DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIE KAMER,
nr. 297 398 van 21 november 2023 in de zaak RvV X / VIII | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat X. XXXXX Xxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIE KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 23 juni 2023 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 3 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 24 augustus 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 19 september 2023.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXX verschijnt voor verzoeker en van advocaat X. XXXXX, die loco advocaat H. XXXXXXXX verschijnt voor verweerder.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Xxxxxxxxx verklaart op 3 juni 2021 in Afghanistan te zijn gehuwd met mevrouw X. X. Xxxxxxx N. B. werd op 14 oktober 2021 door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna: het CGVS) erkend als vluchteling.
Op 31 januari 2022 diende verzoeker op grond van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet) een visumaanvraag in met het oog op gezinshereniging met zijn echtgenote.
Op 17 maart 2022 nam de gemachtigde van de staatssecretaris voor Xxxxx en Migratie (hierna: de gemachtigde) de beslissing waarbij hij de visumaanvraag van verzoeker weigerde, aan verzoeker ter
kennis gebracht op 23 maart 2022. Tegen deze beslissing diende verzoeker een beroep in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad). Bij arrest nr. 275 018 van 6 juli 2022 vernietigde de Raad de voormelde beslissing.
Op 15 september 2022 zou verzoeker een nieuwe visumaanvraag ingediend hebben. Hij wachtte daarbij de nieuwe beslissing van de gemachtigde in het kader van de eerste visumaanvraag, na vernietiging van de eerste visumweigering, niet af.
Op 3 april 2023 weigerde de gemachtigde opnieuw het visum te verstrekken aan verzoeker, dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:
“Commentaar: Overwegende dat in deze beslissing het arrest nr. 275 018 van 6 juli 2022 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, waarin de weigeringsbeslissing uitgaande van de administratie d.d. 17/03/2022 werd vernietigd, mee in rekening wordt gebracht.
De betrokkene kan geen beroep doen op de bepalingen betreffende de gezinshereniging in art. 10, §1, al. 1, 4° van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet).
Overwegende dat een aanvraag werd ingediend voor M. A. (…)1996, van Afghaanse nationaliteit, teneinde zijn vermoedelijke echtgenote N. B. (…)1994, van Afghaanse nationaliteit, in België te vervoegen.
Overwegende dat in het licht van het bovenstaande arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zowel de aanvrager door de Belgische ambassade te Islamabad, alsook de gezinshereniger door de politie in België werden verhoord.
Overwegende dat ter staving van de huwelijksband een niet-gelegaliseerde huwelijksakte werd voorgelegd, afgeleverd door de Afghaanse overheid op 30/06/2021, alsook een niet-gelegaliseerde verklaring op eer, afgeleverd op 23/05/2022, beide voor een religieus huwelijk dat plaatsvond op 03/06/2021.
Overwegende dat de administratie de authenticiteit van de voorgelegde huwelijksakte ten zeerste in vraag stelt. In de eerste visumaanvraag van betrokkenen werd een huwelijksakte voorgelegd, afgeleverd door de Afghaanse overheid op 30/06/2021, en bevatte deze geen vingerafdrukken noch van het echtpaar, noch van de getuigen. Voor de huidige tweede visumaanvraag wordt hetzelfde document voorgelegd, echter ditmaal mét vingerafdrukken. Op de vraag van de Belgische ambassade te Islamabad aan de aanvrager hoe het komt dat het document opeens deze vingerafdrukken bevat, antwoordde hij dat na de weigeringsbeslissing van de eerste visumaanvraag hij het document naar België zou hebben opgestuurd en dat de gezinshereniger het document zou ondertekend hebben in het bijzijn van haar advocaat. Vervolgens zou de gezinshereniger het document teruggestuurd hebben naar Afghanistan, en is de aanvrager hiermee naar de Afghaanse autoriteiten gegaan. Overwegende dat echter geen enkel bewijs werd voorgelegd ter staving van deze verklaringen dat de huwelijksakte naar België opgestuurd zou geweest zijn en dat de gezinshereniger de akte in het bijzijn van haar advocaat zou hebben ondertekend. Daarenboven bevat het document geen enkele nieuwe vermelding of stempel van de Afghaanse autoriteiten waaruit zou blijken dat deze akte opnieuw aan hen ter controle werd voorgelegd, zoals de aanvrager beweert.
Overwegende dat naast de invraagstelling van de authenticiteit van de voorgelegde huwelijksakte, de administratie de volgende opvallende elementen in het administratieve dossier opmerkt:
De aanvrager verklaart dat hij de gezinshereniger leerde kennen op een concert ongeveer 3 maanden voor hun huwelijk, wat overeenkomt met ongeveer maart 2021. Slechts ongeveer 20 dagen nadat ze elkaar voor het eerst hadden ontmoet, vroeg de aanvrager de gezinshereniger al ten huwelijk. Er was geen sprake van een verloving en partijen huwden vervolgens op 03/06/2021.
Vervolgens vermeldt de aanvrager dat er een huwelijksfeest was, waarbij alleen familieleden van de zijde van de gezinshereniger waren uitgenodigd, op twee personen van de aanvrager zijn kant na (zijn broer en zijn vriend); dit is enigszins bizar. Hij beweert tevens geen foto's te hebben van dit huwelijk omdat hij het op een islamitische basis benaderde. Wanneer de ambassade hem confronteert met het feit dat hij een zanger is, verandert hij van verklaring om te zeggen dat hij geen geld had voor foto's. De ambassade wijst de administratie er op dat het onwaarschijnlijk lijkt dat hij zelfs geen foto's heeft genomen met zijn GSM. Er kan in principe dus geen enkel bewijs voorgelegd worden van dit huwelijksfeest.
Xxxxxxxxxxx woonden volgens de aanvrager 2,5 maanden samen na het huwelijk. Van het leven als een echtpaar samen in persoon is dus nauwelijks sprake.
Volgens de aanvrager tekenden partijen op de dag van hun huwelijk (03/06/2021) in Afghanistan een informeel huwelijkscertificaat. Er werd niet meteen een officiële huwelijksakte gevraagd omdat het echtpaar geen plannen had om Afghanistan te verlaten. Vervolgens verklaart de aanvrager dat hij met de informele huwelijksakte naar de Afghaanse autoriteiten trok om een officiële huwelijksakte te bekomen,
maar pas NADAT de gezinshereniger Afghanistan zou hebben verlaten. Echter verliet de gezinshereniger Afghanistan slechts in augustus 2021 via een repatriëringsvlucht, terwijl op de huwelijksakte duidelijk vermeld staat dat deze werd afgeleverd op 30/06/2021 en een stempel van het Afghaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat van 06/07/2021. Volgens de data op de huwelijksakte was de gezinshereniger dus nog steeds in Afghanistan en hadden betrokkenen de officiële huwelijksakte kunnen tekenen. Wanneer de ambassade de aanvrager deze tegenstrijdigheid voorlegt, heeft hij echter geen afdoende uitleg hiervoor.
De huidige aanvraag bevat opeens een verklaring op eer d.d. 23/05/2022, waarin derden verklaren dat de aanvrager en de gezinshereniger op 03/06/2021 huwden, terwijl er reeds een huwelijksakte werd voorgelegd.
In het licht van deze elementen besliste de administratie op 27/01/2023 om het advies van de Procureur des Konings te vragen met betrekking tot de geldigheid van dit in het buitenland voltrokken huwelijk. Overwegende dat de administratie van het parket van de procureur des Konings te Brugge een advies
d.d. 22/03/2023 mocht ontvangen, waarin de procureur des Konings stelt dat zijn ambt van mening is geen rechtsgevolgen te verlenen aan dit afgesloten huwelijk. Hij verwijst hierbij naar de volgende elementen:
Wat betreft de huwelijksakte: "Vooreerst stelt mijn ambt vast dat voor het eerst een aanvraag gezinshereniging werd ingediend ten gunste van A. M. op 08/02/2022. De door betrokkenen voorgelegde huwelijksakte, afgeleverd door de Afghaanse autoriteiten d.d. 30/06/2021, bevatte evenwel geen handtekeningen of vingerafdrukken, noch van de echtgenoten noch van de getuigen, waardoor niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de echtgenoten hun expliciete toestemming zouden gegeven hebben tot het voltrekken van het huwelijk. De visumaanvraag werd op 17/03/2022 dan ook geweigerd door uw diensten. Op 15/09/2022 dienen betrokkenen opnieuw een aanvraag gezinshereniging in. Intussen werd een interview van de heer A. M. afgenomen op de Belgische ambassade te Islamabad. Betrokkenen leggen ditmaal een huwelijksakte voor, waarvan kan worden aangenomen dat het om dezelfde huwelijksakte gaat die reeds op 08/02/2022 werd voorgelegd vermits het betreffende document tevens blijkt te zijn afgeleverd op 30/06/2021. Het is dan ook ten zeerste frappant te moeten vaststellen dat dit document wel voorzien blijkt te zijn van de nodige vingerafdrukken. Waar betrokkenen verklaren dat de heer A. M. de huwelijksakte naar België heeft opgestuurd, alwaar mevrouw B. N. het document zou hebben ondertekend in bijzijn van haar advocaat en het document vervolgens terugstuurde naar Afghanistan, dient te worden opgemerkt dat betrokkenen deze beweringen op geen enkele wijze kunnen staven. Bovendien blijkt de huwelijksakte geen enkele nieuwe stempel van de Afghaanse autoriteiten te bevatten, waaruit zou blijken dat de akte opnieuw ter controle zou zijn voorgelegd. Volgens de heer A. M. vroeg hij pas een officiële huwelijksakte aan nadat zijn echtgenote het land zou hebben verlaten. Mevrouw
B. N. verklaart evenwel pas op 23/08/2021 Afghanistan te zijn ontvlucht terwijl de huwelijksakte reeds op 30/06/2021 blijkt te zijn afgeleverd. Er blijkt derhalve geen geldige reden voor te liggen waarom betrokkenen de huwelijksakte niet samen hebben kunnen ondertekenen."
Wat betreft de oprechtheid van het huwelijk: "Uit het onderzoek zijn bovendien volgende niet onbelangrijke vaststellingen aan het licht gekomen die mijn ambt doen twijfelen aan de oprechtheid van dit huwelijk. Zo verklaart de heer A. M. zijn echtgenote in maart 2021 te hebben ontmoet. Amper drie maanden later, op 03/06/2021, traden zij reeds in het huwelijk. Geheel in strijd met de lokale tradities en gewoontes blijkt er evenwel geen verloving te hebben plaatsgevonden en was er, op de broer en een vriend van de heer A.
M. na, geen enkel familielid van deze laatste aanwezig op het huwelijk. Mevrouw B. N. verklaart de familie van haar echtgenoot zelfs helemaal niet te kennen. Volgens haar was er geen sprake van een verloving omdat het niet haar eerste huwelijk betrof en werd er om dezelfde reden evenmin een huwelijksfeest georganiseerd. Verder verklaart de heer A. M. dat er geen foto's voorhanden zijn van het huwelijk. Waar betrokkene aanvankelijk beweert dat dit te wijten is aan het feit dat hij het huwelijk op islamitische basis benaderde, stelt hij naderhand dat er geen geld was voor foto's.
Mevrouw B. N. verklaart tijdens haar verhoor op haar beurt nochtans dat er weldegelijk foto's genomen werden met een GSM-toestel."
In het licht van deze elementen verleende de procureur des Konings een negatief advies wat betreft het verlenen van rechtsgevolgen aan dit huwelijk, en bijgevolg ook wat betreft de afgifte van het visum gezinshereniging.
Overwegende dat op basis van al het bovenstaande de administratie van mening is dat art. 11, §1, 4° vreemdelingenwet van toepassing is. Hierin wordt bepaald dat: "§1. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die verklaart dat hij zich in een van de in artikel 10 bepaalde gevallen bevindt, in een van de volgende gevallen niet het recht heeft het Rijk binnen te komen of in het Rijk te verblijven: [...] 4° het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven."
Derhalve is de administratie van mening dat het huwelijk tussen betrokkenen er enkel op gericht is een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen, waardoor bijgevolg het recht op gezinshereniging niet wordt geopend.
Gelet op het bovenstaande wordt de visumaanvraag verworpen.”
2. Over de rechtspleging
De Raad stelt vast dat verzoeker onder meer bij het verzoekschrift een artikel voegt van MO magazine, getiteld “dossier: Hoe staten geven en nemen met papieren. Zij bleven achter na de evacuatie uit Afghanistan. ‘Een uitzonderlijk liefdesverhaal’: N. werd geëvacueerd uit Kaboel, maar haar man bleef achter” van 12 december 2022. In deze bijdrage wordt uiteengezet hoe de referentiepersoon door België werd geëvacueerd uit Afghanistan omwille van haar hoog risicoprofiel nu zij werkte voor de Belgische NGO “Moeders voor vrede”, doch verzoeker niet werd geëvacueerd. Ook al dateert deze bijdrage van 12 december 2022 kan uit het administratief dossier niet vastgesteld worden dat dit reeds ter kennis werd gebracht aan de gemachtigde voor het nemen van de beslissing, waardoor de Raad, die gehouden is tot een ex tunc onderzoek, met dit stuk geen rekening kan houden in het kader van zijn wettigheidstoets. Het komt verzoeker toe dit alsnog over te maken aan de gemachtigde.
3. Onderzoek van het beroep
In het enig middel voert verzoeker de schending aan van de materiële motiveringsplicht, van artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: de wet van 29 juli 1991), van artikel 62 van de Vreemdelingenwet, van de motiveringsplicht als algemeen rechtsbeginsel van de Unie, van het zorgvuldigheidsbeginsel en de onderzoeksplicht in het licht van artikel 10, § 1, 4° iuncto artikel 11 iuncto artikel 12bis, §§§ 2, 5 en 6 van de Vreemdelingenwet
Hij licht het middel toe als volgt:
“1. Inleidende beschouwingen inzake de toetsing van bestuursbeslissingen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn algemene rechtsbeginselen die aanwijzingen geven over de manier waarop bestuurlijke beslissingen tot stand moeten komen, en zijn inmiddels onbetwistbaar een bron van recht. Ze binden het bestuur in de mate waarin het beschikt over een discretionaire bevoegdheid, zoals in casu.
Op elke administratieve overheid rust verder een motiveringsplicht. Het betreft een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat zijn oorsprong vindt in art. 149 Grondwet, en werd gecodificeerd in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.
Art. 3 van desbetreffende wet schrijft voor:
“De opgelegde motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen. Zij moet afdoende zijn.”
De materiële motiveringsplicht raakt de interne wettigheid van de overheidshandeling, zodat deze moet worden gedragen door rechtsgeldige motieven en juiste feitelijke gegevens.
De formele motiveringsplicht raakt de externe wettigheid van de overheidshandeling, en dwingt het bestuur om haar handelingen uitdrukkelijk, in de akte zelf, te motiveren, en dit cf. art. 2 Wet Motivering Bestuurshandelingen. In het vreemdelingencontentieux wordt deze verplichting in het bijzonder vermeld in art. 62 §2 Vw.
Het afdoende karakter van de motivering houdt in dat de motieven pertinent moeten zijn, wat wilt zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moeten hebben, en dat ze draagkrachtig zijn, te weten dat de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te schragen.
De belangrijkste bestaansreden van de motiveringsplicht bestaat erin dat de betrokkene in de beslissing de motieven moet kunnen aantreffen derwijze dat kan worden nagegaan of de overheid van redenen die in feite en in rechte juist zijn, of de overheid die gegevens correct heeft beoordeeld, en of ze op die gronden redelijkerwijze tot haar beslissing is kunnen komen, opdat de betrokkene met kennis van zaken zou
kunnen uitmaken of het aangewezen is een annulatieberoep tegen de beslissing in te dienen. (RvS, 18 januari 2010, nr. 199. 583; RvS, 11 december 2015, nr. 233. 222).
Het zorgvuldigheidsbeginsel legt het bestuur de verplichting op om zijn beslissingen op zorgvuldige wijze voor te bereiden, wat onder meer betekent dat het alle voor de beslissing relevante feiten met zorgvuldigheid moet vaststellen, en ermee rekening houden bij het nemen van de beslissing (Cass. 8 april 2011, nr. 212.579). Het bestuur moet dus aan een correcte feitenvinding doen, en zijn beslissing moet geschraagd worden op allee gegevens van het dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.
Materiële zorgvuldigheid verplicht de overheid om bij de uitvoering van haar taak niet onnodig de belangen van de betrokkenen te schaden. Formele zorgvuldigheid betekent dat het bestuur de overheidshandelingen zorgvuldig dienen te worden voorbereid.
Een onderzoek naar het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel gebeurt in het licht van de toepasselijke wetsbepalingen, in casu de artn. 10, 11 en 12bis Vreemdelingenwet, waarvan mijn Verzoeker eveneens de schending aanvoert.
2. De in het wettigheidsonderzoek te betrekken wetsbepalingen:
Overeenkomstig art. 10 §1, 4° Vreemdelingenwet wordt de buitenlandse echtgenoot van de begunstigde van een internationale beschermingsstatus van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven.
Overeenkomstig art. 11 §1, 2de lid Vreemdelingenwet mag een beslissing omtrent een aanvraag cf. art. 10 Vreemdelingenwet niet uitsluitend gebaseerd worden op het ontbreken van officiële documenten die de verwantschapsbanden aantonen overeenkomstig art. 30 WIPR, of internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie, in het geval deze wordt ingediend door een familielid van een erkende vluchteling, met wie de verwantschapsbanden al bestond vóór deze laatste het Rijk betrad.
Art. 12bis §2, 3de lid Vreemdelingenwet schrijft voor dat de beslissing rekening moet houden met het geheel van de elementen van het dossier.
Art. 12bis §§5 en 6 Vreemdelingenwet doelt op het cascadesysteem inzake het bewijs van bloed- en aanverwantschapsbanden. Wat betreft aanvragen van familieleden van begunstigden van internationale bescherming is de gemachtigde verplicht om rekening te houden met andere geldige bewijzen, indien officiële documenten zouden ontbreken. Als er ook geen sprake is van andere geldige bewijzen wordt overgegaan tot een onderhoud met de betrokkene(n).
Het feit dat de Raad geen rechtsmacht heeft om zich uit te spreken over de wettigheid van de weigering tot erkenning van buitenlandse authentieke akten, neemt niet weg dat de Raad op grond van art. 39/1 §1, 2de lid j° art. 39/2 §2 Vreemdelingenwet de wettigheid dient te beoordelen van de beslissingen die op grond van de Vreemdelingenwet genomen worden.
De bestuurshandelingen van Verweerster dienen nog steeds te worden getoetst aan de motiverings- en zorgvuldigheidsplicht.
Zowel de wet van 29 juli 1991, als art. 62 Vreemdelingenwet legt de overheid de verplichting op om in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen, en dit op een afdoende wijze en na een zorgvuldige dossieranalyse.
3. Samenvatting van de motieven van de bestreden beslissing:
De gemachtigde stoelt de bestreden beslissing op de overweging dat mijn Verzoeker zich niet kan beroepen op de bepalingen inzake gezinshereniging van art. 10 §1, al. 1, 4° Vreemdelingenwet.
Ten eerste verwijst de gemachtigde naar het feit dat mijn Verzoeker als bewijs van de verwantschapsband met de referentiepersoon een niet-gelegaliseerde huwelijksakte, afgeleverd door de Afghaanse overheid op 30.06.2021 en een niet-gelegaliseerde verklaring op eer dd. 23.05.2022 heeft voorgelegd, beide met betrekking tot een religieus huwelijk dat werd voltrokken op 03.06.2021.
Ten tweede stelt de gemachtigde de authenticiteit van de voorgelegde huwelijksakte “ten zeerste in vraag”, omdat de bij de eerste visumaanvraag voorgelegde huwelijksakte geen vingerafdrukken bevatte; en bij de tweede visumaanvraag deze vingerafdrukken wèl aanwezig waren. De gemachtigde meent dat er geen bewijs voorligt dat de akte na de eerste weigeringsbeslissing werd ondertekend door de betrokkenen, of opnieuw ter controle aan de Afghaanse autoriteiten voorgelegd.
Ten derde schrijft de gemachtigde dat het dossier enkele “opvallende elementen” bevat, waarna wordt verwezen naar (i) het inhoudelijke verhaal van de partnerrelatie van Xxxxxxxxx en de referentiepersoon en (ii) het feit dat er pas na de vlucht van de referentiepersoon een huwelijksakte werd opgesteld.
Ten vierde verwijst de gemachtigde naar een advies van het openbaar ministerie, dat in wezen herhaalt wat de gemachtigde schrijft. Van zodra men iets zgz. “opvallend” aanmerkt, wordt besloten dat het wel om een schijnhuwelijk moet gaan, althans de verwijzing naar dit concept in art. 11 §1, 4° Vreemdelingenwet: “een huwelijk […] uitsluitend afgesloten […] opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven.”
Geen van deze elementen kan de toets aan de motiverings- en zorgvuldigheidsplicht, in het licht van de geciteerde wetsbepalingen, doorstaan.
4. Eerste middelonderdeel: de gemachtigde heeft niet het volledige dossier zorgvuldig geanalyseerd in haar besluitvorming.
De bestreden beslissing verwijst naar een niet-gelegaliseerde huwelijksakte dd. 30.06.2021 en een niet- gelegaliseerde verklaring op eer dd. 23.05.2022.
Er worden echter heel wat bezorgde documenten tot bewijs van het huwelijk compleet genegeerd.
Xxxxxxxxx verwijst immers naar het schrijven van zijn raadsman aan de gemachtigde van 12 juli 2022, waarbij de burgerlijke huwelijksakte met beëdigde vertaling naar het Nederlands, het vonnis van de Afghaanse Supreme Court en de religieuze huwelijksakte met beëdigde vertaling naar het Nederlands werden toegevoegd.
Deze essentiële stukken worden niet meegenomen in de besluitvorming, xxxxxxx blijkt dit niet uit de bestreden beslissing.
Nochtans heeft Xxxxxxxxx’x raadsman de gemachtigde talloze keren en maanden aan een stuk aan dit schrijven herinnerd.
Bovendien bevatten deze stukken essentiële elementen om tegemoet te komen aan een ander weigeringsmotief (zie tweede middelonderdeel). De stukken vermelden immers stempels / authenticaties van de Afghaanse autoriteiten daterend van na de eerste weigeringsbeslissing van de gemachtigde en na de ondertekening van de huwelijksakte door partijen en hun getuigen.
Hiermee wordt geen rekening gehouden. De motivering is bijgevolg onvolledig en onzorgvuldig. Het middelonderdeel is ontvankelijk en gegrond.
5. Tweede middelonderdeel: de analyse van de authenticiteit van de voorgelegde documenten is onduidelijk, tegenstrijdig en in strijd met art. 12bis §§5 en 6 Vreemdelingenwet
De bestreden beslissing vermeldt elementen die de gemachtigde “opvallend” vindt.
Die elementen worden uiteengezet, maar niet gevolgd door een eenduidige of concrete juridische gevolgtrekking. Er wordt niet verwezen naar de volgens het internationaal privaatrecht toepasselijke nationale wetsbepalingen die zou zijn geschonden. Noch wordt er uitdrukkelijk vermeld dat het huwelijk als niet bewezen beschouwd moet worden.
Evenmin bevat de bestreden beslissing een analyse overeenkomstig het cascadesysteem van de artn. 12bis §§5 en 6 Vreemdelingenwet. Nergens valt een woord te lezen over de vraag of de geanalyseerde stukken al dan niet aanvaard zouden kunnen worden als “andere geldige bewijzen”, hoewel wordt op gewezen dat er niet-gelegaliseerde stukken werden voorgelegd.
De gemachtigde maakt meteen de sprong naar het door art. 12bis §6 Vreemdelingenwet voorziene persoonlijk onderhoud met de betrokkenen.
UNHCR en Myria wijzen er in “Gezinshereniging van begunstigden van internationale bescherming in België Vaststellingen en aanbevelingen, juni 2018” op dat voor gezinsleden van begunstigden van internationale bescherming - die soms zelf ook als vluchteling in een derde land leven - het echter delicaat en soms zelfs onmogelijk is om bij de autoriteiten van hun land van herkomst aan te kloppen en de vereiste officiële documenten aan te vragen. Wegens hun specifieke situatie kunnen begunstigden van internationale bescherming en hun gezinsleden risico's lopen wanneer ze contact opnemen met de autoriteiten van hun herkomstland, wat dus moet worden vermeden. Bovendien leiden conflictsituaties er soms toe dat de diensten van de burgerlijke stand in hun land niet meer werken. Het Uitvoerend Comité van UNHCR benadrukt in zijn conclusie nr. 24 over familiehereniging: "the absence of documentary proof of the formal validity of a marriage or of the filiation of children should not per se be considered as an impediment". (UNHCR, UNHCR's Executive Committee Conclusion n° 24 on Family Reunification, 21 oktober 1981, xxxx://xxx.xxxxx.xxx/0xx00x00x0.xxxx geciteerd in UNHCR en Federaal Migratiecentrum Myria, Gezinshereniging van begunstigden van internationale bescherming in België: Vaststellingen en aanbevelingen, juni 2018, pg. 18, en in dezelfde zin: zie 4de aanbeveling van het Ministercomité van de Raad van Europa nr. R(99)23 over de gezinshereniging voor vluchtelingen en andere personen die nood hebben aan een internationale bescherming, 15 december 1999.)
De rechtspraak van het EHRM geeft de voorkeur aan het beginsel van het voordeel van de twijfel bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen en van de documenten die ter ondersteuning daarvan worden voorgelegd en roept de lidstaten op om blijk te geven van soepelheid wanneer ze bewijsstukken eisen die de gezinsbanden aantonen. (XXXX, xx. 0000/00, Xxxxx-Xxxxxxx t. Frankrijk, 10 juli 2014, §79).
Het EHRM verwijst ook uitdrukkelijk naar het feit dat de aanvrager nochtans aangifte had gedaan van zijn gezinsbanden van bij de allereerste stappen van zijn asielaanvraag bij de OFPRA (EHRM., nr. 52701/09, Mugenzi t. Frankrijk, 10 juli 2014, §56):
"Wat betreft de bewijsstandaard, dient hen in vele gevallen het voordeel van de twijfel te worden gegeven bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun verklaringen en van de documenten die ter ondersteuning daarvan worden voorgelegd" en het Hof benadrukt dat "de nationale overheden worden aangemoedigd om ook 'andere bewijzen' van het bestaan van de gezinsbanden in aanmerking te nemen indien de vluchteling niet in staat is om officiële bewijsstukken voor te leggen. Het UNHCR, de Raad van Europa en de ngo's wijzen eenstemmig op het belang om die bewijsmiddelen uit te breiden (...) ze dringen aan op de noodzaak om de proceduretermijnen te verkorten door meer soepelheid aan de dag te leggen wanneer ze bewijzen eisen die gezinsbanden aantonen." (eigen vertaling)
Nochtans werd in de nasleep van de overname van Afghanistan door het Talibanregime door de Minister en zijn gemachtigde medegedeeld dat een gepaste redelijkheid en zelfs flexibiliteit aan de dag gelegd zou worden wat betreft de beoordeling van Afghaanse documenten.
Verder in de bestreden beslissing lijkt het huwelijk dan toch als bewezen te worden beschouwd, gezien er allerlei overwegingen worden vermeld die gewag maken van een Afghaans huwelijk, dat echter tot stand zou zijn gekomen met de enkele bedoeling om een binnenkomst- of verblijfsrecht in België te openen voor de gezinshereniger (art. 11 §1, 4° Vreemdelingenwet).
Deze overwegingen gaan uit van de veronderstelling dat partijen effectief door een buitenlands huwelijk verbonden zijn, wat dan weer strijdt met de bewering dat Xxxxxxxxx zich niet zou kunnen beroepen op art. 10 §2, 4° Vreemdelingenwet.
Tot slot is het pertinent onjuist dat er geen bewijs wordt geleverd van authenticatie door de Afghaanse autoriteiten van de door Xxxxxxxxx en zijn echtgenote ondertekende huwelijksakte.
Welnu, de eerste weigeringsbeslissing dateert van 17 februari 2022.
De door Xxxxxxxxx’x raadsman bezorgde huwelijksdocumenten vermelden diverse stempels van de Afghaanse autoriteiten die dateren van mei en juni 2022 (stuk 7: zie uitknipsels onderaan dit middelonderdeel).
Bijgevolg is de motivering onvolledig, niet ter zake dienen en gestoeld op een onzorgvuldig dossieronderzoek.
Ook dit middelonderdeel is ontvankelijk en gegrond. (…)
6. Derde middelonderdeel:
(…)”
Artikel 10 van de Vreemdelingenwet luidt:
Ҥ1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikelen 9 en 12, zijn van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven :
(…)
4° de volgende familieleden van een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben. Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§ 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten :
- de buitenlandse echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap gesloten werd dat als gelijkwaardig beschouwd wordt met het huwelijk in België, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar. Deze minimumleeftijd wordt echter teruggebracht tot achttien jaar wanneer, naargelang het geval, de echtelijke band of dit geregistreerd partnerschap, reeds bestond vóór de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam; (…)”
Artikel 12bis van de Vreemdelingenwet luidt:
“§5. Wanneer het familielid of de familieleden van een als vluchteling erkende vreemdeling of van een vreemdeling die subsidiaire bescherming geniet, met wie de bloed- of aanverwantschapsbanden al bestonden vóór hij het Rijk betrad, geen officiële documenten kunnen overleggen die aantonen dat zij voldoen aan de in artikel 10 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de bloed- of aanverwantschapsband, wordt rekening gehouden met andere geldige bewijzen die met betrekking tot die band in dit verband worden overgelegd. Bij gebrek hieraan, kunnen de in § 6 voorziene bepalingen worden toegepast.
§6. Indien wordt vastgesteld dat de vreemdeling de ingeroepen bloed- of aanverwantschapsbanden niet kan bewijzen door middel van officiële documenten, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie, kan de minister of zijn gemachtigde rekening houden met andere geldige bewijzen die in dit verband worden overgelegd.
Indien dat niet mogelijk is, kan de minister of zijn gemachtigde overgaan of laten overgaan tot een onderhoud met de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd wordt, of tot elk onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht en in voorkomend geval voorstellen om een aanvullende analyse te laten uitvoeren.”
Uit de lezing van artikel 12bis, § 5 en § 6 van de Vreemdelingenwet blijkt dat er is voorzien in een cascadesysteem voor wat betreft de bewijsregeling inzake gezinsbanden. In de omzendbrief van 17 juni 2009 houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffingsbepalingen inzake de gezinshereniging (BS 2 juli 2009), wordt gesteld:
“De familieband wordt dus door middel van de volgende bewijsmiddelen vastgesteld :
1. officiële documenten die deze band aantonen, opgesteld overeenkomstig de regels van het internationaal privaatrecht, zowel wat de inhoudelijke en vormelijke voorwaarden als wat de legalisatie betreft.
Het gaat om de belangrijkste regel, waarvan de twee andere bewijsmiddelen afwijken.
Over het algemeen gaat het om een letterlijk afschrift van het origineel van de akte die overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van internationaal privaatrecht gelegaliseerd werd.
2. " andere geldige bewijzen ";
Deze bewijzen gelden slechts indien het voor de vreemdeling onmogelijk is om officiële documenten voor te leggen en zijn onderworpen aan de discretionaire beoordeling van de Dienst Vreemdelingenzaken.
3. een onderhoud of een aanvullende analyse
Het onderhoud is eerder gericht op het vaststellen van het bestaan van een huwelijksband (of een partnerschap), terwijl de aanvullende analyse, in dit geval de DNA-test, gericht is op het bewijzen van het bestaan van de afstammingsband.
De Dienst Vreemdelingenzaken kan slechts in laatste instantie een beroep doen op dit bewijsmiddel, namelijk, indien de vreemdeling noch officiële documenten, noch andere geldige bewijzen die het mogelijk maken om de familieband vast te stellen, kan voorleggen.”
Voor wat betreft de interpretatie van het vermelde begrip “andere geldige bewijzen” ter staving van de bloed- of aanverwantschapsbanden, zoals vermeld in artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet, bepaalt voormelde Omzendbrief het volgende:
“3. " Andere geldige bewijzen "
a. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de " andere bewijzen "
De vreemdeling die daadwerkelijk niet in staat is om de officiële documenten die het bestaan van de familieband aantonen te bekomen, kan " andere bewijzen " die " geldig " moeten zijn, voorleggen. Het onderzoek van de " andere bewijzen " wordt aan het oordeel van de Dienst Vreemdelingenzaken overgelaten. De Dienst Vreemdelingenzaken evalueert hun geldigheid in alle discretie en houdt daarbij rekening met alle elementen die het dossier van de betrokkene en de vreemdeling of de EU-burger of de Belg die hij vervoegt of begeleidt, vormen.
Het feit dat de documenten die de vreemdeling heeft voorgelegd, voorkomen in de onderstaande lijsten, punt b., die trouwens niet volledig zijn, leidt niet de facto tot de toelaatbaarheid van hun geldigheid als bewijs van het bestaan van de vermeende familieband.
Om als geldig te kunnen worden beschouwd, moeten de " andere bewijzen " van de familieband die door de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag worden voorgelegd, een geheel van aanwijzingen vormen die voldoende ernstig en overeenstemmend zijn om het mogelijk te maken om het bestaan van de vermeende familieband te kunnen bewijzen.
De documenten die door de vreemdeling als " andere geldige bewijzen " van de familieband worden voorgelegd zullen niet als dusdanig toegelaten worden indien uit de elementen die het dossier vormen blijkt dat de vreemdeling de bevoegde nationale overheden wou misleiden.
In dit verband vormt het feit dat een andere nationale openbare overheid (gerechtelijke overheden, ambtenaar van de burgerlijke stand, enz.) of een andere Lidstaat van de Europese Unie geweigerd heeft het bestaan van de familieband te erkennen of deze betwist heeft, eveneens een ernstige aanwijzing gelet respectievelijk op de rechtszekerheid en het legitiem vertrouwen tussen de Lidstaten.
Bij wijze van herinnering, de wet van 15 december 1980 laat de Dienst Vreemdelingenzaken toe om, al naargelang het geval, een verzoek tot gezinshereniging te verwerpen of een einde te stellen aan het verblijf indien valse of misleidende informatie, valse of vervalste documenten gebruikt werden of indien er fraude werd gepleegd of andere onwettige middelen die van doorslaggevend belang zijn geweest, gebruikt werden.
De beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken in verband met het feit of de " andere bewijzen " al dan niet toelaatbaar zijn, heeft trouwens enkel betrekking op de verblijfsaanvraag. Het feit dat de Dienst Vreemdelingenzaken oordeelt of de genoemde bewijzen het bestaan van een familieband al dan niet aantonen heeft enkel gevolgen voor de ontvankelijkheid/inoverwegingneming van het verzoek tot gezinshereniging van de vreemdeling.
b. Lijst, bij wijze van voorbeeld, van " andere bewijzen "
1) " Andere bewijzen " van de afstammingsband […]
2) " Andere bewijzen " van de huwelijksband of het partnerschap
De " andere bewijzen " van de huwelijksband of het partnerschap zijn, met name :
- Akte van traditioneel huwelijk, indien een akte van een burgerlijk huwelijk niet kan worden voorgelegd;
- Notariële akte, gehomologeerd door de bevoegde overheid;
- Religieuze akte;
- Nationale identiteitskaart die de huwelijksband of het partnerschap vermeldt;
- Uittreksel van huwelijksakte of partnerschapsakte;
- Vervangend vonnis;
- enz.”
De Raad wijst erop dat artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet een omzetting vormt van artikel 11, lid 2 van de richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 over het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn). Deze bepaling luidt als volgt: “Wanneer een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen waaruit de gezinsband blijkt, nemen de lidstaten ook andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking, die overeenkomstig het nationale recht worden beoordeeld. Een beslissing tot afwijzing van het verzoek mag niet louter gebaseerd zijn op het ontbreken van bewijsstukken.”
In het eerste middelonderdeel voert verzoeker aan dat de gemachtigde niet met het volledige dossier op zorgvuldige wijze heeft rekening gehouden voor haar besluitvorming. De bestreden beslissing verwijst enkel naar een niet-gelegaliseerde huwelijksakte van 30 juni 2021 en een niet-gelegaliseerde verklaring op eer van 23 mei 2022. Er werden evenwel nog documenten bezorgd tot bewijs van het huwelijk, die volgens verzoeker compleet worden genegeerd. Er wordt gewezen op het schrijven van de raadsman aan de gemachtigde van 12 juli 2022 waarbij de burgerlijke huwelijksakte met beëdigde vertaling werd voorgelegd, een Afghaans vonnis en de religieuze huwelijksakte met beëdigde vertaling. Er blijkt volgens verzoeker niet dat deze stukken werden meegenomen in de beoordeling, terwijl de raadsman van verzoeker herhaaldelijk aan zijn schrijven van 12 juli 2022 heeft herinnerd. Bijkomend wijst verzoeker erop dat op deze stukken wel degelijk stempels/ authentificaties van de Afghaanse autoriteiten worden vermeld die dateren van na de eerste weigeringsbeslissing en na de ondertekening van de huwelijksakte door de partijen en getuigen. Hieruit besluit verzoeker tot een schending van de zorgvuldigheidsplicht.
In het tweede middelonderdeel voert verzoeker onder meer de schending aan van artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet. Hij stelt onder meer dat er uit de bestreden beslissing geen analyse overeenkomstig het cascadesysteem zoals voorzien in artikel 12bis blijkt. Nergens valt een woord te lezen of de geanalyseerde stukken al dan niet aanvaard kunnen worden als “andere geldige bewijzen” in de zin van artikel 12bis, § 5. De gemachtigde maakt onmiddellijk de sprong naar het voorziene persoonlijk onderhoud van verzoeker, waarvan sprake in artikel 12bis, § 6. Verzoeker wijst op het standpunt van UNHCR “Gezinshereniging van begunstigden van internationale bescherming in België. Vaststellingen en aanbevelingen, juni 2018” waarin wordt toegelicht dat het voor gezinsleden van begunstigden van internationale bescherming, zoals in casu, erg delicaat en soms onmogelijk is om bij de bevoegde autoriteiten van hun land van herkomst aan te kloppen en de vereiste officiële documenten te vragen. Bovendien leiden conflictsituaties er soms toe dat de diensten van de burgerlijke stand niet meer werken. Verder wijst verzoeker op rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) meer bepaald arresten Xxxxx-Xxxxxxx t. Frankrijk van 10 juli 2014, nr. 2260/10 en Mugenzi t. Frankrijk van 10 juli 2014, nr. 52701/09 waaruit blijkt dat lidstaten worden opgeroepen om blijk te geven van soepelheid bij de vereiste van bewijsstukken om de gezinsband aan te tonen en belang te hechten aan verklaringen over de gezinsbanden van bij de allereerste stappen van de asielprocedure. Volgens verzoeker zou in de nasleep van de machtsovername in Afghanistan door het talibanregime, door de staatssecretaris en de gemachtigde zijn meegedeeld dat een gepaste redelijkheid en flexibiliteit aan de dag zouden gelegd worden wat betreft de beoordeling van de Afghaanse documenten.
De Raad stelt vast dat in de bestreden beslissing er enkel wordt van uitgegaan dat verzoeker in het kader van zijn tweede visumaanvraag opnieuw de niet-gelegaliseerde huwelijksakte heeft voorgelegd van de Afghaanse overheid afgeleverd op 30 juni 2021, ditmaal weliswaar met vingerafdrukken en een niet- gelegaliseerde verklaring op eer. Dit terwijl inderdaad uit het schrijven van de raadsman van verzoeker van 12 juli 2022, dat zich in het administratief dossier bevindt, blijkt dat dit niet de enige relevante stukken waren. De advocaat wijst in dit schrijven eveneens op een vonnis van de Afghaanse rechtbank waarin het bestaan en de rechtsgeldigheid van het huwelijk worden bevestigd en op een religieuze huwelijksakte, die nog niet werd voorgelegd in het kader van de eerste visumaanvraag, waarbij ook een kopie met beëdigde vertaling wordt gevoegd. De Raad stelt vast dat die voormelde stukken zich ook in het administratief dossier bevinden en dat de gemachtigde deze inderdaad niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Uit de beëdigde vertalingen die zich in het dossier bevinden, blijkt dat regelmatig wordt gesteld “blauwe stempel van het gerechtshof van de provincie Kabul en handtekening van de ambtenaar”, zo bijvoorbeeld op de burgerlijke huwelijksakte en op de stukken aangaande “identificatie van echtgenote” en “identificatie van echtgenoot”. Verder had verzoeker ook een stuk voorgelegd waarop staat: “The primary court of (3rd zone of Kabul), marriage certificate branch certified from marriage contract of Mrs. (N.) en Mr. (M.) that their full particulars have been recorded in this certificate, and their marriage hold according to Islamic rules” (eigen vertaling: De rechtbank van [3de district van Kabul] bevestigt het huwelijkscontract tussen mevrouw (N.) en meneer (M.) dat hun specificiteiten zijn opgenomen in dit certificaat en hun huwelijk de Islamitische wetten in acht neemt.”) Het stuk bevat stempels en de naam
van de rechter A.H.Y. voorzitter van de rechtbank van de provincie Kabul. Het kwam de gemachtigde toe deze stukken op zorgvuldige wijze in zijn beoordeling te betrekken.
Dit houdt op zich reeds een schending in van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verder stipt verzoeker zowel in het eerste als in het tweede middelonderdeel eveneens terecht aan dat op de stukken die zich in het administratief dossier bevinden stempels voorkomen die dateren van na de eerste weigeringsbeslissing en van na de ondertekening van de (burgerlijke) huwelijksakte. Zo valt de gemachtigde in de bestreden beslissing over het feit dat de burgerlijke huwelijksakte eerst geen en vervolgens wel vingerafdrukken bevat. De gemachtigde neemt de uitleg die verzoeker hiervoor zou gegeven hebben op de ambassade, nl. dat verzoeker het document naar België heeft gestuurd teneinde het door de referentiepersoon te laten tekenen en het vervolgens aan de Afghaanse autoriteiten heeft voorgelegd, niet aan. Hij stelt dienaangaande onder meer: “Daarenboven bevat het document geen enkele nieuwe vermelding of stempel van de Afghaanse autoriteiten waaruit zou blijken dat deze akte opnieuw aan hen ter controle werd voorgelegd, zoals de aanvrager beweert.” Nochtans blijkt uit de Engelse beëdigde vertaling (van 05/onleesbaar/2022) van het “marriage certificate” een stempel van “09 jun 2022”, hetgeen dateert van na de eerste visumweigering. Opnieuw kan verzoeker gevolgd worden dat een onzorgvuldige beoordeling door de gemachtigde blijkt.
Geheel ten overvloede blijkt eveneens dat in het advies van het parket van de procureur des Konings zeer gelijkaardige motieven staan en evenmin is rekening gehouden met de uitspraak van de Afghaanse rechter en de stempel van 9 juni 2022.
Het eerste middelonderdeel is gegrond.
In het tweede middelonderdeel voert verzoeker terecht aan dat niet blijkt dat de gemachtigde gehandeld heeft in overeenstemming met artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet. Zoals verzoeker terecht aanstipt, blijkt nergens een motief aangaande de vraag of de voorgelegde stukken, of een ervan, kan aangenomen worden als een “ander geldig bewijs” in de zin van de voormelde bepaling. Zoals supra vastgesteld heeft verzoeker ook middels het schrijven van zijn advocaat van 12 juli 2022 aan de gemachtigde een religieuze huwelijksakte met beëdigde vertaling overgemaakt. Blijkens artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet moet de gemachtigde wanneer verzoeker als gezinslid van een als vluchteling erkende vreemdeling geen officieel document kan overleggen dat kan aantonen dat hij voldoet aan de in artikel 10 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de bloed- of aanverwantschapsband, ook rekening houden met andere geldige bewijzen die met betrekking tot die band in dit verband worden overgelegd. Bijgevolg, indien de gemachtigde blijft vragen hebben bij de voorgelegde burgerlijke huwelijksakte en niet kan aannemen dat hieruit kan blijken dat verzoeker aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan in de zin van het arrest van het Hof van Justitie nr. C-635/17 (zie infra) door na de eerste visumweigering ervoor te zorgen dat de burgerlijke huwelijksakte alsnog van de nodige handtekeningen en stempels is voorzien, dan nog blijkt uit de voormelde omzendbrief van 17 juni 2009 houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffingsbepalingen inzake de gezinshereniging, dat een religieuze akte als een ander bewijs van de huwelijksband moet beoordeeld worden.
Het feit dat de gemachtigde dit heeft nagelaten maakt een schending uit van artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet.
Verder wijst verzoeker in dit middelonderdeel eveneens terecht op de relevante rechtspraak van het EHRM waarin voor gezinsleden van erkende vluchtelingen wordt gewezen op de grote moeilijkheden die deze mensen kunnen ondervinden om aan de nodige documenten te geraken en dat in vele gevallen het voordeel van de twijfel moet worden gegeven inzake de verklaringen en documenten die worden voorgelegd. Zo stipt verzoeker terecht aan dat uit de verklaringen van de referentiepersoon bij het indienen van haar verzoek om internationale bescherming bij de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat zij op 15 september 2021 reeds heeft verklaard religieus gehuwd te zijn in juni 2021, ze geeft de naam van verzoeker als haar echtgenoot en maakt melding van een religieuze huwelijksakte. Ze verklaarde eveneens op legale wijze uit Afghanistan gevlucht te zijn met een evacuatie-vlucht op 23 augustus 2021 omdat zij gevaar liep omdat zij voor “Moeders voor Vrede” heeft gewerkt, alsook gedurende vier jaar voor de Afghaanse douane.
Verder is het bepaalde in het arrest nr. C-635/17 van het Hof van Justitie van 13 maart 2019, waarop verweerder zich in de nota met opmerkingen ook steunt, in casu ook relevant, waarin het volgende wordt gesteld:
“Wat de verplichtingen van de gezinshereniger en van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid betreft, zij eraan herinnerd dat een dergelijk verzoek volgens artikel 5, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/86 met name vergezeld moet gaan van „documenten waaruit de gezinsband blijkt”. Artikel 11, lid 2, van deze richtlijn preciseert dat het om „officiële bewijsstukken” moet gaan en dat bij gebreke daarvan de lidstaat „andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking neemt”. Artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn preciseert dat „teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, de lidstaten desgewenst gesprekken [kunnen] houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht”.
[…]
Wat het onderzoek betreft dat de bevoegde nationale autoriteiten instellen naar de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen of uitleg die de gezinshereniger of het bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid heeft verstrekt, verlangt de vereiste individuele beoordeling dat die autoriteiten rekening houden met alle relevante elementen, daaronder begrepen de leeftijd, het geslacht, de opleiding, de herkomst en de sociale positie van de gezinshereniger of van het betrokken gezinslid alsmede met de specifieke culturele aspecten, zoals eveneens gepreciseerd in punt
6.1.2. van de richtsnoeren”
Zoals de advocaat-generaal in de punten 65, 66, 77, 79 en 81 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt hieruit dat deze elementen, verklaringen en uitleg ten eerste objectief moeten worden beoordeeld aan de hand van zowel algemene als specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst, daaronder begrepen met name de wettelijke bepalingen en de wijze waarop deze worden toegepast, het functioneren van de administratieve diensten en eventueel het bestaan van tekortkomingen in bepaalde plaatsen of voor bepaalde groepen personen. Ten tweede moeten de nationale autoriteiten ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig moeten zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
Volgens overweging 8 van richtlijn 2003/86 vraagt de situatie van vluchtelingen en personen die een subsidiaire bescherming genieten, immers bijzondere aandacht wegens de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hun beletten aldaar een normaal gezinsleven te leiden. Zo wordt in punt 6.1.2 van de richtsnoeren eveneens gepreciseerd dat de bijzondere situatie van vluchtelingen betekent dat het voor hen vaak onmogelijk of gevaarlijk is om officiële documenten in te dienen of contact op te nemen met de diplomatieke of consulaire instanties van hun land van herkomst. Bovendien volgt uit de voorgaande overwegingen dat die nationale autoriteiten, indien de gezinshereniger de op hem rustende samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomt of indien op basis van objectieve elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, duidelijk blijkt dat het om een frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat, zijn verzoek mogen afwijzen.
Is echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, dan moet het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, eenvoudigweg worden aangemerkt als elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval en zijn de bevoegde nationale autoriteiten niet vrijgesteld van de in artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86 opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen.”
Uit wat voorafgaat blijkt dat de bevoegde nationale autoriteiten bij het onderzoek naar de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen of uitleg die de gezinshereniger of het bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid heeft verstrekt, moeten rekening houden met alle relevante elementen. Er dient daarbij afdoende te worden rekening gehouden met algemene en specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst.
Verzoeker wijst op de machtsovername door de taliban in Afghanistan en dat de bevoegde staatssecretaris en de gemachtigde zouden meegedeeld hebben redelijkheid en flexibiliteit aan de dag te zullen leggen bij de beoordeling van de verwantschapsband. De Raad kan niet vaststellen of de staatssecretaris een dergelijke verklaring heeft afgelegd maar uit het voorgaande arrest van het Hof van Justitie, waar verweerder in de nota ook naar verwijst, blijkt dat de gemachtigde op redelijke en zorgvuldige wijze met de algemene situatie in een land dient rekening te houden, hetgeen in casu niet kan blijken. Zo stelt de gemachtigde dat in het administratief dossier enkele “opvallende elementen”
worden opgemerkt waaronder de verklaring van verzoeker dat zij 2,5 maand samenwoonden na het huwelijk. De gemachtigde stelt hierbij dat van een leven als echtpaar samen in persoon nauwelijks sprake is. De gemachtigde gaat hier evenwel voorbij aan de invloed van het door hem gekende feit dat verzoekster met een georganiseerde vlucht uit Afghanistan werd geëvacueerd na de machtsovername door de taliban, omwille van haar hoog risicoprofiel als werkende voor de NGO Moeders voor vrede. Ook al is bijgevolg de vaststelling van de gemachtigde dat verzoeker en de referentiepersoon maar kort samenwoonden na het huwelijk correct, dan nog kan de machtsovername door de taliban, waardoor verzoekster volgens het CGVS terecht reeds in augustus 2021 is moeten geëvacueerd worden, bezwaarlijk een “opvallend element” zijn dat verzoeker en de referentiepersoon ten kwade kan worden geduid. De gemachtigde heeft niet op zorgvuldige wijze met de algemene situatie in Afghanistan rekening gehouden.
Het tweede middelonderdeel is in de aangegeven mate ook gegrond.
In de nota met opmerkingen geeft verweerder eerst een uitgebreide theoretische toelichting bij de relevante wetsbepalingen. Hij erkent dat artikel 12bis van de Vreemdelingenwet, gelezen in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019, C-635/17, geen twijfel laat bestaan over de vaststelling dat een aanvraag gezinshereniging van een vermoedelijke echtgenoot van een erkend vluchteling niet mag worden geweigerd louter wegens het ontbreken van officiële bewijsstukken. Volgens verweerder heeft de gemachtigde bij het nemen van de bestreden beslissing een individueel onderzoek gevoerd en rekening gehouden met alle elementen die zich in het administratief dossier bevinden.
Waar verweerder kan gevolgd worden in de nota dat de gemachtigde gevolg heeft gegeven aan het eerder vernietigingsarrest van de Raad door verzoeker en de referentiepersoon te (laten) horen, kan evenwel niet aangenomen worden dat de gemachtigde op zorgvuldige wijze heeft rekening gehouden met alle elementen die zich in het administratief dossier bevinden. Verweerder gaat immers in de nota niet in op de vaststellingen van verzoeker dat de gemachtigde met het door zijn raadsman overgemaakt schrijven met nieuwe stukken, zoals het Afghaans vonnis en de religieuze huwelijksakte geen rekening heeft gehouden. De gemachtigde is wat betreft de documenten enkel ingegaan op de burgerlijke huwelijksakte die thans wel handtekeningen en vingerafdrukken bevat en op een verklaring op eer. Er blijkt evenmin in de bestreden beslissing een beoordeling in het licht van artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet.
Verder gaat verweerder in de nota ook in op het feit dat op de burgerlijke huwelijksakte thans wel onder meer een vingerafdruk te vinden is van de referentiepersoon, terwijl niet bewezen werd dat de huwelijksakte naar België is gestuurd door verzoeker. Hij stelt ook dat zelfs indien men ervan mag uitgaan dat het toch haar vingerafdruk zou zijn, uit geen enkel element zou kunnen afgeleid worden dat het stuk opnieuw aan de Afghaanse overheid werd voorgelegd. De Raad moet evenwel vaststellen dat verweerder in de nota met opmerkingen het “marriage certificate” zoals het is voorgelegd in het kader van de tweede visumaanvraag niet grondig heeft bekeken. Er is immers geen sprake van een vingerafdruk bij de foto van verzoekster, doch wel van een handtekening, verder gaat ook verweerder in de nota eraan voorbij dat dit stuk wel een stempel bevat van de Afghaanse overheid van 9 juni 2022, zodat de Raad verzoeker moet volgen waar hij wijst op de onzorgvuldige motivering dat uit geen enkel element kan afgeleid worden dat de akte opnieuw door de aanvrager aan de Afghaanse autoriteiten werd voorgelegd.
Vervolgens voert verweerder in de nota een heel betoog aangaande de artikelen 27 § 1, 18 en 21 van het WIPR aangaande de buitenlandse authentieke akte, doch steunt de bestreden beslissing op geen enkele wijze op die bepalingen. Dit vermoedelijk als gevolg van wat de Raad in het vorige vernietigingsarrest heeft gesteld, nu de eerste visumweigering wel naar die bepalingen verwees. De Raad stelde over de artikelen 27 en 30 van het WIPR met name: “Uit de samenlezing van deze twee bepalingen blijkt dat de erkenning van buitenlandse aktes door een overheid vereist dat het gaat om een authentieke akte die voldoet aan de voorwaarden die volgens het recht van de Staat waar zij is opgesteld, nodig zijn voor haar echtheid, waarvan de legalisatie het bewijsmiddel vormt.
In casu is er geen sprake van een gelegaliseerde huwelijksakte. Verweerder toont noch in de bestreden beslissing, noch in zijn nota met opmerkingen aan dat een niet-gelegaliseerde huwelijksakte ressorteert onder het toepassingsgebied van artikel 27 van het WIPR. Gezien er geen sprake is van een gelegaliseerde huwelijksakte, verwijst verzoeker dan ook terecht naar artikel 12bis, §5 en §6 van de vreemdelingenwet.”
Verder heeft verweerder in de nota met opmerkingen een punt dat de Raad geen rechtsmacht heeft om zich uit te spreken over de wettigheid van de weigering van erkenning van een buitenlandse akte op zich, de Raad is evenwel wel bevoegd om op grond van artikel 39/1, § 1, 2e lid iuncto artikel 39/2, § 2 van de
Vreemdelingenwet de wettigheid te beoordelen van de beslissingen die zijn genomen op grond van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals verzoeker terecht aanstipt in het verzoekschrift.
De Raad kan dan ook vaststellen dat de gemachtigde niet met alle voorgelegde stukken op zorgvuldige wijze heeft rekening gehouden, er zijn immers twee stukken genegeerd; geen beoordeling heeft gedaan van de religieuze huwelijksakte in het licht van artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet en niet op zorgvuldige wijze met de algemene situatie in Afghanistan heeft rekening gehouden, terwijl dit volgens het arrest nr. C-635/17 van het Hof van Justitie van 13 maart 2019 - waarop verweerder zich in de nota met opmerkingen ook steunt- vereist is.
Het verweer in de nota doet geen afbreuk aan het voorgaande.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 3 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum wordt vernietigd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op eenentwintig november tweeduizend drieëntwintig door:
X. XXXX, xxx. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
X. XXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
M. XXXXX X. XXXX