ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING
ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING
voor het oprichten en in werking hebben van 4 windturbines (inclusief windturbinefundamenten) met bijbehorende voorzieningen; infrastructuur, windparkbekabeling en een zogeheten inkoopstation waar een aansluiting op het regionaal elektriciteitsnetwerk wordt gerealiseerd op het adres Mariapolder 11 in Strijensas
Besluit: Wij verlenen op de omgevingsvergunning
Op grond van artikel 2.1 (verbodsbepaling Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo) in combinatie met artikel 2.10 Wabo (weigeringsgronden bouwen), verlenen wij de omgevingsvergunning met kenmerk Z/19/005285 voor de volgende activiteiten:
• het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1.1.a Wabo);
• het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (artikel 2.1.1.b Wabo)
• het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1.1.c Wabo)
• het oprichten, veranderen of in werking hebben van een vergunningsplichtige milieu-inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1.1.e Wabo)
De aanvraag betreft de bouw en het gebruik van de volgende windparkonderdelen:
• 4 windturbines;
• 4 windturbinefundamenten;
• Bouw- en onderhoudsweg(en);
• Per windturbine een kraanopstelplaats, inclusief eventueel benodigde hulpconstruc- ties (damwand/kering, stempelplaats);
• Windparkbekabeling die is verbonden met het transformatorstation (inkoopstation);
• Transformatorstation (inkoopstation).
Voor alle onderdelen zijn tekeningen opgesteld die deel uitmaken van de aanvraag. In het overzicht van bijlagen zijn alle tekeningen opgenomen die behoren bij deaanvraag.
Uitvoering van de windturbines
Aangezien er nog geen overeenkomst is gesloten met een fabrikant van windturbines is de vergunningaanvraag gebaseerd op een fictief windturbine-type met algemene kenmerken, waarbij per milieuaspect een best- en worst-case situatie in beeld is gebracht. Voor ruimtelijke kenmerken als ashoogte en rotordiameter is een bandbreedte aangehouden die past binnen de hoogtematen/planregels. Het te bouwen windturbinetype past hoe dan ook binnen deze bandbreedte. Uiteindelijk zal er één type windturbine met gelijke ashoogte worden geplaatst in het turbinepark.
Bevoegd gezag
Gedeputeerde Staten zijn op grond van artikel 9f lid 1 en 2 van de Elektriciteitswet het bevoegd gezag voor vergunningverlening en coördinatie voor het oprichten van
windturbines tussen de 5 en 100 MW. Op 10 juli 2014 sloten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en het college van de voormalige gemeente Strijen (per 1 januari 2019 opgegaan in de gemeente Hoeksche Waard) een overeenkomst. In deze overeenkomst is vastgelegd dat op basis van artikel 9f lid 6 van de Elektriciteitswet Gedeputeerde Staten geen gebruik maken van hun bevoegdheid en dat daardoor de gemeente in
deze bevoegd gezag is.
Coördinatie
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad van Strijen besloten om toepassing te geven aan de coördinatieregeling in artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit houdt in dat de voorbereiding en bekendmaking van de benodigde besluitvorming (bestemmingsplan en omgevingsvergunningen) voor Windpark Oude Mol gelijktijdig wordt voorbereid.
Overwegingen die tot dit besluit hebben geleid
Dit besluit is voorbereid volgens de uitgebreide procedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij het nemen van dit besluit hebben wij de volgende zaken overwogen:
• De aanvraag is in strijd met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied”
vanwege het bouwen op de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschapswaarden”, gebiedsaanduiding "veiligheidszone munitie”, dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering”’;
• Er een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wro is ingediend om Windpark Oude Mol planologisch mogelijk te maken;
• Het bouwplan voldoet aan deze herziening, te weten bestemmingsplan “Windpark Oude Mol”
• In dit bestemmingsplan is onderbouwd dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is;
• Als onderdeel van het bestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning een combi- Milieueffectrapportage (MER) is opgesteld;
• Het combi-MER is als bijlage bij het bestemmingsplan ‘Windpark Oude Mol’ en
bij de aanvraag omgevingsvergunning gevoegd. Het combi-MER bevat alle milieu-informatie waarmee een goed onderbouwd ruimtelijk besluit over het windpark kan worden genomen.
• Ontheffing onder voorwaarden is verleend als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid en artikel 3.8, eerste lid van de Wet Natuurbescherming. De ontheffing is geldig van 1 januari 2O2O lot en met 31 december 2050.
• IJsdetectie
Het in gebruik nemen en houden van de windturbines is slechts toegestaan indien deze is uitgerust met een ijsdetectiesysteem welke de windturbines die over een openbare weg draaien stilzet in geval van ijsvorming.
• Mitigatie slagschaduw
Het in gebruik nemen en houden van de windturbines is slechts toegestaan indien een stilstandsvoorziening is aangebracht in of op de turbines ter voorkoming van slagschaduw op woningen binnen een straal van 1,5 km rondom het windpark. Deze regeling geldt in aanvulling op het gestelde in de Activiteitenregeling milieubeheer artikel 3.12.
• Bodemonderzoek
Het bouwen van de windturbines is slechts toegestaan nadat een bodemon-derzoek aan het bevoegd gezag is overlegd en schriftelijk door het bevoegd gezag is goedgekeurd.
• Beplantingsplan
Het realiseren en in gebruik houden van de windturbines is alleen toegestaan wanneer voldaan wordt aan de volgende voorwaardelijke verplichting ten aanzien van landschappelijke inpassing:
a. de landschappelijke inpassing wordt overeenkomstig het beplan-tingsplan behorende bij deze regels conform bijlage 1 gerealiseerd;
b. de landschappelijke inpassing is voordat de windturbines in gebruik worden genomen gerealiseerd
c. de landschappelijke inpassing wordt duurzaam in stand gehouden
• Sanering bestaande turbines
De exploitatiefase van het windpark mag slechts gestart worden indien alle turbines ter plaatste van de aanduidingen ‘te saneren windturbine’ zijn ver-wijderd.
• Ontwikkelaar is verplicht om de windturbines met daarbij horende voorzieningen zoals de toegangsweg, en fundering, op eigen kosten en risico binnen 12 maanden te saneren of te vervangen als een of meerdere windturbines langer dan drie maanden, uitgezonderd onvoorziene omstandigheden voor onderhoud niet meer in gebruik zijn of gebruikt kunnen worden
• Het is aannemelijk dat het bouwwerk voldoet aan de bouwverordening (2.10 lid 1b Wabo);
• Het is aannemelijk dat het bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit (2.10 lid 1a Wabo);
• Op 3 oktober 2019 hebben wij advies ingewonnen bij de Stichting Dorp, Stad & Land (welstandscommissie). Zij hebben op 3 oktober 2019 geadviseerd dat het plan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. (2.10 lid 1d Wabo).
• De beoordeling van de constructiegegevens op grond van artikel 2.7 van de Mor is uitgesteld.
• De economische uitvoerbaarheid is voldoende beschreven in het bestemmingsplan;
• De ontwerp-omgevingsvergunning tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ‘Windpark Oude Mol’ ter inzage heeft gelegen van 12 oktober tot 23 november 2019;
• (optioneel) De zienswijzen die zijn ingediend zijn beantwoord in de ‘nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan en ontwerp omgevingsvergunningen Windpark Oude Mol’;
• Aan de vergunningen worden voorschriften verbonden.
• Wij hebben de beschikking gebaseerd op de bij de aanvraag ingediende stukken. Onderstaand hebben wij die stukken vermeld.
Crisis- en herstelwet
Op de besluiten is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat belanghebbenden in het beroepschrift moeten aangeven welke beroepsgronden zij aanvoeren tegen de besluiten. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. In het beroepschrift dient ook te worden vermeld dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is
Inwerkingtreding
De besluiten treden in werking daags na afloop van de beroepstermijn. Indien binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak is ingediend, treden de besluiten niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
Nog in te dienen gegevens
Uiterlijk drie weken voor aanvang van de betreffende werkzaamheden moeten de volgende gegevens worden ingediend:
• Bodemonderzoek waarin voldoende inzicht wordt gegeven in de bodemkwaliteit
• Ten minste drie weken voor aanvang van de werkzaamheden dienen alle constructietekeningen en berekeningen ter controle bij de gemeente (bij voorkeur via xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx) te zijn ingediend. Voor aanvang van de werkzaamheden dienen deze gegevens te zijn goedgekeurd.
U mag pas met de werkzaamheden beginnen nadat u schriftelijke goedkeuring heeft ontvangen op deze ingediende gegevens.
Algemene regels
Voorschriften die rechtstreeks uit wetten volgen moeten ook worden nageleefd. Enkele belangrijke regels vindt u terug in de bijlage.
Bijgevoegde documenten
De volgende documenten maken onderdeel uit van het besluit en zijn als gewaarmerkt stuk bijgevoegd:
• vergunningaanvraag_Windpark_Oude_Mol_pdf 24 dec 2018
• Bijlage_1A_-_Akoestisch_Onderzoek_pdf 24 dec 2018
• Bijlage_1_-_Combi-MER_WP_Oude_Mol_pdf 24 dec 2018
• Bijlage 5 - Principetekening_fundatie 24 dec 2018
• bijlage_1F_-_Onderzoek_energieproductie 24 dec 2018
• Bijlage 6 - Principetek. netstation 24 dec 2018
• Bijlage_1B_-_Slagschaduwonderzoek_pdf 24 dec 2018
• Bijlage_1E_-_Natuurtoets_pdf 24 dec 2018
• Bijlage_7_-_Machtigingsformulier_pdf 24 dec 2018
• Windpark Xxxx Xxx 0 jan 2019
• ge_1C_-_Externe_veiligheidsonderzoek_pdf 24 dec 2018
• Bijlage 4 NIEUW - Voor- en zijaanzicht 6 jun 2019
• Bijlage 2 NIEUW - Radartoet incl VVGB 6 jun 2019
• Bijlage 3 NIEUW - Situatietekening 6 jun 2019
• Bijlage 8 NIEUW - Vooronderzoek CE 6 jun 2019
• Toelichting aanvraag NIEUW 6 jun 2019
U en andere belanghebbenden kunnen beroep instellen tegen ons besluit
Is onze beslissing niet duidelijk of bent u het er niet mee eens? Of heeft u informatie waar wij geen rekening mee hebben gehouden? Xxx dan met X. Notenboom. U bereikt haar op 088 647 12 31 en via xxxxxxx.xxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx. Als u belt, houd dan het kenmerk van deze brief bij de hand zodat wij u beter van dienst kunnen zijn.
Indien u het niet eens bent met de inhoud van dit besluit, heeft u op basis van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om binnen zes weken na de dag van terinzagelegging van dit besluit daartegen een beroepschrift in te dienen bij de Raad van State.
In uw beroepschrift moet u in ieder geval de volgende gegevens vermelden:
• naam en adres van de indiener;
• de datum waarop u de brief verzendt (de dagtekening);
• omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht;
• de gronden van het beroep;
• een ondertekening met naam en handtekening.
Voor het in behandeling nemen van het beroepschrift is griffierecht verschuldigd.
Het beroepschrift kan worden gestuurd aan:
Raad van State
Afdeling Bestuursrechtspraak Xxxxxxx 00000
0000 XX Xxx Xxxx
Voorlopige voorziening
Het indienen van een beroepschrift stelt het besluit niet uit. Een beroepschrift heeft namelijk geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit nu al geldt. Wilt u het besluit vanwege de spoedeisendheid laten uitstellen, dan kunt u een zogenaamde ‘voorlopige voorziening’ vragen. Het verzoek om voorlopige voorziening stuurt u naar:
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Xxxxxxx 00000
0000 XX XXX XXXX.
Een voorlopige voorziening kan alleen worden gevraagd als u ook een beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening brengt de Afdeling kosten (griffierecht) in rekening.
U kunt ook digitaal het beroep- en verzoekschrift indienen bij genoemde rechtbank via gegevens opzoeken xxxx://xxxxx.xxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxx. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden.
Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ter inzage
Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning ligt met bijbehorende stukken vanaf 12 oktober 2019 gedurende 6 weken ( dus tot 23 november 2019) ter inzage. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om de stukken in te zien en een zienswijze naar voren te brengen.
Schriftelijke zienswijzen kunnen worden gezonden aan het college van gemeente Hoeksche Waard, Xxxxxxx 0000 , 0000 XX Xxx-Xxxxxxxxxx. Het college betrekt eventuele zienswijzen bij haar besluit. Tegen het besluit kunnen belanghebbenden beroep instellen.
Met vriendelijke groet,
Namens burgemeester en wethouders,
Xxxxxxx Xxxxxxxxx
Senior vergunningverlener Wabo
Deze beschikking is digitaal goedgekeurd en daarom niet persoonlijk ondertekend.
Bijlage: Algemene regels
• Laat ons schriftelijk en minimaal twee dagen voor aanvang weten dat u met de werkzaamheden begint. U kunt gebruikmaken van het bij deze vergunning gevoegde formulier. Voor het keuren van wapening vragen wij u contact op te nemen met het team Toezicht, via xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx of telefonisch 088 – 647 25 55.
• Laat ons ook schriftelijk weten wanneer u met de werkzaamheden stopt. Doe dit uiterlijk op de dag waarop de werkzaamheden worden beëindigd. Het gebouw of deel van het gebouw mag pas in gebruik worden genomen nadat burgemeester en wethouders hier toestemming voor hebben gegeven. Betreft het een woning? Dan kunt u zich pas inschrijven op het adres als het bouwwerk gereed gemeld is.
• Geluidsoverlast: U gaat bouwen in de directe omgeving van bestaande woningen. Daarom wijzen wij u op de regelgeving over geluidsoverlast bij heien (artikel 8.3 van het Bouwbesluit). In onderstaande tabel staan de grenswaarden voor geluidsproductie door bouw-en sloopwerkzaamheden. Deze grenswaarden mogen niet worden overschreden. Wij adviseren u dringend hiermee rekening te houden bij de keuze van het heisysteem. Doet u dat niet dan loopt u het risico dat de bouw wordt stilgelegd als niet aan de grenswaarden wordt voldaan. Xxxxxx met ons in overleg bij twijfel.
• Bouwbesluit artikel 8.3
Bouw- of sloopwerkzaamheden die een geluidniveau veroorzaken van ten minste 60 dB(A) op de gevel van een aangrenzende woonfunctie of van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel, worden op werkdagen en zaterdag tussen 7:00 uur en 19:00 uur uitgevoerd. Bij het uitvoeren van die werkzaamheden worden de in tabel 8.3 aangegeven dagwaarden en de bij die dagwaarden aangegeven maximale blootstellingsduur in dagen dat de dagwaarde is bereikt niet overschreden.
• Tabel 8.3 | |||||
• dagwaarde | • ≤ 60 dB(A) | • > 60 dB(A) | • > 65 dB(A) | • > 70 dB(A) | • > 75 – ≤ 80 dB(A) |
• maximale blootstellingsduur | • onbeperkt | • 50 dagen | • 30 dagen | • 15 dagen | • 5 dagen |
• Zolang de bouwwerkzaamheden niet afgerond zijn, moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen worden toegestaan die de gemeentelijke toezichthouder in het kader van de controle op de naleving van de bouwverordening en het Bouwbesluit nodig vindt.
• Voor het gebruiken van de openbare weg, trottoirs, paden of openbaar groen, moet u een vergunning aanvragen op grond van de APV). Dit is niet nodig als u deze plaatsen alleen gebruikt voor het kort laden en lossen van goederen.
• Om te voorkomen dat leidingen en kabels worden beschadigd, is het verstandig tijdig contact op te nemen met de nutsbedrijven. Ook kunt u gebruikmaken van de diensten van het 'Kabels en Leidingen Informatie Centrum' (KLIC), telefoonnummer (0800) 0080, om informatie in te winnen over mogelijke kabels en leidingen op de plaats waar u gaat graven.
• Het is nooit volledig uit te sluiten dat bij grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan. Op grond van artikel 5.10 van de erfgoedwet bent u verplicht deze vondsten te melden. U kunt dit melden bij het Team Toezicht via xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx of telefonisch 088 – 647 25 55.
FORMULIER AANVANG WERKZAAMHEDEN DOSSIERNUMMER: 2019-00094
Aanvrager:
Dit formulier ten minste twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden terugsturen naar:
Gemeente Hoeksche Waard Team Toezicht en Handhaving
Xxxxxxx 0000 0000 XX Xxx-Xxxxxxxxxx Of per mail naar:
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx
naam en voornamen : Windpark Oude Mol B.V.
straatnaam en huisnummer : Xxxxxxxxxxx 00
xxxxxxxx xx xxxxxxxxxx : 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoonnummer :
Gegevens van het bouwwerk:
omschrijving werkzaamheden : het realiseren van 4 windturbines adres bouwlocatie : Mariapolder 11 in Strijensas
datum start bouw :
Onderstaande alleen invullen als dit van toepassing is
Uitzetten peil | Datum: …………………… Tijdstip: ………………….. |
Uitzetten rooilijnen/bebouwingsgrenzen | Datum:……………………. Tijdstip:…………………… |
Moeten de erfgrenzen nog worden aangewezen? (dit geldt alleen als de gemeente grond aan u heeft verkocht) | ja nee |
Start heiwerkzaamheden | Datum: …………………… Tijdstip: ………………….. |
Wanneer wordt het beton van de fundering gestort? | Datum: …………………… Tijdstip: ………………….. |
Op welke datum kan de wapening door Bouw- en woningtoezicht worden gekeurd? | Datum: …………………… Tijdstip: ………………….. |
Ondertekening:
(plaatsnaam) | (datum) | (handtekening) |
FORMULIER GEREEDMELDING DOSSIERNUMMER: 2019-00094
Dit formulier ten minste twee dagen voor afronding van de werkzaamheden terugsturen naar:
Gemeente Hoeksche Waard Team Toezicht en Handhaving
Xxxxxxx 0000 0000 XX Xxx-Xxxxxxxxxx Of per mail naar:
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx
Aanvrager:
naam en voornamen : Windpark Oude Mol B.V.
straatnaam en huisnummer : Xxxxxxxxxxx 00
xxxxxxxx xx xxxxxxxxxx : 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoonnummer :
Gegevens van het bouwwerk:
omschrijving werkzaamheden : het realiseren van 4 windturbines adres bouwlocatie : Mariapolder 11 in Strijensas datum voltooiing werkzaamheden :
Ondertekening:
(plaatsnaam) | (datum) | (handtekening) |
BIJLAGE activiteit Milieu
Deze bijlage is onderdeel van de beschikking op de aanvraag die is geregistreerd onder nummer Z/19/005285. In deze bijlage worden de activiteitengebonden overwegingen vermeld voor de activiteit :
Milieu, oprichten van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 onder e Wabo)|
Aanvraag
Op 24 december 2018 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen van Windpark Oude Mol B.V. De aanvraag betreft het plaatsen van een windturbinepark met vier windturbines en bijbehorende voorzieningen in de Mariapolder tussen de Oude Gorzenpolder en Strijensas. De kadastrale ligging van de inrichting betreft de gemeente Hoeksche Waard, waarbij drie windturbines op het kadastrale perceel T-446 worden geplaatst en 1 windturbine op het kadastrale perceel T-450.
De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z-19-359179 en omvat meer specifiek:
− het oprichten en in werking hebben van vier windturbines ter plaatse van onderstaande x- en y- coördinaten met een gezamenlijk vermogen van maximaal 20 MW;
− bouw- en onderhoudsweg(en);
− per windturbine een kraanopstelplaats, inclusief eventueel benodigde hulpconstructies (damwand/kering/stempelplaats);
− windparkbekabeling die verbonden is met het transformatorstation;
Windturbine | x-coördinaat | y-coördinaat |
1 | 100.642 | 414.988 |
2 | 101.105 | 415.089 |
3 | 100.961 | 414.646 |
4 | 100.521 | 414.552 |
− een transformator (inkoopstation). Coördinaten windturbines
De volgende activiteiten zijn aangevraagd:
− bouwen (art. 2.1, lid 1 onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo));
− werk of werkzaamheden uitvoeren (art 2.1 lid 1 onder x Xxxx);
− milieu, oprichten (art. 2.1. lid 1 onder e.10. Wabo).
Bevoegd gezag
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 9f lid 1 en 2 van de Elektriciteitswet 1998 het bevoegd gezag voor vergunningverlening en coördinatie ten behoeve van de aanleg van een windpark van ten minste 5 MW maar niet meer dan 100 MW zijn. Gedeputeerde Staten hebben in onderhavige situatie geen gebruik maken van hun bevoegdheid op basis van artikel 9f lid 1 en 2. Gelet op het vorenstaande en ingevolge artikel 9f, lid 2 Elektriciteitswet 1998 zijn wij bevoegd gezag.
Beschikking
Wij hebben, gelet op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), besloten om voor de inrichting van Windpark Oude Mol B.V., gelegen in de Mariapolder te Strijensas (gemeente Hoeksche Waard):
I. Voor het onderdeel milieu een omgevingsvergunning (oprichtingsvergunning) te verlenen (artikel 2.1, lid 1, onder e. Wabo) voor de oprichting van het windpark met vier windturbines en bijbehorende voorzieningen.
II. Aan deze vergunning voorschriften te verbinden. Deze voorschriften zijn opgenomen in de bijlage B bij deze beschikking.
III. Overeenkomstig artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (Wm) en op grond van artikel 3.12 lid 2 van de Activiteitenregeling milieubeheer maatwerkvoorschriften te verbinden aan deze vergunning, op grond waarvan de effecten van slagschaduw vanwege de inrichting worden beperkt. De maatwerkvoorschriften betreffen de voorschriften uit hoofdstuk 4 van bijlage B bij deze beschikking en zijn overeenkomstig artikel 8.42 lid 6 Wm afgestemd op de voorschriften van deze omgevingsvergunning.
IV. De in bijlage A opgenomen delen van de aanvraag - voorzover daarin expliciet aangegeven - onderdeel uit te laten maken van deze beschikking.
V. De in bijlage D opgenomen lijst met begrippen en afkortingen onderdeel uit te laten maken van deze beschikking.
Bijlagen
Wij hebben ons besluit gebaseerd op de bij de aanvraag ingediende stukken. Naast dit generieke deel van de beschikking hebben wij voor de beoordeelde activiteit milieu bijlagen gemaakt. In bijlage A zijn stukken vermeld die onderdeel uitmaken van deze beschikking. De voorschriften zijn opgenomen in bijlage B en de overwegingen zijn beschreven in bijlage C. Bijlage D bevat vervolgens een lijst met begrippen en afkortingen. Al deze bijlagen zijn onderdeel van deze beschikking, met uitzondering van een deel van bijlage A (namelijk alleen onderdeel van de beschikking voor zover daarin aangegeven).
Procedure
Coördinatie
Wet ruimtelijke ordening ( Wro)
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad besloten toepassing te geven aan artikel 3.30 Wro inhoudende de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan en de daarmee samenhangende omgevingsvergunning(en) ten behoeve van de ontwikkeling en sanering van windturbines in de Mariapolder.
Voorbereidingsprocedure
Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo.
Advies over de aanvraag
Wij hebben advies ingewonnen bij de GGD Zuid-Holland Zuid en het Waterschap Hollandse Delta. Het advies van de GGD Zuid-Holland Zuid is verwerkt in deze beschikking. Van het Waterschap Hollandse Delta hebben wij geen reactie mogen ontvangen.
Volledigheid aanvraag
De Regeling omgevingsrecht (Mor) bepaalt welke stukken er ten minste bij een aanvraag omgevingsvergunning moeten worden ingediend. Bij indiening van de aanvraag waren die stukken nog niet in voldoende mate aanwezig. Wij hebben na overleg met de aanvrager op 30 september 2019 per e-mail aanvullende gegevens ontvangen.
Daarmee zijn er naar ons oordeel toereikende gegevens om een besluit te nemen.
Rechtsbescherming en inwerkingtreding
Zienswijze en ontwerpbeschikking
Binnen zes weken na de dag waarop de ontwerpbeschikking ter inzage is gelegd, kunnen belanghebbenden zienswijzen inbrengen. Schriftelijke zienswijzen dienen te worden gezonden aan de gemeente Hoeksche Waard Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxx-Xxxxxxxxxx. Hierna zullen wij een definitief besluit opstellen waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen.
Beroep
Tegen de beschikking kan door belanghebbenden, die zienswijzen naar voren hebben gebracht tegen de ontwerpbeschikking of aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij dat niet hebben gedaan, beroep ingesteld worden bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt, ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb, aan met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd.
Voorlopige voorziening
De beschikking treedt in werking met ingang van de dag na het einde van de beroepstermijn, tenzij voor deze datum beroep is ingesteld en ingevolge artikel 8:81 van de Awb om een voorlopige voorziening is verzocht. Dat kan als onverwijlde spoed dat vereist. Een verzoek om voorlopige voorziening dient te worden gericht aan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Xxxxxxx 00000 0000 XX Xxx Xxxx. De beschikking treedt dan niet in werking voordat de Raad van State een uitspraak heeft gedaan. Voor de behandeling van het verzoek wordt een bedrag aan griffierecht geheven.
Ondertekening
…………………………………………….
Bijlage A Deze bijlage is onderdeel van de beschikking op de aanvraag die is geregistreerd onder nummer: Z-19-359179
Gegevens en bescheiden
Onder A1 hebben wij die stukken vermeld die onderdeel uitmaken van deze omgevingsvergunning.
Onder A2 hebben wij die stukken vermeld die geen onderdeel uitmaken van deze omgevingsvergunning, maar wel zijn betrokken bij de beschikking.
A1: Stukken die onderdeel uitmaken van deze omgevingsvergunning:
1. Aanvraagformulier, aanvraagnummer 4114593, referentiecode 17029.
2. Toelichting aanvraag omgevingsvergunning, d.d. 1 juli 2019.
3. TOE Bijlage 1 – MER WP Oude Mol 2.1 190902, d.d. 2 september 2019.
4. TOE Bijlage 1 – MER bijlage A – Akoestisch onderzoek WP Oude Mol 0.5 190802, d.d. 2 augustus 2019.
5. TOE Bijlage 1 – MER bijlage B – Slagschaduw Onderzoek WP Oude Mol, 0.4 190329, d.d. 29 maart 2019.
6. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage C – Risicoanalyse WP Oude Mol 0.5 190902, d.d. 2 september 2019.
7. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage D – Landschappelijke beoordeling incl. visualisaties WP Xxxx XXX 000000, d.d. 20 december 2018.
8. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage E – Natuurtoets WP Xxxx Xxx 000000, d.d. 10 april 2019.
9. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage F – Onderzoek energieproductie WP Xxxx Xxx 000000, d.d. 19 december 2018.
10. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage G – Notitie Vleermuizen, d.d. 10 april 2019.
11. TOE Bijlage 1 – MER Bijlage H – Notitie Vogels, d.d. 10 april 2019.
12. TOE Bijlage 2 – Onderzoek radarhinder TNO, d.d. 15 april 2019.
13. TOE Bijlage 3 – VVGB Defensie, d.d. 30 april 2019.
14. TOE Bijlage 5 – XXXXXX-xxxxxxxxxx, d.d. 21 december 2018.
15. Situatieschets, d.d. 30 september 2019.
16. Xxxxx Xxxxx&Xxx Xxxx met aanvullende informatie d.d. 30 september 2019.
A2: Stukken die geen onderdeel uitmaken van deze omgevingsvergunning:
17. Voorlopig toetsingsadvies over het milieueffectrapport, d.d. 27 augustus 2019 (projectnummer: 3270). Advies commissie MER Windpark Xxxx Xxx
00. TOE Bijlage 6- Ontwerp bestemmingsplan WP Oude Mol, d.d. 2 september 2019,
19. TOE Bijlage 4 – Vooronderzoek conventionele explosieven, d.d. 18 januari 2019.
20. Advies GGD Zuid-Holland Zuid d.d. 2 oktober 2019.
Bijlage B Deze bijlage is onderdeel van de beschikking op de aanvraag die is geregistreerd onder nummer: Z-19-359179
In deze bijlage worden de voorschriften vermeld voor de activiteit:
Xxxxxx, oprichten van een inrichting (art. 2.1, lid 1 onder e Wabo)
Voorschriften
1 Algemeen
1.1 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid
1.1.1 In iedere windturbine en in het inkoopstation moet met betrekking tot de inrichting een actuele en overzichtelijke plattegrondtekening aanwezig zijn met daarop minimaal de volgende punten:
− een noordpijl;
− de aanwezige bouwwerken met een functieaanduiding;
− alle installaties die van belang zijn voor de hulpdiensten;
− begaanbare wegen voor de hulpdiensten;
− locaties waar gevaarlijke stoffen gebruikt of opgeslagen worden;
− opslag van stoffen die risicovolle situaties kunnen veroorzaken;
− ontruimingszones.
1.1.2 De windturbines en het inkoopstation mogen niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.
1.1.3 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.1.4 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven moet een doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.1.5 De windturbines en het inkoopstation moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen de inrichting mogen geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die voor het elektriciteitsopwekkingsproces nodig zijn, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen.
1.2 Instructies
1.2.1 De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning, de van toepassing zijnde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer alsmede de overige van toepassing zijnde
veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van de installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende kundig personeel standby staan om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen.
1.2.2 De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aanwijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning en de op de inrichting van toepassing zijnde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer opgenomen voorschriften.
1.2.3 Anderen dan het personeel van de inrichting mogen uitsluitend onder toezicht in de inrichting aanwezig zijn.
1.3 Meldingen en wijzigingen vergunninghouder
1.3.1 De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
1.3.2 Onderhoudswerkzaamheden, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat deze buiten de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel dat hiervan in de omgeving meer nadelige gevolgen voor het milieu worden ondervonden dan uit de normale bedrijfsvoering voortvloeit moeten ten minste 2 werkdagen voor de aanvang van de uitvoering aan het bevoegd gezag worden gemeld.
1.3.3 Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten blijkt dat gevaar voor verontreiniging dreigt, moet direct het bevoegd gezag daarvan in kennis worden gesteld.
1.4 Administratie en registratie
1.4.1 Binnen de inrichting of op een andere centrale plaats buiten de inrichting maar wel direct aantoonbaar aan een toezichthouder namens het bevoegd gezag, is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn daar de volgende documenten aanwezig en/of digitaal te raadplegen:
− alle overige voor de inrichting geldende omgevingsvergunningen en meldingen voor de activiteit milieu;
− de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen;
− de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van uitgevoerde inspecties, metingen, onderzoeken en onderhoud;
− de klachtenregistratie (zie voorschrift 1.4.3);
− de registratie van voorvallen en incidenten, incidentenonderzoek en getroffen voorzieningen / genomen maatregelen;
− overige registraties voortvloeiende uit deze vergunning.
1.4.2 De administraties en registraties en daaruit voorvloeiende documenten genoemd in voorschrift 1.4.1 moeten ten minste vijf jaar worden bewaard.
1.4.3 Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd.
1.5 Bedrijfsbeëindiging
1.5.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de - te beëindigen - activiteiten, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
1.5.2 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag binnen 2 werkdagen op de hoogte worden gesteld.
1.5.3 Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
2 Afvalstoffen
2.1 Binnen de inrichting ontstane (gevaarlijke) afvalstoffen moeten naar soort zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden en worden gescheiden afgevoerd naar een daartoe bestemde inrichting, waaronder in ieder geval:
− elektronische apparatuur;
− metalen inclusief blik en aluminium;
− kunststofafval;
− overige bedrijfsafvalstoffen;
− overige gevaarlijke afvalstoffen (waaronder Klein gevaarlijk afval (KGA)).
Het afvoeren moet geschieden met inachtneming van de van toepassing zijnde regelgeving en zodanig dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
2.2 Binnen de inrichting mogen geen gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen worden opgeslagen.
2.3 De vergunninghouder dient de hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen die in de inrichting vrij kunnen komen zo veel mogelijk te beperken.
3 Bodem (voorschriften geldend voor het inkoopstation)
3.1 Het bodemrisico vanwege bodembedreigende activiteiten in het inkoopstation moet door het treffen van een combinatie van maatregelen en voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico zoals gedefinieerd in de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB).
3.2 Indien op grond van enig voorschrift, verbonden aan een beschikking, voorzieningen moeten worden getroffen welke een uit te voeren nulsituatie-onderzoek zouden kunnen belemmeren of onmogelijk maken, moet het onderzoek worden
verricht voordat de betreffende voorzieningen zijn getroffen.
3.3 Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie ter plaatse van het inkoopstation moet uiterlijk 6 maanden nadat de vergunning in werking is getreden een nulsituatie zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk 9 maanden nadat de vergunning in werking is getreden aan het bevoegd gezag zijn overgelegd.
Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen.
Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 6 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
3.4 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties moet het eindonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het eindonderzoek betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen.
Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 6 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
3.5 Indien uit het onderzoek, bedoeld in de voorschriften 3.3 en 3.4 blijkt, dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na toezending van dat rapport dan wel binnen een met het bevoegd gezag nader overeengekomen termijn, de bodemkwaliteit is hersteld tot de nulsituatie zoals vastgelegd in het onderzoek als bedoeld in voorschrift 3.3. Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
4 Slagschaduw (maatwerkvoorschrift op grond artikel 3.12 lid 2 Activiteitenregeling milieubeheer)
4.1 In of op alle in de inrichting aanwezige windturbines moet een stilstandvoorziening zijn aangebracht ter voorkoming van slagschaduw op woningen binnen een straal van 1,5 km rondom het windpark.
5 Externe veiligheid
5.1 De uiteindelijk te realiseren windturbines, mogen de:
a. plaatsgebonden 10-6 contour,
b. maximale werpafstand bij overtoeren en
c. maximale werpafstand bij nominaal toerental
ten opzichte van het voorkeursalternatief uit het MER d.d. 2 september 2019 en kenmerk 190902 niet overschrijden. Ter voldoening hieraan moet vergunninghouder voorafgaande aan de ingebruikname van de windturbines een onderbouwing aanleveren waarin wordt aangetoond, dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Bijlage C
Deze bijlage is onderdeel van de beschikking op de aanvraag die is geregistreerd onder nummer: Z-19-359179
In deze bijlage worden de overwegingen met de daarbij behorende voorschriften, verplichtingen en/of mededelingen vermeld voor de activiteit:
Xxxxxx, oprichten van een inrichting (art. 2.1, lid 1 onder e Wabo)
Procedurele overwegingen
Projectbeschrijving
Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd betreft het plaatsen en exploiteren van een windturbinepark met vier windturbines en bijbehorende voorzieningen in de Mariapolder tussen de Oude Gorzenpolder en Strijensas. De kadastrale ligging van de inrichting betreft de gemeente Hoeksche Waard, waarbij drie windturbines op het kadastrale perceel T-446 worden geplaatst en 1 windturbine op het kadastrale perceel T-450. Het project omvat: het oprichten en in werking hebben van vier windturbines ter plaatse van onderstaande x- en y- coördinaten met een gezamenlijk vermogen van maximaal 20 MW;
- bouw- en onderhoudsweg(en);
- per windturbine een kraanopstelplaats, inclusief eventueel benodigde hulpconstructies (damwand/kering/stempelplaats);
- windparkbekabeling die verbonden is met het transformatorstation;
Windturbine | x-coördinaat | y-coördinaat |
1 | 100.642 | 414.988 |
2 | 101.105 | 415.089 |
3 | 100.961 | 414.646 |
4 | 100.521 | 414.552 |
- een transformator (inkoopstation). Rijksdriehoekscoördinaten windturbines
Uitvoering van de windturbines
Aangezien er nog geen overeenkomst is gesloten met een fabrikant van windturbines is de vergunningaanvraag gebaseerd op een fictief windturbine-type met algemene kenmerken, waarbij per milieuaspect een best- en worst-case situatie in beeld is gebracht. Voor ruimtelijke kenmerken als ashoogte en rotordiameter is een bandbreedte aangehouden die past binnen het bestemmingsplan. Het uiteindelijk te bouwen windturbinetype past hoe dan ook binnen deze bandbreedte. Uiteindelijk zal er één type windturbine met gelijke ashoogte en rotordiameter worden geplaatst in het turbinepark.
De 4 beoogde windturbines bestaan alle uit een conisch gevormde stalen mast of betonnen toren of een combinatie van beiden, afhankelijk van het te bouwen windturbinetype. Op de mast of toren bevindt zich een gondelhuis waar drie
rotorbladen aan zijn bevestigd. De vier turbines zijn qua afmetingen en kenmerken identiek. In de hierna volgende tabellen zijn de hoofdafmetingen (inclusief bandbreedten) en kenmerken van de te plaatsen windturbines weergegeven.
Mogelijke afmetingen windturbine
Ashoogte | Rotordiameter | Tiphoogte |
Minimaal 110 m | Minimaal 130 m | Minimaal 175 m |
Maximaal 140 m | Maximaal 162 m | Maximaal 210 m |
(vanaf bovenzijde fundament) | (vanaf bovenzijde fundament) |
Kenmerken per windturbine
Kenmerken | Bouwplan |
Nominaal vermogen | Van 4,0 MW tot 5,5 MW |
Rotor | 3 bladen per rotor |
In de aanvraag wordt zoals gesteld nog geen keuze voor een type gemaakt. In de aanvraag en het MER is daarom per milieuaspect/deelonderzoek uitgegaan van de minimale en maximale waarden binnen de bandbreedte van de mogelijke windturbinetypes. Hiermee is feitelijke de worst-case situatie aangevraagd. Voor de beoordeling in het kader van deze vergunning is de worst-case situatie van belang.
Huidige vergunningen situatie
Voor de inrichting is nog niet eerder een omgevingsvergunning onderdeel milieu verleend of is een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend.
Vergunningplicht
De vergunningaanvraag heeft betrekking op een inrichting die voldoet aan de omschrijving uit bijlage 1, onderdeel C, categorie 20, onderdeel 20.1 onder a., van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De inrichting is vergunningplichtig op grond van bijlage 1, onderdeel B, onder 1, sub b van het Bor.
Voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning van het Windpark Oude Mol is er een Milieueffectrapportage (MER)opgesteld. Deze laatste maakt onderdeel uit van de aanvraag. Er is dus een omgevingsvergunning onderdeel milieu in het kader van de Wabo nodig (uitgebreide procedure).
Toetsing milieueffectrapportage (MER)
Totstandkoming en beoordeling MER
In het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is in onderdeel D22.2 van de bijlage opgenomen wanneer voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een windturbinepark een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Omdat er sprake is van oprichting van een windturbinepark met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 MW (megawatt), zou een m.e.r-beoordeling moeten worden uitgevoerd.
Besloten is door de aanvrager van de vergunning om op vrijwillige basis een combi-MER op te stellen (Wm, art. 7.18 onder b). Het gaat hier om een gecombineerd plan- en project-MER. De eerste ten behoeve van het bestemmingsplan en de ander ten behoeve van de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning. Er is door de gemeente Strijen (nu Gemeente Hoeksche Waard) een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Deze is ter advisering aan de commissie MER gestuurd en is bekend gemaakt, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Een en ander heeft geleid tot een Advies Reikwijdte en Detailniveau welke in april 2018 samen met de nota van beantwoording van de ingediende zienswijzen en het advies van de commissie MER voor het windpark Oude Mol is vastgesteld. Dit Advies Reikwijdte en Detailniveau vormt de basis voor de MER voor het windpark Oude Mol. Het MER is afgerond d.d. 2 september 2019 en ingediend bij het bevoegd gezag ten behoeve van besluitvorming over het bestemmingsplan en de Wabo- vergunningaanvragen.
Bij het onderhavige besluit is rekening gehouden met de in het milieueffectrapport beschreven gevolgen voor het milieu. Daarbij zijn wij uitgegaan van het voorkeursalternatief en hebben alle te onderscheiden milieueffecten (waaronder die betrekking hebbende op geluid, slagschaduw, externe veiligheid en gezondheid) zoals beschreven in het MER beoordeeld en getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Wij hebben geconcludeerd, dat (met inachtname van te treffen mitigerende maatregelen) hieraan kan worden voldaan.
Met betrekking tot hetgeen is overwogen omtrent de in het MER beschreven alternatieven merken wij het volgende op. In het MER zijn een vijftal alternatieven onderscheiden, alsmede het voorkeursalternatief en deze zijn vervolgens op de milieueffecten vergeleken met de referentiesituatie (het bestaande ter plaatse aanwezige windpark Clothildis).
Wij zijn van oordeel dat de beschrijving van de milieueffecten van de alternatieven op een juiste wijze heeft plaatsgevonden en een voldoende inzicht geven om een vergelijking te maken met het voorkeursalternatief. Er is naar ons oordeel ook voldoende invulling gegeven aan het treffen van mitigerende maatregelen om de milieueffecten op de omgeving te beperken. Daartoe verwijzen wij tevens naar de inhoudelijke behandeling van de milieuaspecten en de toets aan de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) hieronder. Daarbij geeft dit inzicht geen aanleiding om de aangevraagde vergunning te weigeren.
De commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 27 augustus 2019 (projectnummer: 3270) een voorlopig advies uitgebracht over een voorgaande versie van het MER (versie 1.1, d.d. 23 april 2019). Daarbij heeft de commissie voor de milieueffectrapportage deze versie van het MER als volgt beoordeeld:
"De milieugevolgen van de vijf alternatieven zijn overzichtelijk gepresenteerd in het hoofdrapport en goed onderbouwd in afzonderlijke bijlagen. Voorbeelden zijn de gevolgen voor veiligheid en het landschap.
Op een beperkt aantal punten ontbreekt echter nog informatie. Zo is onzeker of de geluidnorm niet zal worden overschreden als wordt gekozen voor de grootste turbines die volgens het ontwerp-bestemmingsplan mogelijk zijn. Ook zijn de (cumulatieve) gevolgen voor vogels en vleermuizen nog niet volledig beschreven. In beide gevallen gaat het om informatie die de zekerheid moet bieden dat het project aan alle wettelijke eisen zal voldoen. Verder is de samenvatting niet goed als zelfstandig document leesbaar. Zo wordt de betekenis van vermelde effecten niet goed toegelicht en staat er niet expliciet in de samenvatting dat de turbines die op grond van het plan mogelijk zijn, een grotere rotor hebben, iets hoger zijn en meer geluid maken dan de turbinetypes die in de alternatievenvergelijking zijn beschouwd.
Samengevat signaleert de Commissie tekorten in:
− de samenvatting van het MER;
− de berekening van de geluidbelasting bij woningen als de maximale mogelijkheden van het plan worden benut;
− de (cumulatieve) gevolgen van het windpark voor vogels en vleermuizen;
− de gevolgen voor de natuur van de uitlaatgassen van de machines en voertuigen die bij het aanleggen van het windpark worden ingezet.
De Commissie adviseert om hierover meer informatie te geven in een aanvulling op het MER en pas daarna over het windpark te besluiten. De gemeente heeft aangegeven het advies over te nemen en het MER opnieuw aan de Commissie voor te leggen op het ogenblik dat het samen met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd."
In de versie van het MER van 2 september 2019 zijn de door de commissie voor de milieueffectrapportage gesignaleerde tekortkomingen verwerkt. De uiteindelijke toetsing van het MER d.d. 2 september 2019 door de commissie voor de milieueffectrapportage vindt (zoals ook hierboven aangegeven in het voorlopig advies van commissie voor de milieueffectrapportage) plaats nadat het ontwerp bestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning voor het Windpark Oude Mol zijn vastgesteld en ter visie zijn gelegd.
Evaluatie
Het bevoegd gezag is op basis van artikel 7.37 lid 1 sub f. Wm verplicht om in voorkomend geval een monitoringprogramma op te nemen, waarbij het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring evenredig moeten zijn met de aard, de locatie en de omvang van de activiteit en met het belang van de gevolgen voor het milieu. Een dergelijk programma heeft als doel om de voorspelde effecten te kunnen vergelijken met de daadwerkelijk optredende effecten indien daar aanleiding voor bestaat. Monitoring is aan te bevelen indien
mogelijk grote negatieve effecten zijn te verwachten. De opzet voor het monitoringprogramma wordt gebaseerd op de in het MER geconstateerde leemten in kennis. Wanneer de daadwerkelijke effecten sterk afwijken van de voorspelde, kan het monitoringprogramma voor het bevoegd gezag aanleiding geven om effecten te (laten) reduceren of ongedaan te maken. In hoofdstuk 10 van het MER zijn de leemten in kennis beschreven. Wij zijn van oordeel dat deze leemten in kennis bij de aanvraag om omgevingsvergunning alsmede door het stellen van voorschriften, verbonden aan deze vergunning, afdoende zijn verholpen. Wij verwijzen daarbij tevens naar het onderdeel "inhoudelijke overwegingen milieu" (kopjes "geluid" en "slagschaduw") van deze beschikking. Bovendien zijn geen grote negatieve milieueffecten te verwachten vanwege de inrichting. Het voorschrijven van een monitoringprogramma is naar ons oordeel dan ook niet noodzakelijk. Wel zijn wij van
oordeel dat de uiteindelijke uitvoering van de windturbines (zoals ashoogte, rotordiameter, tiphoogte en nominaal vermogen) alsmede de uiteindelijke locatie en uitvoering van het inkoopstation (transformatorstation) voorafgaande aan de realisatie ervan aan ons moet worden overgelegd. Hiertoe verwijzen wij naar de voor het Wabo-onderdeel "bouwen" (en de daarmee samenhangende voorschriften) van deze beschikking aan ons te overleggen gegevens.
Bestemmingsplan
Er wordt, met inachtname van de voorschriften verbonden aan deze vergunning, voldaan aan het (ontwerp) bestemmingsplan Windpark Oude Mol van 2 september 2019.
Wet natuurbescherming (Wnb)
De inrichting ligt binnen ca. 150 m afstand van het Natura 2000-gebied Hollands Diep en op enkele kilometers afstand van de Natura 2000-gebieden Biesbosch en Oude-land van Strijen. Op grotere afstand liggen nog enkele andere Natura 2000- gebieden. Geen van de alternatieven ligt echter binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden.
Voor het voorgenomen project is op 18 juli 2019 een ontheffing op basis van de Wnb verleend voor het opzettelijk doden of verwonden van trekkende en/of lokaal voorkomende vogelsoorten en het opzetten doden of verwonden van de ruige- en gewone dwergvleermuis i.v.m. het realiseren van het nieuwe windpark. Deze aanvraag voor een ontheffing op basis van de Wnb was al ingediend voordat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
De aanvrager van de vergunning heeft tevens aangegeven een separate aanvraag voor vergunning op grond van de Wnb in te dienen in verband met de depositie van stikstof in de meest nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Van het aanhaken van een noodzakelijke toestemming op grond van de Wnb bij de onderhavige Wabo procedure is derhalve geen sprake.
Besluit risico's zware ongevallen (Brzo 2015) en Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
De bedrijfsactiviteiten vanwege de inrichting vallen niet onder de reikwijdte van het Xxxx 0000 en het Bevi.
Richtlijn industriële emissies (Rie)
Het betreft geen inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. De richtlijn industriële emissies is derhalve niet van toepassing.
Inhoudelijke overwegingen Milieu
Toetsing oprichten en in werking hebben van de inrichting Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
− de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
− met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;
− de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
Activiteitenbesluit milieubeheer
In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. De artikelen uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (verder Activiteitenregeling) zijn ook van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen (type C). De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type C inrichting. Het in werking hebben van een windturbine valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Daarnaast zijn de voorschriften uit hoofdstuk 2 en 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing voor zover deze van toepassing zijn op de genoemde activiteiten. Voor deze activiteiten zijn daarom geen voorschriften in deze vergunning opgenomen.
De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen tevens aangemerkt als melding. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat moet worden voldaan aan Paragraaf 3.2.3 (in werking hebben van een windturbine) uit het Activiteitenbesluit. Ook is paragraaf 3.1.3., het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, van toepassing. Het bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is aangegeven. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie.
Beste beschikbare technieken
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken.
Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.
Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de BBT zelf vast stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:
· de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
· de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
· de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
· vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;
· de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
· de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
· de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
· de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
· het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
· de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;
· de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.
Concrete bepaling best beschikbare technieken
Bij het bepalen van de BBT hebben we rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BBT-conclusie:
− Nederlandse Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx (NRB), maart 2012. Xx XXX 0000 is rechtstreeks werkend voor die onderdelen die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn genoemd en die van toepassing zijn op de inrichting.
Daarnaast geldt dat diverse voorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de BBT voor windturbines. Wanneer hier aan wordt voldaan, mag verondersteld worden dat ook aan BBT wordt voldaan.
Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffend paragraaf.
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan BBT. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende aspecten hieronder.
Afvalstoffen
Afvalpreventie
Afvalpreventie is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. In de handreiking is aangegeven wanneer afvalpreventie relevant is bij bedrijven. De relevantie wordt uitgedrukt in ondergrenzen. Deze waarden zijn zodanig gekozen dat bij overschrijding in het algemeen wordt verwacht dat preventiemaatregelen een bijdrage leveren aan het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu. Gesteld wordt dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt.
In de aanvraag is opgenomen dat enkel sprake is van het ontstaan van (gevaarlijke) afvalstoffen ten tijde van onderhoud en reparatie. De bovengenoemde grenzen worden niet overschreden. Nadere eisen met betrekking tot preventie zijn derhalve niet aan de orde.
Afvalscheiding
In deel B3 van het LAP3 is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf B 3.5 specifiek ingaat op afvalscheiding door inrichtingen. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moeten worden gehouden. Inrichtingen verschillen
van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat inrichtingen verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd.
Voor een aantal afvalstoffen die diffuus of in kleine hoeveelheden ontstaan is in het LAP3 (paragraaf B.3.5.2) een tabel opgenomen waarin een indicatie wordt gegeven wanneer het redelijk is afvalscheiding te vergen. Daarnaast zijn in deel F bijlage 5 van het LAP3 verschillende categorieën van gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen vastgelegd welke niet met elkaar, met andere afvalstoffen of met niet afvalstoffen mogen worden gemengd. Deze categorieën moeten dus gescheiden gehouden worden. Voor de overwegingen met betrekking tot het gescheiden houden/niet mengen van deze categorieën van afvalstoffen wordt verwezen naar de paragraaf 'mengen'. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen:
− elektronische apparatuur;
− metalen inclusief blik en aluminium;
− kunststofafval;
− overige bedrijfsafvalstoffen;
− overige gevaarlijke afvalstoffen (waaronder Klein gevaarlijk afval (KGA)).
Afvalwater
Binnen de inrichting ontstaan, met uitzondering van schoon hemelwater, geen (bedrijfs)afvalwaterstromen. Schoon hemelwater afkomstig van niet bodembeschermende voorzieningen wordt afgevoerd naar de bodem en zal hier infiltreren (conform § 3.1.3 Activiteitenbesluit). Gelet op voorgaande zijn er geen voorschriften opgenomen in deze vergunning betreffende het aspect afvalwater.
Bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een aanvaardbaar bodemrisico.
Bodembedreigende activiteiten
Binnen de inrichting vindt geen opslag van bodembedreigende stoffen plaats. De installaties in de windturbines bevatten echter wel bodembedreigende (vloei)stoffen. Het gaat dan mogelijk om antivries, koelvloeistof, (hydraulische) olie en vet. Volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012, paragraaf 4.1) is hier sprake van een ‘gesloten proces of bewerking’. Het uitgangspunt bij een gesloten proces is dat tijdens de gangbare bedrijfsvoering de stof niet buiten de procesomhulling treedt. In dit geval kan bijvoorbeeld uitvoering gegeven worden aan een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cmv) met aandacht voor pompen en appendages, een onderhoudsprogramma, systeem inspectie en algemene zorg. De installaties bevinden zich in hoofdzaak in de gondel van de windturbine. In het geval dat een bodembedreigende stof in de gondel onverhoopt vrij mocht komen, wordt deze in de gondel opgevangen. De gondel heeft voldoende capaciteit om de totale hoeveelheid op te vangen. Indien een installatie lekt zal dit onmiddellijk worden gesignaleerd doordat er storingen optreden. De systemen die smeerolie bevatten worden periodiek geïnspecteerd en/of vervangen.
De installaties, de opvangvoorziening zijnde de gondel en de betonnen plaat in de torenvoet waar eventueel een transformator op staat zijn oliedicht. Onder deze voorzieningen bevindt zich overigens ook nog een betonnen fundament.
Hiermee kan naar ons oordeel worden voldaan aan het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico overeenkomstig de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat voor de windturbines rechtstreeks werkend is.
Bij een transformator kunnen de installatieonderdelen met (koel)vloeistof zijn gevuld. De bodemrisicofactor is het lekken van de installatie. Omdat voor een transformator geen bodembeschermende voorzieningen zijn voorgeschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer hebben wij dan ook een voorschrift opgenomen in deze vergunning, dat door het treffen van maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico moet worden bereikt overeenkomstig de Nrb.
Bodemonderzoek
Het preventieve bodembeschermingsbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om die reden is een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen.
Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over:
- de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de lokale grondwaterstroming;
- de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd;
- de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties.
De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is.
Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Na beëindiging van de activiteiten of een deel daarvan moet een eindsituatie onderzoek worden verricht. Indien blijkt dat sprake is van een bodembelasting als gevolg van de activiteiten, zal de bodemkwaliteit hersteld moeten worden. Hiertoe zijn voorschriften in de vergunning opgenomen.
Een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem maakt geen onderdeel uit van de aanvraag.
Omdat het in werking hebben van een windturbine is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit is ook de afdeling
2.4 (Bodem) van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. In artikel 2.11 van afdeling 2.4 staat zowel een nulsituatieonderzoek als een eindsituatieonderzoek voorgeschreven. Het uitvoeren van een nulsituatieonderzoek met betrekking tot de windturbines is dan ook niet opgenomen als voorschrift in deze beschikking.
Voor wat betreft het inkoopstation waarin bodembedreigende activiteiten plaatsvinden is een nulsituatie- en eindsituatieonderzoek naar ons oordeel wel noodzakelijk, omdat hier geen rechtstreekse regelging op grond van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Wij hebben daaromtrent dan ook voorschriften aan deze vergunning verbonden.
Energie
De inrichting gebruikt een beperkte hoeveelheid energie, hetgeen een fractie is van de energie die wordt opgewekt. De verbruikte hoeveelheden zijn zodanig klein dat de inrichting als niet energierelevant wordt aangemerkt. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid zoals vastgelegd in afdeling 2.6 van het Activiteitenbesluit. Inrichtingen met een jaarlijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m3 aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet energierelevant bestempeld. In de vergunning zijn daarom geen voorschriften ter bevordering van het zuinig gebruik van energie opgenomen.
Externe veiligheid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij onder meer om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Zoals in het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) is aangegeven, is de basis van het huidige risicobeleid dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer:
- het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd;
- de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het groepsrisico).
Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving. Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen, indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden.
De gehanteerde norm voor het plaatsgevonden risico in Nederland is in beginsel 10-6 per jaar (d.w.z. een kans van één op de miljoen per jaar). Deze norm is opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het groepsrisico voegt daar als maatstaf aan toe de verwachte omvang van een ongeval uitgedrukt in het aantal dodelijke slachtoffers, gegeven de kans op dat ongeval. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep personen die zich in de omgeving van de risicosituatie bevindt overlijdt vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen. Met de grootheid groepsrisico is getracht een maat voor maatschappelijke ontwrichting te creëren. In het Bevi is een niet-normatieve benadering van het groepsrisico neergelegd. Het groepsrisico moet altijd verantwoord worden. Bij de beoordeling van het groepsrisico is de vraag aan de orde welke omvang van een ramp, gegeven de kans daarop, maatschappelijk aanvaardbaar is.
Het windturbinepark valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi, maar is wel getoetst aan de normering van het Bevi.
Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling milieubeheer
In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer zijn met betrekking tot windturbines ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van risico's voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, veiligheidseisen gesteld als opgenomen in NEN-EN-IEC 61400-1, NEN-EN-IEC 61400-2 en NEN-EN-IEC 61400-3. Dit is rechtstreeks geldende regelgeving, zodat in deze vergunning daaromtrent geen (aanvullende) voorschriften behoeven te worden gesteld.
Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart
Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dit besluit geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister. Daarnaast moeten ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Regeling provinciale risicokaart worden opgenomen in het register. Windturbines vallen niet onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de Regeling; na afronding van de vergunningprocedure worden geen gegevens in het risicoregister opgenomen.
Plaatsgebonden risico veroorzaakt door de inrichting
Conform artikel 3.15a, lid 1 van het Activiteitenbesluit mag het plaatsgebonden risico (PR) voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger zijn dan 10-6 per jaar. Evenzo staat in artikel 3.15a, lid 2 van het Activiteitenbesluit dat het PR voor een buiten de inrichting gelegen beperkt
kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger mag zijn dan 10-5 per jaar.
Uit de risicoanalyse blijkt dat zich binnen de genoemde risicocontouren van de windturbines geen gebouwen of andere (beperkt) kwetsbare objecten bevinden.
Groepsrisico veroorzaakt door de inrichting
Door dat er geen bevolking aanwezig is binnen de trefkans contour van de windturbines, is er geen sprake van een groepsrisico.
Buisleiding
Er zijn geen buisleidingen aanwezig binnen de maximale werpafstand bij nominaal toerental en/of tiphoogte van de windturbines. Hiermee vindt geen risicoverhoging ten aanzien van buisleidingen plaats. Aan de adviesafstand (werpafstand bij nominaal toerental) wordt voldaan.
Risicovolle inrichtingen
Binnen de risicocontouren van de windturbines bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Basisnet
De vaarweg Hollands Diep is aangewezen als een Basisnet-route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied van de windturbines, is gelegen over deze vaarweg. In de risicoanalyse is de trefkans door het falen van een windturbine doorgerekend. Hieruit volgt dat de vaarweggebonden faalkans minimaal toeneemt met 1,02%. Gezien deze verwaarloosbare toename is dit geen belemmering.
Waterkering
Voor wat betreft het risico dat de waterkering faalt als gevolg van een windturbine is gekeken naar het aantal windturbines waarbij de kernzone van de primaire waterkering op een afstand ligt, die kleiner is, dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental. In het MER is voor het voorkeursalternatief tevens een kwantitatieve analyse gemaakt van hoe hoog deze faalkans is. In het MER is aangegeven, dat in het kader van de waterver-gunningaanvraag voor het voorkeursalternatief nader onderzoek zal worden uitgevoerd om te toetsen of er wordt voldaan aan de beleidsregel.
Wegen
In het MER is voor het voorkeursalternatief berekend, wat in een worst case situatie de kans is, dat een persoon op de meest nabij gelegen wegen wordt geraakt door een afgebroken wiek, mast en/of gondel. Dit leidt tot een totale trefkans van
1,83*10-12 per passage.
Voor niet-rijkswegen gelden geen afstandsnormen maar dient getoetst te worden aan het Individuele Passanten Risico (IPR) en het Maatschappelijke Risico (MR). Er wordt aan het IPR voldaan zolang één passant niet meer dan 547.645 keer per jaar de turbines passeert. Dit komt overeen met 1.500 passages per dag, gedurende een heel jaar, door één en dezelfde persoon. Tevens wordt aan het MR (2*10-03) voldaan zolang niet meer dan 1.095.290.252 passanten per jaar de windturbines passeren. Gelet op de aard van de meest nabij gelegen wegen is het niet realistisch dat het IPR en MR worden overschreden. Daarom kan dit geen belemmering zijn voor vergunningverlening.
Risicoafstanden
Het gekozen voorkeursalternatief is doorgerekend met een referentie windturbine. Hieruit zijn dan ook de PR-afstanden en maximale werpafstanden te bepalen. Deze afstanden zijn ook gebruikt in alle afwegingen. Om deze reden is het van belang dat voorafgaande aan de realisatie van de daadwerkelijke windturbines de PR-afstanden en maximale werpafstanden daarvan worden berekend en wordt aangetoond, dat kan worden voldoen aan de aangevraagde PR-afstanden en maximale werpafstanden. Hiervoor is dan ook een voorschrift opgenomen in de vergunning.
Brandveiligheid
Met ingang van 1 april 2012 is het Bouwbesluit 2012 in werking getreden. De bestaande afbakening tussen bouw· en milieuregelgeving is gehandhaafd. Wanneer er sprake is van:
− een brandbare en milieugevaarlijke stof en de opslaghoeveelheid boven de grens van tabel 7.6 van het Bouwbesluit 2012 ligt, dan is de Wabo het wettelijke kader;
− een brandbare en milieugevaarlijke stof en de opslag hoeveelheid onder de grens van tabel 7.6 van het Bouwbesluit 2012 ligt, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader;
− een brandbare en niet milieugevaarlijke stof, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader.
De algemene regeling over de verplichte aanwezigheid, onderhoud en controle van mobiele brand blusmiddelen (inclusief brandslanghaspels) is geregeld in het Bouwbesluit 2012.
In de inrichting vinden geen activiteiten plaats, waardoor de kans op brand of explosie zodanig is dat hiervoor extra maatregelen noodzakelijk zijn. Ten aanzien van blusapparatuur zijn in afdeling 6.7 van het Bouwbesluit 2012 voldoende voorschriften gesteld, die rechtstreeks van toepassing zijn op de inrichting. Het stellen van aanvullende brandveiligheidsvoorschriften is naar ons oordeel dan ook niet nodig.
Geluid
De door de inrichting veroorzaakte geluidsemissie en -immissie is afkomstig van de in de inrichting aanwezige windturbines. In artikel 3.14a, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidshinder moet voldoen aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Het opnemen van andere normwaarden is alleen mogelijk door middel van maatwerk op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Bij het MER is een akoestisch onderzoek gevoegd. Met het onderzoek is een worstcase onderzoek uitgevoerd met betrekking tot het voorkeursalternatief. Uit de berekeningen blijkt dat er geen mitigerende maatregelen nodig zijn om aan de normen zoals gesteld in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer te voldoen. Op basis van de registratieverplichtingen op grond van artikel 3.14a van de Activiteitenregeling milieubeheer kan ook in de toekomst na het inwerking zijn van de inrichting afdoende worden getoetst wat de feitelijke geluidemissie en –immissie is en of aan de geldende normen blijvend wordt voldaan. Wij hebben dan ook geen (aanvullende) (maatwerk)voorschriften met betrekking tot het aspect geluid voor de windturbines verbonden aan deze beschikking.
Met betrekking tot het inkoopstation (transformator) wordt, gelet op het maximale transformatorvermogen van 100 MVA, het daarmee samenhangende bronvermogen, de gesloten uitvoering in een gebouw en de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden van meer dan 200 m. geen relevante bijdrage verwacht op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Het stellen van voorschriften met betrekking tot de geluidimmissie van het inkoopstation (transformator) is naar ons oordeel dan ook niet noodzakelijk.
Slagschaduw
In artikel 3.12, lid 1 van de Activiteitenregeling milieubeheer staat met betrekking tot slagschaduw dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de turbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen (of woonwagens) ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object.
Ten behoeve van de aanvraag om omgevingsvergunning milieu is onderzoek uitgevoerd naar het optreden van slagschaduw ter plaatse van woningen van derden. Bij de afmetingen van zowel de onder- als de bovengrens van het voorkeursalternatief zijn er gevoelige objecten die jaarlijks meer slagschaduw ondervinden dan volgens de Activiteitenregeling is toegestaan. Er is dus met het oog hierop sowieso een stilstandsregeling nodig om aan deze norm te voldoen.
In het (ontwerp) bestemmingsplan is met betrekking tot slagschaduw echter het volgende opgenomen:
"Het in gebruik nemen en houden van de windturbines is slechts toegestaan indien een stilstandsvoorziening is aangebracht in of op de turbines ter voorkoming van slagschaduw op woningen binnen een straal van 1,5 km rondom het windpark. Deze regeling geldt in aanvulling op het gestelde in de Activiteitenregeling milieubeheer artikel 3.12."
Dat laatste houdt in, dat wij een maatwerkvoorschrift overeenkomstig artikel 3.12 lid 2 van de Activiteitenregeling opnemen die met deze bestemmingsplanbepaling in overeenstemming is en waarmee de hinder als gevolg van slagschaduw verder wordt beperkt.
Lichthinder
In het Activiteitenbesluit is bepaald dat lichtschittering bij het in werking hebben van een windturbine zoveel mogelijk moet worden voorkomen of worden beperkt door toepassing van niet reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode. Door uitvoering te geven aan deze maatregelen is het voorkomen van lichtschittering naar ons oordeel afdoende gewaarborgd. Wij zien dan ook geen aanleiding tot het stellen van maatwerk.
In verband met de luchtvaartveiligheid heeft Nederland zich verbonden aan het Verdrag van Chicago. In ICAO Annex 14 zijn afspraken onder het verdrag gemaakt ten aanzien van de markering van obstakels door middel van obstakelverlichting. De richtlijnen in deze annex vereisen markering van objecten die hoger zijn dan 150 m zoals hier het geval is.
Voor windturbines binnen een afstand van 120 m van een snelweg of een vaarweg in beheer bij het Rijk dient verlichting overigens al te worden toegepast vanaf een hoogte van 100 m. Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan zal vergunninghouder obstakelverlichting toepassen op basis van een nader met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) te overleggen verlichtingsplan. Wij zien dan ook geen aanleiding tot het stellen van voorschriften die met betrekking tot dit aspect aan de vergunning moeten worden verbonden.
Radarhindertoetsing en vvgb Defensie
Uit de berekeningen van TNO blijkt dat er na realisatie van het bouwplan van het windpark geen afname van het maximumbereik voor het verkeersleidingsradarnetwerk waarneembaar is. Het bouwplan voor het windpark voldoet hiermee aan de thans gehanteerde 2019 norm. Bij de berekeningen omtrent de gevechtsleidingsradar wordt geconcludeerd dat het maximum bereik van de radar op de hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt binnen de thans gehanteerde 2019 norm blijft bij de realisatie van het bouwplan. Op basis van het rapport van TNO heeft het ministerie van Defensie aangegeven geen bezwaren te zien tegen de komst van het windpark.
Geur
Geur is geen relevant milieuaspect bij windturbines en behoeft geen verdere toetsing.
Lucht
Emissies
Vanuit de windturbines vinden er geen emissies van stoffen naar de lucht plaats. Gelet daarop zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot emissies naar de lucht.
Immissies
Op grond van artikel 2.14 van de Wabo moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer worden getoetst. De wijze waarop dit moet gebeuren, is vervolgens weergegeven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen betreffen dan met name de grenswaarden die in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer zijn opgenomen. Deze zijn gesteld voor onder meer fijn stof (als PM10) en stikstofdioxide (NO2). Van deze twee stoffen is daarbij bekend dat op sommige plaatsen de grenswaarden worden overschreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld, is het op voorhand aannemelijk dat de emissies naar de lucht niet tot een grenswaarde-overschrijding leiden. Dit komt door de lage achtergrondconcentraties voor deze stoffen in Nederland. De overige stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), lood, koolmonoxide, benzeen en ook het fijn stof als fractie PM2,5. Voor deze stoffen is het op voorhand aannemelijk dat aan het eerste criterium uit artikel 5.16 wordt voldaan. Een grenswaarde-overschrijding is niet aannemelijk.
Op grond van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer geldt dat de vergunning alleen kan worden verleend, als aannemelijk gemaakt is dat aan minimaal één van de volgende criteria wordt voldaan:
− de emissies naar de lucht afkomstig van het te vergunnen initiatief zullen niet tot een overschrijding van een van de
grenswaarden leiden;
− er is - al dan niet per saldo - geen verslechtering van de luchtkwaliteit.
− de bijdrage aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide is ‘niet in betekenende mate' (NIBM);
− het project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, of een vergelijkbaar regionaal programma.
Voor wat betreft de effecten van windturbines op de luchtkwaliteit is gebleken, dat deze zeer beperkt zijn.
Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat met de ingebruikname van het windpark niet aan de luchtkwaliteitseisen kan worden voldaan. Er is ook geen aanleiding tot het stellen van voorschriften.
Gezondheid
In verband met de milieueffecten geluid en slagschaduw kunnen in potentie ook effecten ten aanzien van de gezondheid van omwonenden ontstaan. In het MER (paragraaf 8.4) is een nadere onderbouwing gegeven, waarbij naar voren is gekomen dat effecten op de gezondheid van omwonenden in de onderhavige situatie niet zijn te verwachten. Wij hebben gemeend hieromtrent nog nader advies in te winnen bij de GGD Zuid-Holland Zuid. Uit dit advies van 2 oktober 2019 is naar voren gekomen dat gezondheidseffecten vanwege de onderhavige inrichting niet zijn te verwachten.
CONCLUSIE
Er bestaat, gelet op het voorgaande, geen grond om omgevingsvergunning voor deze activiteit te weigeren.
BIJLAGE D: BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN
Deze bijlage is onderdeel van de beschikking op de aanvraag die is geregistreerd onder nummer: Z-19-359179
Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, tenzij in het betreffende voorschrift anders is bepaald.
Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities.
Besteladressen
Publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties:
AI-bladen bij:
SDU Service, afdeling Verkoop Xxxxxxx 00000
0000 XX XXX XXXX
Telefoon: 000 000 00 00
Fax: 000 000 00 00
PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop
Postbus 5059
2600 GB DELFT
Telefoon: 015 269 04 35 Internet: xxx.xxx.xx
BRL-richtlijnen bij:
KIWA Certificatie en Keuringen Xxxxxxx 00
0000 XX XXXXXXXX
Telefoon: 000 000 00 00
Fax: 000 000 00 00
Accreditatie-instantie
Nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU L 218).
Activiteitenbesluit
Activiteitenbesluit milieubeheer.
Afvalbeheer
Inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars.
Afvalstoffen
Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Afvalwater
Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen.
Beperkt kwetsbaar object
Object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
Beste beschikbare technieken (BBT)
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
Bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander besluit.
Bodem
Bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak, bestaande uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen.
Bodembedreigende activiteit
Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit.
Geluidsniveau in DB(A)
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.
Gevaarlijke stoffen
Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
Gevel
Gevel als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder.
Gevoelige gebouwen
Woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.
Gevoelige objecten
Gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen.
Invloedsgebied
Met betrekking tot externe veiligheid: gebied waarin bij ministeriële regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
Kwetsbaar object
Kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Xxx.Xx)
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999.
Lden
de geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder f, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai;
Lnight
de geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder i, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai.
Maximaal geluidsniveau (LAmax):
Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.
MOR
Regeling omgevingsrecht.
NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.
NEN 5740
NEN 5740 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS 13.080.05, januari 2009.
NEN-EN-ISO 2813
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden (ISO 2813:2014, IDT).
NEN-EN-IEC 61400-1
NEN-EN-IEC 61400-1:2005 + A1:2010: Windturbines – Deel 1: Ontwerpeisen.
NEN-EN-IEC 61400-2
NEN-EN-IEC 61400-2:2014: Windturbines – Deel 2: Kleine windturbines.
NEN-EN-IEC 61400-3
NEN-EN-IEC 61400-3:2009: Windturbines – Deel 3: Ontwerpeisen voor offshore windturbines.
NRB
Door Agentschap NL uitgegeven Nederlandse Richtlijn Bodembescherming.
QRA
Quantitative Risk Assessment oftewel kwantitatieve risico-analyse.
Referentie(geluid)niveau
De hoogste waarde van de onder a. en b. genoemde geluidsniveaus, bepaald overeenkomstig het "Besluit bepaling referentieniveau-periode" (Staatscourant 1982, nr. 162);
a. het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf;
b. het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door wegverkeerbronnen, minus 10 dB(A),
met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeerbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode.
Verwaarloosbaar bodemrisico
Een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van voorzieningen en maatregelen het ontstaan of de toename van verontreiniging van de bodem gemeten tussen het nul- en eindsituatieonderzoek, bedoeld in artikel 2.11, eerste en derde lid, zo veel mogelijk wordt voorkomen en waarbij herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk is.
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Windturbine
Een apparaat voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.
Wm
Wet milieubeheer.
Woning
Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel
2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.