SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 3 februari 2022 Kenmerk: SG 21/07
Het Scheidsgerecht, bestaande uit,
mr. S.C.P. Xxxxxx, wonende te Nijmegen, voorzitter, drs. X.X. xx Xxxxxxxxx, wonende te Vleuten,
M.H. Xxxxxxx, wonende te Wassenaar, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen,
inzake:
drs. A, wonende te Z,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie, advocaten: mr. drs. E.L. Pasma en mr. C.G. Top,
tegen, de B,
gevestigd te Y,
verweerster in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx en xx. X. Xxx.,
Partijen worden hierna (mede) genoemd ‘A’ respectievelijk ‘het ziekenhuis’.
1. De procedure
1.1 Bij brief van 6 augustus 2021 (met twee bijlagen) heeft A deze procedure aanhangig gemaakt. Met een memorie van eis van 17 september 2021 (met producties, genummerd 1-65) heeft hij het Scheidsgerecht verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (waarbij B staat voor het ziekenhuis):
primair
1. Voor recht te verklaren dat B onrechtmatig, althans in strijd met de Samenwerkingsovereenkomst jegens A heeft gehandeld en/of nagelaten, waaronder, doch niet beperkt tot, de gedragingen zoals hiervoor omschreven in sub a t/m r; en
2. B te veroordelen tot vergoeding van alle schade die A heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig, althans in strijd met de Samenwerkingsovereenkomst, handelen en nalaten, zulks nader op te maken bij staat; en
3. B te verbieden om op basis van de thans bij haar bekende feiten en omstandigheden een onderzoeksopdracht te gelasten of een melding te doen aan het MSB of enig ander onderzoek te gelasten en B te gelasten om de Onderzoeksopdracht c.q. melding, zoals vervat in de brief van 2 juli 2021, geheel in te trekken, en xxxxxxx geen nieuwe melding te doen of opdracht te gelasten, zulks op
straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- aan A te voldoen voor elke volle dag waarop B, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis, in gebreke is hieraan te voldoen, en daarbij te bepalen dat B gehouden is om de schriftelijke bevestiging van het MSB van de intrekking van de Onderzoeksopdracht c.q. melding aan A per omgaande aan A te verstrekken; en
4. B te gelasten dat A onvoorwaardelijk in de gelegenheid wordt gesteld om zonder enige beperking in tijd of ruimte te worden toegelaten tot het ziekenhuis (waaronder maar niet beperkt tot de fysieke praktijkruimte, de IT-omgeving, bestanden, overleggen, etc.), alsmede hem in staat te stellen om al zijn werkzaamheden als kaakchirurg uit te oefenen waaronder begrepen alle taken en bevoegdheden behorend bij zijn functie als medisch manager, zoals deze blijken uit het functieprofiel, en in overeenstemming met de binnen de kaakchirurgie gangbare normen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- aan A te voldoen voor elke volle dag waarop B, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen; en
5. B te gelasten ervoor zorg te dragen dat een van de andere leden van de Raad van Bestuur dan C de eenheid kaakchirurgie in zijn of haar portefeuille krijgt, zulks uiterlijk binnen 1 week na het te wijzen arbitrale vonnis, op straffe van verbeurte van dwangsom van EUR 25.000,- aan A te voldoen voor elke volle dag waarop B, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen; en
6. B te gelasten ervoor zorg te dragen een plan van aanpak, in overleg met A, waarmee tot een veilige en gezonde werkomgeving en een functionele en constructieve praktijkorganisatie voor A binnen het B kan worden gekomen, opdat hij zowel tijdens arbeidsongeschiktheid als tijdens de re- integratie als na herstel van arbeidsongeschiktheid zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden – ook als medisch manager - op duurzame wijze kan invullen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor elke volle dag waarop B, in gebreke is hieraan te voldoen en ervoor zorg te dragen dat daarbij in overleg met A een externe coach wordt aangesteld waarmee het plan van aanpak wordt afgestemd en door wie het proces van re- integratie en rehabilitatie wordt begeleid, zulks op kosten van B; en
7. B te gelasten om binnen 5 werkdagen na het in deze te wijzen arbitrale vonnis binnen de afdeling kaakchirurgie een bericht te verspreiden met de tekst zoals hiervoor uiteengezet in
§ 6.8, of enige tekst met gelijke inhoudelijke strekking, zulks ter beoordeling van uw Scheidsgerecht; en
8. B te verbieden om enige negatieve uitlating over A persoon of functioneren te doen, intern en extern, direct of indirect, in welke vorm dan ook, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor elke volle dag waarop zij, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen.
subsidiair
9. Middels een deskundigenbericht een onderzoek door een deskundige te gelasten naar het beleid en de gang van zaken binnen het B met betrekking tot de afdeling kaakchirurgie vanaf
1 januari 2020 tot heden, waaronder, doch niet beperkt tot, het handelen en nalaten van de Raad van Bestuur, de bedrijfsleider en het afdelingshoofd, P&O en het kaakchirurgisch personeel, en daarbij te bepalen dat de deskundige zich bij dit onderzoek zal dienen te houden aan de inhoud van de Leidraad voor Deskundigen, danwel de Leidraad voor onderzoekers in enquêteprocedures bij de Ondernemingskamer.
primair en subsidiair
10. B te veroordelen in de kosten van dit geding en de kosten van rechtsbijstand, tot heden begroot op EUR 60.798,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het arbitrale vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
1.2 Met een brief van 10 november 2021 heeft het ziekenhuis een memorie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie ingezonden (met producties, genummerd 1-51). Daarin heeft het ziekenhuis in conventie verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (waarbij B staat voor het ziekenhuis):
(i) A niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen af te wijzen onder toewijzing van de voorwaardelijke reconventionele vordering zoals ingesteld door het B;
(ii) A te veroordelen in de kosten van deze procedure bij uw Scheidsgerecht, waaronder begrepen het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Tevens heeft het ziekenhuis in voorwaardelijke reconventie het volgende gevorderd:
Indien uw Scheidsgerecht zou oordelen dat A ontvankelijk is in zijn vordering en A en het B onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel geen aanleiding ziet om het onderzoek naar de goede zorg in de zin van de Wkkgz, zoals ingericht door het B, door het B te laten uitvoeren, dan vordert het B primair in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht te verklaren dat het Reglement niet van toepassing is op de verhouding tussen het B en A;
(ii) voor recht te verklaren dat het B bevoegd is om het onderzoek naar de goede zorg in de zin van de Wkkgz cq. het traject mogelijk disfunctioneren ten aanzien van A naar eigen inzichten in te richten;
(iii) A te gebieden om zich te conformeren aan de bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst die in het kader van het verlenen van de kaakchirurgische zorg in het B tussen A en het B gesloten en geldend is, althans A te gebieden om:
• volledig en tijdig mee te werken aan het traject mogelijk disfunctioneren c.q. het onderzoek
in de zin van de Wkkgz, en/of;
• de inrichting van het traject mogelijk disfunctioneren c.q. het onderzoek in de zin van de Wkkgz zoals dat door de raad van het bestuur van het B is ingericht te gehengen en te dulden;
binnen drie kalenderdagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis of een datum in goede justitie door uw Scheidsgerecht te bepalen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 15.000,- voor elke dag - een gedeelte van een dag daaronder begrepen - dat nakoming hiervan uitblijft;
(iv) en A te veroordelen in de kosten van deze procedure bij uw Scheidsgerecht, waaronder begrepen het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
1.3 Met een brief van 16 november 2021 heeft het ziekenhuis een nadere productie ingezonden (genummerd 52), houdende het arbitraal vonnis in kort geding van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg met kenmerk SG KG 21/11, tussen het ziekenhuis en A.
1.4 Met een brief van 23 december 2021 heeft het ziekenhuis een memorie van antwoord in reconventie tevens incidenteel verzoek tot gelasten voorlopig getuigenverhoor en tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv ingezonden (met producties, genummerd 66-107). A heeft daarbij in het incident verzocht om bij tussenvonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en met hoofdelijke veroordeling van het ziekenhuis in de kosten van het incident (waarbij B staat voor het ziekenhuis):
1 B te gelasten om binnen 48 uur na het in deze te wijzen (tussen)vonnis, de in paragraaf 13.1 genoemde bescheiden in integrale vorm en met alle daarbij horende bijlagen aan A in kopie te verstrekken, subsidiair A hierin inzage te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000 en van EUR 10.000 per dag dat B hiermee in gebreke is, althans op straffe van een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen dwangsom;
2 Een getuigenverhoor te gelasten en om dag en uur te bepalen waarop de eerder genoemde getuigen kunnen worden gehoord.
Tevens heeft A in onderhavige memorie in reconventie het volgende geconcludeerd:
‘A het Scheidsgerecht verzoekt om bij arbitraal vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van B in reconventie niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van B in de kosten van deze arbitrale procedure in conventie en reconventie, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arbitrale vonnis en, voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf het moment dat de bedoelde termijn voor voldoening is verstreken tot de dag der algehele voldoening.’
1.5 Met een brief van 5 januari 2022 heeft het ziekenhuis nog een tweetal nadere producties ingezonden (genummerd 53 en 54).
1.6 Met een e-mail van 6 januari 2022 heeft A nog een Akte overlegging producties tevens wijziging van eis in het incident op grond van artikel 843a Rv ingezonden met daarbij een aantal producties (genummerd 108-117). In deze akte is onderdeel 1 van de incidentele vordering van A als volgt gewijzigd:
1 B te gelasten om binnen 48 uur na het in deze te wijzen tussenvonnis, de in paragraaf 13.1 van de Memorie van Antwoord in Reconventie genoemde bescheiden, alsmede de in § 2.6.2 van onderhavige Akte aanvulling producties tevens Wijziging van Eis in het Incident genoemde bescheiden in integrale vorm en met alle daarbij horende bijlagen aan A in kopie te verstrekken, subsidiair A hierin inzage te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR
25.000 en van EUR 10.000 per dag dat B hiermee in gebreke is, althans op straffe van een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen dwangsom;
1.7 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 13 januari 2022. A was aanwezig in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigden en vergezeld door zijn echtgenote en een vriend van de familie. Aan de zijde van het ziekenhuis waren aanwezig de heer C (lid van de raad van bestuur van het ziekenhuis, verder: C) en mevrouw D (bedrijfsleider, hierna: D), bijgestaan door de gemachtigden van het ziekenhuis. De gemachtigden van partijen hebben mede op basis van pleitnota’s het woord gevoerd en er zijn vragen van het Scheidsgerecht beantwoord. Er is een proces-verbaal opgemaakt ter vastlegging van door xx. Xxxxx tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken vorderingen.
2. De feiten
2.1 A is sedert 1999 werkzaam als (vrijgevestigd) kaakchirurg in het ziekenhuis. Sinds 2010 is hij tevens medisch manager van de afdeling kaakchirurgie. A oefent de praktijk in het ziekenhuis vanaf 2012 alleen uit, zij het met behulp van waarnemers en sedert 1 juni 2020 (ook) in een samenwerkingsverband (op basis van een maatschapscontract) met kaakchirurgen uit het E. A is
de enige vennoot (naar onbestreden is) van de Maatschap Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie in het ziekenhuis (hierna: de maatschap MKA).
2.2 Bij akte van 30 december 2014 is binnen het ziekenhuis het ‘Coöperatief Medisch Specialisten B’ opgericht (hierna: het coöperatief). Het coöperatief kent onder meer Loondienst leden, Vrijgevestigde leden en Buitengewone leden (artikel 6). Het statutair bestuur wordt aangeduid als ‘MSB’ (artikel 4, hierna: het MSB). Op grond van artikel 5 houden de ledenovereenkomsten met de Vrijgevestigde leden mede in de opdracht tot medisch specialistische zorgverlening. Het doel van het coöperatief is, artikel 3, om te voorzien in de stoffelijke behoeften van haar Leden door – onder meer – het als medisch specialistisch bedrijf gezamenlijk met het ziekenhuis verlenen van medisch specialistische zorg in het ziekenhuis. Uit het derde lid van artikel 3 volgt dat het coöperatief tevens is de vereniging medische staf en de vereniging medisch specialisten in dienstverband. Tussen het coöperatief en het ziekenhuis bestaat een samenwerkingsovereenkomst. A is geen (gewoon) lid van het coöperatief. Tussen partijen is in geschil of hij gezien moet worden als ‘buitengewoon lid’.
2.3 De maatschap MKA heeft een (eigen, rechtstreekse) overeenkomst met het ziekenhuis daterend van 22 september 2017, namelijk een ‘Samenwerkings- en collectieve toelatingsovereenkomst’ (hierna, de SOK-MKA) op basis waarvan A sedertdien werkzaam is in het ziekenhuis. In de SOK- MKA is onder meer het volgende bepaald:
‘Definities:
(…)
• Maatschapsovereenkomst: de overeenkomst die de Maatschap MKA met ieder van haar Maten sluit, tevens houdende opdracht tot het verlenen van Kaakchirurgische Zorg (…)
• Coöperatief Medisch Specialisten B U.A.: het vertegenwoordigend orgaan in het Ziekenhuis, waarvan alle in het Ziekenhuis werkzame medisch specialisten en de daarmee gelijk gestelde beroepsbeoefenaren deel uitmaken, met uitzondering van de Kaakchirurgen;
(…)
• Medisch Specialisten Bestuur: het bestuur van het Coöperatief (…)
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxx
Artikel 1 - Doel overeenkomst: geïntegreerd aanbod Kaakchirurgische Zorg (…)
8. Partijen komen ieder de voor hen afzonderlijk en/of gezamenlijk geldende wet- en regelgeving in verband met de verlening van Kaakchirurgische Zorg aan patiënten na. Zij werken er naar beste vermogen aan mee dat zij beide aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen kunnen voldoen. Ter zake van de naleving [of niet naleving] van deze bepalingen of gedragsnormen, wendt de Instelling zich tot de maatschap MKA en vice versa.
9. Partijen beogen met het aangaan van deze Overeenkomst uitdrukkelijk geen arbeidsrelatie aan te gaan tussen enerzijds de Instelling en anderzijds de Kaakchirurgen. Indien desondanks een arbeidsrelatie tussen enerzijds de Instelling en anderzijds de Kaakchirurgen wordt aangenomen, vrijwaart de maatschap MKA de Instelling voor alle aanspraken van derden (waaronder begrepen de Belastingdienst) die hieruit voortvloeien of hiermee verband houden.
10. Het reglement voor werving en selectie van het Coöperatief Medisch Specialisten U.A. is van toepassing.
11. De Maatschap MKA en de Kaakchirurgen laten zich bij hun werkzaamheden leiden door de op de Instelling rustende wettelijke verplichtingen en de regels die de Instelling heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening.
Artikel 2 – Nakoming door Maatschap MKA en de Kaakchirurgen
1. De in deze Overeenkomst geformuleerde dan wel uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen voor de Maatschap MKA gelden tevens als verplichtingen voor de Kaakchirurgen en de andere natuurlijke personen die door de Maatschap MKA worden ingezet jegens de Instelling.
2. Alle Kaakchirurgen zijn gebonden aan de rechten en verplichtingen die voor (ieder van) hen uit deze Overeenkomst voortvloeien, door ondertekening van de Maatschapsovereenkomst of andersoortige overeenkomst waarmee zij werkzaamheden verrichten voor de Maatschap MKA.
3. De Maatschap MKA zal in de Maatschapsovereenkomst niets overeenkomen dat in strijd is met deze Overeenkomst.
(…)
Paragraaf 4 - Kwaliteit en veiligheid van zorg
(…)
Artikel 10 - Verantwoorde zorg en kwaliteits- en veiligheidsbeleid
1. De Maatschap MKA maakt gebruik van het systeem van de Instelling voor de administratie en systematische registratie en monitoring van het kwaliteits- en veiligheidsbeleid en de Instelling draagt er zorg voor dat de Maatschap MKA daartoe toegang krijgt tot dat systeem.
2. Het kwaliteits- en veiligheidsbeleid in de Instelling wordt door de Instelling in overleg met het Coöperatief vastgesteld.
(…)
5. De Maatschap MKA zal in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden van de Kaakchirurgen in de Instelling naar behoren meewerken aan het kwaliteits- en veiligheidsbeleid , waaronder in elk geval wordt begrepen:
− het verlenen van medewerking aan accreditatie;
− het deelnemen aan visitaties door de wetenschappelijke verenigingen;
− het deelnemen aan onderlinge toetsing;
− het verlenen van medewerking aan onderzoek en behandeling van klachten en calamiteiten;
− het actief deelnemen in en uitvoering geven aan kwaliteitsverbeteringstrajecten;
− het volgen van geaccrediteerde bij- en nascholing;
− het verzorgen van patiëntenbegeleiding;
− het participeren in de coördinatie van zorg waarvoor de Kaakchirurgische Zorg relevant is binnen de Instelling;
− bijdragen aan een toereikende documentatie van het zorgproces;
− deelname aan de evaluatie van het individuele functioneren van de Kaakchirurgen verbonden aan de Maatschap MKA;
− het conformeren aan het vigerende protocol met betrekking tot -mogelijk disfunctionerende medische specialist.
(…)
Paragraaf 8 - Gedragsnormen e.a.
Artikel 16 - Algemene bevoegdheid
1. Gelet op de wettelijke eindverantwoordelijkheid van de Instelling voor de kwaliteit van zorg en de exploitatie en de continuïteit kan de Instelling de Maatschap MKA en Kaakchirurgen aanwijzingen geven omtrent de kwaliteit, veiligheid en de organisatie van de Kaakchirurgische zorg door de Maatschap MKA en de Kaakchirurgen. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de inhoudelijke kaakchirurgische zorg aan individuele patiënten en treden niet in de verantwoordelijkheid van de individuele Kaakchirurgen die voortvloeit uit de voor hen geldende en breed gedragen professionele standaard.
(…)
4. De Maatschap MKA en de Kaakchirurgen nemen bij de uitoefening van hun werkzaamheden, taken en bevoegdheden de aanwijzingen in acht.
5. Indien de Maatschap MKA of een Kaakchirurg in gebreke blijft een aanwijzing geheel of gedeeltelijk na te komen, kan de Instelling de aanwijzing (laten) uitvoeren op kosten van de Maatschap MKA in proportionele redelijkheid en billijkheid.
6. Indien de Maatschap MKA zich niet met een aanwijzing kan verenigen dient zij uiterlijk binnen 30 dagen na verzending van de schriftelijke aanwijzing beroep in te stellen bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. Het beroep schorst de aanwijzing niet.
Artikel 17-Toegangsontzegging
1. De Instelling kan, na overleg met de Maatschap MKA, een Kaakchirurg, of een andere natuurlijke persoon die door de Maatschap MKA wordt ingezet, de toegang tot de Instelling ontzeggen, op grond van omstandigheden van zo ernstige aard of een gegrond vermoeden van zodanige aard dat aanwezigheid van die Kaakchirurg of andere natuurlijke persoon in de Instelling niet langer kan worden geaccepteerd. (…)
2.4 In een ‘Reglement Functioneringsvraag’ van het coöperatief zoals vastgesteld door de ledenvergadering van 18 december 2017 (revisie 20 januari 2020) staat onder meer het volgende:
‘1. INLEIDING
Het [coöperatief] heeft de kwaliteit van haar medisch-specialistische zorgverlening en expertise hoog in het vaandel staan en draagt collectief de verantwoordelijkheid voor de bewaking en de bevordering van deze kwaliteit. Verlies van kwaliteit kan behalve door een onvoldoende organisatie of een falend zorgproces ook veroorzaakt worden door disfunctioneren van een individu of een groep.
Een functioneringsvraag of een melding van een vermoeden van disfunctioneren (hierna: een melding) wordt in veel gevallen pas gesteld of gedaan als de vakgroep er zelf niet meer uit komt. Soms is er reeds schade aangericht aan de reputatie en goede naam van de medisch specialist. Oplossingen tot verbetering in het functioneren lijken in deze gevallen dan niet meer haalbaar. Dit reglement dient juist om bij te dragen tot verbetering.
(…)
Het Coöperatief hecht aan een goede professionele samenwerking, zowel binnen als buiten een vakgroep-verband, maar ook ingevolge de afspraken zoals overeengekomen in de Samenwerkingsovereenkomst B en het Coöperatief (SOK, paragraaf 4 art. 9). Het Coöperatief voert een kwaliteitsbeleid, waarin kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van de individuele stafleden een centraal punt is. Het bestuur van het Coöperatief (verder: MSB) draagt mede de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid. Het is het MSB toegestaan om de informatie te vergaren die het bestuur in staat stelt om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van een individueel staflid. Het MSB is bevoegd om te oordelen over de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van een individueel staflid.
Ons uitgangspunt is immer dat een medisch specialist wordt geacht naar behoren te functioneren zolang een functioneringsvraag niet heeft geleid tot een conclusie die andersluidend is.
(…)
1.2 Doel van dit reglement
Dit reglement beschrijft de procedure 'Functioneringsvraag medische specialist' en heeft tot doel te voorzien in een zorgvuldige procedure rondom het onderzoek naar functioneren, dan wel mogelijk disfunctioneren en te voorzien in een verbetertraject bij (enige vorm van) disfunctioneren van een medisch specialist. De procedure wordt te allen tijde uitgevoerd onder de regie van het MSB.
(…)
1.4 Interventies Raad van Bestuur
De Raad van Bestuur kan (hangende een procedure) indien zij dat nodig acht, na overleg met het MSB, op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen de volgende maatregelen opleggen:
a. het ontnemen van het recht om bepaalde behandelmethoden/medische handelingen te verrichten;
b. het ontnemen van het recht om bepaalde ingrepen te doen;
c. het instellen van gerichte supervisie;
d. het doen doorlopen van een toetsingsstage;
e. het doen volgen van na- of bijscholing;
f. het doen instellen van visitatie (van de maatschap/vakgroep);
g. het formuleren van vereisten waaraan het staflid op termijn dient te voldoen.
3. MELDING
Bij serieuze aanwijzingen dat een medisch specialist zich bevindt in een (veelal) structurele situatie van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening, waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en waarbij de medisch specialist niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen, wordt daarvan een melding gedaan bij het MSB. De melding geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed. De melding kan worden gedaan door:
- een (of meerdere) collega(/s) van het betreffend erkend medisch specialisme;
- een lid of meerdere leden van de medische staf;
- (een lid van) de Raad van Bestuur;
- een (of meerdere) personeelslid (-leden) van de B via de Raad van Bestuur degene(n) die de melding doet (doen), hierna te noemen: 'de melder’.
Voor de melding over aanwijzingen voor mogelijk disfunctioneren van een staflid, dient tenminste eenmaal mondeling overleg te hebben plaatsgevonden tussen de melder, die van oordeel is dat er aanwijzingen bestaan omtrent disfunctioneren, en het betreffende staflid. Het MSB brengt de betrokken medisch specialist binnen een week op de hoogte van de melding.
4. VOORONDERZOEK
Naar aanleiding van de melding stelt het MSB zo spoedig mogelijk een Commissie van Vooronderzoek ad hoc in (verder CvVO). Leden die worden gevraagd voor een CvVO dienen ervaren stafleden te zijn uit verschillende vakgroepen, die gevoel hebben voor bestuurlijke verhoudingen en die gezamenlijk een Coöperatief brede vertegenwoordiging zijn. Bij de keuze van de leden wordt gestreefd naar een neutrale status ten aanzien van de mogelijk disfunctionerende medische specialist. De mogelijkheid tot wraking van een van de leden door de mogelijk disfunctionerende medisch specialist bestaat eenmalig.
De Commissie voert haar werk uit in opdracht van - en onder verantwoording van - het MSB. (…)
5. ONDERZOEK NAAR FUNCTIONEREN
5.1 Commissie van Onderzoek ad hoc
Het doel van de Commissie van Onderzoek ad hoc (verder CvO) is het verzamelen van informatie inzake het mogelijk disfunctioneren op een zo objectief mogelijke manier. Alle verkregen informatie wordt door de CvO als strikt vertrouwelijk behandeld en na grondig onderzoek worden de conclusies van de CvO vastgelegd in een schriftelijke rapportage aan het MSB en toegelicht tijdens een mondeling overleg tussen MSB en CvO.
(…)
Het MSB brengt de Raad van Bestuur op de hoogte van de conclusies van de CvO en bespreekt wat de vervolgstappen zullen zijn (indien loondienstlid tevens het VMSD-bestuur).
In geval van disfunctioneren zal het bestuur van de wetenschappelijke vereniging van het specialisme van de betrokken medisch specialist hieromtrent worden geïnformeerd.
Er volgt een informerend gesprek met de disfunctionerend specialist en het bestuur van de eenheid wordt geïnformeerd. De CvO wordt van haar taak ontheven.
6. VERBETERTRAJECT
6.1 Plan van aanpak verbetertraject
Het plan van aanpak voor een verbetertraject wordt binnen vier (4) weken na het gesprek samen met de betrokken medisch specialist schriftelijk vastgesteld en ondertekend.
(…)
Het plan van aanpak wordt door alle partijen ondertekend en de evaluatiemomenten worden bij aanvang vastgelegd. De case manager monitort de opvolging van het verbetertraject, de verantwoordelijkheid voor de verbetering ligt bij de betrokken medisch specialist.
6.2 Opvolging verbetertraject
(…)
De procedure wordt dan als afgerond beschouwd en de betrokken medisch specialist wordt geacht naar behoren te functioneren. Het MSB zal de melder, alsook al diegenen die van de melding en het onderzoek op de hoogte waren, waaronder de Raad van Bestuur en/of VMSD-bestuur en het bestuur van de wetenschappelijke vereniging van het specialisme van de betrokken medisch specialist, hieromtrent zo spoedig mogelijk informeren en er al het mogelijke aan doen om, voor zover deze verstoord is, de werkrelatie van de betrokken medisch specialist met collega's, alsook de reputatie van de betrokken medisch specialist te herstellen.
(…)
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gebracht van het verloop en de conclusies van evaluerende gesprekken.
7. MAATREGELEN
7.1 Disciplinerend gesprek
Zowel na de informerende als na de evaluerende gespreksronde wordt, of indien het betreffende staflid niet mee wenst te werken aan een verbetertraject, of indien een verbetertraject niet tot een naar het oordeel van het MSB bevredigend resultaat heeft geleid, of indien (door een externe partij geobjectiveerd) onvoldoende reflecterend vermogen bestaat, het betreffende staflid opgeroepen voor een gesprek tussen het betreffende staflid enerzijds en het MSB en de Raad van Bestuur anderzijds. Dit gesprek heeft een disciplinerend karakter: doel van dit gesprek is het opleggen van een maatregel teneinde het betreffende staflid te doen doordringen van de ernst van de situatie. Het MSB neemt, in afstemming met de Raad van Bestuur, een besluit inzake de inhoud van de op te leggen maatregel.
(…)
7.2 Aanwijzing(en) opgelegd door het MSB
Op grond van artikel 7:402 BW kan het MSB een staflid aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van de opdracht. (…)
7.3 Aanwijzing(en) opgelegd door Raad van Bestuur
Volgens paragraaf 7 - artikel 15 en 16 - van de SOK met het B kunnen door de Raad van Bestuur, na overleg met het MSB, de volgende aanwijzingen worden opgelegd:
a. Het geven van een schriftelijke waarschuwing;
b. Het (tijdelijk) beperken van de toegang van het staflid tot het ziekenhuis;
c. Het ontzeggen van de toegang van een staflid tot het ziekenhuis. (…)
7.5 Versnelde procedure
In het geval van zeer bijzondere omstandigheden, dit ter beoordeling van het MSB, is het mogelijk dat gemotiveerd besloten wordt tot een versnelde procedure, teneinde een zeer onwenselijke situatie zo kort mogelijk te laten bestaan.’
2.5 Op 29 oktober 2020 heeft A in een e-mail aan mevrouw F (afdelingshoofd, hierna: F) onder meer het volgende geschreven:
‘Zoals jou bekend is proberen we al lang de administratie aan de balie incl. de ontslagbrieven steeds beter te krijgen.
G (secretaresse van A, hierna: G, toevoeging Scheidsgerecht) en ik spraken jou eerder deze week wederom daarover nav van weer een aantal missers.
(…)
Het lijkt wel of onze verzoeken als een verzoek worden opgevat, dat niet hoeft te worden opgevolgd.’
2.6 In een e-mail van 26 januari 2021 heeft A aan mevrouw D (bedrijfsleider, hierna: D) en F onder meer het volgende geschreven:
‘Binnen het poli team gaat het onderling niet goed. Ik maak mij er erg zorgen over. Er is een teamoverleg vanmiddag. (…)
Xxxxxxx ruzie maken straks mogen we niet laten gebeuren. Ik zou het betreuren als door dit probleem gewaardeerd polipersoneel niet meer in het team wil werken.
Herhaalde pogingen hebben het al langer bestaande probleem niet opgelost.
Mogelijk is het noodzakelijk p en o erbij te betrekken; ik denk dat dat misschien zelfs onvermijdbaar is.’
2.7 Op voornoemde e-mail heeft F dezelfde dag per e-mail gereageerd (met cc aan D) met het volgende:
‘Ik ben me bewust van het feit dat er nog steeds niet door iedereen concrete feedback gegeven wordt aan de juiste persoon. Dat staat ook op de agenda voor vanmiddag en ik laat het overleg daarom ook graag doorgaan.
Ik zie in de agenda van D dat zij erg vol zit maar probeer om 15.30 uur een kwartiertje in te plannen op mijn kamer.’
2.8 Enkele dagen later, op vrijdag 29 januari 2021, heeft A telefonisch contact opgenomen met mevrouw. H, manager stafdienst (hoofd P&O) in het ziekenhuis (hierna: H) om te spreken over de situatie op de afdeling en de door hem ervaren problematiek. Naar aanleiding hiervan heeft H aan A een e-mail gestuurd op 1 februari 2021 met daarin onder meer het volgende:
‘Naar aanleiding van het telefoongesprek wat we afgelopen vrijdag hadden, heb ik geprobeerd een en ander op papier te zetten. Het was een lang gesprek waaruit bleek dat je zeer bezorgd en zeer geïrriteerd was over wat er op de afdeling gebeurde. Je hebt me hier vaak voor gebeld en ook na ons telefoongesprek nog herhaaldelijk. Ik hoop dat ik je met dit advies verder kan helpen.
Je hebt me aangegeven dat je onvoldoende gehoor kreeg bij de leidinggevende van de afdeling, noch bij de bedrijfsleider. Je vroeg je af wat je nu kon doen en of ik je daarover advies kon geven, en ik mocht dit van jou niet bespreken met het afdelingshoofd of de bedrijfsleider. Dat heb ik ook niet gedaan, maar ik heb voor mezelf even opgeschreven, om te bekijken hoe we het kunnen aanpakken. Situatieschets
Je hebt me uiteengezet dat het naar jouw mening op de poli niet loopt, de medewerkers vechten elkaar de tent uit. Dit wordt niet individueel besproken, maar plenair, waardoor medewerkers niet open durven te zijn naar elkaar. Er is sprake van een gedoogbeleid en alles wordt met de mantel der liefde toegedekt. Dit speelt al een jaar. Als dokter wil je werken in een situatie waarin alles harmonieus en veilig verloopt, maar dat is nu niet het geval. Je geeft aan dat het de omgekeerde wereld is, alsof het afdelingshoofd alles kan bepalen zonder overleg met de dokter. De mensen doen nu niet wat ze moeten doen, anderen ergeren zich eraan en het wordt niet goed besproken. Dit leidt tot onrust in het team en als dokter heb je daar last van. Medewerkers huilen, het escaleert. En ook jij geeft toe dat je minder aardig bent geweest en op den duur wat harder bent geworden in je toon. Toen ik naar voorbeelden vroeg, gaf je er een aantal:
• “Een medewerker heeft een bijzonder kwalijke rol gehad. Zij heeft zonder overleg met mij de
programma’s om 8.30 uur laten starten in plaats van om 8.00. Ze gaf zusters de opdracht om rustig op te starten en geen plekken in te vullen. Ik had aangedrongen op een schriftelijke waarschuwing
bij de leidinggevende voor dit kwaadaardige plan, maar de mevrouw lijkt er niet op aangesproken, ik hoor er niks van.”
• “Er zijn twee medewerkers die teveel de dienst uitmaken, hebben samen een whatsappgroep waar
ze over anderen praten en daar hebben anderen last van. Dit wordt plenair besproken door de leidinggevende die dit bespreekt als ware het kleutertjes in de zandbak.”
• “Tijdens de kerstperiode was de productie verminderd, dus was er minder te doen. In die tijd is de
mailbox helemaal niet bekeken en daar zat ook een klacht in van een patiënt. Het afdelingshoofd heeft buiten mij om iedereen voor alles verantwoordelijk gemaakt, dus met een fout als deze heeft niemand het gedaan en mag ik als dokter nergens wat van vinden. Er blijven dingen liggen, sommigen worden overbelast, anderen komen overal mee weg."
• "Over een medewerker ben ik zeer ontevreden. Dat weet het afdelingshoofd. Xxx wordt zonder
overleg met mij haar dochter als medewerker binnengehaald. Ik heb daar toen iets lelijks over tegen het afdelingshoofd gezegd. En toen de een iets hoorde via de ander over mijn secretaresse, dan wordt die daar gelijk op aangesproken. Dat wil je toch niet?”
Ik heb je toen aangegeven dat ik bij je terug zou komen en dat aan verhalen natuurlijk altijd meerdere kanten zitten. Toen benadrukte je wederom dat ik: er niet met F of D over mocht praten. Dus die andere kant kan ik niet meenemen in mijn advies.
Advies
Ik heb niet gesproken met F en D, maar ik denk wel dat het wijs is om dit te doen, omdat de oplossing wel in de lijn ligt. Je gaf aan het je verstandig lijkt dat het afdelingshoofd in plaats van plenair 1 op 1 gesprekken met de medewerkers gaat voeren, om te horen wat er speelt. Dat is inderdaad een verstandige zet, dan wordt duidelijk wat er aan de hand is. Omdat ik het belangrijk vind dat er wat gedaan wordt met de uitkomsten van die gesprekken, vind ik het belangrijk dat de P&O-adviseur van de poli kaak hierbij aanwezig is. Samen kunnen ze dan het net ophalen, de probleemanalyse maken en een plan opstellen wat er nodig is om de afdeling op de rit te krijgen.
Ik neem je signaal serieus. Daarom heb ik mijn P&O-adviseur die verantwoordelijk is voor o.a. de poli kaak de opdracht gegeven om mee te kijken wat er aan de hand is. Ik zou dus willen voorstellen dat ik: haar een korte schets in hoofdlijnen doe van de problematiek en de voorgestelde aanpak. Zij kan dan hiermee verder in haar reguliere overleg met D en F, waarna de gesprekken en de probleemanalyse zullen volgen.’
2.9 A heeft 0p 2 februari 2021 op voornoemde e-mail van H per e-mail gereageerd met het volgende:
‘Ik ben blij datje het serieus neemt.
Dit schrijven beschouw ik als vertrouwelijk aangezien ik met jou tevoren afgesproken had, dat ons tel gesprek van 29-01-21 onder een dergelijk embargo zou plaatsvinden.
Graag nuanceer ik een paar punten:
De twee opmerkingen in jouw onderstaande mail:
“En ook jij geeft toe dat je minder aardig bent geweest en op den duur wat harder bent geworden in je toon”/“Ik heb daar toen iets lelijks over tegen het afdelingshoofd gezegd”.
Beide hebben geen betrekking op omgang met het team.
De 1e gaat over het feit dat ik steeds duidelijker aan het AH probeerde aan te geven dat er op de poli binnen het team dingen chronisch niet goed lopen. Dus 1st constateren, benoemen en haar aanvullende aansturing vh team verzoeken daarna nogmaals en nogmaals, dan voorstel hoe ev anders zou kunnen en hoe het niet zou moeten/ werkt. Na heel veel tijd en pogingen wordt eea vanzelf “harder”.
De 2® was toen ik achteraf vernam dat het AH zonder mij erin te betrekken de dochter al had “aangenomen” terwijl er met de moeder veel zorgen waren. En dat, dan in een heel klein team als dat van de kaakpoli. Jouw spontane, 1e reactie was direct: Oh?
(…)
Vaak gebeld?
Ik heb jou slechts lx gesproken en idd direct nadat we opgelegd hadden weer proberen te bereiken omdat me iets te binnen schoot dat ik nog wilde zeggen.
Namelijk:
Het is zorgelijk dat ik bij herhaling teamleden met tranen in de ogen bij mij in de kamer krijg, die zich beklagen over teamproblemen.
Hetzelfde geldt voor het feit dat ik nu twee maal heb gemerkt dat er tijdens teamoverleg iemand huilt. Beide keren merkte ik dat, omdat ik voor bezigheden zelf nog op de poli rondliep.
(…)
We spraken 29-01 aan het einde van het telgesprek af dat jij eea op je zou laten inwerken en dat je erop terug zou komen voordat je naar buiten toe iets zou ondernemen.
Graag wil ik jou daarom, indien mogelijk deze week, persoonlijk spreken op een dag dat jij in huis bent. Ik weet datje vw Corona veel thuiswerkt; ik zal me aan jouw agenda proberen aan te passen. Zou jij me aub vandaag (…) willen bellen? Alvast dank.’
2.10 A zou met H een afspraak hebben op 11 februari 2021 om nader over de materie te spreken maar die afspraak kon niet doorgaan omdat A naar Engeland moest in verband met het overlijden van zijn moeder.
2.11 Op 15 februari 2021 om 10:13 uur heeft F aan de medewerkers van de poli kaakchirurgie een e- mail gestuurd. Deze e-mail is niet cc aan A verstuurd. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
‘In de afgelopen maanden zijn er een aantal keren signalen naar boven gekomen dat er sprake is van enige spanning op de poli.
Xxxxxxxx komt het werk en werkplezier over het algemeen niet ten goede en daarom heb ik met D [D, Scheidsgerecht] overlegd wat we kunnen doen om de situatie te verbeteren.
Om een volledig en objectief beeld te vormen, heeft zij I [Scheidsgerecht: hierna: I], HR adviseur, gevraagd om met iedereen kort in gesprek te gaan. Zodat ieders input gehoord wordt en veilig meegenomen kan worden.
Wij hopen op jullie medewerking en willen nogmaals benadrukken dat het doel is om met elkaar te komen tot een optimale werksituatie.’
2.12 Diezelfde dag, 15 februari 2021, 14:56 uur heeft D de voornoemde e-mail aan A doorgestuurd en daar onder meer het volgende geschreven:
‘Je hebt de afgelopen weken een aantal keren bij mij aangegeven dat je je zorgen maakt over de spanningen binnen het team van poli-assistentes en dat je vindt dat enkele medewerkers niet goed functioneren in het team en dat daar te weinig op geacteerd wordt.
Ik heb nagedacht over een passend vervolgstap hierop en daarbij P&O in geschakeld. [I], P&O adviseur (en externe), heb ik gevraagd om de medewerkers allemaal kort te spreken en objectief en onafhankelijk in kaart te brengen wat de knelpunten en onderlinge verhoudingen zijn.
Zij zal daarvan een rapport maken en mede op basis daarvan, kunnen we kijken wat de passende vervolgstappen zijn om de werksfeer en het werk zelf te verbeteren.
Wij zullen uiteraard ook terug komen bij jou met de resultaten zodra je weer aanwezig bent.’
2.13 Op 1 maart 2021 (11:08 uur) heeft A in een mail aan H het volgende geschreven:
‘Ik belde jou nav onderstaande mail van D. Mijn moeder is recent overleden.
Daarom is onze afspraak op 11-02 vervallen.
Daarom ook was ik vanmorgen (mijn lc dag weer) wsh nog wat gespannen. Je gaf aan van de inhoud van onderstaande mail op de hoogte te zijn.
Ik begrijp de huidige gang v zaken in het licht van ons eerdere gesprek 29-01 en onze afspraken eigenlijk niet zo goed.
Dat feit en de inhoud van onderstaande mail op zich, maken dat ik mij onvoldoende betrokken voel bij het proces.
Er is voor zover ik weet nog steeds in het B, binnen de vakgroepen duaal management van bedrijfsleider en medisch manager (bij de kaakchir ben ik dat). Zoals ik al eerder aangaf en nu weer lijkt te gebeuren, wordt ik afgelopen (1-)2 jaar, echter niet voldoende betrokken en net als nu (b)lijkt, alleen achteraf geïnformeerd over een stap die al is genomen. Dit ondanks het feit dat ik dit al herhaald als onwenselijk heb benoemd. Het is zoals ik al eerder aangaf ook een factor in het ontstaan van de problematiek; waarbij ik steeds weer achteraf op de hoogte kom van een al genomen besluit.
Xxx gaf aan mijn eerdere mail niet te (her)kennen; voor jouw gemak stuur ik daarom straks mijn mail dd 02-02 nogmaals.
Ik zou het zeer op prijs stellen als jij mij later heden zou bellen via (…)’.
2.14 Op dezelfde dag (1 maart 2021, 18:13 uur) heeft H aan A het volgende geschreven:
‘Om heel eerlijk te zijn voelde ik me behoorlijk aangevallen door je telefoontje vanmorgen. Je verweet me in een lange monoloog van alles, deed allerlei aannames en wilde niet luisteren naar mijn kant van het verhaal. Je was 'monumentaal over de zeik, en wenste niet beoordeeld te worden, het ging niet om jou, je zou vandaag nog een advocaat inschakelen, ik zou in het kamp van D en F zitten, die als kleuters in de zandbak allerlei zaken wilde oplossen'. Niet bepaald een constructief gesprek, maar aanvallend en waaraan je abrupt een einde maakte.
Dat is niet de manier waarop ik wil werken. In ons laatste gesprek gaf je aan dat het wenselijk zou zijn dat met alle medewerkers een individueel gesprek zou worden aangegaan om te horen wat er speelde, dat vond ik een goede suggestie. Ik heb ook aangegeven dat ik signaal heel serieus nam. Toen D en P&O-adviseur I (uit zichzelf) aangaven dat ze individuele gesprekken wilden doen, juichte ik dat toe, te meer omdat ik wist dat jij daar ook achter zou staan. Vanwege het feit dat jij een periode om heel verdrietige redenen niet aanwezig was, en ik wel aanvoelde naar aanleiding van jouw gesprek dat er echt haast bij was om eea te onderzoeken, denk ik dat het juist verstandig is geweest dat dit hier actie op is ondernomen en begrijp ik niet dat je hier boos om bent, ik had juist het tegenovergestelde verwacht.
Juist om een breed beeld te krijgen van wat er op de afdeling speelt. Natuurlijk is het belangrijk om ook jouw beeld daaraan toe te voegen en ik begreep dat dat ook de bedoeling was zodra je terug zou komen.
Ik nodig je dan ook van harte uit om met I dat gesprek aan te gaan. Alleen dan komt er een compleet beeld van wat er echt leeft en speelt. Er zijn dus nog helemaal geen besluiten genomen, alleen een deel van de inventarisatie is gedaan die een gedegen besluit ten goede zal komen. En pas daarna kunnen er acties bepaald worden waarover besloten moet worden. Ik zou je willen vragen contact op te nemen met D over dit proces, zij is immers samen met jou duaal in de lead. Op basis van de inventarisatie kunnen jullie samen bekijken wat er nodig is. Ik hoef er dan niet meer tussenin te zitten.’
2.15 In een e-mail van 15 maart 2021 aan H heeft A onder meer het volgende geschreven:
‘Onderstaande mail is niet een faire weergave van de realiteit.
Destijds belde ik jou immers zelf op 29-01 en deelde met jou, mijn zorgen over de situatie op de poli. Dit deed ik na tevoren, uitdrukkelijk met jou afgesproken te hebben dat het hele gesprek onder embargo zou zijn en dat jij niets zou ondernemen of met anderen zou bespreken, zonder dat v/ij ist weer met elkaar hadden overlegd.
Mijn uitgangspunt hierbij was dat ik graag jouw hulp wilde en jouw/visie; of jij nog wellicht mogelijkheden zag. Ik legde jou uit dat eea ondanks mijn herhaalde melden, van het toenemende probleem via de organisatorische lijn afdelingshoofd en bedrijfsleider, al te lang bestond en zelfs verergerde en zo onnodig extra schade, risico’s en last veroorzaakte.
Wat jij precies bedoelt met onderstaande weet ik niet. Feit blijft dat wij een afspraak hadden en jij zonder met mij te overleggen wel een volgende stap hebt laten zetten.
Dat is naar mijn idee niet in belang van “de poli"/mij(n poli)" geweest.
Inmiddels heb ik van I begrepen dat zij de opdracht tot haar onderzoek van D heeft gekregen. Dat lijkt mij onjuist. Ik had daarin (nog helemaal los van mijn opmerking in de 1e alinea) toch tevoren gekend moeten worden. Gezien er sprake is van duaal management van de vakgroep hadden D en ik dit toch samen moeten doen(?).
Ik verzoek jou bij dezen om toezending van een exemplaar van de schriftelijke opdracht aan Xxxxxx. Afgelopen twee weken heb ik binnen en buiten de organisatie met anderen overlegd en ik heb op dit ogenblik het idee dat de casus het beste gediend wordt als ik in een korte mail (de aanloop naar) de huidige situatie zou samenvatten. Zodra ik de mail geschreven heb zal ik beoordelen of deze ook geschikt is om aan D en I te sturen.
Daarna wil ik graag een gesprek over wat er gedaan kan/ moet worden aan de zeer onwenselijke situatie.’
2.16 De dag erna (op 16 maart 2021) heeft A aan I in een e-mail het volgende geschreven:
‘Heb [H] heden om aanvullende informatie verzocht. Zodra ik die heb volgt nader bericht’.
2.17 In een e-mail van 19 maart 2021 aan A heeft H het volgende geschreven:
‘In ons eerste gesprek gaf je de urgentie van de zeer onwenselijke situatie aan en heb ik gezegd dat ik je signaal serieus neem. Ik heb niets van ons gesprek met anderen gedeeld. Geheel tegen mijn aard in. Als iemand tegen me zegt dat het ergens een grote puinhoop is, dat mensen elkaar de tent uitvechten, dan kan ik dat niet op zijn beloop laten. In het vervolg zal ik dus ook niets meer onder embargo met je bespreken, want dan zou ik medeverantwoordelijk zijn om eea in stand te houden. Wat is er wel gebeurd?
Ik heb aan de P&G-adviseur I met aandachtsgebied o.a Kaakchirurgie in mijn werkoverleg met haar gezegd dat ze extra alert moest zijn op de situatie bij Kaak. Dat is de opdracht geweest, niet meer en niet minder.
De situatie bij Kaak is niet alleen door jou opgemerkt. D gaf tijdens jouw afwezigheid aan dat ze wilde onderzoeken waf er precies aan de hand is bij Kaak en vertelde dat ze 1 op 1 gesprekken met alle mensen van Xxxx wilde laten doen. Niet door F, maar door de F&O-adviseur. Dat is haar verantwoordelijkheid als bedrijfsleider en ik denk dat het prima is dat ze dat heeft opgepakt.
Natuurlijk was jij erbij betrokken, als je aanwezig was geweest, maar dat was vanwege verdrietige omstandigheden niet zo. Maar het ziekenhuis en jouw afdeling draaien natuurlijk wel door en als er dan acties nodig zijn, dan beslist een bedrijfsleider dat alleen.
En gezien je opmerking in het eerste gesprek dat het je verstandig leek dat het afdelingshoofd in plaats van plenaire gesprekken 1 op 1 gesprekken met de medewerkers zou gaan voeren, om te horen wat er speelt, verbaast het me datje zo reageert. Jij wil toch ook weten wat er aan de hand is en hoe het zo snel mogelijk kan verbeteren? Waar zit je onrust? Xxxxxx zou je er zelf niet aan mee willen doen?
Ik heb geprobeerd om je in diverse mails alles goed uit te leggen, maar ik merk dat ik het erg moeilijk vind om jouw gedachtegang te volgen en je daarbij goed te blijven adviseren. Het is belangrijk dat je in goed gesprek blijft met D en dus niet met mij, maar met haar het gesprek aangaat. Maar ook daar merk ik dat het vertrouwen van jou in haar daarin niet helpt. Vanwege mijn verantwoordelijkheid als P&O-manager voor medewerkers in ons ziekenhuis heb ik in mijn werkoverleg met C, die namens de RvB de verantwoordelijkheid heeft voor Kaak, aangegeven dat ik me zorgen maak over de situatie bij Kaak. Ik heb hem daarom ook in de cc gezet, zodat hij op de hoogte is.’
2.18 Een brief van C (‘namens de raad van bestuur’) van 24 maart 2021 aan A houdt het volgende in:
Recent ontving ik van de manager P&O, mevrouw H, een bericht dat zij zich zorgen maakt over de situatie bij de Afdeling Kaakchirurgie. In hetzelfde bericht lees ik dat u nog niet bent ingegaan op de uitnodiging van mevrouw I om een gesprek aan te gaan over de door u en mevrouw H besproken ‘puinhoop bij Kaak’. Ook u gaf, begrijp ik, aan dat er sprake is van een zeer onwenselijke situatie.
Inmiddels begrijp ik van mevrouw D dat er naar aanleiding van de signalen gesprekken zijn gevoerd door mevrouw I met alle medewerkers van de afdeling Kaakchirurgie. Zij heeft mij een terugkoppeling gegeven van de inhoud van de gevoerde gesprekken.
De inhoudelijke terugkoppeling baart mij grote zorgen, voor wat betreft de goede zorg zoals die door u dient te worden geleverd en de veiligheid van de werkomgeving van de medewerkers.
Medewerkers uiten hun ongenoegen en zorgen over de samenwerking binnen de afdeling Kaakchirurgie, maar ook over uw houding ten opzichte van medewerkers en patiënten.
Gelet op de veelheid, het structurele karakter en de ernst van de meldingen acht de Raad van Bestuur het noodzakelijk met u in gesprek te treden in het kader van een traject mogelijk disfunctioneren. Daarom nodig ik u uit voor een gesprek met mevrouw I, ondergetekende en de advocaat van het ziekenhuis in het kader van uw rol in de samenwerking en veiligheid binnen de Afdeling Kaakchirurgie. Dit gesprek zal plaatsvinden op 1 april 2021,11:30 uur in de bestuurskamer. Het staat u vrij bijstand mee te nemen naar het gesprek.
(…)
De medewerkers hebben in vertrouwen gesproken met mevrouw I. Teneinde de rust binnen de afdeling te bewaren en de veiligheid van eenieder en ook u te borgen, zijn de meldingen samengevat op hoofdlijnen en geanonimiseerd. De geanonimiseerde verslagen treft u bijgaand aan zodat u zich op het gesprek kunt voorbereiden (*).
Als Raad van Bestuur zijn wij op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg binnen het ziekenhuis. Gelet op het feit dat de hiervoor genoemde meldingen dusdanig ernstig zijn en de patiëntveiligheid direct en indirect raken, zien wij voldoende aanleiding u hierbij aan te kondigen dat wij voornemens zijn een melding c.q. onderzoek te doen in het kader van een mogelijk disfunctioneren op grond van (delen van) het Reglement en de tussen u en ons gesloten Samenwerkingsovereenkomst. Het Reglement Functioneringsvraag biedt ons daarvoor een kader.
(…)
Tijdens het gesprek bespreken wij met u de meldingen, waarna de Raad van Bestuur zich zal beraden op de vervolgstappen.
Ik ga ervan uit dat u aanwezig bent bij het gesprek op donderdag 1 april om 11:30 uur.’
2.19 Bij voornoemde brief zijn een zevental geanonimiseerde, ongedateerde, verslagen van ‘interviews’ gevoegd met daarin vermeld een aantal vaste vragen met de antwoorden daarop van de desbetreffende geïnterviewde persoon. Uit de antwoorden valt af te leiden dat het om medewerkers van de afdeling kaakchirurgie gaat. Zes van de zeven geïnterviewden uiten klachten over zowel de bejegening als de kwaliteit van het werk van A.
2.20 Op 1 april 2021 heeft A formeel te kennen gegeven dat hij arbeidsongeschikt is. Tot op heden is hij niet hersteld.
2.21 Op 8 april 2012 heeft het door de raad van bestuur gewenste gesprek plaatsgevonden. Hierna heeft de gemachtigde van het ziekenhuis aan de gemachtigde van A met een brief van 15 april 2021 een verslag van dit gesprek toegezonden en te kennen gegeven dat de raad van bestuur op 15 april 2021 besloten heeft ‘een onderzoek te doen naar het functioneren van’ A. Zij schreef daarbij onder meer:
‘De concept onderzoeksopdracht gaat hierbij (*). Nu uw cliënt geen onderdeel uitmaakt van het MSB van het ziekenhuis, is gekozen voor een deugdelijk ingericht proces, zodat recht wordt gedaan aan alle betrokkenen. Uw reactie op bijgaande onderzoeksopdracht zie ik graag uiterlijk dinsdag 20 april a.s. 12.00 uur tegemoet, zodat cliënte de inzichten van uw client kan afwegen en zo nodig kan meenemen in de definitieve onderzoeksopdracht.’
In de als bijlage 2 bij de brief gevoegde ‘Onderzoeksopdracht Commissie onderzoek ad hoc’ staat onder meer het volgende:
‘De RvB is op grond van de Wkkgz verplicht de goede zorg te waarborgen en te toetsen of zij daaraan heeft voldaan en kan blijven voldoen. De RvB acht het noodzakelijk het onderzoek te laten uitvoeren door een commissie van externen, waarbij het onderzoek de route volgt zoals opgenomen in artikel 6.1 en 6.2, waarbij voor MSB moet worden gelezen RvB. Het onderzoek wijkt op delen af van het (gereviseerde) Reglement Functioneringsvraag van het Coöperatief Medisch Specialisten B
d.d. 20 januari 2020 (hierna: "het Reglement"), nu het Reglement niet van toepassing is in de verhouding RvB-A. Deze onderzoeksopdracht ziet op het functioneren en volgt aldus de procedure uit het Reglement als opgenomen in hoofdstuk 6 ('Onderzoek naar functioneren').
2.22 Bij de stukken bevindt zich een transcript van een telefoongesprek tussen J (J) (voorzitter van het MSB) en A (S) van 22 april 2021. In dit transcript staat onder meer:
‘B: Want ik begrijp. Want ik heb wel gehoord dat je inmiddels thuis zit.
A: Ja, ik ben dus op 8 april. Ik heb een week uitstel gevraagd voor dat gesprek. Dat gesprek was uiteindelijk 8 april. En dat was eh. Nou, ik was door jouw opmerking al: “Dat hij me het ziekenhuis uit wilde gooien C” al voorbereid op het ergste, maar het was allemaal nog erger, dat gesprek.
J: Ja.
(…)
J: En eh, is er dan eh een commissie van vooronderzoek ingesteld door C?
A: Nee, nee, hij eh hij was van plan gewoon zoals gezegd een, een. Zelf te bedenken hoe die ‘t ging doen.
J: Ja, dat kan ie wel bedenken maar daar is gewoon een reglement voor. A: Ja, maar dat heeft ie aanvankelijk naast zich neergelegd.
J: Ja, maar dat kan ie doen, maar dat is een hele dure hobby. Want als je dan bij het scheidsgerecht komt en er is niets gebeurd krijg je hetzelfde als vroeger. Der is geen onderbouwing.
(…)
J: Kijk, als het plan is van C om jou d’r uit te werken, eh, dan zal die zelf ook wel een plan hebben om dat te doen. Dat die een voorstel doet: van je gaat dan weg uit (1 woord onverstaanbaar) ziekenhuis, zoveel geld mee. Of is er dat helemaal niet aan de orde?”
A: Xxxxxxx, ik, luister, ik. Jíj hebt me dat de 26e verteld. J: Ja.
(…)
A: Wat zegt hij dan tegen jou? Want hij heeft jou.
J: Hij zegt tegen mij dat er serieuze klachten over jou zijn van het personeel en dat het eigenlijk niet acceptabel is en dat die daar actie op gaat ondernemen. En dat die daarvoor de vigerende reglementen gaat gebruiken.
A: Ja.
Nou, heeft die niet gedaan. J: Kennelijk niet.
Dus dat hoor ik nu van jou dat die dat niet gedaan heeft. A: Nee.
J: En ik denk dat hij dat beter wel kan doen, want anders gaat ie natuurlijk altijd voor gaas, als die dat niet doet.’
2.23 Met een brief van 26 april 2021 aan de gemachtigde van het ziekenhuis heeft de gemachtigde van A (onder meer) bezwaar gemaakt tegen de door de raad van bestuur voorgestelde procedure. Hierop heeft de gemachtigde van het ziekenhuis in een brief van 1 mei 2021 onder meer geantwoord dat er voorzien kan worden in een andere secretaris van de onderzoekscommissie, dat A onbeperkt informatie kan verstrekken aan de commissie en dat hij zelf eveneens een lijst met personen kan verstrekken die hij wenst dat worden gehoord. Voorts heeft zij onder meer verzocht te reageren op de onderzoeksopdracht uiterlijk 6 mei a.s. bij gebreke waarvan het ziekenhuis de onderzoeksopdracht zal vaststellen en het onderzoek zal laten doen.
2.24 Bij de stukken bevindt zich een transcript van een telefoongesprek tussen J (J) en A (A) van 3 mei 2021. In dit transcript staat onder meer:
‘J: Xxx moet je dat terugleggen ja. Maar weet je dat het punt is een beetje A, jij hebt een probleem met de Raad van Bestuur, hè.
A: Ja
J: Eigenlijk. Ja. Dus wat we een beetje willen vermijden als MSB, dat wij daar tussenkomen. A: Ja, maar dat wil ik juist niet vermijden natuurlijk. Want ik wil niet. Ik laat me toch niet.
J: Nee, maar dat wil ik juist wel vermijden. Ik wil niet als MSB gezeik krijgen met de Raad van Bestuur omdat de Kaakchirurgie, Kaakchirurg ruzie heeft met de Raad van Bestuur.
A: Ja maar dat is nou eenmaal zoals het ingericht is, D.
J: Nee dat is niet zoals het is ingericht. Jij ben geen lid van het MSB. A: Jawel, maar.
J: Ik wil. En het belang van het MSB is een goeie samenwerkingsrelatie met de Raad van Bestuur. Dus wij willen als MSB-bestuur ook geen gezeik met de Raad van Bestuur.
A:
Ja maar, daar ga je mij toch niet aan opofferen als het zo staat dat het op die manier moet gebeuren. En wat hier staat ook niet.
J:
Ik offer jou helemaal niet op. In wezen staat het MSB buiten dit probleem. En ik wil ook niet dat het een probleem van het MSB wordt.
(…)
Maar A wat we moeten vermijden in dit gesprek is dat, het juridische gevecht wat jij gaat hebben met de Raad van Bestuur, dat ik daarbij betrokken wordt en ook dat als ik nu zus of zo hier zeg dat, dat dan een of andere productie gaat worden bij het scheidsgerecht. Daar heb ik geen zin in. Dus ik luister naar wat je zegt hè en uh dat is jouw kant van de zaak er zal ook een andere kant van de zaak zijn maar ik zit daar eigenlijk niet tussen. Ik hoor daar ook niet tussen. Dus zo een gesprek als wat we nu hebben als dat dan later weer terugkomt in een of andere vorm in het scheidsgerecht daar ben ik niet blij mee. Dat wil ik eigenlijk niet. Dus eh ik denk dat dingen die je aangeeft dat zou best
waar kunnen zijn die je aangeeft hè, en dat moet jouw advocaat dat gewoon met de advocaat van de Raad van Bestuur opnemen. En (1 woord onverstaanbaar) van dit en dit en dit klopt niet’.
(…) J:
Nou ja, weet je, weet je. Xxx komt het uiteindelijk bij het MSB terug he. Denk jij. Ik denk het niet. Xxx is dat protocol, eh ja weet je, ik weet niet precies hoe dat juridisch zit he. Dus ik zou dat eerst even afwachten wat (1 woord is onverstaanbaar) juridisch komt.
(…) J:
Nou weet je. Als het dan terugkomt bij ons dan zal dat altijd via de Raad van Bestuur bij ons terugkomen. Want wij zitten elke week met de Raad van Bestuur samen en daar passeren wij de dingen die eh aan de orde zijn. En dit zal dan op een gegeven moment in de agenda van de Raad van Bestuur-MSB weer opduiken en dan eh zullen we handelen naar bevinden. Een deel van de bevinding zal zijn wat eruit komt uit de discussie tussen advocaten over welk protocol nou zou moeten worden toegepast. (…)”
2.25 In een e-mail van 6 mei 2021 heeft de gemachtigde van A aan de gemachtigde van het ziekenhuis onder meer het volgende geschreven:
‘ De heer A is bereid mede te werken aan een onderzoek overeenkomstig het geldende Reglement onder leiding van het MSB. Daarbij zal, gelet op de druk die kennelijk vanuit de Raad van Bestuur op het MSB wordt uitgeoefend om dit onderzoek niet uit te voeren, moeten worden geborgd dat het MSB zonder last of ruggespraak van/met de Raad van Bestuur dit onderzoek kan laten verrichten. Indien het B niettemin deze afspraak met de heer A - en daarmee het eigen Reglement -schendt en meent eenzijdig als opdrachtgever een ander onderzoek te kunnen gelasten, dan zal de heer A daartegen direct in rechte opkomen en het Scheidsgerecht verzoeken een onderzoek door het MSB te laten gelasten, zo nodig onder supervisie van het Scheidsgerecht zelf.
(…)
Ik verzoek het B mij per omgaande doch uiterlijk 10 mei as om 10 uur te bevestigen dat B afziet van haar voornemen tot het gelasten van een onderzoek als door haar voorgesteld bij brief van 15 april jl.’
2.26 Zijdens A is een aan hem gerichte – door hem geanonimiseerde –, e-mail overgelegd van 8 mei 2021 waar het volgende instaat:
‘Ik wilde u persoonlijk een mail sturen.
Hoe het allemaal is verlopen, vind ik erg vervelend.
Met de persoonlijke gesprekken begreep ik dat er wat veranderd moest worden binnen het team. Dat wij beter met elkaar moeten communiceren en minder praten over elkaar maar met elkaar. Zo ging het ook in het gesprek met [I].
Helaas heeft het een andere draai gekregen waar ik erg van schrok. Ook ik voel mij daar schuldig aan.
(…)
Helaas is het moment van deze gesprekken voor u op een vervelend moment gekomen. U heeft de laatste tijd heel veel voor de kiezen gekregen en nu dit erbij.
Wat ik heel erg vind voor u.
In een gesprek met ons hele team met [F] en [I], heb ik ook verteld dat ik er moeite mee had dat het deze wending heeft gekregen.
Ik wens u heel veel sterkte en hoop u gauw weer te zien op de poli.’
2.27 Na uitvoerige correspondentie tussen de gemachtigden van partijen heeft op 29 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren C, mevrouw K (directeur Coöperatief Medisch Specialisten, hierna: K) en A in het bijzijn van de wederzijdse gemachtigden. De gemachtigde van het ziekenhuis heeft op 2 juli 2021 een brief aan de gemachtigde van A gezonden met daarin het volgende:
‘In aansluiting op ons gesprek van 29 juni jl., waarin ik u namens het B heb geschetst op welke wijze de Raad van Bestuur de positie van uw cliënt zal waarborgen, gaat hierbij de melding aan het CMS B, de aanleiding daartoe en de voortgang en procedure (*). U gaf aan blij te zijn dat het CMS B bereid is het onderzoek uit te voeren. Daaruit maak ik op dat uw cliënt in ieder geval medewerking zal verlenen aan de route die de Raad van Bestuur in de melding aan het CMS B heeft opgenomen. Voor de Raad van Bestuur en uw cliënt is het zaak de aanwijzingen zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken.’
2.28 De ‘melding’ waarnaar verwezen wordt in de hiervoor aangehaalde brief van de gemachtigde van het ziekenhuis betreft een brief van de raad van bestuur aan het MSB van 2 juli 2021 (hierna: de melding). Deze brief houdt het volgende in:
‘ Op 29 juni jl. hebben wij (Raad van Bestuur, C en K directeur CMS B) gesproken met A in bijzijn van de advocaten van het B en A. Tijdens dat gesprek is door het CMS B toegelicht dat zij de verbinding met A niet anders ziet dan dat hij buitengewoon lid is en niet valt onder het Reglement Functioneringsvraag zoals dat wel geldt voor leden van het CMS B. Het CMS B is niet verplicht A als ware lid te beschouwen.
De Raad van Bestuur heeft serieuze aanwijzingen dat A zich bevindt in een (veelal) structurele situatie van onverantwoorde zorgverlening, waardoor de veilige werksituatie voor medewerkers wordt geschaad en waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en waarbij A niet bereid is zelf de problemen op te lossen. Die aanwijzingen heeft de Raad van Bestuur bij brief van 24 maart 2021 kenbaar gemaakt aan A (zie bijlage 1, brief met 7 bijlagen). Op 8 april 2021 heeft de Raad van Bestuur de aanwijzingen besproken met A. Bij dat gesprek waren beide advocaten en mevrouw I (P&O) aanwezig. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, waar de advocaat van A op heeft gereageerd (zie bijlage 2, verslag met in het rood de reactie van A). Na hoor en wederhoor heeft de Raad van Bestuur geen aanleiding de serieuze aanwijzingen in een ander licht te zien.
Het B heeft met de maatschap waartoe A behoort een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin in art. 10 is opgenomen dat de maatschap MKA naar behoren dient mee te werken aan "het conformeren aan het vigerende protocol met betrekking tot mogelijk disfunctionerende medisch specialist". Over de betrokkenheid van het CMS B zijn tussen de maatschap MKA, het CMS B en het B geen afspraken gemaakt. B is van oordeel dat zij als ziekenhuis in de verhouding met A de taak heeft die aan het CMS B is toebedeeld in het Reglement Functioneringsvraag. A heeft bij monde van zijn advocaat kenbaar gemaakt dat hij van mening is dat het Reglement Functioneringsvraag van toepassing is en dat het CMS B alle bevoegdheden en verantwoordelijkheden toekomen.
De Raad van Bestuur heeft met het CMS B gesproken over de mogelijkheden om het vooronderzoek en eventueel vervolgonderzoek uit te laten voeren door het CMS B. A is van mening dat het CMS B de hele route zou behoren uit te voeren onder diens eigen verantwoordelijkheid. De Raad van Bestuur en het CMS B bespraken (zoals ook kenbaar is gemaakt aan A) dat het CMS B bereid is in opdracht van de Raad van Bestuur het vooronderzoek en indien nodig het vervolgonderzoek uit te voeren. Het CMS B is evenwel niet bereid de juridische verhouding met A zo in te richten dat het CMS B bepaalt wat de gevolgen zouden behoren te zijn van een eventueel disfunctioneren (maatregelen) of het opvolgen en monitoren van een eventueel af te spreken verbetertraject.
De Raad van Bestuur dankt u voor de bereidheid en doet hierbij de melding zoals wij afspraken dat deze zal worden gezien. Ondanks dat A destijds pertinent geen lid wilde worden van het CMS B en
de maatschap MKA zelf een afzonderlijke samenwerkingsovereenkomst wenste aan te gaan met de Raad van Bestuur, bieden wij A de mogelijkheid op de wijze die wij hierna beschrijven onder de leiding van het CMS B. Andere mogelijkheid zou immers zijn dat de Raad van Bestuur op grond van de Wkkgz een onderzoek doet naar A, de maatschap MKA en diens functioneren.
Eén en ander betekent voor de procedure het volgende:
- Het CMS B voert de hierna ingerichte procedure uit voor de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur is eindverantwoordelijk;
- Van het Reglement zijn uitsluitend van toepassing de artikelen:
o 1.1
o 1.3
o 1.4
o 2
o 2.1
o 2.2
o 2.3
o 3
o 4
o 4.1
o 4.2 met dien verstande dat de zomervakanties maken dat de instelling van de commissie en de termijn voor het vooronderzoek zo dienen te worden ingericht dat A op vakantie kan en tijd heeft om zich voor te bereiden op het gesprek met de commissie;
o 4.3 met dien verstande dat ingeval van ontvankelijkheid het CMS B de commissie zal aanvullen met een extern lid dat zal worden verzocht aangedragen te worden door de wetenschappelijke vereniging van A. Het CMS B stelt samen met de Raad van Bestuur een opdracht op;
o 4.4
o 5.1 met dien verstande dat de schriftelijke rapportage van de commissie van onderzoek wordt gezonden aan het CMS B en de Raad van Bestuur en mondeling toegelicht aan zowel A, het CMS B en de Raad van Bestuur;
o 5.2 A met dien verstande dat de Raad van Bestuur in dat geval al het mogelijke er aan zal doen om de werkrelatie te herstellen;
o 5.2 B In samenhang met 6.1 en 6.2 met dien verstande dat de commissie een verbetertraject en plan van aanpak met A overeenkomt namens de Raad van Bestuur. Indien het onderzoek in dit stadium komt, zal door de commissie, de Raad van Bestuur en A worden besproken wie als casemanager wordt aangewezen om tussentijds te evalueren en te oordelen of is voldaan aan het verbetertraject, Uiterlijk na zes maanden wordt door de Raad van Bestuur en het CMS B de eindbalans opgemaakt;
o 5.2 C in samenhang met 7.1 met dien verstande dat maatregelen uitsluitend door de Raad van Bestuur kunnen worden genomen afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek en in de verhouding van de samenwerkingsovereenkomst tussen de maatschap MKA, A en de Raad van Bestuur;
o 7.5 met dien verstande dat indien het CMS B daartoe aanleiding ziet de spoedprocedure uitsluitend kan na overleg met de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur behoudt daarnaast de mogelijkheden die er bestaan op grond van de samenwerkingsovereenkomst met de maatschap MKA.
De Raad van Bestuur hecht er waarde aan dat A in de gesprekken die met hem worden gevoerd, alle ruimte krijgt om zijn visie op de melding te geven. Nu A heeft aangegeven zich zorgen te maken over zijn positie, heeft de Raad van Bestuur gemeend de procedure op deze wijze voor hem in te richten. De Raad van Bestuur hecht aan een onafhankelijke beoordeling en een zorgvuldig doorlopen proces. Bij voorbaat dank ik u en de aan te wijzen commissieleden voor de te nemen moeite. Bij vragen weet u mij wel te vinden. Ik zie graag het oordeel van de commissie van vooronderzoek tegemoet.
Een kopie van deze brief met bijlagen zonden wij per gelijke post aan xx. X. Xxxxx, advocaat van X.’
2.29 Met een brief van 6 juli 2021 aan de gemachtigde van het ziekenhuis heeft de gemachtigde van A te kennen gegeven dat de voorgestelde procedure niet akkoord is waarna zij met de brief van 6 augustus 2021 aan het Scheidsgerecht deze arbitrage aanhangig heeft gemaakt.
2.30 Het ziekenhuis heeft met een brief van 8 oktober 2021 bij het Scheidsgerecht tegen A een kort geding aanhangig gemaakt. Bij arbitraal xxxxxx in kort geding van 15 november 2021 van het Scheidsgerecht (met kenmerk KG 21/11) is A veroordeeld – kort gezegd – het traject mogelijk disfunctioneren, zoals beschreven in de memorie van eis in kort geding in onderdeel 3.3o, te gehengen en te gedogen en aan de uitvoering medewerking te verlenen. Onderdeel van die memorie luidt als volgt (waarbij B staat voor het ziekenhuis):
‘3.30. Met inachtneming van de belangen en wensen van A heeft het B het traject mogelijk disfunctioneren als volgt ingericht:
• Het Coöperatief voert de procedure uit. Het B is eindverantwoordelijk;
• De volgende artikelen van het Reglement zijn op de procedure van toepassing verklaard: 1.1; 1.3; 1.4; 2; 2.1; 2.2; 2.3; 3; 4; 4.1; 4.2 (met dien verstande dat de zomervakanties maken dat de commissies en de termijn voor het vooronderzoek zo dienen te worden ingericht dat A op vakantie kan en tijd heeft om zich voor te bereiden op het gesprek met de commissie); 4.3 (met dien verstande dat ingeval van ontvankelijkheid het Coöperatief de commissie zal aanvullen met een extern lid dat zal worden verzocht aangedragen te worden door de wetenschappelijke vereniging van A. Het Coöperatief stelt samen met het B een opdracht op); 4.4; 5.1 (met dien verstande dat de schriftelijke rapportage van de commissie van onderzoek wordt gezonden aan het Coöperatief en het B en mondeling toegelicht aan zowel A, het Coöperatief als het B; 5.2 A (met dien verstande dat het B in dat geval al het mogelijke er aan zal doen om de werkrelatie te herstellen; 5.2 B (in samenhang met
6.1 en 6.2 met dien verstande dat de commissie een verbetertraject en plan van xxxxxx met A overeenkomt namens het B. Indien het onderzoek in dit stadium komt, zal door de commissie, het B en A worden besproken wie als casemanager wordt aangewezen om tussentijds te evalueren en te oordelen of is voldaan aan het verbetertraject. Uiterlijk na zes maanden wordt door de het B en het Coöperatief de eindbalans opgemaakt; 5.2 C (in samenhang met 7.1 met dien verstande dat maatregelen uitsluitend door het B kunnen worden genomen afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek en in de verhouding van de samenwerkingsovereenkomst tussen de maatschap MKA, A en het B); 7.5 (met dien verstande dat indien het Coöperatief daartoe aanleiding ziet de spoedprocedure uitsluitend kan na overleg met het B. Het B behoudt daarnaast de mogelijkheden die er bestaan op grond van de samenwerkingsovereenkomst met de maatschap MKA).
• Het B hecht er waarde aan dat A in de gesprekken die met hem worden gevoerd, alle ruimte krijgt om zijn visie op de melding te geven.
• Het MSB stelt een Commissie van Vooronderzoek ad hoe in (artikel 4 van het Reglement). De commissie zal haar werk uitvoeren in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het MSB. Het MSB voert het vooronderzoek in opdracht van het B uit, nu A geen lid is van het MSB;
• Zoals het Reglement voorschrijft zal A meewerken aan het onderzoek;
• De melding met verklaringen van medewerkers en het verslag van het gesprek van 8 april jl. van zowel de zijde van A als van de zijde van het B zijn onderdeel van het dossier en zijn aan het MSB, en door het MSB aan de Commissie van Vooronderzoek, verstrekt;
• Indien en voor zover sprake zal zijn van een ontvankelijke melding (artikel 4.3 van het Reglement), zal het MSB de Commissie van Vooronderzoek aanvullen met een of meerdere externe leden. De commissie krijgt de onderzoeksopdracht die het MSB-bestuur in opdracht van cliënte heeft opgesteld, waarbij als uitgangspunt geldt de onderzoeksopdracht zoals die aan A door het B is voorgehouden;
• In het Reglement is in de artikelen en afspraken veelvuldig sprake van ‘lid van het Coöperatief en ‘SOK’ (met het coöperatief): de betreffende artikelen zijn niet van toepassing in de relatie A en het MSB, nu A geen lid is van het Coöperatief;
• De bevindingen en conclusies die een verbetertraject omvatten dan wel de maatregelen (artikel
5.2 en verder van het Reglement) door het B met A zullen worden opgepakt, c.q. worden afgewikkeld;
• Bijlage 1 bij het Reglement is van toepassing, voor zover het de uitvoering van het (voor)onderzoek door het MSB in opdracht van het B betreft.’
2.31 Op 17 november 2021 heeft K aan A bericht dat het vooronderzoek een aanvang zal nemen. Met een e-mail van 26 november 20021 heeft de gemachtigde van A aan K onder meer gevraagd op welke wijze het vooronderzoek zal plaatsvinden en welk onderzoeksprotocol daarbij wordt gevolgd. Met een e-mail van 1 december 2021 heeft K aan A bericht wie de leden van de commissie van vooronderzoek zullen zijn en te kennen gegeven dat het onderzoeksprotocol, zoals omschreven in het Reglement Functioneringsvraag zal worden gehanteerd. In een e-mail van 6 december 2021 aan de commissie heeft de gemachtigde van A negen vragen gesteld waaronder de vraag aan welke voorwaarden moet zijn voldaan wil sprake zijn van een ontvankelijke melding, op welke wijze bevindingen worden geobjectiveerd en welke signalen de raad van bestuur heeft ontvangen over de heer A. In een e-mail van de voorzitter van de commissie van vooronderzoek (mw. L, kinderarts, hierna: L) van 8 december 2021 aan de gemachtigde van A staat onder meer:
‘Ik reageer op uw mail van 6 december.
Wij zullen het onderzoek laten plaatsvinden zoals beschreven in het protocol.
Wij zullen daarvoor als commissie met genodigden het gesprek aangaan. Collega A zal hierbij de eerste gesprekspartner zijn.
De commissie heeft een sterke voorkeur om de gesprekken in persoon te laten plaatsvinden. Vooraf worden de vragen niet schriftelijk toegestuurd. Het gaat immers om een gesprek, niet om een interview.
Collega A mag zich zoals vermeld in het protocol laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Mocht hij de bijstand laten verlenen door een advocaat dan zal het MSB de commissie eveneens laten vergezellen door een advocaat.
(…)
Wij willen graag begin volgende week met hem een gesprek hebben nav de melding.’
2.32 De gemachtigde van A heeft aan mevrouw M (assistent van A, hierna: M) een aantal vragen gesteld waar M op 21 december 2021 per e-mail op heeft geantwoord. In haar e-mail staat onder meer het volgende:
‘Zou u de samenwerking als prettig beschrijven?
Ik heb altijd goed kunnen samen werken met de dokter. Ik weet ook dat de dokter altijd tevreden was over mij. Wel was er een soort hiërarchie. Wat ik soms jammer vond maar ook wel kan begrijpen. Denk dat dat vaker voorkomt in een ziekenhuis. Daardoor was ik soms niet tevreden over de dokter zijn werkwijze maar vind het lastig om dit aan te geven.
(…)
Met wie heeft u aansluitend nog meer gesproken?
Ik heb weleens aan mijn oude afdelingshoofd, Mevr F, aangegeven dat er een negatief groepje was op de poli.
(…)
Wanneer heeft [I] met u gesproken?
Ik neem aan dat dit I is? Ik ben niet goed in achternamen, excuses. Maar denk dat dit diegene is die ons ging interviewen over de gang van zaken op de poli, de spanningen die er heersten. Toen vooral tussen mevr G en Mevr N
Xxxxxxxx ging dat gesprek? Hoe is dit gesprek bij u aangekondigd?
Het ging over het team. Omdat er spanningen heersten?. Dit is aangekondigd per mail. Ik heb toen ook verteld over mevr G en mevr N. Ook hoe de dokter anders is op de andere dagen ten opzichte van de vrijdag. Ook hoe dus zijn werkwijze was. Op de vrijdag was de dokter een geheel ander persoon. Zijn werkwijze, benadering naar patiënten en ook samenwerkingen met de assistentes (…)
Is alles wat u heeft verteld ook zo in het gespreksverslag terug gekomen? Zeker.
(…)
Xxx vindt u de samenwerking met dokter A op de vrijdagen?
Die waren heel prettig! Je zag dat de dokter heel relaxt was op die dagen en ook gezellig. Hij kwam met ons koffie drinken in de zusterpost. Hij was een heel ander persoon. De vrijdag ploeg verheugde ook altijd op de vrijdag. Was een leuke dag om te werken. Hard werken maar gezellig.
En op andere dagen?
Xxx was de dokter erg gespannen. Dit merkte in ook in de werkwijzen van de dokter en benadering naar patiënten. Ik vond dit altijd moeilijk om tegen de dokter te zeggen. Ik heb daar weleens spijt van. Maar vond dit heel lastig.
Kunt u daarvoor een verklaring geven?
De dokter irriteerde zich mateloos aan dat negatieve groepje. Hij had bepaalde 'eisen' zoals altijd bij de patiënt blijven op de behandelkamer en zij deden dat zelden. Ook als de dokter belde naar de balie waar mevr N haar werkzaamheden deed op maandag, dinsdag en donderdag ging dit altijd met 'gedoe en gezucht'. Dit was niet op de vrijdag.’
2.33 De gemachtigde van A heeft eveneens G op e-mail van 21 december 2021 een aantal vragen gesteld waar zij met een e-mail van 22 december 2021 op heeft geantwoord. De door A als productie 91 (ongetekende en ongedateerde) overgelegde verklaring, door hem aangeduid als ‘een schriftelijke verklaring van G d.d. 22 december 2021’ bevat onder meer het volgende:
‘Afgesproken was dat dit gesprek vertrouwelijk zou zijn. [I] had op 19-02-2021 hiervan een verslag gemaakt en dit verslag per e-mail naar mij gestuurd met de vraag of dit een juiste weergave van mijn antwoorden was. Dit was een korte weergave met wat foute interpretaties. Dit verslag heb ik toen verbeterd en zeer uitgebreid aangevuld. Tevens werd in dit verslag gevraagd welke punten er (evt anoniem) meegenomen mochten worden. In het verslag heb ik gezegd dat de info gedeeld mocht worden, bij het op sturen van mijn verbeterde en aangevulde verslag dd 01-03-2021 heb ik [I] nog wel om advies gevraagd of ik daar verstandig aan zou doen, haar advies was toen om dit anoniem te delen.
(…)
Op 02-03-2021 ontving ik mijn verslag anoniem gemaakt retour. Dit was geen volledig en correct gespreksverslag van het gesprek. Ik heb diezelfde dag geantwoord dat ik niet akkoord was met mijn verslag opgesteld als zijnde anoniem, er stonden zaken in die ik zo niet gezegd/bedoeld had, juist daarom had ik het eerste verslag aangepast en van die aanpassingen zag ik niets terug. Ik heb om telefonisch contact gevraagd want ik begreep niet hoe het door mij aangepaste verslag gebruikt zou gaan worden. Mevr I heeft toen via e-mail uitgelegd dat soms Word bestanden verwarrend werken, dan past iemand dit bestand aan en de ontvanger ziet de aanpassingen niet. Dit had zij eerder gehad. (…)
Op 08-03-2021 kreeg ik weer een e-mail van [I] of ik bovenstaande punten kon verwerken in een verslag en dat zij niets zou verspreiden zonder mijn toestemming. Op 10-03-2021 heb ik toen een kort verslag retour gestuurd.
Bovenstaande punten heb ik aangegeven omdat ik in de veronderstelling was dat wij als team begeleid zouden gaan worden om tot een betere samenwerking te komen. Er is gezegd dat je alles in vertrouwen kon zeggen en dat alleen na toestemming dingen meegenomen zouden worden. Raad van Bestuur is nooit genoemd bij mij, ik was echt in de veronderstelling dat we met het hele team om de tafel zouden gaan na afloop van alle gesprekken.’
2.34 De gemachtigde van A heeft de commissie op 10, 13 en 23 december 2021 verdere vragen gesteld over de inrichting van het onderzoek. Op 24 december 2021 heeft L aan A geschreven: “Beste collega A,
We hebben elkaar vrijdag telefonisch gesproken, maar via deze weg willen wij, als commissie van vooronderzoek aangeven dat we graag het gesprek met je aangaan.
Van ons als commissie wordt gevraagd om te beoordelen of de melding verder onderzoek behoeft en daarvoor zouden we zeker jou ook graag spreken.
Zoals je weet heeft je advocaat ons verzocht eerst allerlei vragen vooraf aan het gesprek te beantwoorden. Onze mening is dat het om een gesprek gaat en dat die vragen niet vooraf nodig zijn om te beantwoorden. Deze vragen kunnen tijdens het gesprek besproken worden.
Op dit moment zijn er naar ons idee nu 2 opties:
1) We plannen een gesprek als commissie met je, voorkeur op korte termijn (deze of volgende week)
2) We wachten op een advocaat van het ziekenhuis en dan kan deze met jouw advocaat afstemmen over jullie gestelde vragen. Daarna kan dan een gesprek plaatsvinden.’
2.35 Op 28 december 2021 heeft de gemachtigde van A aan L geschreven dat eerst de vragen over het onderzoek beantwoord dienen te worden voordat A in gesprek gaat met de commissie en dat A bezwaar maakt tegen inschakeling van de advocaat van het ziekenhuis omdat hij nu juist een conflict heeft met het ziekenhuis.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht, de beslissingsmaatstaf en de aard van de beslissing
3.1 De bevoegdheid van het Scheidsgerecht is tussen partijen niet in geschil. Op grond van artikel 25 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg beslist het Scheidsgerecht bij arbitraal vonnis en naar de regelen des rechts, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Dat laatste is hier niet het geval.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Tijdens de mondelinge behandeling heeft xx. Xxxxx de vorderingen in conventie onder 1 en 2 ingetrokken. Deze vorderingen liggen dus niet meer ter beoordeling voor. De vorderingen in het incident heeft xx. Xxxxx eveneens ingetrokken, zij het dat die vorderingen in het incident moeten worden gezien als verzoeken op grond van artikel 1039 en 1040 Rv.
Het Scheidsgerecht zal achtereenvolgens de vorderingen in conventie onder 3 tot en met 9 beoordelen.
Vordering in conventie onder 3
4.2 Het ziekenhuis heeft op 2 juli 2021 bij het MSB een melding gedaan van mogelijk disfunctioneren van A omdat hij meent voldoende signalen te hebben die wijzen op mogelijk disfunctioneren van A. Het ziekenhuis wil dat het MSB overeenkomstig het Reglement Functioneringsvraag een (voor)onderzoek uitvoert naar mogelijk disfunctioneren van A. Omdat
A een samenwerkingsovereenkomst heeft met het ziekenhuis en A geen lid is van het MSB, dient de regie over het onderzoek bij het ziekenhuis te liggen, aldus het ziekenhuis. Daarom is een aantal bepalingen uit het Reglement Functioneringsvraag door het ziekenhuis buiten toepassing verklaard zoals weergegeven in de brief van 2 juli 2021 (rov. 2.28). In het kort- gedingvonnis van 15 november 2021 is A veroordeeld om het op deze wijze ingerichte onderzoek naar mogelijk disfunctioneren te gehengen en gedogen en om aan de uitvoering daarvan medewerking te verlenen wanneer daarom wordt verzocht.
4.3 Met deze vordering wil A bewerkstelligen dat het ziekenhuis de melding mogelijk disfunctioneren intrekt, het onderzoek staakt en dat het het ziekenhuis wordt verboden om op grond van de op dit moment bekende feiten en omstandigheden een onderzoek naar het mogelijk disfunctioneren in te stellen. Het Scheidsgerecht volgt A daarin niet en zal de vordering afwijzen. Het ziekenhuis mocht een melding mogelijk disfunctioneren doen en op de door haar voorgestelde wijze - dus volgens het bepaalde in het Reglement Functioneringsvraag maar onder regie van de raad van bestuur - een onderzoek naar het mogelijk disfunctioneren laten uitvoeren door het MSB. Het Scheidsgerecht zal hierna uitleggen waarom de argumenten die A ter onderbouwing van deze vordering heeft aangedragen, geen hout snijden.
Deze argumenten kunnen als volgt worden onderverdeeld:
I) de aanleiding voor de melding en het onderzoek;
II) de inrichting van het onderzoek;
III) de uitvoering van het onderzoek.
I) de aanleiding voor de melding en het onderzoek
4.4 A wil weten op welke signalen het ziekenhuis de melding mogelijk disfunctioneren heeft gebaseerd. Volgens A zijn er mogelijk meer signalen dan de verslagen van de zeven een-op-een- gesprekken met medewerkers van de afdeling kaakchirurgie. Het Scheidsgerecht laat de uitvoerige discussie tussen partijen of het ziekenhuis de melding mogelijk disfunctioneren op meer heeft gebaseerd dan enkel op die verslagen verder onbesproken. Het Scheidsgerecht zal de beoordeling van de vraag of er op 2 juli 2021 voldoende signalen waren om een melding mogelijk disfunctioneren te doen beperken tot die verslagen. Hierna zal namelijk blijken dat het Scheidsgerecht van oordeel is dat die verslagen een voldoende grond bieden voor de melding mogelijk disfunctioneren. Er bestaat dan geen belang voor A bij bewijslevering of het opvragen van stukken over de vraag of er ook nog andere signalen waren.
4.5 Volgens A hadden de gesprekken met de medewerkers van de afdeling kaakchirurgie niet gevoerd mogen worden. De aanleiding voor die gesprekken was immers de door A op 29 januari 2021 onder embargo bij H geuite zorg over de gang van zaken op de afdeling kaakchirurgie. H had daar alleen met zijn toestemming mee naar buiten mogen treden. Zij heeft echter zonder zijn toestemming I opdracht gegeven gesprekken te voeren. Als medisch manager had A daarin gekend moeten worden. De gesprekken hebben plaatsgevonden terwijl A vanwege familieomstandigheden in het buitenland was. A meent dat al deze omstandigheden erop wijzen dat er een heksenjacht gaande was en dat de gesprekken van meet af aan als inzet hadden om informatie over hem te verkrijgen om hem vervolgens ‘het ziekenhuis uit te werken’. De gesprekken zijn door een daartoe niet deskundige medewerker P&O, zonder onderzoeksprotocol gevoerd. Van hoor en wederhoor is geen sprake geweest. De medewerkers hebben onderling hun verklaringen kunnen afstemmen.
4.6 Zelfs als de gang van zaken in aanloop naar en tijdens de gesprekken is geweest zoals A heeft geschetst en die volgens hem onrechtmatig is, dan betekent dit nog niet dat het ziekenhuis de inhoud van de gespreksverslagen niet mag gebruiken. Het belang van het ziekenhuis om op
grond van de signalen die uit die gesprekverslagen volgen, het mogelijk disfunctioneren van A te (laten) onderzoeken, weegt zwaarder dan het belang van uitsluiting van deze gespreksverslagen, in aanmerking genomen dat het in dit stadium slechts gaat om de vraag of nader onderzoek naar het functioneren van A mag plaatsvinden en niet om een beoordeling van zijn functioneren. Het ziekenhuis heeft er een zwaarwegend belang bij om via een onderzoek in kaart te (doen) brengen of er iets met het functioneren van A aan de hand is en zo ja, wat en of dit aanleiding geeft tot maatregelen en zo ja welke. De talloze feiten en omstandigheden die A heeft gesteld met betrekking tot de gang van zaken rondom de gevoerde gesprekken kunnen, indien deze komen vast te staan, niet tot de conclusie leiden dat het ziekenhuis de gespreksverslagen niet mocht gebruiken om de melding mogelijk disfunctioneren op te baseren. Het aanbod van A om die feiten en omstandigheden te bewijzen en het verzoek van A aan het Scheidsgerecht om vele stukken – met name e-mail- en WhatsApp correspondentie tussen de diverse binnen het ziekenhuis werkzame personen – op te vragen, zijn dus niet ter zake dienend. Daarom gaat het Scheidsgerecht hieraan voorbij.
4.7 Overigens acht het Scheidsgerecht de handelwijze van het ziekenhuis niet onrechtmatig. A heeft tegenover H serieuze zorgen geuit over het functioneren van en de onderlinge verhoudingen tussen de medewerkers van de afdeling kaakchirurgie. Een hoofd P&O draagt medeverantwoordelijkheid voor het welzijn van medewerkers van het ziekenhuis. Gelet het serieuze en tamelijk structurele karakter van de problematiek op de afdeling kaakchirurgie zoals die uit de melding van A blijkt, lag het voor de hand dat H, vanuit haar functie, een en ander nader in kaart wilde laten brengen. Zij hoefde zich daarvan, alleen al gelet op de op haar rustende verantwoordelijkheid, niet te laten weerhouden door de door A bedongen geheimhouding. Het is niet ongebruikelijk, en deze mogelijkheid is ook met A besproken, dat dergelijke problematiek in kaart wordt gebracht door gesprekken te voeren met de betrokkenen. Gelet op het doel van de gesprekken volstond het op dat moment om een medewerker P&O die gesprekken te laten voeren en niet, zoals volgens A had gemoeten, een externe deskundige. Xxxxxx dan A heeft betoogd, blijkt nergens uit dat de gesprekken een verkapt vooronderzoek waren in opdracht van de raad van bestuur als bedoeld in het Reglement Functioneringsvraag. Het is ongelukkig dat de gesprekken zijn gevoerd op het moment dat A vanwege familieomstandigheden in het buitenland verbleef en pas achteraf hiervan op de hoogte is gekomen omdat hij de e-mail hierover op zijn werkadres pas later las. Dit heeft, zo heeft A ter zitting ook bij herhaling duidelijk gemaakt, mede de achterdocht over het werkelijke doel van de gesprekken bij A gevoed. Om die reden heeft hij het herhaalde verzoek van I om ook met haar in gesprek te gaan over de problemen op de afdeling afgewezen. Dat stond hem vrij maar hij kan het ziekenhuis nu niet tegenwerpen dat hem geen gelegenheid tot hoor en wederhoor is geboden in dit stadium.
4.8 Volgens A zijn de gesprekken niet zorgvuldig gevoerd, waren de vragen enkel gericht op het functioneren van A en zijn de verslagen van de gesprekken gemanipuleerd. Dat blijkt volgens A uit de verklaring van G (rov. 3.33), M (3.32) en een anonieme verklaring (rov. 2.26). De inhoud van de verslagen is dusdanig onbetrouwbaar dat de melding van mogelijk disfunctioneren daarop niet kon worden gebaseerd.
4.9 Uit de vragenlijsten volgt dat aan de medewerkers is gevraagd naar de ervaren samenwerking met naaste collega’s, de leidinggevende en de dokter. Hieruit blijkt niet dat de vragen enkel gericht waren op het functioneren van A. Dat de medewerkers onderling overleg hebben kunnen voeren, doet mogelijk enige afbreuk aan de authenticiteit van de verklaringen maar niet in een mate dat er op de verklaringen geen acht moet worden geslagen in het kader van de vraag of er signalen zijn die op mogelijk disfunctioneren wijzen. Het Scheidsgerecht is niet gebleken dat de inhoud van de verslagen zoals die in het geding zijn gebracht, niet strookt met hetgeen door de
medewerkers is verklaard. Uit de verklaringen van G, M en de anonieme verklaring volgt dit niet. G heeft verklaard dat het verwerken van haar commentaar niet goed is gegaan maar tot welke onjuistheden dit heeft geleid in het verslag zoals dat in het geding is gebracht en dat die onjuistheden zien op informatie over A blijkt daaruit niet. Het anonieme schrijven komt er in de kern op neer komt dat de medewerker niet wist dat haar verklaring deze gevolgen voor A kon hebben en dat zij moeite heeft met die wending. Aan de totstandkoming en de inhoud van het verslag doet dit verder niets af. De verklaring van M wijst evenmin op enige vorm van manipulatie. Dat van te voren niet bekend was dat de verslagen bij de raad van bestuur terecht zouden komen is juist maar doet ook geen afbreuk aan de inhoud van de verklaringen. Er is kortom geen reden om te vermoeden dat de inhoud van de verslagen die zijn overgelegd wezenlijk en op essentiële punten verschilt met wat de medewerkers in het gesprek aan I hebben verteld. Daarmee zegt het Scheidsgerecht niet dat de verklaringen juist zijn - dat is aan de onderzoekscommissie om te beoordelen - maar slechts dat de verslagen een voldoende representatieve samenvatting kunnen zijn van wat de medewerkers aan I hebben verklaard.
4.10 Uit de gespreksverslagen blijkt in voldoende mate van klachten over de houding van A tegenover zijn patiënten, de communicatie ten opzichte van medewerkers en de wijze van samenwerking. Een en ander is niet beperkt tot enkele momenten maar strekt zich uit over een langere periode. Dit zijn signalen die erop zouden kunnen wijzen dat, zoals in artikel 3 van het Reglement Functioneringsvraag is bepaald, A zich bevindt in een structurele situatie van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening, waardoor patiënten kunnen worden geschaad en waarbij A niet meer in staat is of bereid is zelf de problemen op te lossen. Het ziekenhuis diende deze signalen serieus te nemen en hij was naar het oordeel van het Scheidsgerecht dan ook gerechtigd om op grond van die signalen een melding mogelijk disfunctioneren bij het MSB doen en een onderzoek te starten.
4.11 Volgens het Reglement Functioneringsvraag dient voordat een melding wordt gedaan eerst mondeling overleg te hebben plaatsgevonden tussen melder en het betreffende staflid. Dat overleg heeft ook plaatsgevonden op 8 april 2021. De kritiek van A op het verloop van dat gesprek, dat het ziekenhuis alleen maar wilde voeren in aanwezigheid van advocaten, maakt dit verder niet anders.
4.12 De conclusie luidt dat het ziekenhuis op grond van gespreksverslagen van de een-op-een gesprekken met de medewerksters van de afdeling kaakchirurgie en na een gesprek daarover met A op 8 april 2021 gerechtigd was de melding te doen die zij op 2 juli 2021 heeft gedaan. Uit het doen van die melding volgt niet, anders dan A uitvoerig heeft betoogd, dat het ziekenhuis de verklaringen van de medewerkers voor waar aanneemt en de onschuldspresumptie, waar A zo op hamert, heeft verlaten. Het is aan de onderzoekscommissie om een onderzoek te doen en een oordeel te geven.
II) de inrichting van het onderzoek
4.13 A stelt zich op het standpunt dat het Reglement Functioneringsvraag van toepassing is op de rechtsverhouding tussen A en het ziekenhuis. Hij heeft er om financiële redenen voor gekozen om geen vrijgevestigd lid te zijn van het coöperatief maar hij is wel lid van de Vereniging Medische Staf (VMS). De VMS is opgegaan in het coöperatief en dus is het Reglement Functioneringsvraag integraal van toepassing op hem. Er is geen grond is om bepaalde artikelen uit het Reglement Functioneringsvraag buiten toepassing te laten. A heeft met nadruk betwist dat hij buitengewoon lid is van het coöperatief.
4.14 Het coöperatief heeft een SOK gesloten met het ziekenhuis. Leden van het coöperatief zijn aan de inhoud daarvan (indirect) ook gebonden. Het coöperatief heeft het Reglement Functioneringsvraag vastgesteld dat voorziet in een procedure rondom het onderzoek naar mogelijk disfunctioneren van een medisch specialist. Die procedure wordt onder regie van het MSB uitgevoerd. Ook de raad van bestuur heeft bepaalde bevoegdheden.
4.15 A en MKA hebben een eigen samenwerkingsovereenkomst gesloten met ziekenhuis. In die samenwerkingsovereenkomst staat dat het coöperatief het vertegenwoordigend orgaan is voor alle medisch specialisten (en gelijkgestelden) ‘met uitzondering van de kaakchirurgen’. In deze SOK-MKA staat ook opgenomen de verplichting voor de MKA (en daarmee van A) tot het conformeren aan het ‘vigerend protocol met betrekking tot mogelijk disfunctionerende medische specialist’.
4.16 Het Scheidsgerecht oordeelt net als in het kortgedingvonnis dat A heeft mogen begrijpen dat met dit ‘protocol’ is bedoeld aan te sluiten bij het Reglement Functioneringsvraag van het coöperatief. Dat is immers het enige onderzoeksprotocol voor medisch specialisten dat in het ziekenhuis bekend is. Het ziekenhuis bestrijdt dit in conventie overigens ook niet. Haar staat juist voor ogen dat – een aantal bepalingen uit het Reglement Functioneringsvraag uitgezonderd
– het onderzoek overeenkomstig de in het Reglement Functioneringsvraag beschreven procedure wordt uitgevoerd door het MSB.
4.17 De aparte status die MKA/A inneemt doordat zij geen lid zijn van het coöperatief maar een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met het ziekenhuis, waarin staat dat het coöperatief niet het vertegenwoordigend orgaan is van de kaakchirurgen, brengt evenwel mee dat de regiefunctie die volgens het Reglement Functioneringsvraag bij het MSB rust, niet kan gelden voor A. A/MKA hebben een samenwerkingsovereenkomst met het ziekenhuis. Gelet op die contractuele verhouding, die A dus niet heeft met het coöperatief, is het ziekenhuis verantwoordelijk voor het verloop van de procedure. Dat A lid is gebleven van de VMS doet aan deze contractuele verhouding met het ziekenhuis niet af. A heeft nog aangevoerd dat collega’s in loondienst een arbeidsovereenkomst hebben met het ziekenhuis terwijl het Reglement Functioneringsvraag voor deze collega’s wel integraal van toepassing is en de regie van de procedure bij het MSB ligt. A verliest met dat standpunt echter uit het oog dat deze collega’s lid zijn van het coöperatief en het MSB uit die hoofde dus de regie voert.
4.18 Het ziekenhuis heeft op basis van dit uitgangspunt, na afstemming met het MSB, een procedure voorgesteld aan A waarin grotendeels het Reglement Functioneringsvraag wordt gevolgd onder (eind-)verantwoordelijkheid van het ziekenhuis. Een aantal bepalingen worden niet van toepassing geacht. A heeft in deze bodemprocedure als bezwaar tegen de uitsluiting van een aantal bepalingen van het Reglement Functioneringsvraag geuit dat de raad van bestuur zich belangrijke bevoegdheden toe-eigent die in het Reglement Functioneringsvraag bij het MSB zijn belegd. Zoals hiervoor is overwogen heeft A een contractuele relatie met het ziekenhuis en is hij geen lid van het coöperatief. De bepalingen die niet van toepassing zijn verklaard zijn hoofdzakelijk bepalingen waarin een bepaalde rol aan het MSB is toegekend die het MSB in dit geval niet kan vervullen bij gebreke van een daarvoor vereiste rechtsverhouding tussen A en het MSB. Het bezwaar gaat daarom niet op.
4.19 De door het ziekenhuis voorgestelde procedure leidt naar het oordeel van het Scheidsgerecht tot procedure waarin het recht van A op een eerlijk onderzoek met voldoende waarborgen is omkleed. Ook de inrichting van de procedure vormt geen reden om de vordering onder 3 toe te wijzen.
III) uitvoering van het onderzoek
4.20 A stelt zich op het standpunt dat uit uitlatingen van C en J is gebleken dat van een onpartijdig, onafhankelijk en objectief onderzoek door het MSB onder regie van het ziekenhuis geen sprake meer kan zijn. Verder blijkt uit de wijze waarop de onderzoekscommissie het vooronderzoek vorm geeft dat zij vooringenomen is. Daarom dient een onafhankelijke onderzoekscommissie te worden benoemd die al dan niet onder regie van het Scheidsgerecht een onderzoek, zoals gevorderd onder 9, zal uitvoeren, aldus A.
4.21 A heeft gewezen op twee transcripties van telefoongesprekken die hij met J heeft gevoerd. Uit de transcriptie van het eerste telefoongesprek blijkt dat J op de hand van A was. In het tweede telefoongesprek is J volgens A als een blad aan de boom gedraaid. In dat gesprek heeft J onomwonden geuit dat het MSB niet betrokken wil worden bij een juridisch gevecht tussen A en de raad van bestuur omdat het MSB een goede verstandhouding met de raad van bestuur wil houden. Een onafhankelijke houding van het MSB ten opzichte van de raad van bestuur valt dan niet meer te verwachten, aldus A.
4.22 Waar J in het tweede telefoongesprek bij herhaling heeft gezegd niet tussen het ziekenhuis en A te willen komen, geen problemen met het ziekenhuis te willen en dat het MSB belang heeft bij een de goede samenwerking met de raad van bestuur, heeft J, wanneer het transcript in zijn geheel wordt bezien, slechts bij herhaling erop gewezen dat A geen lid is van het coöperatief en dat de discussie over het toepasselijke reglement het coöperatief niet aangaat omdat dat dat een discussie betreft tussen A en het ziekenhuis. Als de discussie over het toepasselijke reglement tussen de advocaten erin uitmondt dat er een rol voor het MSB is weggelegd, dan zal de raad van bestuur bij het MSB aankloppen, zo zegt J in dit gesprek. Meer dan dat houden de mededelingen van J niet in. Er volgt niet uit dat J en het MSB hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid ten opzichte van het ziekenhuis hebben verloren en niet in staat zijn een deugdelijk en onafhankelijk onderzoek te verrichten. De aanwezigheid van J en K bij de mondelinge behandeling in de kortgedingprocedure, waar zij aan dezelfde tafel zaten als het ziekenhuis en de zaal op verzoek van A niet wilden verlaten, rechtvaardigt die conclusie evenmin.
4.23 Ook de handelwijze van de onderzoekscommissie sterkt A in zijn opvatting dat deze commissie niet in staat is een objectief en onafhankelijk onderzoek te verrichten. A heeft gewezen op de brief van de commissie van 8 december 2021 waaruit blijkt dat de onderzoekscommissie geen antwoord wil geven op vragen van de gemachtigde van A over de precieze
inrichting van het onderzoek en waaruit volgt dat de commissie meent een advocaat nodig te hebben.
4.24 In een e-mail van 6 december 2021 heeft de gemachtigde van A negen vragen gesteld over de inrichting van het onderzoek. Die vragen hebben deels een juridische lading, zoals de vraag aan welke criteria moet zijn voldaan wil een melding ontvankelijk zijn en op welke signalen de raad van bestuur de melding baseert. In de e-mail van 8 december 2021 (rov. 2.31) staat niet meer dan dat de commissie een sterke voorkeur heeft om de gesprekken in persoon te laten plaatsvinden en dat wanneer A zich laat bijstaan door een advocaat, het MSB de commissie ook zal laten bijstaan door een advocaat. De gemachtigde van A heeft daarna wederom vragen gesteld over de inrichting van de procedure. In een e-mail van 24 december 2021 (rov. 2.34) heeft de onderzoekscommissie aan A laten weten dat er twee opties zijn: of er wordt een gesprek gepland met A of er zal eerst beantwoording volgen van de vragen van de gemachtigde van A door de advocaat van het ziekenhuis. Gelet op de aard van de vragen, wekt het geen verwondering dat de onderzoekscommissie een deel van de vragen door een jurist wil laten
beantwoorden. Daaruit volgt geen vooringenomenheid van de onderzoekscommissie. Datzelfde geldt, zonder nadere toelichting, voor het feit dat er kennelijk wisselingen zijn geweest in de bezetting van de onderzoekscommissie.
4.25 A heeft verder nog gewezen op de betrokkenheid van D en K bij het onderzoek. D selecteert de medewerkers van de poli kaakchirurgie die gesprekken zullen voeren met de onderzoekscommissie. Het Scheidsgerecht ziet niet in wat hierop tegen is. Ook A heeft immers de gelegenheid om de namen op te geven van medewerkers die volgens hem moeten worden gehoord. K is kennelijk betrokken als casemanager terwijl zij aanwezig is geweest bij beide zittingen bij het Scheidsgerecht. Zij heeft echter niet meer dan een uitvoerende rol en heeft geen invloed op de inhoud van het onderzoek. Volgens A heeft de onderzoekscommissie inmiddels een aantal medewerkers gehoord zonder dat de onderzoeksopzet duidelijk is. Het horen van medewerkers kan volgens hem pas aan de orde zijn bij het inhoudelijke onderzoek en niet bij het vooronderzoek. Het is het Scheidsgerecht niet duidelijk waarop A dat baseert. Het is in beginsel aan de onderzoekscommissie om te bepalen welk onderzoek zij nodig acht om allereerst de vraag te beoordelen of sprake is van een ontvankelijke melding.
4.26 Tot slot stelt A dat de mededeling van C aan J dat hij A ‘het ziekenhuis uit wil werken’ in de weg staat aan een met waarborgen omkleed onderzoek onder eindverantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Uit het voorgaande volgt dat het Scheidsgerecht geen aanwijzingen ziet die erop wijzen dat het MSB en de onderzoekscommissie geen deugdelijk, onafhankelijk en objectief onderzoek kunnen uitvoeren. A heeft ook niets aangevoerd waaruit blijkt dat aan de kwaliteit en integriteit van de leden van de commissie moet worden getwijfeld. Zelfs als het zo is dat C heeft gezegd dat hij A het ziekenhuis uit wil werken, dan ziet het Scheidsgerecht nog niet in, en A heeft dat ook niet duidelijk gemaakt, welke invloed deze vermeende intentie van C heeft op het door het MSB (en de onderzoekscommissie) te verrichten onderzoek. Op het verloop, de inhoud en de uitkomst van het onderzoek heeft C geen invloed en dat heeft A ook niet gesteld. Wanneer C aanleiding ziet om (al dan niet op grond van de uitkomst van het onderzoek) de samenwerkingsovereenkomst met A te beëindigen, kan A dit voorleggen aan het Scheidsgerecht. Aan de gestelde uitlating van C komt in dit verband dus geen wezenlijke betekenis toe. Het bewijsaanbod op dit punt is niet ter zake dienend en zal worden gepasseerd. Ten overvloede merkt het Scheidsgerecht nog op dat uit de transcriptie van het gesprek van 22 april 2021 blijkt dat het A is die telkens zegt dat C zou hebben gezegd dat hij A het ziekenhuis uit wil gooien. Op de vraag van A wat C tegen J heeft gezegd volgt een veel genuanceerder antwoord van J, namelijk dat C heeft gezegd dat er serieuze klachten over A zijn van het personeel en dat het eigenlijk niet acceptabel is en dat C daar actie op gaat ondernemen. Uit de transcriptie volgt dus niet zonneklaar dat C tegen J heeft gezegd dat hij A het ziekenhuis uit wil werken.
4.27 De slotsom van al het voorgaande is, zoals gezegd, dat de bezwaren van A tegen het door het ziekenhuis gewenste onderzoek op de door haar voorgestane wijze, geen hout snijden. Het ziekenhuis is gerechtigd onderzoek te laten doen naar mogelijk disfunctioneren van A op de wijze zoals ook al is bepaald in het vonnis in kort geding. De vordering onder 3 wordt afgewezen.
Vordering in conventie onder 9
4.28 Subsidiair heeft A gevorderd dat een deskundigenonderzoek wordt gelast naar het beleid en de gang van zaken binnen het ziekenhuis met betrekking tot de afdeling kaakchirurgie in brede zin: de rol van de raad van bestuur, de rol van de bedrijfsleider, de afdeling P&O, leden van het team kaakchirurgie. Het Scheidsgerecht zal die vordering afwijzen omdat het voor de beoordeling van de in conventie nog voorliggende vorderingen geen behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige. Ter zitting is van de zijde van A nog aangevoerd dat met deze vordering is bedoeld
om een onafhankelijke externe onderzoekscommissie het onderzoek naar zijn mogelijk disfunctioneren te laten uitvoeren maar dat daarbij wel de in de vordering genoemde onderwerpen moeten worden betrokken. Het Scheidsgerecht ziet geen aanleiding voor de benoeming van een externe deskundige omdat een onderzoek op de wijze zoals hiervoor is beoordeeld, en dat volgt uit het toepasselijke Reglement Functioneringsvraag, met voldoende waarborgen is omkleed.
Vorderingen in conventie onder 4 en 6
4.29 De vordering van A om het ziekenhuis te gelasten hem tot het ziekenhuis toe te laten en hem in staat te stellen zijn werkzaamheden als kaakchirurg (waaronder die als medisch manager) uit te oefenen, wordt afgewezen. Zoals ook in het kort geding vonnis is overwogen, heeft het ziekenhuis A de toegang tot het ziekenhuis niet ontzegd. Het ziekenhuis heeft hem wel gevraagd – in de brief van 24 maart 2021 en in het gesprek op 8 april 2021 – om voorlopig niet in het ziekenhuis te komen maar dat is nog geen toegangsontzegging. De vordering zal alleen al daarom worden afgewezen. Daar komt nog bij dat A momenteel arbeidsongeschikt is en daarom thuis is en daarom in zoverre thans geen belang heeft bij een veroordeling in de door hem gewenste zin. Wanneer hij is hersteld en zijn taken weer kan hervatten, ligt het, gelet op wat er tussen partijen is voorgevallen, in de rede dat partijen eerst met elkaar in overleg treden over de wijze van terugkeer van A.
4.30 De vordering van A om het ziekenhuis te gelasten zorg te dragen voor een plan van aanpak waarmee tot een veilige en gezonde werkomgeving en een functionele en constructieve praktijkorganisatie kan worden gekomen waarbinnen A tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en daarna zijn werkzaamheden op duurzame wijze kan invullen, wordt ook afgewezen. Deze vordering is prematuur. Eerst zal het (voor)onderzoek moeten worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal bekeken moeten worden hoe een eventuele hervatting van de werkzaamheden door A moet worden vorm gegeven en, of en zo ja, welke rol het ziekenhuis heeft in een plan van aanpak.
Vordering in conventie onder 5
4.31 De vordering van A om het ziekenhuis te gelasten dat een ander lid van de raad van bestuur dan C de eenheid kaakchirurgie in zijn of haar portefeuille krijgt wordt ook afgewezen. Het staat de raad van bestuur in beginsel vrij zelf te bepalen hoe de portefeuilles worden verdeeld. Dat de verhouding tussen A en C onder druk staat, mede door vermeende uitlating van C dat hij A het ziekenhuis uit wil gooien, is duidelijk. Dit is echter, gelet ook op het feit dat het onderzoek door het MSB naar het mogelijk disfunctioneren met voldoende waarborgen is omkleed, onvoldoende om te oordelen dat de raad van bestuur de eenheid kaak bij een ander lid van de raad van bestuur onder moet brengen.
Vordering in conventie onder 7 en 8
4.32 De vordering onder 7 wordt afgewezen. De tekst die A binnen de afdeling kaakchirurgie wil laten verspreiden strookt immers niet met hetgeen het Scheidsgerecht hiervoor heeft overwogen en beslist. Verder is onvoldoende gebleken dat het ziekenhuis zich onjuist of negatief over A heeft uitgelaten. Er is daarom geen aanleiding om het ziekenhuis te verbieden zich negatief uit te laten over A persoon of functioneren.
Vorderingen in voorwaardelijke reconventie
4.33 Omdat alle voorliggende vorderingen in conventie zijn afgewezen, komt het Scheidsgerecht niet toe aan beoordeling van de voorwaardelijke vorderingen in reconventie.
Tot slot
4.34 A heeft in de processtukken veel aandacht besteed aan de wijze waarop hij zijn praktijk volgens hem noodgedwongen als eenpitter heeft moeten voeren en welke wissel dat op hem heeft getrokken. Er ligt geen vordering meer voor op grond waarvan het Scheidsgerecht zich erover moet buigen of het ziekenhuis hiervan een verwijt valt te maken. De vele bewijsaanbiedingen en het verzoek om het overleggen van stukken die met deze stelling samenhangen, zijn daarom niet ter zake dienend. Voor zover deze achtergrond en overigens de gang van zaken op de afdeling volgens A van belang is voor de vraag naar het mogelijk disfunctioneren is het aan A om een en ander onder de aandacht van de onderzoekscommissie te brengen.
3.35 A heeft met nadruk van een heel aantal feiten en omstandigheden bewijs aangeboden en het Scheidsgerecht verzocht stukken op te vragen. Hiervoor is daarop al meermalen ingegaan. In aanvulling daarop overweegt het Scheidsgerecht dat overige feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken. Het Scheidsgerecht gaat daarom voorbij aan elk bewijsaanbod van A en zal geen stukken opvragen.
De kosten
4.35 A zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Ook zal A, zoals gevorderd, worden veroordeeld in een redelijke tegemoetkoming in de advocaatkosten van het ziekenhuis. Het ziekenhuis zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in voorwaardelijke reconventie nu het daar ingenomen centrale standpunt, namelijk dat het Reglement Functioneringsvraag niet van toepassing is, naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet juist is. De vordering in voorwaardelijke reconventie heeft geleid tot extra debat en een omvangrijk extra processtuk zodat een veroordeling in de kosten daarom passend is. Het ziekenhuis zal, zoals gevorderd, worden veroordeeld in een redelijke tegemoetkoming in de advocaatkosten van A, zij het dat dit slechts een fractie is van het bedrag dat A vordert omdat de tijd die gemoeid is geweest met enkel het reageren op de voorwaardelijke reconventionele vordering, beperkt is geweest.
4.36 Nu tegen dit vonnis geen hoger beroep openstaat is de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad onnodig.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht, beslissend naar de regelen des rechts, wijst het volgende arbitrale vonnis:
in conventie
5.1 De vorderingen van A onder 3 tot en met 9 worden afgewezen.
5.2 A moet de kosten van het Scheidsgerecht dragen. Die worden bepaald op € 8.324,25 en zullen met het gedeponeerde voorschot worden verrekend.
5.3 A wordt veroordeeld als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand een bedrag van
€ 7.500,- aan het ziekenhuis te betalen, te voldoen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente, te vergoeden nadat deze veertien dagen zijn verstreken en betaling uitblijft.
in voorwaardelijke reconventie
5.4 Het ziekenhuis moet de kosten van het Scheidsgerecht dragen. Die worden bepaald op € 3.714,- en zullen met het gedeponeerde voorschot worden verrekend.
5.5 Het ziekenhuis wordt veroordeeld als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand een bedrag van
€ 3.000,- aan A te betalen, te voldoen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente, te vergoeden nadat deze veertien dagen zijn verstreken en betaling uitblijft.
Dit vonnis is vastgesteld te Utrecht en op 3 februari 2022 aan de partijen verzonden.