Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ERIKS
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ERIKS
Inhoudsopgave Pagina
Artikel 1 | Definities | 2 |
Artikel 2 | Deelnemerschap | 5 |
Artikel 3 | Aanspraken | 6 |
Artikel 4 | Deelnemerstijd | 6 |
Artikel 5 | Pensioengrondslag | 7 |
Artikel 6a | Basispensioenregeling | 7 |
Artikel 6b | Pensioenrichtleeftijd | 8 |
Artikel 7 | Regeling partnerpensioen en wezenpensioen | 9 |
Artikel 8 | Koopkrachtvastheid | 12 |
Artikel 9 | Afkoop | 12 |
Artikel 10 | Waardeoverdracht | 15 |
Artikel 11 | Uitbetaling | 15 |
Artikel 12 | Verzekering | 15 |
Artikel 13 | Financiering | 16 |
Artikel 14 | Beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum | 17 |
Artikel 15 | Voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid | 17 |
Artikel 16 | Wijziging pensioenreglement | 19 |
Artikel 17 | Bijzonder partnerpensioen | 19 |
Artikel 18 | Verevening van ouderdomspensioen | 20 |
Artikel 19 | Algemene bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen | |
en ouderdomspensioen | 21 | |
Artikel 20 | Informatieverplichting van de stichting | 21 |
Artikel 21 | Onvoorziene gevallen | 23 |
Artikel 22 | Algemene bepalingen | 23 |
Artikel 23 | Overgangsbepalingen per 1 januari 2003 | 24 |
Artikel 24 | Overgangsbepalingen per 1 januari 2006 | 25 |
Artikel 25 | Overgangsbepaling per 1 januari 2008 | 25 |
Artikel 26 | Overgangsbepaling opbouwpercentage | 26 |
Artikel 27 | Overgangsbepaling Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 28 | Ingangsdatum | 27 |
Bijlagen: | 28 - 35 | |
Bijlage 1 | Bedragen en percentages | 28 |
Bijlage 2 | Flexibiliseringsmogelijkheden | 29 |
Bijlage 3 | Afkoop van pensioenaanspraken | 31 |
Bijlage 4 | Wijzigingen per 1 januari 2018 | 34 |
Artikel 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
de stichting | : | de Stichting Pensioenfonds ERIKS, gevestigd te Alkmaar; |
het bestuur | : | het bestuur van de stichting; |
de vennootschap / werkgever | : | de naamloze vennootschap ERIKS nv, gevestigd te Alkmaar en de door haar aangewezen gelieerde Nederlandse ondernemingen die door de stichting als zodanig zijn aanvaard. De vennootschap en de stichting houden een lijst bij van deze aangewezen en door de stichting aanvaarde gelieerde ondernemingen; |
de raad van bestuur | : | de raad van bestuur van de vennootschap; |
de werknemer | : | de persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van de vennootschap; |
de deelnemer | : | de werknemer of gewezen werknemer die overeenkomstig het pensioenreglement wordt aangemerkt als deelnemer van de pensioenregeling van de stichting; |
de gewezen deelnemer | : | degene die het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering heeft beëindigd en op grond van dat deelnemerschap nog reglementaire pensioenaanspraken jegens de stichting kan doen gelden; |
de pensioengerechtigde | : | de persoon voor wie op grond van een door de stichting uit te voeren pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan; |
de gepensioneerde | de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen uit hoofde van dit pensioenreglement is ingegaan; | |
de pensioendatum | : | de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer |
daadwerkelijk met pensioen gaat; | ||
de pensioenrichtleeftijd | : | de leeftijd waarop een (gewezen) deelnemer |
pensioengerechtigd wordt zoals bedoeld in artikel 6b van dit | ||
reglement; |
de pensioenrichtdatum | : | de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b bereikt; |
de fictieve pensioendatum | : | de eerste dag van de maand, waarin de overleden (gewezen) deelnemer de – in het overlijdensjaar geldende – pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b zou hebben bereikt; |
de partner | : | 1. x. xxxxxx, met wie de (gewezen) deelnemer vóór de pensioendatum een huwelijk is aangegaan; x. xxxxxx, met wie de (gewezen) deelnemer vóór de pensioendatum een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap is aangegaan. Hierbij worden dezelfde rechten toegekend als bij een huwelijk. 2. de bij de stichting aangemelde ongehuwde persoon die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer is, én aantoonbaar a. bij diens overlijden met hem samenwoont en al vóór de pensioendatum meer dan vijf jaar een gezamenlijke huishouding met hem voert; of b. met de (gewezen) deelnemer voorafgaand aan de pensioendatum een half jaar of langer een gezamenlijke huishouding voert én een notarieel verleden samenlevingscontract heeft gesloten. Per (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt slechts één persoon als partner aangemerkt. Dit is in principe de partner die bij de stichting als partner staat ingeschreven; |
de wees | : | het bij het overlijden van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde achterblijvend kind van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde dat jonger is dan 21 jaar. Onder kind wordt verstaan: |
1. het kind met wie de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde als ouder in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vóór de pensioendatum en op het moment van overlijden in familierechtelijke betrekking staat; |
2. elk ander kind dan in sub a bedoeld, waarvan wordt aangetoond, dat het ten tijde van het overlijden van de (gewezen) deelnemer c.q. pensioengerechtigde en reeds vóór de pensioendatum door de (gewezen) deelnemer x.x. xxxxxxxxxxxxxxxxxxx, als een eigen kind werd onderhouden; | ||
scheiding | : | beëindiging van de partnerrelatie door: 1. echtscheiding; 2. ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; 3. beëindiging van het bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap anders dan door het overlijden of het aangaan van een huwelijk van de (gewezen) deelnemer en/of zijn partner; 4. beëindiging van de gezamenlijke huishouding anders dan door het overlijden of het aangaan van een huwelijk van de (gewezen) deelnemer en/of zijn partner; |
het pensioengevend jaarsalaris | : | 12 maal het overeengekomen vaste bruto maandsalaris per 1 januari van ieder jaar, dan wel later bij aanvang van het dienstverband, vermeerderd met de vakantietoeslag en vaste toeslagen voor het werken in ploegen- of verschoven diensten dan wel bereikbaarheidsdiensten; |
de verzekeraar | : | de levensverzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen; |
parttimer | : | de werknemer waarvan de wekelijkse arbeidstijd minder uren bedraagt dan het aantal uren dat binnen de vennootschap is vastgesteld voor een fulltime dienstverband; |
parttime factor | : | de breuk waarvan de teller gelijk is aan het reële aantal werkuren per week van de parttimer en de noemer gelijk is aan het binnen de vennootschap vastgestelde aantal werk- uren per week voor een fulltime dienstverband; |
de dekkingsgraad | : | de nominale dekkingsgraad, zijnde de bezittingen van de stichting gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen berekend onder het Financieel toetsingskader vermenigvuldigd met 100%; |
de beleids- dekkingsgraad | : | de (voortschrijdende) gemiddelde dekkingsgraad over de 12 voorafgaande maanden; |
de pensioen- bestemmingsrekening | : | de rekening van de individuele gewezen deelnemer waarop spaarbedragen worden bijgehouden; |
consumentenprijsindex | : | de jaarlijks in het Statistisch Bulletin door het Centraal Bureau voor de Statistiek in september vastgestelde en gepubliceerde “Consumenten Prijs Index (CPI) totaal, alle huishoudens, afgeleid”, laatstelijk vóór 1 december gepubliceerd. |
CAO | : | Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Technische Groothandel; |
de pensioenovereenkomst | : | de overeenkomst tussen de werknemer en de vennootschap met betrekking tot het pensioen; |
de uitvoerings- overeenkomst | : | de overeenkomst tussen de vennootschap en de stichting over de uitvoering van de pensioenovereenkomst. |
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap is van toepassing voor iedere werknemer van de vennootschap, die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
2. Het bestuur informeert de deelnemer bij toetreding over de kenmerken van de pensioenregeling, waaronder de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de stichting en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
3. Het deelnemerschap vangt aan zodra de werknemer voldoet aan de in het eerste lid van dit artikel voor de toekenning van het deelnemerschap gestelde normen. De datum van aanvang van het deelnemerschap wordt op het pensioenoverzicht vermeld.
4. Het deelnemerschap eindigt;
a. door overlijden van de deelnemer;
b. bij beëindiging van het dienstverband van de deelnemer met de werkgever;
c. door ingang van het ouderdomspensioen.
Artikel 3 Aanspraken
1. De pensioenregeling wordt op grond van de Pensioenwet gekarakteriseerd als uitkeringsovereenkomst. Het betreft een voorwaardelijke middelloonregeling met een voorwaardelijke indexatie. De hoogte van het pensioen kan op grond van artikel 13 lid 4, 5 en 6 en artikel 16 lid 1 worden beperkt.
2. De deelnemer heeft recht op de volgende pensioenaanspraken:
a. Uit hoofde van de basispensioenregeling (artikel 6a): levenslang ouderdomspensioen;
b. Uit hoofde van de regeling partnerpensioen en wezenpensioen (artikel 7): levenslang partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen en wezenpensioen.
3. De aanspraken worden voor het eerst per de datum van aanvang van het deelnemerschap vastgesteld en vervolgens per de eerste januari van elk jaar overeenkomstig het hierna bepaalde.
4. Werknemers die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en een partner en/of kinderen hebben, worden uitsluitend voor het risico van overlijden als deelnemer beschouwd. De periode van deelnemerschap waarin de werknemer is verzekerd tegen het risico van overlijden, telt niet mee voor de periode van deelnemerschap noch bij de vaststelling van de pensioenaanspraken vanaf de 21 jarige leeftijd.
Artikel 4 Deelnemerstijd
A. Voor de basispensioenregeling
1. Onder deelnemerstijd wordt verstaan de periode vanaf het moment van indiensttreding, met inachtneming van artikel 2 lid 1, tot de pensioendatum. De deelnemerstijd wordt in volle maanden vastgesteld, waarbij een gedeelte van een maand normaal wordt afgerond. Bij de afronding wordt de 15e dag van de kalendermaand als grens in acht genomen (zie bijlage 1).
2. Voor de deelnemer die parttimer is, wordt vervolgens de deelnemerstijd omgerekend naar fulltime equivalenten door de deelnemerstijd met de parttime factor te vermenigvuldigen.
B. Voor de regeling partnerpensioen en wezenpensioen
1. Onder de fictieve deelnemerstijd wordt verstaan de periode vanaf de overlijdensdatum tot de eerste dag van de maand waarin de overleden deelnemer de – in het overlijdensjaar geldende – pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b zou hebben bereikt. De fictieve deelnemerstijd wordt in volle maanden vastgesteld, waarbij halve maanden worden afgerond conform het bepaalde in artikel 4 onder A lid 1.
2. Voor de overleden deelnemer die parttimer was, wordt vervolgens de fictieve deelnemerstijd omgerekend naar fulltime equivalenten door de fictieve deelnemerstijd met de parttime factor te vermenigvuldigen.
Artikel 5 Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend jaarsalaris verminderd met de franchise.
2. Het pensioengevend jaarsalaris wordt in iedere regeling volledig in aanmerking genomen. Voor parttimers wordt dit pensioengevend jaarsalaris herleid naar een pensioengevend jaarsalaris op fulltime basis. Hiertoe wordt het op parttime basis berekende pensioengevend jaarsalaris gedeeld door de parttime factor.
3. Het pensioengevend jaarsalaris op fulltime basis wordt vanaf 1 januari 2015 gemaximeerd op het bedrag zoals bedoeld in artikel 18ga Wet LB, eerste lid. Het voor het onderhavige kalenderjaar geldende maximum is opgenomen in het overzicht in bijlage 1.
4. De franchise zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast aan de hand van de algemene loonontwikkeling in de CAO in het voorgaande jaar. De voor het onderhavige kalenderjaar geldende franchise is opgenomen in bijlage 1.
Artikel 6a Basispensioenregeling
1. De basispensioenregeling verleent iedere deelnemer aanspraken op levenslang ouderdomspensioen.
2. Voor het onderhavige kalenderjaar geldt voor het ouderdomspensioen een opbouw van het percentage van de in dat jaar geldende pensioengrondslag, zoals opgenomen in bijlage 1. Het ouderdomspensioen is bij ingang gelijk aan de som van de jaarlijks verkregen aanspraken op ouderdomspensioen, vermeerderd met de eventuele toeslagen als bedoeld in artikel 8 van dit reglement en verminderd met eventuele kortingen zoals bedoeld in artikel 13 lid 6 van dit reglement. Op basis van artikel 13 lid 4 en 5 van dit reglement, kan de stichting bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van het opbouwpercentage.
3. De opbouw van ouderdomspensioen wordt (pro rata) gestaakt gedurende de periode dat ouderschapsverlof of verlof uit hoofde van de levensloopregeling wordt opgenomen.
4. Indien de pensioenrichtleeftijd op grond van artikel 6b lid 2 gedurende enig jaar wordt verhoogd, blijft het in dat jaar toegepaste opbouwpercentage ongewijzigd, tenzij het bestuur anderszins besluit.
5. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
6. Het ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan eerder ingaan dan de pensioenrichtdatum, mits de deelnemer geen uitkering ontvangt uit hoofde van een wettelijke regeling in verband met arbeidsongeschiktheid. De pensioendatum kan niet liggen vóór de leeftijd van 5 jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij deze keuzemogelijkheid wordt de aanspraak op ouderdomspensioen actuarieel herrekend op basis van de factoren zoals vastgelegd in bijlage 2. Het partnerpensioen wordt vastgesteld op 70% van het actuarieel verlaagde ouderdomspensioen. Indien de (gewezen) deelnemer een partner heeft, is voor deze vervroeging de toestemming vereist van die partner.
7. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer worden uitgesteld tot uiterlijk de datum waarop de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, lid 1 van de Algemene Ouderdomswet. Bij deze keuzemogelijkheid worden de pensioenuitkeringen actuarieel herrekend op basis van de factoren zoals vastgelegd in bijlage 2.
8. De factoren zoals bedoeld in lid 6 en 7 van dit artikel, worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze factoren zijn van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 2 en worden in principe voor een periode van 3 jaar vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden of wijziging van de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b) kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
Artikel 6b Pensioenrichtleeftijd
1. Met ingang van 1 januari 2018 is de pensioenrichtleeftijd 68 jaar.
Toename van de levensverwachting
2. Voor de (gewezen) deelnemers kan de geldende pensioenrichtleeftijd worden verhoogd, indien en voor zover:
a. wet- en regelgeving hiertoe dwingt; of
b. sociale partners een verhoogde pensioenrichtleeftijd overeen komen.
De verhoging zal plaatsvinden voor alle deelnemers en gewezen deelnemers die de pensioenrichtleeftijd op het moment van inwerkingtreding van de verhoogde pensioenrichtleeftijd nog niet hebben bereikt en wordt toegepast per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het bestuur mededeling heeft gedaan van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd.
Actuariële herrekening bij verhoging pensioenrichtleeftijd
3. Indien sprake is van een verhoging van de pensioenrichtleeftijd op grond van dit artikel, worden alle opgebouwde aanspraken van de (gewezen) deelnemer actuarieel herrekend, indien en voor zover (fiscale) wet- en regelgeving zich hier niet tegen verzet.
4. Indien sprake is van actuariële herrekening van de opgebouwde aanspraken dan zal deze herrekening collectief actuarieel neutraal plaatsvinden, inclusief de (nadien) hierover toegekende toeslagen en/of kortingen. De factor waarmee de herrekening plaatsvindt, is opgenomen in bijlage 1.
Artikel 7 Regeling partnerpensioen en wezenpensioen
1. De regeling partnerpensioen en wezenpensioen verleent iedere deelnemer aanspraken op partner- en/of wezenpensioen.
Levenslang en tijdelijk partnerpensioen
2. Bij overlijden van de gepensioneerde bedraagt het jaarlijkse levenslange partnerpensioen 70% van het laatstelijk uitgekeerde ouderdomspensioen.
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer (vóór de pensioendatum) bedraagt het jaarlijkse levenslange partnerpensioen 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen.
4. Bij overlijden van de deelnemer (vóór de pensioendatum) bedraagt het jaarlijkse levenslange partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag.
De uitkering uit hoofde van het levenslange partnerpensioen wordt beperkt tot 70%
van het opgebouwde ouderdomspensioen indien de deelnemer overlijdt binnen één jaar nadat de deelnemer en de partner met elkaar getrouwd zijn, een geregistreerd partnerschap hebben gesloten of een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten én het overlijden binnen één jaar daarna redelijkerwijs te verwachten was.
5. De uitkering van het levenslang partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op de overlijdensdatum van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het overlijden van de partner valt.
6. Op de uitkering van het levenslang partnerpensioen wordt de uitkering van bijzonder partnerpensioen (artikel 17) in mindering gebracht. Indien een gewezen partner met recht op bijzonder partnerpensioen is overleden voordat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden, vindt een vermindering niet plaats.
7. Bij overlijden van de deelnemer (vóór de pensioendatum) ontvangt de partner een tijdelijke uitkering ter grootte van 5% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag. Dit bedrag wordt verhoogd met een vast bedrag vermenigvuldigd met de parttime factor. Het vaste bedrag is opgenomen in bijlage 1 en wordt jaarlijks per 1 januari herzien overeenkomstig de jaarlijkse nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet inclusief vakantietoeslag en exclusief tegemoetkoming Anw.
De tijdelijke uitkering is nihil, indien de deelnemer overlijdt binnen één jaar nadat de deelnemer en de partner met elkaar getrouwd zijn, een geregistreerd partnerschap hebben gesloten of een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten en het overlijden binnen één jaar redelijkerwijs te verwachten was.
8. De uitkering van het tijdelijke partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de overlijdensdatum van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot de maand waarin de partner de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtleeftijd bereikt, dan wel tot het einde van de maand waarin de eerdere overlijdensdatum van de partner valt.
9. Het levenslange en tijdelijke partnerpensioen wordt gereduceerd met 2,5% voor elk jaar dat de partner meer dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Wezenpensioen
10. Bij overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt de uitkering uit hoofde van het wezenpensioen 14% van het opgebouwde dan wel uitgekeerde ouderdomspensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt de uitkering uit hoofde van het wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld.
11. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de overlijdensdatum van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt, dan wel tot het einde van de maand waarin de eerdere overlijdensdatum van de wees valt.
Uitruil partnerpensioen in een hoger ouderdomspensioen
12. Een (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om op de pensioendatum het opgebouwde levenslange partnerpensioen (gedeeltelijk) uit te ruilen tegen een hoger ouderdomspensioen. De geldende uitruilfactor is opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement. Bij de vaststelling van de uitruilfactor is voldaan aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het door uitruil te verkrijgen ouderdomspensioen ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van het uit te ruilen partnerpensioen. De factoren zijn van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 2 en worden in principe voor een periode van 3 jaar vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden), kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
13. Het bijzonder partnerpensioen van gewezen partners als bedoeld in artikel 17, kan niet voor uitruil worden aangewend.
14. Een verzoek tot uitruil van het partnerpensioen dient door de (gewezen) deelnemer en diens partner ten minste één maand voor de pensioendatum schriftelijk bij de stichting te worden ingediend en door beide te zijn ondertekend. De handtekeningen dienen door een notaris of bij de gemeente te zijn bekrachtigd dan wel onder een toeziend oog van een door de stichting aangewezen medewerker van de vennootschap te zijn geplaatst. Bij het indienen van het hiervoor genoemde verzoek, dient een kopie van een geldig legitimatiebewijs van de partner te worden overlegd.
Artikel 8 Koopkrachtvastheid
1. Het bestuur zal indien en voor zover de middelen van de stichting dit toelaten, streven naar koopkrachtvastheid, wat inhoudt dat op 1 januari van enig jaar:
a. op de pensioenrechten en pensioenaanspraken uit de basispensioenregeling en de regeling partnerpensioen en wezenpensioen toeslagen kunnen worden gegeven;
b. de pensioengrondslag van de wegens arbeidsongeschiktheid ontslagen werknemer kan worden verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de procentuele toeslag op de ingegane pensioenen.
2. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de procentuele ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3. Het bestuur kan ook besluiten om de in lid 2 genoemde toeslag gedeeltelijk toe te kennen. De beleidsdekkingsgraad zal hierbij als leidraad fungeren. Toeslagverlening kan alleen plaatsvinden indien de beleidsdekkingsgraad ten minste 110% bedraagt. Er wordt niet meer toeslag toegekend dan naar verwachting in de toekomst gerealiseerd kan worden. Dat wil zeggen dat het vermogen zodanig dient te zijn dat de te geven toeslag jaarlijks, gedurende de hele toekomst, gegeven kan worden.
4. Het bestuur kan naast de jaarlijkse toeslag besluiten tot het toekennen van inhaalindexatie over voorgaande jaren. Inhaalindexatie kan uitsluitend plaatsvinden indien dit geen gevolgen heeft voor de reguliere toeslagverlening, de beleidsdekkingsgraad ten minste gelijk blijft aan de vereiste dekkingsgraad en maximaal 1/10 van het vermogensoverschot hiertoe wordt aangewend.
5. De uit dit artikel voortvloeiende toeslagen zullen steeds direct worden gefinancierd.
Artikel 9 Afkoop
1. Pensioenrechten en pensioenaanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in gevallen voorzien in de Pensioenwet.
2. De stichting heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum minder zal bedragen dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap heeft gemeld dat een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Een bijbehorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht.
3. Indien de pensioenrichtleeftijd minder dan twee jaar van het moment van beëindiging van het deelnemerschap ligt, heeft de pensioenuitvoerder het recht om op de pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1.
4. Indien de stichting van de in het tweede lid respectievelijk derde lid genoemde afkoopmogelijkheid gebruik maakt, informeert de stichting de betrokkene binnen zes maanden na afloop van de termijn van twee jaar, respectievelijk binnen zes maanden na de pensioendatum. De stichting gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen de hiervoor bedoelde termijn van zes maanden.
5. De stichting kan na de pensioendatum dan wel na twee jaar en zes maanden na beëindiging van het deelnemerschap met instemming van de gepensioneerde respectievelijk de gewezen deelnemer pensioenaanspraken afkopen, indien de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1.
6. De stichting heeft het recht om een recht op partnerpensioen of het wezenpensioen bij ingang af te kopen, indien de uitkering op de ingangsdatum minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Als de stichting gebruik maakt van dit recht informeert de stichting de partner hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de partner en/of de wees binnen deze termijn. Ook na zes maanden na de ingangsdatum kan de stichting besluiten tot afkoop, mits de partner daarmee instemt en het partner- of wezenpensioen per
1 januari van het betreffende jaar minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1.
7. De stichting heeft het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen bij scheiding af te kopen, indien de uitkering op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Indien de stichting gebruik maakt van dit recht informeert de stichting de gewezen partner hierover binnen zes maanden na melding van de scheiding en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner binnen deze termijn. Ook na zes maanden na de melding van de scheiding kan het bijzonder partnerpensioen worden afgekocht, mits de gewezen partner daarmee instemt en het bijzonder partnerpensioen per 1 januari van het betreffende jaar minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1.
8. De afkoopbedragen als bedoeld in de voorgaande leden worden jaarlijks herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 66 lid 8 Pensioenwet.
9. De afkoopwaarde wordt ter beschikking gesteld aan de rechthebbende conform de Pensioenwet. Indien het ouderdomspensioen en de bijbehorende aanspraken worden afgekocht, wordt de volledige afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer of gepensioneerde te beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde van het bijbehorende bijzonder partnerpensioen welke ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
10. De stichting stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 66 lid 9 Pensioenwet een afkoopvoet vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopvoet is van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 3 en wordt in principe voor een periode van 3 jaar opnieuw vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden of wijziging van de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b) kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van de afkoopvoet.
11. Indien de stichting door toepassing van dit artikel wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, en het moment waarop de stichting wil afkopen ligt voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de gewezen deelnemer het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De stichting koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat.
Artikel 10 Waardeoverdracht
1. Indien een (nieuwe) deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan, zal de stichting de ontvangen overdrachtswaarde aanwenden ter verwerving van pensioenaanspraken conform dit pensioenreglement, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 Pensioenwet en het bepaalde in artikel 18 tot en met 28 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2. De door de stichting in verband met waardeoverdracht verkregen koopsom zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt aangewend voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen in de verhouding 100:70:14. Vervolgens worden de verkregen aanspraken behandeld alsof zij in deze pensioenregeling zelf zijn opgebouwd.
3. Gewezen deelnemers kunnen de overdrachtswaarde van hun pensioenaanspraken overdragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever, een en ander met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet. en
4. De stichting werkt mee aan alle overige verplichtingen tot waardeoverdracht conform de Pensioenwet. Indien de stichting een bevoegdheid tot waardeoverdracht heeft, zal het bestuur per specifieke situatie een besluit nemen of al dan niet wordt meegewerkt aan de verzochte waardeoverdracht. Hierbij worden de belangen van de overige aanspraakgerechtigden en de stichting zelf evenwichtig afgewogen.
Artikel 11 Uitbetaling
De pensioenen worden door de stichting in maandelijkse termijnen bij nabetaling uitgekeerd, onder inhouding van de verschuldigde belasting(en) en/of premies waar dit ingevolge enig wettelijk voorschrift verplicht is.
Artikel 12 Verzekering
1. Ter dekking van de uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen kan de stichting verzekeringen sluiten bij een verzekeraar, waarbij de stichting als bevoordeelde wordt aangewezen.
Op de verzekeringen zijn de bepalingen ingevolge de Pensioenwet van toepassing.
2. De polisvoorwaarden van de in dit artikel bedoelde verzekeringen zijn op verzoek van de belanghebbende ter inzage beschikbaar.
Artikel 13 Financiering
1. De financiering van de aanspraken uit de basispensioenregeling en de regeling partnerpensioen en wezenpensioen vindt plaats door middel van een (gedempte) kostendekkende premie. In de uitvoeringsovereenkomst is bepaald dat de werkgever jaarlijks een vaste premie van 13% van de som van de pensioengevende jaarsalarissen in dat jaar vermeerderd met 5% van de som van de pensioengrondslagen van de deelnemers in dat jaar, aan de stichting zal betalen. De deelnemersbijdrage wordt maandelijks door de werkgever op het bruto salaris van de betrokken deelnemer ingehouden. De hoogte van de totale bijdrage wordt niet aangepast in verband met de financiële positie van de stichting.
2. De aan verstreken deelnemersjaren toe te rekenen pensioenaanspraken zijn steeds volledig gefinancierd. Het tijdelijke partnerpensioen, de risicodekking voor overlijden vóór de 21-jarige leeftijd en het aan toekomstige deelnemersjaren toe te rekenen levenslange partnerpensioen en wezenpensioen, worden gedekt tegen betaling van éénjarige risicopremies die onderdeel uitmaken van de vaste premie als bedoeld in lid 1.
3. De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
Verlaging opbouwpercentage – gesplitste kortingsregeling
4. De in enig jaar volgens het pensioenreglement toe te kennen pensioenaanspraken kunnen niet uitgaan boven die welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop beschikbaar gestelde premie, eventueel vermeerderd met door de stichting, gehoord de actuaris, beschikbaar gestelde algemene middelen.
5. Indien de bijdragen als bedoeld in lid 1 van dit artikel alsmede de overige in dat jaar beschikbaar komende middelen niet voldoende zijn om de regelingen die in dit reglement zijn vastgelegd ten uitvoer te brengen, dan worden de op te bouwen aanspraken binnen de regeling voor dat jaar neerwaarts bijgesteld, zodanig dat de totaal voor dat jaar beschikbare middelen toereikend zijn. Het pensioenreglement wordt hierop aangepast.
Korting pensioenaanspraken en -rechten
6. Indien blijkt, of te verwachten is, dat de stichting op grond van de beschikbare middelen niet aan al haar (toekomstige) verplichtingen zal kunnen voldoen, kan het bestuur, met in achtneming van artikel 134 Pensioenwet, besluiten tot verlaging van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, tenzij op andere wijze in de benodigde middelen wordt voorzien.
Artikel 14 Beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum
Indien het dienstverband van de werknemer eindigt, anders dan ten gevolge van overlijden of arbeidsongeschiktheid, en uit hoofde daarvan het deelnemerschap aan de regelingen omschreven in het onderhavige reglement wordt beëindigd, verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op:
a. de in de basispensioenregeling opgebouwde ouderdomspensioen; en
b. de in de regeling partnerpensioen en wezenpensioen opgebouwde rechten op levenslang partnerpensioen en wezenpensioen.
Bij beëindiging van het deelnemerschap ontstaat geen recht op een premievrije aanspraak op:
c. een tijdelijk partnerpensioen; en
d. een partner- en/of wezenpensioen. indien de deelnemer de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
Artikel 15 Voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
1. Indien de deelnemer arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en een uitkering krachtens de WAO of de WIA ontvangt en deelnemer is geworden voorafgaand aan de 1e ziektedag, heeft de deelnemer recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw voor het gedeelte dat de deelnemer arbeidsongeschikt is. De vennootschap en de deelnemer zijn voor dit gedeelte geen premie verschuldigd zoals bedoeld in artikel 13. Voor het arbeidsgeschikte deel vindt de pensioenopbouw plaats conform het overige in dit reglement en is naar rato premie verschuldigd, voor zover tussen de deelnemer en de werkgever nog een arbeidsovereenkomst van toepassing is. Indien voor het arbeidsgeschikte deel niet langer een arbeidsovereenkomst van toepassing is, is artikel 14 van overeenkomstige toepassing.
De maximale pensioenbouw is gelijk aan wat de deelnemer in een voltijdsfunctie had kunnen opbouwen.
2. Bij premievrije voortzetting worden de jaren van arbeidsongeschiktheid beschouwd als deelnemerstijd in de zin van artikel 4 van dit reglement en wordt de pensioenopbouw voortgezet op basis van de in de volgende tabel opgenomen percentages:
Indien de mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt: | wordt bij uitkering krachtens de WAO voortgezet voor: | en bij uitkering krachtens de wet WIA voortgezet voor: |
80% of meer 65%-80% 55%-65% 45%-55% 35%-45% 25%-35% 15%-25% | 100% 50% 50% 50% 50% 0% 0% | 100% 72,5% 60% 50% 40% 0% 0% |
3. Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de mate van premievrije voorzetting conform het bepaalde in lid 2 van dit artikel aangepast, voor zover sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Indien na beëindiging van de arbeidsovereenkomst de mate van arbeidsongeschiktheid stijgt, vindt geen verhoging van de premievrije voorzetting conform dit reglement plaats. Indien na beëindiging van de arbeidsovereenkomst de mate van arbeidsongeschiktheid daalt, wordt de mate van premievrije voortzetting conform het bepaalde in lid 2 van dit artikel aangepast.
4. Gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid wordt de pensioengrondslag op dezelfde wijze aangepast als de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen als omschreven in artikel 8 van dit reglement. Uitgangspunt is de pensioengrondslag van de deelnemer op het tijdstip waarop de uitkering krachtens de WAO of de WIA aanvangt.
5. Ten aanzien van het tijdstip van aanvang en beëindiging alsmede de mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in lid 1 van dit artikel, worden de beslissingen van de instelling die belast is met de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidswetgeving gevolgd.
6. Het reglement zoals dit geldt op datum waarop de deelnemer arbeidsongeschikt wordt, inclusief alle wijzigingen van dat reglement nadien, is van toepassing op de premievrije voorzetting.
Artikel 16 Wijziging pensioenreglement
1. Op voorstel van de vennootschap, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst, kunnen wijzigingen in de pensioenovereenkomst in dit reglement worden vastgelegd. Het bestuur is daarnaast zelfstandig bevoegd tot het aanpassen van dit reglement, indien en voor zover deze aanpassing de pensioenovereenkomst niet wijzigt. Alle wijzigingen vinden plaats volgens de in de statuten van de stichting vastgelegde procedure. In geval van wijziging van dit reglement worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde aanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134 Pensioenwet.
2. Indien bij of ingevolge wettelijke bepalingen regelen worden gesteld, waarvan afwijking niet is geoorloofd, wordt het pensioenreglement door het bestuur zo nodig hierop aangepast, tenzij deze wettelijke bepalingen de pensioenovereenkomst aantasten. In dat geval dient de vennootschap eerst in overleg met het daarvoor bestemde gremium de pensioenovereenkomst te wijzigen. Het pensioenreglement wordt conform de in de statuten van de stichting vastgelegde procedure aangepast.
Artikel 17 Bijzonder partnerpensioen
1. In geval van scheiding ontstaat voor de gewezen partner een recht op bijzonder partnerpensioen onder aftrek van een eventueel al eerder toegekend bijzonder partnerpensioen. Indien de eerdere gewezen partner reeds is overleden of overlijdt vóórdat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, vindt de vermindering niet plaats c.q. wordt de vermindering ongedaan gemaakt.
2. De gewezen partner krijgt een zodanige aanspraak op een premievrij levenslang partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van scheiding de deelneming zou zijn beëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Indien de scheiding plaatsvindt na de beëindiging van het deelnemerschap van de werknemer dan wel op of na de pensioendatum van de gepensioneerde, verkrijgt de gewezen partner een zodanige aanspraak op een premievrij levenslang partnerpensioen als de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij het eindigen van die deelneming dan wel op de pensioendatum. De stichting verstrekt aan de gewezen partner van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een bewijs van diens aanspraak.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. De stichting kan in een dergelijk geval een afwijkende premie en/of afwijkende voorwaarden vaststellen.
De eventuele extra premie wordt door de stichting in rekening gebracht aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Artikel 18 Verevening van ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van een geregistreerd partnerschap, heeft de (gewezen) echtgenoot of partner overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op pensioenverevening. Het recht op pensioenverevening bestaat voor zover de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde tussen de huwelijkssluiting respectievelijk de aanvang van het geregistreerd partnerschap en de datum van de scheiding ouderdomspensioen en/of een saldo op de pensioenbestemmingsrekening heeft opgebouwd. Tegenover de stichting ontstaat alleen een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen pensioentermijnen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, als de scheiding binnen een termijn van twee jaar na de scheiding bij de stichting is gemeld.
De melding dient daarbij te hebben plaatsgevonden door het indienen van een volledig ingevuld meldingsformulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing, indien de gewezen partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap dan wel bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De huwelijkse voorwaarden of de voorwaarden van geregistreerd partnerschap zijn respectievelijk de overeenkomst is slechts geldig indien hieraan een verklaring van de stichting is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. De stichting kan in een dergelijk geval een afwijkende premie en/of afwijkende voorwaarden vaststellen. De kosten van verevening en de eventuele extra premie wordt door de stichting in gelijke delen in rekening gebracht aan de beide gewezen partners.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op ongehuwd samenwonende partners die in een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst dan wel in een overeenkomst met het oog op de beëindiging van de samenleving hebben verklaard uitvoering aan de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding te willen geven.
Artikel 19 Algemene bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen en ouderdomspensioen
1. De aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen kan zonder toestemming van de daartoe volgens dit pensioenreglement gerechtigde niet bij overeenkomst tussen diens echteno(o)t(e) of geregistreerde partner en de stichting of de vennootschap worden verminderd.
2. De aanspraak op ouderdomspensioen of het saldo van de pensioenbestemmings- rekening van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen enerzijds de (gewezen) deelnemer en anderzijds de stichting of de vennootschap worden verminderd, tenzij het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is uitgesloten door de echtgenoten of geregistreerde partners.
Artikel 20 Informatieverplichting van de stichting Artikel 20a Informatie aan de deelnemers
1. De stichting verstrekt binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken informatie over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen. De deelnemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de stichting en de mogelijkheid om het pensioenregister te raadplegen.
2. De stichting verstrekt jaarlijks in de vorm van een Uniform Pensioenoverzicht de volgende informatie;
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet;
d. een opgave van de aan het kalenderjaar toe te schrijven aangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.127 Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
3. De stichting verstrekt bij einde van het deelnemerschap de volgende informatie:
a. een opgave van de opgebouwde aanspraken;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. voor de deelnemer specifieke informatie in verband met de beëindiging van het deelnemerschap;
d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de stichting; en
e. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
4. Onverminderd het bepaalde in lid 3 verstrekt het bestuur op verzoek aan de deelnemer binnen drie maanden de informatie zoals bedoeld in artikel 20e.
Artikel 20b Informatie aan gewezen deelnemers
1. De stichting verstrekt de gewezen deelnemer ten minste eenmaal in de vijf jaar een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, informatie over de toeslagverlening en informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
2. Binnen drie maanden na wijziging van het toeslagbeleid informeert de stichting de gewezen deelnemer over deze wijziging.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en lid 2 verstrekt het bestuur op verzoek aan de deelnemer binnen drie maanden de informatie zoals bedoeld in artikel 20e.
Artikel 20c Informatie aan pensioengerechtigden
1. De stichting verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt bij pensioeningang een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen, alsmede informatie over het verlenen van toeslagen, informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet en overige informatie die in het kader van de pensioeningang van belang is.
2. De stichting verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks een opgave van het pensioenrecht, de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen, informatie over toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
3. Binnen drie maanden na wijziging van het toeslagbeleid informeert de stichting de pensioengerechtigde over deze wijziging.
Artikel 20d Informatie aan gewezen partners
De stichting verstrekt de gewezen partner bij scheiding een opgave van het bijzonder partnerpensioen, alsmede informatie over de toeslagverlening, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet en overige informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is. Vervolgens verstrekt de stichting tenminste één keer in de vijf jaar een opgave van het bijzonder partnerpensioen, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet. Indien het toeslagbeleid wijzigt, informeert de stichting de gewezen partner hierover binnen drie maanden.
Artikel 20e Informatie op verzoek
De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers op verzoek een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken, de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, informatie over het functioneren van de stichting en de consequenties van uitruil van pensioenaanspraken.
Een en ander overeenkomstig artikel 46 Pensioenwet en artikel 10 Besluit uitvoering Pensioenwet. De stichting kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten.
Artikel 21 Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van de stichting in de geest van de bepalingen van dit reglement en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.
Artikel 22 Algemene bepalingen
1. Beslag op pensioen is mogelijk voor zover dat voortvloeit uit toepassing van de uniforme regeling voor beslag vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 475b en verder.
2. De deelnemer is verplicht op verzoek binnen een maand aan de stichting al die gegevens te verstrekken welke noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de regelingen, vastgelegd in het pensioenreglement.
3. Indien bij enig geneeskundig onderzoek is gebleken, dat de betrokken werknemer/deelnemer geen normale invaliditeits- en sterftekans heeft, zal de stichting in overleg met de vennootschap en die werknemer/deelnemer bezien of en op welke wijze voor betrokkene een bijzondere regeling zal kunnen worden getroffen. Indien tot een bijzondere regeling ten behoeve van de werknemer/deelnemer wordt besloten, zal dit schriftelijk ter kennis van betrokkene worden gebracht onder toevoeging van een schriftelijke uiteenzetting met betrekking tot de voor de werknemer/deelnemer getroffen bijzondere regeling. Een geneeskundig onderzoek als bedoeld in dit lid vindt uitsluitend plaats indien de Wet op de medische keuringen dit toestaat.
4. De pensioengerechtigden dan wel de partners van de overleden (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden die woonachtig zijn in het buitenland, dienen jaarlijks per 1 januari aan de stichting van hun in leven zijn blijk te geven door middel van het verstrekken van een attestatie de vita.
Artikel 23 Overgangsbepalingen per 1 januari 2003
1. De per 1 januari 2003 ingevoerde pensioenregelingen zijn eveneens van toepassing op alle deelnemers die reeds voor die datum deelnamen aan de toen geldende pensioenregeling.
2. Voor de deelnemers per 31 december 2002 worden de aanspraken uit de basispensioenregeling over de diensttijd tot en met 2002 bepaald en ingebracht in de vanaf 1 januari 2003 geldende regeling. De aanspraken over de diensttijd tot en met 2002 worden bepaald door de in uitzicht gestelde pensioenaanspraak op ouderdomspensioen in 2002 te vermenigvuldigen met een breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan het aantal deelnemersjaren (in fulltime equivalenten) gelegen tussen
– de eerste van de maand waarin de 40-jarige leeftijd is bereikt dan wel de latere aanvang van het deelnemerschap, en
– 31 december 2002.
De noemer van de breuk is gelijk aan het totaal aantal te bereiken deelnemersjaren (in fulltime equivalenten) bij voortzetting van het dienstverband tot de pensioendatum. De aanspraak op levenslang partnerpensioen uit de basispensioenregeling over de diensttijd tot en met 31 december 2002 bedraagt 66 2/3% van het levenslang ouderdomspensioen uit de basispensioenregeling over de diensttijd tot en met
31 december 2002.
Op de pensioendatum kan het partnerpensioen worden uitgeruild tegen een hoger ouderdomspensioen als omschreven in artikel 7 lid 12.
3. De aanspraken uit de basispensioenregeling over de diensttijd tot en met
31 december 2002 worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 lid 1 jaarlijks aangepast.
4. Voor degenen die per 1 januari 2003, bij de invoering van de nieuwe regeling, aanspraken kunnen ontlenen aan de voor die datum geldende regeling, doch geen deelnemer meer waren aan die regeling als gevolg van pensionering, arbeidsonge- schiktheid of uitdiensttreding blijft de oude regeling van toepassing.
Artikel 24 Overgangsbepalingen per 1 januari 2006
1. Voor degenen die per 1 januari 2006, bij de invoering van de nieuwe regeling, aanspraken kunnen ontlenen aan de voor die datum geldende regeling, doch geen deelnemer meer waren aan die regeling als gevolg van pensionering of uitdiensttreding blijft de oude regeling van vóór 1 januari 2006 van toepassing met dien verstande dat artikel 8 van dit reglement zal worden gevolgd met betrekking tot het streven naar waardevastheid.
2. Voor de deelnemers aan de vóór 1 januari 2006 bestaande pensioenregeling, niet zijnde degenen zoals benoemd in lid 1, wordt over het over de achterliggende jaren opgebouwde saldo op de pensioenbestemmingsrekening omgezet in aanspraken. Per 1 januari 2006 worden deze aanspraken vastgesteld op basis van het dan aanwezige saldo op de pensioenbestemmingsrekening. Deze aanspraken op levenslang ouderdomspensioen, levenslang en tijdelijk partnerpensioen worden vastgesteld op de eigen beheer grondslagen van de stichting. Het saldo bij omzetting zal ten minste gelijk zijn aan de som van de met 4% per jaar opgerente, ingelegde gelden.
3. Voor zittend personeel, in dienst op 31 december 2005, wordt het niveau van het partnerpensioen en van het wezenpensioen in de oude regeling van vóór
1 januari 2006 gegarandeerd. Het gegarandeerde partner- en wezenpensioen is op risicobasis verzekerd. Bij beëindiging van het dienstverband vóór de pensioendatum komt deze garantie derhalve te vervallen.
4. In afwijking van artikel 2 lid 4 sub b wordt het deelnemerschap niet beëindigd voor de deelnemers geboren vóór 1950, die nog gebruik maken van de overgangsregeling VUT/vroegpensioen conform de CAO.
Artikel 25 Overgangsbepaling per 1 januari 2008
Voor de deelnemers die vóór 1 januari 2008 voorafgaand aan het pensioen levensloopverlof hebben opgenomen en dientengevolge op grond van artikel 6 lid 2 van het oude reglement recht hebben op opbouw van ouderdomspensioen over deze periode, bestaat er ook gedurende het verlof dat na 1 januari 2008 wordt opgenomen recht op voortzetting van de pensioenopbouw.
Artikel 26 Overgangsbepaling opbouwpercentage
1. Alle in het verleden van toepassing geweest zijnde opbouwpercentages zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
Tot en met 2010
2. Het tot en met 31 december 2010 opgebouwde ouderdomspensioen (oorspronkelijk pensioenrichtleeftijd 65 jaar) volgens het middelloonsysteem bedraagt voor elk bij de vennootschap (vanaf de opnamedatum) in deze periode doorgebracht dienstjaar 1,5% van de in het betreffende kalenderjaar vastgestelde pensioengrondslag. Het ouderdomspensioen is bij ingang gelijk aan de som van de verkregen aanspraken op ouderdomspensioen met inachtneming van artikel 13 lid 6 van dit reglement, vermeerderd met de eventueel extra ingekochte pensioenen uit de vrijwillige stortingen en vermeerderd met de indexaties als bedoeld in artikel 8 van dit reglement.
De opbouw van ouderdomspensioen wordt (pro rata) gestaakt gedurende de periode dat ouderschapsverlof of verlof uit hoofde van de levensloopregeling wordt opgenomen.
Vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013
3. Het vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 opgebouwde ouderdomspensioen (oorspronkelijk pensioenrichtleeftijd 65 jaar) volgens het middelloonsysteem bedraagt voor elk bij de vennootschap (vanaf de opnamedatum) in deze periode doorgebracht dienstjaar 1,55% van de in het betreffende kalenderjaar vastgestelde pensioengrondslag. Het ouderdomspensioen is bij ingang gelijk aan de som van de verkregen aanspraken op ouderdomspensioen (met inachtneming van artikel 13 lid 6 van dit reglement), vermeerderd met de indexaties als bedoeld in artikel 8 van dit reglement.
De opbouw van ouderdomspensioen wordt (pro rata) gestaakt gedurende de periode dat ouderschapsverlof of verlof uit hoofde van de levensloopregeling wordt opgenomen.
Vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015
4. Het vanaf 1 januari 2014 opgebouwde ouderdomspensioen (pensioenrichtleeftijd 67 jaar) volgens het middelloonsysteem bedraagt voor elk bij de vennootschap (vanaf de opnamedatum) in deze periode doorgebracht dienstjaar 1,75% voor de jaren 2014 en 2015 van de in die kalenderjaren vastgestelde pensioengrondslagen.
Artikel 27 Overgangsbepaling Pensioenrichtleeftijd
1. Tot en met 2013 was de pensioenrichtleeftijd 65 jaar. Voor de periode vanaf
1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 gold een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar.
2. Voor alle (gewezen) deelnemers die pensioen hebben opgebouwd in de periode van 1 januari 2011 tot en met 2013, is het in deze periode opgebouwde pensioen herrekend vanwege de verhoging van de pensioenrichtleeftijd van 65 naar 67 jaar op 1 januari 2014. Deze herrekening vindt plaats op basis van de factor 1,75 / 1,55.
3. Voor alle (gewezen) deelnemers die pensioen hebben opgebouwd in de periode van 1 januari 2011 tot en met 2013 en tevens in de periode vóór 1 januari 2011, wordt het in de periode vóór 2011 opgebouwde pensioen herrekend vanwege de verhoging van de pensioenrichtleeftijd van 65 naar 67 jaar op 1 januari 2014. Deze herrekening vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij wordt uitgegaan van de factoren zoals vastgelegd in de bijlage van het op dat moment geldende pensioenreglement.
Het ouderdomspensioen gecombineerd met partnerpensioen na herrekening (pensioenrichtleeftijd 67 jaar) bedraagt 112,4% van het ouderdomspensioen gecombineerd met partnerpensioen voor herrekening (pensioenrichtleeftijd 65 jaar).
4. Alle pensioenaanspraken worden per 1 januari 2018 herrekend naar pensioenrichtleeftijd 68 jaar.
Artikel 28 Ingangsdatum
Dit reglement treedt in werking per 1 januari 2018 en vervangt het voor die datum geldende pensioenreglement, waarvan de ingangsdatum 1 januari 1997 en de laatste wijzigingsdatum 1 januari 2017 was.
Getekend te Alkmaar, op [datum]
1. Xxxxxxx X. Xxxxxxx
Voorzitter (werkgeversvertegenwoordiger)
2. De heer X. xxx xxx Xxxxxx
Secretaris (vertegenwoordiger deelnemers)
Bijlage 1 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 januari 2018 van Stichting Pensioenfonds ERIKS | |||||||||||||||||
Bedragen en percentages als bedoeld in de diverse artikelen in het pensioenreglement | |||||||||||||||||
Artikel: | 5 lid 4 | 6a lid 2 | 5 lid 3 | 7 lid 8 | 8 | 8 lid 1 | 13 lid 2 | 20e | 9 | 6 lid 4 | 7 lid 12 | 24 lid 2 | |||||
TNP | Toeslag % per 1 januari | WG bijdrage | WN bijdrage | Extra | Afkoopgrens | Herrekeningsfactor bij | Uitruilfactor cq verhoging | Tarief aankoop € 1 | Oprenting (2) | ||||||||
ANW | actieve | gewezen | van het pensioen | van de pensioen | opgave | kleine | verhoging pensioenrichtleeftijd | Ouderdomspensioen ingaand op | ouderdomsp. | aanspraken pens. | |||||||
Jaar | Franchise | Opbouw | Max.sal. | bedrag | deelnemers | deeln. + gepens. | gevend salaris | grondslag | aanspraken | pensioenen | OP65 | OP67 | 65 jaar | 67 jaar | 68 jaar | & 70% partnerp.(1) | bestemmingsrek |
€ | % | € | % | % | % | % | € | € | % | % | % | % | % | % | |||
2005 | 16,550 | - | - | 0.0 | 0.0 | 9.0 | - | 165.00 | 355.33 | nvt | nvt | 20.0 | nvt | nvt | 13.961 | 5.20 | |
2006 | 16,550 | - | - | 1.5 | 1.1 | 9.0 | - | 165.00 | 361.02 | nvt | nvt | 20.0 | nvt | nvt | 13.961 | 4.50 | |
2007 | 16,790 | - | - | 1.0 | 1.0 | 9.0 | - | 175.00 | 400.00 | nvt | nvt | 20.0 | nvt | nvt | 13.961 | 1.90 | |
2008 | 16,460 | - | - | 1.5 | 1.5 | 9.0 | - | 175.00 | 406.44 | nvt | nvt | 17.0 | nvt | nvt | 17.543 | -9.80 | |
2009 | 17,500 | - | - | 0.0 | 0.0 | 9.0 | - | 175.00 | 417.74 | nvt | nvt | 17.0 | nvt | nvt | 17.543 | 14.40 | |
2010 | 17,500 | - | - | 0.0 | 0.0 | 10.0 (3) | - | 175.00 | 420.69 | nvt | nvt | 17.0 | nvt | nvt | 18.744 | 9.70 | |
2011 | 15,000 | - | - | -2.5 | -2.5 | 13.0 | 5.0 | 175.00 | 427.27 | nvt | nvt | 14.7 | nvt | nvt | 19.974 | 4.40 | |
2012 | 15,037 | - | - | 0.0 | 0.0 | 13.0 | 5.0 | 175.00 | 438.44 | nvt | nvt | 14.7 | nvt | nvt | 19.974 | 14.96 | |
2013 | 15,225 | - | - | -4,0 (4) | -4,0 (4) | 13.0 | 5.0 | 175.00 | 451.22 | nvt | nvt | 14.7 | nvt | nvt | 19.974 | 4.48 | |
2014 | 15,225 | - | - | 0.2 | 0.2 | 13.0 | 5.0 | 200.00 | 458.06 | nvt | nvt | 14.0 (5) | 15.4 (6) | nvt | 20.460 | 18.56 | |
2015 | 15,225 | 1.75 | 100,000.00 | 14,658.84 | 0.0 | 0.0 | 13.0 | 5.0 | 200.00 | 462.88 | nvt | nvt | 14.0 | 15.4 | nvt | 20.460 | -0.07 |
2016 | 15,685 | 1.60 | 101,519.00 | 14,837.52 | 0.0 | 0.0 | 13.0 | 5.0 | 200.00 | 465.94 | nvt | nvt | 14.0 | 15.4 | nvt | 20.460 | 7.84 |
2017 | 15,802 | 1.60 | 103,317.00 | 15,007.44 | 0.0 | 0.0 | 13.0 | 5.0 | 200.00 | 467.89 | nvt | nvt | 18.4 | 19.7 | nvt | 23.724 | (2) |
2018 | 16,056 | 1.60 | 105,075.00 | 15,186.24 | nnb nnb | 13.0 | 5.0 | 200.00 | nnb | 116,6 (7) | 105,5 (8) | 18.3 | 19.8 | 20.5 | 23.724 | (2) | |
Opmerkingen | |||||||||||||||||
1 | Dit tarief werd tot en met 2007 vastgesteld op basis van 67% partnerpensioen. | ||||||||||||||||
2 | Dit percentage wordt jaarlijks vastgesteld bij de jaarrekening van het betreffende jaar. | ||||||||||||||||
3 | Medio 2010 is het bijdragepercentage gewijzigd in 12,0% van het pensioengevend salaris. | ||||||||||||||||
4 | Het kortingspercentage wordt toegepast per 1 april 2013. | ||||||||||||||||
5 | Voor elke € 700 partnerpensioen die uitgeruild wordt, wordt € 140 ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
6 | Voor elke € 700 partnerpensioen die uitgeruild wordt, wordt € 154 ouderdomspensioen ingaand op 67 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
7 | Voor elke € 100 ouderdomspensioen dat in zou gaan op leeftijd 65, wordt € 116,60 ouderdomspensioen ingaand op 68 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
8 | Voor elke € 100 ouderdomspensioen dat in zou gaan op leeftijd 67, wordt € 105,50 ouderdomspensioen ingaand op 68 jaar verkregen. |
Artikel 4A – Afronding kalendermaanden
In dienst | 1e t/m 15de dag van een kalendermaand | Opbouw start op de 1e dag van die kalendermaand |
16e t/m 31e dag van een kalendermaand | Opbouw start op de 1e dag van de maand volgend op die kalendermaand | |
Uit dienst | 1e t/m 15de dag van een kalendermaand | Opbouw eindigt op de 1e dag van die kalendermaand |
16e t/m 31e dag van een kalendermaand | Opbouw eindigt op de 1e dag van de maand volgend op die kalendermaand |
Bijlage 2 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 januari 2018 van de Stichting Pensioenfonds ERIKS
Flexibiliseringsmogelijkheden
Vervroegen van ouderdomspensioen (Artikel 6a lid 6)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het opgebouwde ouderdomspensioen, als de deelnemer het pensioen wil vervroegen tot op zijn vroegst 60 jaar. Het partnerpensioen bedraagt na vervroeging 70% van het vervroegde ouderdomspensioen.
Ingangsleeftijd | 67 | 66 | 65 | 64 | 63 | 62 | 61 | 60 |
Percentage vervroeging OP68 | 94,8 | 90,1 | 85,8 | 81,8 | 78,1 | 74,7 | 71,5 | 68,6 |
Percentage vervroeging OP67 | nvt | 95,0 | 90,4 | 86,1 | 82,2 | 78,6 | 75,3 | 72,1 |
Percentage vervroeging OP65 | nvt | nvt | nvt | 95,3 | 90,9 | 86,8 | 83,0 | 79,6 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 63 te stoppen met werken, dan wordt het opgebouwde recht op ouderdomspensioen eerst premievrij gemaakt om vervolgens vanaf de 68-jarige leeftijd levenslang te worden uitgekeerd. Besluit de deelnemer dit recht direct op zijn 63e te laten ingaan, dan zal het op die leeftijd ingaande levenslange ouderdomspensioen 78,1% van dit opgebouwde ouderdomspensioen bedragen. Xxxx het op 63-jarige leeftijd opgebouwde en bij ontslag premievrij te maken recht op ouderdomspensioen bedraagt
€ 10.000 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd). Bij stoppen met werken op leeftijd 63 en direct ingaan van dit levenslange ouderdomspensioen vanaf leeftijd 63 zal er dus levenslang
€ 7.810 per jaar worden uitgekeerd.
Het partnerpensioen wijzigt, conform artikel 7 van het reglement eveneens en bedraagt 70% van het aldus verkregen ouderdomspensioen van € 7.810, ofwel € 5.467.
Uitstellen van ouderdomspensioen (Artikel 6a lid 7)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het opgebouwde ouderdomspensioen, als de deelnemer het pensioen wil uitstellen. Uitstel is mogelijk tot uiterlijk de datum waarop de deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, lid 1 van de Algemene Ouderdomswet. Het partnerpensioen bedraagt na uitstel 70% van het uitgestelde ouderdomspensioen.
Ingangsleeftijd | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 |
Percentage uitstel OP68 | nvt | nvt | nvt | 105,7 | 111,9 | 118,7 | 126,2 | 134,4 |
Percentage uitstel OP67 | nvt | nvt | 105,5 | 111,5 | 117,9 | 125,0 | 132,8 | 141,3 |
Percentage uitstel OP65 | 105,1 | 110,6 | 116,6 | 123,0 | 130,1 | 137,7 | 146,1 | 155,3 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 68 het op 68-jarige leeftijd ingaande ouderdomspensioen uit te stellen tot leeftijd 70, dan zal het op leeftijd 70 ingaande levenslange ouderdomspensioen 111,9% van het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen bedragen.
Stel het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen bedraagt € 10.000 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd). Bij uitstel van het pensioen tot leeftijd 70 zal er dus vanaf leeftijd 70 levenslang € 11.190 per jaar worden uitgekeerd.
Het partnerpensioen wijzigt, conform artikel 7 van het reglement eveneens en bedraagt 70% van het aldus verkregen ouderdomspensioen van € 11.190, ofwel € 7.833.
Uitruilen van partnerpensioen voor ouderdomspensioen (Artikel 7 lid 12)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkrijgt bij uitruil van het partnerpensioen voor ouderdomspensioen. Het in de tabel genoemde percentage toegepast op het bedrag aan partnerpensioen geeft het bedrag te verkrijgen ouderdomspensioen bij uitruil van het partnerpensioen.
Ingangsleeftijd | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 68 | 68 | 68 | 68 | 68 |
Percentage OP68 | 21,6 | 22,5 | 23,3 | 24,3 | 25,2 | 26,2 | 27,2 | 28,3 | 29,3 | 31,3 | 33,6 | 36,1 | 38,9 | 42,0 |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 |
Percentage OP67 | 21,6 | 22,5 | 23,3 | 24,3 | 25,2 | 26,2 | 27,2 | 28,3 | 30,0 | 32,1 | 34,4 | 36,9 | 39,8 | 43,0 |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 65 | 65 | 65 | 65 | 65 | 65 | 65 | 65 |
Percentage OP65 | 21,6 | 22,5 | 23,3 | 24,3 | 25,2 | 26,2 | 27,6 | 29,4 | 31,3 | 33,5 | 35,8 | 38,5 | 41,4 | 44,7 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 68 het partnerpensioen uit te ruilen tegen direct ingaand ouderdomspensioen, dan wordt het ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag ter grootte van 29,3% van het bedrag aan partnerpensioen.
Stel het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen (ingaand op 68 jaar) bedraagt
€ 10.000 gecombineerd met 70% partnerpensioen, dus € 7.000. Bij uitruil van het partnerpensioen zal een extra ouderdomspensioen worden uitgekeerd van € 2.051 (29,3% * 7.000).
Geldigheidsduur
De in deze bijlage vermelde factoren gelden tot en met 31 december 2019 en worden vervolgens steeds voor een periode van 3 jaar opnieuw vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden, kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
Bijlage 3 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 januari 2018 van de Stichting Pensioenfonds ERIKS
Afkoop van pensioenaanspraken (Artikel 9)
In onderstaande tabel zijn ten behoeve van het vaststellen van de afkoopbedragen per leeftijd de tarieven weergegeven voor afkoop van respectievelijk een levenslang ouderdomspensioen vanaf leeftijd 67 en vanaf leeftijd 65, een levenslang ouderdomspensioen vanaf leeftijd 67 en vanaf leeftijd 65 met 70% bijbehorend partnerpensioen, een uitgesteld levenslang partnerpensioen, een ingegaan levenslang ouderdomspensioen zonder en met 70% partnerpensioen en een ingegaan levenslang partnerpensioen.
Tarief
Tarief ouderdomspensioen met
Tarief ingegaan pensioen
Tarief ingegaan pensioen
ouderdomspensioen,
pensioen ingaand op
70% partnerpensioen, ouderdomspensioen ingaand op
ouderdomspensioen ouderdomspensioen
Xxxxxx uitgesteld ouderdoms- met 70% partner- ouderdoms- met 70% partner-
Xxxxxxxx | 00 jaar | 67 jaar | 65 jaar | 68 jaar | 67 jaar | 65 jaar | partnerpensioen | pensioen | partnerpensioen | pensioen | Leeftijd | pensioen | partnerpensioen | pensioen |
21 | 6,398 | 6,752 | 7,488 | 7,703 | 8,055 | 8,791 | 1,865 | 35,821 | 37,140 | 36,185 | 68 | 15,157 | 18,264 | 16,108 |
22 | 6,512 | 6,874 | 7,625 | 7,850 | 8,210 | 8,961 | 1,912 | 35,559 | 36,910 | 35,929 | 69 | 14,558 | 17,662 | 15,506 |
23 | 6,627 | 6,997 | 7,764 | 8,001 | 8,367 | 9,134 | 1,962 | 35,289 | 36,675 | 35,668 | 70 | 13,958 | 17,054 | 14,901 |
24 | 6,745 | 7,122 | 7,905 | 8,153 | 8,527 | 9,310 | 2,011 | 35,014 | 36,434 | 35,399 | 71 | 13,357 | 16,440 | 14,291 |
25 | 6,864 | 7,249 | 8,048 | 8,308 | 8,690 | 9,489 | 2,062 | 34,732 | 36,187 | 35,124 | 72 | 12,759 | 15,822 | 13,681 |
26 | 6,986 | 7,378 | 8,194 | 8,466 | 8,856 | 9,671 | 2,115 | 34,443 | 35,935 | 34,843 | 73 | 12,163 | 15,201 | 13,067 |
27 | 7,109 | 7,509 | 8,342 | 8,626 | 9,024 | 9,857 | 2,168 | 34,147 | 35,676 | 34,555 | 74 | 11,571 | 14,577 | 12,454 |
28 | 7,233 | 7,642 | 8,492 | 8,790 | 9,196 | 10,045 | 2,223 | 33,844 | 35,411 | 34,260 | 75 | 10,984 | 13,952 | 11,842 |
29 | 7,360 | 7,777 | 8,645 | 8,956 | 9,370 | 10,237 | 2,280 | 33,533 | 35,139 | 33,958 | 76 | 10,405 | 13,326 | 11,234 |
30 | 7,488 | 7,914 | 8,800 | 9,124 | 9,547 | 10,433 | 2,338 | 33,216 | 34,861 | 33,649 | 77 | 9,835 | 12,702 | 10,630 |
31 | 7,618 | 8,053 | 8,958 | 9,296 | 9,728 | 10,632 | 2,397 | 32,890 | 34,576 | 33,332 | 78 | 9,277 | 12,082 | 10,034 |
32 | 7,750 | 8,195 | 9,118 | 9,470 | 9,911 | 10,834 | 2,457 | 32,557 | 34,284 | 33,008 | 79 | 8,733 | 11,467 | 9,449 |
33 | 7,884 | 8,338 | 9,280 | 9,648 | 10,097 | 11,039 | 2,519 | 32,215 | 33,986 | 32,675 | 80 | 8,201 | 10,859 | 8,872 |
34 | 8,020 | 8,483 | 9,445 | 9,828 | 10,287 | 11,248 | 2,582 | 31,866 | 33,679 | 32,336 | 81 | 7,685 | 10,260 | 8,312 |
35 | 8,158 | 8,631 | 9,613 | 10,011 | 10,479 | 11,461 | 2,647 | 31,508 | 33,366 | 31,989 | 82 | 7,191 | 9,673 | 7,770 |
36 | 8,298 | 8,781 | 9,783 | 10,197 | 10,675 | 11,677 | 2,713 | 31,143 | 33,045 | 31,634 | 83 | 6,713 | 9,098 | 7,244 |
37 | 8,440 | 8,933 | 9,956 | 10,386 | 10,874 | 11,896 | 2,780 | 30,768 | 32,717 | 31,271 | 84 | 6,256 | 8,539 | 6,740 |
38 | 8,585 | 9,087 | 10,132 | 10,578 | 11,076 | 12,119 | 2,848 | 30,385 | 32,381 | 30,900 | 85 | 5,818 | 7,997 | 6,253 |
39 | 8,731 | 9,244 | 10,310 | 10,773 | 11,281 | 12,346 | 2,917 | 29,994 | 32,036 | 30,521 | 86 | 5,401 | 7,473 | 5,790 |
40 | 8,880 | 9,403 | 10,492 | 10,971 | 11,489 | 12,577 | 2,987 | 29,594 | 31,684 | 30,133 | 87 | 5,010 | 6,972 | 5,355 |
41 | 9,031 | 9,565 | 10,677 | 11,172 | 11,701 | 12,811 | 3,058 | 29,185 | 31,324 | 29,738 | 88 | 4,642 | 6,492 | 4,948 |
42 | 9,185 | 9,730 | 10,866 | 11,376 | 11,915 | 13,049 | 3,130 | 28,768 | 30,955 | 29,335 | 89 | 4,299 | 6,037 | 4,563 |
43 | 9,341 | 9,898 | 11,057 | 11,583 | 12,133 | 13,291 | 3,202 | 28,342 | 30,578 | 28,923 | 90 | 3,980 | 5,608 | 4,205 |
44 | 9,500 | 10,069 | 11,253 | 11,793 | 12,355 | 13,537 | 3,275 | 27,907 | 30,192 | 28,503 | 91 | 3,688 | 5,208 | 3,880 |
45 | 9,662 | 10,243 | 11,452 | 12,006 | 12,579 | 13,787 | 3,348 | 27,464 | 29,798 | 28,076 | 92 | 3,414 | 4,829 | 3,575 |
Tarief ouderdomspensioen,
pensioen ingaand op
Tarief ouderdomspensioen met 70% partnerpensioen,
ouderdomspensioen ingaand op
Tarief ingegaan pensioen Tarief ingegaan pensioen ouderdomspensioen ouderdomspensioen
Xxxxxx uitgesteld ouderdoms- met 70% partner- ouderdoms- met 70% partner-
Xxxxxxxx | 00 jaar | 67 jaar | 65 jaar | 68 jaar | 67 jaar | 65 jaar | partnerpensioen | pensioen | partnerpensioen | pensioen | Leeftijd | pensioen | partnerpensioen | pensioen |
46 | 9,827 | 10,420 | 11,655 | 12,222 | 12,808 | 14,040 | 3,421 | 27,011 | 29,395 | 27,640 | 93 | 3,162 | 4,476 | 3,294 |
47 | 9,996 | 10,601 | 11,863 | 12,441 | 13,039 | 14,298 | 3,494 | 26,551 | 28,983 | 27,197 | 94 | 2,931 | 4,152 | 3,037 |
48 | 10,168 | 10,786 | 12,075 | 12,664 | 13,274 | 14,561 | 3,565 | 26,082 | 28,562 | 26,747 | 95 | 2,720 | 3,850 | 2,804 |
49 | 10,344 | 10,976 | 12,292 | 12,890 | 13,513 | 14,827 | 3,637 | 25,605 | 28,133 | 26,288 | 96 | 2,529 | 3,573 | 2,594 |
50 | 10,524 | 11,169 | 12,515 | 13,119 | 13,756 | 15,099 | 3,708 | 25,118 | 27,694 | 25,820 | 97 | 2,356 | 3,321 | 2,404 |
51 | 10,708 | 11,367 | 12,743 | 13,352 | 14,003 | 15,375 | 3,778 | 24,624 | 27,247 | 25,344 | 98 | 2,200 | 3,092 | 2,234 |
52 | 10,897 | 11,571 | 12,977 | 13,589 | 14,254 | 15,656 | 3,846 | 24,122 | 26,790 | 24,862 | 99 | 2,061 | 2,886 | 2,083 |
53 | 11,091 | 11,780 | 13,218 | 13,830 | 14,509 | 15,943 | 3,912 | 23,612 | 26,324 | 24,371 | 100 | 1,939 | 2,701 | 1,951 |
54 | 11,291 | 11,996 | 13,467 | 14,075 | 14,769 | 16,236 | 3,976 | 23,094 | 25,849 | 23,872 | 101 | 1,835 | 2,539 | 1,837 |
55 | 11,497 | 12,218 | 13,723 | 14,324 | 15,034 | 16,535 | 4,039 | 22,568 | 25,365 | 23,366 | 102 | 1,742 | 2,394 | 1,736 |
56 | 11,710 | 12,447 | 13,988 | 14,578 | 15,305 | 16,841 | 4,098 | 22,035 | 24,872 | 22,851 | 103 | 1,660 | 2,266 | 1,647 |
57 | 11,930 | 12,685 | 14,262 | 14,838 | 15,581 | 17,153 | 4,155 | 21,494 | 24,370 | 22,329 | 104 | 1,587 | 2,153 | 1,570 |
58 | 12,158 | 12,931 | 14,547 | 15,104 | 15,864 | 17,474 | 4,208 | 20,947 | 23,858 | 21,798 | 105 | 1,523 | 2,053 | 1,502 |
59 | 12,395 | 13,188 | 14,843 | 15,376 | 16,155 | 17,804 | 4,257 | 20,393 | 23,338 | 21,261 | 106 | 1,466 | 1,964 | 1,443 |
60 | 12,642 | 13,454 | 15,151 | 15,655 | 16,453 | 18,144 | 4,304 | 19,832 | 22,808 | 20,715 | 107 | 1,416 | 1,886 | 1,391 |
61 | 12,901 | 13,734 | 15,475 | 15,942 | 16,760 | 18,494 | 4,344 | 19,265 | 22,269 | 20,164 | 108 | 1,371 | 1,817 | 1,347 |
62 | 13,171 | 14,026 | 15,813 | 16,238 | 17,077 | 18,857 | 4,381 | 18,693 | 21,722 | 19,607 | 109 | 1,333 | 1,757 | 1,308 |
63 | 13,455 | 14,333 | 16,169 | 16,544 | 17,405 | 19,233 | 4,412 | 18,114 | 21,166 | 19,040 | 110 | 1,299 | 1,705 | 1,274 |
64 | 13,755 | 14,657 | 16,545 | 16,862 | 17,747 | 19,625 | 4,438 | 17,531 | 20,601 | 18,466 | 111 | 1,269 | 1,658 | 1,245 |
65 | 14,073 | 15,000 | 16,942 | 17,193 | 18,102 | 20,029 | 4,457 | 16,942 | 20,029 | 17,886 | ||||
66 | 14,410 | 15,366 | 17,539 | 18,475 | 4,469 | 16,351 | 19,448 | 17,299 | ||||||
67 | 14,771 | 15,756 | 17,896 | 18,860 | 4,463 | 15,756 | 18,860 | 16,707 | ||||||
68 | 15,157 | 18,264 | 4,438 |
In een getallenvoorbeeld:
Stel dat de deelnemer tot het moment van beëindiging van deelnemerschap een recht op ouderdomspensioen heeft opgebouwd van € 300,00 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd), met een bijbehorend recht op partnerpensioen van € 210,00. Als afkoop van dit ouderdomspensioen met bijbehorend partnerpensioen plaatsvindt op leeftijd 40 van de deelnemer, bedraagt de afkoopwaarde 10,971 x € 300,00 = € 3.291,30.
Voor de toepassing van bovenstaande tabel wordt de leeftijd op de afkoopdatum vastgesteld in jaren en maanden. Bij afkoop op een tussenliggende leeftijd wordt het tarief vastgesteld door lineaire interpolatie.
Geldigheidsduur
De in deze bijlage vermelde factoren gelden tot en met 31 december 2019 en worden vervolgens steeds voor een periode van 3 jaar opnieuw vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden of wijziging van de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b) kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
Bijlage 4 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 januari 2018 van de Stichting Pensioenfonds ERIKS
Wijzigingen in het pensioenreglement geldend met ingang van 1 januari 2018
Ter verduidelijking c.q. aanpassing aan het nieuwe jaar zijn de volgende artikelen gewijzigd:
- Inhoudsopgave: toevoeging van de specifieke bijlagen;
- Artikel 1 Definities:
o Toevoeging van de definitie van pensioenrichtleeftijd;
o Verduidelijking van de definitie van de niet-gehuwde of geregistreerde partner;
- Artikel 3 lid 1 – karakter pensioenregeling: verduidelijkingen en aanpassingen van de incomplete en onjuiste verwijzing;
- Artikel 4A lid 1: wijziging nummering bijlage;
- Artikel 5 lid 3 en 4: verplaatsing van het maximum pensioengevend salaris en de franchise naar bijlage 2;
- Artikel 6a lid 2: verplaatsing van het opbouwpercentage naar bijlage 2 en toevoeging van de verwijzing naar de mogelijkheid tot korten van de aanspraken;
- Artikel 6a lid 7 en 8: wijziging van de verwijzing naar de bijlage (3 wordt 2) en verduidelijking van de tekst van lid 8;
- Artikel 7 lid 2 (oud): verwijderd in verband met doublure met lid 5 (nieuw);
- Artikel 7 lid 3, lid 4 onder a, lid 5, lid 6, lid 8, lid 9, lid 10 en lid 13: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 7 lid 7 en lid 12: verduidelijking van de tekst en verplaatsing van het bedrag naar de bijlage;
- Artikel 8 lid 1: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 9 lid 1: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 9 lid 2, 3, 5, 6 en 7: verplaatsing van een bedrag naar de bijlage;
- Artikel 9 lid 10: aanpassing van de verwijzing naar de bijlage;
- Artikel 10 lid 2 en 3: omdraaien van de artikelleden in verband met meer logische volgorde;
- Artikel 13 lid 1, 4, 5 en 6: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 14: toevoeging tweede volzin en sub c en d in verband met verduidelijking waarop g’’en recht bestaat bij beëindiging van het dienstverband;
- Artikel 15 lid 1 en 4: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 16 lid 1 en 2: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 17 lid 1 en 3: verduidelijking van de tekst;
- Artikel 20a lid 3 onder d: toevoeging op grond van de Pensioenwet;
- Artikel 20c lid 1: toevoeging op grond van de Pensioenwet;
- Artikel 22 lid 4: verduidelijking van wanneer een attestatie de vita wordt opgevraagd;
- Artikel 23 lid 2: wijziging van een verwijzing;
- Artikel 26 lid 1: verduidelijking van de tekst.
Toelichting bij inhoudelijke wijzigingen
- Artikel 6b lid 1: conform besluit sociale partners, aanpassing van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018;
- Artikel 6b lid 2: conform besluit sociale partners, aanpassing tekst in het kader van de toename van de levensverwachting zodanig dat voor alle pensioenaanspraken één pensioenrichtleeftijd geldt;
- Artikel 6b lid 3 en 4: conform besluit sociale partners, aanpassing van de tekst zodanig dat bij verhoging van de pensioenrichtleeftijd de aanspraken actuarieel worden herrekend naar de hogere pensioenrichtleeftijd;
- Artikel 7 lid 4 onder b en lid 7: wijziging van de term ‘samenwonen’ in een notarieel verleden samenlevingscontract, zodat de bepaling aansluit op de definitie van partner in artikel 1;
- Artikel 7 lid 14: toevoeging van het recent aangescherpte proces rondom plaatsing van handtekeningen in verband met jurisprudentie op dit punt;
- Artikel 26 lid 2 en 3: toevoegen van een verwijzing in het kader van de gesplitste kortingsregeling;
- Artikel 27 lid 1 en 2: vastlegging pensioenrichtleeftijd in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017;
- Artikel 28: aanpassing jaartallen;
- Bijlage 1 oud – fiscale wetgeving: verwijderd;
- Bijlage 1 nieuw: aanpassing van de bedragen;
- Bijlage 2 en 3: aanpassing van de factoren.