PENSIOENREGLEMENT 2006 VAN
PENSIOENREGLEMENT 2006 VAN
STICHTING PENSIOENFONDS MSD
Dit pensioenreglement is uitsluitend nog van toepassing voor
gewezen deelnemers en gepensioneerden die het deelnemerschap aan dit pensioenreglement tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2014 hebben beëindigd alsmede hun nabestaanden
Pensioenreglement 2006 van Stichting Pensioenfonds MSD, bijgewerkt t/m het 15e wijzigingsbesluit, geldend vanaf 1 juli 2022 (bijlagen geldend van 1‐1‐2022 t/m 31‐12‐2022)
INHOUDSOPGAVE PENSIOENREGLEMENT 2006 VAN STG PENSIOENFONDS MSD
Titel Pagina
Artikel 1. Definities 3
Artikel 2. Deelnemerschap en aspirant‐deelnemerschap 5
Artikel 3. Informatieverstrekking 6
Artikel 4. Karakter pensioenregeling, pensioenaanspraken, pensioeningang en keuzemogelijkheden 8
Artikel 5. Pensioengevend jaarsalaris 9
Artikel 6. Franchise 10
Artikel 7. Pensioengrondslag 10
Artikel 8. Pensioenjaren 10
Artikel 9. Ouderdomspensioen 10
Artikel 10. Partnerpensioen 11
Artikel 11. Wezenpensioen 12
Artikel 12. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid 13
Artikel 13. Excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen 14
Artikel 14. Aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen 15
Artikel 15. Xxxxxxxxxxxx 00
Artikel 16. Wijziging van de pensioenregeling, kortingsbepaling 18
Artikel 17. Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap 19
Artikel 18. Parttimers 19
Artikel 19. Inkoop van extra pensioenaanspraken over bonussen 20
Artikel 20. Fiscale maximeringen 21
Artikel 21. Scheiding ‐ bijzonder partnerpensioen 21
Artikel 22. Scheiding ‐ verevening van pensioen (bijzonder ouderdomspensioen) 22
Artikel 23. Waardeoverdracht 23
Artikel 24. Afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken 24
Artikel 25. Onbetaald verlof 26
Artikel 26. Herverzekering 26
Artikel 27. Toeslagregeling 26
Artikel 28. Flexibilisering op de pensioendatum 28
Artikel 29. Uitbetaling van pensioen 31
Artikel 30. Overige bepalingen 32
Artikel 31. Klachten en geschillen 32
Artikel 32. Onvoorziene gevallen 33
Artikel 33. Overgangsbepalingen 33
Artikel 34. Inwerkingtreding en wijzigingen 39
Bijlage 1: Overzicht aangesloten ondernemingen 41
Bijlage 2: Deelnemersbijdragen in de kosten van de pensioenregeling 42
Bijlage 3: Tarieven voor inkoop van extra pensioenaanspraken 43
Bijlage 4: Tarieven voor afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken 44
Bijlage 5: Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen onderling
op de pensioendatum 48
Bijlage 6: Tarieven voor omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen 50
Bijlage 7: Tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen 52
Bijlage 8: Tarieven voor variabele uitkering van het ouderdomspensioen 54
Bijlage 9: Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen vóór de
pensioendatum 56
Bijlage 10: Tarieven voor uitstel van het prepensioen (o.g.v. overgangsbepalingen) 58
Artikel 1. Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
1. fonds : Stichting Pensioenfonds MSD.
2. bestuur : het bestuur van het fonds.
3. statuten : de statuten van het fonds.
4. werkgever : Xxxxx Xxxxx & Dohme B.V., alsmede andere aangesloten ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 bij dit reglement.
5. werknemer : degene die een dienstverband heeft met de werkgever.
6. deelnemer : de (gewezen) werknemer, die ingevolge artikel 2 als deelnemer is aangewezen.
7. aspirant‐deelnemer : de werknemer, die ingevolge artikel 2 als aspirant‐
deelnemer is aangewezen.
8. gewezen deelnemer : degene, met wie het dienstverband met de werkgever is
verbroken en die een premievrije aanspraak op pensioen jegens het fonds heeft.
9. gepensioneerde : degene, met wie het dienstverband met de werkgever is
verbroken en die recht op een pensioenuitkering jegens het fonds heeft.
10. partner : a. één man of vrouw met wie de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioendatum is gehuwd, of
b. één man of vrouw met wie de (aspirant‐)deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioendatum een geregistreerd partnerschap in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan, of
c. één ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed‐ of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioendatum een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan én deze ongehuwde man of vrouw vóór de pensioendatum schriftelijk als partner is aangemeld onder overlegging van een kopie van
de notariële samenlevingsovereenkomst. Hierbij wordt onder samenleving verstaan:
het met elkaar duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren op hetzelfde woonadres, waarbij is voorzien in elkaars verzorging.
11. scheiding : a. ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, of
b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap bij de burgerlijke stand, xxxxxx dan door overlijden of een huwelijk met dezelfde partner.
c. beëindiging van een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst tussen beide partners anders dan door overlijden of een huwelijk dan wel een bij de burgerlijks stand geregistreerd partnerschap met dezelfde partner.
12. scheidingsdatum : a. voor de partner als bedoeld in lid 10, sub a) en b):
de datum waarop de scheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
b. voor de partner als bedoeld in lid 10, sub c): de datum waarop blijkens de Basisregistratie Personen geen sprake meer is van
woonachtig zijn op hetzelfde adres dan wel de datum waarop blijkens mededeling van de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en/of diens partner de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst wordt verbroken.
13. gewezen partner : degene die als partner als bedoeld in lid 10, sub a), b) of c)
aangemerkt is geweest en wiens/wier partnerschap met de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is geëindigd door scheiding als bedoeld in lid 11, sub a), b) of c).
14. kinderen : a. de kinderen die (uiterlijk op de pensioendatum) in een familierechtelijke betrekking tot de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde staan;
b. de kinderen van de in lid 10 bedoelde partner en pleegkinderen ten behoeve van wie de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer, de gepensioneerde of de in lid 10 bedoelde partner recht heeft op kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslagwet, mits de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioendatum, de opvoeding en het onderhoud op zich heeft genomen.
15. pensioengerechtigde : degene die een pensioenuitkering ten laste van het fonds ontvangt.
16. arbeidsongeschiktheid : arbeidsongeschiktheid conform de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (WIA), voor zover ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever.
De mate van arbeidsongeschiktheid c.q. het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door
het orgaan belast met de uitvoering van de WIA dan wel afgeleid van de door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid en/of resterende verdiencapaciteit.
17. norm‐pensioendatum : de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen)
deelnemer 65 jaar wordt.
18. pensioendatum : de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer feitelijk met pensioen gaat.
19. parttimer : de werknemer die minder dan de bij de werkgever geldende normale werktijd werkzaam is. Voor parttimers gelden bijzondere bepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
20. normale werktijd : de als volledige werktijd bij de werkgever geldende
werktijd.
21. peildatum leeftijden : voor alle in dit reglement vermelde leeftijden geldt telkens
als peildatum de eerste dag van de maand waarin de genoemde leeftijd wordt bereikt.
22. Wet VPS : Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
23. bonus : Sales incentive, cash award en/of inkomsten uit de uitoefening van opties. Een bonus wordt in euro’s vastgesteld.
24. pensioenovereenkomst : hetgeen tussen de werkgever en de werknemer is
overeengekomen met betrekking tot pensioen en waarvan de uitwerking is opgenomen in dit pensioenreglement.
25. uitvoeringsovereenkomst : overeenkomst tussen de werkgever en het fonds over de
uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten.
26. WIA‐uitkeringsgrens : het volgens de wet Financiering sociale verzekeringen op 1
januari van enig jaar geldende maximum jaarloon voor de WIA (wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen).
Artikel 2. Deelnemerschap en aspirant‐deelnemerschap
1. Xxxxxxxxx is de werknemer die 21 jaar of ouder is.
2. Het deelnemerschap vangt aan op de eerste dag van de maand van indiensttreding bij de werkgever. Indien de werknemer bij indiensttreding jonger is dan 21 jaar, vangt het deelnemerschap aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 21 jaar bereikt.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65‐jarige leeftijd bereikt;
b. door overlijden van de deelnemer;
c. door beëindiging van het dienstverband tussen de deelnemer en werkgever, anders dan wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 12 of uittreding krachtens een met de werkgever overeengekomen vervroegde uittredingsregeling.
4. Aspirant‐deelnemer is de werknemer die jonger is dan 21 jaar.
5. Het aspirant‐deelnemerschap eindigt:
a. bij aanvang van het deelnemerschap;
b. door overlijden van de aspirant‐deelnemer;
c. door beëindiging van het dienstverband tussen de aspirant‐deelnemer en werkgever, anders dan wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 12.
Artikel 3. Informatieverstrekking
1. Het fonds heeft een website (xxx.xx‐xxx.xx) waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van het fonds. Verder heeft het fonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring beleggingsbeginselen en het pensioenreglement.
2. De informatie van het fonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het fonds verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk:
a. Indien het fonds voornemens is de informatie elektronisch te verstrekken, worden de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden hierover schriftelijk geïnformeerd.
b. Een (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking ontvangt de informatie schriftelijk. Ook verstrekt het fonds de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.
c. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
d. Indien bij elektronische verstrekking het bij het fonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4. Het fonds zorgt er voor dat bij alle hierna genoemde specifieke informatieverstrekking door het fonds wordt voldaan aan de eisen die hieraan bij of krachtens de Pensioenwet worden gesteld.
5. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer waarmee een pensioenovereenkomst is gesloten, door het fonds bij aanvang van het (aspirant‐) deelnemerschap wordt geïnformeerd over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de (aspirant‐) deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de (aspirant‐) deelnemer ook geïnformeerd.
6. Indien de pensioenovereenkomst wijzigt, zal het fonds eveneens het pensioenreglement wijzigen. Het fonds informeert de (aspirant‐) deelnemers binnen drie maanden over een wijziging van de pensioenovereenkomst en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds. Het pensioenreglement is tevens digitaal beschikbaar via de website van het Pensioenfonds (xxx.xx‐xxx.xx).
7. Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken en de fiscale waardeaangroei. Deze opgave bevat tevens informatie over de toeslagverlening en indien van toepassing vermindering (korting) van aanspraken als bedoeld in artikel 16, lid 2 alsmede alle overige gegevens en informatie die het pensioenfonds op grond van wet‐ en regelgeving verplicht is om in deze opgave op te nemen.
8. Bij beëindiging van het deelnemerschap, en daarna tenminste eens in de vijf jaar, verstrekt het fonds de gewezen deelnemer een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken. Deze opgave bevat tevens informatie over de toeslagverlening en indien van toepassing vermindering (korting) van aanspraken als bedoeld in artikel 16, lid 2 alsmede alle overige gegevens en informatie die het pensioenfonds op grond van wet‐ en regelgeving verplicht is om in deze opgave op te nemen. Indien van toepassing wordt daarnaast informatie verstrekt over het functioneren van het pensioenfonds.
Vorengenoemde opgave stelt het pensioenfonds jaarlijks digitaal aan de gewezen deelnemer ter beschikking door middel van opname in het deelnemersportaal via de website.
9. Het fonds verstrekt aan de pensioengerechtigde bij de pensioeningang, en daarna jaarlijks, een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen. Deze opgave bevat tevens informatie over de toeslagverlening en indien van toepassing vermindering (korting) van aanspraken en rechten als bedoeld in artikel 16, lid 2 alsmede alle overige gegevens en informatie die het pensioenfonds op grond van wet‐ en regelgeving verplicht is om in deze opgave op te nemen..
Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat boekjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat boekjaar.
10. Het fonds verstrekt aan de gewezen partner als bedoeld in artikel 1, lid 13, na scheiding als bedoeld in artikel 1, lid 11, op het moment dat deze de status van een gewezen partner verkrijgt, en daarna tenminste eens in de vijf jaar alsmede op verzoek van de gewezen partner, een opgave van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over de toeslagverlening en indien van toepassing vermindering (korting) van aanspraken en rechten als bedoeld in artikel 16, lid 2. Indien bij scheiding verevening heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 22, zal het fonds aan de vereveningsgerechtigde gewezen partner tevens een opgave verstrekken van het verevend ouderdomspensioen (bijzonder ouderdomspensioen) alsmede informatie geven over de toeslagverlening en indien van toepassing vermindering (korting) van aanspraken en rechten als bedoeld in artikel 16, lid 2.
11. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
12. De (aspirant‐) deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, dan wel hun vertegenwoordigers, kunnen op verzoek bepaalde, bij of krachtens de Pensioenwet omschreven, informatie opvragen (zoals het geldende pensioenreglement).
13. Het fonds informeert de deelnemers en de werkgever indien het bepaalde in artikel 15, lid 12, van toepassing is (verlaging van de op te bouwen aanspraken als er geen sprake is van een kostendekkende premie en het tekort niet uit ander middelen kan worden gefinancierd).
14. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden en de werkgever indien het bepaalde in artikel 16, lid 2, van toepassing is (korting van reeds opgebouwde aanspraken en/of ingegane pensioenen).
15. Indien een (gewezen) deelnemer gebruik wenst te maken van (een of meerdere van) de in artikel 4, lid 6, van dit reglement genoemde flexibele keuzemogelijkheden, dan dient de (gewezen) deelnemer dit minimaal drie maanden vóór de beoogde pensioendatum schriftelijk, op een door de
administrateur van het fonds ter beschikking gesteld formulier, aan de administrateur kenbaar te maken.
16. Het bestuur kan de (aspirant‐) deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden en andere belanghebbenden vragen om aanvullende inlichtingen, gegevens en bewijsstukken te verstrekken, die naar het oordeel van het bestuur voor een juiste uitvoering van dit reglement gewenst zijn. Bij weigering of onjuiste inlichtingen en gegevensverstrekking kan het bestuur besluiten tot sancties zoals het niet uitkeren van pensioen.
Artikel 4. Karakter pensioenregeling, pensioenaanspraken, pensioeningang en keuzemogelijkheden
1. Deze pensioenregeling wordt op grond van de Pensioenwet gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst. Het betreft een middelloonregeling met een voorwaardelijke toeslagregeling (artikel 9 en artikel 27).
2. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement recht op:
a. ouderdomspensioen (voor zichzelf);
b. partnerpensioen (voor zijn of haar partner);
c. bijzonder partnerpensioen als gevolg van scheiding en/of bijzonder ouderdomspensioen uit hoofde van verevening van pensioenrechten bij scheiding (voor zijn of haar gewezen partner);
x. xxxxxxxxxxxxx (voor zijn of haar kinderen);
e. overige pensioenen die voortvloeien uit artikel 33a van dit reglement (overgangsbepalingen).
3. De deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement recht op:
a. excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen (voor zichzelf);
b. aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen (voor zichzelf);
c. WGA‐hiaatpensioen (voor zichzelf);
x. xxxxxxxxxxxx van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid.
De deelnemer die op 31 december 2012 reeds deelnemer was aan het Pensioenreglement 2006 én die vóór 1 januari 2013 ziek was én vanuit deze ziekte tussen 1 januari 2013 en 30 december 2014 voor het eerst een WIA‐uitkering gaat ontvangen, heeft nog aanspraak op een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van het tot 1 januari 2013 geldende Pensioenreglement 2006, bijgewerkt t/m het 6e wijzigingsbesluit.
4. De aspirant‐deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement uitsluitend aanspraak op partner‐ en wezenpensioen alsmede excedent‐ arbeidsongeschiktheidspensioen, aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheids‐pensioen, WGA‐ hiaatpensioen en voortzetting van de pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Bij beëindiging van het aspirant‐deelnemerschap anders dan door overlijden of ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, vervallen alle aanspraken op pensioen.
De (aspirant‐) deelnemer die op 31 december 2012 reeds aspirant‐deelnemer was aan het Pensioenreglement 2006 én die vóór 1 januari 2013 ziek was én vanuit deze ziekte tussen 1 januari 2013 en 30 december 2014 voor het eerst een WIA‐uitkering gaat ontvangen, heeft nog aanspraak op een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van het tot 1 januari 2013 geldende Pensioenreglement 2006, bijgewerkt t/m het 6e wijzigingsbesluit.
5. De pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen worden in euro’s vastgesteld.
6. De (gewezen) deelnemer heeft, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, lid 12, en artikel 28, lid 1 en 2, van dit reglement, op de pensioendatum de volgende flexibele keuzemogelijkheden:
a. Uitruil van ouderdoms‐ en partnerpensioen onderling (zie artikel 28, lid 3, van dit reglement);
b. Uitruil van een deel van het ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (zie artikel 28, lid 4, van dit reglement);
c. Vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen en wel tussen de 55‐jarige en 65‐jarige leeftijd (zie artikel 28, lid 5, van dit reglement);
d. Variabele uitkering van het ouderdomspensioen gedurende maximaal twee periodes (zie artikel 28, lid 6, van dit reglement);
e. Deeltijdpensionering in combinatie met vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen (zie artikel 28, lid 5 en 11, van dit reglement).
Artikel 5. Pensioengevend jaarsalaris
1. Voor iedere (aspirant‐) deelnemer wordt op de datum van aanvang van het (aspirant‐) deelnemerschap en verder jaarlijks per 1 januari het pensioengevend jaarsalaris vastgesteld. Dit pensioengevend jaarsalaris blijft voor de toepassing van dit pensioenreglement tot de eerstvolgende 1 januari ongewijzigd, met uitzondering van het bepaalde in lid 3 van dit artikel.
2. Het pensioengevend jaarsalaris bestaat uit een vast pensioensalaris en, indien de (aspirant‐) deelnemer werkzaam is in ploegendienst, een ploegentoeslag.
Het vast pensioensalaris is gelijk aan twaalf maal het vast maandsalaris, zoals geldend bij de werkgever op het in lid 1 bedoelde tijdstip, vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering, zoals geldend bij de werkgever op het in lid 1 bedoelde tijdstip.
De ploegentoeslag is gelijk aan twaalf maal de ploegentoeslag, zoals geldend bij de werkgever op het in lid 1 bedoelde tijdstip, vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering, zoals geldend bij de werkgever op het in lid 1 bedoelde tijdstip.
3. Het pensioengevend jaarsalaris zal tussentijds worden aangepast indien er wijzigingen optreden uit hoofde van ploegendienst (aanvang ploegendienst, uittreding ploegendienst en/of wijzigingen in ploegendienst). In dit geval wordt de ploegentoeslag afgeleid van het op het in lid 1 bedoelde tijdstip geldende vast pensioensalaris.
4. Indien na een functiewijziging een persoonlijke toeslag wordt verleend ter compensatie van een verlaging van het salaris, wordt deze persoonlijke toeslag beschouwd als vast pensioensalaris.
5. Indien en zolang na uittreding uit de ploegendienst op grond van bepalingen in de CAO van de werkgever een afbouwregeling wordt verleend ter compensatie van de vervallen ploegentoeslag, wordt deze toeslag beschouwd als ploegentoeslag.
6. Indien en zolang er tijdens ziekte een wettelijke verplichting tot loondoorbetaling op de werkgever rust en er op grond van bepalingen in de CAO van de werkgever sprake is van korting op het vast pensioensalaris alsmede, indien de (aspirant‐) deelnemer werkzaam is in ploegendienst, korting op de ploegentoeslag, wordt deze korting buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het pensioengevend jaarsalaris.
7. Voor parttimers gelden afwijkende pensioenbepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
8. Voor de deelnemer die vervroegd is uitgetreden op grond van een met de werkgever overeengekomen vervroegde uittredingsregeling geldt dat de (toekomstige) pensioenopbouw zal zijn gebaseerd op het pensioengevend jaarsalaris op het tijdstip van vervroegde uittreding. Dit pensioengevend jaarsalaris kan jaarlijks per 1 juli worden aangepast met het percentage waarmee
de ingegane pensioenen worden verhoogd, een en ander conform het bepaalde in artikel 27, lid 2 (toeslagregeling voor de inactieven).
9. Het pensioengevend jaarsalaris wordt in euro’s vastgesteld.
10. Bij een verlaging van het pensioengevend jaarsalaris blijven de reeds opgebouwde pensioenaanspraken behouden.
Artikel 6. Franchise
1. De franchise bedraagt per 1 januari 2006 € 11.566,‐‐. De franchise wordt vanaf 1 januari 2007 jaarlijks per 1 januari aangepast conform de ontwikkeling van de jaarlijkse uitkering voor een gehuwde inclusief vakantiegeld krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) in het afgelopen kalenderjaar.
In bijzondere omstandigheden kan het bestuur, de actuaris van het fonds gehoord hebbende, de franchise afwijkend vaststellen.
2. De franchise is niet lager dan de minimaal fiscaal toegestane franchise.
3. Het bestuur zorgt er voor dat de (aspirant‐) deelnemers en overige belanghebbenden op toegankelijke wijze kennis kunnen nemen van de (voor elk kalenderjaar) vastgestelde franchise.
Artikel 7. Pensioengrondslag
1. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt voor iedere (aspirant‐) deelnemer een pensioengrondslag vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend jaarsalaris verminderd met de franchise.
3. De pensioengrondslag wordt in euro’s vastgesteld.
4. Bij een verlaging van de pensioengrondslag blijven de reeds opgebouwde pensioenaanspraken behouden.
Artikel 8. Pensioenjaren
1. Als pensioenjaren gelden alle jaren die vanaf de datum waarop het deelnemerschap is aangevangen onafgebroken als deelnemer zijn doorgebracht tot uiterlijk de norm‐pensioendatum (65 jaar).
2. Het aantal pensioenjaren wordt in jaren en maanden nauwkeurig bepaald. Hierbij wordt een gedeelte van een maand als een volle maand beschouwd.
3. Voor parttimers gelden afwijkende bepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
Artikel 9. Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen op jaarbasis, ingaande op de norm‐pensioendatum (65 jaar), is gelijk aan de som van de jaarlijks opgebouwde pensioenaanspraken en wordt levenslang uitgekeerd. Het ouderdomspensioen bedraagt voor ieder pensioenjaar 2,25% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag.
Indien de pensioengrondslag in enig jaar tussentijds is gewijzigd op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 3, van dit reglement, vindt pensioenopbouw plaats op basis van evenredigheid. Het ouderdomspensioen wordt evenredig in de tijd opgebouwd.
2. Het ouderdomspensioen wordt verhoogd met het jaarlijks ingekochte extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 19 van dit reglement.
3. Het ouderdomspensioen kan voorts op de pensioendatum worden verhoogd of verlaagd alsmede vervroegd worden uitgekeerd met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, lid 12, en artikel 28 van dit reglement.
Daarnaast kan de hoogte van het ouderdomspensioen met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 3, op de datum van beëindiging van het deelnemerschap een verlaging ondergaan als gevolg van uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
4. De (gewezen) deelnemer kan er ook voor kiezen om gedeeltelijk eerder met pensioen te gaan. Deeltijdpensionering is mogelijk met inachtneming van de bepalingen in artikel 28 (lid 5 en 11) van dit reglement.
Voor het deel dat de deelnemer, in overleg met de werkgever, gedeeltelijk blijft doorwerken, zal de deelnemer naar evenredigheid recht hebben op verdere pensioenopbouw, overeenkomstig de bepalingen in artikel 18 van dit reglement (parttimers).
5. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitbetaald tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
Het ouderdomspensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
6. De aanspraak op ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer dan wel het reeds ingegane ouderdomspensioen van een gepensioneerde kan zonder toestemming van diens partner als bedoeld in artikel 1, lid 10, niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in artikel 24, tenzij de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en diens hiervoor bedoelde partner het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) expliciet hebben uitgesloten. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
7. Indien met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van dit reglement, bij scheiding verevening van pensioen op grond van de Wet VPS heeft plaatsgevonden, verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen (het zogenaamde bijzonder ouderdomspensioen). Het volgens de voorgaande leden berekende ouderdomspensioen wordt alsdan verminderd met het bijzonder ouderdomspensioen indien en zolang de vereveningsgerechtigde gewezen partner in leven is.
Artikel 10. Partnerpensioen
1. Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt 70% van het volgens artikel 9 van dit pensioenreglement vastgestelde ouderdomspensioen.
2. Bij overlijden van een (aspirant‐) deelnemer wordt dit ouderdomspensioen vastgesteld in de veronderstelling dat de (aspirant‐) deelnemer tot de norm‐pensioendatum (65 jaar), zou hebben deelgenomen op basis van:
‐ de laatstelijk voor hem/haar vastgestelde pensioengrondslag alsmede
‐ de voor hem/haar van toepassing zijnde arbeidstijd op het tijdstip van overlijden.
3. Indien op grond van artikel 21 bij scheiding aan een gewezen partner een bijzonder partnerpensioen is toegekend, wordt dit op het volgens lid 1 en lid 2 van dit artikel vastgestelde partnerpensioen in mindering gebracht.
4. Het partnerpensioen ten behoeve van de partner als bedoeld in artikel 1, lid 10, sub c. wordt alleen toegekend als de partner aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister kan aantonen op het tijdstip van overlijden met de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond.
5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en wordt uitbetaald aan de partner tot en met de maand van overlijden van de partner.
Het partnerpensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
6. De (gewezen) deelnemer kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, lid 12, en artikel 28 van dit reglement, het op de pensioendatum opgebouwde partnerpensioen verhogen of verlagen door uitruil met het ouderdomspensioen.
Daarnaast kan het partnerpensioen op de datum waarop het deelnemerschap wordt beëindigd (anders den wegens pensionering, arbeidsongeschiktheid of overlijden) worden verhoogd conform het bepaalde in artikel 17, lid 3.
7. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in artikel 24. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
Artikel 11. Wezenpensioen
1. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 10,5% van het volgens artikel 9 van dit pensioenreglement vastgestelde ouderdomspensioen.
2. Bij overlijden van een (aspirant‐) deelnemer wordt dit ouderdomspensioen vastgesteld in de veronderstelling dat de (aspirant‐) deelnemer tot de norm‐pensioendatum (65 jaar), zou hebben deelgenomen op basis van:
‐ de laatstelijk voor hem/haar vastgestelde pensioengrondslag alsmede
‐ de voor hem/haar van toepassing zijnde arbeidstijd op het tijdstip van overlijden.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien en zodra het kind ouderloos wordt.
4. Indien en zolang meer dan vijf kinderen recht hebben op wezenpensioen, wordt het totaalbedrag aan wezenpensioen voor vijf kinderen naar evenredigheid verdeeld over alle kinderen.
5. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (aspirant‐) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met de maand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt of tot en met de maand van overlijden van het kind. Het wezenpensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
De uitkering van wezenpensioen wordt verlengd tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt, indien en voor zolang er sprake is van studeren of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in lid 6 respectievelijk lid 7 van dit artikel. Het recht op wezenpensioen kan op verzoek van het kind herleven als wederom aan de voorwaarden van lid 6 of 7 wordt voldaan.
6. Er is volgens dit pensioenreglement sprake van een studerend kind, indien en voor zolang
‐ het kind ingeschreven is bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan volledig dagonderwijs wordt gelijk gesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
‐ het kind de school of instelling geregeld bezoekt.
Voor kinderen die in het buitenland wonen en studeren, zijn de hiervoor genoemde voorwaarden overeenkomstig van toepassing.
7. Er is volgens dit pensioenreglement sprake van een arbeidsongeschikt kind, indien en voor zolang het kind van overheidswege recht heeft op een uitkering tengevolge van arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekte of handicap.
Artikel 12. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
1. Vanaf het tijdstip dat een (aspirant‐) deelnemer tenminste 104 weken arbeidsongeschikt is, zal, indien en zolang hij/zij arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) maar uiterlijk tot de norm‐pensioendatum, de opbouw van de pensioenen geheel of gedeeltelijk worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever. Indien dit reglement en/of de voor de actieve deelnemers (werknemers) geldende pensioenregeling in de toekomst wijzigt, dan gelden deze wijzigingen c.q. de nieuwe pensioenregeling ook voor de op het moment van wijziging arbeidsongeschikte deelnemers met recht op (premievrije) voortzetting van de pensioenopbouw.
2. De voortzetting van de pensioenopbouw wordt vastgesteld naar evenredigheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage, vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens. De mate waarin voortzetting van pensioenopbouw plaatsvindt wordt vastgesteld volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheids‐ percentage | Mate van voortzetting van pensioenopbouw |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 72,5% |
80 tot 100% | 100% |
3. De pensioenopbouw zal plaatsvinden op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag. Dit is de pensioengrondslag op 1 januari van het jaar waarin de (premievrije) pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid is aangevangen. Deze grondslag kan jaarlijks per 1 juli worden aangepast conform het bepaalde in artikel 27 (toeslagregeling).
4. De deelnemer is zolang hij/zij recht heeft op een WIA‐uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vrijgesteld van bijdragen aan de kosten voor de pensioenregeling voor het deel dat overeenkomt met de voortgezette pensioenopbouw conform lid 2.
5. Bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever zal voor het gedeelte van de pensioenopbouw waarvoor geen vrijstelling van bijdragen is verleend, worden gehandeld overeenkomstig artikel 17 (voortijdige beëindiging van het deelnemerschap).
6. Indien en zodra het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt verhoogd of verlaagd, wijzigt de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig.
Artikel 13. Excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Voor alle (aspirant‐) deelnemers waarvan het pensioengevend jaarsalaris hoger is dan de (in artikel 1, sub 26, van dit reglement gedefinieerde) WIA‐uitkeringsgrens, wordt een excedent‐ arbeidsongeschiktheidspensioen verzekerd.
2. Voor het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen komt in aanmerking de (aspirant‐) deelnemer die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WIA.
3. Recht op uitkering van een excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat alleen in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever.
4. Het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen is, bij volledige arbeidsongeschiktheid, gelijk aan 70
% van het verschil tussen het laatst vastgestelde pensioengevend jaarsalaris minus de WIA‐ uitkeringsgrens op 1 januari van het jaar waarin de WIA‐uitkering is aangevangen.
5. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het excedent‐arbeidsongeschiktheids‐pensioen conform de tabel in artikel 12, lid 2, van dit reglement vastgesteld naar evenredigheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage, waarbij het arbeidsongeschikt‐heidspercentage wordt vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens.
6. Een verhoging of verlaging van het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen als gevolg van een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage gaat in op de dag waarop die wijziging plaatsvindt.
7. Het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald. Het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd vanaf het tijdstip dat een (aspirant‐) deelnemer tenminste 104 weken arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA, en loopt door zolang de (aspirant‐) deelnemer recht heeft op een WIA‐uitkering maar uiterlijk tot de norm‐pensioendatum (65 jaar).
8. Voor de verzekering van het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen is de deelnemer een eigen bijdrage verschuldigd (zie artikel 15, lid 5 en bijlage 2, van dit reglement).
9. Indien in de toekomst “nieuwe” wijzigingen in de hoogte of de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Sociale Verzekeringswetgeving worden aangebracht, kan de regeling voor excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen worden herzien.
10. Voor parttimers gelden afwijkende bepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
Artikel 14. Aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Alle (aspirant‐) deelnemers waarvan het pensioengevend jaarsalaris hoger is dan de (in artikel 1, sub 26, van dit reglement gedefinieerde) WIA‐uitkeringsgrens, kunnen op vrijwillige basis deelnemen in de verzekering van een aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen voor dat deel dat hun pensioengevend jaarsalaris hoger is dan de WIA‐uitkeringsgrens.
Voor de verzekering van het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen boven de WIA‐ uitkeringsgrens is de deelnemer een eigen bijdrage verschuldigd (zie artikel 15, lid 5 en bijlage 2, van dit reglement).
2. Voor het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen komt in aanmerking de (aspirant‐) deelnemer die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WIA.
3. Recht op uitkering van een aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat alleen in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever.
4. Het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen is, bij volledige arbeidsongeschiktheid, gelijk aan 10 % van het laatst vastgestelde pensioengevend jaarsalarisminus 10% van de WIA‐ uitkeringsgrens op 1 januari van het jaar waarin de WIA‐uitkering is aangevangen.
5. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het aanvullend excedent‐ arbeidsongeschiktheidspensioen conform de tabel in artikel 12, lid 2, van dit reglement vastgesteld naar evenredigheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens.
6. Een verhoging of verlaging van het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen als gevolg van een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage gaat in op de dag waarop die wijziging plaatsvindt.
7. Het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald. Het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd vanaf het tijdstip dat een (aspirant‐) deelnemer tenminste 104 weken arbeidsongeschikt is en recht heeft op
een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA, en loopt door zolang de (aspirant‐) deelnemer recht heeft op een WIA‐uitkering maar uiterlijk tot de norm‐pensioendatum (65 jaar).
8. Indien in de toekomst “nieuwe” wijzigingen in de hoogte of de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Sociale Verzekeringswetgeving worden aangebracht, kan de regeling voor aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen worden herzien.
9. Voor parttimers gelden afwijkende bepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
Artikel 14a. WGA‐hiaatpensioen
1. Voor alle (aspirant‐) deelnemers wordt vanaf 1 januari 2013 een WGA‐hiaatpensioen verzekerd.
2. Voor het WGA‐hiaatpensioen komt in aanmerking de (aspirant‐) deelnemer die op of na 1 januari 2015 recht heeft verkregen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en in zoverre de arbeidsongeschiktheid op of na 1 januari 2013 is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever.
3. De uitkering van het WGA‐hiaatpensioen bedraagt ten minste 70% van het laatst vastgesteld pensioengevend jaarsalaris maar maximaal de (in artikel 1, sub 26, van dit reglement gedefinieerde) WIA‐uitkeringsgrens, minus de WGA‐uitkering en eventueel inkomen uit arbeid.
Vorengenoemd percentage van 70 wordt verhoogd tot 75% indien het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WGA heeft bepaald dat de restverdiencapaciteit voor ten minste 50% wordt benut.
4. Een verhoging of verlaging van het WGA‐hiaatpensioen als gevolg van een wijziging van de WGA‐ uitkering gaat in op de dag waarop die wijziging plaatsvindt.
5. Het WGA‐hiaatpensioen wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
Het WGA‐hiaatpensioen wordt uitgekeerd vanaf het tijdstip dat een (aspirant‐) deelnemer tenminste 104 weken (gedeeltelijk of niet duurzaam) arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering ingevolge de WGA en loopt door zolang de (aspirant‐) deelnemer recht heeft op een WGA‐ uitkering maar uiterlijk tot de norm‐pensioendatum (65 jaar).
6. Voor de verzekering van het WGA‐hiaatpensioen is de deelnemer een eigen bijdrage verschuldigd (zie artikel 15, lid 5 en bijlage 2, van dit reglement).
7. Indien in de toekomst “nieuwe” wijzigingen in de hoogte of de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Sociale Verzekeringswetgeving worden aangebracht, kan de regeling voor WGA‐hiaatpensioen worden herzien.
8. Voor parttimers gelden afwijkende bepalingen welke zijn opgenomen in artikel 18 van dit reglement.
Artikel 15. Financiering
1. De financiering van de krachtens dit reglement vast te stellen pensioenaanspraken (met uitzondering van aanspraken die voortvloeien uit inkoop van extra pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 19 alsmede de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27) geschiedt door betaling van bijdragen als omschreven in een tussen het fonds en de werkgever afgesloten uitvoeringsovereenkomst.
2. De in lid 1 bedoelde bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur, gehoord de actuaris van het fonds, vastgesteld. Deze bijdrage is een doorsneepremie en zal worden uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag.
3. De in lid 1 en 2 bedoelde doorsneebijdrage bedraagt minimaal 20% en maximaal 30% van de pensioengrondslag. Als de bijdragen in een bepaald jaar onvoldoende zijn om de toename van de pensioenaanspraken in dat jaar in te kopen, is lid 11 van dit artikel van toepassing.
4. De doorsneepremie wordt betaald door de werkgever en de deelnemers.
5. De eigen bijdrage van de deelnemers in de kosten van de pensioenregeling, wordt in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg bepaald.
De geldende deelnemersbijdragen alsmede de grondslagen waarover de bijdragen verschuldigd zijn, zijn in bijlage 2 bij dit reglement opgenomen.
6. De deelnemersbijdrage wordt in twaalf gelijke termijnen bij elke loonbetaling door de werkgever op het loon ingehouden.
7. Voor parttimers wordt de deelnemersbijdrage afwijkend vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 3, van dit reglement.
8. De (aspirant‐) deelnemer die valt onder het bepaalde in artikel 12 (voortzetting pensioenopbouw bij
‐gedeeltelijk‐ arbeidsongeschiktheid) is geen bijdrage meer verschuldigd voor dat gedeelte waarvoor de pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet.
9. De financiering van de pensioenaanspraken vindt gedurende het deelnemerschap evenredig in de tijd plaats. Hierbij zijn de reglementair opgebouwde pensioenaanspraken over verstreken pensioenjaren op elk moment volledig ingekocht en afgefinancierd.
10. De extra pensioenaanspraken welke op grond van artikel 19 van dit reglement (Inkoop van extra pensioenaanspraken) tot stand komen, worden op het tijdstip dat deze aanspraken voor het fonds ontstaan, volledig ingekocht.
11. De in enig jaar volgens het pensioenreglement toe te kennen pensioenaanspraken kunnen niet uitgaan boven die welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop beschikbaar gestelde premie, vermeerderd met door het fonds, gehoord de actuaris, beschikbaar gestelde algemene middelen.
Indien en voor zover de premie niet toereikend is voor de in enig kalenderjaar in te kopen aanspraken en ook niet op een andere manier in het premietekort kan worden voorzien, kunnen die aanspraken navenant met eenzelfde percentage worden verlaagd.
12. Indien er sprake is van een verlaging van de in enig jaar toe te kennen pensioenaanspraken als bedoeld in lid 11, informeert het fonds de deelnemers en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken van de deelnemers.
13. De verlaging als bedoeld in lid 11 kan, indien in de volgende jaren het vermogen van het fonds dat toelaat, bij bestuursbesluit geheel of ten dele ongedaan worden gemaakt.
14. De werkgever kan de betaling van de werkgeversbijdragen verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Indien de werkgever van dit recht gebruik maakt, dan zullen de op te bouwen pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. De werkgever stelt de deelnemers en het fonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. De op grond van reeds gedane betalingen
verworven aanspraken op pensioen zullen niet worden aangetast, behoudens de bepaling in artikel 16, lid 2.
Artikel 16. Wijziging van de pensioenregeling, kortingsbepaling
1. De pensioenovereenkomst c.q. (inhoud van de) pensioenregeling kan in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg bij de werkgever door de CAO‐partijen worden
gewijzigd. In deze situatie hoeven de individuele werknemers (deelnemers) geen toestemming te geven voor wijziging van de pensioenovereenkomst (pensioenregeling). Het bepaalde in artikel 3, lid 2, van dit reglement inzake informatieverstrekking is hierbij van toepassing.
Het pensioenreglement kan door het bestuur worden gewijzigd naar aanleiding van wetswijzigingen en/of opmerkingen van de toezichthouder (De Nederlandsche Bank). In dit geval is geen toestemming van de CAO‐partijen noch van de (individuele) werknemers (deelnemers) vereist. Het bepaalde in artikel 3, lid 2, van dit reglement inzake informatieverstrekking is hierbij eveneens van toepassing.
De werkgever heeft het recht de pensioenovereenkomst, zonder instemming van de (vertegenwoordigers van de) werknemers (deelnemers), eenzijdig te wijzigen indien sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de deelnemer dat door die wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Ingeval van een eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst door de werkgever worden de tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Het fonds informeert de deelnemers in dit geval binnen drie maanden na wijziging van de pensioenovereenkomst over de (aanstaande) wijziging van het pensioenreglement.
2. Het bestuur kan in enig jaar besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten (inclusief ingegane pensioenen) te korten, uitsluitend indien:
a. de beleidsdekkingsgraad lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen of lager is dan het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is om binnen een redelijke termijn te beschikken over het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad, en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het (geactualiseerde) herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van de Pensioenwet.
3. Indien het bestuur besluit tot korting als bedoeld in lid 2, informeert het fonds de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering (korting) als bedoeld in lid 2 kan op zijn vroegst één maand na de in het vorige lid bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd.
5. Het bestuur zal zich bij de uitvoering van dit artikel conformeren aan alle bij of krachtens de Pensioenwet gestelde regels.
Artikel 17. Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap eindigt anders dan wegens pensionering, (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid of overlijden en indien en voor zo lang het bepaalde in artikel 24, lid 1 en 2, niet van toepassing is (afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging van het deelnemerschap), behoudt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op het op de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen en partner‐ en wezenpensioen.
Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, bestaat er geen recht meer op voortzetting van de pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 12 van dit reglement en komen de aanspraken op excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen, het aanvullende excedent‐ arbeidsongeschiktheidspensioen en/of het WGA‐hiaatpensioen als bedoeld in artikel 13, 14 en 14a van dit reglement geheel te vervallen.
2. De in lid 1 bedoelde premievrije aanspraken worden vastgesteld conform de artikelen 9, 10 en 11 en zullen volledig worden afgefinancierd. De gewezen deelnemer ontvangt een bewijs van de premievrije pensioenaanspraken alsmede de overige op grond van de bij of krachtens de Pensioenwet verplichte informatie, inclusief de eventuele aanbieding tot uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in lid 3.
3. De gewezen deelnemer heeft bij beëindiging van het deelnemerschap het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een hoger partnerpensioen, waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen mag bedragen dat na de uitruil resteert.
Indien het partnerpensioen minder bedraagt dan 70% van het ouderdomspensioen biedt het fonds deze mogelijkheid tot omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen aan binnen zes maanden na voortijdige beëindiging van het deelnemerschap. De omzetting wordt geëffectueerd ingeval betrokkene en diens partner de aanbieding binnen de door het fonds gestelde termijn van drie maanden ondertekend aan het fonds hebben teruggezonden.
Het bepaalde in artikel 28, lid 3, tweede en derde alinea, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat bij toepassing van het keuzerecht vóór de pensioendatum, niet de tarieven van bijlage 5 maar de tarieven van bijlage 9 van toepassing zijn.
4. Voor zover het fonds met het oog op voortzetting van de pensioenvoorziening tijdens werkloosheid middelen ontvangt van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (Stichting FVP), heeft de gewezen deelnemer recht op aanvullende pensioenaanspraken tegenover het fonds. Deze aanvullende pensioenaanspraken worden berekend op de wettelijk voorgeschreven wijze.
Op een bijdrage van de Stichting FVP kan voorwaardelijk recht bestaan bij onvrijwillige (niet verwijtbare) werkloosheid. De gewezen deelnemer dient om het voorwaardelijk recht op de bijdrage van de Stichting FVP geldend te maken het formulier dat hij van de Stichting FVP heeft ontvangen binnen de daartoe gestelde termijn ingevuld en ondertekend te retourneren.
Werknemers die met ingang van 1 januari 2011 werkloos worden komen niet meer in aanmerking voor bijdragen van de Stichting FVP.
Artikel 18. Parttimers
1. Voor parttimers wordt het vast pensioensalaris, alsmede de ploegentoeslag indien van toepassing, vastgesteld als ware de (aspirant) deelnemer in een voltijd dienstverband werkzaam.
2. Voor parttimers zullen de in dienstverband doorgebrachte jaren slechts in de verhouding van de parttime‐werktijd tot de normale werktijd (parttimepercentage) als pensioenjaren worden aangemerkt.
3. Voor parttimers wordt de deelnemersbijdrage als bedoeld in artikel 15, lid 5, en bijlage 2 van dit reglement, vermenigvuldigd met het geldende parttimepercentage.
4. Voor parttimers wordt voor de vaststelling van het excedent‐arbeidsongeschiktheids‐pensioen als bedoeld in artikel 13 van dit reglement, uitgegaan van het pensioengevend jaarsalaris vermenigvuldigd met het parttimepercentage, beide zoals geldend op 1 januari van het jaar waarin de WIA‐uitkering is aangevangen.
5. Voor parttimers wordt voor de vaststelling van het aanvullend excedent‐ arbeidsonge‐ schiktheidspensioen als bedoeld in artikel 14 van dit reglement, uitgegaan van het pensioengevend jaarsalaris vermenigvuldigd met het parttimepercentage, beide zoals geldend op 1 januari van het jaar waarin de WIA‐uitkering is aangevangen.
6. Voor parttimers wordt voor de vaststelling van het WGA‐hiaatpensioen als bedoeld in artikel 14a van dit reglement, uitgegaan van het pensioengevend jaarsalaris vermenigvuldigd met het parttimepercentage, beide zoals geldend op 1 januari van het jaar waarin de WGA‐uitkering is aangevangen.
Artikel 19. Inkoop van extra pensioenaanspraken over bonussen
1. De deelnemer die een dienstverband heeft met de werkgever en die een bonus van de werkgever ontvangt kan op vrijwillige basis en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, voor eigen rekening, extra pensioenaanspraken over deze bonussen opbouwen.
2. Indien de in lid 1 bedoelde deelnemer er voor kiest om over de ontvangen bonus extra pensioen op te bouwen, vindt deze extra opbouw plaats over het volledige bedrag van de bonus die in het kalenderjaar wordt ontvangen, en is deze deelnemer hiervoor aan het fonds een eigen deelnemersstorting verschuldigd.
3. De extra opbouw van het ouderdomspensioen is gelijk aan 2,25% van de ontvangen bonus. De extra opbouw van het partnerpensioen bedraagt 70% van de extra opbouw van het ouderdomspensioen. Het extra verzekerde wezenpensioen bedraagt 10,5% van de extra opbouw van het ouderdomspensioen. Het bepaalde in artikel 11, lid 3 en 4 (verdubbeling indien het kind ouderloos is en/of evenredige verdeling indien er meer dan 5 kinderen zijn die recht hebben op wezenpensioen) is eveneens van toepassing op het extra wezenpensioen.
4. De door de in lid 1 bedoelde deelnemer voor de extra pensioenopbouw verschuldigde eigen deelnemersstorting is gelijk aan de in lid 3 bedoelde extra opbouw van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het in lid 7 bedoelde inkooptarief.
5. De eigen deelnemersstorting wordt door de salarisadministratie van de werkgever vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in lid 4 van dit artikel en wordt bij de uitbetaling van de bonus door de werkgever hierop ingehouden en afgedragen aan het pensioenfonds.
6. De in lid 1 bedoelde deelnemer geeft jaarlijks voorafgaand aan elk kalenderjaar aan of hij/zij voor het komend kalenderjaar extra pensioen wenst op te bouwen over de eventueel in dat jaar te ontvangen bonussen.
De administrateur van het fonds verstrekt hiertoe jaarlijks voor aanvang van het nieuwe kalenderjaar (in beginsel in de maand november) alle in lid 1 bedoelde deelnemers een keuzeformulier, waarop tevens wordt aangegeven hoeveel procent pensioenpremie (2,25% vermenigvuldigd met het inkooptarief) verschuldigd is van de te ontvangen bonussen.
7. Het inkooptarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de deelnemer op de inkoopdatum zijnde 1 juli van het jaar waarin de bonussen zijn ontvangen.
De leeftijd van de deelnemer wordt in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
De inkooptarieven worden door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris van het fonds, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld. De inkooptarieven zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit pensioenreglement. De inkooptarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de inkooptarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden. De inkooptarieven op de inkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de inkoop te verkrijgen extra pensioenaanspraken.
8. De krachtens dit artikel over enig jaar te verkrijgen extra pensioenaanspraken komen eerst op 1 juli van het daaropvolgende jaar in aanmerking voor een voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in artikel 27 van dit reglement.
Artikel 20. Fiscale maximeringen
Bij de uitvoering van dit reglement blijft het bestuur te allen tijde binnen de grenzen van de fiscale wet‐ en regelgeving.
Artikel 21. Scheiding ‐ bijzonder partnerpensioen
1. Ingeval van scheiding van een deelnemer als bedoeld in artikel 1, lid 11, verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, tenzij het bepaalde in lid 4 en 6 van toepassing is. Deze aanspraak is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die zou zijn verkregen indien het deelnemerschap op de datum van scheiding anders dan door arbeidsongeschiktheid, pensionering of overlijden was geëindigd.
2. Ingeval van scheiding van een gewezen deelnemer of gepensioneerde als bedoeld in artikel 1, lid 11, behoudt de gewezen partner, tenzij het bepaalde in lid 4 en 6 van toepassing is, een premievrije aanspraak op bijzondere partnerpensioen die gelijk is aan de aanspraak op partnerpensioen verkregen bij het eerder beëindigen van het deelnemerschap.
3. De gewezen partner ontvangt een bewijs van diens premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede de overige informatie die het fonds bij of krachtens de Pensioenwet verplicht is te geven. Op deze aanspraak zullen overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 toeslagen worden verleend.
4. Het bepaalde in lid 1 en 2 vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en diens gewezen partner bij huwelijkse voorwaarden of voorwaarden van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap, dan wel bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding, anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn/is slechts geldig indien het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
De keuze van beide (gewezen) partners om geen bijzonder partnerpensioen toe te laten kennen op grond van het voorgaande, is eenmalig en onherroepelijk.
5. Indien een deelnemer na toepassing van lid 1 van dit artikel wederom een partnerschap aangaat, heeft de nieuwe partner, zoals blijkt uit artikel 10, lid 3, van dit reglement, aanspraak op een verlaagd partnerpensioen.
6. Indien de bij scheiding toegekende aanspraak op bijzonder partnerpensioen op het moment van scheiding een bepaald bedrag niet te boven gaat, dan zal het bijzonder partnerpensioen worden afgekocht als bedoeld in artikel 24, lid 5, van dit reglement. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari krachtens de Pensioenwet vastgesteld en is opgenomen in artikel 24, lid 6 van dit reglement.
Artikel 22. Scheiding ‐ verevening van pensioen (bijzonder ouderdomspensioen)
1. Bij beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap, op of na
1 mei 1995, kunnen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en diens partner het tijdens het huwelijk of bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen verevenen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) alsmede de met de Wet VPS verband houdende ministeriële regelingen.
2. Het recht op verevening kan alleen dan rechtstreeks jegens het fonds worden uitgeoefend, indien de scheiding binnen twee jaar na het tijdstip van de echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap op de in de Wet VPS voorgeschreven wijze aan het fonds is gemeld.
Indien de partners de toepasselijkheid van de Wet VPS hebben uitgesloten, dienen zij ten bewijze hiervan een gewaarmerkt afschrift van de huwelijkse voorwaarden (opgesteld op of na 1 mei 1995) of een uittreksel van het met het oog op de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed dan wel de beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap opgestelde schriftelijke overeenkomst, aan het fonds te overleggen. Deze keuze voor uitsluiting is eenmalig en onherroepelijk.
3. Indien ingeval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, is voldaan aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel, heeft de gewezen partner een recht op uitbetaling jegens het fonds van een deel van het aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde toekomende ouderdomspensioen. Dit deel (het bijzonder ouderdomspensioen) is gelijk aan 50 procent van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien de tot verevening verplichte (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de pensioenjaren gelegen tussen de datum van het huwelijk of aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap.
Indien er sprake is van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap van een deelnemer wordt het te verevenen ouderdomspensioen (bijzonder ouderdomspensioen) vastgesteld als zou de tot verevening verplichte deelnemer, het deelnemerschap op het tijdstip van scheiding hebben beëindigd anders dan door arbeidsongeschiktheid, pensionering of overlijden.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt bij de verevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien dit door de partners conform de voorwaarden in de Wet VPS is overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden (opgesteld op of na 1 mei 1995) of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed dan wel de beëindiging van een bij de burgerlijks stand geregistreerd partnerschap. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van deze overeenkomst aan het fonds te worden overgelegd. Deze keuze voor afwijkende afspraken is eenmalig en onherroepelijk.
5. Indien op het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap het deel van het ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling bestaat, gelijk of lager is dan een bepaald bedrag, wordt het pensioen niet verevend. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari krachtens de Pensioenwet vastgesteld en is opgenomen in artikel 24, lid 6 van dit reglement.
6. De uitbetaling van het bijzonder (verevend) ouderdomspensioen aan de gewezen partner geschiedt onder de in dit reglement vastgelegde voorwaarden. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet VPS recht op uitbetaling jegens het fonds bestaat.
7. Het recht op uitbetaling van de gewezen partner eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
Het recht op uitbetaling eindigt eveneens op de laatste dag van de maand waarin de beide gewezen partners een schriftelijke mededeling aan het fonds hebben gedaan, dat zij wederom met elkaar zijn hertrouwd of een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, dan wel, ingeval van scheiding van tafel en bed, zich hebben verzoend.
8. Het recht op uitbetaling van de gewezen partner jegens het fonds sluit, zolang dit recht bestaat, uitbetaling van de ter zake van die uitbetaling vastgestelde bedragen (inclusief eventuele verhogingen) aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uit.
9. Het fonds verstrekt de gewezen partner een bewijsstuk waaruit blijkt de tijdens het partnerschap opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd, alsmede de ingangsdatum van de uitbetaling. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
10. Het aan de vereveningsgerechtigde partner toekomende deel van het ouderdomspensioen (het bijzonder ouderdomspensioen) zal op dezelfde wijze worden verhoogd als de pensioenaanspraken vermeld in artikel 27, lid 2.
11. De contante waarde van het krachtens dit artikel vastgestelde recht op uitbetaling van de gewezen partner en het conform artikel 21 vastgestelde recht op bijzonder partnerpensioen kunnen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden of bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting (conversie).
Het eigen recht op ouderdomspensioen voor de gewezen partner gaat in en wordt uitbetaald conform de bepalingen van dit reglement.
Het fonds verstrekt aan de gewezen partner een bewijsstuk van het eigen recht op ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift. De (gewezen) deelnemer ontvangt voorts een opgave van zijn/haar verminderd pensioen. De keuze voor conversie is eenmalig en onherroepelijk.
12. Het bestuur is bevoegd de kosten van verevening of conversie voor de helft voor rekening van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en voor de helft voor rekening van de gewezen partner in rekening te brengen.
13. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet VPS steeds in acht worden genomen.
Artikel 23. Waardeoverdracht
1. Op verzoek van een werknemer die in dienst treedt bij de werkgever en deelnemer is geworden aan deze pensioenregeling, wordt de waarde van zijn/haar jegens zijn/haar vorige werkgever of diens pensioenuitvoerder verkregen pensioenaanspraken, overgedragen aan dit fonds. In verband hiermee verwerft betrokkene actuarieel gelijkwaardige pensioenaanspraken in deze pensioenregeling.
2. Op verzoek van een gewezen deelnemer die het deelnemerschap aan deze pensioenregeling heeft beëindigd onder toepassing van artikel 17, lid 1, en die deelnemer wordt aan de pensioenregeling
van een nieuwe werkgever, wordt de waarde van zijn/haar jegens dit fonds verkregen premievrije pensioenaanspraken overgedragen aan de pensioenuitvoerder van zijn nieuwe werkgever.
3. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld bij of krachtens de Pensioenwet.
4. Ten behoeve van een (gewezen) deelnemer voor wie geen waardeoverdracht kan plaatsvinden op grond van lid 3, kan het bestuur op grond van het bepaalde in of krachtens de Pensioenwet besluiten mee te werken aan waardeoverdracht van een andere pensioeninstelling naar dit fonds, of omgekeerd. Hierbij dient te zijn voldaan aan de bij of krachtens de Pensioenwet en eventueel door het bestuur gestelde eisen.
5. Het bestuur is tevens bevoegd interne of collectieve waardeoverdrachten te plegen als bedoeld in of krachtens de Pensioenwet.
6. Indien het deelnemerschap vóór 1 januari 2018 is beëindigd en er sprake is van een klein ouderdomspensioen (op jaarbasis) zoals bedoeld in artikel 24, lid 6 en er geen afkoop heeft plaatsgevonden op grond van artikel 24, lid 1, draagt het pensioenfonds de waarde van de pensioenaanspraken over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt maar niet eerder dan 1 juli 2020. Hiervoor is geen instemming van de gewezen deelnemer nodig.
Artikel 24. Afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken
1. Voor het tijdstip van reguliere ingang van het ouderdomspensioen wordt de aanspraak op ouderdomspensioen alsmede de meeverzekerde aanspraak op partnerpensioen en wezenpensioen, eenzijdig door het fonds afgekocht indien de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen (op jaarbasis) op de datum van beëindiging van de deelname een bepaald bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat en de gewezen deelnemer niet binnen twee jaar na beëindiging van de deelname een procedure tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 23 is gestart.
Afkoop zonder toestemming van de gewezen deelnemer kan uitsluitend plaatsvinden, indien de gewezen deelnemer over de afkoop wordt geïnformeerd binnen een half jaar na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelname en uitbetaling van de afkoopwaarde plaatsvindt binnen die termijn van een half jaar.
Afkoop na de hiervoor genoemde termijn van twee en een half jaar is uitsluitend mogelijk indien de gewezen deelnemer hier mee instemt en de hoogte van het ouderdomspensioen (op jaarbasis) het op 1 januari van dat jaar bepaalde bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat.
2. Indien de aanspraak op ouderdomspensioen op de reguliere ingangsdatum van dit pensioen (op jaarbasis) lager is dan een bepaald bedrag (zie lid 6) wordt de aanspraak op ouderdomspensioen alsmede de meeverzekerde aanspraak op partnerpensioen en wezenpensioen, door het fonds op de ingangsdatum afgekocht, mits de pensioengerechtigde met de afkoop instemt. De afkoopwaarde wordt uitgekeerd aan de pensioengerechtigde. indien de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen (op jaarbasis) op de ingangsdatum een bepaald bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat.
Afkoop zonder toestemming van de gepensioneerde kan uitsluitend plaatsvinden, indien indien de gepensioneerde over de afkoop wordt geïnformeerd en uitbetaling van de afkoopwaarde plaatsvindt binnen een half jaar na de ingangsdatum van het pensioen.
3. Bij ingang van een partnerpensioen dat op de ingangsdatum (op jaarbasis) een bepaald bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat, wordt de aanspraak op partnerpensioen, alsmede de eventuele aanspraken op wezenpensioen, eenzijdig door het fonds op de ingangsdatum afgekocht.
Afkoop zonder toestemming van de partner kan uitsluitend plaatsvinden, indien de partner over de afkoop wordt geïnformeerd en uitbetaling van de afkoopwaarde plaatsvindt binnen een half jaar na de ingangsdatum van het partnerpensioen. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan de pensioengerechtigde partner.
4. Bij ingang van een wezenpensioen dat op de ingangsdatum (op jaarbasis) een bepaald bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat, wordt de aanspraak op wezenpensioen eenzijdig door het fonds op de ingangsdatum afgekocht.
Afkoop zonder toestemming van het pensioengerechtigde kind dan wel de wettelijke vertegenwoordiger ingeval het pensioengerechtigde kind minderjarig is, kan uitsluitend plaatsvinden, indien het pensioengerechtigde kind dan wel de wettelijke vertegenwoordiger ingeval het pensioengerechtigde kind minderjarig is, over de afkoop wordt geïnformeerd en uitbetaling van de afkoopwaarde plaatsvindt binnen een half jaar na de ingangsdatum van het wezenpensioen. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan het pensioengerechtigde kind.
5. Bij scheiding zal het bijzonder partnerpensioen dat (op jaarbasis) een bepaald bedrag (zie lid 6) niet te boven gaat, eenzijdig door het fonds worden afgekocht.
Afkoop zonder toestemming van de gewezen partner kan uitsluitend plaatsvinden, indien de gewezen partner over de afkoop wordt geïnformeerd en uitbetaling van de afkoopwaarde plaatsvindt binnen een half jaar na de melding van de scheiding.
Afkoop na de hiervoor genoemde termijn van een half jaar is uitsluitend mogelijk indien de gewezen partner hier schriftelijk mee instemt.
6. Het in de voorgaande leden bedoelde bedrag voor afkoop van klein pensioen wordt jaarlijks per 1 januari krachtens de Pensioenwet vastgesteld. Per 1 januari 2007 bedraagt het bedrag voor afkoop van klein pensioen € 400,‐ (op jaarbasis).
7. Bij afkoop van pensioenen en/of pensioenaanspraken worden de pensioenen en/of pensioenaanspraken vervangen door een uitkering ineens aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde (lid 1 en 2 van dit artikel) of de (gewezen) partner (lid 3 en 5 van dit artikel) of het pensioengerechtigde kind (lid 4 van dit artikel).
De uitkering ineens is gelijk aan de contante waarde (actuariële waarde) van de af te kopen pensioenaanspraken (afkoopwaarde) verminderd met de wettelijk verplichte inhoudingen. De afkoopwaarde wordt op basis van collectief actuarieel gelijkwaardige factoren bepaald, dat wil zeggen dat de contante waarde gelijk is voor mannen en vrouwen.
De hiervoor bedoelde afkooptarieven worden door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 4 bij dit reglement opgenomen. De afkooptarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar), door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de afkooptarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden. De afkooptarieven zoals geldend op de afkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de afkoopsom.
Het fonds betaalt, bij of krachtens het in de Pensioenwet bepaalde, de uitkering ineens (afkoopwaarde minus wettelijke inhoudingen) op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.
8. Als er op grond van lid 2 van dit artikel op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen afkoop kan plaatsvinden en de ingangsdatum van dit pensioen ligt op of na 1 januari 2015 én de ingangsdatum van dit pensioen ligt voor de datum waarop voor de gewezen deelnemer c.q. pensioengerechtigde de uitkering ingevolge de AOW ingaat, dan heeft deze gewezen deelnemer c.q. deze pensioengerechtigde het recht om het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, later te laten ingaan. Deze latere ingangsdatum is dan gelijk aan de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de uitkering ingevolge de AOW ingaat.
Het ouderdomspensioen wordt dan verhoogd. Het tarief voor deze verhoging wordt door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid
vastgesteld en is eveneens in bijlage 4 (tabel B) bij dit reglement opgenomen. Deze verhogingstarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de verhogingstarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden. De verhogingstarieven zoals geldend op de reguliere ingangsdatum van het pensioen zijn bepalend voor de vaststelling van de verhoging.
Vervolgens wordt het (verhoogde) ouderdomspensioen afgekocht op de latere ingangsdatum met inachtneming van de bepalingen in lid 7 van dit artikel.
Artikel 25. Onbetaald verlof
1. Gedurende een periode van onbetaald verlof vindt er gedurende maximaal 12 maanden ongewijzigd opbouw plaats van pensioenaanspraken, mits de deelnemer tijdens de periode van onbetaald verlof zowel de verschuldigde deelnemersbijdragen als de werkgeversbijdragen in zijn geheel zelf voldoet.
2. Bij een voortzetting van de pensioenopbouw tijdens de onbetaald verlofperiode komen de premies voor aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen volledig voor rekening van de deelnemer.
3. Indien er sprake is van onbetaald verlof zal in elk geval gedurende een periode van maximaal 18 maanden de risicoverzekering van het partnerpensioen (overlijdensrisico) worden voortgezet. De kosten van deze risicoverzekering komen voor rekening van de (aspirant‐) deelnemers.
4. Tijdens de periode van onbetaald verlof wordt de pensioengrondslag bevroren.
Artikel 26. Herverzekering
Het bestuur is overeenkomstig het bepaalde in de statuten bevoegd de uitvoering van de pensioenregeling geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht gekwalificeerd is tot het sluiten van verzekeringen van pensioen in of naar Nederland.
Artikel 27. Toeslagregeling
1. Het fonds heeft de ambitie om jaarlijks per 1 juli een toeslag te verlenen op de volgende per 30 juni van dat jaar opgebouwde pensioenen en pensioenaanspraken:
a. een ingegaan (bijzonder) ouderdoms‐, (bijzonder) partner‐ en wezenpensioen;
b. de uitgestelde aanspraken op (bijzonder) partner ‐ en wezenpensioen behorend bij een ingegaan ouderdomspensioen;
x. xx xxxxxxxxxxx (bijzonder) pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers;
d. de pensioengrondslagen en de opgebouwde pensioenaanspraken van de in artikel 12 bedoelde arbeidsongeschikte deelnemers met recht op premievrije pensioenopbouw;
e. de aan de gewezen partner van een deelnemer toegekende aanspraak op bijzonder partnerpensioen;
f. de tijdens het deelnemerschap opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers (inclusief de extra ingekochte pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 19 en inclusief de aanspraak op bijzonder ouderdomspensioen
uit hoofde van verevening van pensioenrechten).
2. Uitgangspunt (ambitie) voor de toeslagverlening aan de inactieven (de onder lid 1, sub a. tot en met sub e. genoemde pensioenen, c.q. pensioengrondslagen) is maximaal de stijging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde afgeleide consumentenprijsindexcijfer alle bestedingen, zoals deze zich heeft voorgedaan gedurende de 12 maanden gelegen vóór de maand april van het tijdstip waarop de toeslagverlening aan de orde is (i.c. 1 juli).
3. Uitgangspunt (ambitie) voor de toeslagverlening aan de actieven (de onder lid 1, sub f. genoemde pensioenaanspraken) is maximaal de algemene component van de loonontwikkeling zoals die bij de werkgever heeft plaatsgevonden van 1 april t/m 31 maart voorafgaande aan het tijdstip waarop de toeslagverlening aan de orde is (i.c. 1 juli). Deze algemene component van de loonontwikkeling wordt in het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgever en vakorganisaties vastgesteld en door de directie van de werkgever medegedeeld aan het bestuur van het fonds.
4. Het bestuur van het fonds beslist evenwel jaarlijks, de actuaris van het fonds gehoord hebbende, in hoeverre daadwerkelijk per 1 juli toeslagen worden verleend. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
Bij de besluitvorming over de toeslagverlening houdt het bestuur met ingang van 1 januari 2015 rekening met de vanaf deze datum nieuw opgenomen bepalingen in de Pensioenwet. Dit betekent dat het fonds alleen een toeslag mag verlenen indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110% en indien de toeslagverlening toekomstbestendig is (er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is).
5. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er bestaat daarom geen recht op toeslagverlening en het is ook voor de lange termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden.
Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur heeft op grond van dit artikel.
6. De kosten van deze voorwaardelijke toeslagregeling komen ten laste van het fonds. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
Eenmaal toegekende toeslagen worden volledig ingekocht en afgefinancierd.
7. Deze toeslagregeling geldt niet voor het excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen noch voor het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen noch voor het WGA‐hiaatpensioen als bedoeld in artikel 13, 14 en 14a van dit reglement. Voor de aanpassing van deze pensioenen gelden afwijkende bepalingen als gevolg van door het fonds afgesloten herverzekeringscontracten.
8. Het bestuur houdt zich het recht voor om de voorwaardelijke toeslagregeling als vastgelegd in dit artikel aan te passen, in overeenstemming met de in de statuten en dit pensioenreglement omschreven formele vereisten ter zake van reglementswijzigingen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn verbindend voor alle deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
Bij een wijziging van de toeslagregeling zal het fonds de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden schriftelijk informeren over de wijziging.
9. Het bestuur kan besluiten om een in het verleden gemiste toeslag te compenseren met een incidentele (extra) toeslagverlening. Hierbij zal het bestuur alle bij of krachtens de Pensioenwet gestelde regels alsmede fiscale regelgeving in acht nemen.
Artikel 28. Flexibilisering op de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer kan zijn/haar op de pensioendatum opgebouwde pensioenaanspraken, op de pensioendatum en met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, als volgt flexibiliseren:
a. Uitruil van ouderdoms‐ en partnerpensioen onderling (zie lid 3);
b. Uitruil van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (zie lid 4);
c. Vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen (zie lid 5);
d. Variabele uitkering van het ouderdomspensioen gedurende maximaal twee periodes (zie lid 6);
e. Deeltijdpensionering in combinatie met vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen (zie lid 11).
2. Bij de in lid 1 genoemde flexibiliseringsmogelijkheden, en de hierna nader uitgewerkte mogelijkheden, gelden voorts de volgende aanvullende bepalingen:
a. De (gewezen) deelnemer kan naar keuze kiezen voor een of meerdere flexibiliseringsmogelijkheden met dien verstande dat de in lid 1 genoemde volgorde in acht genomen dient te worden, tenzij er sprake is van deeltijdpensionering.
b. De (gewezen) deelnemer maakt eenmalig en onherroepelijk op de pensioendatum een keuze met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, lid 12, van dit reglement, tenzij er sprake is van deeltijdpensionering.
Het in artikel 3, lid 12, bedoeld formulier dient tevens door een eventuele partner ondertekend te worden.
c. Indien er sprake is van deeltijdpensionering (vervroegde uitkering van een deel van het ouderdomspensioen), gelden aanvullende bepalingen welke zijn opgenomen in lid 11 van dit artikel.
d. Indien er in verband met scheiding op grond van artikel 21 aan een gewezen partner een bijzonder partnerpensioen is toegekend, gelden aanvullende bepalingen welke zijn opgenomen in lid 9 van dit artikel.
e. Indien er in verband met scheiding op grond van artikel 22 aan een gewezen partner een bijzonder ouderdomspensioen is toegekend, gelden aanvullende bepalingen welke zijn opgenomen in lid 10 van dit artikel.
3. Met betrekking tot uitruil van ouderdomspensioen (OP) en partnerpensioen (PP) onderling, heeft de (gewezen) deelnemer de volgende opties:
a. 100% uitruil van partnerpensioen ten behoeve van een extra (hoger) ouderdomspensioen (OP:PP = 100:0);
b. gedeeltelijke uitruil van partnerpensioen ten behoeve van een extra (hoger) ouderdomspensioen waarbij het uit te ruilen partnerpensioen naar keuze van de (gewezen) deelnemer en diens partner kan worden vastgesteld;
x. xxxx uitruil: handhaving van ouderdomspensioen met standaard (70%) verzekerd partnerpensioen (OP:PP = 100:70);
d. uitruil van een deel van het ouderdomspensioen ten behoeve van verhoging van het partnerpensioen met dien verstande dat het na de uitruil te verkrijgen partnerpensioen maximaal 100% mag bedragen van het ouderdomspensioen.
De tarieven voor uitruil worden door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 5 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in lid 7 van dit artikel is hierbij van toepassing.
De uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen onderling heeft geen consequenties voor de hoogte van het wezenpensioen. Het bepaalde in lid 8 van dit artikel is hierbij van toepassing.
4. Bij pensionering vóór de norm‐pensioendatum (65 jaar) kan de (gewezen) deelnemer een deel van het ouderdomspensioen omzetten in een tijdelijk ouderdomspensioen. Deze uitruilmogelijkheid kan slechts worden toegepast indien er sprake is van vervroegde ingang van (een deel van) het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 5.
Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en eindigt op de norm‐ pensioendatum (65 jaar) of bij eerder overlijden.
De hoogte van het tijdelijk ouderdomspensioen mag niet uitgaan boven twee maal de AOW‐ uitkering voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie‐uitkering.
De tarieven voor omzetting van ouderdomspensioen in een tijdelijk ouderdomspensioen worden door het bestuur, gehoord de actuaris van het fonds, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 6 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in lid 7 van dit artikel is hierbij van toepassing.
De omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner‐ en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 8 van dit artikel is hierbij van toepassing.
5. Vervroegde uitkering van (een deel van) het ouderdomspensioen is mogelijk en wel tussen de 55‐ jarige en 65‐jarige leeftijd met dien verstande dat vervroeging naar een pensioendatum gelegen meer dan vijf jaar vóór de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW‐leeftijd, alleen mogelijk is indien het dienstverband van de (gewezen) deelnemer (voor een deel) wordt beëindigd en de (gewezen) deelnemer heeft verklaard het arbeidsproces te verlaten voor dat deel dat het ouderdomspensioen vervroegd is ingegaan en dat hij/zij niet voornemens is die arbeid weer te hervatten. Bij vervroeging wordt het ouderdomspensioen verlaagd.
Voor een arbeidsongeschikte deelnemer met recht op premievrije pensioenopbouw op grond van artikel 12 is vervroeging mogelijk met dien verstande dat de premievrije pensioenopbouw op de vervroegde pensioendatum wordt beëindigd.
De tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen worden door het bestuur, gehoord de actuaris van het fonds, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 7 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in lid 7 van dit artikel is hierbij van toepassing.
De vervroeging van het ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner‐ en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 8 van dit artikel is hierbij van toepassing.
De vervroeging van het ouderdomspensioen heeft ook geen consequenties voor de hoogte van een eventueel op grond van lid 4 van dit artikel verkregen tijdelijk ouderdomspensioen.
Indien er sprake is van deeltijdpensionering (vervroegde uitkering van een deel van het ouderdomspensioen), gelden aanvullende bepalingen welke zijn opgenomen in lid 11 van dit artikel.
6. Het ouderdomspensioen kan op de pensioendatum worden omgezet in een, gedurende maximaal twee periodes, in hoogte variërende uitkering. De minimale duur van de eerste periode bedraagt één jaar; de maximale duur van de eerste periode bedraagt tien jaar.
De tarieven voor de verhoging en/of verlaging ten opzichte van het oorspronkelijke ouderdomspensioen worden door het bestuur, gehoord de actuaris van het fonds, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 8 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in lid 7 van dit artikel is hierbij van toepassing.
Voor de in dit artikel bedoelde variatie tussen de hoogste en de laagste uitkering van het ouderdomspensioen geldt de fiscale voorwaarde dat de hoogste uitkering maximaal 133% van de laagste uitkering mag bedragen.
De keuze voor een variabele uitkering van het ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner‐ en wezenpensioen; het partner‐ en wezenpensioen kan niet variabel worden uitgekeerd. Het bepaalde in lid 8 van dit artikel is hierbij van toepassing.
De keuze voor een variabele uitkering van het ouderdomspensioen heeft ook geen consequenties voor (de hoogte van) een eventueel op grond van lid 4 van dit artikel verkregen tijdelijk ouderdomspensioen.
7. De in lid 3, 4, 5 en 6 genoemde tarieven voor de in dit artikel genoemde flexibiliseringsmogelijkheden kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur van het fonds en gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de in lid 3, 4, 5 en 6 genoemde tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De tarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de flexibiliseringsmogelijkheden te verkrijgen pensioenaanspraken.
8. Het vanaf de pensioendatum meeverzekerde partnerpensioen (voor zover er na toepassing van lid 3 van dit artikel nog sprake is van een partnerpensioen) alsmede het wezenpensioen wordt afgeleid van het oorspronkelijk op de pensioendatum uit te keren ouderdomspensioen. Hierbij worden eventuele toeslagen als bedoeld in artikel 27 van dit reglement, vanaf de pensioendatum meegenomen.
9. Een in verband met scheiding aan een gewezen partner, op grond van artikel 21, toegekend bijzonder partnerpensioen, kan, in afwijking van het bepaalde in lid 3 van dit artikel, níet worden uitgeruild voor een extra (hoger) ouderdomspensioen.
10. Indien er in verband met scheiding aan een gewezen partner, op grond van artikel 22, een bijzonder ouderdomspensioen is toegekend, gelden de volgende aanvullende bepalingen:
a. De in dit lid 3 genoemde mogelijkheid tot uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen (optie d.) geldt níet voor een op grond van artikel 22 aan een gewezen partner in verband met scheiding toegekend recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen (bijzonder ouderdomspensioen).
b. Indien er sprake is van uitruil van ouderdomspensioen in een tijdelijk ouderdomspensioen als bedoeld in lid 4, zal het op grond van artikel 22 aan een gewezen partner in verband met scheiding toegekend recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen (bijzonder ouderdomspensioen) op gelijke wijze worden uitgeruild voor een tijdelijk ouderdomspensioen.
c. Indien het ouderdomspensioen wordt verlaagd in verband met (gedeeltelijk) vervroegde pensioeningang als bedoeld in lid 5 en 11 van dit artikel, dan wordt het aan een gewezen partner toegekende bijzonder ouderdomspensioen op grond van het bepaalde in de Wet VPS op overeenkomstige wijze verlaagd en gaat dit bijzonder ouderdomspensioen eveneens vervroegd in.
d. Indien het ouderdomspensioen variabel wordt uitgekeerd als bedoeld in lid 6 van dit artikel, dan wordt de uitkering van het bijzonder ouderdomspensioen op gelijke wijze variabel uitgekeerd.
11. Indien er sprake is van deeltijdpensionering (vervroegde uitkering van een deel van het ouderdomspensioen), gelden de volgende aanvullende bepalingen:
a. Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor vervroegde ingang van het ouderdomspensioen op grond van artikel 28, lid 5, kan hij of zij er ook voor kiezen om een deel van het ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan. Deze keuze kan eenmalig en onherroepelijk worden gemaakt met inachtneming van de bepalingen en voorwaarden in de overige subleden van dit artikellid.
b. Deeltijdpensionering is niet mogelijk voor de arbeidsongeschikte deelnemers met recht op gehele of gedeeltelijke premievrije voortzetting van de pensioenopbouw op grond van artikel 12.
c. De (gewezen) deelnemer die op of binnen vijf jaar voor de AOW‐datum met vervroegd ouderdomspensioen gaat, kan eenmalig zelf het gewenste percentage deeltijdpensionering kiezen. Met dit percentage wordt op grond van lid 11, sub e van dit artikel eenmalig de hoogte van het deeltijd ouderdomspensioen vastgesteld.
d. Voor de (gewezen) deelnemer die meer dan vijf jaar voor de AOW‐datum met vervroegd ouderdomspensioen gaat, is het percentage deeltijdpensionering afhankelijk van en gelijk aan de mate waarin zijn/haar arbeidzame leven wordt beëindigd oftewel de inkomensgenererende economische activiteiten op de vervroegde pensioendatum worden verminderd.
Hiertoe dient de (gewezen) deelnemer voorafgaand aan de datum van (gedeeltelijke) vervroegde pensionering een intentieverklaring te verstrekken aan het fonds. Uit deze verklaring dient te blijken in welke mate zijn/haar arbeidzame leven vanaf de vervroegde pensioendatum wordt beëindigd, en dat hij of zij niet de intentie heeft om voor dat deel inkomensgenererende economische activiteiten te gaan verrichten.
e. De hoogte van het deeltijd ouderdomspensioen wordt op de vervroegde pensioendatum eenmalig bepaald door de tot de ingangsdatum van het deeltijdpensioen opgebouwde pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage deeltijdpensionering en te vermenigvuldigen met het vervroegingstarief (verlagingstarief) als bedoeld in bijlage 7.
Op dit deel van de pensioenaanspraken kunnen, op de ingangsdatum van het deeltijdpensioen, de in lid 1, sub a. tot en met sub d. van dit artikel genoemde flexibiliseringsmogelijkheden, met inachtneming van de overige bepalingen in dit artikel, worden toegepast.
f. De mate van deeltijdpensionering wordt na de ingang van het vervroegde (deeltijd) pensioen niet meer aangepast.
g. Het deeltijdpensioen (deel van het ouderdomspensioen dat vervroegd tot uitkering komt) wordt uitbetaald tot en met de maand waarin de (deeltijd) gepensioneerde overlijdt.
h. Uiterlijk op de norm‐pensioendatum, zijnde de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65‐jarige leeftijd bereikt, zal het nog niet ingegane deel van het ouderdomspensioen tot uitkering komen.
Op deze datum heeft de (gewezen) deelnemer voor dit deel van de pensioenaanspraken opnieuw de mogelijkheid om te kiezen voor de in lid 1, sub a. tot en met d. van dit artikel genoemde flexibiliseringsmogelijkheden.
i. Indien er sprake is van een verevend deel van het ouderdomspensioen dat op grond van artikel 22 is toegekend aan een gewezen partner, zal dit verevend deel op evenredige wijze als deeltijdpensioen aan de gewezen partner worden uitbetaald.
Artikel 29. Uitbetaling van pensioen
1. De pensioenen zullen worden uitbetaald aan de in artikel 4 omschreven pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind.
2. De pensioengerechtigde dient desgevraagd een behoorlijk bewijs van zijn/haar in leven zijn te verstrekken.
3. Alle uitkeringen worden door het fonds kostenloos op een Nederlandse bankrekening overgemaakt. Het bestuur is bevoegd de kosten van uitbetalingen naar een buitenlandse bankrekening bij de desbetreffende pensioengerechtigde in rekening te brengen .
4. Gedurende het leven van de pensioengerechtigde kunnen de pensioenaanspraken niet verjaren.
5. De pensioenuitkeringen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het fonds gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
Artikel 30. Overige bepalingen
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn/haar pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent of prijsgeeft, is nietig , tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b. vervreemding van het bijzonder partnerpensioen plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid, van de Pensioenwet;
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of deel van het ouderdomspensioen (mits de uitvoerder hiermee instemt); of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner (mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt).
2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Afkoop is slechts mogelijk in de bij of krachtens de in de Pensioenwet bedoelde situaties of in geval van toepassing van artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht.
4. Elk beding strijdig met het bepaalde in een der vorige leden is nietig.
Artikel 31. Klachten en geschillen
1. In een geval van een klacht of een geschil met betrekking tot de uitleg of uitvoering van de bepalingen van dit reglement, beslist het bestuur binnen acht weken na ontvangst van de klacht of het geschil.
2. Indien de betrokkene zich met de beslissing van het bestuur niet kan verenigen, wordt de klacht of het geschil op zijn schriftelijk verzoek door het bestuur ter nadere beslissing voorgelegd aan een commissie bestaande uit drie leden, van wie één door het bestuur, één door betrokkene en één
door deze leden tezamen wordt aangewezen.
Indien de klacht of het geschil betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens wordt de klacht of het geschil voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens in plaats van een commissie.
3. Het fonds en de betrokkene verstrekken aan de commissie of de Autoriteit Persoonsgegevens alle inlichtingen die zij nodig oordeelt.
4. De commissie of de Autoriteit Persoonsgegevens adviseert het bestuur waarna het bestuur opnieuw een beslissing neemt. Het bestuur brengt zijn beslissing opnieuw schriftelijk ter kennis van betrokkene. Het bestuur doet zijn beslissing vergezeld gaan van een uiteenzetting omtrent de mogelijkheid om de klacht of het geschil voor te leggen aan de Ombudsman Pensioenen alsmede de mogelijkheid van beroep op de kantonrechter.
5. Het fonds acht zich gehouden aan de aanwijzingen die de Ombudsman Pensioenen geeft aan het fonds, tenzij het bestuur van oordeel is dat zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten. Indien de klacht of het geschil betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens en de belanghebbende de klacht of het geschil, na behandeling door het fonds conform deze procedure, voorlegt aan de Autoriteit Persoonsgegevens, dan acht het fonds zich gebonden aan de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens, tenzij het bestuur van oordeel is dat zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
Artikel 32. Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet of nadere interpretatie behoeft, beslist het bestuur met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Artikel 33. Overgangsbepalingen
1. Alle pensioenaanspraken die tot 1 januari 2006 door de deelnemer zijn opgebouwd conform het toen geldende pensioenreglement, worden premievrij gemaakt met inachtneming van het hierna, in lid 2, bepaalde ten aanzien van de aanspraak op ouderdomspensioen.
Vanaf 1 januari 2006 zal de opbouw van de pensioenaanspraken worden voortgezet op basis van het onderhavige pensioenreglement.
2. De krachtens het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement op deze datum opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen met een ingangsdatum van 62 jaar, wordt conform dat reglement te zamen met het meeverzekerde standaard 70% partnerpensioen, op 1 januari 2006 omgerekend naar een aanspraak op ouderdomspensioen met een ingangsdatum van 65 jaar, inclusief een bijbehorend en meeverzekerd standaard 70% partnerpensioen. Hiertoe wordt het op 31 december 2005 opgebouwde ouderdomspensioen (inclusief meeverzekerd partnerpensioen) verhoogd met een oprentingsfactor.
Deze oprentingsfactor is door het bestuur van het fonds, gehoord de actuaris, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld op 1,22.
Indien er in verband met scheiding op grond van artikel 22, vóór 1 januari 2006, aan een gewezen partner een bijzonder ouderdomspensioen is toegekend, wordt dit bijzonder ouderdomspensioen op overeenkomstige wijze verhoogd.
3. Voor de deelnemers die op 1 januari 2005 reeds 55 jaar of ouder waren, geldt, indien en voor zover zij in dienst zijn bij de werkgever doch uiterlijk tot de norm‐pensioendatum
(65 jaar), een aanvullende overgangsregeling op basis van beschikbare premie.
De jaarlijks uit deze aanvullende overgangsregeling te verkrijgen extra pensioenaanspraken worden
vastgesteld door de beschikbare premie te delen door het inkooptarief.
Voor de vaststelling van de beschikbare premie en het inkooptarief gelden de volgende bepalingen:
a. De werkgever stort 3,2% van het vaste pensioensalaris in het fonds ten behoeve van inkoop van extra pensioenaanspraken.
b. De deelnemer kan zelf op vrijwillige basis maandelijks extra stortingen verrichten ten behoeve van inkoop van extra pensioenaanspraken. Deze stortingen zijn mogelijk binnen het fiscale regime zoals geldend op 31 december 2005. De deelnemer ontvangt hiertoe jaarlijks van de administrateur van het fonds een opgave van de maximaal toegestane storting, waarbij rekening wordt gehouden met de krachtens sub a) door de werkgever verrichte stortingen.
De deelnemer geeft jaarlijks voorafgaand aan elk kalenderjaar, op een door de administrateur van het fonds te verstrekken keuzeformulier, aan of hij/zij voor het komend kalenderjaar door middel van eigen deelnemersstortingen extra pensioen wenst op te bouwen.
De periodieke deelnemersstortingen worden in twaalf gelijke termijnen bij elke loonbetaling door de werkgever op het loon ingehouden.
c. De inkooptarieven voor de in sub a) en sub b) bedoelde extra pensioeninkoop zijn door het bestuur, gehoord de actuaris, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld en zijn in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen. De tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur van het fonds en gehoord de actuaris worden aangepast. De inkooptarieven op de inkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van het uit de inkoop te verkrijgen extra pensioenaanspraken. Het bepaalde in lid 6 van dit artikel is hierbij van toepassing.
d. Het inkooptarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de deelnemer op de inkoopdatum zijnde 1 juli van het jaar waarin de stortingen zijn verricht.
De leeftijd van de deelnemer wordt in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
De extra pensioenaanspraken uit deze aanvullende overgangsregeling worden meegenomen bij de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27. Het bepaalde in artikel 19, lid 8, van dit reglement is hierbij van overeenkomstige toepassing.
4. Voor de deelnemers die pensioen blijven doorbouwen op grond van een ná 1 januari 1998 doch vóór 1 januari 2006 met de werkgever overeengekomen vervroegde uittredingsregeling, geldt vanaf 1 januari 2006 deze pensioenregeling met inachtneming van het hiervoor in lid 1 t/m lid 3 bepaalde en mits er is voldaan aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen (interne waardeoverdracht).
5. Voor de deelnemers die pensioen blijven doorbouwen op grond van een ná 1 januari 1998 doch vóór 1 januari 2006 ingegane premievrije pensioendoorbouw wegens arbeidsongeschiktheid, geldt vanaf 1 januari 2006 deze pensioenregeling met inachtneming van het hiervoor in lid 1 en lid 2 bepaalde en mits er is voldaan aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen (interne waardeoverdracht) alsmede met inachtneming van het bepaalde in artikel 34, lid 2, van dit reglement terzake van de pensioenuitkeringen en met inachtneming van het hierna bepaalde ten aanzien van de premievrije doorbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.
Voor de in dit lid bedoelde deelnemers die vóór 1 januari 2006 recht hebben gekregen op premievrije pensioendoorbouw wegens gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), wordt de (gehele of gedeeltelijke) premievrije doorbouw, indien en voor zover betrokkene recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO, afgeleid van het krachtens de WAO vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage en vindt deze premievrije doorbouw plaats op basis van de hierna volgende tabel (in plaats van de in artikel 12, lid 2, van dit pensioenreglement opgenomen tabel):
Arbeids‐ ongeschiktheidspercentage volgens de WAO | Mate van voortzetting van pensioenopbouw |
0 tot 15% | 0% |
15 tot 25% | 20% |
25 tot 35% | 30% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 72,5% |
80 tot 100% | 100% |
De overige bepalingen in artikel 12 van dit reglement blijven van toepassing met dien verstande dat in plaats van “WIA” dient te worden gelezen “WAO”.
6. De in lid 3 genoemde tarieven voor inkoop van extra pensioenaanspraken kunnen jaarlijks door het bestuur van het fonds en gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de in lid 3 genoemde tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De tarieven zoals geldend op de inkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de inkoop te verkrijgen extra pensioenaanspraken.
Artikel 33a Overgangsbepalingen in verband met collectieve waardeoverdracht van SPPF naar Pensioenfonds MSD per 1 januari 2013
1. De op 31 december 2012 door de (gewezen) deelnemers van Stichting Schering‐Plough Pensioenfonds (SPPF) opgebouwde pensioenaanspraken, de op deze datum ingegane pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van de pensioengerechtigden van SPPF alsmede de op deze datum aan de gewezen partners van (gewezen) SPPF‐deelnemers of SPPF– pensioengerechtigden toegekende pensioenaanspraken of pensioenrechten, zijn per 1 januari 2013 door middel van een collectieve waardeoverdracht door SPPF overgedragen naar Stichting Pensioenfonds MSD.
2. De in lid 1 genoemde pensioenaanspraken en pensioenrechten zijn per 1 januari 2013 ingebracht in dit pensioenreglement waarbij de door SPPF overgedragen pensioenaanspraken en pensioenrechten op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid zijn omgerekend naar pensioenaanspraken en pensioenrechten alsmede pensioendata conform dit pensioenreglement. Voor de uit de collectieve waardeoverdracht bij Stichting Pensioenfonds MSD verkregen pensioenaanspraken en pensioenrechten gelden de volgende bepalingen in dit artikel.
3. Ouderdomspensioen: de bij SPPF verkregen aanspraak op ouderdomspensioen is per 1 januari 2013 verlaagd met een voor iedereen geldende factor 0,997 waarna deze aanspraak is toegevoegd aan het krachtens artikel 9, lid 1, opgebouwde ouderdomspensioen.
Alle bepalingen in dit reglement (waaronder de ingangs‐ en einddatum van het ouderdomspensioen alsmede de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op deze door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD omgerekende aanspraak op ouderdomspensioen, met dien verstande dat de bepalingen inzake uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 28, flexibilisering) alleen van toepassing zijn voor zover het bij SPPF opgebouwde ouderdomspensioen uitruilbaar was.
Indien er in verband met scheiding aan een gewezen partner van een voormalig SPPF‐verzekerde als gevolg van verevening een bijzonder ouderdomspensioen is toegekend, wordt dit bijzonder ouderdomspensioen op overeenkomstige wijze verlaagd en zijn op dit bijzonder ouderdomspensioen eveneens de bepalingen zoals opgenomen in dit pensioenreglement van toepassing.
Indien het ouderdomspensioen in 2013 of eerder is ingegaan, dan heeft vorengenoemde omrekening van het ouderdomspensioen niet plaatsgevonden omdat dit pensioen is ingegaan op de SPPF‐ingangsdatum.
4. Partnerpensioen: de bij SPPF verkregen aanspraak op partnerpensioen (indien en voor zover van toepassing) is per 1 januari 2013 verhoogd met een voor iedereen geldende factor 1,002 waarna deze aanspraak is toegevoegd aan het krachtens artikel 10, lid 1, opgebouwde partnerpensioen. Alle bepalingen in dit reglement (waaronder de ingangs‐ en einddatum van het partnerpensioen alsmede de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op deze door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD omgerekende aanspraak op partnerpensioen, met dien verstande dat de bepalingen inzake uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen (artikel 28, flexibilisering) alleen van toepassing zijn voor zover de bij SPPF verkregen premievrije aanspraak op partnerpensioen uitruilbaar was.
Indien er in verband met scheiding aan een gewezen partner van een voormalig SPPF‐verzekerde een bijzonder partnerpensioen is toegekend, wordt dit bijzonder partnerpensioen op overeenkomstige wijze verhoogd en zijn op dit bijzonder partnerpensioen eveneens de bepalingen zoals opgenomen in dit pensioenreglement van toepassing.
Indien het partnerpensioen in 2013 of eerder is ingegaan, dan heeft vorengenoemde omrekening van het partnerpensioen niet plaatsgevonden omdat dit pensioen is ingegaan op de SPPF‐ ingangsdatum.
5. Wezenpensioen: de bij SPPF verkregen aanspraak op wezenpensioen is per 1 januari 2013 verhoogd met een voor iedereen geldende factor 1,004 waarna deze aanspraak is toegevoegd aan het krachtens artikel 11, lid 1, opgebouwde wezenpensioen.
Alle bepalingen in dit reglement (waaronder de ingangs‐ en einddatum van het wezenpensioen alsmede de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op deze door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD omgerekende aanspraak op wezenpensioen. Indien het wezenpensioen in 2013 of eerder is ingegaan, dan heeft vorengenoemde omrekening van het wezenpensioen niet plaatsgevonden omdat dit pensioen is ingegaan op de SPPF‐ ingangsdatum.
6. Alleenstaandenpensioen: de bij SPPF (indien van toepassing) verkregen aanspraak op alleenstaandenpensioen (bruto jaarbedrag) is per 1 januari 2013 verlaagd met een voor iedereen geldende factor 0,997.
Het alleenstaandenpensioen gaat in op de norm‐pensioendatum indien de (gewezen) deelnemer op deze datum ongehuwd is en geen partner heeft die in aanmerking komt voor partnerpensioen, dan wel de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de partner van de gepensioneerde overlijdt.
Een eenmaal ingegaan alleenstaandenpensioen wordt levenslang bovenop het ouderdomspensioen, uitgekeerd.
Alle bepalingen in dit reglement (waaronder de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op deze door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD omgerekende aanspraak op alleenstaandenpensioen.
Indien het alleenstaandenpensioen in 2013 of eerder is ingegaan, dan heeft vorengenoemde omrekening van het alleenstaandenpensioen niet plaatsgevonden omdat dit pensioen is ingegaan op de SPPF‐ingangsdatum.
7. Tijdelijk ouderdomspensioen (prepensioen): de bij SPPF (indien van toepassing) verkregen premievrije aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen (bruto jaarbedrag) is niet omgerekend tenzij dit prepensioen vóór 1 januari 2014 is ingegaan. Indien het prepensioen reeds op 31 december
2013 was ingegaan, dan is de maandelijkse uitkering per 1 januari 2014 verhoogd omdat het prepensioen op grond van het hierna in sub a. bepaalde bij dit fonds een maand eerder eindigt dan bij SPPF het geval zou zijn geweest.
Voor de van SPPF overgenomen aanspraak op prepensioen gelden de volgende specifieke bepalingen:
a. Het prepensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 62‐jarige leeftijd bereikt en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65‐jarige leeftijd bereikt.
b. Het prepensioen kan alleen later ingaan indien de (gewezen) deelnemer niet minder gaat werken en met inachtneming van eventuele overige van toepassing zijnde fiscale bepalingen.
Hiertoe dient de (gewezen) deelnemer op de prepensioendatum een doorwerkverklaring aan het fonds te verstrekken.
Bij latere ingang van het prepensioen wordt het niet ingegane prepensioen verhoogd. In eerste instantie wordt het prepensioen verhoogd op basis van een (uitgestelde) ingangsdatum op 31 december van het boekjaar. Vervolgens wordt de ingangsdatum van het prepensioen telkens met één jaar uitgesteld en het prepensioen dienovereenkomstig verhoogd. Bij tussentijdse ingang van het prepensioen vindt vervroeging plaats.
De tarieven voor uitstel van het prepensioen naar 31 december van het boekjaar zijn in bijlage 10 opgenomen. Het bepaalde in artikel 28, lid 7, van dit reglement (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij overeenkomstig van toepassing. De tarieven voor latere verhogingen en tussentijdse vervroeging worden in voorkomende situaties door de actuaris van het fonds vastgesteld.
c. De (gewezen) deelnemer dient het fonds schriftelijk te informeren indien hij/zij na uitstel van het prepensioen als bedoeld in sub b., voor de 65‐jarige leeftijd, toch minder gaat werken. In dit geval zal het tot (deze datum actuarieel verhoogde) prepensioen direct ingaan op de datum van afname of beëindiging van zijn/haar arbeidzame leven oftewel inkomensgenererende economische activiteiten.
d. Het uit te keren prepensioen mag fiscaal gezien maximaal 100% van het pensioengevend jaarsalaris bedragen. Een niet tot uitkering komend deel van het uitgestelde (verhoogde) prepensioen zal worden omgezet naar een levenslang ouderdomspensioen.
Een op de norm‐pensioendatum niet ingegaan prepensioen wordt omgezet naar een levenslang ouderdomspensioen.
De tarieven voor omzetting van prepensioen naar levenslang ouderdomspensioen worden in voorkomende situaties door de actuaris van het fonds vastgesteld.
e. Indien het prepensioen wordt uitgekeerd aan een arbeidsongeschikte deelnemer met recht op premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid, wordt op dit prepensioen een uitkering ingevolge de WAO/WIA in mindering gebracht (anti‐cumulatiebepaling op grond van het bij SPPF geldende pensioenreglement). Hiertoe dient de arbeidsongeschikte deelnemer zijn /haar WAO/WIA‐uitkering aan het fonds te cederen.
f. Alle overige bepalingen in dit reglement (waaronder de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op deze door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD overgenomen aanspraak op prepensioen.
8. Tijdelijk partnerpensioen: een bij SPPF (indien van toepassing) ingegaan Anw vervangend tijdelijk partnerpensioen is niet omgerekend. Daarnaast blijven de arbeidsongeschikte deelnemers die op 31 december 2012 recht hadden op premievrije pensioenopbouw bij SPPF alsmede een gesloten groep gewezen deelnemers waarvoor dit is vastgelegd, tot de norm‐pensioendatum op risicobasis verzekerd voor dit Xxx vervangend tijdelijk partnerpensioen. Voor de van SPPF overgenomen uitkering en verzekering van het tijdelijk partnerpensioen gelden de volgende specifieke bepalingen:
a. er bestaat recht op een uitkering van tijdelijk partnerpensioen voor de partner van
de hiervoor bedoelde verzekerde mits deze verzekerde vóór zijn/haar norm‐ pensioendatum komt te overlijden;
b. het op risicobasis verzekerde (maximale) tijdelijk partnerpensioen (bruto jaarbedrag) dan wel de basis voor het reeds ingegane tijdelijk partnerpensioen is voor elke verzekerde c.q. gerechtigde vastgesteld en aangeleverd door SPPF per 31 december 2012.
De hoogte van het (maximaal) verzekerde bedrag wijzigt niet met uitzondering van het bepaalde in sub f. voor de arbeidsongeschikte deelnemers.
c. In het in sub b. bedoelde maximale bedrag is de Anw (Algemene nabestaandenwet)‐ uitkering inbegrepen. De eventuele Anw‐uitkering komt hierop in mindering.
De partner die een Anw‐vervangend tijdelijk partnerpensioen ontvangt is verplicht het fonds te informeren over de hoogte van de ontvangen Anw‐uitkering en latere wijzigingen in de Anw‐uitkering.
d. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de datum van overlijden van de verzekerde en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de gerechtigde partner de 65‐jarige leeftijd bereikt, dan wel tot en met de maand van overlijden van de partner.
e. Na ingang van een tijdelijk partnerpensioen is de voorwaardelijke toeslagregeling als bedoel in artikel 27, lid 2, van dit reglement van toepassing.
f. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers die op 31 december 2012 recht hadden op premievrije pensioenopbouw bij SPPF kan het in sub b. verzekerde bedrag jaarlijks per 1 juli worden aangepast conform het bepaalde in artikel 27, lid 2, van dit reglement (toeslagregeling).
g. Alle bepalingen in dit reglement zijn overeenkomstig van toepassing geworden op dit door SPPF overgedragen en door Stichting Pensioenfonds MSD overgenomen recht of verzekering op tijdelijk partnerpensioen.
9. Pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid:
a. De deelnemers die vóór 1 januari 2013 ziek waren en vanuit deze ziekte na 104 weken voor het eerst een WIA‐uitkering gaan ontvangen, komen níet in aanmerking voor de in dit reglement genoemde (aanvullende) pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid. De van SPPF afkomstige deelnemers die tussen 1 januari 2013 en 30 december 2014 voor het eerst een WIA‐uitkering ontvangen, hebben recht op de (aanvullende) pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid op grond van de tot 1 januari 2013 geldende pensioenovereenkomst.
b. Ook op de reeds vóór 1 januari 2013 door SPPF, aan de op dat moment arbeidsongeschikte deelnemers, toegekende (aanvullende) pensioenuitkeringen, blijft de tot 1 januari 2013 geldende pensioenovereenkomst van toepassing voor wat betreft de vaststelling en wijziging van deze (aanvullende) pensioenuitkeringen.
Indien de (aanvullende) pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid reeds op 31 december 2013 waren ingegaan, dan zijn de maandelijkse uitkeringen per 1 januari 2014 verhoogd omdat deze pensioenen op grond van het hierna in sub c. bepaalde bij dit fonds een maand eerder eindigen dan bij SPPF het geval zou zijn geweest.
c. De (aanvullende) pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid als bedoeld in sub a. en b. eindigen op de datum waarop conform de tot 1 januari 2013 geldende pensioenovereenkomst geen recht meer bestaat op deze (aanvullende) pensioenuitkeringen doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65‐jarige leeftijd bereikt.
d. Alle overige bepalingen in dit reglement (waaronder de toeslagregeling) zijn overeenkomstig van toepassing geworden op de (aanvullende)
pensioenuitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid als bedoeld in sub a. en b.
10. Uitzending naar het buitenland:
Indien er bij SPPF pensioen is opgebouwd gedurende een uitzending naar het buitenland voor de werkgever, dan worden de eventuele gedurende deze tijd in het buitenland verkregen aanspraken op pensioen, op de krachtens dit reglement toe te kennen pensioenen in mindering gebracht.
Artikel 34. Inwerkingtreding en wijzigingen
1. Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en is laatstelijk gewijzigd op 5 december 2022.
2. Dit pensioenreglement vervangt voor de deelnemers per 1 januari 2006 het voordien geldende pensioenreglement, waaraan zij geen rechten meer kunnen ontlenen.
Voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wiens deelnemerschap aan de pensioenregeling van de werkgever vóór 1 januari 2006 is beëindigd, blijft het pensioenreglement van toepassing dat gold op de datum van beëindiging van het deelnemerschap dan wel de ingangsdatum van de pensioenuitkering, voor wat betreft de (aard en vaststelling van de) pensioenaanspraken, de ingangsdata van de pensioenuitkeringen en de eventuele flexibiliseringsmogelijkheden (met dien verstande dat op grond van lid 11 vanaf 1 juli 2022 deeltijdpensionering bij vervroegde ingang van het ouderdomspensioen ook mogelijk is voor gewezen deelnemers mits wordt voldaan aan de (fiscale) voorwaarden).
De in deze oude pensioenreglementen opgenomen tarieven voor de flexibiliseringsmogelijkheden alsmede de voor deze oude reglementen geldende tarieven voor afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) worden aangepast. De tarieven zoals geldend op de pensioen‐ en/of afkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de pensioenuitkering.
Alle overige bepalingen, inclusief de toeslagregeling, uit dit pensioenreglement zijn onverminderd van toepassing voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Pensioenuitkeringen die op basis van vóór 1 januari 2006 geldende pensioenreglementen aan pensioengerechtigden worden uitbetaald, blijven doorlopen indien en voor zover op basis van deze voorgaande reglementen recht op uitbetaling bestaat.
3. Per 6 september 2007 is dit pensioenreglement gewijzigd op grond van de Pensioenwet waarbij de wijzigingen op 1 januari 2008 in werking treden, met uitzondering van de in het Besluit van 18 december 2006 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van de Pensioenwet en de Invoerings‐ en aanpassingswet Pensioenwet genoemde artikelen die reeds op 1 januari 2007 in werking zijn getreden.
Tot de reeds op 1 januari 2007 in werking getreden bepalingen in of krachtens de Pensioenwet behoren ander andere de volgende artikelen uit dit pensioenreglement:
artikel 17 (vervallen mogelijkheid restitutie van eigen deelnemersbijdragen indien het deelnemerschap minder dan een jaar heeft geduurd), artikel 23 (waardeoverdracht), artikel 24 (afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken), artikel 29, lid 4 (verjaring) alsmede artikel 30 (overige bepalingen ten aanzien van vervreemding, volmacht en afkoop).
4. Per 1 januari 2008 is de toetredingsleeftijd voor aanvang van het deelnemerschap verlaagd van 25 naar 21 jaar. Voor werknemers die op 1 januari 2008 tussen de 21 jaar en 25 jaar oud zijn vangt het deelnemerschap eerst op 1 januari 2008 aan (dus niet met terugwerkende kracht).
5. Per 1 januari 2007 wordt bij beëindiging van het notarieel verleden samenlevingscontract een bijzonder partnerpensioen toegekend aan de gewezen partner (artikel 21).
6. Met ingang van 1 januari 2008 wordt het bijzonder partnerpensioen en/of het bijzonder ouderdomspensioen ten behoeve van een gewezen partner altijd met de in artikel 27, lid 2, van dit reglement bedoelde toeslagverlening voor inactieve deelnemers aangepast, ook als het deelnemerschap van de hoofdverzekerde (deelnemer) nog niet is beëindigd.
Met ingang van 1 januari 2016 wordt het bijzonder ouderdomspensioen toegekend aan een gewezen partner uit hoofde van verevening van pensioenrechten aangepast met de in artikel 27, lid 3, van dit reglement bedoelde toeslagverlening voor de actieven, zolang de hoofdverzekerde nog actief deelnemer is. Na beëindiging van het deelnemerschap van de deelnemer, wordt het aan de gewezen partner toegekende bijzonder ouderdomspensioen aangepast met de toeslagverlening voor de inactieve deelnemers.
Het bestuur heeft de geregistreerde gemiste toeslagen voor het aan de gewezen partner toegekende bijzonder ouderdomspensioen (het verevend ouderdomspensioen) eenmalig aangepast door middel van een uniforme verhoging.
7. Per 1 januari 2008 is de vervroegde pensioenleeftijd verlaagd van 57,5 jaar naar 55 jaar. Bij vervroeging naar een pensioendatum meer dan vijf jaar vóór de voor een (gewezen) deelnemer geldende AOW‐leeftijd, geldt de fiscale voorwaarde dat het dienstverband geheel of gedeeltelijk moet zijn beëindigd.
8. Per 1 januari 2013 is de verplichte verzekering van een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen voor allen die op 31 december 2012 (aspirant‐) deelnemer waren aan het op deze datum geldende Pensioenreglement 2006 komen te vervallen. De (aspirant‐) deelnemer die op 31 december 2012 reeds (aspirant‐) deelnemer was aan het Pensioenreglement 2006 en die vóór 1 januari 2015 recht heeft gekregen op een uitkering ingevolge de WIA, heeft nog aanspraak op een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van het tot 1 januari 2013 geldende Pensioenreglement 2006, bijgewerkt t/m het 6e wijzigingsbesluit.
Het betreft het op grond van artikel 14, lid 5, van het 31 december 2012 geldende Pensioenreglement 2006, bijgewerkt t/m het 6 e wijzigingsbesluit, bij volledige arbeidsongeschiktheid verzekerde aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen ter grootte van 10% van dat deel van het pensioengevend salaris dat lager is dan het maximum dagloon voor uitkeringen ingevolge de Sociale Verzekeringswetgeving. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het tot 1 januari 2013 verzekerde aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen conform de tabel in artikel 12, lid 2, van dit reglement vastgesteld naar evenredigheid van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Het bepaalde in artikel 27, lid 6, ten aanzien van de toeslagregeling is dan overeenkomstig van toepassing op de uitkering van aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen.
9. Per 1 januari 2013 geldt een verplichte verzekering van WGA‐hiaatpensioen voor alle (aspirant‐) deelnemers met inachtneming van de bepalingen in artikel 14a van dit reglement alsmede het bepaalde in lid 8 van dit artikel.
10. Per 1 januari 2013 zijn de pensioenaanspraken en pensioenrechten van de voormalig SPPF‐ verzekerden door middel van een collectieve waardeoverdracht overgedragen naar dit fonds.
11. Per 1 juli 2022 is deeltijdpensionering bij vervroegde ingang van het ouderdomspensioen mogelijk voor alle gewezen deelnemers mits wordt voldaan aan de (fiscale) voorwaarden.
Bijlage 1 Overzicht aangesloten ondernemingen (wordt niet meer bijgewerkt omdat er geen werknemers meer deelnemen aan dit Pensioenreglement)
Aangesloten ondernemingen:
‐ MSDIS B.V. (Merck Sharp & Dohme International Services B.V.),
‐ N.V. Organon,
‐ Intervet International B.V.,
‐ MSD Human Health Holding B.V.,
‐ Intervet Holding B.V.,
‐ MSD FI B.V.
Bijlage 2 Deelnemersbijdragen in de kosten van de pensioenregeling
De deelnemersbijdrage bedraagt per 1 januari 2013 op jaarbasis:
a. 5,20% van het vast pensioensalaris minus franchise;
b. 5% van de ploegentoeslag;
c. 1% van het deel dat het pensioengevend jaarsalaris uitgaat boven de WIA‐ uitkeringsgrens (deelnemersbijdrage voor de verplichte verzekering van het excedent‐ arbeidsongeschiktheidspensioen);
d. € 2,75 per € 100,‐ verzekerd bedrag aan aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheids‐ pensioen (deelnemersbijdrage voor de vrijwillige verzekering van het aanvullend excedent‐arbeidsongeschiktheidspensioen).
e. 0,13% van het pensioengevend jaarsalaris tot een maximum ter grootte van de WIA‐ uitkeringsgrens (zijnde 1/3 deel van de totale premie voor het WGA‐hiaatpensioen ad 0,4% de hiervoor genoemde grondslag).
Met ingang van 1 januari 2014 zijn alle werknemers (deelnemers) overgegaan naar een nieuwe pensioenregeling (Pensioenreglement 2014).
Deze bijlage in dit reglement is derhalve met ingang van 1 januari 2014 komen te vervallen.
Bijlage 3 – Tarieven voor inkoop van extra pensioenaanspraken
Conform artikel 19 van het Pensioenreglement 2006 hebben de deelnemers de mogelijkheid om extra pensioenaanspraken over bonussen in te kopen.
Met ingang van 1 januari 2014 zijn alle werknemers (deelnemers) overgegaan naar een nieuwe pensioenregeling (Pensioenreglement 2014) en vindt inkoop van extra pensioenaanspraken plaats in deze nieuwe pensioenregeling op basis van de in Pensioenreglement 2014 opgenomen tabel met inkooptarieven.
Deze bijlage in dit reglement is derhalve met ingang van 1 januari 2014 komen te vervallen.
Bijlage 4 – Tarieven voor afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken
Conform artikel 24 van het Pensioenreglement 2006 wordt een zogenaamd “gering pensioen” en/of aanspraken op “gering pensioen” vervangen door een uitkering ineens (afkoopwaarde).
Afkoop van pensioen en/of pensioenaanspraken vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel A met afkooptarieven. Hierbij geldt het volgende:
a. Het afkooptarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde op de afkoopdatum.
b. Hierbij wordt de leeftijd van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde (op de afkoopdatum) in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
c. Bij afkoop op een leeftijd gelegen tussen de in de tabel opgenomen leeftijden wordt het afkooptarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De afkooptarieven zijn op basis van sekseneutraliteit vastgesteld.
e. De afkooptarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de afkooptarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden. De tarieven zoals geldend op de afkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de afkoopsom.
f. Met het afkooptarief wordt de afkoopwaarde (uitkering ineens) vastgesteld. De uitkering ineens is dan gelijk aan het (nominale) bedrag van het af te kopen pensioen c.q. de af te kopen pensioenaanspraak vermenigvuldigd met het bij deze pensioensoort en leeftijd behorende afkooptarief.
g. De afkoopwaarde van een latent (uitgesteld) wezenpensioen als bedoeld in artikel 24, lid 1 en lid 2 van dit reglement, is nihil.
Indien op grond van artikel 24, lid 8, van dit reglement voorafgaand aan de afkoop een verhoging van het ouderdomspensioen dient plaats te vinden, vindt deze verhoging plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel B met verhogingstarieven.
Xxxxx X ‐ Xxxxxxxxxxxxxx geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Leeftijd | Afkooptarief voor een (uitgesteld) ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 jaar | Afkooptarief voor een latent (meeverzekerd) partnerpensioen *) | Afkooptarief voor een ingegaan partnerpensioen | Leeftijd | Afkooptarief voor een ingegaan wezenpensioen*) |
21 | 15,167 | 3,643 | 54,474 | 0 | 17,656 |
22 | 15,324 | 3,711 | 53,914 | 1 | 16,731 |
23 | 15,481 | 3,779 | 53,346 | 2 | 15,798 |
24 | 15,638 | 3,847 | 52,769 | 3 | 14,858 |
25 | 15,795 | 3,915 | 52,182 | 4 | 13,910 |
26 | 15,951 | 3,983 | 51,587 | 5 | 12,955 |
27 | 16,107 | 4,052 | 50,983 | 6 | 11,991 |
28 | 16,262 | 4,122 | 50,370 | 7 | 11,019 |
29 | 16,416 | 4,192 | 49,748 | 8 | 10,039 |
30 | 16,570 | 4,262 | 49,117 | 9 | 9,051 |
31 | 16,722 | 4,333 | 48,476 | 10 | 8,055 |
32 | 16,873 | 4,404 | 47,826 | 11 | 7,055 |
33 | 17,023 | 4,475 | 47,167 | 12 | 6,049 |
34 | 17,171 | 4,546 | 46,499 | 13 | 5,041 |
35 | 17,317 | 4,616 | 45,823 | 14 | 4,030 |
36 | 17,462 | 4,687 | 45,136 | 15 | 3,019 |
37 | 17,605 | 4,758 | 44,441 | 16 | 2,009 |
38 | 17,746 | 4,829 | 43,737 | 17 | 1,003 |
39 | 17,884 | 4,900 | 43,024 | 18 | 0,000 |
40 | 18,021 | 4,970 | 42,302 | ||
41 | 18,154 | 5,040 | 41,571 | ||
42 | 18,286 | 5,109 | 40,833 | ||
43 | 18,414 | 5,176 | 40,086 | ||
44 | 18,539 | 5,243 | 39,330 | ||
45 | 18,660 | 5,307 | 38,568 | ||
46 | 18,778 | 5,370 | 37,797 | ||
47 | 18,895 | 5,431 | 37,021 | ||
48 | 19,012 | 5,489 | 36,237 | ||
49 | 19,127 | 5,545 | 35,446 | ||
50 | 19,243 | 5,597 | 34,649 | ||
51 | 19,359 | 5,646 | 33,845 | ||
52 | 19,477 | 5,691 | 33,036 | ||
53 | 19,597 | 5,732 | 32,222 | ||
54 | 19,719 | 5,769 | 31,403 | ||
55 | 19,845 | 5,800 | 30,579 | ||
56 | 19,975 | 5,826 | 29,751 | ||
57 | 20,108 | 5,847 | 28,919 | ||
58 | 20,246 | 5,862 | 28,084 | ||
59 | 20,387 | 5,870 | 27,246 | ||
60 | 20,530 | 5,873 | 26,406 | ||
61 | 20,678 | 5,868 | 25,565 | ||
62 | 20,828 | 5,857 | 24,723 | ||
63 | 20,982 | 5,838 | 23,880 | ||
64 | 21,138 | 5,812 | 23,035 | ||
65 | 21,297 | 5,682 | 22,191 | ||
66 | 20,460 | 5,618 | 21,347 | ||
67 | 19,627 | 5,545 | 20,505 | ||
68 | 18,797 | 5,463 | 19,664 | ||
69 | 17,974 | 5,370 | 18,829 | ||
70 | 17,158 | 5,268 | 17,997 | ||
71 | 16,348 | 5,157 | 17,169 | ||
72 | 15,547 | 5,035 | 16,349 | ||
73 | 14,756 | 4,902 | 15,534 |
Leeftijd | Afkooptarief voor een (uitgesteld) ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 jaar | Afkooptarief voor een latent (meeverzekerd) partnerpensioen *) | Afkooptarief voor een ingegaan partnerpensioen |
74 | 13,977 | 4,758 | 14,729 |
75 | 13,211 | 4,603 | 13,934 |
76 | 12,459 | 4,437 | 13,151 |
77 | 11,723 | 4,259 | 12,380 |
78 | 11,003 | 4,072 | 11,625 |
79 | 10,304 | 3,872 | 10,887 |
80 | 9,624 | 3,663 | 10,166 |
81 | 8,967 | 3,444 | 9,469 |
82 | 8,337 | 3,215 | 8,797 |
83 | 7,732 | 2,980 | 8,152 |
84 | 7,154 | 2,739 | 7,534 |
85 | 6,604 | 2,495 | 6,945 |
86 | 6,091 | 2,247 | 6,390 |
87 | 5,607 | 2,002 | 5,870 |
88 | 5,157 | 1,760 | 5,386 |
89 | 4,739 | 1,527 | 4,934 |
90 | 4,354 | 1,304 | 4,518 |
91 | 4,003 | 1,095 | 4,141 |
92 | 3,677 | 0,904 | 3,791 |
93 | 3,381 | 0,732 | 3,472 |
94 | 3,113 | 0,580 | 3,185 |
95 | 2,871 | 0,449 | 2,927 |
96 | 2,655 | 0,339 | 2,698 |
97 | 2,464 | 0,249 | 2,495 |
98 | 2,295 | 0,178 | 2,316 |
99 | 2,146 | 0,123 | 2,160 |
100 | 2,016 | 0,082 | 2,024 |
*) Het afkooptarief voor een latent (meeverzekerd) wezenpensioen is 0.
Tabel B ‐ Verhogingstarieven ouderdomspensioen i.v.m. latere ingang ouderdomspensioen en latere afkoop o.g.v. artikel 24, lid 8, geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Xxxxxxxx
00 | 1,000 |
65 jaar en 1 maand | 1,004 |
65 jaar en 2 maanden | 1,008 |
65 jaar en 3 maanden | 1,012 |
65 jaar en 4 maanden | 1,016 |
65 jaar en 5 maanden | 1,020 |
65 jaar en 6 maanden | 1,024 |
65 jaar en 7 maanden | 1,028 |
65 jaar en 8 maanden | 1,033 |
65 jaar en 9 maanden | 1,037 |
65 jaar en 10 maanden | 1,041 |
65 jaar en 11 maanden | 1,045 |
66 | 1,050 |
66 en 1 maand | 1,054 |
66 en 2 maanden | 1,059 |
66 en 3 maanden | 1,063 |
66 en 4 maanden | 1,067 |
66 en 5 maanden | 1,072 |
66 en 6 maanden | 1,076 |
66 en 7 maanden | 1,081 |
66 en 8 maanden | 1,086 |
66 en 9 maanden | 1,090 |
66 en 10 maanden | 1,095 |
66 en 11 maanden | 1,100 |
67 | 1,105 |
Bijlage 5 – Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen onderling op de pensioendatum
Conform artikel 4 lid 6 en artikel 28 van het Pensioenreglement 2006 hebben de (gewezen) deelnemers
bij pensioeningang de mogelijkheid het ouderdoms‐ en partnerpensioen onderling uit te ruilen.
Uitruil vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabellen met tarieven voor uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen (tabel A) dan wel tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen (tabel B). Hierbij geldt het volgende:
a. Het uitruiltarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum.
b. Hierbij wordt de leeftijd van de (gewezen) deelnemer (op de pensioendatum) in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de (gewezen) deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
c. Bij uitruil op een leeftijd gelegen tussen de in de tabel opgenomen leeftijden wordt het uitruiltarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De uitruiltarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de uitruiltarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De uitruiltarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de uitruil te verkrijgen pensioenaanspraken.
e. Bij uitruil van partnerpensioen in (extra) ouderdomspensioen is tabel A van toepassing: het ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65) kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro partnerpensioen.
Het uit de uitruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar) is dan gelijk aan het bedrag van het uit te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het uitruiltarief.
f. Bij uitruil van ouderdomspensioen in (extra) partnerpensioen is tabel B van toepassing: het ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar).
Het uit de uitruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het uit te ruilen ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar) vermenigvuldigd met het uitruiltarief.
Tabel A Uitruiltarieven partnerpensioen naar ouderdomspensioen op pensioendatum geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65) kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro partnerpensioen.
Leeftijd | Ruiltarief PP/OP |
55 | 0,313 |
56 | 0,313 |
57 | 0,312 |
58 | 0,311 |
59 | 0,309 |
60 | 0,307 |
61 | 0,305 |
62 | 0,302 |
63 | 0,299 |
64 | 0,296 |
65 | 0,291 |
Tabel B | Uitruiltarieven ouderdomspensioen naar partnerpensioen op pensioendatum geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022 |
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65).
Leeftijd | Ruiltarief OP/PP |
55 | 3,191 |
56 | 3,196 |
57 | 3,204 |
58 | 3,217 |
59 | 3,234 |
60 | 3,254 |
61 | 3,279 |
62 | 3,308 |
63 | 3,342 |
64 | 3,382 |
65 | 3,432 |
Bijlage 6 – Tarieven voor omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen
Conform artikel 4 lid 6 en artikel 28 van het Pensioenreglement 2006 hebben de (gewezen) deelnemers op de pensioendatum de mogelijkheid het ouderdomspensioen (OP) gedeeltelijk om te zetten in een tijdelijk ouderdomspensioen (TOP).
Omzetting vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel met tarieven voor omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (tarief omzetting OP in TOP). Hierbij geldt het volgende:
a. Het tarief “omzetting OP in TOP” wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum.
b. Hierbij wordt de leeftijd van de (gewezen) deelnemer (op de pensioendatum) in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de (gewezen) deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
c. Bij omzetting op een niet in de tabel opgenomen leeftijd tot 64 jaar, wordt het tarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
Bij omzetting tussen de leeftijden 64 en 65 jaar gelden de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De tarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de omzetting te verkrijgen aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen.
e. Het tarief “omzetting OP in TOP”geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen kan worden verkregen bij het omzetten van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65).
Het uit de omzetting te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar) vermenigvuldigd met het tarief “omzetting OP in TOP”.
Xxxxx Xxxxxxxx omzetting ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Leeftijd | tarief omzetting OP |
in TOP | |
55 | 1,988 |
56 | 2,218 |
57 | 2,507 |
58 | 2,880 |
59 | 3,378 |
60 | 4,077 |
61 | 5,127 |
62 | 6,881 |
63 | 10,392 |
64 | 20,928 |
64 jaar en 1 maand | 22,845 |
64 jaar en 2 maanden | 25,146 |
64 jaar en 3 maanden | 27,957 |
64 jaar en 4 maanden | 31,472 |
64 jaar en 5 maanden | 35,991 |
64 jaar en 6 maanden | 42,016 |
64 jaar en 7 maanden | 50,451 |
64 jaar en 8 maanden | 63,104 |
64 jaar en 9 maanden | 84,191 |
64 jaar en 10 maanden | 126,367 |
64 jaar en 11 maanden | 252,893 |
65 | ‐ |
Bijlage 7 – Tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen
Conform artikel 4, lid 6 en artikel 28 van het Pensioenreglement 2006 hebben de (gewezen) deelnemers op de pensioendatum de mogelijkheid het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan.
Pensioenvervroeging vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel met vervroegingstarieven. Hierbij geldt het volgende:
a. Het vervroegingstarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum.
b. Hierbij wordt de leeftijd van de (gewezen) deelnemer (op de pensioendatum) in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de (gewezen) deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
c. Bij vervroeging naar een leeftijd gelegen tussen de in de tabel opgenomen leeftijden wordt het vervroegingstarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De tarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de vervroeging te verkrijgen pensioenaanspraken.
e. Het vervroegingstarief geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen bij het vervroegen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65).
Het na de pensioenvervroeging te verkrijgen ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen (dit is het op de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 jaar en nadat eventueel rekening is gehouden met uitruil van ouderdoms‐ en partnerpensioen en/of rekening is gehouden met omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen) vermenigvuldigd met het vervroegingstarief.
Xxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx ouderdomspensioen geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Leeftijd Vervroegingstarief Ouderdomspensioen
55 | 0,665 |
56 | 0,689 |
57 | 0,715 |
58 | 0,742 |
59 | 0,772 |
60 | 0,803 |
61 | 0,837 |
62 | 0,873 |
63 | 0,912 |
64 | 0,954 |
65 | 1,000 |
Bijlage 8 – Tarieven voor variabele uitkering van het ouderdomspensioen
Conform artikel 4, lid 6 en artikel 28 van het Pensioenreglement 2006 hebben de (gewezen) deelnemers de mogelijkheid om de hoogte van het uit te keren ouderdomspensioen in de tijd te variëren.
Variabele uitkering van het ouderdomspensioen vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabellen met tarieven voor een hoog/laag uitkering van het ouderdomspensioen (tabel A) dan wel tarieven voor een laag/hoog uitkering van het ouderdomspensioen (tabel B). Hierbij geldt het volgende:
a. De (gewezen) deelnemer heeft de keuze om de eerste periode na ingang van het ouderdomspensioen minimaal 1 jaar en maximaal 10 jaar te laten duren.
b. De tarieven zijn afhankelijk van de door de (gewezen) deelnemer gekozen duur van de eerste uitkeringsperiode.
c. Indien een duur wordt gekozen tussen de in de tabel opgenomen jaren wordt het tarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De tarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de variabilisering te verkrijgen pensioenaanspraken.
e. Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor een pensioenuitkering die eerst hoger is dan de bij ingang van het pensioen verkregen aanspraak en daarna lager, is tabel A van toepassing:
‐ het tarief “H” geeft aan wat de (tijdelijke) verhoging is van het ouderdomspensioen gedurende de eerste periode (het gedurende deze periode te verkrijgen ouderdoms‐ pensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen*) vermenigvuldigd met het tarief “H”);
‐ het tarief “L” geeft aan wat de (levenslange) verlaging is van het ouderdomspensioen na afloop van de eerste periode (het in deze tweede periode te verkrijgen ouderdoms‐ pensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen*) vermenigvuldigd met het tarief “L”).
f. Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor een pensioenuitkering die eerst lager is dan de bij ingang van het pensioen verkregen aanspraak en daarna hoger, is tabel B van toepassing:
‐ het tarief “L” geeft aan wat de (tijdelijke) verlaging is van het ouderdomspensioen gedurende de eerste periode (het gedurende deze periode te verkrijgen ouderdoms‐ pensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen*) vermenigvuldigd met het tarief “L”);
‐ het tarief “H” geeft aan wat de (levenslange) verhoging is van het ouderdomspensioen na afloop van de eerste periode (het in deze tweede periode te verkrijgen ouderdoms‐ pensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen*) vermenigvuldigd met het tarief “H”).
*) Onder “oorspronkelijk ouderdomspensioen” wordt in dit verband verstaan het op de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 jaar en nadat eventueel rekening is gehouden met uitruil van ouderdoms‐ en partnerpensioen, omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen en/of pensioenvervroeging.
Tabel A Tarieven variabele hoog/laag uitkering van ouderdomspensioen geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Tarieven Hoog/Laag
Jaren | H | L |
1 | 1,313 | 0,984 |
2 | 1,293 | 0,969 |
3 | 1,273 | 0,955 |
4 | 1,255 | 0,941 |
5 | 1,237 | 0,927 |
6 | 1,219 | 0,915 |
7 | 1,203 | 0,902 |
8 | 1,187 | 0,890 |
9 | 1,172 | 0,879 |
10 | 1,158 | 0,868 |
Tabel B Tarieven variabele laag/hoog uitkering van ouderdomspensioen geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Tarieven Laag/Hoog
Jaren | L | H |
1 | 0,759 | 1,012 |
2 | 0,768 | 1,024 |
3 | 0,778 | 1,037 |
4 | 0,787 | 1,049 |
5 | 0,797 | 1,062 |
6 | 0,806 | 1,075 |
7 | 0,816 | 1,088 |
8 | 0,826 | 1,102 |
9 | 0,836 | 1,115 |
10 | 0,846 | 1,128 |
Bijlage 9 – Tarief voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op de datum waarop het deelnemerschap voortijdig, vóór de pensioendatum, is beëindigd
Conform artikel 17, lid 3, van het Pensioenreglement 2006 hebben de gewezen deelnemers bij beëindiging van het deelnemerschap de mogelijkheid een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een hoger partnerpensioen.
Uitruil vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel met tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen. Hierbij geldt het volgende:
a. Het uitruiltarief wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de gewezen deelnemer op de datum waarop het deelnemerschap is beëindigd.
b. Hierbij wordt de leeftijd van de gewezen deelnemer (op de datum waarop het deelnemerschap is beëindigd) in jaren en maanden nauwkeurig bepaald, waarbij er van wordt uitgegaan dat de gewezen deelnemer geboren is op de eerste dag van zijn/haar geboortemaand.
c. Bij uitruil op een leeftijd gelegen tussen de in de tabel opgenomen leeftijden wordt het uitruiltarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
d. De uitruiltarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de uitruiltarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
De uitruiltarieven zoals geldend op de datum van beëindiging van het deelnemerschap zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de uitruil te verkrijgen pensioenaanspraken.
e. Het ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar).
Het uit de uitruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het uit te ruilen ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar) vermenigvuldigd met het uitruiltarief.
Tabel Uitruiltarieven ouderdomspensioen naar partnerpensioen op de datum
waarop het deelnemerschap voortijdig, vóór de pensioendatum, is beëindigd geldend vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar).
Leeftijd | Ruiltarief OP/PP |
21 | 3,911 |
22 | 3,879 |
23 | 3,848 |
24 | 3,818 |
25 | 3,789 |
26 | 3,761 |
27 | 3,733 |
28 | 3,705 |
29 | 3,677 |
30 | 3,651 |
31 | 3,624 |
32 | 3,597 |
33 | 3,572 |
34 | 3,546 |
35 | 3,521 |
36 | 3,497 |
37 | 3,472 |
38 | 3,448 |
39 | 3,424 |
40 | 3,401 |
41 | 3,378 |
42 | 3,356 |
43 | 3,334 |
44 | 3,313 |
45 | 3,293 |
46 | 3,274 |
47 | 3,256 |
48 | 3,240 |
49 | 3,226 |
50 | 3,214 |
51 | 3,204 |
52 | 3,196 |
53 | 3,191 |
54 | 3,190 |
55 | 3,191 |
56 | 3,196 |
57 | 3,204 |
58 | 3,217 |
59 | 3,234 |
60 | 3,254 |
61 | 3,279 |
62 | 3,308 |
63 | 3,342 |
64 | 3,382 |
65 | 3,432 |
Bijlage 10 – Tarieven voor uitstel van het prepensioen bij doorwerken (o.g.v. overgangsbepalingen)
Conform artikel 33a, lid 7 van het Pensioenreglement 2006 hebben de (gewezen) deelnemers op de prepensioendatum de mogelijkheid het uit de collectieve waardeoverdracht van SPPF naar Pensioenfonds MSD verkregen prepensioen (tijdelijk ouderdomspensioen) later te laten ingaan.
Pensioenuitstel vindt plaats op basis van de in deze bijlage opgenomen tabel met uitsteltarieven. Hierbij geldt het volgende:
a. Het uitsteltarief wordt in eerste instantie bepaald aan de hand van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op 31 december van het jaar waarin de (gewezen) deelnemer de 62‐jarige leeftijd bereikt.
b. Bij uitstel naar een leeftijd gelegen tussen de in de tabel opgenomen leeftijden wordt het uitsteltarief bepaald door lineaire interpolatie tussen de in de tabel opgenomen tarieven.
Bij uitstel wordt het prepensioen in eerste instantie uitgesteld naar 31 december van het boekjaar. Dit is de veronderstelde nieuwe ingangsleeftijd van het prepensioen.
c. De tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur, gehoord de actuaris, worden aangepast. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om, gehoord de actuaris, de tarieven tussentijds aan te passen als gevolg van wijzigende marktomstandigheden.
d. Het uitsteltarief geeft aan hoeveel prepensioen wordt verkregen indien het prepensioen wordt uitgesteld naar de veronderstelde nieuwe ingangsleeftijd per 31 december van het boekjaar.
Het op 31‐12 van het boekjaar te verkrijgen prepensioen na de eerste stap van uitstel is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke prepensioen vermenigvuldigd met het uitsteltarief.
Vervolgens wordt de ingangsdatum van het reeds uitgestelde prepensioen op 1 januari telkens met één jaar verder uitgesteld en zal het reeds uitgestelde prepensioen verder worden verhoogd met de dan geldende tarieven die door de actuaris van het pensioenfonds worden vastgesteld.
Als het uitgestelde prepensioen gedurende het kalenderjaar ingaat, wordt het uitgestelde prepensioen vervroegd.
Tabel Uitsteltarieven prepensioen geldend
vanaf 1 januari 2022 t/m 31 december 2022
Leeftijd per 31‐ 12 boekjaar
62 | 1,000 |
62 jaar en 1 maand | 1,029 |
62 jaar en 2 maanden | 1,059 |
62 jaar en 3 maanden | 1,091 |
62 jaar en 4 maanden | 1,125 |
62 jaar en 5 maanden | 1,162 |
62 jaar en 6 maanden | 1,200 |
62 jaar en 7 maanden | 1,242 |
62 jaar en 8 maanden | 1,286 |
62 jaar en 9 maanden | 1,334 |
62 jaar en 10 maanden | 1,386 |
62 jaar en 11 maanden | 1,441 |
63 | 1,501 |
63 en 1 maand | 1,567 |
63 en 2 maanden | 1,638 |
63 en 3 maanden | 1,716 |
63 en 4 maanden | 1,802 |
63 en 5 maanden | 1,897 |
63 en 6 maanden | 2,003 |
63 en 7 maanden | 2,121 |
63 en 8 maanden | 2,254 |
63 en 9 maanden | 2,404 |
63 en 10 maanden | 2,576 |
63 en 11 maanden | 2,775 |
64 | 3,007 |
64 en 1 maand | 3,281 |
64 en 2 maanden | 3,609 |
64 en 3 maanden | 4,010 |
64 en 4 maanden | 4,511 |
64 en 5 maanden | 5,155 |
64 en 6 maanden | 6,014 |
64 en 7 maanden | 7,217 |
64 en 8 maanden | 9,021 |
64 en 9 maanden | 12,029 |
64 en 10 maanden | 18,043 |
64 en 11 maanden | 36,086 |
65 | ‐ |