SCHRIFTELIJKE OPMERKINGEN EX ART. 3.3.8.1 PROCESREGLEMENT HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Hoge Raad der Nederlanden Zaaknummer: C20/04329 PV
SCHRIFTELIJKE OPMERKINGEN EX ART. 3.3.8.1 PROCESREGLEMENT HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
van:
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna “KBvG”), gevestigd te Den Haag,
cassatieadvocaat: mr. M.A.J.G. Janssen Inzake:
de besloten vennootschap INTRUM NEDERLAND B.V. (hierna: “Intrum”), gevestigd te Amersfoort,
cassatieadvocaat: mr. M.E. Xxxxxxx tegen
S. BACHRAOUI (hierna: “Bachraoui”), wonende te (X),
gedaagde in de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam, (ook in cassatie) niet verschenen.
Edelhoogachtbaar college,
1. Inleiding
1.1. De KBvG heeft uw Raad verzocht om op de voet van art. 393 lid 2 Rv in deze prejudiciële procedure schriftelijke opmerkingen te mogen indienen aangaande de hierna sub 1.2 bedoelde prejudiciële vragen. Dit omdat de desbetreffende aan uw Raad gestelde prejudiciële vragen de gehele beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders aangaan en de KBvG de publieke beroepsorganisatie is, die deze beroepsgroep vertegenwoordigt en verantwoordelijk is voor de goede beroepsuitoefening ervan.
1.2. Bij schrijven van 24 april jl. heeft uw Raad de KBvG in de gelegenheid gesteld tot het indienen van schriftelijke opmerkingen in verband met de door de kantonrechter Amsterdam (hierna: “de kantonrechter”) in zijn vonnis van 21 december jl. (zaaknr. CV19-16007) aan uw Raad gestelde prejudiciële vragen (r.o. 24 van xxxxxxxx xxxxxx).
2. De relevante feiten en het procesverloop
2.1. Intrum vordert dat de kantonrechter te Amsterdam Bachraoui veroordeeld tot betaling van € 360,- aan hoofdsom, € 38,64 aan rente, € 65,34 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
2.2. Intrum stelt dat Xxxxxxxxx in de hoedanigheid van consument een overeenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten met Essent Retail Energie B.V. (hierna: “Essent”), voor de levering van gas en/of elektriciteit. Essent heeft aan Bachraoui de energie geleverd. Xxxxxxxxx is bij het aangaan van de overeenkomst volgens Intrum bekend geraakt en akkoord gegaan met de algemene voorwaarden van Essent. Een kopie van de algemene voorwaarden is volgens Intrum bij de bevestiging van de overeenkomst meegezonden en ze zijn te allen tijde beschikbaar via de website van Essent.
2.3. Xxxxxxxxx diende ingevolge artikel 12.4 van de algemene voorwaarden de aan haar gestuurde facturen binnen de periode als vermeld op de facturen te voldoen. Xxxxxxxxx heeft volgens Intrum de termijn van tenminste één factuur laten verstrijken en ondanks aanmaningen niet betaald en is derhalve in verzuim geraakt. Essent heeft op basis van artikel 7.1 van de algemene voorwaarden de overeenkomst eenzijdig ontbonden en is gestopt met de levering van energie. Intrum stelt dat Essent omstreeks 21 februari 2017 de vordering op Bachraoui aan haar heeft verkocht en gecedeerd, waarvan Xxxxxxxxx op de hoogte is gebracht en zo niet dan moet de dagvaarding als mededeling van de cessie worden beschouwd.
2.4. Intrum heeft de volgende stukken overgelegd:
a. een ongedateerde e-mail waarin Essent de aanmelding voor Media Markt Groene Stroom Zeker en Media Markt Gas Zeker aan Bachraoui bevestigt met als ingangsdatum 9 maart 2016
en waarin onderaan is opgenomen dat gedaagde de overeenkomst binnen 14 dagen na ontvangst van de e-mail (gratis) telefonisch of schriftelijk kan annuleren. Ook is bepaald dat de Productvoorwaarden Zekerheidsgarantie en de Algemene Voorwaarden voor levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers (verder: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn en dat de actievoorwaarden zijn op te vragen bij de klantenservice;
b. een overeenkomst (bij de e-mail gevoegd als bijlage) ter zake van de levering van stroom en gas, gedateerd op 23 februari 2016, met daarin onder meer de ingangsdatum (9 maart 2016), de einddatum (8 maart 2019), het voorschotbedrag, de wijze van betaling (automatische incasso) en de opzegtermijn;
c. een tarievenoverzicht voor gas en een tarievenoverzicht voor stroom, gedateerd op 23 februari 2016, bij de e-mail gevoegd als bijlagen;
d. algemene voorwaarden van Essent (versie 2013);
e. een termijnfactuur voor september 2016;
f. een termijnfactuur voor oktober 2016;
g. een termijnfactuur voor november 2016;
h. een zogenaamde veertiendagen-brief en aanmaningen en (standaard)brieven over een betalingsregeling.
2.5. Bachraoui is niet verschenen en heeft derhalve geen verweer gevoerd.
2.6. Intrum heeft gesteld dat Xxxxxxxxx een consument is. Nu Bachraoui een natuurlijke persoon is en niet is gesteld of gebleken dat zij handelt in de uitoefening van een bedrijf of beroep, gaat de kantonrechter daar ook van uit (r.o. 8 van zijn vonnis d.d. 20 december 2020). Dat betekent volgens de kantonrechter, dat ambtshalve moet worden getoetst of, kort gezegd, Essent destijds aan de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, zich niet heeft schuldig gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en of Intrum een beroep doet op een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden (r.o. 8 van voormeld vonnis).
2.7. De kantonrechter heeft het gezien de door hem bedoelde onzekerheid in de rechtspraktijk (r.o. 20 van voormeld vonnis) noodzakelijk geacht (r.o. 23) om prejudiciële vragen aan uw Raad te stellen. De vragen zijn door de kantonrechter (r.o. 23) onderscheiden in drie categorieën, te weten (i) de (pre)contractuele informatie fase, (ii) de sanctionering c.q. gevolgen van schendingen en (iii) de toetsing van de draagkracht van de consument (artikel 6:230u BW). Deze vragen zijn vervolgens uitgewerkt in r.o. 24 van voormeld vonnis.
3. Beantwoording van de prejudiciële vragen
3.1. De KBvG stelt het zeer op prijs schriftelijke opmerkingen te mogen maken. Voor de invulling daarvan wordt er door de KBvG voor gekozen om een aantal algemene opmerkingen te maken over de ervaringen die de gerechtsdeurwaarders en hun opdrachtgevers met ambtshalve toetsing hebben opgedaan. Daarmee verschaft de KBvG uw Raad graag achtergrond en context ten behoeve van uw beantwoording van de prejudiciële vragen.
De ervaringen met het proces van ambtshalve toetsing.
3.2. Alle goede voornemens van de rechtspraak ten spijt hebben schuldeisers tot heden weinig kunnen leren van de uitspraken die er zijn gedaan. Meestal wordt een standaardvonnis gewezen waarin wordt vermeld wat van een eisende partij in algemeenheid wordt verwacht voor wat betreft de inhoud van de dagvaarding en de bijlagen, wordt opgemerkt dat daaraan niet is voldaan, en dat daaraan nu nog geen gevolgen worden verbonden. Helaas ten onrechte wordt vervolgens gesteld dat ervan wordt uitgegaan dat de eisende partij nu weet wat van haar verwacht wordt.
3.3. De KBvG heeft bij de rechtspraak bestendig aangedrongen op inhoudelijk overleg, maar daarvoor staat de rechtspraak naar de ervaring van de KBvG niet echt open. Eén en andermaal is verzocht een concept van een dagvaarding waarvan zo mogelijk grote aantallen zullen worden uitgebracht, te laten beoordelen, zonder daaraan enig recht te willen ontlenen. Dit uitsluitend om op voorhand te vernemen waar de rechtbank(en) tegenaan zal (zullen) lopen bij de beoordeling van de ingestelde vorderingen. Dat zou de rechtbanken veel werk kunnen besparen en biedt de eisende partij meer zekerheid. Bovendien zouden met de te verwerven kennis ook andere dagvaardingen opgesteld kunnen worden. Deze verzoeken van de KBvG zijn helaas niet gehonoreerd.
3.4. Omdat afstemming van de inhoud van een dagvaarding op voorhand niet mogelijk bleek is op andere wijze getracht expliciete uitspraken te ontlokken van de kantonrechters. In die dagvaarding(en) werden zeer uitgesproken stellingen geponeerd ten aanzien van de ambtshalve toetsing in de bewuste casus. Zelfs in dat geval werd een standaardvonnis gewezen met de afweging dat hoewel niet aan de eisen zou zijn voldaan, daaraan in dat geval geen gevolgen verbonden, maar de eisende partij zou nu wel weten wat er in het vervolg van haar wordt verwacht.
3.5. Voor zowel een grote maar ook voor een kleine ondernemer moet het mogelijk blijven zijn recht te halen. Door de complexiteit van het procederen in een consumentenzaak komt dit recht thans ernstig in het gedrang. De complexiteit en de bewerkelijkheid van het opstellen van een dagvaarding, de daarmee samenhangende extra kosten, maar bovenal het gebrek aan duidelijkheid met betrekking tot de substantiëring en het landelijk ontbreken van eenduidigheid staan een daadwerkelijke en efficiënte toegang tot de rechter in de weg.
3.6. Natuurlijk wordt door de KBvG onderkend dat in Europees verband terecht belang wordt gehecht aan de bescherming van de consumenten. Geenszins wordt beoogd die bescherming te ontkrachten. De KBvG meent echter dat de balans in die bescherming in de huidige uitwerking binnen het procesrecht is doorgeslagen. Bedacht moet worden dat de ambtshalve toetsing veelal plaatsvindt met betrekking tot een overeenkomst die een consument welbewust en op eigen initiatief is aangegaan en die door de eisende partij is of zou worden nagekomen en waarin de consument de vordering niet betwist. Niet als uitgangspunt zou genomen moeten
dat de ondernemer niet aan diens verplichtingen heeft voldaan. Daar bestaat vooralsnog geen aanleiding toe, laat staan ten aanzien van iedere eisende partij in een consumentenzaak.
Algemene opmerkingen over 6:230l, 6:230m ev BW
3.7. KBvG begrijpt, dat de consument bij het aangaan van een overeenkomst een weloverwogen besluit moet kunnen nemen. Dit is niet meer dan logisch. Echter, hier ligt naar idee van de KBvG ook een verplichting bij de consument. Hij is het immers die de overeenkomst aangaat en dus hier ook goed over moet nadenken. Momenteel worden alle “eisen/verplichtingen” volledig bij de eisende partij neergelegd.
Initiatief
3.8. Dat een consument bij benadering vanuit een eisende partij meer bescherming zou moeten genieten dan als hij zelf het initiatief heeft genomen is logisch. In zo’n geval wordt een consument ongevraagd benaderd om een “nieuwe” overeenkomst te sluiten.
3.9. Ligt het initiatief echter bij de consument, dan mag er van uitgegaan worden, dat deze zich hebben georiënteerd. Zou dan het hele ambtshalve toetsen niet – al dan niet gedeeltelijk - achterwege gelaten moeten worden? Dit geldt met name ook voor online-overeenkomsten. Er zijn tegenwoordig vele consumenten-sites waarin van alles vergeleken kan worden. Dit doen consumenten ook. Het is onredelijk dat een eisende partij vervolgens als er niet wordt betaald alles met bewijsstukken moet onderbouwen.
Essentiële en minder essentiële informatie
3.10. In deze artikelen staan heel veel uiteenlopende verplichtingen. Zoals de kantonrechter Amsterdam aangeeft, is er essentiële informatie en minder essentiële informatie. Het onderbouwen en bewijzen van al deze informatie is in de praktijk simpelweg niet mogelijk gebleken. Eisende partijen hebben al moeite met het “concrete geval” en de essentiële verplichtingen. De KBvG geeft in overweging op het niet (kunnen) substantiëren van de minder essentiële informatie geen sanctie te zetten.
3.11. De kantonrechter Amsterdam heeft immers al vaker overwogen dat het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is “de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over zijn aankoop” (bv. ECLI:NL:RBAMS:2020:2662). Die strekking zou dan ook terug moeten komen in ofwel het beperken aan alle informatie die moet worden gegeven bij dagvaarding (uiteraard dient een handelaar de informatie wel aan de consument te geven) ofwel in een eventuele sanctie. Wat zijn anders precies de eisen voor het nemen van een weloverwogen besluit? Een gemiddelde consument zal een aankoop niet laten afhangen van het niet noemen van details als de mogelijkheid voor het indienen van klachten, maar functionele zaken als prijs, levertijd, etc. Door het moeten aanleveren van alle informatie zoals genoemd in artikel 6:230m lid 1 BW wordt in veel zaken niet (meer) gedagvaard, omdat de informatie niet volledig is, terwijl
de gemiddelde consument wel een weloverwogen besluit heeft kunnen nemen én (meestal) ook heeft genomen.
Bewijsstukken
3.12. Voor eisende partijen is het moeilijk, zo niet onmogelijk gebleken concreet bewijs te overleggen. Inherent aan het online- bestellen is dat de leveranciers grote aantallen klanten hebben. Het door de rechtspraak (kennelijk) voor ogen staande proces zou betekenen dat de handelaar van elke klant alles moet bewaren, dus niet alleen de overeenkomst, facturen etc., maar ook het aanmeldproces, het telefoonverslag of de gespreksnotities ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Deze gegevens heeft een eiser vervolgens alleen nodig in de gevallen dat er niet betaald wordt. Procentueel zijn dat er - gelukkig - maar weinig. Reeds daaruit blijkt overigens dat in verreweg de meest gevallen de consumenten vinden dat zij zowel vóór als na de contractsluiting goed geïnformeerd zijn en goed zijn behandeld.
3.13. Zoals aangegeven, willen consumenten vaak wel betalen maar lukt dat op de een of andere manier niet. Ze zijn dus wel bewust de overeenkomst aangegaan en een rechter zou dit element vervolgens naar het oordeel van de KBvG niet meer hoeven te toetsen. Dat een rechter wel kritisch kijkt naar een overeenkomst, lijkt logisch. Uit zo’n overeenkomst is natuurlijk ook heel veel te halen en zou een belangrijkere rol moeten hebben dan het aanmeldproces. Er is namelijk nog een bedenktijd, dus consumenten kunnen nog van de overeenkomst af.
Artikel 6:230l BW
3.14. Sinds de introductie van het nieuwe “informatie-formulier” moet ook (behalve dan weer bij de Rechtbank Amsterdam) voldaan worden aan artikel 6:230l BW. Dit betekent (als het ook bewezen moet worden) dat men een verslag moet maken (en eigenlijk ook door de consument zou moeten laten tekenen) van het gesprek, waaruit blijkt dat voldaan is aan alle eisen. Dit gaat volgens de KBvG te ver. De consument neemt zelf het initiatief tot aankoop. In zo’n geval weet de consument dus wel degelijk bijvoorbeeld wat de identiteit van eisende partij is. Verder betreft dit artikel vooral overeenkomsten die in winkels gesloten worden. Dat eisende partijen ook in deze gevallen een dusdanig uitgebreide substantiëringsplicht zouden hebben, schiet het doel voorbij.
Artikel 6:230m BW
3.15. Het werken met standaard printscreens en belscripts wordt op dit moment geaccepteerd door enige rechtbanken. Het aanleveren van deze informatie levert eisende partijen echter veel problemen op. Vaak is deze informatie niet (meer) voorhanden. De huidige printscreens zeggen soms wellicht ook niets over de printscreens ten tijde van de bestelling. Oude printscreens zijn niet altijd te achterhalen. Dit geldt voor ook voor belscripts.
Overige praktijk ervaringen
Waar staat ieder onderdeel in de productie?
3.16. Sommige rechters hebben via een tussenvonnis aangegeven dat ze willen dat in de dagvaarding precies wordt aangegeven waar in de productie (bv. schermprints) elk informatie- onderdeel te vinden is (met betrekking waartoe een informatieverplichting bestaat). Dit blijkt in de praktijk feitelijk ondoenlijk. Het vergt een onevenredige (tijds-)inspanning om bij iedere individuele zaak zo te werk te gaan in de dagvaarding. Het liquidatietarief is daar ook niet op afgestemd. De KBvG meent dat dit ook niet van de schuldeisers verwacht mag worden.
Account op website
3.17. Een account op de website wordt niet als duurzame gegevensdrager beschouwd, tenzij de verkoper/dienstverlener niet in staat is de inhoud van de account te wijzigen. Dat laatste is in meerder procedures gesteld, maar daar is aan voorbij gegaan. Onduidelijk is wat dan precies gesteld en zo nodig bewezen moet en hoe, om het account wel als duurzame gegevensdrager te laten gelden. Het komt de KBvG voor, dat de wetgeving achterloopt bij de huidige praktijk. Daarbij vraagt de KBvG dringend aandacht voor het feit dat sinds de uitbraak van de COVID- 19 pandemie het online bestellen en winkelen eerder gebruik dan uitzondering is geworden. De verwachting is, dat ook na deze pandemie het online bestellen en winkelen heel populair zal blijven.
Uitgaan van feiten en omstandigheden die niet zijn gesteld
3.18. De KBvG heeft veel gezien dat een rechter ambtshalve uitgegaan is van feiten en omstandigheden die niet waren gesteld. Als voorbeeld: er was na een tussenvonnis bij akte aangegeven dat de overeenkomst telefonisch tot stand is gekomen. Daarbij was verzuimd om aan te geven bij wie het initiatief lag. De rechter heeft zelf maar aangevuld dat het initiatief voor het contact waarschijnlijk bij de energieleverancier lag en daarop een verstrekkend oordeel gebaseerd (ECLI:NL:RBOVE:2020:652).
Wisselende beeld -concrete tips in uitspraken
3.19. Er worden tot op de dag van vandaag vonnissen gewezen waarbij een rechter wel aangeeft dat niet (volledig) is voldaan aan de (pre)contractuele verplichtingen, maar in optiek van de KBvG niet (voldoende) toelicht wát aan de informatieverschaffing schort. Op die manier kan een handelaar moeilijk verbeteringen in bijvoorbeeld een bestelproces doorvoeren, terwijl in vonnissen wel wordt aangegeven dat wordt verwacht dat die verbeteringen worden doorgevoerd. Overigens zijn er ook rechters die wél duidelijk aangeven wat aan informatie
ontbreekt (zoals bijv. het noemen van het vestigingsadres van de handelaar, verstrekken van informatie op een duurzame gegevensdrager, etc). Dit is dus een wisselend beeld.
Gesanctioneerd in aangehouden zaken
3.20. Er wordt gesanctioneerd in zaken die soms een jaar lang zijn aangehouden. Het aanhouden van die zaken is op zich al opmerkelijk. Zeker als wordt beschouwd, dat het gebrek aan duidelijkheid aan de zijde van de rechtspraak, zoals hiervoor door de KBvG toegelicht, daar debet aan is. Al vele maanden wordt – vruchteloos zo het schijnt – de landelijke afstemming gezocht. Dor dan pas na lange tijd te sanctioneren is onredelijk. Had de rechtbank eerder vonnis gewezen, dan had de zaak wellicht aangevuld of nader toegelicht via een akte. Gerechtsdeurwaarders en incassogemachtigden hebben doorlopend de dagvaardingen aangepast, waardoor in soortgelijke zaken intussen zonder probleem bij verstek worden gewezen.
Sanctie terwijl prejudiciële vagen zijn gesteld
3.21. Er wordt ook gesanctioneerd, terwijl niet duidelijk is wat de uitkomst zal zijn van de prejudiciële vragen. Het ware beter om die zaken vonnis te wijzen zonder te sanctioneren.
Prejudiciële vragen
3.22. Enkele opmerkingen nog over de aan uw Raad voorgelegde vragen.
(pre)contractuele fase
3.23. Deze vragen gaan – als hiervoor al betoogd - erg ver. Uiteraard ligt het aan de antwoorden van uw Raad wat de gevolgen mogelijk zouden zijn. Als Uw Raad alle “eisen/verplichtingen” bij de eisende partij neerlegt, dan valt te vrezen dat de instroom van zaken bij de rechtbanken sterk afneemt en de toegang tot het recht onder druk komt te staan.
3.24. Vaak is – als gezegd - de informatie niet meer aanwezig in het specifieke geval, omdat die informatie gewoon niet is bewaard en ook niet bewaard kan worden. Het is ondoenlijk om van alle klanten de gehele precontractuele fase te bewaren.
(i) Sanctionering
3.25. Een staffel is goed is als sanctie-beleid. In ieder geval is een staffel beter dan ongemotiveerd volledig afwijzen. Eisende partijen weten dan waar ze aan toe zijn voor ze gaan dagvaarden. De rechtbanken moeten dan wel allemaal hetzelfde sanctiebeleid gaan hanteren, en die rechtseenheid ontbreekt nu op vele fronten.
3.26. Als essentiële informatie kan slechts worden aangemerkt hetgeen waarvan buiten kijf staat dat deze voor de wilsvorming van de consument van doorslaggevend belang is. Een heel belangrijke vraag is de laatste in deze categorie. Deze vraag betreft een paar belangrijke onduidelijkheden en onzekerheden, die in het vonnis goed naar voren komen.
In art. 6:230m lid 1 BW staat: ‘Voordat de consument gebonden is aan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte, dan wel een daartoe strekkend aanbod, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie’.
3.27. De kantonrechter stelt in punt 10 en punt 14 van het vonnis dat dit betekent dat de informatie voorafgaand aan de totstandkoming/sluiting van de overeenkomst of in ieder geval voordat de consument aan het aanbod was gebonden, verstrekt moet zijn. Wanneer is dat? En hoe moet dat? Voor een overeenkomst buiten de verkoopruimte is dit nog wel duidelijk namelijk op papier of, indien de consument daarmee instemt op een andere duurzame gegevensdrager. Maar voor een overeenkomst op afstand geldt dat de informatie verstrekt moet worden ‘op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand’. In de rechtspraak lijkt te worden aangenomen dat dit bij een overeenkomst die online tot stand is gekomen, betekent dat alle informatie in het bestelproces in het oog springend onder de aandacht moet zijn gebracht. Een verwijzing naar algemene voorwaarden zou niet volstaan. Ook een vermelding op de website zou onvoldoende zijn.
3.28. Zelfs als dit op een plaats is die tijdens het bestelproces voortdurend in beeld is, zoals onderaan in de balk die meestal steeds in beeld is. De kantonrechter stelt in dit vonnis: ‘Hoewel ten aanzien van deze minder essentiële informatie voldoende zou kunnen zijn dat deze is vermeld op de website of in de algemene voorwaarden, heeft eisende partij in onderhavig geval onvoldoende concreet gemaakt dat de informatie over de gedragscodes daar op juiste wijze is vermeld en waar.’ Herhaald zij dat op de minder essentiële informatie , als eerder betoogd, volgens de KBvG geen sanctie zou moeten zitten.
(ii) De toetsing van de draagkracht van de consument
3.29. Door ook te toetsen aan artikel 6:230u BW komt er weer een verplichting voor eisende partij bij, die vaak niet bewezen kan worden door de eisende partij. In bepaalde gevallen mag aangenomen worden dat de draagkracht van een consument voldoende zou moeten zijn. Iedereen heeft namelijk een huis, zorg, energie, water etc. nodig. De energieaanbieder mag er ook van uit gaan dat een klant voldoende middelen heeft om de energie te betalen. Als dat niet zo zou zijn, dan had die consument een heel ander probleem. Het toetsen van draagkracht zou er derhalve niet toe moeten doen bij overeenkomsten voor de “normale” huishoudelijk zaken.
Tot slot:
3.30. De rechtspraak worstelt zichtbaar met de toepassing van de (vele) elementen uit de artikelen
6:230 ev BW. De onverkorte en strikt grammaticale toepassing daarvan lijkt echter ver te staan van de dagelijkse praktijk. De KBvG acht het wenselijk, dat Uw Hoge Raad daar sturing in aanbrengt. Nog wenselijker zou zijn dat de wetgever zich de (on-)mogelijkheid van de toepassing van deze wetgeving in de praktijk aantrekt.
mr. M.A.J.G. Janssen |
Advocaat |
Deze zaak is in behandeling bij: | Postbus1714 |
Banning Advocaten | 5200 BT ’s-Hertogenbosch |
mr. M.A.J.G. Janssen | T: x00 00 000 00 00 |