CBN advies 167-1 - Boekhoudkundige verwerking van aandelenopties (als zodanig) (Err., Bull. C.B. N., nr. 30, februari 1993, p. 8)
CBN advies 167-1 - Boekhoudkundige verwerking van aandelenopties (als zodanig) (Err., Bull. C.B. N., nr. 30, februari 1993, p. 8)
I. Werking van het optiecontract
A. Definitie
B. Rechten en verplichtingen van de optiehouder
C. Rechten en verplichtingen van de optieschrijver
II. Onderliggende doelstellingen van optiecontracten
III. Draagwijdte van het advies
IV. Analyse van de optiepremie
V. Internationale of buitenlandse aanbevelingen en adviezen ter zak
VI. Door de houder van een (call- of put-) optie
A. Aankoop van de optie
B. Aanpassing van de optiewaarde tijdens de looptijd
1. Gespreide tenlasteneming van de tijdwaarde
2. Aanpassing aan de marktwaarde
C. Afwikkeling van de verrichting
1. Overdracht van de optie vóór de vervaldag
2. Uitoefening van de optie
2.1. Uitoefening van een call-optie
2.2. Uitoefening van een put-optie
3. Niet-uitoefening van een optie
VII. Door de optieschrijver
A. Algemene beschouwingen
B. Boekhoudkundige verwerking
1. De verbintenis die de optieschrijver heeft aangegaan
2. De premie die de optieschrijver ontvangt en incalculering van het risico
2.1. De premie die de optieschrijver ontvangt
2.2. Incalculering van het risico
3. Afwikkeling van de verrichting
Deel I : Inleiding
I. Werking van het optiecontract
A. Definitie
Een optiecontract is een overeenkomst waarbij een partij (de optieschrijver) zich ertoe verbindt, in voorkomend geval tegen onmiddellijke betaling van een prijs (de optiepremie) door de optiehouder, een goed (onderliggend actief) te kopen (aankoopverbintenis) van of te verkopen (verkoopverbintenis) aan de optiehouder, als deze laatste hiertoe beslist, tegen een vooraf bepaalde of bepaalbare prijs (de uitoefenprijs)1, op een welbepaalde datum of tijdens een welbepaalde periode 2.
Wanneer de optieschrijver een aankoopverbintenis aangaat, ontstaat er voor de optiehouder een verkoopoptie (put-optie).
Wanneer de optieschrijver een verkoopverbintenis aangaat, ontstaat er voor de optiehouder een aankoopoptie (call-optie). Naar gelang van de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen onderscheiden we dan ook de volgende gevallen :
a) Aankoop van een call :
De koper van een aankoopoptie (call) verwerft, tegen onmiddellijke betaling van een premie, het recht maar niet de verplichting om, op een welbepaalde datum of tijdens een welbepaalde periode, een vastgestelde hoeveelheid van een
onderliggend actief te kopen tegen een afgesproken prijs.
b) Schrijven van een call :
De schrijver van een aankoopoptie (call) verbindt zich ertoe om, tegen onmiddellijke ontvangst van een premie, op een welbepaalde datum of tijdens een welbepaalde periode, een vastgestelde hoeveelheid van een onderliggend goed, tegen een afgesproken prijs te verkopen wanneer de houder van de call dit wenst.
c) Aankoop van een put :
De koper van een verkoopoptie (put) verwerft, tegen onmiddellijk betaling van een premie, het recht - maar niet de verplichting - om, op een welbepaalde datum of tijdens een welbepaalde periode, een vastgestelde hoeveelheid van een onderliggend goed te verkopen tegen een afgesproken prijs.
d) Schrijven van een put :
De schrijver van een verkoopoptie (put) verbindt zich ertoe om, tegen onmiddellijke ontvangst van een premie, op een welbepaalde datum of tijdens een welbepaalde periode, een vastgestelde hoeveelheid van een onderliggend actief tegen een afgesproken prijs te kopen wanneer de houder van de put dit wenst.
B. Rechten en verplichtingen van de optiehouder
De houder van een (call- of put-) optie gaat enkel de verbintenis aan de optiepremie te betalen (als contractueel is bepaald dat een dergelijke prijs moet worden betaald). Het risico dat hij neemt is beperkt tot het beloop van de te betalen prijs. In ruil daarvoor heeft hij het recht om :
- het aan de optie verbonden recht uit te oefenen,
- of de optie te laten vervallen op de vervaldag,
- of de optie te verkopen, indien zij verhandelbaar is.
Over het algemeen koopt iemand een call op beleggingseffecten wanneer hij verwacht :
- dat, op het ogenblik dat de optie kan worden uitgeoefend, de koers van het effect hoger zal liggen dan het totaal van de optiepremie en de uitoefenprijs; tegelijkertijd wil hij zijn risico beperken tot de optiepremie, zo de koers op het ogenblik dat de optie kan worden uitgeoefend, onder het voornoemde totaal zou liggen,
- of dat hij de optie vóór de vervaldag met winst zal kunnen verkopen.
Meestal zal de houder zijn call uitoefenen als de marktwaarde van het beleggingseffect groter is dan de uitoefenprijs op het ogenblik of op de uiterste datum waarop de optie mag worden uitgeoefend. De houder van een call-optie op aandelen staat dan in beginsel in dezelfde positie als een warranthouder.
Over het algemeen koopt iemand een put als hij verwacht :
- dat op de vervaldag de koers van het effect lager zal liggen dan de uitoefenprijs min de optiepremie; tegelijkertijd wil hij zijn risico beperken tot de optiepremie, zo de koers op de vervaldag hoger zou liggen dan de uitoefenprijs min de optiepremie,
- of dat hij de optie vóór de vervaldag met winst zal kunnen verkopen aan een operator die bij voorbeeld een extra prijsdaling verwacht.
Meestal zal de houder de put uitoefenen als de marktwaarde van het beleggingseffect kleiner is dan de uitoefenprijs op het ogenblik of op de uiterste datum waarop de optie mag worden uitgeoefend.
C. Rechten en verplichtingen van de optieschrijver
De schrijver van een (call- of put-) optie heeft geen keuze : op verzoek van de optiehouder moet hij het onderliggend actief leveren of kopen. In ruil voor deze verbintenis betaalt de optiekoper bij de toekenning van de optie een premie aan de optieschrijver.
Voor een operator is een van de redenen om het risico te nemen een optie te schrijven, de verwachting van stabiele koersen en de hoop op een kleinere koersschommeling dan het bedrag van de premie die hij heeft ontvangen.
Zo een optiehouder zijn optie steeds kan verkopen, kan een optieschrijver zich juridisch gezien niet ontdoen van zijn verbintenis. Economisch kan hij dit wel, zij het dan enkel door een dekkingsverrichting af te sluiten, namelijk door een
identieke optie te kopen, met dezelfde uitoefenprijs en dezelfde vervaldag.
II. Onderliggende doelstellingen van optiecontracten
Verschillende strategieën kunnen aan de basis liggen van het werken met opties. Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang :
i. de optie een alleenstaande verrichting vormt (of als zodanig wordt beschouwd, omdat zij geen onderdeel is van een reeks verrichtingen in verschillende zin);
ii. de optie wel een onderdeel is van een reeks verrichtingen in verschillende zin op een zelfde onderliggend effect.
In het eerste geval beïnvloedt elke schommeling van de optiewaarde inderdaad potentieel en integraal het vermogen van de optiehouder, zonder neutraliserend effect ingevolge een schommeling in tegengestelde zin van een ander bestanddeel.
In het tweede geval hebben de waardeschommelingen van het onderliggend actief een tegengestelde invloed op het vermogen en kunnen zij dus potentieel geheel of ten dele worden geneutraliseerd.
Dat is het geval met :
- Als dekking bestemde verrichtingen3 met opties, die de onderneming beschermen tegen de ongunstige invloed van koersschommelingen maar waarbij de winst van een gunstige koersevolutie geheel of ten dele behouden blijft;
Verrichtingen die als dekking kunnen dienen, zijn de verrichtingen die erin bestaan :
- een put-optie kopen op effecten die men reeds in portefeuille heeft of die men vast heeft overgenomen;
- een call-optie kopen op effecten die vast op termijn werden verkocht. Enkel het kopen van een optie kan als dekkingsverrichting beschouwd worden. Geschreven opties kunnen per de;nitie geen dekkingsverrichting vormen : het al dan niet uitoefenen hangt immers af van de beslissing van de optiehouder. De beslissing van deze laatste hangt af van het voor hem gunstige - en dus voor de schrijver ongunstige - koersverloop van het onderliggend actief.
- Gezamenlijke situaties en verrichtingen in tegengestelde zin op een zelfde onderliggend bestanddeel, buiten de hierboven bedoelde dekkingsverrichtingen.
Bij deze laatste categorie horen strategieën zoals :
- het gelijktijdig kopen en schrijven van put-opties dan wel het gelijktijdig kopen en schrijven van call-opties tegen dezelfde prijzen en met verschillende vervaldata;
- het gelijktijdig kopen van put- en call-opties op hetzelfde onderliggende bestanddeel dat de operator niet in zijn vermogen bezit bij de afsluiting van deze verrichting.
III. Draagwijdte van het advies
Koersschommelingen hebben dus een verschillende invloed op het vermogen van de onderneming, naar gelang de optie een alleenstaande verrichting vormt dan wel een onderdeel is van een reeks verrichtingen in verschillende zin. Op grond van dit onderscheid zal hun boekhoudkundige verwerking dan ook verschillend zijn, inzonderheid voor de resultaatbepaling.
Dit advies behandelt enkel de boekhoudkundige verwerking van het kopen of schrijven van aandelenopties wanneer deze verrichtingen kunnen worden beschouwd als alleenstaande verrichtingen4.
Het leek immers aangewezen om een afzonderlijk (3) en meer algemeen advies uit te brengen over de boekhoudkundige verwerking van reeksen verrichtingen in verschillende zin op een zelfde onderliggend beleggingseffect, zelfs wanneer er geen opties bij betrokken zijn.
In dat advies zal dan ook nader worden ingegaan op de boekhoudkundige verwerking van dekkingsverrichtingen via aandelenopties.
Dit advies handelt in hoofdzaak over aandelenopties die op een gestandaardiseerde wijze worden verhandeld op een georganiseerde en liquide markt, dit is :
- hetzij een georganiseerde markt, hetzij een onderhandse markt die regelmatig werkt door toedoen van derde
;nanciële instellingen- markthouders die instaan voor een doorlopende notering van xxxxxx- en verkoperskoersen met marges die met de marktgebruiken overeenstemmen,
- waarbij er kan worden vanuit gegaan dat de betrokken effecten of ;nanciële instrumenten qua volume en rekening
houdend met de volumes die gewoonlijk op deze markt worden verhandeld, op gelijk welk ogenblik realiseerbaar zijn, zonder betekenisvolle invloed op de koersen.
Opties waarvoor deze voorwaarden niet zijn vervuld, worden in fine behandeld.
In dit advies komen niet aan bod : de verkoop met mogelijke terugkoop, alsook de contracten waarbij de partij die het onderliggend goed bezit, van de andere partij een put krijgt en deze laatste partij van de eerste een call krijgt op hetzelfde onderliggende actief.
Dit advies sluit aan bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen en geldt bijgevolg voor de ondernemingen waarop de bepalingen van dit besluit hetzij rechtstreeks, hetzij door een verwijzingsbepaling van toepassing zijn. Het ligt dus niet in de bedoeling dat de kredietinstellingen dit advies als dusdanig zouden gaan toepassen. Voor hen zijn een aantal regels over de boekhoudkundige verwerking van aandelenopties vastgesteld bij het koninklijk besluit van 23 september 1992 (B.S. van 6 oktober 1992).
IV. Analyse van de optiepremie
Vooraleer te handelen over de boekhoudkundige verwerking van opties, moet de samenstelling onderzocht worden van de optiepremie die betaald wordt bij het kopen of ontvangen wordt bij het schrijven. De waarde van de optie heeft twee bestanddelen :
i. de intrinsieke waarde;
ii. de tijdswaarde ("time value").
i) De "intrinsieke waarde" van een optie is, per de;nitie, de waarde die zij zou hebben indien zij onmiddellijk zou worden uitgeoefend (4). Het gaat dus om het verschil tussen :
- hetzij de koers van het onderliggende actief en de uitoefenprijs van de optie (bij een call)
- hetzij de uitoefenprijs van de optie en de koers van het onderliggende actief (bij een put).
Wanneer de optie "out of the money" is, is er geen intrinsieke waarde 5. De intrinsieke waarde kan nooit negatief zijn, alleen al door de aard van een optiecontract dat "recht" geeft op iets, zonder verdere verplichting om dit recht uit te oefenen.
ii) De tijdswaarde :
De tijdswaarde is het positieve verschil tussen de koers van de optie en haar intrinsieke waarde. Zij weerspiegelt aldus de verwachting van de optiehouder dat de waarde van het onderliggend actief in een voor hem gunstige zin zal evolueren.
Vanaf het ontstaan en tijdens de hele looptijd van de optie, wordt deze tijdswaarde beïnvloed door diverse factoren waaronder :
- de resterende looptijd van de optie;
- de koers en de volatiliteit van het onderliggende actief;
- de marktverwachtingen met betrekking tot de koersevolutie van het onderliggende actief, onder andere in het licht van dividenduitkeringen tijdens de looptijd van de optie;
- de uitoefenprijs van de optie.
Deze tijdswaarde is per de;nitie positief. Zolang de optie niet is vervallen, is er altijd een kans, hoe miniem ook, dat de optie toch wordt uitgeoefend ongeacht het niveau van de uitoefenprijs ten aanzien van de koers van het onderliggende actief.
Naarmate de (uiterste) datum om de optie uit te oefenen nadert, evolueert de tijdswaarde naar nul. Op de vervaldag moet de waarde van de optie per de;nitie - tenzij er onregelmatigheden zijn in de markt - gelijk zijn aan haar intrinsieke waarde. Noteer evenwel dat de vermindering van de tijdswaarde niet op lineaire wijze rekening houdend met de factoren die haar beïnvloeden6.
V. Internationale of buitenlandse aanbevelingen en adviezen ter zak
Een aantal ter zake bevoegde internationale of buitenlandse instellingen gaven reeds hun visie over de boekhoudkundige verwerking van en de waarderingsregels voor de nieuwe ;nanciële produkten alsook over de nodige vermeldingen ter zake in de toelichting. Deze regels hebben weliswaar niet speci;ek betrekking op de boekhoudkundige verwerking van opties op beleggingseffecten, maar zij vormen niettemin een waardevolle bron.
Zo bij voorbeeld :
In de Verenigde Staten :
waar het American Institute of Certi;ed Public Accountants (A.I.C.P.A.) in maart 1986 een "issues paper 86/2" heeft uitgegeven over de boekhoudkundige verwerking van opties. Hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat deze aan de
F.A.S.B. gerichte tekst geen "standard of ;nancial accounting" is die uitvoerbaar is krachtens het Reglement van de voornoemde instelling. Dit stuk neemt in feite de aanbevelingen over van de twee voornaamste F.A.S.-normen : nr. 52 "Boekhoudkundige verwerking van verrichtingen in vreemde munten" en nr. 80 "Boekhoudkundige verwerking van genoteerde termijncontracten" en past ze toe voor de verwerking van opties. Hoewel dit stuk niet speci;ek over aandelenopties gaat, bevat het verschillende boekingsschema's die voor opties algemeen worden gevolgd.
In Frankrijk :
waar de "Conseil National de la Comptabilité" twee adviezen heeft gepubliceerd, op 9 juli 1986 en op 10 juli 1987, over de boekhoudkundige verwerking van verrichtingen die op de M.A.T.I.F. (Marché à terme international de France) tot stand komen en van renteopties, maar heeft tot nu toe niets gepubliceerd over de boekhoudkundige verwerking van opties die op de M.O.N.E.P. (Marché des options négociables de Paris) worden verhandeld.
In Nederland :
op het ogenblik dat dit advies werd opgesteld had de Raad voor de Jaarverslaggeving nog geen enkele aanbeveling gegeven voor de verwerking van dit soort opties. De regels die in de praktijk algemeen worden aanvaard, vermelden we evenwel in opmerking (10) (1).
De verwerking van opties komt eveneens aan bod in de "E 40 exposure draft" van het I.A.S.C. over "Financial instruments" (1991).
Ook de werkgroep voor boekhoudkundige normen die in de O.E.S.O. werd opgericht, heeft zich gebogen over de problematiek van de boekhoudkundige verwerking van de optiepremies (zie hierover het verslag dat het Secretariaat van de O.E.S.O. heeft gemaakt in het kader van het internationale symposium over de "Nieuwe ;nanciële instrumenten" dat op 31 mei en 1 juni 1988 door de O.E.S.O. werd georganiseerd).
Deel II : Boekhoudkundige verwerking van aandelenopties (als zodanig) die worden verhandeld op een georganiseerde en liquide markt
Verrichtingen in opties zijn alleenstaande verrichtingen :
- wanneer de houder van een call er zich niet toe verbonden heeft de overeenstemmende onderliggende effecten te verkopen of geen call op dezelfde onderliggende activa heeft geschreven;
- wanneer de houder van een put de onderliggende effecten niet bezit, ze niet op termijn heeft gekocht of geen put op dezelfde activa heeft geschreven;
- wanneer de schrijver van een call de onderliggende effecten niet bezit, ze niet op termijn heeft gekocht of geen houder is van een call op dezelfde activa.
In deze gevallen beïnvloedt elke schommeling van de optiewaarde inderdaad potentieel en integraal het vermogen van de houder of van de schrijver, zonder "compenserend" effect ingevolge een schommeling in tegengestelde zin van een ander vermogensbestanddeel dat financieel is verbonden met het eerste.
VI. Door de houder van een (call- of put-) optie
A. Aankoop van de optie
Zoals hierboven reeds werd onderstreept, bezit de optiehouder een recht tegenover de optieschrijver. Dit recht heeft een economische waarde.
In zekere zin is een optie immers een splitsing van de ;nanciële rechten die aan de onderliggende effecten zijn verbonden. De optiehouder kan de effecten kopen of verkopen tegen de afgesproken prijs als de koersevolutie voor hem gunstig is. Hij loopt geen risico op groter verlies dan de aankoopprijs van de optie, indien het onderliggende effect niet evolueert zoals gehoopt.
Deze economische waarde komt tot uitdrukking in de prijs die de koper bereid is te betalen voor de optie en in de koers die
- op een georganiseerde markt - de verrichtingen in deze opties weerspiegelt. Naar gelang van de omstandigheden of het tijdstip kan deze koers gelijk zijn aan, hoger of lager zijn dan de oorspronkelijk door de houder betaalde prijs voor de optie.
Volgens de Commissie en zoals trouwens ook blijkt uit diverse internationale of buitenlandse aanbevelingen (1), vertegenwoordigt het recht van de optiehouder tegenover de optieschrijver dan ook een tegoed dat aan actiefzijde van de balans moet worden geboekt en niet een kost die in de resultatenrekening wordt opgenomen.
Wanneer de (put- of call-) optie betrekking heeft op een aandeel dat in het kader van tradingverrichtingen wordt verhandeld, moet ze in de actiefpost "Geldbeleggingen" worden opgenomen. Calls moeten dan ook op dezelfde wijze worden geboekt als inschrijvingsrechten en warrants waarmee ze ;nancieel gezien - althans ten aanzien van hun houder - nauw verwant zijn.
De verwerving van de optie moet bijgevolg als volgt worden geboekt :
5 Gekochte opties
aan 55 Kredietinstellingen
De vraag rees of de optiepremie niet kon worden gelijkgesteld met een verzekeringspremie en als dusdanig ten laste moest worden genomen, zij het pro rata temporis.
De Commissie acht deze benadering - die naar haar weten door geen enkele internationale of buitenlandse regel wordt toegestaan7 - onaanvaardbaar. Noch in juridisch, noch in ;nancieel opzicht, strookt deze benadering met de fundamentele kenmerken van opties.
Aangezien het hier gaat om gestandaardiseerde opties die op elk ogenblik kunnen worden verhandeld volgens de regels voor de overdracht van effecten, vertonen zij alle kenmerken van effecten. Een verzekeringspremie zal daarentegen nooit kunnen worden geherwaardeerd op balansdatum van het boekjaar, doch vóór de vervaldag kunnen worden overgedragen, noch worden toegevoegd aan de aanschaffingswaarde van een actief.
B. Aanpassing van de optiewaarde tijdens de looptijd
1. Gespreide tenlasteneming van de tijdwaarde
Een eerste vraag die zich stelt bij de evolutie van de optiewaarde is de volgende: kan het deel van de optiepremie dat de tijdswaarde van de premie vertegenwoordigt en dat naar nul evolueert op de (uiterste) dag voor de uitoefening van de optie, op lineaire wijze worden afgeschreven over de resterende looptijd van de optie.
Een analyse van de marktgegevens doet ernstige vragen rijzen omtrent de gegrondheid van een dergelijke benadering, die uitgaat van een vermoeden van lineaire ontwaarding van de tijdswaarde; wat zij daarentegen duidelijk aantoont, is dat deze tijdswaarde sterk schommelt8.
Om deze reden acht de Commissie een dergelijke benadering van gespreide tenlasteneming van de tijdswaarde niet aanvaardbaar. Overigens is zij niet in overeenstemming met het geldende Belgische recht dat afschrijvingen enkel toelaat op bepaalde vaste activa.
2. Aanpassing aan de marktwaarde
De waarderingsprincipes voor beleggingseffecten, vastgelegd door het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, gelden ook voor gekochte opties.
Door de vorming en terugneming van waardeverminderingen wordt rekening gehouden met de schommelingen in de marktwaarde van de opties wanneer deze lager is dan de aanschaf;ngswaarde. Daarentegen wordt ten aanzien van deze aanschaffingswaarde geen enkele meerwaarde vastgesteld noch, a fortiori, in resultaat genomen zolang zij niet gerealiseerd is.
Tegenover deze benadering, vastgesteld door het Europees recht en ingegeven door voorzichtigheidsoverwegingen, verkiest de Angelsaksische doctrine eerder het beginsel van toerekening aan het boekjaar boven het voorzichtigheidsbeginsel. Zij gaat uit van de idee dat wanneer er een liquide markt is, een onderneming op elk ogenblik in staat is om het betrokken actiefbestanddeel te realiseren tegen dagkoers en aldus een "niet-gerealiseerd" resultaat kan omzetten in een "gerealiseerd" resultaat.
Bijgevolg oordeelt zij dat, op voorwaarde dat er een liquide markt bestaat, de betrokken activa - en in casu de op deze
markten verhandelde opties - mogen (moeten) worden gewaardeerd tegen deze marktwaarde. De richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere
;nanciële instellingen (richtlijn 86/635/EEG) aanvaardt deze waarderingsmethode en laat de Lid-Staten de keuze ze al dan niet toe te passen.
Bij deze benaderingswijze wenst de Commissie evenwel volgende opmerkingen te formuleren :
1) In de huidige stand van de teksten blijkt de toepassing van de "markt-to-market"¬methode op gestandaardiseerde opties moeilijk verenigbaar met de in het Belgisch boekhoudrecht vastgelegde beginselen : het beginsel van de historische kostprijs, het voorzichtigheids- en realisatieprincipe. Artikel 20 van het koninklijk besluit op de jaarrekening van de ondernemingen stelt immers dat "elk actiefbestanddeel wordt gewaardeerd tegen de aanschaf;ngswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen, onder aftrek van de desbetreffende (...) waardeverminderingen".
2) De aanbevolen methoden op het vlak van de jaarrekening van kredietinstellingen worden toegepast in een veel soepeler nationaal en Europees normatief kader (dat voortvloeit uit de bankrichtlijnen) en het gemeen boekhoudrecht. Artikel 36, tweede lid, van de richtlijn van de Raad (86/635/EEG betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere ;nanciële instellingen) stelt immers dat de Lid-Staten kunnen toestaan of voorschrijven dat verhandelbare effecten die geen ;nanciële vaste activa zijn, tegen hun hogere marktwaarde op balansdatum in de balans worden opgenomen. Een dergelijke mogelijkheid wordt echter niet geboden door artikel 39 van de vierde richtlijn op grond waarvan de vlottende activa enkel kunnen worden gewaardeerd op grond van de "lower of cost or market"9.
Hieruit volgt dat industriële en commerciële ondernemingen waardeverminderingen moeten toepassen op de opties die zij bezitten wanneer hun realisatiewaarde lager is dan hun aanschaf;ngswaarde (artikel 31 van het K.B. van 8 oktober 1976); deze waardeverminderingen moeten worden teruggenomen als de marktwaarde opnieuw stijgt. Daartegenover staat dat er geen enkele meerwaarde ten opzichte van de aanschaffingswaarde wordt geboekt zolang de optie niet is gerealiseerd.
C. Afwikkeling van de verrichting
1. Overdracht van de optie vóór de vervaldag
De overdracht van een optie wordt op dezelfde wijze geboekt als de overdracht van een beleggingseffect.
Bijgevolg moeten de gerealiseerde meer- of minderwaarden, na tegenboeking van eventueel geboekte waardeverminderingen, onder de financiële resultaten worden geboekt (rekening 652 of 752 van het rekeningenstelsel).
2. Uitoefening van de optie
2.1. Uitoefening van een call-optie
Wanneer een call-optie wordt uitgeoefend moet de uitoefenprijs worden toegevoegd aan de aankoopprijs van de optie om de aanschaffingswaarde van de betrokken effecten te bepalen.
Wanneer op de aanschaf;ngswaarde van de optie een waardevermindering is toegepast, dan moet die bij de uitoefening worden teruggenomen. Zo nodig wordt op de aldus bekomen aanschaf;ngswaarde van de aandelen een waardevermindering toegepast indien hun marktwaarde kleiner is. Dat zou kunnen wanneer bij de uitoefening van de optie, de beurskoers van het betrokken aandeel hoger is dan de uitoefenprijs, maar lager is dan de som van de uitoefenprijs en de aankoopprijs van de optie.
De optie wordt tegen aanschaf;ngswaarde aan de waarde van de na uitoefening van een call verworven effecten toegevoegd, omdat men ervan uitgaat dat de verwerving van de effecten in twee tijden verloopt : eerst wordt de optie gekocht en daarna wordt zij uitgeoefend. De aanschaf;ngswaarde van de effecten stemt bijgevolg overeen met het totaal van de effectief betaalde bedragen.
De vraag stelde zich of, met verwijzing naar de internationale normen over de bepaling van de aanschaf;ngsprijs bij ruil, de aanschaf;ngswaarde van de effecten kon bepaald worden door naast de uitoefenprijs rekening te houden met de effectieve (beurs)waarde van de optie op het ogenblik dat zij wordt uitgeoefend, veeleer dan met haar aankoopprijs. Deze visie steunt op de overweging dat de optie en het effect twee juridisch onderscheiden situaties vormen en dat de aanschaf;ngswaarde van de effecten moet worden bepaald op grond van de voor hun verkrijging afgestane bedragen en waarden en tegen realisatiewaarde moeten worden gewaardeerd (op het ogenblik dat zij worden afgestaan). De Commissie is van oordeel dat de uitoefening van een optie niet zonder meer met een ruilverrichting kan worden gelijkgesteld en dat
bijgevolg in de huidige stand van de reglementering, deze methode niet kan toegepast bij het boekhoudkundig verwerken van de uitoefening van de optie.
2.2. Uitoefening van een put-optie
Wanneer een (niet gedekte) put-optie wordt uitgeoefend, moet de optiehouder in de markt de effecten kopen waarvoor hij een put-optie had genomen. Bij de uitoefening van de optie verdwijnen zowel de put-optie als de gekochte effecten uit zijn vermogen tegen netto-boekwaarde, wat ten aanzien van de uitoefenprijs een meer of -minderwaarde oplevert (rekeningen 752-652 van het rekeningenstelsel).
3. Niet-uitoefening van een optie
Wanneer de optiehouder de optie niet uitoefent, heeft deze geen enkele waarde meer. Bijgevolg moet de boekwaarde van de verworven optie ten laste worden genomen (als financiële kost).
VII. Door de optieschrijver
A. Algemene beschouwingen
Zoals reeds werd aangestipt :
- gaat de optieschrijver een aan- of verkoopverbintenis aan die, afhankelijk van de beslissing van de optiehouder, al dan niet zal worden uitgevoerd;
- krijgt de optieschrijver als tegenprestatie voor deze verbintenis een prijs - een premie - die hij blijft behouden, ongeacht of de optie op de vervaldag wordt uitgeoefend of niet en hoe de koers van het onderliggende effect evolueert;
- loopt de optieschrijver een verliesrisico op grond van de koersevolutie van het onderliggende effect. Bij een call is het risico theoretisch gezien onbeperkt aangezien er geen absolute grens is voor koersstijgingen. Bij een put is het maximumrisico op grond van de koersevolutie van het onderliggende effect, gelijk aan de uitoefenprijs van de optie aangezien de koers van het onderliggende actief niet onder nul kan noteren;
- kan de optieschrijver, in tegenstelling tot de optiehouder die zijn optie en de eraan verbonden rechten kan overdragen, zich niet ontdoen van zijn verbintenis. Hij kan zijn positie slechts dekken door een dekkingsverrichting af te sluiten.
B. Boekhoudkundige verwerking
1. De verbintenis die de optieschrijver heeft aangegaan
De aan- of verkoopverbintenis die de geschreven optie inhoudt, moet in elk geval worden opgenomen in de boekhouding van de onderneming. Deze verbintenis moet als volgt worden opgenomen in de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen :
09 Houders van (call- / put-)opties op effecten
aan 09. aan Geschreven (call- / put-)optie
Deze verbintenis wordt gewaardeerd tegen de uitoefenprijs van de optie. Zolang deze verbintenis bestaat (tot de vervaldag), blijft zij ten belope van deze waarde geboekt. Belangrijke verbintenissen moeten, met toepassing van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976, in de toelichting bij de jaarrekening worden vermeld.
2. De premie die de optieschrijver ontvangt en incalculering van het risico
2.1. De premie die de optieschrijver ontvangt
De premie die de optieschrijver ontvangt is de;nitief verworven, ongeacht of de optie op de vervaldag wordt uitgeoefend of niet.
Zij vormt de tegenprestatie voor het door hem gelopen risico : de invloed van een -voor hem - ongunstige koersevolutie van het onderliggende effect, zonder voordeel te kunnen halen uit een - voor hem - gunstige koersevolutie van dit effect.
Tussen dit risico, dat de optiekoers concreet beïnvloedt, en het bedrag van de ontvangen premie bestaat, zodra de optie is geschreven en de premie ontvangen, geen enkel verband. De koers van de optie kan, naar gelang van de marktevolutie, gelijk zijn aan of hoger of lager zijn dan het bedrag van de ontvangen premie.
Op grond van deze gegevens zijn er twee mogelijke benaderingswijzen :
- ofwel gaat men ervan uit dat de verkregen premie de;nitief is verworven en volledig losstaat van het optierisico en van de latere evolutie van dit risico; in dit geval moet deze prijs, zodra hij is ontvangen, worden beschouwd als een verworven resultaat en worden geboekt in de resultatenrekening. Het gelopen risico moet worden opgevangen door de vorming van een voorziening;
- ofwel beschouwt men de ontvangen premie als een vergoeding voor het risico dat de schrijver loopt gedurende de hele looptijd van de optie. De ontvangen premie is economisch gezien pas verdiend op het ogenblik dat de optie vervalt en wordt pas dan in resultaat genomen. De inresultaatneming van de premie wordt uitgesteld tot de vervaldag, door boeking in een overlopende rekening (bij voorbeeld een rekening 498 met als titel "resultaten uit lopende geschreven opties").
Afhankelijk van de benaderingswijze waarvoor wordt geopteerd, zal het optierisico uiteraard anders moeten worden verwerkt (cf. infra).
2.2. Incalculering van het risico
Krachtens het beginsel van artikel 19, derde lid van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 moet het verliesrisico dat is verbonden aan de verbintenis die een geschreven optie inhoudt, in elk geval - en tenminste op balansdatum - rekening worden gehouden. Hiervoor moet een voorziening worden gevormd. Voornoemd artikel stelt dat "Er rekening moet worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren ...". In artikel 19, vijfde lid wordt dit toegepast voor risico's : "voorzieningen moeten, onder meer, gevormd worden met het oog op :
a) dat de tweede benaderingswijze voor de boekhoudkundige verwerking van de ontvangen premie op grond van het voorzichtigheidsbeginsel te verkiezen ;
b) ontvangen premie op grond van het voorzichtigheidsbeginsel te verkiezen valt boven de eerste benaderingswijze, zonder dat deze laatste evenwel moet ;
c) de verlies- of kostenrisico's die voortvloeien uit (...) termijnposities of -overeenkomsten in deviezen, termijnposities of - overeenkomsten op goederen (...)".
Aangezien de in dit vijfde lid opgesomde risico's duidelijk als voorbeeld dienen, geldt de verplichting om rekening te houden met alle op balansdatum bestaande risico's onbetwistbaar ook voor verliesrisico's die inherent zijn aan de geschreven opties.
Voor opties die op een georganiseerde en liquide markt worden verhandeld is de optiekoers het meest geschikte criterium om het optierisico te waarderen. Dit is de door de markt geschatte waarde van het risico. Dit is tevens hoeveel de onderneming zou moeten uitgeven om het gelopen risico op een specifieke en nauwkeurige wijze te dekken.
Naar gelang van de gevolgde boekingswijze voor de ontvangen premie, is het risico dat in aanmerking moet worden genomen : - in de eerste benadering : de optiekoers op balansdatum; - in de tweede benadering : het positieve verschil tussen de optiekoers op balansdatum en het bedrag van de uitgestelde premie.
Bij de boekhoudkundige verwerking van het ingecalculeerde risico, rijzen twee technische problemen :
1° in de schema's van het K.B. van 8 oktober 1976 maken voorzieningen en aanpassingen van voorzieningen - tenzij het
om uitzonderlijke resultaten gaat10
- deel uit van de bedrijfsresultaten. Voorzieningen en aanpassingen van
voorzieningen met betrekking tot ;nanciële resultaten worden in dit besluit niet geregeld. Resultaten uit opties behoren onbetwistbaar tot de financiële resultaten;
2° in de tweede benaderingswijze zou de boeking van deze risico's in voorzieningsrekeningen tot gevolg hebben dat op het vlak van de voorstelling van de rekeningen, het risico waarvoor een voorziening werd gevormd in twee afzonderlijke rekeningen voorkomt, namelijk in een overlopende rekening en in een rekening "Voorzieningen voor risico's en kosten".
2.2.2.3. Conclusies
Tot besluit en in aansluiting op haar visie inzake wisselrisico, is de Commissie van mening :
a) dat de tweede benaderingswijze voor de boekhoudkundige verwerking van de ontvangen premie op grond van het voorzichtigheidsbeginsel te verkiezen valt boven de eerste benaderingswijze, zonder dat deze laatste evenwel moet worden afgekeurd;
b) dat, in de huidige stand van de teksten :
- wanneer voor de ontvangen premie de tweede boekingswijze wordt gevolgd, het aangewezen is om het bedrag van de uitgestelde premie alsook de netto bedragen (na aftrek van de terugnemingen) die aan de resultatenrekening worden onttrokken om extra risico's van grotere verliezen dan de ontvangen premie op te vangen, onder een zelfde rekening te boeken;
- wanneer voor de ontvangen premie de eerste boekingswijze wordt gevolgd, de incalculering van het risico moet geschieden door de vorming en aanpassing van de voorzieningen die worden gevormd via een rekening ;nanciële resultaten;
c) dat het aangewezen is om, met toepassing van het K.B. van 8 oktober 1976, in de toelichting, naar gelang van het geval in staat IX met betrekking tot de "Voorzieningen voor risico's en kosten" of in staat XI met betrekking tot de "Overlopende rekeningen" aan passiefzijde, het bedrag te vermelden van de uitgestelde en/of geprovisioneerde resultaten uit geschreven opties, uiteraard voor zover deze bedragen relevant zijn.
3. Afwikkeling van de verrichting
Bij de afwikkeling moeten de boekingen met betrekking tot de aangegane verbintenis worden tegengeboekt en moet, naar gelang van de gekozen methode de premie in resultaat worden genomen en moeten de bedragen die als aanvulling in rekening 498 werden opgenomen of de voorzieningen die niet meer dienstig zijn, worden teruggenomen.
De houder oefent de optie niet uit
In dat geval is er buiten voornoemde boekingen geen verdere boeking meer nodig.
De houder oefent de optie uit
Wanneer de call-houder zijn optie uitoefent, zal de optieschrijver - als hij blanco heeft gehandeld - de onderliggende effecten moeten kopen tegen de marktprijs en ze opnieuw afstaan tegen de uitoefenprijs. Meestal levert dit een minderwaarde op.
Wanneer de put-houder zijn optie uitoefent, zal de optieschrijver - als hij blanco heeft gehandeld - de onderliggende effecten moeten kopen tegen een prijs die normaal gezien hoger zal zijn dan de marktprijs. Deze aankoop moet volgens de gewone regels worden geboekt tegen de aankoopprijs. Het verschil tussen de uitoefenprijs en de marktwaarde zal leiden tot een waardevermindering.
Afsluiten van een dekkingsverrichting
De optieschrijver kan zich normaal gezien niet ontdoen van de verbintenissen die hij heeft aangegaan door de optie te schrijven. Hij kan echter wel een verrichting afsluiten om het risico te dekken, bij voorbeeld door een call of put met dezelfde kenmerken als de eerste te kopen (met name met dezelfde uitoefenprijs, dezelfde vervaldag en hetzelfde onderliggende effect). In dat geval komen we evenwel in een situatie terecht waar een dekkingsverrichting is afgesloten. Dergelijke verrichtingen worden besproken in deel I van het advies 167/2 met betrekking tot dekkingsverrichtingen en gedekte posities in aandelen (zie Bulletin C.B.N. nr. 29).
Deel III : Gevolgen wanneer er geen georganiseerde en liquide markt is
Gezien de volatiliteit van optiekoersen is het van belang de nadruk te leggen op het voorzichtigheidsbeginsel bij de boekhoudkundige verwerking van verrichtingen :
- met betrekking tot waarden die op niet-liquide markten worden verhandeld, daaronder verstaan georganiseerde of hiermee gelijkgestelde markten die niet voldoen aan de twee criteria sub punt 3 van deel I van dit advies;
- met betrekking tot niet-genoteerde waarden.
Deel IV : Samenvatting
Behalve wanneer het gaat om gedekte verrichtingen of dekkingsverrichtingen, of wanneer het gaat om opties die deel uitmaken van een reeks verrichtingen in tegengestelde zin op dezelfde onderliggende activa, worden aandelenopties boekhoudkundig als volgt verwerkt :
§ 1.
a) De gekochte call- en put-opties worden tegen aanschaf;ngswaarde in de boekhouding opgenomen in de post
"Geldbeleggingen". Op deze aanschaf;ngswaarde worden zo nodig waardeverminderingen toegepast om de netto boekwaarde van de gekochte opties terug te brengen tot de realisatiewaarde (marktkoers) of om rekening te houden met de evolutie van de realisatie- of marktwaarde of met de risico's die inherent zijn aan de aard van de betrokken activa (K.B. 8.10.76, artikel 31, derde en vierde lid). Deze waardeverminderingen worden teruggenomen wanneer zij niet langer verantwoord zijn door de minderwaarden en risico's waarvoor zij werden geboekt.
b) Indien de opties vóór vervaldatum worden verkocht, worden de meer- of minderwaarden, na tegenboeking van eventueel geboekte waardeverminderingen, onder de financiële resultaten opgenomen.
c) Bij niet-uitoefening van de optie op de vervaldag, wordt haar boekwaarde ten laste genomen als waardevermindering (op vlottende activa).
d) Bij de uitoefening :
- an een call-optie, wordt de betaalde prijs voor de optie bij de uitoefenprijs gevoegd om de aanschaf;ngswaarde van de betrokken effecten te bepalen;
- van een put-optie, verdwijnen zowel de optie als de gekochte effecten tegen netto-boekwaarde uit het vermogen en ontstaat ten opzichte van de uitoefenprijs een meerwaarde of -minderwaarde.
§ 2.
a) Geschreven call- en put-opties worden tot hun vervaldag tegen uitoefenprijs geboekt in de rekeningen "niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen".
b) Wat betreft de premie die wordt ontvangen als tegenprestatie voor het schrijven van de optie en de verwerking van het risico dat is verbonden aan de geschreven optie, zijn er twee mogelijke benaderingswijzen :
- erste benaderingswijze :
De ontvangen premie wordt onmiddellijk in resultaat genomen. Voor het gelopen risico wordt op balansdatum van het boekjaar of op elke tussentijdse balansdatum een voorziening gevormd ten laste van de ;nanciële resultaten. Dit risico wordt geraamd op grond van de beurskoers van de optie. Vervolgens wordt deze voorziening periodiek aangepast via dezelfde rekeningen ;nanciële resultaten zodat het bedrag van de voorziening gelijke tred houdt met de beurskoers van de geschreven optie.
- tweede benaderingswijze :
De ontvangen premie wordt beschouwd als een uitgestelde opbrengst - tot de vervaldag van de optie - en wordt bijgevolg geboekt als "over te dragen opbrengst". Vervolgens is het aangewezen om, in een zelfde rekening de netto bedragen (na aftrek van de terugnemingen) te boeken die aan de resultatenrekening worden onttrokken om de risico's van grotere verliezen dan de ontvangen premie op te vangen.
c) Op de vervaldag, ongeacht of de optie wordt uitgeoefend of niet :
- worden de gevormde voorzieningen teruggenomen;
- wordt, in de tweede benaderingswijze, de ontvangen premie in resultaat genomen;
- wordt de boeking in de rekeningen niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen tegengeboekt.
d) Als de optie wordt uitgeoefend :
- call-optie : het verschil tussen de aanschaf;ngswaarde van de te leveren effecten en hun verkoopprijs bij uitoefening van de call is een financiële kost;
- put-optie : op de verworven effecten moet een waardevermindering worden geboekt ten
belope van het verschil tussen hun aanschaffingswaarde bij uitoefening van de geschreven optie en hun marktwaarde.
§ 3. Gezien de volatiliteit van de optiekoersen geldt het voorzichtigheidsbeginsel meer dan ooit. Dit is voornamelijk het geval bij een niet-liquide markt.
1. De uitoefenprijs kan op verschillende wijzen worden vastgesteld, namelijk : - zonder wijziging bij de afsluiting van het contract; - zonder wijziging bij de afsluiting van het contract maar verhoogd met een rente die afhankelijk is van de datum waarop de optie daadwerkelijk wordt uitgeoefend; - door verwijzing naar de geldende marktprijs op het ogenblik dat de optie wordt
uitgeoefend waarbij, naar gelang van het geval, een aftrek wordt bedongen of een minimum- of maximumprijs wordt vastgesteld. In dit advies wordt nader ingegaan op de eerste berekeningswijze, waar de uitoefenprijs zonder wijziging wordt vastgesteld bij de afsluiting van het contract. De hiervoor geldende beginselen zijn evenwel mutatis mutandis van toepassing op de andere gevallen.
2. Men onderscheidt : - een optie van het Europese type: de optiehouder kan zijn recht tot aan- of verkoop pas op een bepaalde datum uitoefenen : de vervaldag van de optie; - een optie van het Amerikaanse type : de optiehouder kan zijn recht uitoefenen gedurende een bepaalde tijd die ingaat zodra het optiecontract is afgesloten.
3. Voor de bespreking van de kwali;catiecriteria van een optie, bedoeld als dekking voor een verrichting, wordt verwezen naar het advies 167/2 (zie Bulletin C.B.N. nr. 29) over de boekhoudkundige verwerking van dekkingsverrichtingen en van gedekte posities in aandelen.
4. Tijdens de laatste jaren zijn er heel wat nieuwe ;nanciële instrumenten op de markt verschenen. Veel daarvan vormen evenwel een combinatie van bestaande instrumenten of zijn ervan afgeleid. De internationale rechtsleer verkiest als richtsnoer de grote boekhoudbeginselen die per complex van ;nanciële instrumenten gelden, zonder alle mogelijke toekomstige innovaties op speci;eke wijze te willen dekken. De Commissie huldigt een gelijklopende visie en heeft in eerste instantie twee adviezen uitgebracht over de boekhoudkundige verwerking van aandelenopties. De regels die in dit advies voorkomen zijn evenwel mutatis mutandis ook van toepassing op andere beleggingseffecten. De Commissie zal zich later buigen over de boekhoudkundige verwerking van vaste-termijnrente-overeenkomsten.
5. Aldus onderscheidt met drie optietypes : - "in the money" wanneer met de optie hetzij effecten kunnen worden gekocht tegen een uitoefenprijs beneden de "contantkoers" van het onderliggende effect of het onderliggende effect kan worden verkocht ten een uitoefenprijs boven de "contantkoers" van dit zelfde effect; - "at the money" wanneer de uitoefenprijs van een call of put gelijk is aan de "contantkoers" van het onderliggende effect; - "out of the money" wanneer de uitoefenprijs van een call hoger is dan de koers van het onderliggende effect of wanneer de uitoefenprijs van een put lager is dan de koers van het onderliggende effect.
6. In deel I van het advies 167/2 over de boekhoudkundige verwerking van dekkingsverrichtingen en gedekte posities in aandelen worden deze begrippen verduidelijkt aan de hand van drie tabellen met voorbeelden van mogelijke koersevoluties van een call en een put (zie Bulletin C.B.N. nr. 29).
7. In zijn voornoemde "issue paper" raadt het A.I.C.P.A. aan de premies in elk geval te activeren. Ook het International Accounting Standards Committee (I.A.S.C.) geeft in zijn "Exposure Draft 40" over "financial instruments" (punt A20 van de bijlage) de raad om de optiepremie in de balans van de optiehouder te behouden zolang de optie niet is overgedragen, uitgeoefend of vervallen. De werkgroep voor boekhoudkundige normen in de O.E.S.O. heeft zich ook voorstander verklaard van de opneming van optiepremies in de balans (zie het verslag van het secretariaat van de O.E.S.O. dat op p. 10 wordt aangehaald).
8. Deze manier om het zogenaamde tijdsbestanddeel van een optie die beantwoordt aan de criteria van een dekkingsverrichting, af te schrijven, werd onder meer voorgesteld door het A.I.C.P.A. in zijn voornoemd "issues paper". Hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat het A.I.C.P.A. in dit zelfde stuk ook vermeldde dat een aantal van haar leden deze afschrijvingsmethode niet ten volle konden onderschrijven aangezien de reële economische waarde die op elk ogenblik kan worden verkregen, namelijk door de positie te vereffenen, niet kan worden weerspiegeld door deze methode.
9. Als voorbeeld verwijzen we naar Nederland waar de regels voor de boeking en waardering van de optiepremies die als vlottende activa worden beschouwd, in overeenstemming zijn met de vierde richtlijn en het advies van de C.B.N. (zie de artikelen 384 en 387 B.W. voor de ondernemingen die onder de toepassing vallen van het gemeen boekhoudrecht). Een analoge redenering als in het advies van de "Conseil national de la comptabilité" over de boekhoudkundige verwerking van de renteopties (Document nr. 68, juli 1987, pp. 3/4) valt daarentegen buiten het bestek van het huidige advies. Dit verwijst immers naar een aantal welbepaalde omstandigheden die verband houden met de markt voor renteopties maar die niet altijd worden vervuld door alle soorten georganiseerde markten (De "Commission des études comptables" van de "Conseil national de la Comptabilité" heeft trouwens een gereserveerde houding aangenomen ten aanzien van een uitbreiding van de methode waarbij tegen de marktprijs wordt gewaardeerd, tot andere instrumenten dan de renteoptiecontracten (waarover het voornoemde advies gaat) en de contracten die worden verhandeld op de "Marché à terme international de France" (M.A.T.I.F.)).
10. Zie het advies van de C.B.N. nr. 107/10 gepubliceerd in het Bulletin nr. 24 van september 1989.