COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN
C.O.B. 23
COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN
ADVIES INZAKE DE CONTRACTUELE VOORWAARDEN IN DE OVEREENKOMSTEN TUSSEN VIDEOTHEKEN EN CONSUMENTEN
Brussel, 19 december 2007
Advies inzake de contractuele voorwaarden in overeenkomsten tussen videotheken en consumenten
Bij brief van 30 juli 2007 werd de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen door de Minister van Consumentenzaken, Xxxxx Xxx xxx Xxxxxxx, bij toepassing van het artikel 35, § 3, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (hierna de W.H.P.C.) gevraagd om een advies te geven omtrent de algemene voorwaarden die toegepast worden in de overeenkomsten tussen videotheken en consumenten. Naar aanleiding van een onderzoek door de Algemene Directie Controle & Bemiddeling binnen de Federale Overheidsdienst Economie bleek het aldus de Minister wenselijk deze voorwaarden nader te onderzoeken.
Mevrouw de Minister vermeldde in het bijzonder twee problemen die diepgaander dienden te worden onderzocht, met name:
- de risico- en aansprakelijkheidsregeling bij teruggave van de video buiten de openingsuren;
- de in de contractsvoorwaarden voorkomende strafbedingen bij niet- of laattijdige restitutie, waarvan een strikte toepassing luidens de Minister soms kan leiden tot vergoedingen die tot een honderdvoud van de oorspronkelijk verschuldigde som bedragen.
De beoordeling van het onrechtmatig karakter van een beding dient altijd te gebeuren rekening houdend met de aard van de producten of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft (Art. 31, § 3, W.H.P.C.). Teneinde een beter zicht te hebben op de globale werkwijze bij de verhuring van video’s en DVD’s, en de belangrijkste problemen en risico’s in de sector, werd een vertegenwoordiger van één van de representatieve beroepsverenigingen (VHB) gehoord op de vergadering van 28 november 2007 van de Commissie.
Haar algemene opmerkingen en aanbevelingen m.b.t. de contractuele voorwaarden zijn niettemin ook van belang in de gevallen waarin videotheken materiaal te koop aanbieden aan de klanten die met de videotheek een overeenkomst hebben (“lidmaatschap” enz.) in het kader waarvan de huur van materiaal plaatsvindt, of materiaal te koop aanbieden aan anderen maar met gebruikmaking van clausules van de overeenkomsten die de Commissie heeft onderzocht.
1 De Commissie heeft in dit opzicht 7 contracten onderzocht. Deze worden aan de bevoegde Ministers, aan wie dit advies in eerste instantie is gericht, in bijlage overgemaakt.
A. Algemene opmerkingen van de Commissie
1. Redactie van de contractsvoorwaarden: eenzijdige vaststelling van bedingen ten voordele van de verhuurder
De onderzochte voorwaarden zijn van het type van door de verkoper eenzijdig opgestelde voorwaarden. De Commissie stelt vast dat sommige van de onderzochte contractsvoorwaarden op uitvoerige en strikte wijze de verbintenissen van de huurder omschrijven terwijl ze vrijwel geen bedingen bevatten betreffende de verbintenissen van de verhuurder.
Hoewel het tot de vrijheid van de contractspartijen behoort vast te stellen welke specifieke regeling ze voor hun overeenkomst willen vastleggen, dient bij de redactie van de contractsvoorwaarden toch rekening gehouden te worden met de verplichting lastens de verkoper om de consument ter goeder trouw op behoorlijke en nuttige wijze voor te lichten omtrent de kenmerken van de aangeboden dienst, zijnde een verhuring van zeer korte duur, met de hieraan verbonden specifieke clausules (bijvoorbeeld de bijhuurtarieven, zie infra).
2. Opportuniteit van buitengerechtelijke geschillenregeling
De Commissie merkt op dat het bij de verhuring van video’s/DVD’s/games om geringe tarieven gaat. Ontstaat er een geschil over het contract, dan is de mogelijkheid – voor de consument - om de zaak aan de rechter voor te leggen eerder theoretisch te noemen. Het gaat immers om beperkte bedragen die in het geding zijn. Voorts kan het soort van gehuurd materiaal (bijv. “adult content”) de consument ervan weerhouden het geschil in de openbaarheid te brengen die een rechterlijke behandeling volgens hem of haar zou meebrengen.
De Commissie neemt anderzijds kennis van de omstandigheid dat er verhoudingsgewijs een heel gering aantal aanmaningen verstuurd worden door de videotheekuitbaters, zoals meegedeeld door de vertegenwoordiger van één van de beroepsverenigingen tijdens zijn toelichting.
2 Zie de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 - Consumenten mondig maken, hun welzijn verbeteren en hun effectief bescherming bieden, COM/2007/0099 def., inzonderheid het punt 5.3. over verhaalsmogelijkheden; Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het
3. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Met het oog op de vrijwaring van de belangen van de verhuurder en een vlotte manier van uitreiken en terug krijgen van verhuurd materiaal is, zoals mede gebleken is uit de mondelinge toelichting van de vertegenwoordiger van een representatieve beroepsvereniging, een goede identificatie van de huurder (soms) noodzakelijk. Ook een uitwisseling, tussen professionele verhuurders, van gegevens van personen die wangedrag vertoonden of van slechte betalers zou volgens de sector in het belang van de verhuurder kunnen zijn.
4. Beperking tot consument?
De onderzochte contractsvoorwaarden bevatten een nadere regeling van de contractuele relatie tussen de verhuurder en de huurder. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de huurder het materiaal voor particuliere (consument) dan wel mede voor professionele doeleinden (niet-consument) zou huren.
Gelet op het voorwerp van de onderzochte overeenkomsten, namelijk de verhuring van DVD’s/video’s/games, is dit volkomen logisch. In de overgrote meerderheid van de gevallen gaat het immers om een verhuring aan consumenten.
gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (Voor de EER relevante tekst), PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39–45 ;
3 C.O.B. nr. 9, “Advies over de algemene voorwaarden voor abonnementen voor mobiele telefonie”, p. 3, Deel I, 1. Het statuut van Preventel.
B. Bespreking van de onderzochte contractsvoorwaarden
1. Kennisnameclausules en instemmingsclausules
a. Kennisnameclausules
Artikel 30 van de W.H.P.C., dat handelt over de informatieverplichting van de verkoper ten aanzien van de consument verplicht, zoals hierboven al opgemerkt 4, de verkoper de consument behoorlijk in te lichten omtrent de kenmerken van het product of de dienst en omtrent de van toepassing zijnde contractsvoorwaarden.
De Commissie wijst op de samenhang van deze verplichting met de algemene definitie van onrechtmatige bedingen van artikel 31, § 1 W.H.P.C. Als de overeenkomst een beding bevat dat niet per se is verboden maar wel tot een kennelijk onevenwicht leidt, is het van belang dat de gemiddeld aandachtige consument of de consument die wat de betrokken regeling aangaat uitdrukking heeft gegeven van zijn behoefte aan informatie, dankzij voldoende informatie vanwege de verkoper kennis kan nemen van dit beding bij het sluiten van de overeenkomst en niet verrast wordt als het beding later in werking zou treden.
Of de consument werd gewezen op het bestaan en de inhoud van de contractsvoorwaarden, en in de effectieve mogelijkheid werd gesteld om er kennis van te nemen, is een feitenkwestie, waarbij vooral de volgende elementen spelen:
o Worden de contractsvoorwaarden op het eerste contract zelf weergegeven?
o Indien ze op de verso van het eerste contract zouden voorkomen, wordt daar uitdrukkelijk en op een duidelijk zichtbare wijze naar verwezen op de recto-zijde?
In deze hypotheses kan een consument moeilijk betwisten geen kennis te hebben kunnen nemen van de contractsvoorwaarden.
o Bestaan de contractsvoorwaarden los van het document dat de consument voorgelegd wordt, en bevat dit document enkel een beding dat verklaart dat de contractsvoorwaarden werden overgemaakt aan de consument dan kan, mede gelet op de plaats van deze clausule, er een ongelijkheid in de bewijsregeling met betrekking tot de kennisname ontstaan, die tot een kennelijk onevenwicht in de zin van het artikel 31, § 1, van de W.H.PC. kan leiden.
o Kennisnameclausules die los staan van het document dat de consument krijgt, zullen –mede rekening houdend met de wijze van contractssluiting- uiteraard nog eerder onder de definitie van artikel 31, § 1, van de
W.H.P.C. kunnen vallen.
4 Zie punt A.1.
b. Instemmingsclausules
Een instemmingsclausule die niet een onweerlegbaar vermoeden schept, valt niet onder deze specifieke bepaling. Niettemin kan de weerlegging van een vermoeden bijzonder bemoeilijkt zijn, hetzij door een beding zelf (bewijsregeling) hetzij door de beperkte mogelijkheden van de consument om elementen tot staving van die weerlegging te vergaren. Is de consument ten gevolge van gebrekkige informatie bij het sluiten van de overeenkomst verrast door de clausule die het vermoeden schept, dan is zijn mogelijkheid om elementen te hebben vergaard “voor het geval dat…” des te beperkter.
Bijvoorbeeld: Indien de volgende contractsvoorwaarden losstaan van het document dat de consument krijgt bij het sluiten van de overeenkomst, zijn zij volgens de Commissie onrechtmatig te noemen.
* “De huurder erkent, door ondertekening van het inhuurnemingsbewijs, de hierna vermelde verhuurvoorwaarden te kennen en ze te aanvaarden.”
* “Als huurder bij X, verklaart u akkoord te gaan met…”
Aanbeveling nr. 1:
De informatieverplichting impliceert eveneens dat de verkoper de consument uitdrukkelijk wijst op het bestaan en de inhoud van de toepasselijke voorwaarden van verhuring, en dat de consument ten laatste op het ogenblik van de contractssluiting effectief kennis kan nemen van deze voorwaarden.
Hiertoe is een mededeling en een overhandiging van deze voorwaarden aangewezen, ten laatste op het ogenblik van de eerste uitreiking van gehuurd materiaal.
Kennisnameclausules en instemmingsclausules die omtrent de kennisname of de instemming een bewijsregeling in het leven roepen die onweerlegbaar is, zijn in strijd met
5 Het artikel 32.23. is strikt geformuleerd: vooral de vereiste dat de bedingen op onweerlegbare wijze de instemming van de consument moeten vaststellen, beperkt de draagwijdte van het artikel 32.23. van de
W.H.P.C. Toch bepleit de Commissie een ruime interpretatie van deze bepaling.
6 Zie punt A.1.
het artikel 32.23. van de W.H.P.C. Instemmingsclausules die op zichzelf of door gebrek aan informatie bij het sluiten van het contract bijzonder moeilijk weerlegbaar zijn voor de consument, kunnen vallen onder de algemene regel van artikel 31, § 1 in samenhang met het artikel 30 van de W.H.P.C., of nog, onder artikel 32.18 in samenhang met de artikelen 30 en 31, § 1, van de W.H.P.C.
2. Totstandkoming van de overeenkomst: Lidmaatschap vs. waarborg- redenen tot weigering
a) Teneinde de nodige waarborgen te hebben met betrekking tot de identiteit van de tegenpartij, werken videotheken doorgaans met een zogenaamde lidmaatschapsovereenkomst. De eventuele voorwaarden van het lidmaatschap dienen uiteraard ten laatste bij het sluiten van deze overeenkomst aan de consument te worden meegedeeld en door deze laatste te zijn aanvaard.
Enkel op basis van de in de overeenkomst specifiek bepaalde objectieve redenen, kan het lidmaatschap beëindigd worden. De Commissie merkt in dit opzicht op dat door de verhuurder ten aanzien van de huurder aangerekende bezwarende elementen tijdens het lidmaatschap, aan het lid in kwestie moeten meegedeeld worden.
De Commissie merkt op dat er in de contractuele voorwaarden ook sprake is van “weigering” om bepaalde redenen. Dat kan voor de “verkoper” van belang zijn om een totstandgekomen overeenkomst alsnog te stoppen wanneer de reden bestond op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst maar door de verkoper niet was ontdekt. De Commissie gaat nu niet in op de mogelijke verbintenisrechtelijke constructies, van kaderovereenkomst, van contractweigering in de eigenlijke zin of van weigering van verdere uitvoering, die hier kunnen worden onderzocht. Zij wijst op de plaats van de regeling van de onrechtmatige bedingen in de WHPC en op de mogelijkheid van de Minister, die zij nu van advies dient, om op te treden tegen het “hanteren” van onrechtmatige bedingen. In dat kader zijn weigeringsclausules die zouden meebrengen dat geen overeenkomst met de consument tot stand komt, ten volle te toetsen aan de regeling van de onrechtmatige bedingen.
De Commissie wijst er voorts op dat de verhuurder eveneens de Antidiscriminatiewet van
10 mei 20077 dient te respecteren: een contractweigering moet objectief en redelijkerwijze verantwoord kunnen worden.
b) Een andere mogelijkheid tot waarborg van naleving in het geval van een eenmalige verhuring bestaat in het opvragen van een geldelijke waarborg.
7 Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, B.S., 30 mei 2007
Bijvoorbeeld: In de contractuele voorwaarden vond de Commissie het volgende.
i) Voorbeelden die volgens de Commissie slechte regelingen zijn:
“ [U verklaart ermee akkoord te gaan…]dat de verhuurder een huurder steeds kan weigeren…
« Le bailleur se réserve le droit de refuser toute demande d’inscription, (notamment en considération du domicile du candidat preneur,…).»
ii) Positief voorbeeld :
“X kan steeds een huurder weigeren op basis van de volgende voorwaarden :
- leeftijd van 16 jaar niet bereikt voor andere huurgoederen;
- leeftijd van 18 jaar niet bereikt voor huurgoederen, die onder categorie “adult movie” thuishoren
- indien er een openstaande rekening (verlenging) dient betaald te worden
- indien persoon die wenst te huren géén identiteitskaart bij heeft
- indien persoon een niet geldig Belgisch identiteitsbewijs kan voorleggen.Xxxxx op dat moment kan enkel door een borgsom van …euro per film/…euro per game te betalen en voorleggen identiteitsbewijs.”
Aanbeveling nr. 2.
Een verhuurder kan het sluiten van de “lidmaatschapsovereenkomst” of de verdere uitvoering ervan niet weigeren zonder enige reden. Een dergelijke weigering is in strijd met het artikel 32.1. van de W.H.P.C. De weigering om een lidmaatschapsovereenkomst te sluiten of het weigeren om verdere uitvoering te geven kan wel worden aanvaard wanneer de redenen specifiek in de overeenkomst worden vermeld.
Bezwarende elementen – die een weigering objectief en redelijk kunnen verantwoorden - ten aanzien van de huurder tijdens de lidmaatschapsovereenkomst dienen aan het lid in kwestie medegedeeld te worden.
Xxxxxxxxx die niet aan deze eisen voldoen, komen neer op een vrijbrief voor eenzijdige ontbinding van de overeenkomst in de zin van het artikel 32. 9 van de W.H.P.C.
3. Risicoregeling bij teruggave
a. Uitreiking door de verhuurder en inontvangstname door de consument
De verhuurder is ertoe gehouden een video/DVD/game of een (audiovisuele) drager af te leveren die beantwoordt aan normale kwaliteitseisen.
Bedingen die ertoe strekken iedere mogelijke aansprakelijkheid van de verhuurder hieromtrent uit te sluiten of al te zeer in te perken, kunnen in strijd zijn met het artikel 32.11., respectievelijk het artikel 32.27. van de W.H.P.C. Combinaties van bedingen die tot gevolg hebben dat het onmogelijk is het bewijs te leveren dat de schade aan het gehuurde goed reeds vóór het gebruik door de huurder was ontstaan, zijn eveneens in strijd met de genoemde artikelen.
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de audiovisuele drager enerzijds, en de programmatuur en de inhoud (de video/DVD/game) anderzijds. Op de programmatuur en de inhoud heeft de huurder geen enkele mogelijkheid tot manipulatie. Aan de drager kan er door niet correct gebruik of manipulatie wél schade toegebracht worden.
Voorbeeld:
“Door inontvangstname erkent de huurder dat het gehuurde zich in perfecte staat bevindt.”
Als de consument geen mogelijkheid heeft de drager of het materiaal na te kijken of hem niet wordt gewezen op het bestaan van deze clausule, krijgt de verhuurder zonder meer de mogelijkheid om betwisting over de hoofdverbintenis van de verhuurder uit te sluiten. Het gaat dus om een exoneratiebeding in strijd met de artikelen 32.11. en 32.27. van de W.H.P.C.
Voorbeeld:
“De goede staat van het gehuurde goed werd door ons gecontroleerd voor het in huur geven ervan. Indien de huurder dit wenst, kan hij de goede staat van het gehuurde goed controleren bij de verhuurder, en dit gedurende 3 minuten.”
Dit laatste beding is enkel rechtmatig als men onder het ‘gehuurde goed’ een audiovisuele drager verstaat. Gaat het om een video/DVD/game zelf, of de programmatuur, dan is dit een exoneratiebeding in strijd met de artikelen 32.11. en
32.27. van de W.H.P.C.
b. Teruggave
* video/DVD/game
Zoals uit de toelichting door de vertegenwoordiger van de sector is gebleken, kan teruggave van de video/DVD/game enkel tijdens de openingsuren, doorgaans tot laat in de avond (tot 23u00 of 24u00). Om tegemoet te komen aan de wens van sommige klanten, is soms ook in de teruggave in een postbus voorzien. Over deze laatste hypothese is de Commissie uitdrukkelijk bevraagd door de Minister.
De Commissie stelt vast dat er zich sowieso geen noemenswaardig verschil in risicoregeling voordoet bij afgifte aan de balie tijdens de openingsuren, hetzij bij afgifte in een postbus.
Uit de mededeling van de vertegenwoordiger van de sector heeft de Commissie het volgende onthouden. Bij afgifte aan de balie wordt de doos waarin de teruggegeven video/DVD/game zich bevindt wél gescand, en wordt er vaak nagegaan of de inhoud overeenstemt met de titel. Maar er is geen omstandig onderzoek door de verhuurder. Om praktische, commerciële, reden is dat onmogelijk. Bij afgifte in de postbus kan een controle worden gedaan, maar die is ook beperkt.
Latere vaststelling, door latere controle of naar aanleiding van de wederuitreiking van het materiaal, is bij afgifte aan de balie thans niet echt goed mogelijk omdat de meeste videotheken geen archief houden van vroegere uitreikingen per klant. Ook bij afgifte in de postbus is die controle mogelijk maar is ze eveneens, zoals gezegd, beperkt.
Er wordt op dit ogenblik geen bewijs van ontvangst gegeven. Kennelijk komt vastgestelde schade alleen ter sprake ter gelegenheid van het weer uitreiken van ander materiaal (“de ene DVD binnenbrengen en een andere willen meenemen”).
In die omstandigheden gaat de consument ervan uit dat de zaak “in orde” is als de verhuurder de overeenkomst verder blijft uitvoeren, bijv. door de uitreiking van ander materiaal.
Niettemin is een clausule die de consument verantwoordelijk houdt na de teruggave, zonder ontvangstbewijs, en met een archivering van uitreikingen en teruggaven, precair voor de uitoefening van de rechten van de consument.
Bedingen die de volledige verantwoordelijkheid op de consument leggen voor iedere schade toegebracht aan de video/DVD/game, zonder regeling van het inroepen daarvan bij de teruggave of korte tijd later en zonder bewijsmiddelen die de consument kan krijgen van een behoorlijke teruggave zijn bijgevolg in strijd met de artikelen 32.11. en
32.27. van de W.H.P.C.
* audiovisuele drager
Teneinde eventuele schade aan de audiovisuele drager in gevolge niet correct gebruik of manipulatie door de huurder op een objectieve wijze vast te stellen, is het hier bovendien aangewezen om contractueel in een controle bij de restitutie van de drager te voorzien, of hoogstens binnen een zeer korte termijn ná restitutie.
Aanbeveling nr. 3
Wenst de verhuurder de consument aansprakelijk te houden voor schade die wordt vastgesteld nadat de zaak weer is teruggebracht bij de verhuurder dan dient een regeling in de overeenkomst te worden opgenomen en ook praktisch uitgewerkt. De enkele bepaling dat de consument aansprakelijk is zonder mogelijke bewijsmiddelen over tijdstip van teruggave en reeds gedane controle, is onrechtmatig. Als zulke aansprakelijkheid blijft, moet zij beperkt zijn in de tijd.
De verhuurder is ertoe gehouden een video/DVD/game af te leveren die overeenstemt met een normaal te verwachten gebruik en ieder beding dat ertoe strekt de aansprakelijkheid van de verhuurder hieromtrent te beperken of uit te sluiten, is in strijd met de artikelen 32.11. en/of 32.27. van de W.H.P.C.
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de programmatuur of de video/DVD/game en de audiovisuele drager. Aangezien de consument enkel op de drager enige manipulatiemogelijkheid heeft en er schade kan aan toebrengen door niet-correct gebruik, is enkel in die hypothese een controle van de kwaliteit nuttig.
4. Schadebedingen
Wat de schadebedingen betreft, merkt de Commissie vooral twee zaken op:
a. toepassing van “bijhuurtarieven” zonder beperking in de tijd
Doorgaans wordt bij niet-tijdige restitutie van het gehuurde goed bepaald dat de geldende tarieven, en vaker hogere zogenaamde “bijhuurtarieven”verschuldigd zijn tot op de datum van teruggave. Dit werd trouwens uitdrukkelijk aangegeven in de brief van de Minister aan de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen als zijnde een ‘probleempunt’. Dergelijke bedingen worden inderdaad soms zonder enige tijdsbeperking gestipuleerd, en in de brief van de Minister werd in dit opzicht terecht opgemerkt dat dit kan leiden tot een verschuldigd bedrag dat tot een honderdvoud van de oorspronkelijk verschuldigde som kan oplopen.
Na een onderzoek van de haar overgemaakte contracten, merkt de Commissie op dat de bijhuurtarieven in tweeërlei zin opgevat worden.
1. Ofwel beschouwen de verhuurders het bijhuurtarief als een stilzwijgende verlenging van het in huur genomen goed.
Bijvoorbeeld:
“De verlengingen zijn verschuldigd tot op de datum van teruggave.”
In dit geval gaat de verhuur verder maar op andere tarieven. Voor de verhuurder zijn die tarieven commercieel verantwoord omdat hij mogelijke andere kandidaten voor de huur van dit materiaal toezeggingen kan hebben gedaan over de beschikbaarheid ervan na de datum van afgesproken teruggave.
In dat geval is het evenwel aangewezen een maximumtermijn te voorzien zodat deze huur niet onbeperkt doorloopt en er een tijdstip vaststaat vanaf hetwelk het niet terugbrengen een contractuele wanprestatie wordt waarvoor dan op haar beurt een juiste regeling geldt.
Sommige leden van de Commissie zijn evenwel van mening dat de clausules die een huurverlenging, maar op andere tarieven, voorzien na het niet terugbrengen op het afgesproken tijdstip, moeten worden aangemerkt als schadebedingen en ook aan de regelen van de geldigheid van schadebedingen moeten worden getoetst.
2. Ofwel beschouwen de verhuurders het bijhuurtarief als een vergoeding voor het niet- tijdig restitueren van het gehuurde goed, en gaat het dus om een schadebeding.
In deze hypothese past de verhuurder gewoon de regel toe: de huur is aangegaan voor een bepaalde duur en bij het aflopen van die huurtijd eindigt de huur van rechtswege. Het uitblijven van teruggave van het gehuurde goed is dan een wanprestatie van de huurder. Om deze wanprestatie te sanctioneren, past de verhuurder de bijhuurtarieven toe. Bijgevolg maken de contractueel bepaalde bijhuurtarieven een forfaitaire vergoeding van de schade ten gevolge van de wanprestatie van de huurder uit.
Een dergelijk schadebeding, gestipuleerd zonder maximum of zonder enige beperking in de tijd, kan tot schadevergoedingsbedragen leiden die kennelijk niet in verhouding zijn aan het nadeel dat door de verkoper kan worden geleden, en is bijgevolg in strijd met het artikel 32.21. van de W.H.P.C.
Bijvoorbeeld:
“Bij te late terugbezorging door huurder, is huurder een forfaitaire schadevergoeding verschuldigd gelijk aan de dagverhuurprijs voor elke dag dat hij de zaken te laat retourneert, vermeerderd met …per titel en …per apparaat, of het equivalent in de nationale valuta.”
b. cumulatieve toepassing van verschillende schadebedingen
De schadebedingen bestaan doorgaans uit een combinatie van soms meerdere forfaitaire bedragen, daarbovenop specifieke opgesomde kosten (bijvoorbeeld vacatiekosten, een kilometervergoeding, het bijhuurtarief (het normale tarief dat blijft doorlopen in gevolge niet- tijdige restitutie).
Zoals uit het artikel 1226 van het Burgerlijk Wetboek blijkt, is er sprake van een strafbeding of een schadebeding wanneer men op voorhand de potentiële schade raamt die uit de niet-uitvoering van de overeenkomst zou kunnen voortvloeien. Hierbij kunnen bepaalde kosten gespecificeerd worden en andere kosten op forfaitaire basis geraamd worden.
Gelden schadebedingen cumulatief, dan dient vanuit een beoordeling van deze bedingen in hun globaliteit nagegaan te worden of ze betrekking hebben op onderscheiden vormen van schade.
Deze schadebedingen moeten vooreerst duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld (artikel 31, § 4, WHPC), en in één rubriek worden ondergebracht wanneer zij betrekking hebben op de schade uit eenzelfde wanprestatie.
Het is bovendien aan de verhuurder om in geval van twijfel aan te tonen dat de verschillende, cumulatief toegepaste schadeposten, betrekking hebben op onderscheiden vormen van schade en hun gezamenlijke toepassing niet tot een onredelijk hoge vergoeding leidt.
Zo lijkt de gezamenlijke toepassing van een forfaitair bedrag tot minnelijke invordering, en specifieke kostenposten die de buitengerechtelijke invordering tot voorwerp hebben, tot een kennelijke onevenredigheid te kunnen leiden.
Bijvoorbeeld:
“Art. h. De bijhuurtarieven zijn verschuldigd tot op de datum van teruggave.
Art. m. De aankoopprijs (incl. verhuur-auteursrecht) is verschuldigd bij verlies, diefstal, schade en onvolledig terugbrengen van de huurgoederen, vermeerderd met de eventuele bijhuur van max. 100% van de aankoopprijs;
Art. n. Bij niet/laattijdig terugbrengen, wordt het dossier na 30 dagen doorgegeven aan een door de verhuurder aangestelde: met behoud van het recht tot ophaling van het verhuurde materiaal op woon-/verblijfplaats volgens de fiche van het lid; daarvoor worden een extra vacatiekost van 62 euro, een kilometervergoeding van 0, 55 euro/km. te rekenen vanaf de huurplaats tot de woon/verblijfplaats, een forfaitaire schadevergoeding van 10.00 euro en de administratiekost van 35 euro aangerekend.”
Aanbeveling nr. 4.
4.1. Bijhuurtarieven worden door de verhuurders soms beschouwd als een stilzwijgende verlenging van huurcontract voor het gehuurde goed (dit is het geval wanneer zij het oorspronkelijk tarief behouden tijdens de extra huurtijd) en soms als een schadebeding voor niet-tijdige restitutie bij afloop van de duurtijd van het huurcontract.
In beide gevallen dient in een maximum(duur) worden voorzien.
Bij de clausules die dit als een stilzwijgende verlenging opvatten, moet een maximumtermijn worden bepaald zodat vast staat vanaf wanneer het niet terugbrengen een contractuele wanprestatie uitmaakt.
Bij de clausules die dit als een schadebeding wegens niet-restitutie opvatten, leidt het stipuleren van schadevergoedingsbedragen zonder beperking in de tijd tot een vaststelling van een schadevergoeding die mogelijk niet redelijkerwijze overeenstemt met de voorzienbare schade (in strijd met het artikel 32.21 van de W.H.PC.).
4.2. Gelden schadebedingen cumulatief, dan dient vanuit een beoordeling van deze bedingen in hun globaliteit nagegaan te worden of ze betrekking hebben op onderscheiden vormen van schade.
Deze schadebedingen moeten vooreerst duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld (artikel 31, § 4, WHPC), en in één rubriek worden ondergebracht wanneer zij betrekking hebben op de schade uit eenzelfde wanprestatie.
Het is bovendien aan de verhuurder om in geval van twijfel aan te tonen dat de verschillende, cumulatief toegepaste schadeposten, betrekking hebben op onderscheiden vormen van schade en hun gezamenlijke toepassing niet tot een onredelijk hoge vergoeding leidt.
5. Exoneratiebedingen
1. Uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid voor schade aan de huurder, derden, aan de afspeelapparatuur
De Commissie verwijst vooreerst naar het punt 3, waar geoordeeld werd dat bedingen die de volledige aansprakelijkheid voor iedere schade aan het gehuurde goed op de huurder leggen, zonder in de nodige waarborgen te voorzien dat het huurobject aan de normale verwachtingen inzake conformiteit zou voldoen en zonder dit tegensprekelijk te laten vaststellen, onrechtmatig worden bevonden in het licht van de artikelen 32.11. en 32.27. van de W.H.P.C..
Daarnaast figureren er bedingen of clausules tot uitsluiting of beperking van de schade toegebracht aan de huurder, derden, of aan de afspeelapparatuur van de huurder.
Deze bedingen zijn soms heel ruim geformuleerd. Ze zijn in strijd met artikel 32.11. als de verhuurder zich zo bevrijdt voor zijn opzet en grove schuld. Ze zijn in strijd met het artikel 32.22bis als daardoor iedere wettelijke aansprakelijkheid van de verkoper bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument ten gevolge van een doen of nalaten van deze verkoper wordt uitgesloten.
Hier dient weerom het onderscheid gemaakt te worden tussen de audiovisuele drager enerzijds, en de programmatuur en de inhoud (de video/DVD/game) anderzijds. Op de programmatuur en de inhoud heeft de huurder geen enkele mogelijkheid tot manipulatie. Aan de drager kan er door niet correct gebruik of manipulatie wél schade toegebracht worden.
Bijvoorbeeld:
“De verhuurder draagt geen enkele verantwoordelijkheid voor schade veroorzaakt aan de huurder of derden door het gebruik van het gehuurde"
“L’utilisation, la surveillance et le contrôle des supports incombent au loueur. La responsabilité du vidéoclub au titre du présent contrat est celui d’un bailleur. Il est donc expressément convenu que la responsabilité du vidéoclub ne pourra jamais être engagée en raison de dommage corporel, commercial, moral, mécanique ou autre, causé au loueur ou à des tiers, par les supports qui font l’objet du présent contrat. »
Buiten de hypothese van overlijden of lichamelijk letsel (artikel 32.22bis) is deze laatste clausule enkel onrechtmatig indien men onder “support” of drager ook de programmatuur en de video/DVD/game bedoelt (wat effectief het geval is in de geciteerde clausule).
2. Exoneratie ten aanzien van huur aan minderjarigen
Zoals uiteengezet in punt 2 (totstandkoming van de overeenkomst), werken de meeste videotheken doorgaans met lidmaatschapsovereenkomsten teneinde de nodige waarborgen te hebben met betrekking tot de identiteit van de huurder. Zoals bovendien aangegeven door de vertegenwoordiger van de sector, is deze lidkaart strikt persoonlijk.
Bij de huur van video’s aan minderjarigen dient de verhuurder er onder meer over te waken dat hij aan minderjarigen geen films (‘adult content’) verhuurt die hen niet ter beschikking mogen worden gesteld.
Bedingen die de stilzwijgende toestemming van de ouders bij verhuring aan minderjarigen stipuleren sluiten deze verificatieverplichting uit en zijn bijgevolg in strijd met het artikel 32.11. van de W.H.P.C.
Bijvoorbeeld :
“La location faite par un enfant mineur est supposée faite avec le consentement tacite des parents.”
Aanbeveling nr. 5 :
5.1. Wat de bedingen tot uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid voor schade aan de huurder, aan derden, of aan de afspeelapparatuur betreft merkt de Commissie het volgende op.
Deze bedingen zijn doorgaans heel ruim geformuleerd, en zijn dan in strijd met het artikel 32.11. als de verhuurder zich ook bevrijdt voor zijn opzet en grove schuld. Ze zijn in strijd met het artikel 32.22bis als daardoor iedere wettelijke aansprakelijkheid van de verkoper bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument ten gevolge van een doen of nalaten van deze verkoper wordt uitgesloten.
Aangezien de huurder geen enkele mogelijkheid tot manipulatie van de programmatuur of de video/DVD/game heeft, kan de verhuurder de aansprakelijkheid van de huurder niet uitsluiten voor iedere schade die tijdens het gebruik van het gehuurde goed eruit zou voortvloeien.
5.2. Bedingen die de stilzwijgende toestemming van de ouders bij verhuring aan minderjarigen stipuleren sluiten de verificatieverplichting van de verhuurder uit en zijn bijgevolg in strijd met het artikel 32.11. van de W.H.P.C.
6. Aanwijzing van bevoegde rechtbank
Veel van de onderzochte contractsvoorwaarden bevatten bedingen waarbij systematisch de rechtbank van de hoofdzetel van de groep waarvan de verhuurder deel uitmaakt bevoegd verklaard wordt.
Een dergelijk beding van “keuze van woonplaats” leidt er in veel gevallen toe dat een andere rechter dan deze aangewezen in artikel 624, 1°, 2°, en 4° van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd verklaard zou worden, wat in strijd is met het artikel 32.20. van de W.H.P.C.
Aanbeveling nr. 6:
Bedingen van “keuze van woonplaats” die er toe kunnen leiden dat een andere rechter dan deze aangewezen in artikel 624, 1°, 2°, en 4° van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd verklaard zou worden, zijn in strijd met het artikel 32.20. van de W.H.P.C.
Aanbevelingen van de Commissie
Aanbeveling nr. 1:
De informatieverplichting van de verkoper ten aanzien van de consument impliceert de behoorlijke en nuttige voorlichting omtrent de kenmerken van de aangeboden dienst, zijnde een verhuring van zeer korte duur, met de hieraan verbonden specifieke clausules (bijvoorbeeld de bijhuurtarieven).
De informatieverplichting impliceert eveneens dat de verkoper de consument uitdrukkelijk wijst op het bestaan en de inhoud van de toepasselijke voorwaarden van verhuring, en dat de consument ten laatste op het ogenblik van de contractssluiting effectief kennis kan nemen van deze voorwaarden.
Hiertoe is een mededeling en een overhandiging van deze voorwaarden aangewezen, ten laatste op het ogenblik van de eerste uitreiking van gehuurd materiaal.
Kennisnameclausules en instemmingsclausules die omtrent de kennisname of de instemming een bewijsregeling in het leven roepen die onweerlegbaar is, zijn in strijd met het artikel 32.23. van de W.H.P.C. Instemmingsclausules die op zichzelf of door gebrek aan informatie bij het sluiten van het contract bijzonder moeilijk weerlegbaar zijn voor de consument, kunnen vallen onder de algemene regel van artikel 31, § 1 in samenhang met het artikel 30 van de W.H.P.C., of nog, onder artikel 32.18 in samenhang met de artikelen 30 en 31, § 1, van de W.H.P.C.
Aanbeveling nr. 2.
Een verhuurder kan het sluiten van de “lidmaatschapsovereenkomst” of de verdere uitvoering ervan niet weigeren zonder enige reden. Een dergelijke weigering is in strijd met het artikel 32.1. van de W.H.P.C. De weigering om een lidmaatschapsovereenkomst te sluiten of het weigeren om verdere uitvoering te geven kan wel worden aanvaard wanneer de redenen specifiek in de overeenkomst worden vermeld.
Bezwarende elementen – die een weigering objectief en redelijk kunnen verantwoorden - ten aanzien van de huurder tijdens de lidmaatschapsovereenkomst dienen aan het lid in kwestie medegedeeld te worden.
Xxxxxxxxx die niet aan deze eisen voldoen, komen neer op een vrijbrief voor eenzijdige ontbinding van de overeenkomst in de zin van het artikel 32. 9 van de W.H.P.C.
Aanbeveling nr. 3
Wenst de verhuurder de consument aansprakelijk te houden voor schade die wordt vastgesteld nadat de zaak weer is teruggebracht bij de verhuurder dan dient een regeling in de overeenkomst te worden opgenomen en ook praktisch uitgewerkt. De enkele bepaling dat de consument aansprakelijk is zonder mogelijke bewijsmiddelen over tijdstip van teruggave en reeds gedane controle, is onrechtmatig. Als zulke aansprakelijkheid blijft, moet zij beperkt zijn in tijd.
De verhuurder is ertoe gehouden een video/DVD/game af te leveren die overeenstemt met een normaal te verwachten gebruik en ieder beding dat ertoe strekt de aansprakelijkheid van de verhuurder hieromtrent te beperken of uit te sluiten, is in strijd met de artikelen 32.11. en/of 32.27. van de W.H.P.C.
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de programmatuur of de video/DVD/game en de audiovisuele drager. Aangezien de consument enkel op de drager enige manipulatiemogelijkheid heeft en er schade kan aan toebrengen door niet-correct gebruik, is enkel in die hypothese een controle van de kwaliteit nuttig.
Aanbeveling nr. 4.
4.1. Bijhuurtarieven worden door de verhuurders soms beschouwd als een stilzwijgende verlenging van huurcontract voor het gehuurde goed (dit is het geval wanneer zij het oorspronkelijk tarief behouden tijdens de extra huurtijd) en soms als een schadebeding voor niet-tijdige restitutie bij afloop van de duurtijd van het huurcontract.
In beide gevallen dient in een maximum(duur) worden voorzien.
Bij de clausules die dit als een stilzwijgende verlenging opvatten, moet een maximumtermijn worden bepaald zodat vast staat vanaf wanneer het niet terugbrengen een contractuele wanprestatie uitmaakt.
Bij de clausules die dit als een schadebeding wegens niet-restitutie opvatten, leidt het stipuleren van schadevergoedingsbedragen zonder beperking in de tijd tot een vaststelling van een schadevergoeding die mogelijk niet redelijkerwijze overeenstemt met de voorzienbare schade (in strijd met het artikel 32.21 van de W.H.PC.).
4.2. Gelden schadebedingen cumulatief, dan dient vanuit een beoordeling van deze bedingen in hun globaliteit nagegaan te worden of ze betrekking hebben op onderscheiden vormen van schade.
Deze schadebedingen moeten vooreerst duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld (artikel 31, § 4, WHPC), en in één rubriek worden ondergebracht wanneer zij betrekking hebben op de schade uit eenzelfde wanprestatie.
Het is bovendien aan de verhuurder om in geval van twijfel aan te tonen dat de verschillende, cumulatief toegepaste schadeposten, betrekking hebben op onderscheiden
vormen van schade en hun gezamenlijke toepassing niet tot een onredelijk hoge vergoeding leidt.
Aanbeveling nr. 5 :
5.1. Wat de bedingen tot uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid voor schade aan de huurder, aan derden, of aan de afspeelapparatuur betreft merkt de Commissie het volgende op.
Deze bedingen zijn doorgaans heel ruim geformuleerd, en zijn dan in strijd met het artikel 32.11. als de verhuurder zich ook bevrijdt voor zijn opzet en grove schuld. Ze zijn in strijd met het artikel 32.22bis als daardoor iedere wettelijke aansprakelijkheid van de verkoper bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument ten gevolge van een doen of nalaten van deze verkoper wordt uitgesloten.
Aangezien de huurder geen enkele mogelijkheid tot manipulatie van de programmatuur of de video/DVD/game heeft, kan de verhuurder de aansprakelijkheid van de huurder niet uitsluiten voor iedere schade die tijdens het gebruik van het gehuurde goed eruit zou voortvloeien.
5.2. Bedingen die de stilzwijgende toestemming van de ouders bij verhuring aan minderjarigen stipuleren sluiten de verificatieverplichting van de verhuurder uit en zijn bijgevolg in strijd met het artikel 32.11. van de W.H.P.C.
Aanbeveling nr. 6:
Bedingen van “keuze van woonplaats” die er toe kunnen leiden dat een andere rechter dan deze aangewezen in artikel 624, 1°, 2°, en 4° van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd verklaard zou worden, zijn in strijd met het artikel 32.20. van de W.H.P.C.