Contract
Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in de landen [...] droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika, Parijs, 14-10-1994
Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in de landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika
De Partijen bij dit Verdrag,
Bevestigend dat mensen in getroffen of bedreigde gebieden in het middelpunt staan van het streven om woestijnvorming te bestrijden en de gevolgen van droogte in te perken,
Uiting gevend aan de ernstige bezorgdheid van de internationale gemeenschap, waaronder Staten en internationale organisaties, over de nadelige gevolgen van woestijnvorming en droogte,
Zich ervan bewust dat aride, semi-aride en droge subhumide gebieden gezamenlijk een aanmerkelijk deel van het landoppervlak van de Aarde vormen en dat zij het woongebied en de bron van bestaan zijn van een groot gedeelte van haar bevolking,
Erkennend dat woestijnvorming en droogte problemen van mondiale omvang zijn, doordat zij alle regio's van de wereld raken, en dat gezamenlijk optreden van de internationale gemeenschap noodzakelijk is om woestijnvorming te bestrijden en/of de gevolgen van droogte in te perken,
Nota nemend van het grote aantal ontwikkelingslanden, met name minstontwikkelde landen, onder de landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, en de bijzonder tragische gevolgen van deze verschijnselen in Afrika,
Tevens nota nemend van het feit dat woestijnvorming wordt veroorzaakt door de complexe wisselwerking tussen fysische, biologische, politieke, sociale, culturele en economische factoren,
Gelet op de invloed van de handel en de hiermee verband houdende aspecten van de internationale economische betrekkingen op het vermogen van de getroffen landen om de woestijnvorming adequaat te bestrijden,
Beseffend dat duurzame economische groei, sociale ontwikkeling en armoedebestrijding prioriteit hebben in de getroffen ontwikkelingslanden, in het bijzonder in Afrika, en van wezenlijk belang zijn om de doelstellingen van duurzaamheid te verwezenlijken,
Indachtig het feit dat woestijnvorming en droogte van invloed zijn op duurzame ontwikkeling, vanwege
het verband met belangrijke sociale problemen zoals armoede, zwakke gezondheid en slechte voeding, gebrek aan veiligstelling van voedselvoorziening, en problemen voortvloeiend uit migratie, ontheemding en bevolkingsdynamiek,
Waarderend de omvang van de in het verleden verrichte inspanningen en opgedane ervaring van Staten en internationale organisaties bij de bestrijding van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, in het bijzonder bij de uitvoering van het Actieplan tot bestrijding van woestijnvorming dat werd aangenomen op de VN-Conferentie inzake woestijnvorming in 1977,
Beseffend dat, ondanks de inspanningen in het verleden, de vorderingen bij het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte niet aan de verwachtingen hebben voldaan en dat er een nieuwe meer doeltreffende aanpak nodig is op alle niveaus in het kader van duurzame ontwikkeling,
Erkennend de geldigheid en relevantie van de besluiten die zijn genomen op de VN-Conferentie inzake milieu en ontwikkeling, in het bijzonder van Agenda 21 en hoofdstuk 12 daarvan, die een uitgangspunt bieden voor de bestrijding van woestijnvorming,
Opnieuw bevestigend, in dit verband, de verplichtingen van de ontwikkelde landen als vervat in paragraaf 13 van hoofdstuk 33 van Agenda 21,
Herinnerend aan resolutie 47/188 van de Algemene Vergadering, in het bijzonder de daarin voorgeschreven prioriteit voor Afrika, en alle andere relevante resoluties, besluiten en programma's van de Verenigde Naties inzake woestijnvorming en droogte, alsmede de desbetreffende verklaringen van landen in Afrika en die uit andere regio's,
Opnieuw bevestigend de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, waarin wordt gesteld, in Beginsel 2, dat de Staten, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van internationaal recht, het soevereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren overeenkomstig hun eigen milieu- en ontwikkelingsbeleid, alsook de verantwoordelijkheid te verzekeren dat activiteiten die binnen hun rechtsmacht of toezicht vallen geen schade veroorzaken aan het milieu van andere Staten of van gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen,
Erkennend dat de nationale Regeringen een beslissende rol vervullen bij de bestrijding van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte en dat vooruitgang op dit gebied afhangt van de plaatselijke uitvoering van actieprogramma's in de getroffen gebieden,
Tevens erkennend het belang en de noodzaak van internationale samenwerking en partnerschap bij de bestrijding van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte,
Erkennend het belang van de verstrekking aan de getroffen ontwikkelingslanden, in het bijzonder in Afrika, van doeltreffende middelen, onder andere aanzienlijke financiële middelen, waaronder nieuwe
en aanvullende financiering, en toegang tot technologie, zonder welke het voor hen moeilijk zal zijn hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag volledig na te komen,
Uiting gevend aan de bezorgdheid over de effecten van woestijnvorming en droogte op de getroffen landen in Centraal-Azië en het Transkaukasisch gebied,
Onderstrepend de belangrijke rol die vrouwen vervullen in de regio's die worden getroffen door woestijnvorming en/of droogte, in het bijzonder in plattelandsgebieden van ontwikkelingslanden, en het belang van het zorgen voor volledige participatie van zowel mannen als vrouwen op alle niveaus bij programma's gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte,
De nadruk leggend op de bijzondere rol van niet-gouvernementele en andere belangrijke samenwerkingsverbanden in programma's gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte,
Indachtig het verband tussen woestijnvorming en andere milieuproblemen van mondiale omvang waarmee de internationale en nationale gemeenschappen worden geconfronteerd,
Tevens indachtig de bijdrage die de bestrijding van woestijnvorming kan leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere hiermee verband houdende milieuverdragen,
Van oordeel zijnde dat strategieën voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte het meest doeltreffend zijn indien deze zijn gebaseerd op degelijke systematische waarneming en grondige wetenschappelijke kennis en indien deze voortdurend opnieuw worden geëvalueerd,
Erkennend de dringende noodzaak van verbetering van de doelmatigheid en de coördinatie van de internationale samenwerking teneinde de uitvoering van nationale plannen en prioriteiten te vergemakkelijken,
Vastbesloten bij het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte passende maatregelen te treffen ten behoeve van huidige en toekomstige generaties,
Zijn het volgende overeengekomen:
DEEL I. INLEIDING
Artikel 1. Gebruikte termen
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder:
a. „woestijnvorming" verstaan: aantasting van het land in aride, semi-aride en droge subhumide gebieden ten gevolge van verscheidene factoren, waaronder klimaatschommelingen en menselijke activiteiten;
b. „bestrijden van woestijnvorming" mede verstaan: activiteiten die deel uitmaken van de geïntegreerde ontwikkeling van land in aride, semi-aride en droge subhumide gebieden ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die zijn gericht op:
i. voorkoming en/of beperking van aantasting van het land;
ii. herstel van ten dele aangetast land; en
iii. rehabilitatie van verwoestijnd land;
c. „droogte" verstaan: het van nature voorkomende verschijnsel dat zich voordoet wanneer de neerslag aanmerkelijk onder de geregistreerde normale niveaus blijft, waardoor ernstige hydrologische onevenwichtigheden ontstaan die de systemen voor de produktie van bodemrijkdommen nadelig beïnvloeden;
d. „inperken van de gevolgen van droogte" verstaan: activiteiten verband houdend met het voorspellen van droogte en bedoeld om de kwetsbaarheid van de samenleving en natuurlijke systemen voor droogte te beperken, voor zover het verband houdt met het bestrijden van woestijnvorming;
e. „land" verstaan: het terrestrische bioproduktieve systeem dat de bodem, de vegetatie, andere flora en fauna, alsmede de ecologische en hydrologische processen die binnen dat systeem gaande zijn, omvat;
f. „aantasting van het land" verstaan: vermindering of verlies, in aride, semi-aride en droge subhumide gebieden, van de biologische of economische produktiviteit en complexiteit van door regen bevloeid akkerland, geïrrigeerd akkerland, natuurweiden of weidegronden, bossen en bosgebieden ten gevolge van vormen van landgebruik of ten gevolge van een proces dan wel een combinatie van processen, waaronder processen voortvloeiend uit menselijke activiteiten en woonpatronen, zoals:
i. bodemerosie veroorzaakt door wind en/of water;
ii. achteruitgang van de fysische, chemische en biologische of economische eigenschappen van de bodem; en
iii. verlies van de natuurlijke begroeiing op lange termijn;
g. „aride, semi-aride en droge subhumide gebieden" verstaan: andere gebieden dan polaire en subpolaire gebieden waarin de verhouding van de jaarlijkse neerslag tot de potentiële evapotranspiratie tussen de 0,05 en 0,65 ligt;
h. „getroffen gebieden" verstaan: aride, semi-aride of droge subhumide gebieden, getroffen of bedreigd door woestijnvorming;
i. „getroffen landen" verstaan: landen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit getroffen gebieden;
j. „regionale organisatie voor economische integratie" verstaan: een door soevereine Staten in een bepaalde regio opgerichte organisatie die bevoegdheden heeft ten aanzien van aangelegenheden die door dit Verdrag worden geregeld en die gemachtigd is, in overeenstemming met haar interne procedures, dit Verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen
of goed te keuren dan wel hiertoe toe te treden;
k. „Partijen die ontwikkelde landen zijn" verstaan: Partijen die ontwikkelde landen zijn en door ontwikkelde landen opgerichte regionale organisaties voor economische integratie.
Artikel 2. Doelstelling
1. De doelstelling van dit Verdrag is het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte in landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika, door middel van doeltreffend optreden op alle niveaus, ondersteund door regelingen inzake internationale samenwerking en partnerschap, in het kader van een geïntegreerde aanpak die verenigbaar is met Agenda 21, met het oog op het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling in getroffen gebieden.
2. De verwezenlijking van deze doelstelling impliceert geïntegreerde strategieën voor de lange termijn die tegelijkertijd zijn gericht, in de getroffen gebieden, op verbeterde produktiviteit van het land en het herstel, behoud en duurzaam beheer van bodemrijkdommen en watervoorraden, hetgeen zal leiden tot betere levensomstandigheden, met name op gemeenschapsniveau.
Artikel 3. Beginselen
Teneinde de doelstelling van dit Verdrag te verwezenlijken en de bepalingen hiervan uit te voeren, laten de Partijen zich, onder andere, leiden door de volgende beginselen:
a. de Partijen dienen ervoor te zorgen dat besluiten inzake het opzetten en uitvoeren van programma's gericht op het bestrijden van woestijnvorming en/of het inperken van de gevolgen van droogte worden genomen met participatie van bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen en dat op hogere niveaus een gunstig klimaat wordt geschapen ter vergemakkelijking van het optreden op nationaal en plaatselijk niveau;
b. de Partijen dienen in een geest van internationale solidariteit en partnerschap de samenwerking en coördinatie op subregionaal, regionaal en internationaal niveau te verbeteren en de financiële, personele, organisatorische en technische middelen beter te richten op de plaatsen waar zij nodig zijn;
c. de Partijen dienen in een geest van partnerschap samenwerking tot stand te brengen tussen overheden op alle niveaus, gemeenschappen, niet-gouvernementele organisaties en landbezitters op alle niveaus teneinde te komen tot een beter begrip van de aard en de waarde van land en schaarse watervoorraden in getroffen gebieden, en te streven naar duurzaam gebruik daarvan; en
d. de Partijen dienen ten volle rekening te houden met de bijzondere behoeften en omstandigheden van Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder de minstontwikkelde landen.
DEEL II. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 4. Algemene verplichtingen
1. De Partijen komen, afzonderlijk of gezamenlijk, hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag na hetzij via bestaande of toekomstige bilaterale en multilaterale regelingen dan wel een combinatie daarvan, indien van toepassing, daarbij de nadruk leggend op de noodzaak van onderlinge afstemming van de inspanningen en het ontwikkelen van een coherente strategie voor de lange termijn op alle niveaus.
2. Bij het nastreven van de doelstelling van dit Verdrag zullen de Partijen:
a. een geïntegreerde aanpak aannemen betreffende de fysische, biologische en sociaal-economische aspecten van de woestijnvormings- en verdrogingsprocessen;
b. de nodige aandacht besteden, binnen de desbetreffende internationale en regionale organen, aan de situatie van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn met betrekking tot internationale handel, afzetregelingen en schulden, teneinde een gunstig internationaal economisch klimaat te doen ontstaan dat bevorderlijk is voor duurzame ontwikkeling;
c. de strategieën voor armoedebestrijding integreren in inspanningen gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte;
d. de samenwerking tussen de Partijen die getroffen landen zijn bevorderen op het gebied van milieubescherming en behoud van bodemrijkdommen en watervoorraden, voor zover deze terreinen verband houden met woestijnvorming en droogte;
e. de subregionale, regionale en internationale samenwerking versterken;
f. samenwerken binnen de desbetreffende intergouvernementele organisaties;
g. institutionele mechanismen vaststellen, waar mogelijk, rekening houdend met de noodzaak van het vermijden van dubbel werk; en
h. de gebruikmaking bevorderen van bestaande bilaterale en multilaterale financiële mechanismen en regelingen om aanzienlijke financiële middelen beschikbaar te (doen) stellen en te doen toekomen aan de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn bij het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte.
3. De Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, komen in aanmerking voor hulp bij de toepassing van het Verdrag.
Artikel 5. Verplichtingen van de Partijen die getroffen landen zijn
Naast hun verplichtingen ingevolge artikel 4, verplichten de Partijen die getroffen landen zijn zich ertoe:
a. passende prioriteit te geven aan het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, en voldoende middelen toe te wijzen in overeenstemming met hun omstandigheden en mogelijkheden;
b. strategieën en prioriteiten vast te stellen, in het kader van plannen en/of beleid inzake
duurzame ontwikkeling, gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte;
c. de oorzaken van woestijnvorming aan te pakken en bijzondere aandacht te besteden aan de sociaal-economische factoren die bijdragen aan woestijnvormingsprocessen;
d. het bewustzijn te bevorderen en de participatie van plaatselijke bevolkingsgroepen, in het bijzonder vrouwen en jongeren, te vergemakkelijken, met steun van niet-gouvernementele organisaties, bij inspanningen gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte; en
e. te zorgen voor een gunstig klimaat door, waar mogelijk, de desbetreffende bestaande wetgeving aan te scherpen en, indien deze ontbreekt, nieuwe wetten uit te vaardigen en beleidslijnen en actieprogramma's voor de lange termijn vast te stellen.
Artikel 6. Verplichtingen van de Partijen die ontwikkelde landen zijn
Naast hun algemene verplichtingen ingevolge artikel 4, verplichten de Partijen die ontwikkelde landen zijn zich ertoe:
a. afzonderlijk of gezamenlijk actief steun te bieden, zoals overeengekomen, aan de inspanningen van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, en de minstontwikkelde landen, gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte;
b. aanzienlijke financiële middelen te verstrekken en andere vormen van steun te bieden om de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, doeltreffend te helpen om hun eigen plannen en strategieën voor de lange termijn te ontwikkelen en uit te voeren, gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte;
c. het beschikbaar (doen) stellen van nieuwe en aanvullende financiering overeenkomstig artikel 20, tweede lid, letter b, te bevorderen;
d. het beschikbaar (doen) stellen van financiering uit de particuliere sector en andere niet-gouvernementele bronnen aan te moedigen; en
e. de toegang van de Partijen die getroffen landen zijn, met name de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, tot geschikte technologie, kennis en know-how te bevorderen en te vergemakkelijken.
Artikel 7. Prioriteit voor Afrika
Bij de toepassing van dit Verdrag geven de Partijen prioriteit aan de Partijen die getroffen landen in Afrika zijn, gelet op de bijzondere omstandigheden die in die regio heersen, zulks zonder de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn in andere regio's te verwaarlozen.
Artikel 8. Verhouding tot andere verdragen
1. De Partijen stimuleren de coördinatie van activiteiten die worden verricht uit hoofde van dit Verdrag en, indien zij daarbij Partij zijn, uit hoofde van andere relevante internationale overeenkomsten, met name het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Verdrag inzake biologische diversiteit, teneinde zoveel mogelijk profijt te trekken van de activiteiten uit hoofde van elke overeenkomst en het verrichten van dubbel werk te vermijden. De Partijen stimuleren de uitvoering van gezamenlijke programma's, met name op het gebied van onderzoek, opleiding, systematische waarneming en het vergaren en uitwisselen van informatie, voor zover deze activiteiten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de desbetreffende overeenkomsten.
2. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet de rechten en verplichtingen van een Partij op grond van een bilaterale, regionale of internationale overeenkomst die zij is aangegaan voordat dit Verdrag voor haar in werking treedt.
DEEL III. ACTIEPROGRAMMA'S, WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE SAMENWERKING EN ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN
TITEL 1. ACTIEPROGRAMMA’S
Artikel 9. Uitgangspunt
1. Ter nakoming van hun verplichtingen ingevolge artikel 5 dienen de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn en elke andere Partij die getroffen land is, al dan niet in het kader van haar bijlage inzake regionale uitvoering, die het permanente secretariaat schriftelijk in kennis heeft gesteld van haar voornemen een nationaal actieprogramma op te stellen, waar mogelijk, nationale actieprogramma's op te stellen, openbaar te maken en uit te voeren, daarbij voor zover mogelijk gebruik makend van en voortbouwend op bestaande daarvoor in aanmerking komende geslaagde plannen en programma's en subregionale en regionale actieprogramma's, als hoofdpijler van de strategie voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte. Deze programma's dienen te worden bijgewerkt door middel van een constant participatieproces op basis van lering getrokken uit optreden in het veld, alsmede de resultaten van onderzoek. Het opstellen van nationale actieprogramma's dient nauw te zijn verbonden met andere inspanningen ter formulering van het nationale beleid inzake duurzame ontwikkeling.
2. Bij het verlenen van verschillende vormen van hulp, ingevolge artikel 6, door de Partijen die ontwikkelde landen zijn, dient prioriteit te worden gegeven aan het bieden van steun, zoals overeengekomen, aan nationale, subregionale en regionale actieprogramma's van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, hetzij rechtstreeks, hetzij via daarvoor in aanmerking komende multilaterale organisaties dan wel op beide wijzen.
3. De Partijen dienen de organen, fondsen en programma's van het stelsel van de Verenigde Naties en andere daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele organisaties, academische
instellingen, wetenschappelijke kringen en niet-gouvernementele organisaties die in staat zijn mee te werken, in overeenstemming met hun mandaten en mogelijkheden, te stimuleren de totstandkoming, uitvoering en follow-up van actieprogramma's te steunen.
Artikel 10. Nationale actieprogramma's
1. Nationale actieprogramma's hebben tot doel na te gaan welke factoren bijdragen tot woestijnvorming en welke praktische maatregelen noodzakelijk zijn om woestijnvorming te bestrijden en de gevolgen van droogte in te perken.
2. In nationale actieprogramma's dienen de onderscheiden taken van de overheid, plaatselijke gemeenschappen en landgebruikers alsmede de beschikbare en benodigde middelen te worden vermeld. Zij dienen onder andere:
a. strategieën voor de lange termijn te omvatten voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, de nadruk te leggen op uitvoering en te worden geïntegreerd in het nationale beleid inzake duurzame ontwikkeling;
b. de mogelijkheid te bieden wijzigingen aan te brengen in reactie op veranderende omstandigheden en voldoende flexibel te zijn op plaatselijk niveau om uiteenlopende sociaal-economische, biologische en geofysische omstandigheden het hoofd te kunnen bieden;
c. bijzondere aandacht te besteden aan de uitvoering van preventieve maatregelen op land dat nog niet is aangetast of slechts in geringe mate is aangetast;
d. de nationale klimatologische, meteorologische en hydrologische mogelijkheden, alsmede de middelen om te voorzien in vroegtijdige waarschuwing voor droogte, uit te breiden;
e. beleidslijnen te bevorderen en institutionele kaders te verstevigen die leiden tot samenwerking en coördinatie, in een geest van partnerschap, tussen de donorgemeenschap, overheden op alle niveaus, plaatselijke bevolkingsgroepen en groeperingen in de gemeenschap, en de toegang van plaatselijke bevolkingsgroepen tot geschikte informatie en technologie te vergemakkelijken;
f. te zorgen voor effectieve participatie op plaatselijk, nationaal en regionaal niveau van niet-gouvernementele organisaties en plaatselijke bevolkingsgroepen, zowel vrouwen als mannen, in het bijzonder gebruikers van bodemrijkdommen, met inbegrip van boeren en veehouders en hun belangenorganisaties, bij de beleidsplanning, besluitvorming en uitvoering en toetsing van nationale actieprogramma's; en
g. regelmatige toetsing van en voortgangsrapportage betreffende de uitvoering ervan voor te schrijven.
3. Nationale actieprogramma's kunnen, onder andere, alle onderstaande maatregelen, of enkele daarvan, omvatten om voorbereid te zijn op droogte en de gevolgen daarvan in te perken:
a. het opzetten en/of versterken, waar mogelijk, van waarschuwingssystemen, waaronder
plaatselijke en nationale voorzieningen en gezamenlijke systemen op subregionaal en regionaal niveau, en mechanismen om milieuvluchtelingen te helpen;
b. het voorbereid zijn op en het beheer van droogte te verbeteren, met inbegrip van droogte-rampenplannen op plaatselijk, nationaal, subregionaal en regionaal niveau, die rekening houden met klimaatvoorspellingen voor een seizoen tot meerdere jaren;
c. het opzetten en/of verbeteren, waar mogelijk, van stelsels voor veiligstelling van de voedselvoorziening, met inbegrip van voorzieningen voor opslag en afzet, met name in plattelandsgebieden;
d. het opzetten van projecten voor alternatieve middelen van bestaan die inkomsten zouden kunnen verschaffen in gebieden die vatbaar zijn voor droogte; en
e. het ontwikkelen van duurzame irrigatieprogramma's voor zowel akkerbouw als veehouderij.
4. Rekening houdend met de omstandigheden en behoeften die eigen zijn aan elke Partij die getroffen land is, dienen nationale actieprogramma's waar mogelijk, onder andere, maatregelen te omvatten op alle hierna te noemen prioriteitsterreinen, of enkele daarvan, voor zover deze verband houden met het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte in getroffen gebieden en voor hun bevolking: het stimuleren van alternatieve middelen van bestaan en het verbeteren van het nationale economische klimaat met het oog op consolidering van programma's gericht op armoedebestrijding en het zorgen voor veiligstelling van de voedselvoorziening, bevolkingsdynamiek, duurzaam beheer van natuurlijke rijkdommen, duurzame landbouwmethoden, ontwikkelen en efficiënt gebruik van diverse bronnen van energie, institutionele en wettelijke kaders, verbetering van de mogelijkheden voor oordeelsvorming en systematische waarneming, waaronder hydrologische en meteorologische diensten, en capaciteitsvergroting, educatie en bewustmaking.
Artikel 11. Subregionale en regionale actieprogramma's
De Partijen die getroffen landen zijn, plegen overleg en werken samen om, waar mogelijk, in overeenstemming met de desbetreffende bijlagen inzake regionale uitvoering, subregionale en/of regionale actieprogramma's op te stellen ter harmonisering, aanvulling en vergroting van de doelmatigheid van nationale programma's. De bepalingen van artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op subregionale en regionale programma's. Deze samenwerking kan mede betrekking hebben op overeengekomen gezamenlijke programma's voor duurzaam beheer van grensoverschrijdende natuurlijke rijkdommen, wetenschappelijke en technische samenwerking en de versterking van de desbetreffende instellingen.
Artikel 12. Internationale samenwerking
De Partijen die getroffen landen zijn, dienen met medewerking van andere Partijen en de internationale gemeenschap samen te werken om te zorgen voor het bevorderen van een gunstig internationaal klimaat bij de toepassing van het Verdrag. Deze samenwerking dient tevens betrekking te hebben op overdracht van technologie, alsmede wetenschappelijk onderzoek & ontwikkeling, het
vergaren en verspreiden van informatie en financiële middelen.
Artikel 13. Ondersteuning van de totstandbrenging en uitvoering van actieprogramma's
1. Maatregelen ter ondersteuning van actieprogramma's ingevolge artikel 9 dienen onder andere te omvatten:
a. financiële samenwerking om te zorgen voor voorspelbaarheid in actieprogramma's, om de noodzakelijke lange-termijnplanning mogelijk te maken;
b. de totstandbrenging en gebruikmaking van samenwerkingsmechanismen die betere mogelijkheden bieden voor ondersteuning op plaatselijk niveau, met inbegrip van optreden via niet-gouvernementele organisaties, teneinde, waar nodig, de verdere toepassing van geslaagde pilotprogramma-activiteiten te bevorderen;
c. grotere flexibiliteit bij het opzetten, financieren en uitvoeren van projecten, uitgaande van de experimentele op herhaling gerichte aanpak die is voorgeschreven voor het op participatie gebaseerde optreden op het niveau van de plaatselijke gemeenschap; en
d. waar mogelijk, administratieve en budgettaire procedures die de doelmatigheid van de samenwerking en van ondersteunende programma's vergroten.
2. Bij het bieden van deze ondersteuning aan de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, dient prioriteit te worden gegeven aan de Partijen die landen in Afrika zijn en de Partijen die minstontwikkelde landen zijn.
Artikel 14. Coördinatie bij de totstandbrenging en uitvoering van actieprogramma's
1. De Partijen werken nauw samen, rechtstreeks en via de daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele organisaties, bij de totstandbrenging en uitvoering van actieprogramma's.
2. De Partijen ontwikkelen operationele mechanismen, in het bijzonder op nationaal en veldniveau, om te zorgen voor zo volledig mogelijke coördinatie tussen de Partijen die ontwikkelde landen zijn, de Partijen die ontwikkelingslanden zijn en daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, teneinde het verrichten van dubbel werk te vermijden, de wijzen van ingrijpen en aanpak te harmoniseren en het effect van de hulp te optimaliseren. In de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, zal prioriteit worden gegeven aan coördinerende activiteiten met betrekking tot internationale samenwerking, teneinde te komen tot een zo efficiënt mogelijk gebruik van de middelen, te zorgen voor op behoeften inspelende hulp en de uitvoering van nationale actieprogramma's en prioriteiten ingevolge dit Verdrag te vergemakkelijken.
Artikel 15. Bijlagen inzake regionale uitvoering
Elementen die in actieprogramma's moeten worden opgenomen, dienen te worden gekozen op grond van en aangepast aan de sociaal-economische, geografische en klimatologische factoren die gelden
voor de Partijen die getroffen landen zijn of regio's, alsmede aan hun ontwikkelingsniveau. Richtlijnen voor het opstellen van actieprogramma's en de exacte richtpunten en inhoud daarvan voor afzonderlijke subregio's en regio's zijn uiteengezet in de bijlagen inzake regionale uitvoering.
TITEL 2. WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE SAMENWERKING
Artikel 16. Xxxxxxxx, analyseren en uitwisselen van informatie
De Partijen komen overeen, overeenkomstig hun onderscheiden mogelijkheden, het vergaren, analyseren en uitwisselen van relevante gegevens en informatie voor de korte en lange termijn te integreren en coördineren, teneinde te zorgen voor systematische waarneming van de aantasting van het land in getroffen gebieden en om de verdrogings- en woestijnvormingsprocessen en de gevolgen daarvan beter te kunnen begrijpen en beoordelen. Hiermee zou men kunnen komen tot, onder andere, vroegtijdige waarschuwing en voorafgaande planning voor perioden van ongunstige klimaatschommelingen in een vorm die geschikt is voor praktische toepassing door gebruikers op alle niveaus, onder wie met name plaatselijke bevolkingsgroepen. Hiertoe dienen zij, waar mogelijk:
a. het functioneren te vergemakkelijken en verbeteren van het mondiale netwerk van instellingen en voorzieningen voor het vergaren, analyseren en uitwisselen van informatie, alsmede voor systematische waarneming op alle niveaus, die, onder andere:
i. zijn gericht op het gebruik van compatibele normen en systemen;
ii. relevante gegevens en stations omvatten, ook in afgelegen gebieden;
iii. moderne technologie toepassen en verspreiden voor het vergaren, doorgeven en beoordelen van gegevens inzake aantasting van het land; en
iv. nationale, subregionale en regionale gegevens- en informatiecentra nauwer verbinden met mondiale informatiebronnen;
b. ervoor te zorgen dat bij het vergaren, analyseren en uitwisselen van informatie wordt ingespeeld op de behoeften van plaatselijke gemeenschappen en beleidmakers, met het oog op het oplossen van specifieke problemen, en dat de plaatselijke gemeenschappen bij deze activiteiten worden betrokken;
c. bilaterale en multilaterale programma's en projecten te ondersteunen en verder te ontwikkelen die zijn gericht op de definiëring, uitvoering, beoordeling en financiering van het vergaren, analyseren en uitwisselen van gegevens en informatie, met inbegrip van, onder andere, geïntegreerde verzamelingen fysische, biologische, sociale en economische indicatoren;
d. ten volle gebruik te maken van de deskundigheid van bevoegde intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, met name ter verspreiding van relevante informatie en ervaring onder de doelgroepen in verschillende regio's;
e. het volle gewicht toe te kennen aan het vergaren, analyseren en uitwisselen van sociaal-economische gegevens en het integreren daarvan met fysische en biologische gegevens;
f. informatie uit alle algemeen toegankelijke bronnen die van belang is voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, uit te wisselen en volledig,
open en onmiddellijk beschikbaar te stellen; en
g. met inachtneming van hun onderscheiden nationale wetgeving en/of beleid, informatie over plaatselijke en traditionele kennis uit te wisselen, daarbij zorg dragend voor voldoende bescherming van de informatie en een passende vergoeding biedend uit de daaruit verkregen baten, op een billijke grondslag en op onderling overeengekomen voorwaarden, aan de betrokken plaatselijke bevolkingsgroepen.
Artikel 17. Onderzoek & ontwikkeling
1. De Partijen verplichten zich ertoe, overeenkomstig hun onderscheiden mogelijkheden, de technische en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte te bevorderen door middel van daarvoor in aanmerking komende nationale, subregionale, regionale en internationale instellingen. Hiertoe steunen zij onderzoeksactiviteiten die:
a. bijdragen tot grotere kennis van de processen die leiden tot woestijnvorming en droogte alsook het effect van, en het onderscheid tussen factoren die deze veroorzaken, zowel natuurlijke als menselijke factoren, ten behoeve van het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, alsmede van verbeterde produktiviteit alsook duurzaam gebruik en beheer van hulpbronnen;
b. beantwoorden aan welomschreven doelstellingen, inspelen op de specifieke behoeften van plaatselijke bevolkingsgroepen en leiden tot het vinden en uitvoeren van oplossingen die de levensstandaard van mensen in getroffen gebieden verbeteren;
c. traditionele en plaatselijke kennis, know-how en werkwijzen beschermen, integreren, uitbreiden en erkennen, daarbij garanderend, met inachtneming van hun onderscheiden nationale wetgeving en/of beleid, dat de bezitters van die kennis rechtstreeks profiteren, op een billijke grondslag en op onderling overeengekomen voorwaarden, van eventueel commercieel gebruik daarvan of van een eventuele aan die kennis ontleende technologische ontwikkeling;
d. nationale, subregionale en regionale onderzoeksmogelijkheden ontwikkelen en verbeteren in de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder in Afrika, waaronder het ontwikkelen van plaatselijke vaardigheden en het vergroten van daarvoor in aanmerking komende capaciteiten, met name in landen met een zwakke onderzoeksbasis, daarbij bijzondere aandacht bestedend aan multidisciplinair en op participatie gebaseerd sociaal-economisch onderzoek;
e. rekening houden, waar nodig, met het verband tussen armoede, migratie vanwege het milieu, en woestijnvorming;
f. de uitvoering bevorderen van gezamenlijke onderzoeksprogramma's van nationale, subregionale, regionale en internationale onderzoeksorganisaties, zowel in de openbare als in de particuliere sector, ter ontwikkeling van verbeterde, betaalbare en toegankelijke technologieën voor duurzame ontwikkeling via effectieve participatie van plaatselijke
bevolkingsgroepen en gemeenschappen; en
g. de beschikbaarheid van watervoorraden in getroffen gebieden uitbreiden door middel van, onder andere, wolkenbezaaiing.
2. Er dienen onderzoeksprioriteiten voor afzonderlijke regio's en subregio's, waarin de uiteenlopende plaatselijke omstandigheden tot uitdrukking komen, in actieprogramma's te worden opgenomen. De Conferentie van de Partijen toetst de onderzoeksprioriteiten periodiek op basis van het advies van de Commissie voor Wetenschap en Techniek.
Artikel 18. Overdracht, verwerving, aanpassing en ontwikkeling van technologie
1. De Partijen verplichten zich, zoals onderling overeengekomen en in overeenstemming met hun onderscheiden nationale wetgeving en/of beleid, tot het bevorderen, financieren en/of vergemakkelijken van de financiering van de overdracht, verwerving, aanpassing en ontwikkeling van milieuverantwoorde, economisch haalbare en maatschappelijk aanvaardbare technologieën die van belang zijn voor het bestrijden van woestijnvorming en/of het inperken van de gevolgen van droogte, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling in getroffen gebieden. Deze samenwerking dient bilateraal of, waar mogelijk, multilateraal te geschieden, daarbij ten volle gebruik makend van de deskundigheid van intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties. De Partijen dienen in het bijzonder:
a. ten volle gebruik te maken van daarvoor in aanmerking komende bestaande nationale, subregionale, regionale en internationale informatiesystemen en coördinatiecentra voor de verspreiding van informatie over beschikbare technologieën en de bronnen en milieurisico's daarvan, alsmede de algemene voorwaarden waarop deze kunnen worden verkregen;
b. de toegang te vergemakkelijken, in het bijzonder van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, op gunstige voorwaarden, waaronder concessionele en preferentiële voorwaarden, zoals onderling overeengekomen, rekening houdend met de noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendom, tot technologieën die het meest geschikt zijn voor praktische toepassing met het oog op specifieke behoeften van plaatselijke bevolkingsgroepen, daarbij bijzondere aandacht bestedend aan de sociale, culturele, economische weerslag en milieu-effecten van die technologie;
c. de samenwerking met betrekking tot technologie tussen de Partijen die getroffen landen zijn te vergemakkelijken door middel van financiële hulp of op andere passende wijzen;
d. de samenwerking met betrekking tot technologie met de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn uit te breiden, waar nodig mede in de vorm van joint ventures, met name tot sectoren die gelegenheid bieden voor alternatieve middelen van bestaan; en
e. passende maatregelen te treffen om voorwaarden te scheppen op de binnenlandse markt en fiscale of andere voordelen te bieden die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling, overdracht, verwerving en aanpassing van geschikte technologie, kennis, know-how en werkwijzen, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor voldoende en doeltreffende bescherming van de
intellectuele eigendom.
2. De Partijen dienen, overeenkomstig hun onderscheiden mogelijkheden en met inachtneming van hun onderscheiden nationale wetgeving en/of beleid, in het bijzonder daarvoor in aanmerking komende traditionele en plaatselijke technologie, kennis, know-how en werkwijzen te beschermen, te bevorderen en toe te passen, en met het oog hierop verplichten zij zich ertoe:
a. deze technologie, kennis, know-how en werkwijzen en de toepassingsmogelijkheden daarvan te inventariseren met participatie van plaatselijke bevolkingsgroepen, en deze informatie, waar mogelijk, te verspreiden in samenwerking met de daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties;
b. ervoor te zorgen dat deze technologie, kennis, know-how en werkwijzen voldoende worden beschermd en dat de plaatselijke bevolkingsgroepen rechtstreeks profiteren, op een billijke grondslag en zoals onderling overeengekomen, van eventueel commercieel gebruik daarvan en van een eventuele daaraan ontleende technologische ontwikkeling;
c. de verbetering en verspreiding van die technologie, kennis, know-how en werkwijzen of de ontwikkeling van daarop gebaseerde nieuwe technologie aan te moedigen en actief te steunen; en
d. waar mogelijk, de aanpassing van die technologie, kennis, know-how en werkwijzen aan toepassing op grote schaal te vergemakkelijken en deze, waar mogelijk, te integreren in moderne technologie.
TITEL 3. ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN
Artikel 19. Capaciteitsvergroting, educatie en bewustmaking
1. De Partijen erkennen het belang van capaciteitsvergroting - d.w.z. institutionele ontwikkeling, opleiding en uitbreiding van de daarvoor in aanmerking komende plaatselijke en nationale capaciteiten - bij inspanningen gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte. Zij dienen, waar mogelijk, capaciteitsvergroting te bevorderen:
a. door middel van volledige participatie op alle niveaus van de plaatselijke bevolking, met name op plaatselijk niveau, in het bijzonder vrouwen en jongeren, met medewerking van niet-gouvernementele en plaatselijke organisaties;
b. door de opleidings- en onderzoekscapaciteiten op nationaal niveau op het gebied van woestijnvorming en droogte uit te breiden;
c. door ondersteunende en voorlichtingsdiensten op te zetten en/of uit te breiden teneinde technologische methoden en technieken doeltreffender te kunnen verspreiden, en door veldwerkers en leden van plattelandsorganisaties op participatie gebaseerde wijzen van aanpak voor behoud en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen bij te brengen;
d. door de toepassing en verspreiding van de kennis, know-how en werkwijzen van de plaatselijke bevolking in programma's voor technische samenwerking waar mogelijk te
stimuleren;
e. door, waar nodig, daarvoor in aanmerking komende milieuverantwoorde technologische en traditionele methoden voor de landbouw en veeteelt aan te passen aan moderne sociaal-economische omstandigheden;
f. door te zorgen voor passende opleiding en technologie bij de gebruikmaking van alternatieve bronnen van energie, met name hernieuwbare energiebronnen, in het bijzonder gericht op beperking van de afhankelijkheid van hout als brandstof;
g. door via samenwerking, zoals onderling overeengekomen, de capaciteiten van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn uit te breiden en uitvoering met het oog op de ontwikkelingen van programma's op het gebied van het vergaren, analyseren en uitwisselen van informatie overeenkomstig artikel 16;
h. door middel van innoverende wijzen van stimulering van alternatieve middelen van bestaan, waaronder het aanleren van nieuwe vaardigheden;
i. door beleidmakers, leidinggevenden en personeel dat is belast met het vergaren en analyseren van gegevens opleidingen te geven op het gebied van de verspreiding en gebruikmaking van informatie betreffende vroegtijdige waarschuwing voor droogte, alsmede op het gebied van voedselproduktie;
j. door middel van een doelmatiger functioneren van bestaande nationale instellingen en wettelijke kaders en, waar nodig, het opzetten van nieuwe, naast verbetering van de strategische planning en het beheer; en
k. door middel van uitwisselingsprogramma's ter verbetering van de capaciteitsvergroting in de Partijen die getroffen landen zijn, via een langlopend interactief leerproces en studie.
2. De Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn voeren, in samenwerking met andere Partijen en bevoegde intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, waar mogelijk, een interdisciplinaire toetsing uit van de beschikbare capaciteiten en faciliteiten op plaatselijk en nationaal niveau, alsmede van de mogelijkheid om deze te verbeteren.
3. De Partijen werken met elkaar en via bevoegde intergouvernementele alsmede niet-gouvernementele organisaties samen bij het opzetten en ondersteunen van bewustmakings- en educatieprogramma's in zowel de Partijen die getroffen landen zijn als, waar relevant, in de Partijen die niet-getroffen landen zijn, ter bevordering van het inzicht in de oorzaken en gevolgen van woestijnvorming en droogte en het belang van het nastreven van de doelstelling van dit Verdrag. Hiertoe dienen zij:
a. algemene bewustmakingscampagnes te organiseren;
b. permanent de toegang van het publiek tot relevante informatie en brede participatie aan educatie- en bewustmakingsactiviteiten te bevorderen;
c. de oprichting van verenigingen die bijdragen tot bewustmaking aan te moedigen;
d. educatie- en bewustmakingsmateriaal, waar mogelijk in plaatselijke talen, te ontwikkelen en uit te wisselen, en deskundigen uit te wisselen en te detacheren om personeel in de Partijen die
getroffen ontwikkelingslanden zijn te bekwamen in de uitvoering van relevante educatie- en bewustmakingsprogramma's, en ten volle gebruik te maken van relevant educatiemateriaal dat beschikbaar is bij bevoegde internationale organen;
e. de educatiebehoeften in de getroffen gebieden te inventariseren, passende onderwijsprogramma's op te stellen en, waar nodig, educatie- en alfabetiseringsprogramma's voor volwassenen uit te breiden en de kansen voor iedereen te vergroten, met name voor meisjes en vrouwen, met betrekking tot het in kaart brengen, het behoud en duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke rijkdommen in de getroffen gebieden; en
f. op participatie gebaseerde interdisciplinaire programma's te ontwikkelen, waarmee bewustmaking met betrekking tot woestijnvorming en droogte wordt geïntegreerd in educatiesystemen en in niet-formele programma's voor volwasseneneducatie, afstandsonderwijs en praktijkopleidingen.
4. De Conferentie van de Partijen zet netwerken van regionale educatie- en opleidingscentra op voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, en/of verbetert die netwerken. Deze netwerken dienen te worden gecoördineerd door een daartoe opgerichte of aangewezen instelling teneinde wetenschappelijk, technisch en leidinggevend personeel op te leiden en de bestaande instellingen die zijn belast met educatie en opleiding in de Partijen die getroffen landen zijn, waar mogelijk, te verbeteren, met het oog op harmonisering van programma's en het organiseren van onderlinge uitwisselingen van ervaringen. Deze netwerken dienen nauw samen te werken met daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties teneinde het verrichten van dubbel werk te vermijden.
Artikel 20. Financiële middelen
1. Gezien het doorslaggevende belang van financiering voor de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag, stellen de Partijen, rekening houdend met hun mogelijkheden, alles in het werk om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor programma's gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte.
2. In dit verband verplichten de Partijen die ontwikkelde landen zijn, daarbij prioriteit gevend aan de Partijen die getroffen landen in Afrika zijn, zonder de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn in andere regio's te verwaarlozen, in overeenstemming met artikel 7, zich ertoe:
a. aanzienlijke financiële middelen, waaronder giften en zachte leningen, beschikbaar te (doen) stellen ter ondersteuning van de uitvoering van programma's gericht op het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte;
b. voldoende, tijdig beschikbare en voorspelbare financiële middelen beschikbaar te (doen) stellen, waaronder nieuwe en aanvullende financiering vanuit de Global Environment Facility van de overeengekomen meerkosten van de activiteiten betreffende woestijnvorming die betrekking hebben op de vier concentratiegebieden van de Global Environment Facility, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de Akte tot oprichting van de Global
Environment Facility;
c. de overdracht van technologie, kennis en know-how te vergemakkelijken door middel van internationale samenwerking; en
d. in samenwerking met de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn innoverende methoden en stimulansen te onderzoeken voor het beschikbaar (doen) stellen en doorsluizen van middelen, met inbegrip van die van stichtingen, niet-gouvernementele organisaties en andere lichamen in de particuliere sector, in het bijzonder schulden-swaps en andere innoverende wijzen die de financiering doen toenemen door middel van beperking van de buitenlandse-schuldenlast van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika.
3. De Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, rekening houdend met hun mogelijkheden, verplichten zich ertoe voldoende financiële middelen beschikbaar te (doen) stellen voor de uitvoering van hun nationale actieprogramma's.
4. Bij het beschikbaar (doen) stellen van financiële middelen streven de Partijen naar volledige gebruikmaking en constante kwalitatieve verbetering van alle nationale, bilaterale en multilaterale financieringsbronnen en -mechanismen, via consortia, gezamenlijke programma's en parallelle financiering, en streven zij ernaar financieringsbronnen en -mechanismen in de particuliere sector, waaronder die van niet-gouvernementele organisaties, daarbij te betrekken. Hiertoe maken de Partijen ten volle gebruik van de op grond van artikel 14 ontwikkelde operationele mechanismen.
5. Teneinde de financiële middelen beschikbaar te (doen) stellen die de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn nodig hebben voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte, dienen de Partijen:
a. het beheer van reeds toegewezen middelen voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte te rationaliseren en te verbeteren, door deze op meer doeltreffende en efficiënte wijze te gebruiken, na te gaan wat hun sterke en zwakke punten zijn, hinderpalen voor doeltreffend gebruik weg te nemen en, waar nodig, programma's te heroriënteren in het licht van de op grond van dit Verdrag aangenomen geïntegreerde aanpak voor de lange termijn.
b. binnen de bestuursorganen van multilaterale financiële instellingen, voorzieningen en fondsen, met inbegrip van regionale ontwikkelingsbanken en -fondsen, de juiste prioriteit te geven en aandacht te besteden aan ondersteuning van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, bij activiteiten die de uitvoering van dit Verdrag bevorderen, met name actieprogramma's waartoe zij overgaan in het kader van bijlagen inzake regionale uitvoering; en
c. te onderzoeken op welke wijzen regionale en subregionale samenwerking kan worden verbeterd ter ondersteuning van de inspanningen op nationaal niveau.
6. Andere landen die Partij zijn, worden aangemoedigd, op basis van vrijwilligheid, kennis, know-how en technieken met betrekking tot woestijnvorming en/of financiële middelen te verschaffen aan de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn.
7. De volledige nakoming door de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, van hun verplichtingen ingevolge het Verdrag is er in hoge mate bij gebaat dat de Partijen die ontwikkelde landen zijn, voldoen aan hun verplichtingen ingevolge het Verdrag, waaronder in het bijzonder de verplichtingen betreffende financiële middelen en overdracht van technologie. Bij het voldoen aan hun verplichtingen behoren de Partijen die ontwikkelde landen zijn ten volle rekening te houden met het feit dat economische en sociale ontwikkeling en armoedebestrijding de hoogste prioriteiten zijn van de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika.
Artikel 21. Financiële mechanismen
1. De Conferentie van de Partijen bevordert de beschikbaarheid van financiële mechanismen en moedigt die mechanismen aan te streven naar maximale beschikbaarheid van financieringsmogelijkheden voor de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, om uitvoering te geven aan het Verdrag. Hiertoe bestudeert de Conferentie van de Partijen, met het oog op aanneming, onder andere wijzen van aanpak en beleidslijnen die:
a. het verschaffen van de noodzakelijke financiering op nationaal, subregionaal, regionaal en mondiaal niveau ten behoeve van activiteiten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag vergemakkelijken;
b. benaderingen, mechanismen en regelingen voor financiering uit meerdere bronnen en de beoordeling daarvan, overeenkomstig artikel 20, bevorderen;
c. aan belanghebbende Partijen en daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties regelmatig informatie verstrekken over beschikbare geldbronnen en over financieringsvormen teneinde de onderlinge afstemming te vergemakkelijken;
d. waar nodig het opzetten van mechanismen vergemakkelijken, zoals nationale woestijnvormingsfondsen, met inbegrip van fondsen die de deelneming van niet-gouvernementele organisaties impliceren, om de financiële middelen snel en efficiënt terecht te doen komen op het plaatselijke niveau in de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn; en
e. bestaande fondsen en financiële mechanismen op subregionaal en regionaal niveau, in het bijzonder in Afrika, verbeteren om de uitvoering van het Verdrag doeltreffender te ondersteunen.
2. De Conferentie van de Partijen stimuleert tevens, via diverse mechanismen binnen het stelsel van de Verenigde Naties en via multilaterale financiële instellingen, het bieden van ondersteuning op nationaal, subregionaal en regionaal niveau aan activiteiten die de Partijen die
ontwikkelingslanden zijn in staat stellen om aan hun verplichtingen ingevolge het Verdrag te voldoen.
3. De Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, dienen gebruik te maken van nationale coördinerende mechanismen en, indien nodig, deze op te zetten en/of te verbeteren, geïntegreerd in nationale ontwikkelingsprogramma's, die zouden kunnen zorgen voor een efficiënt gebruik van alle beschikbare financiële middelen. Zij dienen tevens gebruik te maken van op participatie gebaseerde processen waarbij niet-gouvernementele organisaties, plaatselijke groepen en de particuliere sector zijn betrokken, bij het werven van fondsen, bij het tot stand brengen en uitvoeren van programma's en bij het garanderen van toegang tot financieringsmogelijkheden voor groepen op plaatselijk niveau. Deze maatregelen kan kracht worden bijgezet door middel van betere coördinatie en flexibele planning van de kant van hen die hulp bieden.
4. Teneinde de doeltreffendheid en efficiency van bestaande financiële mechanismen te verbeteren, wordt hierbij een Mondiaal Mechanisme ingesteld ter bevordering van maatregelen die zijn gericht op het beschikbaar (doen) stellen en doorsluizen van financiële middelen, mede voor de overdracht van technologie, bij wijze van giften en/of op concessionele of andere voorwaarden, naar de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn. Dit Mondiale Mechanisme werkt in opdracht onder leiding van de Conferentie van de Partijen en is daaraan verantwoording verschuldigd.
5. De Conferentie van de Partijen zoekt op haar eerste gewone zitting een organisatie waarbij het Mondiale Mechanisme wordt ondergebracht. De Conferentie van de Partijen en de door haar bereid gevonden organisatie komen de modaliteiten voor dit Mondiale Mechanisme overeen om ervoor te zorgen dat dit Mechanisme, onder andere:
a. de daarvoor in aanmerking komende bilaterale en multilaterale samenwerkingsprogramma's inventariseert die beschikbaar zijn om het Verdrag uit te voeren;
b. desgewenst advies geeft aan Partijen over innoverende financieringsmethoden en bronnen van financiële hulp en over het verbeteren van de coördinatie van samenwerkingsactiviteiten op nationaal niveau;
c. belanghebbende Partijen en daarvoor in aanmerking komende intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties informatie verstrekt over beschikbare geldbronnen en financieringsvormen teneinde de onderlinge coördinatie te vergemakkelijken; en
d. over zijn activiteiten verslag uitbrengt aan de Conferentie van de Partijen, zulks vanaf haar tweede gewone zitting.
6. De Conferentie van de Partijen treft op haar eerste zitting passende regelingen met de door haar bereid gevonden organisatie, waarbij het Mondiale Mechanisme wordt ondergebracht, betreffende de administratieve werkzaamheden van dit Mechanisme, daarbij zo veel mogelijk gebruik makend van bestaande budgettaire en personele middelen.
7. De Conferentie van de Partijen toetst op haar derde gewone zitting het beleid, de operationele modaliteiten en activiteiten van het Mondiale Mechanisme dat aan haar verantwoording verschuldigd is op grond van het vierde lid, daarbij de bepalingen van artikel 7 in aanmerking nemend. Zij overweegt en onderneemt passende stappen op grond van deze toetsing.
DEEL IV. INSTELLINGEN
Artikel 22. Conferentie van de Partijen
1. Hierbij wordt een Conferentie van de Partijen ingesteld.
2. De Conferentie van de Partijen is het hoogste orgaan van het Verdrag. Zij neemt, binnen haar mandaat, de besluiten die nodig zijn om de doeltreffende uitvoering daarvan te bevorderen. In het bijzonder:
a. toetst zij regelmatig de uitvoering van het Verdrag en het functioneren van de institutionele regelingen ervan in het licht van de op nationaal, subregionaal, regionaal en internationaal niveau opgedane ervaring en op basis van de evolutie van de wetenschappelijke en technologische kennis;
b. bevordert en vergemakkelijkt zij de uitwisseling van informatie over door de Partijen genomen maatregelen en stelt zij de vorm en het tijdschema vast voor de toezending van de ingevolge artikel 26 te verstrekken informatie, en beziet zij de rapporten en doet aanbevelingen ter zake;
c. stelt zij de hulporganen in die zij noodzakelijk acht voor de uitvoering van het Verdrag;
d. beziet zij de door haar hulporganen ingediende rapporten en geeft zij hun richtsnoeren;
e. bereikt zij overeenstemming over een reglement van orde en een financieel reglement voor haarzelf en eventuele hulporganen, en neemt zij deze bij consensus aan;
f. neemt zij wijzigingen op het Verdrag ingevolge de artikelen 30 en 31 aan;
g. keurt zij een programma en een begroting goed voor haar activiteiten, met inbegrip van die van haar hulporganen, en treft zij de nodige regelingen voor de financiering daarvan;
x. xxxxxxx zij, waar mogelijk, naar samenwerking met, en maakt zij gebruik van de diensten van en informatie verstrekt door, nationale, internationale, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en instellingen;
i. bevordert en verbetert zij de betrekkingen met andere daarvoor in aanmerking komende verdragen, daarbij het verrichten van dubbel werk vermijdend; en
x. xxxxxx zij de andere taken uit die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag.
3. De Conferentie van de Partijen neemt op haar eerste zitting bij consensus haar reglement van orde aan, dat mede de procedures voor de besluitvorming omvat voor aangelegenheden die niet reeds onder de door het Verdrag geregelde procedures voor besluitvorming vallen. Deze procedures kunnen mede bijzondere meerderheden omvatten die vereist zijn voor het nemen van bepaalde besluiten.
4. De eerste zitting van de Conferentie van de Partijen wordt belegd door het in artikel 35 bedoelde tijdelijke secretariaat en vindt uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag plaats. Tenzij de Conferentie van de Partijen anders beslist, vinden de tweede, de derde en de vierde gewone zitting jaarlijks plaats en worden de gewone zittingen daarna om de twee jaar gehouden.
5. Buitengewone zittingen van de Conferentie van de Partijen worden gehouden op elk ander door de Conferentie van de Partijen op een gewone zitting te beslissen tijdstip, dan wel op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek binnen drie maanden nadat het door het permanente secretariaat aan de Partijen is medegedeeld, door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.
6. Op elke gewone zitting kiest de Conferentie van de Partijen een bureau. De structuur en de taken van het bureau worden in het reglement van orde bepaald. Bij de aanstelling van het bureau dient rekening te worden gehouden met de noodzaak van een eerlijke geografische spreiding en voldoende vertegenwoordiging van de Partijen die getroffen landen zijn, in het bijzonder die in Afrika.
7. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en alle lidstaten daarvan en waarnemers daarbij die geen Partij bij het Verdrag zijn, kunnen op zittingen van de Conferentie van de Partijen worden vertegenwoordigd als waarnemer. Elke instelling of organisatie, hetzij nationaal of internationaal, hetzij gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is ter zake van aangelegenheden waarop dit Verdrag betrekking heeft, en die aan het permanente secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven op een zitting van de Conferentie van de Partijen te worden vertegenwoordigd als waarnemer, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de Partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de participatie van waarnemers wordt geregeld in het door de Conferentie van de Partijen aangenomen reglement van orde.
8. De Conferentie van de Partijen kan bevoegde nationale en internationale organisaties die over relevante deskundigheid beschikken, verzoeken informatie te verstrekken die van belang is voor artikel 16, letter g, artikel 17, eerste lid, letter c, en artikel 18, tweede lid, letter b.
Artikel 23. Permanent secretariaat
1. Hierbij wordt een permanent secretariaat ingesteld.
2. Het permanente secretariaat heeft tot taak:
a. de zittingen van de Conferenties van de Partijen en haar krachtens het Verdrag ingestelde hulporganen te organiseren en hun de vereiste diensten te verlenen;
b. ingediende rapporten te verzamelen en door te zenden;
c. de Partijen die getroffen ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die in Afrika, op verzoek bij
te staan bij het verzamelen en toezenden van de ingevolge het Verdrag vereiste informatie;
d. zijn activiteiten te coördineren met de secretariaten van andere daarvoor in aanmerking komende internationale instellingen en verdragen;
e. ingevolge richtsnoeren van de Conferentie van de Partijen de administratieve en contractuele regelingen aan te gaan die nodig zijn voor een doelmatige taakverrichting;
x. rapporten over de verrichting van zijn taken ingevolge dit Verdrag op te stellen en deze in te dienen bij de Conferentie van de Partijen; en
g. andere door de Conferentie van de Partijen bepaalde secretariaatswerkzaamheden te verrichten.
3. De Conferentie van de Partijen stelt op haar eerste zitting een permanent secretariaat aan en treft regelingen voor het functioneren daarvan.
Artikel 24. Commissie voor Wetenschap en Technologie
1. Hierbij wordt een Commissie voor Wetenschap en Technologie ingesteld als hulporgaan van de Conferentie van de Partijen, dat haar informatie en advies dient te geven over wetenschappelijke en technologische aangelegenheden die verband houden met het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte. De Commissie komt bijeen ten tijde van de gewone zittingen van de Conferentie van de Partijen, is multidisciplinair en staat open voor participatie van alle Partijen. Zij wordt samengesteld uit regeringsvertegenwoordigers die bekwaam zijn op de desbetreffende vakgebieden. De Conferentie van de Partijen besluit op haar eerste zitting over de taken en bevoegdheden van de Commissie.
2. De Conferentie van de Partijen stelt een lijst van onafhankelijke deskundigen met kennis en ervaring op de desbetreffende vakgebieden op en houdt deze bij. De lijst dient te zijn gebaseerd op schriftelijke voordrachten van de Partijen, rekening houdend met de noodzaak van een multidisciplinaire benadering en een brede geografische vertegenwoordiging.
3. De Conferentie van de Partijen kan, indien noodzakelijk, ad hoc werkgroepen instellen, die haar, via de Commissie, informatie en advies geven over specifieke kwesties betreffende de stand van zaken op het gebied van wetenschap en technologie die van belang zijn voor het bestrijden van woestijnvorming en het inperken van de gevolgen van droogte. Deze werkgroepen worden samengesteld uit deskundigen wier namen afkomstig zijn uit de lijst van voordrachten, rekening houdend met de noodzaak van een multidisciplinaire benadering en een brede geografische vertegenwoordiging. Deze deskundigen dienen een wetenschappelijke achtergrond en veldervaring te hebben en worden door de Conferentie van de Partijen benoemd op grond van een aanbeveling van de Commissie. De Conferentie van de Partijen beslist over de taken en bevoegdheden en de wijze van werken van deze werkgroepen.
Artikel 25. Vorming van netwerken van instellingen, organisaties en organen
1. De Commissie voor Wetenschap en Technologie gaat, onder toezicht van de Conferentie van de Partijen, over tot het verrichten van een onderzoek naar en een evaluatie van de daarvoor in aanmerking komende bestaande netwerken, instellingen, organisaties en organen die zich bij een netwerk willen aansluiten. Dat netwerk dient de uitvoering van het Verdrag te ondersteunen.
2. Op basis van de resultaten van het onderzoek en de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, doet de Commissie voor Wetenschap en Technologie aanbevelingen aan de Conferentie van de Partijen over manieren en mogelijkheden om de vorming van netwerken op plaatselijk, nationaal en ander niveau te vergemakkelijken en te verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat in de in de artikelen 16 tot en met 19 genoemde thematische behoeften wordt voorzien.
3. Rekening houdend met deze aanbevelingen gaat de Conferentie van de Partijen na:
a. welke nationale, subregionale, regionale en internationale lichamen het meest in aanmerking komen voor de vorming van netwerken, en beveelt daarvoor werkwijzen en een tijdschema aan; en
b. welke lichamen het meest geschikt zijn voor het vergemakkelijken en verbeteren van de vorming van netwerken op alle niveaus.
DEEL V. PROCEDURES
Artikel 26. Verstrekking van informatie
1. Elke Partij verstrekt de Conferentie van de Partijen, via het permanente secretariaat, ter bestudering op haar gewone zittingen, rapporten betreffende de maatregelen die zij heeft genomen ter uitvoering van het Verdrag. De Conferentie van de Partijen stelt het tijdschema voor de indiening van de rapporten vast en bepaalt in welke vorm zulks dient te geschieden.
2. De Partijen die getroffen landen zijn, verstrekken een beschrijving van de op grond van artikel 5 bepaalde strategieën en alle relevante informatie over de uitvoering daarvan.
3. De Partijen die getroffen landen zijn die actieprogramma's ingevolge de artikelen 9 tot en met 15 uitvoeren, verstrekken een gedetailleerde beschrijving van de programma's en van de uitvoering daarvan.
4. Een groep Partijen die getroffen landen zijn, kan een gezamenlijke kennisgeving doen van de op subregionaal en/of regionaal niveau genomen maatregelen in het kader van actieprogramma's.
5. De Partijen die ontwikkelde landen zijn, brengen verslag uit over genomen maatregelen gericht op hulp bij het opstellen en uitvoeren van actieprogramma's, met inbegrip van informatie over de financiële middelen die zij ingevolge het Verdrag hebben verstrekt of verstrekken.
6. Ingevolge het eerste tot en met vierde lid verstrekte informatie wordt door het permanente
secretariaat zo spoedig mogelijk doorgezonden naar de Conferentie van de Partijen en elk daarvoor in aanmerking komend hulporgaan.
7. De Conferentie van de Partijen vergemakkelijkt het bieden van technische en financiële steun aan getroffen ontwikkelingslanden, in het bijzonder die in Afrika, op hun verzoek, bij het verzamelen en verstrekken van informatie in overeenstemming met dit artikel, alsmede bij het inventariseren van de met actieprogramma's verband houdende technische en financiële behoeften.
Artikel 27. Maatregelen om vraagstukken betreffende de uitvoering op te lossen
De Conferentie van de Partijen bestudeert en hecht haar goedkeuring aan procedures en institutionele mechanismen voor het oplossen van vraagstukken die zich eventueel voordoen met betrekking tot de uitvoering van het Verdrag.
Artikel 28. Regeling van geschillen
1. De Partijen regelen een onderling geschil met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag door middel van onderhandelingen of op een andere vreedzame wijze van hun keuze.
2. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag, of de toetreding hiertoe, dan wel op enig tijdstip daarna, kan een Partij die niet een regionale organisatie voor economische integratie is, in een schriftelijke akte, ingediend bij de Depositaris, verklaren dat zij ten aanzien van een geschil betreffende de uitlegging of toepassing van het Verdrag, één van beide of beide onderstaande wijzen van geschillenregeling als dwingend aanvaardt ten aanzien van elke Partij die dezelfde verplichting aanvaardt:
a. arbitrage in overeenstemming met een zo spoedig mogelijk in een bijlage door de Conferentie van de Partijen vast te leggen procedure;
b. voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof.
3. Een Partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van soortgelijke strekking afleggen ten aanzien van arbitrage in overeenstemming met de in het tweede lid, letter a, bedoelde procedure.
4. Een verklaring ingevolge het tweede lid blijft van kracht totdat zij vervalt overeenkomstig haar eigen bepalingen of tot drie maanden nadat een schriftelijke kennisgeving bij de Depositaris is nedergelegd, waarin zij wordt herroepen.
5. Het vervallen van een verklaring, een kennisgeving van herroeping of een nieuwe verklaring heeft geen enkel gevolg voor een procedure die aanhangig is voor het scheidsgerecht of het Internationale Gerechtshof, tenzij de Partijen bij het geschil anders overeenkomen.
6. Indien de Partijen bij het geschil niet dezelfde of geen enkele procedure ingevolge het tweede lid
hebben aanvaard en zij er niet in zijn geslaagd hun geschil te regelen binnen twaalf maanden nadat de ene Partij de andere te kennen heeft gegeven dat tussen hen een geschil bestaat, wordt het geschil op verzoek van een Partij onderworpen aan conciliatie, in overeenstemming met een zo spoedig mogelijk door de Conferentie van de Partijen in een bijlage vast te leggen procedure.
Artikel 29. Status van de bijlagen
1. De bijlagen vormen een integrerend deel van het Verdrag en een verwijzing naar het Verdrag is tevens een verwijzing naar de bijlagen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
2. De Partijen leggen de bepalingen van de bijlagen uit op een wijze die in overeenstemming is met hun rechten en verplichtingen ingevolge de artikelen van dit Verdrag.
Artikel 30. Wijzigingen op het Verdrag
1. Elke Partij kan wijzigingen op het Verdrag voorstellen.
2. Wijzigingen op het Verdrag worden aangenomen op een gewone zitting van de Conferentie van de Partijen. De tekst van een voorgestelde wijziging wordt door het permanente secretariaat aan de Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes maanden voor de bijeenkomst waarop zij ter aanneming wordt voorgesteld. Het permanente secretariaat deelt voorgestelde wijzigingen ook mede aan de ondertekenaars van het Verdrag.
3. De Partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging overeenstemming te bereiken door middel van consensus. Indien alle pogingen om tot consensus te komen zijn mislukt en geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van tweederde van de aanwezige Partijen die op de bijeenkomst hun stem uitbrengen. De aangenomen wijziging wordt door het permanente secretariaat medegedeeld aan de Depositaris, die deze ter bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding doet toekomen aan alle Partijen.
4. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot een wijziging worden nedergelegd bij de Depositaris. Een overeenkomstig het derde lid aangenomen wijziging wordt voor de Partijen die deze hebben aanvaard, van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst door de Depositaris van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding van ten minste tweederde van de Partijen bij het Verdrag die Partij waren op het tijdstip van aanneming van de wijziging.
5. De wijziging wordt ten aanzien van elke andere Partij van kracht op de negentigste dag na de datum waarop die Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, dan wel toetreding tot, bedoelde wijziging nederlegt bij de Depositaris.
6. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 31 wordt onder „aanwezige Partijen die hun stem
uitbrengen" verstaan Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen.
Artikel 31. Aanneming en wijziging van bijlagen
1. Elke bijkomende bijlage bij het Verdrag en elke wijziging van een bijlage dient te worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in artikel 30 vervatte procedure voor wijziging van het Verdrag, met dien verstande dat bij aanneming van een bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering of een wijziging van een bijlage inzake regionale uitvoering, de in dat artikel genoemde meerderheid een meerderheid van tweederde dient te omvatten van de aanwezige Partijen uit de betrokken regio die hun stem uitbrengen. De aanneming of wijziging van een bijlage wordt door de Depositaris aan alle Partijen medegedeeld.
2. Een bijlage, niet zijnde een bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering, of een wijziging van een bijlage, niet zijnde een wijziging van een bijlage inzake regionale uitvoering, die is aangenomen in overeenstemming met het eerste lid, treedt voor alle Partijen bij het Verdrag in werking dan wel wordt voor hen van kracht zes maanden na de datum waarop de Depositaris die de Partijen heeft medegedeeld dat die bijlage of wijziging is aangenomen, behalve voor de Partijen die de Depositaris binnen die termijn er schriftelijk van in kennis hebben gesteld dat zij de bijlage of de wijziging niet hebben aanvaard. Voor de Partijen die hun kennisgeving van niet-aanvaarding intrekken, treedt de bijlage in werking of wordt de wijziging van kracht op de negentigste dag na de datum waarop de intrekking van de kennisgeving door de Depositaris is ontvangen.
3. Een bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering of een wijziging op een bijlage inzake regionale uitvoering die is aangenomen in overeenstemming met het eerste lid, treedt voor alle Partijen bij het Verdrag in werking dan wel wordt voor hen van kracht zes maanden na de datum waarop de Depositaris de aanneming van de bijlage of wijziging aan die Partijen heeft medegedeeld, behalve ten aanzien van:
a. een Partij die de Depositaris binnen die termijn van zes maanden er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat zij die bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering of de wijziging van die bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering niet heeft aanvaard, in welk geval de bijlage of wijziging voor de Partijen die hun kennisgeving van niet-aanvaarding intrekken in werking treedt dan wel van kracht wordt op de negentigste dag na de datum waarop de intrekking van de kennisgeving door de Depositaris is ontvangen; en
b. een Partij die een verklaring heeft afgelegd met betrekking tot bijkomende bijlagen inzake regionale uitvoering of wijzigingen op bijkomende bijlagen inzake regionale uitvoering in overeenstemming met artikel 34, vierde lid, in welk geval de bijlage of wijziging voor die Partij in werking treedt dan wel van kracht wordt op de negentigste dag na de datum van nederlegging bij de Depositaris van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot de bijlage of wijziging.
4. Indien de aanneming van een bijlage of een wijziging op een bijlage een wijziging op het Verdrag inhoudt, treedt de bijlage niet in werking dan wel wordt de wijziging op een bijlage niet van kracht voordat de wijziging op het Verdrag van kracht wordt.
Artikel 32. Stemrecht
1. Behoudens het in het tweede lid bepaalde, heeft elke Partij bij het Verdrag één stem.
2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten die Partij bij het Verdrag zijn. Zo'n organisatie oefent haar stemrecht niet uit indien één van haar lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.
DEEL VI. SLOTBEPALINGEN
Artikel 33. Ondertekening
Dit Verdrag staat open voor ondertekening te Parijs op 14 en 15 oktober 1994 door Staten die lid zijn van de Verenigde Naties of van één van haar gespecialiseerde organisaties dan wel partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof, alsmede door regionale organisaties voor economische integratie. Daarna blijft het voor ondertekening openstaan op de zetel van de Verenigde Naties te New York tot 13 oktober 1995.
Artikel 34. Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding
1. Het Verdrag behoeft bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door Staten en regionale organisaties voor economische integratie. Het staat open voor toetreding vanaf de dag na de datum waarop het Verdrag is gesloten voor ondertekening. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de Depositaris.
2. Een regionale organisatie voor economische integratie die Partij bij het Verdrag wordt zonder dat één van haar lidstaten Partij bij het Verdrag is, is gebonden aan alle verplichtingen ingevolge het Verdrag. Wanneer één of meer lidstaten van zo'n organisatie ook Partij bij het Verdrag zijn, besluiten de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge het Verdrag. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit het Verdrag voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.
3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van de in het Verdrag geregelde aangelegenheden aan. Zij doen ook onverwijld kennisgeving van elke wezenlijke wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid aan de Depositaris, die op zijn beurt de Partijen hierover inlicht.
4. In haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een Partij verklaren dat een eventuele bijkomende bijlage inzake regionale uitvoering of een eventuele wijziging in een bijlage inzake regionale uitvoering ten aanzien van haar slechts in werking treedt c.q. van kracht wordt na de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot die bijlage of wijziging.
Artikel 35. Tijdelijke regelingen
De in artikel 23 bedoelde secretariaatswerkzaamheden worden tijdelijk verricht door het secretariaat dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is ingesteld bij resolutie 47/188 van 22 december 1992, tot aan het einde van de eerste zitting van de Conferentie van de Partijen.
Artikel 36. Inwerkingtreding
1. Het Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
2. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, na de nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die Staat of regionale organisatie voor economische integratie van zijn c.q. haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast de door de lidstaten van de organisatie nedergelegde akten.
Artikel 37. Voorbehouden
Ten aanzien van dit Verdrag kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.
Artikel 38. Opzegging
1. Te allen tijde na drie jaar na de datum waarop het Verdrag voor een Partij in werking is getreden, kan die Partij het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.
2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen, of op een eventuele latere in de kennisgeving van opzegging genoemde datum.
Artikel 39. Depositaris
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is Depositaris van het Verdrag.
Artikel 40. Authentieke teksten
Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse versies gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Parijs op 17 juni negentienhonderd vierennegentig.