkene, bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en dit hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de
WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5. Indien als gevolg van handelen of nalaten door betrokkene, bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn ontvangen.
Verhuiskosten
Artikel 10:13
Aan hem die wachtgeld ontvangt of gaat ontvangen kan, indien hij elders werk of bedrijf begint, door burgemeester en wethouders een op basis van de uitvoeringsregeling ‘Verhuiskostenvergoeding’ (URU 15c) te bepalen vergoeding van de kosten van een noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Vermindering
Artikel 10:14
1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met werk (waaronder ook wordt verstaan een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ,) of bedrijf, begonnen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend of schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een
vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en
10
wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan.
Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste zin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld op grond van artikel 10:18, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte ontslag is verleend uit de functie die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd vervulde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - begonnen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond
- uit de functie die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het eerste lid gebeurt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval ver- meerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met werk of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met werk of bedrijf, begonnen gedurende verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag op grond waarvan hem wachtgeld is toegekend.
4. Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit werk of bedrijf, begonnen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, die verband houden met het ontslag.
5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.
10
Opgave van inkomsten
Artikel 10:15
1. De betrokkene die werk of bedrijf begint op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, meldt dit direct. Daarbij geeft hij, voorzover mogelijk, de inkomsten op die hij daarmee zal ontvangen. Hij is verplicht om als de inkomsten wijzigen dit tijdig voor de eerste uitkeringstermijn te melden.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde inkomsten niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, geeft hij vóór elke wachtgeldtermijn op, wat hij sinds het begin van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft ontvangen. Wanneer de aard van de werkzaamheden volgens burgemeester en wethouders met zich meebrengt dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, die echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan gebeurt de opgave op die wijze. Het bedrag van de vermindering wordt voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de bedoelde termijn.
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
4. Het in de voorgaande leden bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de werkzaamheden en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:14, derde en vierde lid.
Verlenging
Artikel 10:16
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag, waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent, bij de gemeente waaraan het wachtgeld ten laste komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige functie gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van dat dienstverband aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:7:1 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
Opschorting
Artikel 10:17
1. Indien de betrokkene na zijn ontslag als gevolg van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van bezoldiging of op een uitkering ten bedrage van de laatste ontvangen bezoldiging in verband met de
functie waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling opgeschort tot het einde van het
10
tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
2. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling opschorten tot het einde van het tijdvak van die militaire dienst.
Samenloop
Artikel 10:18
1. Indien de betrokkene als gevolg van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend als gevolg van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: 80%;
55% tot 65%: 60%;
45% tot 55%: 50%;
35% tot 45%: 40%;
25% tot 35%: 30%;
15% tot 25%: 20%;
minder dan 15%: 0%.
De som van de in de eerste zin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt ontvangen als er geen sprake is van samenloop. Xxxxxxx van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.
2. Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en dit hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.
3. Indien als gevolg van handelen of nalaten door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat of het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn ontvangen.
4. Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering op grond van de WW of de ZW, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het deze uitkeringen te boven gaat.
10
Betaling
Artikel 10:19
1. Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven op een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging die vóór de toekenning van wachtgeld werd ontvangen.
2. Met toestemming van de betrokkene kan het wachtgeld over langere termijnen worden uitbetaald.
Afkoop
Artikel 10:20
Op aanvraag van betrokkene kunnen burgemeester en wethouders het recht op wachtgeld geheel of ten dele afkopen.
Verval van wachtgeld
Artikel 10:21
1. Het wachtgeld kan door burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:
a. indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:15, eerste en tweede lid, nalaat of onjuist of onvolledig doet;
b. indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 10:11, tweede en derde lid, of indien hij zonder toestemming van burgemeester en wethouders gedurende de tijd waarin hij wachtgeld ontvangt, de in die leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze te verlengen op de door het CWI of de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen;
c. indien de betrokkene een voorschrift gegeven in artikel 10:11, tweede, derde of vijfde lid niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;
d. indien de betrokkene zich zonder toestemming van burge- meester en wethouders in het buitenland vestigt of geacht moet worden daar duurzaam te verblijven;
e. indien de betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of op grond van artikel 10:12, eerste en tweede lid zijn gesteld;
f. indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;
g. indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die wanneer deze eerder bekend waren, aanleiding zouden zijn
10
om hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:11 ontslag
te verlenen.
2. Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:11, eerste lid niet nakomt of indien hij als ingeschrevene bij het CWI of de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid geen gevolg geeft aan een oproep of aanwijzing van het arbeidsbureau, die kan leiden tot werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze samen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, bedoeld in artikel 10:11, zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.
4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruikmaken van een aangeboden dienstbetrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten gebeurt tijdens een staking of uitsluiting, behalve het geval dat het naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Einde van het recht op wachtgeld
Artikel 10:22
1. Het recht op wachtgeld eindigt:
a. met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt;
b. met ingang van de dag volgende op de dag waarop betrokkene is overleden;
c. indien het geheel wordt afgekocht.
2. Het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing. De duur van dit wachtgeld, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:7:1, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
10
Overlijdensuitkering
Artikel 10:23
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie wachtgeld is toegekend, wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, bedoeld in artikel 10:2, over een periode van drie maanden:
a. aan de echtgenoot indien de overledene niet duurzaam gescheiden leefde;
b. bij ontbreken van de onder a. bedoelde persoon, aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontbreken van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
2. Indien als gevolg van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde nabestaanden een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere functie, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:14, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3. Op de uitkering, bedoeld in dit artikel, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nabestaanden van de betrokkene als gevolg van zijn overlijden aanspraak kunnen maken op grond van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, of van enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsonge- schiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 10:24
1. Op de wachtgelden toegekend op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, wordt voor de resterende duur na 30 juli 1991, de wachtgeldregeling zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991 toegepast.
De hoogte voor de al vastgestelde duur zal nooit lager zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
10
Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht Hoofdstuk 10, Wachtgeld
2. Ten aanzien van de wachtgelden, zoals bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de op deze wijze berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatste verlengd met het verschil tussen beide.
3. Voor de toepassing van artikel 10:7:1, derde lid wordt onder het eerder toegekende wachtgeld ook begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld op grond van de artikelen 4 en 5 van de wachtgeld- regeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.
4. Voor de toepassing van artikel 10:7:1, derde lid wordt onder de eerder toegekende uitkering ook begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld op grond van de artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.
5. Degene aan wie voor 1 januari 1995 wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in genoemde verordening.
Gevolgen WIA
Artikel 10:25
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:12, 10:14, 10:18 en 10:24 van overeenkomstige toepassing.
10
supplement 15, juni 2006, versie 00 X - 00 - 00
❖ Hoofdstuk 11 Uitkeringsregeling ontslag
Toepassing
Artikel 11:0
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.
2. Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen in de ARU en/of in uitvoeringsregelingen moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.
Betrokkene
Artikel 11:1
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘betrokkene’: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
a. op grond van artikel 8:7 of artikel 8:8 en die tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd of naar het oordeel van burgemeester en wethouders van kennelijk tijdelijke aard was;
b. op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8:10, mits dat ontslag niet op eigen verzoek was en naar het oordeel van burgemeester en wethouders evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
en die aan dat ontslag geen recht op een FLO-uitkering kan ontlenen.
2. Onder betrokkene wordt tevens verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgeno(o)t(te) volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.
Bezoldiging
Artikel 11:2
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘bezoldiging’: de bezoldiging, bedoeld in artikel 1:1 zoals deze direct vóór het ontslag voor de functie gold, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in 3:10 en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:11.
2. Indien in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens toelage onregelmatige dienst, bedoeld in artikel 3:6, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
11
11
3. Indien de bezoldiging, anders dan wegens periodieke verhoging, gewijzigd zou zijn als betrokkene de functie op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van inwerkingtreden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.
4. Indien de bezoldiging, wegens verminderde werkzaamheden vooraf- gaande aan de opheffing van de functie, lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
5. Ter vaststelling van de uitkering wordt bij een onregelmatig arbeidspatroon uitgegaan van de bezoldiging, die hij gedurende 52 kalenderweken of vanaf datum indiensttreding, onmiddellijk vooraf- gaande aan het ontslag gemiddeld heeft ontvangen.
Dienstbetrekking
Artikel 11:3
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘dienstbetrekking’: iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2. Het bepaalde in en op grond van de artikelen 4, 5 en 6 van de WW is van overeenkomstige toepassing.
Diensttijd
Artikel 11:4
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de in overheidsdienst doorgebrachte tijd die aan het in artikel 11:1 bedoelde ontslag vooraf- gaat en waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is ver- bonden, en ook tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn ver- klaard.
2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de WPA het ambtenaarschap niet is verbonden.
3. In afwijking van het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:
a. diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand, wegens verleend ontslag;
b. diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van eerder toegekend wachtgeld of een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:7:1, vierde lid;
c. diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen op grond van het pensioenreglement of voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling, zoals dat luidde op 31 december 2005, of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d. tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e. tijd in een aangehouden functie, of in een functie die de betrokkene had kunnen aanhouden, maar waaruit hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.
4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Lichamen
Artikel 11:5
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘lichamen’: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
Recht op uitkering
Artikel 11:6
1. Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat, behoudens het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering:
a. voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddel- lijk voorafgaande aan het ontslag ten minste 26 weken als werknemer, zoals bedoeld in artikel 3 van de WW, werkzaam is geweest, op grond van artikel 11:7;
b. voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, op grond van artikel 11:7, of wanneer het bepaalde in artikel 11:7:1, eerste lid, daartoe aanleiding geeft op grond van artikel 11:7:1, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:7:1, vierde lid.
11