RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
U I T S P R A A K Nr. 2001/48 Mo
i n d e k l a c h t nr. 028.01
ingediend door:
hierna te noemen 'klager',
tegen:
hierna te noemen 'verzekeraar'.
De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft kennis genomen van de schriftelijke klacht, alsmede van het daartegen door verzekeraar gevoerde schriftelijke verweer.
Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.
Inleiding
Klager is advocaat en heeft een cliënte enige tijd juridische bijstand verleend bij de afwikkeling van een schade. Daarna heeft een andere rechtshulpverlener de cliënte bijgestaan bij de afwikkeling van deze schade, hetgeen ertoe heeft geleid dat verzekeraar en de cliënte een vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend, waarbij ter zake van de schade een slotbetaling werd overeen-gekomen van ƒ 75.000,- en ter zake van de buitengerechtelijke kosten een slotbetaling van ƒ 13.000,-.
De klacht
Klager beklaagt zich op persoonlijke titel omtrent verzekeraar, omdat deze niet bereid is klagers einddeclaratie ten bedrage van ƒ 10.037,54 te betalen. Volgens klager handelt verzekeraar jegens hem onrechtmatig.
Klager vindt dat hij in de klacht ontvankelijk is. De door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten behoren tot de schade van het slachtoffer. Indien deze kosten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen, hetgeen in deze kwestie niet ter discussie staat, dienen deze kosten aan het slachtoffer te worden vergoed, althans dient daarmee bij de afwikkeling van de schade en dus ook in de vaststellingsovereenkomst rekening te worden gehouden. In de praktijk worden deze kosten dan meestal rechtstreeks aan de betreffende belangenbehartiger betaald, hetgeen strikt genomen niet juist is.
2001/48 Mo
Hoewel verzekeraar wist dat er nog een vordering wegens buitengerechtelijke kosten openstond, heeft deze daarmee ten onrechte in de vaststellingsover- eenkomst geen rekening gehouden. Het argument van verzekeraar dat klager de kosten maar op de cliënte moet verhalen, snijdt geen hout omdat de opvolgende belangenbehartiger zijn kosten tot een bedrag van maar liefst ƒ 18.000,- wel integraal betaald heeft gekregen. Bijkomend probleem is dat de cliënte niet meer in Nederland woonachtig is.
Aldus heeft verzekeraar bij het tot stand brengen en uitvoeren van de vaststellingsovereenkomst niet zorgvuldig gehandeld ten aanzien van de clliënte door geen rekening te houden met de onderhavige vordering welke zoals gezegd moet worden gerekend tot de schade en dus het belang van de cliënte.
Het standpunt van verzekeraar
Klager was de belangenbehartiger van verzekeraars tegenpartij. Verzekeraar heeft aan klager een bedrag van ƒ 3.000,- betaald ter zake van buiten- gerechtelijke kosten.
Op 7 januari 1998 ontving verzekeraar bericht dat de tegenpartij een andere rechtshulpverlener had ingeschakeld. De nieuwe belangenbehartiger gaf aan dat ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten rekening zal worden gehouden met de dubbele redelijkheidstoets. Tot het moment van de overdracht werd door verzekeraar een bedrag van ƒ 4.000,- aan persoonlijke schade betaald. Bij brief van 16 februari 1998 heeft verzekeraar aan klager meegedeeld dat hij het door hem ter zake van de buitengerechtelijke kosten aan klager betaalde bedrag van
ƒ 3.000,- alleszins redelijk achtte in verhouding tot de op dat moment geclaimde persoonlijke schade.
Bij brief van 9 maart 1998 heeft klager een aanvullende betaling gevorderd. Naar aanleiding hiervan heeft verzekeraar op 22 april 1998 klager geadviseerd zijn claim in te dienen bij de cliënte zodat zijn claim bij de definitieve schade-afwikkeling kon worden betrokken. In juni 1999 werd de schade definitief geregeld waarbij werd afgesproken dat verzekeraar aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van ƒ 13.000,- zou betalen. De buitengerechtelijke kosten waren niet nader gespecificeerd en voor verzekeraar was dan ook niet vast te stellen of deze inclusief de claim van klager waren.
In oktober 2000 nam klager contact met verzekeraar op inzake de afwikkeling van zijn claim ter zake van zijn buitengerechtelijke kosten. Verzekeraar heeft klager meegedeeld dat het dossier was gesloten en heeft hem voor informatie omtrent zijn claim ter zake van zijn buitengerechtelijke kosten verwezen naar de opvolgende belangenbehartiger. Uit een faxbericht van klager van 12 november 1998 aan de opvolgende belangenbehartiger en een telefoonnotitie van 6 juli 1999 is gebleken dat klager zijn claim aldaar kenbaar heeft gemaakt.
Indien klager van mening is dat hij recht heeft op een hoger bedrag van buitengerechtelijke kosten zal hij zich tot de opvolgende belangenbehartiger moeten wenden. Verzekeraar is van mening dat hij met het betalen van een bedrag van in totaal ƒ 16.000,- aan buitengerechtelijke kosten aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Het commentaar van klager
Klager heeft, kennis genomen hebbend van het verweer van verzekeraar, zijn klacht gehandhaafd.
2001/48 Mo
Het oordeel van de Raad
1. Volgens artikel 5 van het Reglement Raad van Toezicht Verzekeringen heeft de Raad tot taak erop toe te zien dat de aangesloten verzekeraars en tussenpersonen bij het bemiddelen, het tot standbrengen en uitvoeren van overeenkomsten van verzekering met consumenten en in het bijzonder ten aanzien van het zorgvuldig en voortvarend optreden in het verkeer met consumenten, de goede naam c.q. het aanzien van en het vertrouwen in het bedrijf in stand houden.
2. De klacht betreft uitsluitend het niet betalen door verzekeraar van het honorarium van klager voor rechtsbijstand door hem als advocaat verleend aan een cliënte ter zake van het buiten rechte verkrijgen van vergoeding door verzekeraar van schade door deze cliënte geleden. Klager heeft de klacht in eigen naam ingediend, niet ten behoeve van de cliënte. Zij heeft het klager toekomende honorarium onbetaald gelaten.
Hieruit volgt dat de klacht een geschil betreft tussen klager als advocaat en verzekeraar omtrent hetgeen waarop klager in de uitoefening van zijn beroep jegens verzekeraar aanspraak meent te hebben. Dit brengt mee dat klager niet kan worden beschouwd als een consument zoals bedoeld in voormeld artikel 5, zodat hij niet in zijn klacht kan worden ontvangen.
De beslissing
De Raad verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus is beslist op 9 juli 2001 door Mr. X.X.X. Xxxxxxxx, voorzitter, Mr. H.C. Bitter,
Drs. D.F. Rijkels, arts, Xx. X. Xxxxxxxxx en Dr. X.X. xx Xxxxx, arts, leden van de Raad, in tegenwoordigheid van Mr. S.N.W. Xxxxxxxx, secretaris.
De Voorzitter:
(Mr. X.X.X. Xxxxxxxx) De Secretaris:
(Mr. S.N.W. Karreman)