Publicatieblad
van de Europese Unie
ISSN 1977-0758
Uitgave
in de Nederlandse taal Inhoud
Wetgeving
L 315
56e jaargang 26 november 2013
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
★ Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Guatemala) 1
VERORDENINGEN
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op
biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië 2
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1195/2013 van de Commissie van 22 november 2013 tot goedkeuring van de werkzame stof natriumzilverthiosulfaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsver ordening (EU) nr. 540/2011 van de Comissie (1) 27
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1196/2013 van de Commissie van 22 november 2013 hou dende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen
en beschermde geografische aanduidingen [Stakliškės (BGA)] 32
★ Verordening (EU) nr. 1197/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betref fende cosmetische producten (1) 34
Prijs: 7 EUR
(1) Voor de EER relevante tekst
(Vervolg z.o.z.)
NL
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.
Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.
Inhoud (vervolg)
★ Verordening (EU) nr. 1198/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 330/2013 tot onderwerping van die
invoer aan registratie 67
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1199/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot goedkeuring van de werkzame stof chlorantraniliprole overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening
(EU) nr. 540/2011 van de Commissie (1) 69
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1200/2013 van de Commissie van 25 november 2013 hou dende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen
en beschermde geografische aanduidingen [Cozza di Scardovari (BOB)] 74
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1201/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot vaststelling
van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit 76
BESLUITEN
2013/673/EU:
★ Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 oktober 2013 inzake een financiële bijdrage van de Unie aan het visserijcontroleprogramma van Kroatië voor 2013 (Kennisgeving geschied onder
nummer C(2013) 6606) 78
2013/674/EU:
★ Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 november 2013 inzake richtsnoeren met betrek king tot bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad
betreffende cosmetische producten (1) 82
HaNDELINGEN VaN BIJ INTERNaTIONaLE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGaNEN
2013/675/EU:
★ Besluit nr. 2/2013 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeenschappelijk douanevervoer” van 7 november 2013 tot wijziging van de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke
regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987 106
NL
(1) Voor de EER relevante tekst
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNaTIONaLE OVEREENKOMSTEN
Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Guatemala)
In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en
haar lidstaten, enerzijds, en Midden-amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft,
overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Guatemala voorlopig toegepast met ingang van 1 december 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van Besluit 2012/734/EU van de Raad (1) betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.
(1) Besluit 2012/734/EU van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-amerika, anderzijds, en de voorlopige toepassing van deel IV hiervan dat de handel betreft (PB L 346 van 15.12.2012, blz. 1).
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1194/2013 VAN DE RAAD
van 19 november 2013
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen te gen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,
Gezien het voorstel dat de Europese Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
a. DE PROCEDURE
1. Voorlopige maatregelen
(1) Op 27 mei 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) besloten bij Verordening (EU) nr. 490/2013 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit argen tinië en Indonesië („de betrokken landen”) in te stellen.
(2) De procedure werd op 29 augustus 2012 (3) ingeleid na een klacht die was ingediend namens producenten in de Unie („de klagers”), die meer dan 60 % van de totale productie van biodiesel in de Unie vertegenwoordigen.
schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het einde van het OT („beoordelings periode”).
2. Vervolgprocedure
(4) Na de mededeling van de belangrijkste feiten en over wegingen op grond waarvan was besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voor lopige bevindingen”), hebben verscheidene belanghebben den schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevin dingen gemaakt. De partijen die daartoe een verzoek hadden ingediend, werden gehoord.
(5) De Commissie verzamelde en controleerde vervolgens alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkin gen van de belanghebbenden werden bestudeerd en de voorlopige bevindingen werden, waar nodig, dienover eenkomstig gewijzigd.
(6) Vervolgens werden alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen een definitief antidum pingrecht op biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, defini tief te innen („mededeling van de definitieve bevindin gen”). alle partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.
(7) De opmerkingen van de belanghebbenden zijn bestu deerd en er is, waar nodig, rekening mee gehouden.
(3) Zoals in overweging 5 van de voorlopige verordening is uiteengezet, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012 („onderzoektijdvak” of „OT”). Het onder zoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 141 van 28.5.2013, blz. 6.
(3) PB C 260 van 29.8.2012, blz. 8.
(8)
B. STEEKPROEVEN
aangezien er geen opmerkingen over de steekproef van producenten-exporteurs in argentinië en Indonesië wer den ontvangen, worden de overwegingen 10 tot en met 14 en 16 tot en met 20 van de voorlopige verordening bevestigd.
(9) Eén belanghebbende verzocht om nadere informatie over
oorsprong uit
argentinië
en uit Indonesië, momenteel
de representativiteit van de steekproef van producenten in de Unie, zowel in het stadium van de voorlopige samenstelling van de steekproef zoals omschreven in overweging 23 van de voorlopige verordening, als in het stadium van de definitieve samenstelling zoals be doeld in overweging 83 van die verordening.
(10) De voorlopige steekproef van producenten in de Unie vertegenwoordigde 32,5 % van de productie van biodiesel in de Unie tijdens het OT. Na de in overweging 24 van de voorlopige verordening beschreven wijzigingen be stond de definitieve steekproef uit acht ondernemingen die 27 % van de productie in de Unie voor hun rekening namen. De steekproef werd dan ook als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.
(11) Eén belanghebbende voerde aan dat twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie uit de steekproef dienden te worden verwijderd omdat zij met argentijnse producenten-exporteurs verbonden zouden zijn. Voor afgaand aan de instelling van de voorlopige maatregelen werd de vermeende verbondenheid onderzocht. De con clusies van dat onderzoek zijn door de Commissie reeds in overweging 82 van de voorlopige verordening bekend gemaakt.
ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98,
ex 1518 00 91, ex 1518 00 95, ex 1518 00 99,
ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47,
2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97,
3826 00 10 en ex 3826 00 90 („het betrokken product”, gewoonlijk „biodiesel” genoemd).
2. Argumenten
(17) Eén Indonesische producent-exporteur voerde aan dat in Indonesië geproduceerde palmmethylester (PME) in te genstelling tot hetgeen in overweging 34 van de voor lopige verordening is vermeld, niet vergelijkbaar is met in argentinië geproduceerde koolzaadmethylester (KME) en andere in de Unie geproduceerde biodiesels of in argen tinië geproduceerde sojamethylester (SME), omdat PME vanwege het veel hogere troebelingspunt („Cold Filter Plugging Point” — CFPP) moet worden gemengd voordat het in de Unie kan worden gebruikt.
(18) Dit argument wordt afgewezen. In Indonesië geprodu ceerde PME staat in concurrentie met in de Unie gepro duceerde biodiesels, waartoe niet alleen KME, maar ook uit palmolie en andere grondstoffen vervaardigde biodie sels behoren. Net als KME en SME, kan PME in de hele Unie het hele jaar door worden gebruikt door het vóór gebruik met andere biodiesels te mengen. PME is daarom
(12)
alle vermeende banden tussen argentijnse producenten-
exporteurs en de beide hierboven bedoelde ondernemin gen in de steekproef werden nogmaals onderzocht, waar bij geen rechtstreekse onderlinge band kon worden vast gesteld op grond waarvan een van die producenten in de Unie uit de steekproef moest worden verwijderd. De steekproef bleef derhalve ongewijzigd.
uitwisselbaar met in de Unie geproduceerde biodiesel en vormt dus een soortgelijk product.
(19) Zoals in overweging 35 van de voorlopige verordening is vermeld, verzocht een Indonesische producent om uit sluiting van gefractioneerde methylesters uit de produc tomschrijving van de onderhavige procedure. Dezelfde producent herhaalde dit eerder gedane verzoek in zijn
(13) Volgens een andere belanghebbende was de door de
Commissie gehanteerde procedure voor de samenstelling van een steekproef van producenten in de Unie onregel matig omdat de Commissie reeds vóór de inleiding van het onderzoek een steekproef zou hebben voorgesteld.
(14) Dat argument wordt afgewezen. De Commissie heeft de definitieve steekproef pas na de inleiding van het onder zoek en in volledige overeenstemming met de basisver ordening samengesteld.
opmerkingen over de mededeling van de voorlopige be vindingen.
(20) De bedrijfstak van de Unie betwistte evenwel de argu mentatie van de Indonesische producent en stelde dat gefractioneerde methylesters biodiesels vormen en deel moeten blijven uitmaken van de productomschrijving.
(21) Op grond van na de voorlopige fase van het onderzoek ontvangen opmerkingen wordt het besluit van de Com
(15)
aangezien er geen andere argumenten of opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 22 tot en met 25 van de voorlopige verordening bevestigd.
C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Inleiding
missie in overweging 36 van de voorlopige verordening bevestigd. Weliswaar zijn uiteenlopende methylestervet zuren onder verschillende nummers van de Chemical abstracts Service („CaS-nummers”) ingedeeld en worden die esters door middel van verschillende procedés ver vaardigd en voor verschillende doeleinden gebruikt, maar gefractioneerde methylesters zijn toch methylester vetzuren en kunnen wel degelijk als brandstof worden gebruikt. aangezien methylestervetzuren bij invoer zon
(16) Zoals in overweging 29 van de voorlopige verordening is vermeld, gaat het bij het betrokken product om door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkyles ters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet- fossiele oorsprong, in zuivere vorm of in mengsels, van
der chemische analyse moeilijk van elkaar kunnen wor den onderscheiden, zodat het gevaar bestaat dat de rech ten worden ontweken doordat PME-biodiesel als gefrac tioneerde methylester uit palmolie wordt gedeclareerd, wordt het argument nog steeds afgewezen.
(22) In overweging 37 van de voorlopige verordening is ver meld dat een Europese importeur van methylestervetzuur op basis van palmpittenolie („PPME”) erom verzocht dit product op grond van zijn bijzondere bestemming vrij te stellen van rechten of anders uit te sluiten van de in het kader van deze procedure vastgestelde productomschrij ving.
(23) De bedrijfstak van de Unie heeft na de mededeling van de
(27)
3. Conclusie
aangezien geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 29 tot en met 39 van de voor lopige verordening bevestigd.
D. DUMPING
1. Inleidende opmerkingen
voorlopige bevindingen opmerkingen gemaakt over de toepassing van de vrijstelling voor bijzondere bestemmin gen op PPME en de kans dat deze tot een ontwijking van de voorgestelde rechten zou leiden. Zij vroegen de Com missie geen toestemming voor een dergelijke vrijstelling van de antidumpingrechten te geven gezien het uitwis selbare karakter van biodiesel; biodiesel waarvan wordt aangegeven dat deze niet voor gebruik als brandstof is bestemd, zou wel als brandstof kunnen worden gebruikt, omdat zij over dezelfde fysische eigenschappen beschikt. PPME kan als brandstof worden gebruikt en uit PPME vervaardigde onverzadigde-vetalcohol kan ook verder worden verwerkt tot biodiesel. Bovendien kan de douane slechts in beperkte mate controles uitvoeren op goederen die met vrijstelling van rechten in het kader van de bij zondere bestemming worden ingevoerd, terwijl het ge bruik van deze regeling met aanzienlijke economische lasten gepaard gaat.
(24) Na overleg en op grond van het feit dat biodiesel waar van wordt aangegeven dat deze niet voor gebruik als brandstof is bestemd, over dezelfde fysische eigenschap pen beschikt als voor gebruik als brandstof bestemde biodiesel, acht de Commissie het in dit geval niet gepast om de invoer van PPME vrij te stellen van rechten in het kader van de bijzondere bestemming.
(25) Eén Duitse importeur herhaalde zijn verzoek om het product uit te sluiten en/of het product op grond van zijn bijzondere bestemming vrij te stellen van rechten voor een bepaalde methylestervetzuur op basis van palm pittenolie („PPME”) die was bestemd voor andere doel einden dan brandstof in de EU. In zijn opmerkingen herhaalde hij zijn standpunt dat de voorlopige fase was afgewezen en er geen nieuw bewijsmateriaal is aange leverd dat van invloed zou kunnen zijn op de conclusie dat het product niet op grond van zijn bijzondere be stemming moet worden vrijgesteld van rechten en dat PKE deel moet blijven uitmaken van de productomschrij ving.
(26) Eén Indonesische producent-exporteur verwees ook naar zijn argument om gefractioneerde methylesters op grond van hun bijzondere bestemming vrij te stellen van rech ten, en verzocht erom dit product voor de vervaardiging van verzadigd-vetalcohol op grond van zijn bijzondere bestemming vrij te stellen van rechten. Zoals hierboven aangegeven, zijn alle verzoeken om het product op grond
(28) In de overwegingen 44 en 64 van de voorlopige ver ordening werd verklaard dat de argentijnse en Indonesi sche markten voor biodiesel streng worden gereguleerd door de overheid, zodat de binnenlandse verkoop niet werd geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Dientengevolge moest de normale waarde van het soortgelijke product overeen komstig artikel 2, lid 3, en artikel 6 van de basisver ordening door berekening worden vastgesteld. Die bevin ding werd door geen enkele belanghebbende betwist en wordt derhalve bevestigd.
(29) Zowel voor argentinië als voor Indonesië werd de nor male waarde in de voorlopige fase berekend op basis van de feitelijke (en geboekte) eigen productiekosten van de onderneming in het OT vermeerderd met de verkoopkos ten, algemene kosten en administratiekosten („Vaa-kos ten”) en een redelijke winstmarge. In de overwegingen 45 en 63 van de voorlopige verordening werd met name vermeld dat de Commissie nader onderzoek zou doen ter beoordeling van het argument dat de gedifferentieerde belastingstelsels voor export („DBE-stelsels”) van argenti nië en Indonesië de grondstoffenprijzen vervalsen en dat de geboekte productiekosten derhalve geen redelijk beeld geven van de met de productie van het betrokken pro duct verband houdende kosten.
(30) Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat de bin nenlandse prijzen van de voornaamste grondstoffen in argentinië en Indonesië inderdaad door de DBE-stelsels tot een kunstmatig laag niveau werden gedrukt, zoals toegelicht in de overwegingen 35 en volgende voor ar gentinië en overweging 66 voor Indonesië, wat van in vloed is op de kostensituatie van de producenten van biodiesel in de beide betrokken landen. In het licht van deze bevinding acht de Commissie het gepast deze kos tenvervalsing van de voornaamste grondstoffen in aan merking te nemen bij het bepalen van de normale waarde in beide landen, gezien de bijzondere marktsitu atie in zowel argentinië als Indonesië.
(31) Het Gerecht heeft bevestigd (1) dat wanneer de prijzen van grondstoffen door regelgeving kunstmatig laag wor den gehouden op de binnenlandse markt, kan worden verondersteld dat de productiekosten van het betrokken product onderhevig zijn aan vervalsing. Het Gerecht was van oordeel dat de instellingen van de Unie onder der gelijke omstandigheden op goede gronden mogen con cluderen dat een van de posten in de kostenadministratie niet als redelijk kan worden beschouwd en dat bijgevolg mag worden overgegaan tot de correctie ervan.
van zijn bijzondere bestemming vrij te stellen van rech
ten afgewezen en waren de argumenten van deze belang hebbende niet van invloed op die conclusie.
(1) Zie bijvoorbeeld het arrest in zaak T-235/08 van 7 februari 2013 (acron OaO en Dorogobuzh OaO/Raad van de Europese Unie).
(32) Tevens concludeerde het Gerecht dat uit artikel 2, lid 5, eerste alinea, van de basisverordening blijkt dat de admi nistratie van de betrokkene niet als basis wordt genomen voor de berekening van de normale waarde indien die administratie geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie van het onderzochte product. Volgens de tweede volzin van de eerste alinea moeten in dat geval de kosten worden gecorrigeerd of vastgesteld
(37) De binnenlandse prijzen volgen de ontwikkelingen van de internationale prijzen. Uit het onderzoek bleek dat het verschil tussen de internationale en de binnenlandse prijs van sojabonen en sojaolie gelijk is aan de uitvoerbelasting op het product vermeerderd met andere uitvoerkosten. De binnenlandse referentieprijzen van sojabonen en so jaolie worden door het argentijnse Ministerie van Land bouw ook bekendgemaakt als „theoretische fas-prijs” (3).
aan de hand van andere informatiebronnen dan die ad
als
zij hun product uitvoeren of op de binnenlandse
ministratie. Die informatie kan worden gehaald uit de kosten van andere producenten of exporteurs of, wan neer laatstgenoemde gegevens niet beschikbaar zijn of niet kunnen worden gebruikt, uit elke andere redelijke informatiebron, zoals gegevens over andere representa tieve markten.
(33) Bij de voorlopige berekeningen werden de werkelijke bin nenlandse inkoopprijs van sojabonen en de werkelijke geboekte kosten van ruwe palmolie gebruikt ter bepaling van de productiekosten van respectievelijk de argentijnse en de Indonesische producenten-exporteurs.
(34) Omdat bepaalde productiekosten, en met name de kosten van de voornaamste grondstoffen (sojaolie en sojabonen
markt verkopen, ontvangen de producenten van sojabo nen en sojaolie dus telkens dezelfde nettoprijs.
(38) Samenvattend kan worden gesteld dat de binnenlandse prijzen van de voornaamste grondstoffen die door pro ducenten van biodiesel in argentinië worden gebruikt, als gevolg van de vervalsing door het argentijnse uitvoer belastingstelsel kunstmatig lager bleken te zijn dan de internationale prijzen, zodat de administratie van de on derzochte argentijnse producenten geen redelijk beeld geeft van de kosten van de voornaamste grondstoffen in de zin van artikel 2, lid 5, van de basisverordening in de interpretatie van het Gerecht, zoals hierboven uit eengezet.
in argentinië en ruwe palmolie in Indonesië), vervalst
bleken te zijn, werden zij bepaald aan de hand van door de relevante instanties van de betrokken landen bekendgemaakte referentieprijzen. De hoogte van die prijzen komt overeen met het niveau van de internatio nale prijzen.
2. Argentinië
2.1. Normale waarde
(35) Zoals hierboven reeds werd vermeld, is de Commissie inmiddels tot de conclusie gekomen dat het DBE-stelsel in argentinië tot een vervalsing van de productiekosten van de producenten van biodiesel in dat land leidt. Uit het onderzoek bleek dat de uitvoerbelasting op de grond stoffen (35 % op sojabonen en 32 % op sojaolie) in het OT duidelijk hoger was dan de uitvoerbelasting op het eindproduct (nominaal 20 % op biodiesel, effectief 14,58 % na toepassing van een belastingkorting). In het OT bedroeg het verschil tussen de uitvoerbelasting op sojabonen en die op biodiesel 20,42 procentpunten en tussen de uitvoerbelasting op sojaolie en die op biodiesel 17,42 procentpunten.
(36) Met het oog op de bepaling van de hoogte van de uit voerbelasting op sojabonen en sojaolie maakt het argen tijnse ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij da gelijks de fob-prijs van sojabonen en sojaolie bekend — de zogeheten „referentieprijs” (1). Deze referentieprijs komt overeen met het niveau van de internationale prij zen (2) en wordt gebruikt om de hoogte van de uitvoer belasting te berekenen die aan de belastingautoriteiten verschuldigd is.
(39) De Commissie heeft daarom besloten om overweging 63 van de voorlopige verordening te herzien en de door de betrokken ondernemingen in hun boeken opgenomen werkelijke kosten van sojabonen (de voornaamste grond stof die bij de productie van biodiesel wordt aangeschaft en verwerkt) buiten beschouwing te laten en te vervan gen door de inkoopprijs van sojabonen die de onder nemingen hadden moeten betalen indien er geen sprake was geweest van die vervalsing.
(40) Ter bepaling van de inkoopprijs van sojabonen die de ondernemingen hadden moeten betalen indien er geen sprake was geweest van vervalsing, heeft de Commissie het gemiddelde berekend van de door het argentijnse Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij in het OT bekendgemaakte referentieprijzen van sojabonen bij uit voer, fob argentinië (4).
(41) De vereniging van argentijnse producenten-exporteurs (CaRBIO) en de argentijnse autoriteiten voerden aan dat een correctie op de kosten van de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 5, van de basisverordening alleen mogelijk is wanneer de administratie van de onder nemingen geen redelijk beeld geeft van de aan de ver vaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten, en dus niet wanneer de door hen gemaakt kosten hiervan geen redelijk beeld geven. Zij stelden dat de Commissie in de praktijk de uitvoerbelas ting optelt bij de inkoopprijs van sojabonen die door de ondernemingen wordt betaald, waardoor in de produc tiekosten een post wordt opgenomen die geen verband houdt met de productie en de verkoop van het betrokken product. Zij voegden hieraan toe dat het arrest van het
(1) Besluit 331/2001 van het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en
Visserij.
(2) De Chicago Board of Trade wordt als belangrijkste markt beschouwd voor de bepaling van de internationale prijs van sojabonen en soja olie.
(3) De theoretische fas-waarde wordt berekend door van de officiële fob- waarde alle kosten van het uitvoerproces af te trekken.
(4) xxxx://00.00.000.000/xxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxx_xxx_-_xxxxxxxxxxxxx/ index.php
Gerecht in de zaak-acron, dat in de mededeling van de definitieve bevindingen wordt aangehaald (1), gebaseerd zou zijn op een verkeerde interpretatie van artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereenkomst van de WTO. Tegen dit arrest is een beroep aanhangig voor het Hof van Justitie. Voorts voerde XxXXXX aan dat de feitelijke ge gevens in die zaak in elk geval afwijken van die in de onderhavige zaak, omdat de grondstoffenprijzen in ar gentinië niet „gereguleerd” zijn, zoals in het geval van de gasprijs in Rusland, en niet vervalst zijn, maar op de vrije markt, zonder ingrijpen door de overheid, worden be
argentijnse DBE-stelsel. Dit geldt ongeacht de vraag of DBE-stelsels in het algemeen in strijd zouden zijn met de WTO-overeenkomst. Bovendien is de Commissie van oordeel dat het Gerecht zich op een juiste interpretatie van de antidumpingovereenkomst van de WTO heeft gebaseerd. In de zaak China — Broilers, (2) constateerde het panel dat artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereen komst van de WTO weliswaar uitgaat van de aanname dat normaliter wordt uitgegaan van de boeken en de administratie van de respondent om de productiekosten te berekenen, behoudt de onderzoeksautoriteit het recht
paald, zodat er in
argentinië
geen sprake is van een
om af te zien van het gebruik van die boeken als zij
bijzondere marktsituatie op grond waarvan de Commis sie artikel 2, lid 5, van de basisverordening zou kunnen toepassen. Zij verklaarden dat het DBE-stelsel in argen tinië niet in strijd is met de handelsregels. Daarnaast voerde XxXXXX aan dat de uitvoerbelasting niet in aan merking is genomen bij de bepaling van de uitvoerprijs en dat de Commissie derhalve geen eerlijke vergelijking heeft gemaakt tussen de berekende normale waarde (waarin de uitvoerbelasting is meegerekend) en de uit voerprijs (waarin de uitvoerbelasting niet is meegere kend).
Bovendien betoogden zij dat de Commissie bij de bereke ning van de normale waarde niet is uitgegaan van de op de Chicago Board of Trade (CBOT) genoteerde internatio nale prijzen van sojabonen, maar bij de vaststelling van de uitvoerprijs (zie hieronder) geen rekening heeft gehou den met winst of verlies uit risicoafschermingsactiviteiten op de CBOT, zodat opnieuw geen sprake is van een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uit voerprijs. Verder voerde XxXXXX aan dat de Commissie, doordat zij de door de onderzochte ondernemingen ge boekte kosten heeft vervangen door een internationale prijs, geen rekening heeft gehouden met het natuurlijke concurrentievoordeel van de argentijnse producenten. Ten slotte verwijt CaRBIO de Commissie dat zij geen rekening heeft gehouden met het feit dat de prijzen van sojabonen op de CBOT zonder het argentijnse DBE-stelsel veel lager zouden zijn geweest.
(42) Deze argumenten moeten worden afgewezen. Zelfs als de feiten in de zaak-acron afwijken van die in de onder havige zaak, heeft het Gerecht niettemin het rechtsbegin sel vastgesteld dat indien de administratie van de onder nemingen geen redelijk beeld geeft van de aan de pro ductie van het onderzochte product verbonden kosten, deze niet als basis wordt genomen voor de berekening van de normale waarde. In de zaak-acron gaf de admi nistratie van de betrokken onderneming geen redelijk beeld van de kosten omdat de gasprijs gereguleerd was. In de onderhavige zaak werd vastgesteld dat de admini stratie van de betrokken ondernemingen geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie van het onderzochte product, omdat zij kunstmatig laag worden gehouden vanwege de vervalsing door het
besluit dat deze hetzij i) niet in overeenstemming met XxxX zijn, of ii) geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en verkoop van het betrok ken product. Echter, bij het nemen van een dergelijk besluit om af te wijken van de norm moet de onder zoeksautoriteit zijn redenen daarvoor aangeven. Volgens deze interpretatie heeft de Commissie, gezien de verval sing als gevolg van het DBE-systeem, die een bijzondere marktsituatie creëert, de door de betrokken ondernemin gen geboekte inkoopprijzen van grondstoffen in argen tinië vervangen door de prijzen die zij zonder de ver valsing door het DBE-stelsel hadden moeten betalen. Het feit dat dit cijfermatig een vergelijkbaar resultaat oplevert, betekent niet dat de door de Commissie gevolgde me thodologie uitsluitend bestond in het optellen van de uitvoerbelasting bij de kosten voor grondstoffen. De in ternationale prijzen van grondstoffen zijn vastgesteld op basis van vraag en aanbod en er zijn geen aanwijzingen dat het argentijnse DBE-stelsel van invloed is op de prij zen die op de CBOT worden genoteerd. alle argumenten en beweringen volgens welke de Commissie vanwege het gebruik van internationale prijzen geen eerlijke vergelij king heeft gemaakt tussen de normale waarde en de uitvoerprijs, zijn derhalve ongegrond. Hetzelfde geldt voor het argument dat de Commissie geen rekening zou hebben gehouden met het natuurlijke concurrentie voordeel van de argentijnse producenten, aangezien de vervanging van de door de ondernemingen geboekte kos ten toe te schrijven was aan het feit dat de prijzen van grondstoffen op de binnenlandse markt abnormaal laag waren, en niet aan een concurrentievoordeel.
(43) In overweging 45 van de voorlopige verordening werd vermeld dat de binnenlandse verkoop niet geacht werd te hebben plaatsgevonden in het kader van normale han delstransacties, zodat de normale waarde moest worden berekend door toevoeging van een redelijk bedrag voor winst ter hoogte van 15 % overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. Sommige produ centen-exporteurs voerden aan dat het percentage dat door de Commissie bij de berekening van de normale waarde als redelijke winst (15 %) werd gehanteerd, on realistisch hoog was en een radicale afwijking betekende van haar werkwijze in het verleden in een aantal andere onderzoeken met betrekking tot soortgelijke grondstof fenmarkten (waarbij het toegepaste winstpercentage rond de 5 % bedroeg).
(2) Panel Report, China — anti-Dumping and Countervailing Duty
(1) arrest in zaak T-235/08 van 7 februari 2013 Dorogobuzh OaO/Raad van de Europese Unie).
(acron OaO en
Measures on Broiler Products from the United States (WT/DS427/R, goedgekeurd op 25 september 2013), punt 7.164.
(44) Dit argument moet worden afgewezen. In de eerste plaats is het onjuist dat de Commissie bij de berekening van de normale waarde systematisch een winstmarge van 5 % hanteert. Elke situatie wordt apart beoordeeld, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak. Zo werden bijvoorbeeld in de tegen de Verenigde Staten ingeleide biodieselprocedure van 2009 verschillende winstpercentages toegepast, waarbij de gewogen gemid delde winst ruimschoots boven de 15 % lag. Ten tweede heeft de Commissie ook onderzoek gedaan naar de de betrentevoet voor kortlopende leningen en leningen op middellange termijn in argentinië, die volgens gegevens van de Wereldbank ongeveer 14 % bedroeg. Redelijker wijs mag dus worden verwacht dat bij zakelijke activitei ten op de binnenlandse markt voor biodiesel een winst marge wordt behaald die hoger is dan de rentekosten voor kapitaalkredieten. Bovendien is een dergelijke winst zelfs lager dan de winst die door de producenten van het betrokken product in het OT werd behaald, ook al vloeit de hoogte van die winst voort uit de kostenvervalsing door het DBE-stelsel en de regulering van de binnen landse biodieselprijzen door de overheid. Om deze en de hierboven uiteengezette redenen is een marge van 15 % een redelijk winstbedrag dat door een verhoudings gewijs jonge, kapitaalintensieve bedrijfstak in argentinië kan worden verwezenlijkt.
(45) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerden CaRBIO en de argentijnse autori teiten aan i) dat de verwijzing naar de winstmarges van de tegen de VS ingeleide procedure ongerechtvaardigd was, ii) dat de verwijzing naar de debetrentevoet voor leningen op middellange termijn onlogisch is, dat deze referentiewaarde in het verleden nooit is gebruikt en dat, als een dergelijke benchmark al wordt gebruikt, niet de argentijnse debetrentevoet moet worden gekozen, omdat de investeringen samen met entiteiten in het buitenland in dollars waren gedaan, iii) dat de door de argentijnse producenten werkelijk behaalde winst vanwege de bijzon dere marktsituatie niet als uitgangspunt kan worden ge nomen, en iv) dat de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie ter vergelijking slechts op 11 % werd vastgesteld.
(46) Deze argumenten moeten worden afgewezen. De Com missie was van oordeel dat een winstmarge van 15 %
(47) Eén producent-exporteur vervaardigt biodiesel ten dele in eigen installaties en ten dele in het kader van een ver werkingsovereenkomst („tolling agreement”) met een on afhankelijke producent. Deze producent-exporteur ver zocht om herberekening van zijn productiekosten op basis van een ander gewogen gemiddelde van zijn eigen productiekosten en de productiekosten van de verwerker dan het gemiddelde dat door de Commissie in de voor lopige fase was gehanteerd. Dit verzoek werd bestudeerd en werd gerechtvaardigd geacht, zodat de productiekos ten van de betrokken onderneming opnieuw werden be rekend.
(48) De Commissie heeft daarnaast andere, minder belangrijke ondernemingsspecifieke verzoeken ontvangen, die even wel niet langer van toepassing waren na de hierboven beschreven wijziging van de methode voor de berekening van de normale waarde. Daarom worden de bevindingen in de overwegingen 40 tot en met 46 van de voorlopige verordening, met de hierboven uiteengezette wijzigingen, bevestigd.
2.2. Uitvoerprijs
(49) In overweging 49 van de voorlopige verordening werd vermeld dat ingeval de uitvoer naar de Unie plaatsvond via in de Unie gevestigde verbonden handelsondernemin gen, de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werd gecorrigeerd, onder meer voor de door de verbonden handelsonderneming geboekte winst. Bij deze berekening werd een winstmarge van 5 % voor de verbonden handelsonderneming in de Unie redelijk geacht. Twee producenten-exporteurs voer den aan dat de voor de verbonden handelsonderneming in de Unie veronderstelde winstmarge van 5 % te hoog was voor een onderneming in de grondstoffenhandel en dat ofwel van geen winst of van een veel lager percentage (maximaal 2 %, afhankelijk van de onderneming) moest worden uitgegaan.
(50) Dit argument werd niet met bewijsstukken gestaafd. In dit licht wordt het winstpercentage van 5 % voor ver bonden handelsondernemingen in de Unie bevestigd.
voor de biodieselindustrie in
argentinië
redelijk was,
daar de sector in het OT nog jong en kapitaalintensief was. Naar de winstmarge in de procedure tegen de VS werd verwezen om het argument te weerleggen dat de Commissie bij de berekening van de normale waarde systematisch een winstmarge van 5 % hanteert. De ver wijzing naar de debetrentevoet voor leningen op middel lange termijn was ook niet bedoeld om een referentie waarde vast te stellen, maar om te toetsen of de toege paste marge redelijk was. Hetzelfde geldt voor de werke lijke behaalde winst van de in de steekproef opgenomen
(51) Na de mededeling van de definitieve bevindingen hield XxXXXX vol dat een winstmarge van 5 % te hoog was voor de grondstoffenhandel. XxXXXX verwees in dit ver band naar een studie die door KPMG speciaal met het oog op deze procedure werd opgesteld en op 1 juli 2013, na de bekendmaking van de voorlopige verorde ning, aan de Commissie werd overgelegd. De Commissie was van oordeel dat de bevindingen van de studie geen betrouwbaar beeld geven op grond van in de studie zelf
ondernemingen.
aangezien
de berekening van de nor
genoemde beperkingen van de analyse, die tot de selectie
male waarde los staat van de berekening van de streef winst voor de bedrijfstak van de Unie indien er geen sprake was van invoer met dumping, doet een vergelij king tussen die beide waarden niet ter zake. Overweging 46 van de voorlopige verordening wordt daarom beves tigd.
van een klein aantal handelsondernemingen hebben ge leid, waarvan de helft geen landbouwproducten verkoopt. De verstrekte gegevens volstaan derhalve niet om con clusies te trekken. Dientengevolge wordt de op 5 % vast gestelde winstmarge van de verbonden handelsonder nemingen in de Unie bevestigd.
(52) Eén producent-exporteur maakte bezwaar tegen het feit dat de Commissie bij het bepalen van de uitvoerprijs geen rekening zou hebben gehouden met de resultaten van risicoafdekkingsinstrumenten, d.w.z. de winsten of verliezen die door de producent zijn geboekt door de aan- en verkoop van termijncontracten voor sojaolie op de CBOT. De onderneming benadrukte dat risicoafdek king vanwege de schommelingen van de grondstoffen prijzen een noodzakelijk onderdeel van de handel in bio diesel is en dat de netto-inkomsten van de verkoper van biodiesel niet alleen worden bepaald door de prijzen die door de koper worden betaald, maar ook door de winst (of het verlies) uit de onderliggende risicoafdekkingstrans acties.
(53) Dat argument moet worden verworpen, omdat in arti kel 2, lid 8, van de basisverordening duidelijk is bepaald dat de uitvoerprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product is dat met het oog op uitvoer wordt verkocht, ongeacht eventuele afzonderlijke, zij het daar aan gerelateerde, winsten of verliezen uit risicoafdek kingstransacties.
antidumpingrechten voor alle in de steekproef opge nomen producenten-exporteurs. Zij hebben dit verzoek onderbouwd met het argument dat alle in de steekproef opgenomen producenten commerciële of andere banden met elkaar hebben, dat zij biodiesel produceren en aan elkaar verkopen, lenen of onderling ruilen, dat de pro ducten van verschillende ondernemingen vaak in één en hetzelfde schip naar de Unie worden vervoerd en dat de douaneautoriteiten niet meer in staat zijn de producten van de verschillende producenten te identificeren en te onderscheiden. Op grond van deze bijzondere omstan digheden menen zij dat de instelling van individuele rech ten niet praktisch mogelijk is.
(60) Ondanks het feit dat het verzoek afkomstig is van alle producenten-exporteurs, zelfs van degenen voor wie een individuele dumpingmarge werd vastgesteld die lager is dan de gewogen gemiddelde marge, en ondanks de po tentiële vereenvoudiging die dit voor de douaneautoritei ten zou betekenen, dient dit verzoek te worden afgewe zen. De vermeende praktische moeilijkheden zijn name lijk geen reden om van de bepalingen van de basisver ordening af te wijken, tenzij dit onvermijdelijk is. De
(54)
aangezien geen verdere opmerkingen over uitvoerprijzen werden ontvangen, worden de overwegingen 47 tot en met 49 van de voorlopige verordening, met de hierboven vermelde wijzigingen, bevestigd.
2.3. Vergelijking
praktijk van de ondernemingen om het betrokken pro duct te ruilen, te lenen of op andere wijze te mengen, betekent in dit geval niet dat de instelling van individuele rechten niet praktisch mogelijk is in de zin van artikel 9, lid 6, van de basisverordening.
(55) In overweging 53 van de voorlopige verordening werd uiteengezet dat de Commissie in gevallen waarin de uit voer naar de Unie plaatsvond via buiten de Unie geves tigde verbonden handelsondernemingen, heeft onder zocht of de verbonden handelsonderneming moest wor den behandeld als een op commissiebasis werkende agent en, zo ja, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een correctie heeft uitgevoerd voor de door de handelaar ontvangen fictieve marge.
(56) Eén onderneming voerde aan dat de door de Commissie als fictieve marge toegepaste winstmarge voor de verbon den handelsonderneming buiten de Unie te hoog was en dat een lagere winstmarge redelijker zou zijn.
(57) De Commissie heeft de door de producent-exporteur aan gevoerde argumenten zorgvuldig bestudeerd, maar kwam tot de conclusie dat een winstmarge van 5 % redelijk moet worden geacht in het licht van de uitgebreide ac tiviteiten van de verbonden handelsondernemingen Dit argument moet daarom worden afgewezen.
(61) Drie ondernemingen verzochten erom te worden opge nomen in de lijst van medewerkende producenten-expor teurs opdat zij in het genot komen van het individuele antidumpingrecht voor de niet in de steekproef opge nomen medewerkende ondernemingen, in plaats van het residuele recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.
(62) Twee van de drie ondernemingen vervaardigden tijdens het OT reeds biodiesel voor de binnenlandse markt of in het kader van verwerkingsovereenkomsten voor andere producenten-exporteurs, maar exporteerden het product niet zelf naar de Unie. De derde onderneming vervaar digde tijdens het OT geen biodiesel, omdat haar produc tie-installatie toen nog in aanbouw was.
(63) De Commissie is van oordeel dat in het geval van de drie bedoelde ondernemingen niet is voldaan aan de voor waarden om als medewerkende producent-exporteur te worden beschouwd. Dit geldt niet alleen voor de onder neming die in het OT helemaal geen biodiesel heeft ge produceerd, maar ook voor de ondernemingen die hun
(58)
aangezien geen andere opmerkingen met betrekking tot
de vergelijking werden ontvangen, worden de overwegin gen 50 tot en met 55 van de voorlopige verordening bevestigd.
2.4. Dumpingmarges
medewerking aan het onderzoek hebben verleend door de vragenlijst met het oog op het samenstellen van een steekproef in te vullen, aangezien zij in hun antwoord op die vragenlijst hebben meegedeeld dat zij biodiesel voor de binnenlandse markt of voor derden produceerden, maar niet in eigen naam biodiesel naar de Unie expor teerden.
(59)
alle medewerkende producenten-exporteurs verzochten
dat, indien een antidumpingrecht op biodiesel uit argen tinië zou worden ingesteld, één enkel recht voor alle medewerkende producenten-exporteurs zou worden vast gesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de
(64) Dit verzoek moet daarom worden afgewezen en op de drie ondernemingen in kwestie moet het „residuele” an tidumpingrecht worden toegepast.
(65) Rekening houdend met de hierboven beschreven correc ties op de normale waarde en de uitvoerprijs en gezien het feit dat geen verdere opmerkingen werden ontvangen, wordt de tabel in overweging 59 van de voorlopige ver ordening door de onderstaande tabel vervangen en zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
met de variërende referentieprijzen (die de ontwikkelin gen op de internationale markten volgen en niets te maken hebben met kwaliteitsverschillen). Voor palm vruchten geldt een vaste uitvoerbelasting van 40 %.
(70) Om de hierboven vermelde redenen wordt overweging
63 van de voorlopige verordening herzien en worden de door de betrokken ondernemingen in hun boeken opgenomen kosten van hun belangrijkste grondstof (CPO) overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisver ordening vervangen door de referentie-uitvoerprijs (de HPE-prijs) (1) voor CPO die is bekendgemaakt door de Indonesische autoriteiten en die is gebaseerd op de ge publiceerde internationale prijzen (Rotterdam, Maleisië en Indonesië). Deze correctie is van toepassing op CPO die bij verbonden en niet-verbonden ondernemingen is in gekocht. De geboekte kosten voor CPO die binnen de zelfde juridische entiteit door de ondernemingen zelf is geproduceerd, worden aanvaard, daar er geen aanwijzin gen zijn dat deze kosten onderhevig zijn aan vervalsing.
3.1. Normale waarde
3. Indonesië
(71)
Onderneming | Dumpingmarge |
Xxxxx Xxxxxxx Commodities Sa | 46,7 % |
Groep „Renova” (Molinos Río de la Plata Sa, Oleaginosa Moreno Hermanos S.a.F.I.C.I. y a. en Xxxxxxxx S.a.I.C.) | 49,2 % |
Groep „T6” (aceitera General Xxxxxx Xx, Bunge argentina Sa) | 41,9 % |
andere medewerkende ondernemingen | 46,8 % |
alle andere ondernemingen | 49,2 % |
alle producenten-exporteurs in Indonesië alsmede de re gering van Indonesië voeren aan dat de vervanging van de kosten voor CPO zoals geboekt door de ondernemin gen, door de Indonesische referentie-uitvoerprijs van CPO niet is toegestaan krachtens de regels van de WTO, noch
(66) Zoals hierboven in de overwegingen 28 tot en met 34 is vermeld, is de Commissie inmiddels tot de conclusie gekomen dat het DBE-stelsel in Indonesië tot een ver valsing van de kosten van de producenten van biodiesel in dat land leidt en dat de administratie van de onder zochte Indonesische producenten derhalve geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product.
(67) De Commissie heeft daarom besloten om overweging 63 van de voorlopige verordening te herzien en de door de betrokken ondernemingen in hun boeken opgenomen kosten van ruwe palmolie (CPO), de voornaamste grond stof die bij de productie van biodiesel wordt aangeschaft en verwerkt, buiten beschouwing te laten en te vervangen door de inkoopprijs van CPO die de ondernemingen hadden moeten betalen indien er geen sprake was ge weest van die vervalsing.
(68) Het onderzoek heeft bevestigd dat het prijsniveau voor op de binnenlandse markt verhandelde CPO aanzienlijk lager is dan de „internationale” referentieprijs, waarbij het verschil vrijwel gelijk is aan de uitvoerbelasting die van toepassing is op CPO. Daar de mogelijkheden om CPO uit te voeren door het DBE-stelsel worden beperkt, zijn grotere hoeveelheden CPO op de binnenlandse markt beschikbaar, waardoor de binnenlandse prijzen van CPO onder druk komen te staan. Dit vormt een bijzon dere marktsituatie.
(69) Gedurende het OT bedroeg de uitvoerbelasting op bio diesel tussen de 2 % en 5 %. Tijdens dezelfde periode bedroeg de uitvoerbelasting op CPO tussen de 15 % en de 20 %, terwijl die op geraffineerde gebleekte en ont geurde palmolie (RBDPO) uiteenliep van 5 % tot 18,5 %. De verschillende toepasselijke tarieven komen overeen
uit hoofde van artikel 2, lid 5, van de basisverordening en dat deze derhalve onrechtmatig is. In dit verband stelde de regering van Indonesië dat de Commissie de Republiek Indonesië ten onrechte behandelde als land zonder markteconomie. De opmerkingen van de onder nemingen kunnen als volgt worden samengevat. In de eerste plaats heeft de Commissie niet aangegeven dat er een reden was om van de werkelijke geboekte kosten af te wijken of dat deze kosten geen redelijk beeld geven van de kosten in verband met de productie van het betrokken product, maar heeft zij alleen verklaard dat de geboekte kosten kunstmatig laag zijn in vergelijking met de internationale prijzen en derhalve moeten worden vervangen.
Dit is in strijd met de regels van de WTO, die voor schrijven dat het criterium om vast te stellen of bepaalde kosten kunnen worden gebruikt om de productiekosten te berekenen is of die kosten verband houden met de productie en verkoop van het product, niet of zij een redelijk beeld geven van de marktwaarde. Ten tweede zou, ook al voorziet artikel 2, lid 5, van de basisver ordening schijnbaar in de mogelijkheid van een correctie, de toepassing van dat artikel beperkt is tot situaties waarin de overheid zich rechtstreeks in de markt mengt door de prijzen op een kunstmatig laag niveau vast te stellen of te reguleren. In dit geval stelt de Commissie echter dat de binnenlandse prijs van CPO niet wordt
(1) De HPE-prijs wordt sinds september 2011 maandelijks door de Indonesische autoriteiten vastgesteld en wordt berekend op basis van het gemiddelde van de prijsinformatie die in de voorafgaande maand is verkregen uit drie verschillende bronnen: i) CIF Rotterdam,
ii) CIF Maleisië en iii) de Indonesische grondstoffenmarkt. De HPE- prijs wordt aan de hand van dezelfde bronnen vastgesteld op fob- basis. Voor het deel van het OT vóór september 2011 (juli-augustus 2011) werd alleen de in Rotterdam geldende prijs gebruikt als benchmark voor de vaststelling van de HPE-prijs van CPO.
gereguleerd door de overheid, maar kunstmatig laag is als gevolg van de uitvoerheffing op CPO. Zelfs als dit het geval zou zijn, kan het eventuele effect op de binnen landse prijs alleen worden gezien als bijkomstig of alleen neveneffecten van het belastingstelsel voor export. Ten derde baseert de Commissie zich ten onrechte op het arrest in de zaak-acron om de wettigheid van de correc tie voor CPO te rechtvaardigen. Xxxxx dit arrest is thans een beroep aanhangig en het kan derhalve niet worden beschouwd als een precedent. In elk geval was de feite lijke omstandigheid in de zaak-acron anders, omdat deze betrekking heeft op een situatie waarin, in tegenstelling tot de prijzen van CPO in Indonesië, die vrij op de markt worden bepaald, de gasprijzen gereguleerd waren door de overheid. Ten slotte stelde de regering van Indonesië dat de correctie op grond van artikel 2, lid 5, uitsluitend was toegepast om de dumpingmarges te verhogen in verband met verschillen in belastingheffing.
(72) Het argument dat de correctie op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, onrechtmatig is krachtens de regels van de WTO en/of de Unie, moet worden afgewe zen. De basisverordening heeft de antidumpingovereen komst van de WTO in nationaal recht omgezet en daarom wordt geoordeeld dat alle bepalingen van deze verordening, met inbegrip van artikel 2, lid 5, in over eenstemming zijn met de verplichtingen van de Unie krachtens de antidumpingovereenkomst van de WTO. In dit verband wordt erop gewezen dat artikel 2, lid 5, van de basisverordening gelijkelijk van toepassing is op landen met en landen zonder markteconomie. Zoals eer der gezegd (overweging 42), heeft het Gerecht in de zaak-acron het rechtsbeginsel vastgesteld dat indien de administratie van de ondernemingen geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie van het onderzochte product, deze niet dienen als basis voor de berekening van de normale waarde en dat deze kosten kunnen worden vervangen door kosten die een prijs weergeven die door vraag en aanbod tot stand is geko men overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverorde ning. Het feit dat de zaak-acron betrekking had op prij zen die door de overheid werden gereguleerd, kan echter niet zodanig worden uitgelegd dat de Commissie artikel 2, lid 5, niet kan toepassen met betrekking tot andere vor men van overheidsinmenging die een bepaalde markt direct of indirect verstoort door de prijzen tot een kunst matig laag niveau te drukken. Het panel in China — Broilers is onlangs tot een vergelijkbare conclusie geko men bij de interpretatie van artikel 2.2.1.1 van de anti dumpingovereenkomst van de WTO. In de onderhavige zaak heeft de Commissie geconstateerd dat de admini stratie van de betrokken ondernemingen geen redelijk beeld geeft van de aan de productie van het betrokken product verbonden kosten, omdat de geboekte kosten vanwege het Indonesische DBE-stelsel kunstmatig laag zijn. Het was dan ook volledig gerechtvaardigd dat de Commissie de productiekosten op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening heeft gecorrigeerd. Met betrekking tot de stelling van de Indonesische regering heeft zij erop gewezen dat de correctie op grond van artikel 2, lid 5, is gebaseerd op het aangetoonde verschil tussen de binnenlandse en de internationale prijzen van CPO en niet op eventuele verschillen in belastingheffing.
(73) Twee producenten-exporteurs in Indonesië voerden aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de prijs van
het Indonesische binnenlandse CPO wordt vervalst. Zij stellen dat het fundamentele uitgangspunt, namelijk dat het DBE-stelsel de mogelijkheden om CPO uit te voeren zou beperken, wat ertoe zou leiden dat grotere hoeveel heden CPO beschikbaar zijn op de binnenlandse markt en dus de binnenlandse prijzen van CPO worden gedrukt, feitelijk onjuist is, aangezien CPO in grote hoeveelheden wordt uitgevoerd (70 % van de totale productie). In ieder geval is, zelfs als de binnenlandse markt voor CPO van wege het DBE-stelsel als verstoord zou worden be schouwd, ook de HPE-prijs is evenzeer verstoord, aange zien die gebaseerd is op internationale uitvoerprijzen, waaronder de uitvoerheffing. Daarom kan de HPE-prijs van CPO niet als een passende benchmark worden ge bruikt om de kostprijs van CPO te corrigeren.
(74) Niettegenstaande het feit dat CPO in grote hoeveelheden uit Indonesië wordt geëxporteerd, is uit het onderzoek gebleken dat de binnenlandse prijs van CPO kunstmatig laag is in vergelijking met de internationale prijzen. Bo vendien ligt het prijsverschil dicht bij de uitvoerheffing die wordt opgelegd aan het DBE. Het is daarom redelijk te concluderen dat de lage binnenlandse prijs het gevolg is van een verstoring vanwege het DBE-stelsel. Bovendien worden de internationale prijzen van grondstoffen, waar onder CPO, bepaald door vraag en aanbod, hetgeen de dynamiek van de marktkrachten weerspiegelt. Er is geen bewijs aangeleverd dat erop zou wijzen dat die markt krachten verstoord zijn als gevolg van het Indonesische DBE-stelsel. Het argument dat de HPE een ongeschikte benchmark is, wordt daarom van de hand gewezen.
(75) Eén producent-exporteur, wiens verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product niet representatief bleek te zijn (overweging 60 van de voorlopige verordening), voerde aan dat de Commissie de representativiteitstoets verkeerd zou hebben uitgevoerd door deze te baseren op de verkoop van individuele verbonden ondernemingen, in plaats van op de totale verkoop van alle tot de groep behorende ondernemingen. Niettemin erkende de produ cent dat deze vermeende fout niet van invloed was op de voorlopige, hem betreffende bevindingen. Er zij aan her innerd dat in het geval van deze producent-exporteur de verkoop van elk van de individuele verbonden onder nemingen niet representatief was. Xxxxx als dat argument steekhoudend zou zijn, is dus duidelijk dat een represen tativiteitstoets op basis van de totale binnenlandse ver koop van alle verbonden ondernemingen niets had ver anderd aan de voorlopige bevindingen, zoals de produ cent-exporteur zelf heeft erkend. aangezien hierover geen verdere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 60 tot en met 62 van de voorlopige ver ordening bevestigd.
(76) Eén belanghebbende voerde aan dat in verband met over weging 63 van de voorlopige verordening voor die partij te hoge Vaa-kosten werden aangerekend. Na dit argu ment te hebben bestudeerd, heeft de Commissie vast gesteld dat bij de berekening van de normale waarde zowel de Vaa-kosten in verband met de binnenlandse verkoop als die in verband met de uitvoer waren aange rekend. Dit werd dan ook gecorrigeerd door alleen reke ning te houden met de Vaa-kosten in verband met de binnenlandse verkoop.
(77) Eén belanghebbende stelde de berekening van de normale waarde ter discussie, in het bijzonder de overeenkomstig artikel 2, lid 6, bepaalde methode die in overweging 65 van de voorlopige verordening is beschreven. artikel 2, lid 6, voorziet in drie alternatieve methoden voor de vaststelling van de Vaa-kosten en de winst ingeval de feitelijke gegevens van de onderneming niet kunnen wor den gebruikt. Deze belanghebbende voerde aan dat deze drie methoden in overweging moeten worden genomen in de volgorde waarin zij zijn beschreven, zodat de be palingen van artikel 2, lid 6, onder a) en b), eerder toe passing moeten vinden.
(78) In de voorlopige verordening lijkt alleen de methode van artikel 2, lid 6, onder c), in overweging te zijn genomen, maar in de volgende overwegingen wordt uiteengezet waarom de bepalingen van artikel 2, lid 6, onder a) en b), in het onderhavige geval niet van toepassing zijn.
bij de berekening van de schade. Zij stelden dat de Com missie in andere zaken die betrekking hadden op grond stoffen, winstmarges van rond de 5 % had toegepast. Sommige belanghebbenden stelden voor om de winst marge te gebruiken die was vastgesteld in het kader van de procedure inzake bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten. Eén belanghebbende stelde tevens voor om de lagere winstmarge te gebruiken die hij had behaald bij de verkoop van een mengsel van biodiesel en minerale diesel. Daarnaast heeft de regering van Indone sië aangevoerd dat het overlapping is om de kosten van CPO te vervangen op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening en tegelijkertijd een winstmarge van 15 % te hanteren op grond van artikel 2, lid 6, onder c), hetgeen de winstmarge van een niet-vertekende markt zou weergeven.
(84) In de eerste plaats is het onjuist dat de Commissie bij de berekening van de normale waarde systematisch een winstmarge van 5 % hanteert. Elke situatie wordt apart
(79)
(80)
artikel 2, lid 6, onder a), is niet van toepassing omdat
voor geen van de in de steekproef opgenomen Indone sische (en argentijnse) ondernemingen werkelijke bedra gen werden vastgesteld, gezien het feit dat hun verkoop niet wordt geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Daarom zijn geen gege vens of werkelijke bedragen van andere (tot de steekproef behorende) exporteurs of producenten beschikbaar op grond waarvan artikel 2, lid 6, onder a), zou kunnen worden toegepast.
artikel 2, lid 6, onder b), is niet van toepassing omdat geen van de Indonesische (en argentijnse) ondernemin gen die deel uitmaken van de steekproef, producten ver kopen van dezelfde algemene categorie producten die in het kader van de normale handel worden vervaardigd.
beoordeeld, rekening houdend met de specifieke omstan digheden van de zaak. Zo werden bijvoorbeeld in de tegen de Verenigde Staten ingeleide biodieselprocedure van 2009 verschillende winstpercentages toegepast, waar bij de gewogen gemiddelde winst ruimschoots boven de 15 % lag. In de tweede plaats bedraagt de debetrentevoet voor kortlopende leningen en leningen op middellange termijn in Indonesië volgens gegevens van de Wereld bank ongeveer 12 %, zodat redelijkerwijs kan worden verwacht dat de winstmarge van ondernemingen die ac tief zijn op de binnenlandse markt voor biodiesel hoger is dan de rentekosten voor kapitaalkredieten. De verwij zing naar de leningen op middellange termijn is niet bedoeld om een benchmark vast te stellen maar om de redelijkheid van de gebruikte marge te testen. In de derde plaats is, zoals hierboven reeds in overweging 80 ver meld, in artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverorde ning bepaald dat de verkoop van een mengsel van bio
(81) Met betrekking tot artikel 2, lid 6, onder b), stelde deze belanghebbende tevens dat de basisverordening in strijd zou zijn met de WTO-regelgeving voor zover in artikel 2, lid 6, onder b), is bepaald dat de verkoop in het kader van normale handelstransacties moet plaatsvinden. Zoals hierboven vermeld in overweging 72, heeft de basisver ordening de antidumpingovereenkomst van de WTO in nationaal recht omgezet en daarom wordt geoordeeld dat alle bepalingen van deze verordening, met inbegrip van artikel 2, lid 6, in overeenstemming zijn met de verplich tingen van de Unie krachtens de antidumpingovereen komst van de WTO en dat de verkoop in het kader van normale handelstransacties daarmee volledig in over eenstemming is.
(82) Derhalve wordt de toepassing van de methode van arti kel 2, lid 6, onder c), als redelijke methode voor de vaststelling van een winstmarge bevestigd.
(83) Voorts waren verscheidene belanghebbenden van mening dat de bij de berekening van de normale waarde toege paste winstmarge van 15 % te hoog was. Zij voeren aan dat in de voorlopige verordening niet is uiteengezet hoe de Commissie deze marge van 15 % heeft berekend en nemen daarom aan dat de Commissie dit percentage heeft overgenomen van de winstmarge die was gebruikt
diesel met minerale diesel in het kader van normale han delstransacties moet hebben plaatsgevonden, ongeacht of een dergelijk mengsel onder dezelfde algemene categorie van producten valt. aangezien de binnenlandse verkoop van biodiesel niet in het kader van normale handelstrans acties heeft plaatsgevonden, wordt de verkoop van het mengsel van biodiesel met minerale diesel mutatis mu tandis niet geacht in het kader van normale handelstrans acties te hebben plaatsgevonden. Om deze en de hier boven uiteengezette redenen, is een marge van 15 % een redelijk winstbedrag dat door een verhoudingsgewijs jon ge, kapitaalintensieve bedrijfstak in Indonesië kan worden verwezenlijkt. Het argument van de regering van Indone sië met betrekking tot een dubbel effect kan niet worden aanvaard, omdat een correctie van de kosten op grond van artikel 2, lid 5, en de redelijke winst op grond van artikel 2, lid 6, onder c), twee duidelijke gescheiden kwes ties zijn. Overweging 65 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.
(85) Eén partij betoogde dat, aangezien de HPE-prijs van CPO de internationale vervoerskosten omvat en aangezien de correctie van de binnenlandse prijs van CPO tot het niveau van de internationale prijs van CPO tot doel heeft tot een juiste binnenlandse prijs van CPO te komen, de HPE-prijs van CPO moest worden bijgesteld om vervoers kosten uit te sluiten.
(86) Dat argument moet worden afgewezen. De Commissie heeft een aantal alternatieven onderzocht voor de keuze voor de meest geschikte prijs die als internationale refe rentieprijs zou moeten worden gebruikt. Er moet aan worden herinnerd dat de Indonesische autoriteiten zelf de HPE-prijs als benchmark gebruiken om het maan delijkse niveau van uitvoerrechten te berekenen. De HPE-prijs zoals vastgesteld door de Indonesische autori teiten werd dan ook beschouwd als de meest passende internationale referentieprijs om te worden gebruikt als benchmark voor het vaststellen van de mate van versto ring van de productiekosten van biodiesel in Indonesië.
(87) Twee partijen voerden aan dat de Commissie er geen rekening mee had gehouden dat de biodiesel uit grond stoffen die zij vervaardigen verschilt van CPO, namelijk palmolievetzuurdestillaat („PFaD”), geraffineerde palmolie („RPO”) of geraffineerde palmstearine („RST”). Doordat geen rekening werd gehouden met de werkelijke grond stof die voor de productie van hun biodiesel wordt ge bruikt, werd de correctie voor CPO (zoals beschreven in overweging 70) op de verkeerde gebruikte grondstof toe gepast, hetgeen heeft geleid tot een onjuiste hoogte van de berekende normale waarde.
(88) Die argumenten moeten worden afgewezen. Het is be langrijk te onderstrepen dat de Commissie alleen de kos ten van CPO die bij verbonden en niet-verbonden le veranciers is ingekocht voor de productie van biodiesel, heeft vervangen. Met betrekking tot bijproducten zoals PFaD, RPO en RST, die ontstaan bij de verwerking van de ingekochte CPO en die ook verder worden verwerkt voor de productie van biodiesel, zijn geen correcties toe gepast.
(89) Drie partijen voerden aan dat de Commissie niet erkende dat hun inkoop van CPO bij verbonden ondernemingen op dezelfde voet moest worden behandeld als de eigen productie en dat derhalve geen correctie overeenkomstig artikel 2, lid 5, moest worden toegepast (zoals uitgelegd in overweging 70). De partijen stellen dat transacties binnen de groep onder markconforme voorwaarden plaatsvonden en daarom niet moesten worden gecorri geerd en vervangen door een internationale prijs. Daar naast voerde een producent-exporteur aan dat de nor male waarde berekend dient te worden op maandbasis tijdens het OT.
gegevens om een dergelijke berekening uit te voeren. Beide argumenten werden daarom afgewezen.
(91) De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat de kostprijs van de door hemzelf geproduceerde CPO binnen dezelfde juridische entiteit ook moet worden gecorrigeerd uit hoofde van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, daar deze ook worden beïnvloed door de verstoring als gevolg van het XXX-xxxxxxx.
(00) Dat argument moet worden afgewezen. De grondstoffen worden in de verschillende fasen van het biodieselpro ductieproces geraffineerd/verwerkt, maar de kosten van die productiefasen kunnen als betrouwbaar worden be schouwd aangezien zij plaatsvinden binnen dezelfde juri dische entiteit en de kwestie van onbetrouwbare over drachtprijzen zoals hierboven beschreven zich niet voor doet.
(93) Eén producent-exporteur voerde aan dat de Commissie zogeheten prijscorrecties van de berekende normale waarde had moeten aftrekken. Dat argument moet wor den afgewezen. De normale waarde werd berekend op basis van de kosten. Het zou dus ongepast zijn eventuele correcties op basis van prijsoverwegingen toe te passen.
3.2. Uitvoerprijs
(94) Eén belanghebbende stelde de bepaling van de uitvoer prijs ter discussie en stelde dat ook de winsten en ver liezen uit risicoafdekkingstransacties in aanmerking moe ten worden genomen en dat dergelijke winsten en ver liezen met betrekking tot de verkoop van biodiesel boek houdkundig gezien op inconsistente wijze worden be handeld.
(95) Het argument dat de winsten en verliezen uit risicoafdek kingstransacties in aanmerking dienen te worden ge nomen, moet worden verworpen. In artikel 2, lid 8, van de basisverordening is duidelijk bepaald dat de uit voerprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product is dat met het oog op uitvoer wordt verkocht, ongeacht eventuele afzonderlijke, zij het daaraan gerela teerde, winsten of verliezen uit risicoafdekkingstrans acties. Daarom wordt de in de overwegingen 66 en 67 van de voorlopige verordening omschreven methode be vestigd.
(96) De Commissie erkent dat de boekhoudkundige behan
(90)
als de interne overdrachtprijs niet als betrouwbaar wordt beschouwd, is het de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of transacties tussen verbonden partijen inderdaad onder markconforme voorwaarden plaatsvin den. Hiertoe vergelijkt de Commissie de prijs tussen ver bonden ondernemingen met de onderliggende marktprijs. aangezien de onderliggende binnenlandse marktprijs ver stoord is, kan de Commissie deze verificatie niet door voeren. Dat betekent dat de Commissie een dergelijke onbetrouwbare prijs moet vervangen door een redelijke prijs die van toepassing zou zijn onder marktconforme voorwaarden in normale marktomstandigheden. In dat geval is dat de internationale prijs. Wat betreft het argu ment met betrekking tot maandelijkse berekeningen voor de berekende normale waarde, bevatte de aangeleverde en geverifieerde informatie niet voldoende gedetailleerde
deling van de winsten en verliezen uit risicoafdekkings transacties van één partij in verband met biodiesel in de voorlopige fase niet consistent was. Dit argument wordt aanvaard en de Commissie heeft de nodige correcties doorgevoerd.
(97) Met betrekking tot overweging 68 van de voorlopige verordening voerde één belanghebbende aan dat de winstmarge van 5 % die is toegepast ten aanzien van in de Unie gevestigde verbonden handelsondernemingen, in een te hoge raming van het rendement op kapitaal resul teert en hoger is dan de gebruikelijke winst die door niet- verbonden handelsondernemingen feitelijk wordt behaald op de verkoop van biodiesel. De belanghebbende stelt dat het rendement op kapitaal in de regel met een winst marge van 1,3 % tot 1,8 % overeenkomt.
(98)
aangezien
niet-verbonden handelsondernemingen geen
Onderneming | Dumpingmarge |
PT. Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan en PT. Xxxxxx Xxxxxx Indonesia, Medan | 23,3 % |
andere medewerkende ondernemingen | 20,1 % |
alle andere ondernemingen | 23,3 % |
medewerking verleenden en handelsondernemingen dienstverlenende bedrijven zijn die geen grote kapitaal investeringen hoeven te doen, waardoor deze redenering met betrekking tot het rendement op kapitaal niet rele vant is, verwerpt de Commissie het hierboven aange voerde argument en beschouwt zij een winstmarge van 5 % in dit geval als redelijk. Overweging 68 van de voor lopige verordening wordt derhalve bevestigd.
(99) Met betrekking tot overweging 69 van de voorlopige verordening voerde één belanghebbende aan dat de pre mies voor dubbeltellingen voor biodiesel dienen te wor den opgeteld bij de uitvoerprijs, aangezien het hierbij slechts om een toepassing van de Italiaanse wet zou gaan.
(100) Xxxxx al zou de Commissie dit argument aanvaarden en de premies bij de uitvoerprijs optellen, dan zouden zij ingevolge artikel 2, lid 10, onder k), weer van de uitvoer prijs moeten worden afgetrokken met het oog op de vergelijking van de uitvoerprijs met dezelfde normale waarde, waarbij naar behoren rekening moet worden ge houden met verschillen die van invloed zijn op de prijs
E. SCHADE
1. Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie
(105) In de overwegingen 80 tot en met 82 van de voorlopige verordening is de bedrijfstak van de Unie omschreven en werd bevestigd dat drie ondernemingen van de definitie van de bedrijfstak van de Unie werden uitgesloten, omdat zij afhankelijk waren van invoer uit de betrokken landen, dat wil zeggen dat zij aanzienlijk meer biodiesel uit de betrokken landen invoerden dan zij zelf produceerden.
(106) Twee andere ondernemingen werden van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uitgesloten omdat zij in het OT geen biodiesel hadden geproduceerd.
vergelijking.
aangezien
in Indonesië geen premie van
toepassing is voor dubbeltellende biodiesel, zou de ho gere uitvoerprijs in Italië daarom niet rechtstreeks ver gelijkbaar zijn. Derhalve wordt dat argument afgewezen en wordt overweging 69 van de voorlopige verordening bevestigd.
(101) Na de definitieve mededeling herhaalde die partij zijn argument. Er werden echter geen wezenlijke nieuwe argu menten naar voren gebracht die het oordeel van de Com missie hadden kunnen wijzigen. Overweging 69 van de voorlopige verordening wordt daarom bevestigd.
(102) Na de definitieve mededeling wezen diverse producenten- exporteurs de Commissie op mogelijke administratieve fouten in de berekening van de dumpingmarge. Die argu menten werden onderzocht en, indien gerechtvaardigd,
(107) Na de bekendmaking van de voorlopige verordening wer den opmerkingen ontvangen waarin erop werd aange drongen andere ondernemingen van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten vanwege het feit dat zij biodiesel uit de betrokken landen invoerden en van wege hun betrekkingen met producenten-exporteurs in argentinië en Indonesië, waardoor zij zich tegen de ne gatieve gevolgen van de dumping trachtten te bescher men.
(108) Die argumenten worden afgewezen. Na het analyseren van de stelling met betrekking tot de banden tussen producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie werd geconstateerd dat een holding aandelen bezat in een argentijnse producent-exporteur én een producent
(103)
zijn correcties op de berekeningen uitgevoerd.
3.3. Vergelijking
aangezien geen opmerkingen over de vergelijking wer den ontvangen, worden de overwegingen 70 tot en met 75 van de voorlopige verordening bevestigd.
3.4. Dumpingmarges
in de Unie.
(109) Ten eerste werd vastgesteld dat deze ondernemingen volop met elkaar concurreren om dezelfde afnemers op de markt van de Unie, waaruit blijkt dat hun betrekkin gen geen enkele invloed hebben op de bedrijfspraktijken van de argentijnse producent-exporteur of de producent in de Unie.
(104) Rekening houdend met de toegepaste correcties op de normale waarde en de uitvoerprijs als hierboven beschre ven, en aangezien geen verdere opmerkingen werden ontvangen, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
Onderneming | Dumpingmarge |
PT. Xxxxxxxxx Xxxxxxx, Jakarta | 8,8 % |
PT. Musim Mas, Medan | 18,3 % |
PT. Pelita agung agrindustri, Medan | 16,8 % |
(110) Na de mededeling van de definitieve bevindingen ver zocht een belanghebbende om een toelichting bij de con clusie van de Commissie dat argentijnse exporteurs en de bedrijfstak van de Unie om dezelfde afnemers op de Europese markt concurreren. Het onderzoek naar de pro ducenten in de Unie en argentijnse exporteurs heeft dit aangetoond, terwijl geen bewijzen zijn geleverd om de bewering te staven dat de argentijnse exporteurs en de producenten in de Unie zouden zijn overeengekomen om geen concurrentie aan te gaan bij de verkoop van biodiesel aan eindgebruikers. De groep eindgebruikers is verhoudingsgewijs klein en bestaat voornamelijk uit grote olieraffinaderijen, die hun grondstoffen zowel van produ centen in de Unie als van importeurs betrekken.
(111) Ten tweede bleken de kernactiviteiten van de producent in de Unie als bedoeld in overweging 108 zich binnen de Unie te concentreren, met name de productie en de daar aan gerelateerde verkoop alsook onderzoeksactiviteiten. De conclusie luidde derhalve dat de betrekkingen geen reden vormden om deze onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening uit te sluiten van de definitie van de bedrijfstak van de Unie.
(112) Het feit dat een deel van de bedrijfstak van de Unie biodiesel uit de betrokken landen invoert, volstaat op zichzelf niet om de definitie van de bedrijfstak van de Unie te wijzigen. Zoals toegelicht in de voorlopige ver ordening vond de invoer door de bedrijfstak van de Unie uit de betrokken landen plaats met het oog op zelfbe scherming. Bovendien bleek dat de kernactiviteiten van sommige producenten in de Unie die het betrokken pro duct uit de betrokken landen invoeren, nog steeds in de Unie worden uitgevoerd — deze ondernemingen produ ceerden qua hoeveelheid meer dan dat zij invoerden, terwijl hun onderzoek in de Unie plaatsvindt.
(113) Eén belanghebbende stelde dat de bedrijfstak van de Unie ook de ondernemingen diende te omvatten die biodiesel inkopen en deze met minerale diesel vermengen, aange zien dergelijke mengsels ook onder de omschrijving van het betrokken product zouden vallen. Dit argument
wordt afgewezen. Bij het betrokken product gaat het om biodiesel in zuivere vorm of als onderdeel van een mengsel. Tot de producenten van het betrokken product behoren derhalve de producenten van biodiesel en niet ondernemingen die biodiesel met minerale diesel vermen gen.
(114) De definitie van de bedrijfstak van de Unie in de over wegingen 80 tot en met 82 van de voorlopige verorde ning wordt derhalve bevestigd, evenals de in het OT geproduceerde hoeveelheid als vermeld in overweging 83 van de voorlopige verordening.
2. Verbruik in de Unie
(115) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopcijfers voor 2009 enigszins bij, wat een correctie van het verbruik in de Unie voor dat jaar tot gevolg had. Deze bijstelling ver andert niets aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening. Ta bel 1 wordt hieronder in gecorrigeerde vorm weergege ven. aangezien er op dit punt geen opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 84 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd.
Verbruik in de Unie | 2009 | 2010 | 2011 | OT |
Ton | 11 151 172 | 11 538 511 | 11 159 706 | 11 728 400 |
Indexcijfer 2009 = 000 | 000 | 000 | 100 | 105 |
Bron: Eurostat, gegevens van de bedrijfstak van de Unie
3. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen
(116) In de overwegingen 88 tot en met 90 van de voorlopige verordening heeft de Commissie bepaald dat aan de voor waarden is voldaan voor een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit argentinië en Indone sië. Dit werd door een belanghebbende betwist, die van mening was dat PME uit Indonesië niet op dezelfde wijze in concurrentie met in de Unie geproduceerde biodiesel stond als SME uit argentinië en dat PME goedkoper was dan in de Unie geproduceerde biodiesel omdat die grond stof goedkoper was dan de in de Unie beschikbare grond stof.
(117) Die argumenten worden afgewezen. SME en PME worden beide ingevoerd in de Unie en tevens in de Unie gepro duceerd en worden vermengd met KME en andere in de Unie vervaardigde biodiesels voordat zij worden verkocht of met minerale diesel worden vermengd. Op basis van de markt- en klimaatomstandigheden gedurende het jaar kunnen vermengende bedrijven voor de productie van hun eindproduct kiezen uit biodiesels die uit verschil lende grondstoffen verkregen en uit verschillende landen afkomstig zijn. PME wordt in de zomermaanden in gro tere hoeveelheden verkocht dan in de wintermaanden, maar vormt het hele jaar door concurrentie voor KME
en in de Unie vervaardigde biodiesel alsook voor SME uit argentinië.
(118) Overweging 90 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.
4. Hoeveelheid, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen
(119) Eén belanghebbende stelde de in tabel 2 van de voor lopige verordening vermelde invoergegevens ter discussie en stelde dat de uit Indonesië ingevoerde hoeveelheden veel lager waren dan aangegeven in de tabel. De invoer gegevens in tabel 2 zijn gebaseerd op gegevens van Euro stat die zorgvuldig zijn gecontroleerd en juist zijn bevon den en overeenkomen met de van de Indonesische ex porteurs ontvangen gegevens. Biodiesel is een relatief nieuw product en de douanecodes van toepassing op de invoer van biodiesel waren in de afgelopen jaren on derhevig aan wijzigingen. Bij het opvragen van gegevens van Eurostat moeten daarom de in de bewuste periode toepasselijke codes worden gebruikt om te verzekeren dat de gegevens nauwkeurig zijn. Dit verklaart waarom de door de belanghebbende opgevraagde gegevens onvol ledig zijn en lagere ingevoerde hoeveelheden te zien ge ven dan de volledige gegevens die in tabel 2 worden weergegeven.
(120) Op grond van de lichte wijziging van het verbruik van de Unie in tabel 1 is het in tabel 2 aangegeven marktaandeel van argentinië voor 2009 eveneens licht gewijzigd, ter wijl er in het geval van Indonesië geen wijzigingen zijn. Hierdoor verandert er niets aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken. Hieronder wordt het gecorrigeerde marktaandeel weergegeven.
produceerde en vermengde biodiesel met een CFPP van 0. Eén Indonesische producent-exporteur merkte op dat CFPP 13 door de bedrijfstak van de Unie in kleine hoe veelheden per transactie wordt verkocht en dat de daarbij behaalde prijzen moeten worden vergeleken met die van transacties met CFPP 0 van vergelijkbare omvang. Bij de bestudering van transacties met CFPP 0 van een vergelijk bare omvang, kwam het vastgestelde prijsverschil overeen met het verschil dat werd vastgesteld op basis van alle transacties met CFPP 0, waarbij het prijsverschil soms hoger en soms lager uitviel dan het gemiddelde prijsver schil. Dientengevolge werd geen ander prijsonderbie dingsniveau vastgesteld dan in overweging 97 van de voorlopige verordening.
2009 | 2010 | 2011 | OT | |
Invoer uit argentinië | ||||
Marktaandeel | 7,7 % | 10,2 % | 12,7 % | 10,8 % |
Indexcijfer 2009 = 100 | 100 | 135 | 167 | 141 |
Bron: Eurostat
5. Prijsonderbieding
(125) Eén Indonesische producent-exporteur verzocht de Com missie het volledige productcontrolenummer („PCN”) be kend te maken van de mengsels die door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht — de percentages van elke grondstof in de verkoop van de bedrijfstak van de Unie van hun eigen productie. Daar de vergelijking met het oog op de schadebeoordeling uitsluitend op basis van het CFPP werd gemaakt, werd dit verzoek geweigerd.
(121) Zoals in de overwegingen 94 tot en met 96 van de voorlopige verordening is vermeld, werd voor de vast stelling van de prijsonderbieding de prijs van de uit ar gentinië en Indonesië ingevoerde biodiesel vergeleken met de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie, en wel op basis van de gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Bij deze vergelijking werd de door de bedrijfstak van de Unie met het oog op wederverkoop ingevoerde biodiesel buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de prijsonderbieding.
(122) Belanghebbenden hebben opgemerkt dat de gebruikte methode, een vergelijking op basis van het troebelings punt (CFPP), afwijkt van de methode die werd gebruikt bij een eerder antidumpingonderzoek inzake biodiesel van oorsprong uit de VS, waarbij de vergelijking op basis van de gebruikte grondstof was gemaakt.
(123) In tegenstelling tot de producenten-exporteurs in argen tinië en Indonesië verkoopt de bedrijfstak in de Unie geen biodiesel die uit één grondstof is vervaardigd, maar vermengt hij verschillende grondstoffen om het te verkopen eindproduct te verkrijgen. De eindafnemer kent de samenstelling van het product niet en hoeft die ook niet te kennen zolang het product het vereiste CFPP ver toont. Voor de afnemer is het CFPP van belang, ongeacht de gebruikte grondstof. In dit licht achtte de Commissie het gepast om de vergelijking in deze procedure te base ren op het CFPP.
(124) Voor uit Indonesië ingevoerde biodiesel, met een CFPP van 13 of hoger, werd een correctie toegepast ter hoogte van het prijsverschil tussen de verkoop van CFPP 13 door de bedrijfstak van de Unie en zijn verkoop van CFPP 0, om uit Indonesië afkomstige biodiesel met een CFPP van 13 of hoger te kunnen vergelijken met in de Unie ge
(126) Eén belanghebbende voerde aan dat er sprake was van een prijsverschil tussen biodiesel die aan de criteria van de richtlijn hernieuwbare energie voldoet en biodiesel die daaraan niet voldoet. De belanghebbende stelde dat uit Indonesië ingevoerde biodiesel niet overeenkomstig die richtlijn is gecertificeerd en dat de genoteerde prijs van overeenkomstig de richtlijn gecertificeerde biodiesel ho ger was, zodat een correctie noodzakelijk zou zijn.
(127) Dat argument wordt afgewezen. Bijna de gehele invoer uit Indonesië in het OT betrof gecertificeerde biodiesel. In elk geval hebben de lidstaten de duurzaamheidscriteria van de richtlijn hernieuwbare energie pas in de loop van 2012 ten uitvoer gelegd, zodat het al dan niet voor handen zijn van een certificering overeenkomstig die richtlijn geen effect heeft gehad.
(128) Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte één Indonesische producent-exporteur opmerkingen over de berekening van de prijsonderbieding en voerde hij aan dat de invoer van PME uit Indonesië moet worden ver geleken met de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie. In feite is de prijsonderbieding berekend door de verkoop van PME uit Indonesië te vergelijken met de totale verkoop van CFPP 0 van de bedrijfstak van de Unie, door de prijs van de invoer van Indonesische PME te vermeerderen met een prijsfactor die werd bere kend door de verkoop van CFPP 0 van de bedrijfstak van de Unie te vergelijken met de verkoop van CFPP 13 van de bedrijfstak van de Unie. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Het argument van dezelfde belanghebbende dat de berekening van de schademarge invoer van het product omvatte, is feitelijk onjuist en wordt derhalve verworpen. In ieder geval werden de ingevoerde biodiesel en de in de Unie geproduceerde biodiesel gemengd en voor dezelfde prijs verkocht als mengsels die geen inge voerde biodiesel bevatten.
(129) Eén Indonesische producent-exporteur stelde ook de be rekening van de na invoer gemaakte kosten ter discussie. Die kosten werden echter geverifieerd als de werkelijke kosten van de invoer van biodiesel minus de kosten van levering aan de eindbestemming, en hoeven daarom niet te worden gewijzigd.
6. Macro-economische indicatoren
(130) Zoals in overweging 101 van de voorlopige verordening is vermeld, werden de volgende macro-economische in dicatoren geanalyseerd op basis van gegevens over alle producenten van biodiesel in de Unie: productie, produc tiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaan deel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het ver leden.
(131) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de bedrijfstak van de Unie opgemerkt dat de capaciteits gegevens die in tabel 4 van de voorlopige verordening zijn weergegeven, ook betrekking had op capaciteiten die weliswaar niet waren ontmanteld, maar op grond van hun toestand tijdens het OT of de daaraan voorafgaande jaren niet beschikbaar waren voor de productie van bio diesel. Deze capaciteit werd door de bedrijfstak van de Unie als onbenutte capaciteit aangeduid, die niet als be schikbare capaciteit diende te worden meegerekend. De cijfers inzake de bezettingsgraad in tabel 4 waren der halve te laag. Na zorgvuldige controle van deze nogmaals ingediende gegevens werden deze aanvaard en tabel 4 wordt hieronder in gewijzigde vorm weergegeven. De bezettingsgraad bedroeg in de voorlopige verordening tussen de 43 % en 41 % en bedraagt nu tussen de 46 % en 55 %. De bedrijfstak van de Unie heeft ook de productiegegevens voor 2009 bijgesteld om de onder staande tabel op te stellen:
2009 | 2010 | 2011 | OT | |
Productiecapaciteit (ton) | 18 856 000 | 18 583 000 | 16 017 000 | 16 329 500 |
Indexcijfer 2009 = 100 | 100 | 99 | 85 | 87 |
Productievolume (ton) | 8 729 493 | 9 367 183 | 8 536 884 | 9 052 871 |
Indexcijfer 2009 = 100 | 100 | 107 | 98 | 104 |
Bezettingsgraad | 46 % | 50 % | 53 % | 55 % |
Indexcijfer 2009 = 100 | 100 | 109 | 115 | 120 |
(132) In overweging 103 van de voorlopige verordening wer den de eerdere gegevens met betrekking tot de bezet tingsgraad geanalyseerd, waarbij werd opgemerkt dat de productie toenam, terwijl de capaciteit stabiel bleef. Te gen de achtergrond van de herziene gegevens neemt de productie nog steeds toe, maar de bruikbare capaciteit nam in dezelfde periode af. Hieruit blijkt dat de bedrijfs tak in de Unie de beschikbare capaciteit in het licht van de toenemende invoer uit argentinië en Indonesië heeft verminderd en daarmee op marktsignalen heeft gerea geerd. Deze herziene gegevens sluiten beter aan op de publieke verklaringen van de bedrijfstak van de Unie en de producenten in de Unie volgens welke de productie in de loop van de beoordelingsperiode in verschillende in stallaties is stopgezet en de geïnstalleerde capaciteit niet onmiddellijk kon worden gebruikt of alleen na omvang rijke herinvesteringen kon worden gebruikt.
(133) Verscheidene belanghebbenden hebben de herziene gege vens met betrekking tot de capaciteit en de bezettings graad ter discussie gesteld. Evenwel werden door deze belanghebbenden geen andere gegevens verstrekt. De her ziening is gebaseerd op de herziene capaciteitsgegevens die door de klager zijn ingediend en betrekking hebben op de gehele bedrijfstak van de Unie. De herziene gege vens werden vergeleken met publiekelijk beschikbare ge gevens over met name ongebruikte capaciteit en de ca paciteit van producenten die hun activiteiten als gevolg van financiële moeilijkheden hebben gestaakt. Zoals hier
boven in afdeling 6 („Macro-economische indicatoren”) vermeld, geven de herziene gegevens een nauwkeuriger beeld van de beschikbare capaciteit voor de productie van biodiesel in de beoordelingsperiode dan de oorspronke lijk verstrekte gegevens die in de voorlopige verordening zijn bekendgemaakt.
(134) Eén belanghebbende verklaarde dat de bedrijfstak van de Unie geen schade heeft geleden, aangezien het productie volume met het verbruik steeg. Dit argument wordt ver worpen, omdat andere belangrijke schade-indicatoren er duidelijk op wijzen dat er sprake is van schade, met name in de vorm van verlies van marktaandeel aan de invoer uit de betrokken landen en een daling van de winstgevendheid, die tot verliezen leidt.
(135) Een andere belanghebbende betoogde dat de bedrijfstak van de Unie geen schade heeft geleden wanneer de ont wikkeling in 2011 met die in het OT wordt vergeleken, en niet de ontwikkeling vanaf 1 januari 2009 met die aan einde van het OT („de beoordelingsperiode”). aange zien het OT de helft van 2011 omvat, is een vergelijking tussen 2011 en het OT niet aan de orde. Voor een zin volle vergelijking moeten bovendien de voor de schade beoordeling relevante ontwikkelingen over een periode worden onderzocht die lang genoeg is, wat in dit geval ook is gebeurd. Dit argument wordt derhalve afgewezen.
(136) Dezelfde belanghebbende merkte op dat de Commissie de totale verkoopwaarde van de bedrijfstak van de Unie niet heeft bekendgemaakt in de voorlopige verordening en verzocht de Commissie dit cijfer te publiceren. alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde rele vante factoren zijn echter onderzocht, zodat een vol ledige beoordeling van de schade mogelijk was. Gegevens met betrekking tot de verkoopwaarde werden van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, die represen tatief zijn voor de bedrijfstak van de Unie, opgevraagd en gecontroleerd.
(137) Dezelfde belanghebbende merkte tevens op dat de be
(143)
2011-OT zou worden beperkt, nog steeds zou worden vastgesteld dat de bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden.
aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 118 tot en met 120 van de voorlopige verordening bevestigd.
F. OORZAKELIJK VERBAND
1. Gevolgen van de invoer met dumping
drijfstak van de Unie meer banen heeft weten te schep pen en dat er daarom geen sprake was van negatieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak.
(138) Zoals in artikel 106 van de voorlopige verordening is uiteengezet, telt deze kapitaalintensieve bedrijfstak echter relatief weinig banen. Kleine schommelingen in het aantal banen kunnen derhalve een groot effect hebben op de geïndexeerde gegevens. De toename van het totale aantal banen neemt niet weg dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden, zoals uit andere indicatoren blijkt.
(144) Eén belanghebbende voerde aan dat de invoer uit argen tinië geen schade kon veroorzaken, aangezien de inge voerde hoeveelheden vanaf 2010 tot aan het einde van het OT stabiel waren, met een lichte daling vanaf 2011 tot aan het einde van het OT.
(145) Deze gegevens zijn ontleend aan tabel 2 van de voor lopige verordening en zijn juist. De analyse van de Com missie bestrijkt evenwel de tijd vanaf het begin van de beoordelingsperiode tot aan het einde van het OT. Op deze basis is de invoer met 48 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van de invoer met 41 % is gegroeid. Boven dien is, zoals in overweging 90 van de voorlopige ver ordening vermeld, niet alleen rekening gehouden met de
(139)
aangezien
hierover geen verdere opmerkingen werden
invoer uit argentinië, maar ook met die uit Indonesië.
ontvangen, worden de overwegingen 103 tot en met 110 van de voorlopige verordening bevestigd.
7. Micro-economische indicatoren
(140) Zoals in overweging 102 van de voorlopige verordening is vermeld, werden de volgende micro-economische indi catoren geanalyseerd op basis van gegevens die bij de in de steekproef opgenomen producenten van biodiesel in de Unie zijn nagetrokken: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winst
(146) Op grond van een vergelijking van jaar tot jaar merkte dezelfde belanghebbende op dat de prijzen van uit ar gentinië ingevoerde biodiesel sneller stegen dan de ver koopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Bij de invoer uit argentinië is echter nog steeds sprake van onderbie ding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, wat verklaart waarom de prijzen van de Unie niet in hetzelfde tempo konden stijgen.
(141)
gevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van in vesteringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.
aangezien hierover geen verdere relevante opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 111 tot en met 117 van de voorlopige verordening bevestigd.
8. Conclusie over schade
(147)
aangezien geen andere opmerkingen over het effect van de invoer met dumping werden ontvangen, worden de overwegingen 123 tot en met 128 van de voorlopige verordening bevestigd.
2. Gevolgen van andere factoren
2.1. Invoer uit andere derde landen dan de betrokken landen
(148) aangezien hierover geen andere opmerkingen werden
(142) Verschillende belanghebbenden hebben de conclusie over schade van de voorlopige verordening ter discussie ge steld op grond van het feit dat bepaalde indicatoren tussen 2011 en het OT een verbetering lijken te laten zien. Weliswaar vertoonden bepaalde indicatoren tussen 2011 en het OT een opwaartse trend (bv. productie en verkoop), maar de bedrijfstak was, zoals vermeld in over weging 111 van de voorlopige verordening, niet in staat om de kostenstijgingen in deze periode door een ver hoging van de verkoopprijs op te vangen. Dit heeft ertoe geleid dat de positie van de bedrijfstak verder is verzwakt, waarbij de verliezen van 0,2 % in 2011 zijn toegenomen tot 2,5 % in het OT. Daarom is de Commissie van oor deel dat ook als de analyse van de schade tot de periode
ontvangen, wordt de conclusie van overweging 129 van de voorlopige verordening bevestigd, namelijk dat de invoer uit andere landen geen schade heeft veroor zaakt.
2.2. Invoer zonder dumping uit de betrokken landen
(149) Na toepassing van artikel 2, lid 5, van de basisverorde ning als beschreven in de overwegingen 38 en 70 hier boven, werd geen invoer zonder dumping uit de betrok ken landen vastgesteld. Overweging 130 van de voor lopige verordening wordt derhalve dienovereenkomstig herzien.
(150)
2.3. Andere producenten in de Unie
aangezien hierover geen opmerkingen werden ontvan gen, wordt overweging 131 van de voorlopige verorde ning bevestigd.
goederen moet weerspiegelen die de bedrijfstak zelf heeft geproduceerd, en niet de handelsactiviteiten in het eind product waartoe de bedrijfstak tegen de achtergrond van toenemende invoer met dumping is overgegaan.
2.4. Invoer door de bedrijfstak van de Unie
(151) Zoals in de overwegingen 132 tot en met 136 van de voorlopige verordening is vermeld, heeft de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijke hoe veelheden biodiesel uit de betrokken landen ingevoerd, die in het OT tot wel 60 % van de totale invoer vanuit deze landen uitmaakten.
(152) Eén belanghebbende betoogde dat deze invoer geenszins uit zelfbescherming plaatsvond, maar onderdeel vormde van een „zorgvuldig doordachte langetermijnstrategie” van de Unie om in argentinië te investeren en biodiesel van dat land te betrekken.
(153) Tevens betoogde de belanghebbende dat het economisch gezien nog nooit zinvol was geweest om sojaolie in de Unie in te voeren en daar tot biodiesel te verwerken en dat het alleen economisch haalbaar is om de sojaolie in argentinië te verwerken en de verkregen biodiesel uit te voeren.
(154) Deze argumenten moeten worden afgewezen. De belang hebbende heeft geen bewijzen voor een dergelijke lange termijnstrategie aangedragen en de bedrijfstak van de Unie heeft ontkend er een dergelijke strategie op na te houden. Indien de strategie van de bedrijfstak van de Unie erop zou zijn gericht zijn biodieselproductie aan te vullen door in argentinië te produceren en het eind product in te voeren, zou het onzinnig en onlogisch zijn om vervolgens een klacht tegen die invoer in te dienen.
(157) De bedrijfstak van de Unie heeft ook aangetoond dat de invoer van sojaolie — en palmolie — met het oog op verwerking tot biodiesel in voorgaande jaren economisch levensvatbaar was. De belanghebbende heeft geen bewijs van het tegendeel overgelegd. alleen vanwege het ver valsende effect van de gedifferentieerde uitvoerbelasting, die de uitvoer van biodiesel goedkoper maakt dan die van de grondstoffen, is het economisch zinvol om het eindproduct in te voeren.
(158) Eén belanghebbende stelde dat die invoer schade veroor zaakte, omdat alleen de bedrijfstak van de Unie de mo gelijkheid zou hebben om SME uit argentinië en PME uit Indonesië te mengen met in de Unie geproduceerde bio diesel om deze aan dieselraffinaderijen door te verkopen. Die stelling is onjuist. Vermenging is een eenvoudige activiteit die tal van handelsondernemingen in hun op slagtanks kunnen uitvoeren. Er werden geen bewijzen geleverd dat alleen de producenten in de Unie in staat zouden zijn tot een dergelijke vermenging, zodat deze stelling werd verworpen.
(159) Voorts voerde één Indonesische producent-exporteur aan dat de invoer door de bedrijfstak van de Unie niet uit zelfbescherming plaatsvond en vergeleek hij gegevens voor het kalenderjaar 2011 met gegevens voor het on derzoektijdvak, dat zes maanden van hetzelfde jaar om vat. Een vergelijking tussen beide is derhalve niet juist als er geen mogelijkheid is het onderzoektijdvak in tweeën te splitsen. Dit argument wordt dan ook verworpen.
(155) Eén belanghebbende herhaalde dat de invoer van biodie sel door de bedrijfstak van de Unie, die uit zelfbescher ming zou plaatsvinden, onderdeel vormde van een com merciële langetermijnstrategie. Deze stelling, die niet werd onderbouwd, wordt verworpen. Voor het bestaan van deze vermeende strategie werden geen bewijzen aan gedragen. Tevens lijkt het onlogisch dat de betrokken
(160)
aangezien geen andere opmerkingen over de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 132 tot en met 136 van de voorlopige verordening bevestigd.
2.5. Capaciteit van de bedrijfstak van de Unie
producenten in de Unie de klacht ondersteunen en, in sommige gevallen, hun capaciteit in de Unie vergroten als zij er tegelijkertijd een strategie op na zouden houden om door middel van invoer in hun productiebehoeften te voorzien.
(156) Dezelfde belanghebbende betoogde tevens dat bij de be paling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ook de uit zelfbescherming ingevoerde hoeveelhe den dienen te worden meegerekend. Dit argument werd afgewezen, aangezien de berekening van het marktaan deel van de bedrijfstak van de Unie de verkoop van
(161) In de overwegingen 137 tot en met 140 van de voor
lopige verordening werd erop gewezen dat de bezettings graad in de bedrijfstak van de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode laag bleef, maar dat de situatie van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in die periode achteruit ging, terwijl hun bezettingsgraad niet in dezelfde mate afnam.
(162) De voorlopige conclusie luidde daarom dat de lage be zettingsgraad, als gelijkblijvende factor, niet de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.
(163) Eén belanghebbende maakte opmerkingen over de in de voorlopige verordening vermelde gegevens en gaf aan dat zelfs als er geen enkele invoer zou hebben plaatsgevon den, de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie in het OT slechts 53 % zou hebben bedragen. Tevens wees de belanghebbende op de toename van de productieca paciteit vanaf 2009 tot aan het einde van het OT, die tot een vermindering van de bezettingsgraad in de beoor delingsperiode heeft geleid.
(164) De belanghebbende heeft echter geen bewijzen geleverd om aan te tonen dat deze lage bezettingsgraad tot een dermate grote schade heeft geleid dat daardoor het oor zakelijk verband tussen de invoer met dumping en de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie werd verbroken. Vaste kosten maken slechts een klein deel (ongeveer 5 %) van de totale productiekosten uit, waaruit blijkt dat de lage bezettingsgraad slechts een van de schadeveroorzakende factoren vormde, maar geen beslissende. Een van de redenen voor deze lage bezet tingsgraad is bovendien dat de bedrijfstak van de Unie op grond van de bijzondere marktsituatie zelf overging tot de invoer van het eindproduct.
(165) Voorts komt uit de herziene gegevens met betrekking tot capaciteit en bezettingsgraad naar voren dat de bedrijfs tak van de Unie zijn capaciteit gedurende de beoor delingsperiode heeft verminderd en de bezettingsgraad van 46 % tot 55 % heeft verhoogd. Hieruit blijkt dat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie duidelijk hoger dan de hierboven vermelde 53 % zou liggen indien er geen sprake was van invoer met dumping.
bij installaties die verder werden geëxploiteerd. Deze stel ling werd niet onderbouwd en er zijn geen bewijzen geleverd die zouden aantonen dat hoge kosten waren gemoeid met de capaciteitsvermindering of de sluiting van installaties of ondernemingen.
(169) Met betrekking tot de capaciteit werd ten slotte gesteld dat elke onderneming die tijdens de beoordelingsperiode haar productiecapaciteit voor biodiesel heeft verhoogd uit commercieel oogpunt onverantwoordelijk heeft gehan deld. Er werden geen bewijzen ter staving van deze stel ling ingediend. Bovendien wisten sommige ondernemin gen hun capaciteit uit te breiden ondanks het feit dat in toenemende mate biodiesel tegen dumpingprijzen uit ar gentinië en Indonesië werd ingevoerd, waaruit blijkt dat er op de markt vraag was naar hun specifieke producten.
(170) De herziene macro-economische indicatoren tonen ook aan dat ondernemingen in die periode capaciteit buiten bedrijf hebben gesteld en tegen het einde van het OT begonnen zijn met de sluiting van installaties die niet langer levensvatbaar waren. Ook de capaciteitstoename op het niveau van afzonderlijke ondernemingen was voornamelijk het gevolg van de uitbreiding van zo genaamde installaties van de tweede generatie voor de productie van biodiesel uit afvalolie of gehydrogeneerde plantaardige olie („HVO”). De bedrijfstak van de Unie maakte en maakt dus een rationaliseringsproces door waarbij zijn capaciteit wordt aangepast aan de vraag in de Unie.
(166) Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende belanghebbenden twijfels geuit met betrek king tot de conclusie dat de lage bezettingsgraad niet de beslissende schadeveroorzakende factor was. Zij stelden dat de vaste kosten in de biodieselindustrie duidelijk bo ven het hierboven genoemde lage percentage lagen. Zij hebben echter geen bewijzen ter staving van deze stelling verstrekt, die dan ook wordt verworpen. In elk geval houden de vaste kosten op geen enkele wijze verband met de bezettingsgraad. Uit de controle van de gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen kwam naar voren dat de vaste kosten in het OT tussen de 3 % en de 10 % van de totale kosten uitmaakten.
(171)
(172)
aangezien geen andere opmerkingen over de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wor den de overwegingen 137 tot en met 140 van de voor lopige verordening bevestigd.
2.6. Gebrek aan toegang tot grondstoffen en verticale integra tie
aangezien geen nieuwe opmerkingen over de toegang tot grondstoffen werden ontvangen, worden de overwegin gen 141 en 142 van de voorlopige verordening beves tigd.
2.7. Dubbeltelling
(167) In dit verband werd ook aangevoerd dat de overcapaciteit in de bedrijfstak van de Unie zo hoog was dat deze ook zonder invoer niet voldoende winstgevend zou zijn. Deze bewering werd niet met bewijzen gestaafd en het feit dat de bedrijfstak van de Unie in 2009 met een lage bezet tingsgraad toch winstgevend was, duidt erop dat zijn winstgevendheid zonder invoer met dumping nog hoger zou zijn geweest.
(168) Daarnaast werd gesteld dat de capaciteitsvermindering van de bedrijfstak van de Unie op zichzelf schade heeft veroorzaakt vanwege de kosten die waren gemoeid met de sluiting van installaties en de capaciteitsvermindering
(173) In de overwegingen 143 tot en met 146 van de voor lopige verordening ging de Commissie in op de stelling dat de regeling inzake „dubbeltelling”, waarbij uit afval olie verkregen biodiesel dubbel telt met betrekking tot de verplichte bijmenging in bepaalde lidstaten, schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie, of ten minste aan de producenten in de Unie die biodiesel uit oliën van eerste persing vervaardigen.
(174) Een belanghebbende haalde een producent in de Unie aan die had opgemerkt dat hij in 2011 afnemers was kwijtgeraakt aan andere producenten, die biodiesel ver vaardigden die voor dubbeltelling in aanmerking kwam.
(175) De negatieve gevolgen voor deze ene producent waren echter beperkt, van tijdelijke aard en alleen relevant voor een deel van het onderzoektijdvak, aangezien de regeling inzake dubbeltelling in de lidstaat van vestiging van die onderneming pas in september 2011 werd vastgesteld. aangezien de financiële prestaties van de ondernemingen in de steekproef na september 2011 achteruitgingen en die onderneming deel uitmaakte van de steekproef, kan dubbeltelling niet als schadeoorzaak worden beschouwd.
(176) De bedrijfstak van de Unie omvat zowel ondernemingen die biodiesel uit afvalolie vervaardigen en in sommige lidstaten van de dubbeltelling profiteren, als ondernemin gen die biodiesel uit oliën van eerste persing vervaardi gen, waardoor de verschuiving in de vraag zich dus bin nen de bedrijfstak van de Unie voordoet. Vanwege de beperkte voorraad aan gebruikte olie die voor de ver vaardiging van dubbeltellende biodiesel nodig is, valt een grote toename van de productie van dubbeltellende biodiesel moeilijk te bewerkstelligen. Daarom is er nog steeds grote vraag naar biodiesel van de eerste generatie. Er kon niet worden geconstateerd dat gedurende het OT een significante invoer van voor dubbeltelling in aanmer king komende biodiesel heeft plaatsgevonden, wat beves tigt dat dubbeltelling leidt tot een verschuiving van de vraag binnen de bedrijfstak van de Unie en niet tot nieuwe vraag naar invoer. De Commissie heeft van de belanghebbende geen gegevens ontvangen waaruit blijkt dat de dubbeltellende biodiesel de oorzaak was van een daling van de prijs van uit oliën van eerste persing ver kregen biodiesel tijdens de beoordelingsperiode. Integen deel, dubbeltellende biodiesel blijkt een licht prijsvoordeel biedt ten opzichte van biodiesel uit oliën van eerste per sing, waarvan de prijs gekoppeld is aan die van minerale diesel.
(177) De achteruitgang van de financiële prestaties van de be drijfstak van de Unie, die beide soorten producenten omvat, is niet te wijten aan de regeling inzake dubbeltel ling die in sommige lidstaten van kracht is. Met name het feit dat ondernemingen in de steekproef die dubbeltel lende biodiesel produceren, in financieel opzicht even eens slechter presteren, zoals vermeld in overweging
145 van de voorlopige verordening, toont aan dat de hele bedrijfstak wordt getroffen door de schade als gevolg van de invoer met dumping.
(178) Verscheidene belanghebbenden voerden na de medede ling van de definitieve bevindingen aan dat de hoeveel heid dubbeltellende biodiesel te laag was geraamd. Even wel was de op de markt van de Unie beschikbare hoe veelheid dubbeltellende biodiesel beperkt in vergelijking met de totale verkoop van biodiesel in het OT. En ook al is er in een lidstaat een regeling inzake dubbeltelling van kracht, wordt de biodiesel die in aanmerking komt voor dubbeltelling in de Unie geproduceerd, zodat er hooguit sprake is van een verschuiving van de vraag binnen de bedrijfstak van de Unie. Er werden geen nieuwe bewijzen verstrekt die tot een wijziging van deze conclusie nopen.
2.8. Andere regelgevingsfactoren
(180) In de overwegingen 147 tot en met 153 van de voor lopige verordening gaat de Commissie in op beweringen van belanghebbenden dat beperkingen in de lidstaten, zoals quotastelsels en belastingregelingen, erop gericht zouden zijn de invoer uit de betrokken landen aan ban den te leggen, zodat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, met name in bepaalde lidstaten, niet door die invoer kon zijn veroorzaakt.
(181) Deze argumenten werden voorlopig verworpen, onder meer omdat in de meeste lidstaten sprake is van invoer met dumping uit de betrokken landen. Bovendien zou de ingevoerde biodiesel na invoering in een van de lidstaten ook naar andere lidstaten kunnen worden vervoerd en daar kunnen worden verkocht.
(182) Eén belanghebbende merkte op dat bij de Franse douane in 2011 slechts een kleine hoeveelheid argentijnse bio diesel was ingeklaard en dat in Duitsland in dezelfde periode eveneens slechts een kleine hoeveelheid is geïm porteerd.
(183) Ten eerste kan biodiesel, zoals hierboven uiteengezet, bij de douane in de ene lidstaat worden ingeklaard en in een andere lidstaat worden verkocht, en dergelijke gegevens zijn dan ook niet betrouwbaar. Ten tweede konden de in de steekproef opgenomen ondernemingen in Frankrijk en Duitsland aantonen dat er sprake was van prijsconcur rentie tussen hun producten en de uit de betrokken lan den ingevoerde biodiesel en dat zij dientengevolge schade leden.
(184) Een andere belanghebbende voerde aan dat de inkomsten van de biodieselondernemingen gedurende de beoor delingsperiode zijn verminderd als gevolg van de beëin diging van regelingen waardoor de biodieselindustrie in tal van lidstaten werd begunstigd, en dat de geleden schade hieraan te wijten was. De belanghebbende wees met name op de geleidelijke afschaffing van de belasting prikkels in Frankrijk en op de belasting op groene brand stoffen in Duitsland.
(185) Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen voor dat deze veranderingen en de achteruitgang van de financiële pres taties van de bedrijfstak van de Unie zich op hetzelfde ogenblik hebben voorgedaan. Vele van deze prikkels wa ren op de gebruikers van biodiesel en niet op de fabri kanten gericht en de meeste waren tijdens het OT nog van kracht. Er zijn geen bewijsstukken ingediend waaruit
(179)
aangezien geen nieuwe opmerkingen over regelgevings factoren werden ontvangen, worden de overwegingen 143 tot en met 146 van de voorlopige verordening be vestigd.
blijkt dat de veranderingen in het beleid van de lidstaten, dat zich in de richting van verplichte bijmenging heeft ontwikkeld, schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie.
(186) Eén Indonesische producent-exporteur wees op het lo pende onderzoek van het DG Concurrentie naar de ver meende indiening van vervalste prijzen in het kader van de indiening van informatie voor de Platts-noteringen van olie- en biobrandstofprijzen en verzocht erom dat het onderwerp van dit onderzoek als een mogelijke oor zaak van de schade zou worden beschouwd. Dit argu ment werd afgewezen omdat het onderzoek nog loopt en nog geen bevindingen zijn gepubliceerd.
waardoor de rechten vermoedelijk helemaal geen gevol gen voor de importeurs en de handelaren met zich zou den brengen.
(192) Na de bekendmaking van de voorlopige maatregelen wer den geen opmerkingen ontvangen van importeurs van of handelaren in biodiesel.
(187)
aangezien geen nieuwe opmerkingen over beleidsmaat regelen van de lidstaten werden ontvangen, worden de overwegingen 147 tot en met 153 van de voorlopige verordening bevestigd.
3. Conclusie inzake het oorzakelijk verband
(193)
aangezien geen aanvullende nieuwe opmerkingen over het belang van de niet-verbonden importeurs/handelaren werden ontvangen, worden de overwegingen 162 en 163 van de voorlopige verordening bevestigd.
3. Belang van de gebruikers en de consumenten
(188) Bij de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen was er tijdens het OT sprake van dumping en onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Het tijdstip van de toename van de invoer met dumping valt duidelijk samen met dat van de achteruit gang van de situatie in de bedrijfstak van de Unie. De invoer met dumping stond in rechtstreekse concurrentie met de productie van de bedrijfstak van de Unie, waar door de winstgevendheid en het marktaandeel van de bedrijfstak tijdens de beoordelingsperiode daalden. Wel iswaar is het mogelijk dat andere, hierboven vermelde factoren tot op zekere hoogte van invloed waren op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie, maar dit neemt niet weg dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie schade berokkent.
(194) Eén Indonesische producent-exporteur stelde dat de voor gestelde rechten tot een verhoging van de prijs van bio diesel zouden leiden, waardoor de consumenten minder prikkels zouden ondervinden om voertuigen te kopen die op biobrandstoffen rijden.
(195) Die stelling wordt verworpen. Biodiesel wordt voorname lijk toegepast als bijmengsel in minerale diesel die ver krijgbaar is voor consumenten, zodat zij geen speciaal voertuig hoeven aan te schaffen dat op zuivere biobrand stoffen kan rijden.
(196) Zoals in de voorlopige verordening is vermeld, zou de prijs van de bijgemengde biodiesel weliswaar stijgen voor
zover die biodiesel uit
argentinië
of Indonesië wordt
(189) Er werd geen nieuw bewijsmateriaal aangeleverd dat tot een wijziging noopt van de conclusie dat het effect van andere factoren, die afzonderlijk of collectief zijn beoor deeld, niet zodanig was dat daardoor het oorzakelijk ver band werd verbroken tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. aan gezien er geen andere opmerkingen over de conclusie inzake het oorzakelijk verband werden ontvangen, wor den de overwegingen 154 tot en met 157 van de voor lopige verordening bevestigd.
G. BELANG VAN DE UNIE
1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
ingevoerd, maar gezien het feit dat het aandeel van bio diesel in de aan consumenten verkochte diesel klein is, zal de prijsstijging eveneens klein en voor de consument niet voelbaar zijn.
(197) De mogelijke gevolgen van de maatregelen voor de defi nitieve prijs van dieselolie voor de consument, die zoals hierboven uitgelegd naar verwachting klein zijn, zullen de doelstellingen van de richtlijn hernieuwbare energie („RED”) niet ondermijnen.
(198) Door gebruikers of consumenten dan wel groepen of verenigingen die gebruikers of consumenten vertegen
(190)
aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 159 tot en met 161 van de voorlopige verordening bevestigd.
2. Belang van niet-verbonden onafhankelijke impor teurs en handelaren
(199)
woordigen, zijn geen opmerkingen gemaakt over de voorlopige verordening.
aangezien geen aanvullende opmerkingen over het be lang van de consumenten werden ontvangen, worden de overwegingen 164 tot en met 166 van de voorlopige verordening bevestigd.
(191) Een Indonesische producent-exporteur voerde aan dat de voorgestelde rechten negatieve gevolgen voor importeurs en handelaren zouden hebben, maar droeg hiervoor geen bewijzen aan. In zijn argumentatie stelde de producent- exporteur zelf het tegendeel, namelijk dat de rechten in de vorm van hogere prijzen zouden kunnen worden doorberekend aan de gebruikers en de consumenten,
(200)
4. Belang van de grondstoffenleveranciers
aangezien er geen opmerkingen over het belang van de grondstoffenleveranciers werden ontvangen, worden de overwegingen 167 tot en met 169 van de voorlopige verordening bevestigd.
5. Conclusie inzake het belang van de Unie
(201) Er zijn geen opmerkingen ontvangen die tot een wijzi ging nopen van de in de voorlopige verordening uiteen gezette analyse van het belang van de Unie. Derhalve is de instelling van maatregelen nog steeds in het belang van de Unie. De overwegingen 170 en 171 van de voor lopige verordening worden daarom bevestigd.
H. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
1. Schademarge
(202) Verschillende belanghebbenden maakten bezwaar tegen de in overweging 175 van de voorlopige verordening bedoelde toepassing van een streefwinst van 15 % en stelden dat een dergelijke winstverwachting voor de bio dieselindustrie in de Unie onrealistisch hoog is.
(203) De meeste van deze belanghebbenden hebben vervolgens voorgesteld om de streefwinst van 15 % te vervangen door een marge berekend op basis van gegevens over andere perioden of gegevens uit andere onderzoeken, zonder daarbij aan te geven waarom de ene periode of onderzoeksprocedure passender zou zijn dan een andere.
(204) Zoals in de voorlopige verordening is toegelicht, vormt de winstmarge van 15 % de winst, uitgedrukt als percen tage van de omzet, die door de bedrijfstak in de Unie tussen 2004 en 2006 is behaald, toen er geen sprake was van invoer met dumping. Dit was de laatste periode waarin, nog voor de intrede van invoer met dumping, winst werd gemaakt. Sinds 2006 was er op de markt van de Unie steeds sprake van invoer met dumping, aanvan kelijk vanuit de VS en vervolgens vanuit argentinië en Indonesië.
(205) De markt van de Unie voor biodiesel heeft zich sinds 2006 echter in tal van opzichten aanzienlijk verder ont wikkeld. Tussen 2004 en 2006 was het marktaandeel van de invoer met dumping verwaarloosbaar en bleef ook de overige invoer beperkt. In het OT bedroeg het marktaandeel van de invoer met dumping 19 %. In de periode 2004-2006 bestond de bedrijfstak van de Unie uit 40 ondernemingen, een aantal dat inmiddels tot 200 is gegroeid, waardoor de concurrentie heviger is gewor
Unie onder de huidige marktomstandigheden naar ver wachting zou kunnen bereiken.
(208) Hiertoe werd niet de winst in procenten als uitgangspunt genomen, maar werd de werkelijke winst voor die drie jaar in EUR per verkochte ton berekend. Voor elk jaar werd het bedrag in prijzen van 2011 uitgedrukt, waarna het gemiddelde werd bepaald. Uitgedrukt als percentage van de omzet bedraagt de streefwinst voor de bedrijfstak van de Unie in het OT 11,0 %.
(209) De schademarge werd daarom op deze basis opnieuw berekend.
(210) Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende ten aanzien van de berekening van de schademarge aan dat de invoerbelasting van 5,1 % op uit de Unie geïmporteerde RBDPO dient te worden uit gesloten van de productiekosten van de producenten in de Unie. Dit argument wordt verworpen, aangezien dit recht een kostenpost vormt voor producenten in de Unie die palmolie invoeren, en daarom in aanmerking moet worden genomen.
(211) Eén Indonesische producent-exporteur maakte bezwaar tegen de berekening van de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie en het gebruik van gegevens van 2004 tot en met 2006 en deed vervolgens een suggestie voor de berekening van de streefwinst met gebruikmaking van alleen het jaar 2004. Uit het vorige onderzoek naar de invoer uit de Verenigde Staten werd bleek echter dat een gemiddelde van de drie jaren nauwkeuriger was dan al leen uitgaan van 2004. Er werden geen argumenten aan gevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden.
(212) Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de klagers aan dat de streefwinst van 15 %, zoals voor gesteld in de voorlopige fase, moet worden gehandhaafd. De argumenten van de klagers hebben echter geen be trekking op de doelstelling waarvoor de streefwinst moet worden vastgesteld, namelijk de winst die werd ver wezenlijkt door de bedrijfstak van de Unie bij afwezig heid van invoer met dumping. Dit argument wordt der halve afgewezen.
den.
(213)
aangezien
geen andere opmerkingen over de schade
(206) Tussen 2004 en 2006 nam het verbruik drastisch toe van 2 tot 5 miljoen ton, terwijl het verbruik in de be oordelingsperiode slechts licht steeg en de bezettings graad, die tussen 2004 en 2006 90 % bedroeg, in het OT uitkwam op 55 %.
(207) Derhalve acht de Commissie het gepast om rekening te houden met de hierboven beschreven marktontwikkelin gen en de streefwinst dienovereenkomstig te corrigeren om de winstmarge te verkrijgen die de bedrijfstak van de
marge werden ontvangen, wordt de in de overwegingen 176 en 177 van de voorlopige verordening beschreven methode bevestigd.
2. Definitieve maatregelen
(214) Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oor zakelijk verband en het belang van de Unie, en overeen komstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op het betrokken product. Deze maatregelen moeten over eenstemmen met de dumpingmarge of met de schade marge, indien deze lager is.
(215) De antidumpingrechten zijn vastgesteld door de schademarges en de dumpingmarges met elkaar te vergelijken. Derhalve zijn de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
Land | Onderneming | Dumpingmarge | Schademarge | antidumpingrecht |
argentinië | aceitera General Xxxxxx Sa, General Xxxxx za, Rosario; Bunge argentina Sa, Buenos aires | 41,9 % | 22,0 % | 22,0 % (216,64 EUR) |
Xxxxx Xxxxxxx Commodities Sa, Buenos ai res | 46,7 % | 24,9 % | 24,9 % (239,35 EUR) | |
Molinos Río de la Plata Sa, Buenos aires; Oleaginosa Moreno Hermanos S.a.F.I.C.I. y a., Bahia Blanca; Vicentin S.a.I.C., avellaneda | 49,2 % | 25,7 % | 25,7 % (245,67 EUR) | |
andere medewerkende ondernemingen | 46,8 % | 24,6 % | 24,6 % (237,05 EUR) | |
alle andere ondernemingen | 49,2 % | 25,7 % | 25,7 % (245,67 EUR) | |
Indonesië | PT. Xxxxxxxxx Xxxxxxx, Jakarta | 8,8 % | 19,7 % | 8,8 % (76,94 EUR) |
PT. Musim Mas, Medan | 18,3 % | 16,9 % | 16,9 % (151,32 EUR) | |
PT Pelita agung agrindustri, Medan | 16,8 % | 20,5 % | 16,8 % (145,14 EUR) | |
PT Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan; PT Xxxxxx Xxxxxx Indonesia, Medan | 23,3 % | 20,0 % | 20,0 % (174,91 EUR) | |
andere medewerkende ondernemingen | 20,1 % | 18,9 % | 18,9 % (166,95 EUR) | |
alle andere ondernemingen | 23,3 % | 20,5 % | 20,5 % (178,85 EUR) |
(216)
aangezien
het antidumpingrecht echter van toepassing
niet nog eens een aanmerkelijke toename vertoont, maar
zal zijn op zowel mengsels die biodiesel omvatten (in verhouding tot hun gewichtsaandeel biodiesel) als op zui vere biodiesel, is het voor de correcte uitvoering van het recht door de douaneautoriteiten van de lidstaten juister en passender om het recht als een vast bedrag in EUR per ton netto uit te drukken, en dit op de ingevoerde zuivere biodiesel of op het aandeel biodiesel in het gemengde product toe te passen.
(217) In overweging 183 van de voorlopige verordening werd vermeld dat de invoer van biodiesel uit de betrokken landen was onderworpen aan registratie, zodat de rechten indien nodig tot 90 dagen vóór de datum van instelling van de voorlopige maatregelen konden worden geïnd.
(218) De inning van rechten op geregistreerde producten is alleen mogelijk indien aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening is voldaan. Uit een con trole van de invoerstatistieken voor de invoer die na de registratie heeft plaatsgevonden, komt naar voren dat de invoer vóór de instelling van de voorlopige maatregelen
juist significant is gedaald. Derhalve is niet aan de voor waarden voldaan en zullen geen rechten op de geregis treerde invoer worden geïnd.
(219) De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn geba seerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weer spiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek ver melde juridische entiteiten is vervaardigd. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde betrokken produc ten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemin gen, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden; op die pro ducten is het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt, van toepassing.
(220) Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor be paalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bij voorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaat schappijen) dienen aan de Commissie te worden ge richt (1), onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onder neming op het gebied van productie, binnenlandse ver koop en uitvoer. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.
(225) Voorts werden aanzienlijke risico’s van kruiscompensatie vastgesteld met betrekking tot deze Indonesische expor teurs en hun klanten, aangezien andere producten naast biodiesel ook naar de Unie worden geëxporteerd, en als gevolg van de in deze bedrijfstak gebruikelijke praktijk om biodiesel, CPO of andere producten tussen onder nemingen onderling te lenen en te ruilen.
(226) De bovengenoemde factoren hebben dus tot gevolg dat de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en monitoring van de verbintenissen uiterst omslachtig, zo niet onmogelijk zou zijn. Om de hierboven vermelde redenen kunnen de aangeboden verbintenissen niet worden aanvaard.
(221)
alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijk ste feiten en overwegingen op grond waarvan de Com missie wilde aanbevelen een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voor lopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te in nen (mededeling van de definitieve bevindingen). alle partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de definitieve mededeling opmerkingen maken.
4. Definitieve inning van de voorlopige rechten
(227) Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende aan dat in het voorlopige stadium enkele administratieve fouten in de berekening van de dumpingmarges waren gemaakt en dat de dumpingmar ges zonder deze fouten minimaal zouden zijn geweest. als gevolg hiervan verzocht die belanghebbende erom
(222) Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.
3. Verbintenissen
(223) Twee Indonesische producenten-exporteurs boden over eenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening ver gelijkbare prijsverbintenissen aan. Wegens de aanmerke lijke prijsverschillen voor de grondstoffen wordt het pro duct evenwel niet geschikt geacht voor een vaste prijs verbintenis. In dit verband stelden beide ondernemingen voor om de minimuminvoerprijzen (MIP’s) regelmatig te indexeren aan de hand van de prijsschommelingen van ruwe palmolie (CPO) door een coëfficiënt op de kosten van deze grondstof toe te passen.
(224) Naar aanleiding van het aanbod van de twee producen ten-exporteurs wordt opgemerkt dat, voor de vaststelling van een zinvolle geïndexeerde MIP, rekening moet wor den gehouden met het grote aantal aanvullende parame ters die een belangrijke rol spelen en dat de volatiliteit van de markt voor biodiesel aantonen. Deze markt is sterk volatiel en de handel in biodiesel wordt beïnvloed door verschillende andere factoren, zoals de complexiteit van het biodieselhandelsstelsel, het prijsverschil tussen gasolie en biodiesel, de volatiliteit en evolutie van de markten voor plantaardige oliën en de onderlinge afhan kelijkheid van de verschillende soorten plantaardige oliën en de ontwikkeling van de USD ten opzichte van de EUR. Vanwege deze factoren zou alleen en zeer com plexe, meervoudige indexering op dagbasis geschikt zijn. De aangeboden eenvoudige indexering alleen op basis van CPO-prijzen per maand wordt daarom niet geschikt geacht en zal niet het gewenste resultaat opleveren.
(1) Europese Commissie, Directoraat-generaal Xxxxxx, Directoraat H, 0000 Xxxxxxx, XXXXXX.
dat geen voorlopige antidumpingrechten zouden worden geïnd. Dit argument moet van de hand worden gewezen omdat het definitieve antidumpingrecht duidelijk hoger ligt dan het voorlopige recht.
(228) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd be rokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige anti dumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te wor den geïnd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkyles ters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of in mengsels, momenteel in gedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-codes 1516 20 98 21, 1516 20 98 29 en 1516 20 98 30), ex 1518 00 91 (Taric-codes 1518 00 91 21, 1518 00 91 29 en 1518 00 91 30), ex 1518 00 95 (Taric-code 1518 00 95 10), ex 1518 00 99 (Taric-codes 1518 00 99 21, 1518 00 99 29 en 1518 00 99 30), ex 2710 19 43 (Taric-codes 2710 19 43 21, 2710 19 43 29 en 2710 19 43 30), ex 2710 19 46 (Taric-codes 2710 19 46 21, 2710 19 46 29 en 2710 19 46 30), ex 2710 19 47 (Taric-codes 2710 19 47 21, 2710 19 47 29 en 2710 19 47 30), 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97 (Taric- codes 3824 90 97 01, 3824 90 97 03 en 3824 90 97 04), 3826 00 10 en ex 3826 00 90 (Taric-codes 3826 00 90 11, 3826 00 90 19 en 3826 00 90 30), van oorsprong uit argen tinië en Indonesië.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven, door de hieronder vermelde onder nemingen vervaardigde product is als volgt:
Land | Onderneming | antidumping recht (EUR per ton nettoge wicht) | aanvullende Taric- code |
argentinië | aceitera General Deheza Sa, General Xxxxxx, Xxxxxxx; Bunge argentina Sa, Buenos aires | 216,64 EUR | B782 |
Xxxxx Xxxxxxx Commodities Sa, Buenos aires | 239,35 EUR | X000 | |
Xxxxxxx Xxx xx xx Xxxxx Xx, Xxxxxx aires; Oleaginosa Moreno Hermanos S.a.F.I.C.I. y a., Bahia Blanca; Vicentin S.a.I.C., avellaneda | 245,67 EUR | B784 | |
andere medewerkende ondernemingen: Cargill S.a.C.I., Buenos aires; Xxxxxx Xxx Xx, Xxxxxx xxxxx; Xxxxxx Xx, Xxxxxxx | 237,05 EUR | B785 | |
alle andere ondernemingen | 245,67 EUR | B999 | |
Indonesië | PT Ciliandra Perkasa, Jakarta | 76,94 EUR | B786 |
PT Musim Mas, Medan | 151,32 EUR | B787 | |
PT Pelita agung agrindustri, Medan | 145,14 EUR | B788 | |
PT Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan; PT Xxxxxx Xxxxxx Indonesia, Medan | 174,91 EUR | B789 | |
andere medewerkende ondernemingen: PT Cermerlang Energi Perkasa, Jakarta | 166,95 EUR | B790 | |
alle andere ondernemingen | 178,85 EUR | B999 |
3. Het antidumpingrecht op mengsels is van toepassing naar rato van het aandeel, in gewichtspercenten, van de totale hoe veelheid door synthese en/of hydrobehandeling verkregen mo noalkylesters van vetzuren en paraffinische gasoliën van niet- fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselgehalte).
4. Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (1), wordt het op basis van bovenstaande bedragen berekende antidumpingrecht met het zelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.
5. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake dou anerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Verordening (EU) nr. 490/2013 van de Commissie zijn ingesteld op biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië, worden definitief geïnd.
Artikel 3
Wanneer een nieuwe producent-exporteur in argentinië of In donesië voldoende bewijsmateriaal aanlevert aan de Commissie om aan te tonen dat:
— hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in het onder zoektijdvak (1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,
— hij niet verbonden is met een exporteur of producent in argentinië of Indonesië voor wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen gelden, en
— hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele ver plichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,
kan artikel 1, lid 2, worden gewijzigd door de nieuwe produ cent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende onder nemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waar voor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht voor het betrok ken land geldt.
(1) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Ver ordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Raad De voorzitter
L. XXXXXXXXXXX
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1195/2013 VAN DE COMMISSIE
van 22 november 2013
tot goedkeuring van de werkzame stof natriumzilverthiosulfaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Comissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Par lement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrek king van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Xxxxxxxx ning (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaar den betreft, van toepassing op werkzame stoffen waar voor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld over eenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor natri umzilverthiosulfaat, waarnaar in Beschikking 2003/850/EG van de Commissie (3) wordt verwezen als zilverthiosulfaat, is bij die beschikking aan de voorwaar den van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.
(2) Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Nederland op 27 januari 2003 van Enhold bv een aanvraag ontvangen om de werkzame stof natriumzilverthiosulfaat in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Beschikking 2003/850/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richt lijn 91/414/EEG te voldoen.
(3) Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de ge zondheid van mens en dier en het milieueffect overeen komstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voor gestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 4 juli 2005 een ontwerpbeoordelingsverslag in gediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verorde
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
ning (EU) nr. 188/2011 (4) is de aanvrager op 1 februari 2012 om aanvullende informatie verzocht. In november 2012 heeft Nederland de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van een bijgewerkt ont werpbeoordelingsverslag.
(4) Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSa) on derzocht. De EFSa heeft haar conclusie over de risico beoordeling van de werkzame stof natriumzilverthiosul faat als bestrijdingsmiddel (5) op 1 maart 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSa zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 3 oktober 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor natriumzilver thiosulfaat.
(5) Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die natriumzilverthiosulfaat bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet natriumzilverthiosulfaat worden goedge keurd.
(6) Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.
(7) Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verorde ning (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten krijgen na de goed keuring zes maanden tijd om de toelatingen van gewas beschermingsmiddelen die natriumzilverthiosulfaat bevat ten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naar gelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het
op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Beschikking 2003/850/EG van de Commissie van 4 december 2003 houdende principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op eventuele opneming van BaS 670H en zilverthiosulfaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbescher mingsmiddelen, volledig zijn (PB L 322 van 9.12.2003, blz. 28).
(4) Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoor deling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennis geving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).
(5) EFSa Journal 2013; 11(3):3136. Online beschikbaar op: www.efsa. xxxxxx.xx
termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bij lage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepas sing volgens de uniforme beginselen.
(8) Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (1) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan op leveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten dus worden verduide lijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de hou der van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de hou ders van toelatingen ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen echter geen nieuwe verplichtingen op.
(9) Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverorde ning (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) dienover eenkomstig worden gewijzigd.
(10) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van de werkzame stof
De werkzame stof natriumzilverthiosulfaat, zoals gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vast gestelde voorwaarden.
Artikel 2
Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
1. Zo nodig moeten de lidstaten overeenkomstig Verorde ning (EG) nr. 1107/2009 bestaande toelatingen voor gewasbe schermingsmiddelen die natriumzilverthiosulfaat als werkzame stof bevatten, uiterlijk 31 oktober 2014 wijzigen of intrekken.
(1) Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedge keurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voor waarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uit zondering van de voorwaarden in deel B van de kolom betref fende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat volgens de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verorde ning (EG) nr. 1107/2009 aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn voldoet.
2. In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de kolom over de specifieke bepalin gen van bijlage I bij deze verordening, volgens de uniforme beginselen, zoals bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toe gelaten gewasbeschermingsmiddel dat natriumzilverthiosulfaat bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werk zame stoffen die alle uiterlijk 30 april 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbe schermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:
a) als natriumzilverthiosulfaat de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiter lijk 31 oktober 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of
b) als het gewasbeschermingsmiddel naast natriumzilverthiosul faat nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating zo nodig uiterlijk 31 oktober 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrek king is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stof fen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.
Artikel 3
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 4
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers | IUPaC-benaming | Zuiverheid (1) | Datum van goedkeuring | Geldigheidsduur | Specifieke bepalingen |
Natriumzilver-thiosulfaat CaS-nr.: niet toegewezen CIPaC-nr.: 762 | Niet van toepassing. | ≥ 10,0 g ag/kg uitgedrukt als zilver (ag) | 1 mei 2014 | 30 april 2024 | DEEL a Mag alleen binnenshuis voor niet-eetbare gewassen worden gebruikt. DEEL B Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over natriumzilverthiosulfaat (met name de aanhangsels I en II) dat op 3 oktober 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan: a) de bescherming van gebruikers en werknemers; b) de beperking van het eventuele vrijkomen van zilverionen bij de verwij dering van gebruikte oplossingen; c) het risico voor op het land levende gewervelde dieren en ongewervelde dieren in de bodem als gevolg van het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen om vatten. |
L 315/30
26.11.2013
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.11.2013
BIJLAGE II
NL
In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Num- mer | Benaming, identificatienummers | IUPaC-benaming | Zuiverheid (*) | Datum van goedkeuring | Geldigheidsduur | Specifieke bepalingen |
„63 | Natriumzilver-thiosulfaat CaS-nr.: niet toegewezen CIPaC-nr.: 762 | Niet van toepas sing. | ≥ 10,0 g ag/kg uitgedrukt als zilver (ag) | 1 mei 2014 | 30 april 2024 | DEEL a Mag alleen binnenshuis voor niet-eetbare gewassen worden gebruikt. DEEL B Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over natriumzilverthiosulfaat (met name de aanhangsels I en II) dat op 3 oktober 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan: a) de bescherming van gebruikers en werknemers; b) de beperking van het eventuele vrijkomen van zilverionen bij de verwijdering van gebruikte oplossingen; c) het risico voor op het land levende gewervelde dieren en ongewervelde dieren in de bodem als gevolg van het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.” |
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/31
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1196/2013 VAN DE COMMISSIE
van 22 november 2013
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Stakliškės (BGA)]
DE EUROPESE COMMISSIE,
(2)
aangezien
bij de Commissie geen bezwaren zijn in
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Par lement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteits regelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verorde ning (EU) nr. 1151/2012 is de door Litouwen ingediende aanvraag tot registratie van de benaming "Stakliškės" be kendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).
gediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming worden in geschreven in het register van beschermde oorsprongs benamingen en beschermde geografische aanduidingen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbena mingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Xxxxxx XXXXXX
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 166 van 12.6.2013, blz. 8.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten (specerijen, enz.)
LITOUWEN
Stakliškės (BGa)
VERORDENING (EU) Nr. 1197/2013 VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Par lement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cos metische producten (1), en met name artikel 31, lid 1,
Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor con sumentenveiligheid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Naar aanleiding van de publicatie van de wetenschappe lijke studie „Use of permanent hair dyes and bladder cancer risk” in 2001 concludeerde het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumen ten bestemde niet-voedingsproducten, dat nadien door het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproduc ten (WCC) werd vervangen bij Besluit 2004/210/EG van de Commissie van 3 maart 2004 tot instelling van we tenschappelijke comités op het gebied van de consumen tenveiligheid, de volksgezondheid en het milieu (2), dat de mogelijke risico's van het gebruik van haarkleurmiddelen tot bezorgdheid stemmen. Het WCC adviseerde de Com missie om verdere maatregelen te treffen om het gebruik van haarkleurstoffen te reguleren.
(2) Voorts beval het WCC een algemene veiligheidsbeoor delingsstrategie voor haarkleurstoffen aan, met voor schriften voor het testen van in haarkleurmiddelen ge bruikte stoffen op hun mogelijke genotoxiciteit of mutageniteit.
(3) Naar aanleiding van de adviezen die het WCC heeft uit gebracht, is de Commissie met de lidstaten en de belang hebbende partijen een algemene strategie overeengeko men voor de regulering van stoffen die in haarkleurmid delen worden gebruikt, die inhoudt dat de industrie dos siers met bijgewerkte wetenschappelijke gegevens over de veiligheid van haarkleurstoffen voor een risicobeoor deling aan het WCC moet voorleggen.
(4) Het WCC, later vervangen door het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) bij Besluit 2008/721/EG van de Commissie van 5 augustus 2008 tot instelling van een adviesstructuur van wetenschappe lijke comités en deskundigen op het gebied van con sumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu en tot intrekking van Besluit 2004/210/EG (3), heeft de vei ligheid beoordeeld van afzonderlijke stoffen waarvoor door de industrie bijgewerkte dossiers waren ingediend.
(1) PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.
(2) PB L 66 van 4.3.2004, blz. 45.
(3) PB L 241 van 10.9.2008, blz. 21.
(5) Wat betreft de evaluatie van de mogelijke gezondheids risico's voor de consument als gevolg van reactieproduc ten die tijdens het haarkleuringsproces door oxidatieve haarkleurstoffen worden gevormd, heeft het WCC op grond van de tot dusverre beschikbare gegevens in zijn advies van 21 september 2010 geen aanleiding tot grote bezorgdheid gezien ten aanzien van de genotoxiciteit en carcinogeniteit van de momenteel in de Unie gebruikte haarkleurmiddelen en hun reactieproducten.
(6) Om de veiligheid van haarkleurmiddelen voor de volks gezondheid te waarborgen is het wenselijk de maximum concentraties van 21 beoordeelde haarkleurmiddelen te beperken en deze op te nemen in bijlage III bij Verorde ning (EG) nr. 1223/2009, rekening houdend met de de finitieve adviezen van het WCCV over de veiligheid ervan.
(7) Naar aanleiding van de beoordeling van het WCCV van de stof Toluene-2,5-Diamine, opgenomen in vermelding 9a van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, is het wenselijk dat de maximaal toelaatbare concentraties in het cosmetische eindproduct worden gewijzigd.
(8) De definitie van een haarproduct in Verordening (EG) nr. 1223/2009 sluit de toepassing op wimpers uit. Deze uitsluiting werd ingegeven door het feit dat de omvang van het risico anders is wanneer cosmetische producten toegepast worden op respectievelijk het hoofdhaar en de wimpers. Het was derhalve noodzakelijk om de toepas sing van haarkleurmiddelen op wimpers aan een speci fieke veiligheidsbeoordeling te onderwerpen.
(9) In zijn advies van 12 oktober 2012 inzake haarkleur stoffen en waterstofperoxide die in producten om de wimpers te kleuren worden gebruikt, concludeerde het WCCV dat de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 opgenomen en voor gebruik in haarkleur middelen veilig bevonden oxidatieve haarkleurstoffen p- Phenylenediamine, Resorcinol, 6-Methoxy-2-Methylami no-3-aminopyridine HCl, m-aminophenol, 2-Methyl-5- Hydroxyethyl aminophenol, 4-amino-2-Hydroxytoluene, 2,4-Diaminophenoxyethanol HCl, 4-amino-m-Cresol, 2- amino-4-Hydroxyethylaminoanisole en 2,6-Diaminopyri dine beroepsmatig veilig gebruikt kunnen worden in pro ducten die bestemd zijn voor het kleuren van de wim pers. Het WCCV concludeerde tevens dat een hoeveelheid waterstofperoxide tot 2 %, zoals vermeld bij referentie nummer 12 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, veilig kan worden geacht voor consumenten wanneer dit op de wimpers wordt toegepast.
(10) Op basis van de wetenschappelijke beoordeling van deze stoffen moet het gebruik ervan worden toegestaan in producten die bestemd zijn voor het kleuren van de wimpers in dezelfde concentraties als in haarkleurmidde len. Om echter elk risico te voorkomen dat verbonden is aan het zelf toepassen door de consument van producten die bestemd zijn voor het kleuren van de wimpers, mo gen zij alleen voor professioneel gebruik worden toe gestaan. Om professionele gebruikers in staat te stellen de consumenten te informeren over de mogelijke scha delijke gevolgen van het kleuren van de wimpers en het risico op huidsensibilisatie voor die producten te verklei nen, moeten er passende waarschuwingen op de etiketten worden vermeld.
(11) Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet derhalve dien overeenkomstig worden gewijzigd.
(12) Om een onderbreking van het handelsverkeer als gevolg van de overgang van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake cosmetische producten (1) naar Verordening (EG) nr. 1223/2009 te vermijden, moet deze verordening op dezelfde datum van toepassing wor den als Verordening (EG) nr. 1223/2009.
(13) Er moet voorzien worden in een voldoende lange over gangsperiode om er voor te zorgen dat de marktdeel nemers zich conformeren aan de nieuwe waarschuwin gen voor producten die bestemd zijn voor het kleuren van de wimpers.
(14) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 11 juli 2013.
De volgende bepalingen in de bijlage zijn evenwel van toepas sing met ingang van 1 juli 2014:
a) de bepalingen in kolom i van punt 1 en van de punten 3 tot en met 9 met betrekking tot het gebruik van stoffen in voor het kleuren van de wimpers bestemde producten;
b) de punten 2 en 10.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
L 315/36
BIJLAGE
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt als volgt gewijzigd:
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
1) De volgende vermelding 8b wordt ingevoegd:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„8b | p-Fenyleendiamine en zouten daarvan | p-Phenylenediamine; p-Phenylenediamine HCl; p-Phenylenediamine Sulphate | 106-50-3 / 624-18-0 / 00000-00-0 | 000-000-0 / 000-000-0 / 000-000-0 | Voor het kleuren van de wimpers bestemde producten | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 2 %, be rekend als vrije base alleen voor professioneel ge bruik | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. De wimpers dienen niet te worden ge kleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na een haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmiddellijk uitspoelen. Bevat fenyleendiaminen. Geschikte handschoenen dragen.” ” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/37
2) Vermelding 9a wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„9a | 1,4-Benzeendia mine, 2-methyl- 2,5-Diaminotolu eensulfaat | Toluene-2,5-Diamine Toluene-2,5-Diamine sulfate (1) | 95-70-5 615-50-9 | 000-000-0 000-000-0 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | a) algemeen gebruik b) Professioneel gebruik Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar aangebrachte maximumcon centratie niet meer bedragen dan 2 % (berekend als vrije base) of 3,6 % (berekend als sulfaat) | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bevat fenyleendiaminen (tolueen diaminen). Niet gebruiken voor het kleuren van wimpers of wenkbrauwen.” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bevat fenyleendiaminen (tolueen diaminen). Geschikte handschoenen dragen.” ” |
NL
L 315/38
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
3) Vermelding 12 wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„12 | Waterstofperoxide en andere verbin dingen of meng sels waaruit wa terstofperoxide vrijkomt, zoals ureum-waterstof peroxide en zink peroxide | Hydrogen peroxide | 7722-84-1 | 000-000-0 | a) Haarproducten b) Huidproducten c) Nagelverstevigers d) Mondproducten, met inbegrip van mondspoelmid delen, tandpasta en tandbleekmid delen | a) 12 % H2O2 (40 volu medelen), aanwezig of vrijkomend b) 4 % H2O2, aanwezig of vrijkomend c) 2 % H2O2, aanwezig of vrijkomend d) ≤ 0,1 % H2O2, aan wezig of vrijkomend | Voor a) en f): Geschikte handschoenen dragen Voor a), b), c) en e): Bevat waterstofperoxide. Contact met de ogen vermijden. Bij contact met de ogen onmiddellijk uitspoelen. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
e) Tandbleekmidde len f) Wimperproduc ten | e) tussen 0,1 % en 6 % H2O2, aanwezig of vrijkomend f) 2 % H2O2, aanwezig of vrijkomend | e) alleen te verkopen aan beoefenaren der tand heelkunde. Voor elke gebruikscyclus, eerste gebruik door be oefenaren der tandheel kunde zoals omschreven in Richtlijn 2005/36/EG (5) of onder hun rechtstreeks toezicht als een gelijkwaardig vei ligheidsniveau gewaar borgd is. Vervolgens al leen ter beschikking van de consument te stellen voor de rest van de ge bruikscyclus Niet gebruiken bij per sonen jonger dan 18 jaar f) alleen voor professioneel gebruik | e) Concentratie van H2O2, aanwezig of vrijkomend, uitgedrukt als per centage. Niet gebruiken bij personen jonger dan 18 jaar. alleen te verkopen aan beoefenaren der tandheelkunde. Voor elke ge bruikscyclus, het eerste gebruik uitsluitend door beoefenaren der tandheelkunde of onder hun recht streeks toezicht als een gelijkwaar dig veiligheidsniveau gewaarborgd is. Vervolgens alleen ter beschik king van de consument te stellen voor de rest van de gebruikscy clus." f) Te vermelden op het etiket: „alleen voor professioneel gebruik. Contact met de ogen vermijden. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen. Bevat waterstofperoxide.” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
(5) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.”
L 315/39
4) Vermelding 22 wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„22 | 1,3-Benzeendiol | Resorcinol | 108-46-3 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar of de wimpers aan gebrachte maximumconcen tratie niet meer bedragen dan 1,25 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) alleen voor professioneel gebruik | Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bevat resorcinol. Na het aanbrengen het haar goed uitspoelen. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen. Niet gebruiken voor het kleuren van wimpers of wenkbrauwen.” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Bevat resorcinol. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. |
NL
L 315/40
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
c) Haarlotions en shampoo | c) 0,5 % | Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” c) Bevat resorcinol.” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/41
5) Vermelding 203 wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„203 | 6-Methoxy-N2- methyl-2,3-pyridi nediaminehydro chloride en -di hydrochloride (17) | 6-Methoxy-2-Methyla mino-3-aminopyri dine HCl | 00000-00-0 / 00000-00-0 | – / 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en c): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 0,68 %, berekend als vrije base (1,0 % als dihydrochloride). | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len c) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) 0,68 % als vrije base (1,0 % als dihydro chloride) | Voor a), b) en c): — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia — Maximaal gehalte aan ni trosamine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten c) alleen voor professioneel gebruik | Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Kan een allergische reactie veroor zaken c) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
NL
L 315/42
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/43
6) Vermelding 217 wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„217 | m-aminofenol en zouten daarvan | m-aminophenol m-aminophenol HCI m-aminophenol sul fate | 591-27-5 / 51-81-0 / 00000-00-0 /00000-00-0 | 000-000-0 / 000-000-0 / 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 1,2 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) alleen voor professioneel gebruik | Kleur uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, |
NL
L 315/44
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
— in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/45
7) Vermelding 229 wordt vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„229 | 5-[(2-Hydroxy ethyl)amino]-o- cresol | 2-Methyl-5-Hydroxy ethyl aminophenol | 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 1,5 % — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia — Maximaal gehalte aan ni trosamine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten b) alleen voor professioneel gebruik | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
L 315/46
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
8) De vermeldingen 241 en 242 worden vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„241 | 5-amino-o-cresol | 4-amino-2-Hydroxy toluene | 2835-95-2 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 1,5 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) alleen voor professioneel gebruik | Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/47
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
— eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” | ||||||||
242 | 2,4-Diaminofe noxyethanol en het hydrochloride en sulfaat daarvan | 2,4-Diaminophenoxy ethanol HCl 2,4-Diaminophenoxy ethanolsulfate | 00000-00-0/ 00000-00-0 / 00000-00-0 | – / 000-000-0 / 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 2,0 % (als hydrochloride) b) alleen voor professioneel gebruik | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
NL
L 315/48
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/49
9) De vermeldingen 244 en 245 worden vervangen door:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„244 | 4-amino-m-cresol | 4-amino-m-Cresol | 2835-99-6 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 1,5 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) alleen voor professioneel gebruik | Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, |
NL
L 315/50
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
— eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” | ||||||||
245 | 2-[(3-amino-4- methoxyfenyl)ami no]ethanol en het sulfaat daarvan | 2-amino-4-Hydroxy ethylaminoanisole 2-amino-4-Hydroxy ethylaminoanisole sul fate | 00000-00-0 / 00000-00-0 | 000-000-0 / 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar of de wimpers aangebrachte maximumconcentratie niet meer bedragen dan 1,5 % (als sulfaat) — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia — Maximaal gehalte aan ni trosamine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten b) alleen voor professioneel gebruik | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/51
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
L 315/52
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
10) De volgende vermeldingen 265 tot en met 285 worden toegevoegd:
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„265 | 1,4-Diaminoantra chinon | Disperse Violet 1 | 128-95-0 | 000-000-0 | Haarkleurstof in niet- oxidatieve haarkleur middelen | 0,5 % | Verontreiniging van Disperse Violet 1 voor haarkleurmid delen met Disperse Red 15 moet minder zijn dan 1 % (m/m) | |
266 | Ethanol, 2-[(4- amino-2-nitrofe nyl)amino]- | HC Red No 3 | 2871-01-4 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 0,45 % | Voor a): Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 3,0 % | Voor a) en b): — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia — Maximaal gehalte aan ni trosamine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten | Voor a) en b): „Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Kleur uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | |||||
267 | [7-Hydroxy-8-[(2- methoxyfe nyl)azo]-2-naf tyl]trimethylam moniumchloride | Basic Red 76 | 00000-00-0 | 000-000-0 | Haarkleurstof in niet- oxidatieve haarkleur middelen | 2,0 % | ||
268 | 2-[[4-(Dimethyla mino)fenyl]azo]- 1,3-dimethyl-1H- imidazoliumchlo ride | Basic Red 51 | 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 0,5 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/53
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 1,0 % | Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
269 | Fenol, 0-xxxxx-0- xxxxx-, xxxxxxxxxx ride | 2-amino-5-Ethylphe nol HCl | 149861-22-3 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar aangebrachte maxi mumconcentratie niet meer bedragen dan 1,0 % | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, |
NL
L 315/54
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
— u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||||
270 | Fluoresceïne, 2',4',5',7'-tetra broom-4,5,6,7-te trachloor-, dinatri umzout (CI 45410) | acid Red 92 | 18472-87-2 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 0,4 % | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 2,0 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” |
271 | Mengsel van 1), 2) en 3) in disper geermiddel (ligno sulfaat): 1) 9,10-antrace endion, 1,4- bis[(2-hy droxy ethyl)amino] | Disperse Blue 377 is een mengsel van drie kleurstoffen: 1) 1,4-bis[(2-hy droxyethyl)ami no]antra-9,10-chi non | 1) 4471-41- 4 | 1) 224-743- 7 | Haarkleurstof in niet- oxidatieve haarkleur middelen | 2,0 % |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/55
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
2) 9,10-antrace endion, 1-[(2- hydroxy ethyl)amino]- 4-[(3-hy droxypro pyl)amino]- 3) 9,10-antrace endion, 1,4- bis[(3-hy droxypro pyl)amino- | 2) 1-[(2-hydroxy ethyl)amino]-4- [(3-hydroxypro pyl)amino]antra- 9,10-chinon 3) 1,4-bis[(3-hy droxypropyl)ami no]antra-9,10-chi non | 2) 67674- 26-4 3) 67701- 36-4 | 2) 266-865- 3 3) 266-954- 7 | |||||
272 | 4-aminofenol | p-aminophenol | 123-30-8 | 000-000-0 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar aangebrachte maxi mumconcentratie niet meer bedragen dan 0,9 % | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | |
273 | 4,5-Diamino-l-(2- hydroxyethyl)-1H- pyrazoolsulfaat (1:1) | 1-Hydroxyethyl-4,5- Diamino Pyrazole Sul fate | 155601-30-2 | 000-000-0 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar aangebrachte maxi mumconcentratie niet meer bedragen dan 3,0 % | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
NL
L 315/56
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
„Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Kleur uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||||
274 | Chinolinium, 4- formyl-1-methyl-, zout met 4-me thylbenzeensul fonzuur (1:1) | 4-Formyl-1-Methylqui nolinium-p-Toluene sulfonate | 223398-02-5 | 000-000-0 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar aangebrachte maxi mumconcentratie niet meer bedragen dan 2,5 % | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/57
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
— u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||||
275 | Pyridinium, 1-me thyl-4-[(methylfe nylhydrazono)me thyl]-, methylsul faat | Basic Yellow 87 | 68259-00-7 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 1,0 % | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 1,0 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” |
276 | 2-[(4-aminofe nyl)azo]-1,3-di methyl-1H-imida zoliumchloride | Basic Orange 31 | 97404-02-9 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
NL
L 315/58
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 1,0 % | centratie niet meer be dragen dan 0,5 % | „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Kleur uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | |||||
277 | 2,6-Pyridinedia mine, 3-(3-pyridi nylazo)- | 2,6-Diamino-3-((Pyri dine-3-yl)azo)Pyridine | 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 0,25 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/59
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 0,25 % | Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
278 | 4-[(4-amino-3- methylfenyl)(4- imino-3-methyl- 2,5-cyclohexadie en-1-ylideen)me thyl]-2-methylfe nylaminemono hydrochloride (CI 42520) | Basic Violet 2 | 3248-91-7 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 1,0 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, |
NL
L 315/60
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 0,5 % | — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
279 | 2,3-Diamino-6,7- dihydro-1H,5H- pyrazolo[1,2-a]py razool-1-on- di methaansulfonaat | 2,3-Diaminodihydro pyrazolopyrazolone Dimethosulfonate | 857035-95-1 | 000-000-0 | Haarkleurstof in oxi datieve haarkleurmid delen | Na menging onder oxiderende omstandigheden mag de op het haar aangebrachte maxi mumconcentratie niet meer bedragen dan 2,0 % | Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ernstige allergische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor ge bruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een verhoogd risico op een allergische reactie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrri teerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haar kleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | |
280 | 2-amino-4,6-dini trofenol en 2- amino-4,6-dinitro fenol, natrium zout | Picramic acid en So dium Picramate | 96-91-3 831-52-7 | 000-000-0 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 0,6 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/61
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 0,6 % | „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
281 | 1-Methylamino-2- nitro-5-(2,3-di hydroxypropy loxy)benzeen | 2-Nitro-5-Glyceryl Methylaniline | 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 0,8 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. |
NL
L 315/62
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 1,0 % | Voor a) en b): — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia — Maximaal gehalte aan ni trosamine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten | Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | |||||
282 | 1-Propaanamini um, 3-[[9,10-di hydro-4-(methyla mino)-9,10-dioxo- 1-antracenyl]ami no]-N,N-dimethyl- N-propyl-, bromi de | HC Blue 16 | 502453-61-4 | 000-000-0 | Haarkleurstof in niet- oxidatieve haarkleur middelen | 3,0 % | — Niet gebruiken samen met nitroserende agentia— Maximaal gehalte aan nitro samine: 50 μg/kg — Bewaren in nitrietvrije recipiënten | |
283 | 0-xxxxx-0- xxxxxx-0-xxxxxxxxx nol 0-xxxxx-0- xxxxxx-0-xxxxxxxxx nol, hydrochloride | 0-xxxxx-0-Xxxxxx-x- Xxxxxx 0-xxxxx-0-Xxxxxx-x- Xxxxxx HCl | 00000-00-0 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 1,0 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/63
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 0,5 % | Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
284 | Fenol, 2,2'-methy leenbis[4-amino-, dihydrochloride | 2,2'-Methylenebis-4- aminophenol HCl | 00000-00-0 00000-00-0 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | a) Na menging onder oxi derende omstandigheden mag de op het haar aan gebrachte maximumcon centratie niet meer be dragen dan 1,0 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. |
NL
L 315/64
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Haarkleurstof in niet-oxidatieve haarkleurmidde len | b) 1,0 % | Kleur uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” | ||||||
285 | Pyridine-2,6-diyl diamine | 2,6-Diaminopyridine | 141-86-6 | 000-000-0 | a) Haarkleurstof in oxidatieve haar kleurmiddelen | Voor a) en b): Na menging onder oxiderende omstandig heden mag de op het haar aangebrachte maximumcon centratie niet meer bedragen dan 0,15 % | a) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „Haarkleurstoffen kunnen ern stige allergische reacties veroor zaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. Xxxxx uw haar niet als: — u last heeft van uitslag in het gezicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — u eerder een reactie na een haarkleuring heeft gehad, |
NL
26.11.2013
Publicatieblad van de Europese Unie
L 315/65
a | b | c | d | e | f | g | h | i |
b) Voor het kleuren van de wimpers bestemde pro ducten | b) alleen voor professioneel gebruik | — u in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna” ” b) Te vermelden op het etiket: De mengverhouding „alleen voor professioneel gebruik. Dit product kan ernstige aller gische reacties veroorzaken. Volg de instructies. Dit product is niet bestemd voor gebruik bij personen jonger dan 16 jaar. Tijdelijke tatoeages met „zwarte henna” kunnen leiden tot een ver hoogd risico op een allergische re actie. De wimpers dienen niet te worden gekleurd wanneer de consument: — last heeft van uitslag in het ge zicht of van een gevoelige, geïrriteerde of beschadigde hoofdhuid, — eerder een reactie na haarkleu ring of wimperkleuring heeft gehad, — in het verleden een reactie heeft gehad na een tijdelijke tatoeage met „zwarte henna”. Bij contact met de ogen onmid dellijk uitspoelen.” ” |
NL
L 315/66
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
VERORDENING (EU) Nr. 1198/2013 VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 330/2013 tot onderwerping van die invoer aan registratie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name de artikelen 14 en 24,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité, Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) Op 27 september 2012 ontving de Europese Commissie („de Commissie”) een klacht overeenkomstig artikel 10 van de basisverordening over schade veroorzakende sub sidiëring van de productie van biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië; deze klacht was ingediend door de European Biodiesel Board („de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van biodiesel in de Unie vertegenwoordigen.
(2) Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over subsidiëring van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.
(3) Op 10 november 2012 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antisubsidie procedure tegen de invoer in de Unie van biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië aangekondigd (2).
(4) De Commissie heeft de klager, andere haar bekende pro ducenten in de Unie, haar bekende producenten-expor teurs in argentinië en Indonesië, haar bekende impor teurs, leveranciers, distributeurs, gebruikers en verenigin gen die in dezen betrokken zijn, alsmede de autoriteiten van argentinië en Indonesië officieel in kennis gesteld van de inleiding van de procedure. Belanghebbenden werd verzocht binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.
(6) Op 10 april 2013 onderwierp de Commissie de invoer van biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië bij Verordening (EU) nr. 330/2013 van de Commissie (3) aan registratie.
2. INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE
(7) Per brief van 7 oktober 2013 aan de Commissie heeft de klager zijn klacht formeel ingetrokken.
(8) Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverorde ning kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.
(9) Bij het onderzoek is uit niets gebleken dat beëindiging van de procedure in strijd met het belang van de Unie zou zijn. Derhalve was de Commissie van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd. De belangheb benden zijn hiervan op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De Commis sie heeft geen opmerkingen ontvangen die tot de con clusie zouden leiden dat beëindiging van de procedure niet in het belang van de Unie zou zijn.
(10) De Commissie is dan ook tot de conclusie gekomen dat de antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië moet worden beëindigd,
(11) Daarom moet de registratie van de invoer van biodiesel van oorsprong uit argentinië en Indonesië, die krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 330/2013 is ingesteld, worden beëindigd en moet die verordening worden in getrokken,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De antisubsidieprocedure betreffende de invoer van door syn these en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oor sprong, in zuivere vorm of in mengsels, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91,
ex 1518 00 95, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46,
(5)
alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.
ex 2710 19 47, 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17,
ex 3824 90 97, 3826 00 10 en ex 3826 00 90, van oorsprong uit argentinië en uit Indonesië, wordt beëindigd.
(1) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.
(2) PB C 342 van 10.11.2012, blz. 12. (3) PB L 102 van 11.4.2013, blz. 13.
Artikel 2
De douane wordt opgedragen de krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 330/2013 ingestelde regis tratie van de invoer te beëindigen.
Artikel 3
Verordening (EU) nr. 330/2013 wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1199/2013 VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
tot goedkeuring van de werkzame stof chlorantraniliprole overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr.
540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Par lement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrek king van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Xxxxxxxx ning (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaar den betreft, van toepassing op werkzame stoffen waar voor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld over eenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor chlo rantraniliprole is bij Beschikking 2007/560/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vol daan.
(2) Ierland heeft op 2 februari 2007 overeenkomstig arti kel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van DuPont de Nemours een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof chlorantraniliprole in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2007/560/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in begin sel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gege vens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.
(3) Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de ge zondheid van mens en dier en het milieueffect overeen komstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voor gestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
heeft op 17 februari 2010 een ontwerpbeoordelingsver slag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (4) is de aanvrager op 11 juli 2011 om aanvullende informatie verzocht. In december 2011 heeft Ierland de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag.
(4) Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSa) on derzocht. De EFSa heeft haar conclusie over de risico beoordeling van de werkzame stof chlorantraniliprole (5) als bestrijdingsmiddel op 14 maart 2013 aan de Com missie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSa zijn door de lidstaten en de Com missie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 3 oktober 2013 afgerond in de vorm van het evaluatie verslag van de Commissie voor chlorantraniliprole.
(5) Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die chlorantraniliprole bevatten, in het algemeen zullen vol doen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commis sie. Daarom moet chlorantraniliprole worden goedge keurd.
(6) Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met ar tikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en tech nische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voor waarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden ge vraagd.
(7) Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het
op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Beschikking 2007/560/EG van de Commissie van 2 augustus 2007 houdende de principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van chlorantraniliprole, heptamaloxyglucan, spirotetramat en Helicoverpa armigera kernpolyedervirus in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (PB L 213 van 15.8.2007, blz. 29).
(4) Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoor deling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennis geving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).
(5) EFSa Journal 2013; 11(4):3143. Online beschikbaar op: www.efsa. xxxxxx.xx
(8) Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verorde ning (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die chlorantraniliprole bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wij zigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die ter mijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het vol ledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmid del en elke beoogde toepassing volgens de uniforme be ginselen.
(9) Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (1) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan op leveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten dus worden verduide lijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de hou der van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de hou ders van toelatingen ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen echter geen nieuwe verplichtingen op.
(10) Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverorde ning (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) dienover eenkomstig worden gewijzigd.
(11) De in de onderhavige verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Per manent Comité voor de voedselketen en de diergezond heid,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van de werkzame stof
De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof chlorantraniliprole wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voor waarden.
(1) Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richt lijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedge keurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
Artikel 2
Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
1. De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, indien nodig, bestaande toelatingen voor gewasbe schermingsmiddelen die chlorantraniliprole als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 31 oktober 2014 wijzigen of intrekken.
Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voor waarden van bijlage I bij de onderhavige verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom over de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat volgens de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de voorschriften van bijlage II bij die richt lijn voldoet.
2. In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bij lage I bij de onderhavige verordening, overeenkomstig de uni forme beginselen als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verorde ning (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat chlorantraniliprole be vat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 30 april 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbe schermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:
a) als chlorantraniliprole de enige werkzame stof in het gewas beschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 oktober 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of
b) als het gewasbeschermingsmiddel naast chlorantraniliprole nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 oktober 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.
Artikel 3
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 4
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
NL
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers | IUPaC-benaming | Zuiverheid (1) | Datum van goedkeuring | Geldigheidsduur | Specifieke bepalingen |
Chlorantraniliprole CaS-nr. 500008-45-7 XXXxX-xx. 000 | 0-xxxxx-0’-xxxxxx-0- (3-chloor-2-pyridyl)- 2’-methyl-6’-(methyl carbamoyl) pyrazool- 5-carboxanilide | ≥ 950 g/kg De volgende relevante onzuiverheden mogen in het technische ma teriaal een bepaalde drempelwaarde niet overschrijden: | 1 mei 2014 | 30 april 2024 | Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over chlorantraniliprole, en met name met de aanhangsels I en II daarvan, dat op 3 oktober 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de dier gezondheid is goedgekeurd. Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan het risico voor waterorganismen en bodemmacro-organismen. |
acetonitril: ≤ 3 g/kg | De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. | ||||
3-picoline: ≤ 3 g/kg | De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft: | ||||
methaansulfonzuur: ≤ 2 g/kg | 1. het risico voor het grondwater van de werkzame stof en de metabolieten IN-EQW78 (2-[3-broom-1-(3-chloorpyridine-2-yl)-1H-pyrazool-5-yl]-6-chloor-3,8-dimethylchina zoline-4(3H)-on), IN-ECD73 (2,6-dichloor-4-methyl-11H-pyrido[2,1-b]chinazoline-11- on), IN-F6L99 (3-broom-N-methyl-1H-pyrazool-5-carboxamide), IN-GaZ70 (2-[3- broom-1-(3-chloorpyridine-2-yl)-1H-pyrazool-5-yl]-6-chloor-8-methylchinazoline- 4(1H)-on) en IN-F9N04 (3-broom-N-(2-carbamoyl-4-chloor-6-methylfenyl)-1-(3- chloorpyridine-2-yl)-1H-pyrazool-5-carboxamide); | ||||
2. het risico voor waterorganismen van de fotolysemetabolieten IN-LBa22 (2-{[(4Z)-2- broom-4H-pyrazool[1,5-d]pyrido[3,2-b][1,4]oxazine-4-ylideen] amino}-5-chloor-N,3- dimethylbenzamide), IN-LBa23 (2-[3-broom-1-(3-hydroxypyridine-2-yl)-1H-pyrazool- 5-yl]-6-chloor-3,8-dimethylchinazoline-4(3H)-on) en IN-LBa24 (2-(3-broom-1H-pyra zool-5-yl)-6-chloor-3,8-dimethylchinazoline-4(3H)-on). | |||||
De aanvrager moet die informatie uiterlijk op 30 april 2016 bij de Commissie, de lid staten en de EFSa indienen. |
L 315/72
Publicatieblad van de Europese Unie
26.11.2013
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.11.2013
BIJLAGE II
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Nummer | Benaming, identificatienummers | IUPaC-benaming | Zuiverheid (*) | Datum van goedkeuring | Geldigheidsduur | Specifieke bepalingen |
„62 | Chlorantraniliprole CaS-nr. 500008-45-7 XXXxX-xx. 000 | 0-xxxxx-0’-chloor-1-(3-chloor- 2-pyridyl)-2’-methyl-6’-(methyl carbamoyl) pyrazool-5-carboxa nilide | ≥ 950 g/kg De volgende relevante on zuiverheden mogen in het technische materiaal een bepaalde drempelwaarde niet overschrijden: | 1 mei 2014 | 30 april 2024 | Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet reke ning worden gehouden met de conclusies van het evaluatiever slag over chlorantraniliprole, en met name met de aanhangsels I en II daarvan, dat op 3 oktober 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedge keurd. |
acetonitril: ≤ 3 g/kg 3-picoline: ≤ 3 g/kg | Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aan dacht schenken aan het risico voor waterorganismen en bodem macro-organismen. | |||||
methaansulfonzuur: ≤ 2 g/kg | De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten. | |||||
De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft: | ||||||
1. het risico voor het grondwater van de werkzame stof en de metabolieten IN-EQW78 (2-[3-broom-1-(3-chloorpyridine-2- yl)-1H-pyrazool-5-yl]-6-chloor-3,8-dimethylchinazoline- 4(3H)-on), IN-ECD73 (2,6-dichloor-4-methyl-11H-pyrido[2,1- b]chinazoline-11-on), IN-F6L99 (3-broom-N-methyl-1H-pyra zool-5-carboxamide), IN-GaZ70 (2-[3-broom-1-(3-chloorpy ridine-2-yl)-1H-pyrazool-5-yl]-6-chloor-8-methylchinazoline- 4(1H)-on) en IN-F9N04 (3-broom-N-(2-carbamoyl-4-chloor- 6-methylfenyl)-1-(3-chloorpyridine-2-yl)-1H-pyrazool-5-car boxamide); | ||||||
2. het risico voor waterorganismen van de fotolysemetabolieten IN-LBa22 (2-{[(4Z)-2-broom-4H-pyrazool[1,5-d]pyrido[3,2- b][1,4]oxazine-4-ylideen] amino}-5-chloor-N,3-dimethylben zamide), IN-LBa23 (2-[3-broom-1-(3-hydroxypyridine-2-yl)- 1H-pyrazool-5-yl]-6-chloor-3,8-dimethylchinazoline-4(3H)- on) en IN-LBa24 (2-(3-broom-1H-pyrazool-5-yl)-6-chloor- 3,8-dimethylchinazoline-4(3H)-on). | ||||||
De aanvrager moet die informatie uiterlijk op 30 april 2016 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSa indienen.” |
L 315/73
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1200/2013 VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Cozza di Scardovari (BOB)]
DE EUROPESE COMMISSIE,
(2)
aangezien
bij de Commissie geen bezwaren zijn in
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Par lement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteits regelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verorde ning (EU) nr. 1151/2012 is de door Italië ingediende aanvraag tot registratie van de benaming "Cozza di Scar dovari" bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Euro pese Unie (2).
gediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming "Cozza di Scar dovari" worden ingeschreven in het register van be schermde oorsprongsbenamingen en beschermde geogra fische aanduidingen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbena mingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Xxxxxx XXXXXX
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 170 van 15.6.2013, blz. 51.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.7. Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren
ITaLIË
Cozza di Scardovari (BOB)
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1201/2013 VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Com missie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handels besprekingen van de Uruguayronde, de criteria vast gesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de
producten en de perioden die in bijlage XVI, deel a, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.
(2) De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsver ordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekend making ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vast gesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekend making ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 november 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Xxxxx XXXXx
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg)
GN-code | Code derde landen (1) | Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 0707 00 05 0709 93 10 0805 20 10 0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 0805 50 10 0808 10 80 0808 30 90 | aL Ma XX XX XX xX XX XX Xx XX XX Xx XX Xx ZZ PK SZ TR UY Za ZZ TR ZZ Ba MK US Za ZZ TR ZZ | 50,7 43,6 36,9 65,0 49,1 41,5 87,8 64,7 139,9 106,8 123,4 80,5 76,1 87,1 81,2 59,4 56,2 75,4 56,2 192,9 88,0 71,6 71,6 54,0 41,5 130,4 162,0 97,0 123,6 123,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code
„ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 14 oktober 2013
inzake een financiële bijdrage van de Unie aan het visserijcontroleprogramma van Kroatië voor 2013
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 6606) (Slechts de tekst in de Kroatische taal is authentiek) (2013/673/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name artikel 21,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 1 juli 2013 is Kroatië lid geworden van de Europese Unie.
(2) Kroatië heeft overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 861/2006 een visserijcontroleprogramma voor 2013 bij de Commissie ingediend, samen met de aan- vraag voor een financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven die voor de uitvoering van de in dat programma vervatte projecten moeten worden gedaan.
(6) Op grond van het voorgaande en gezien de begrotings- beperkingen is geen gevolg gegeven aan in het kader van de programma’s gedane verzoeken om EU-financiering voor niet-prioritaire acties zoals de installatie van auto- matische identificatiesystemen (aIS) aan boord van vis- sersvaartuigen en opleidingsprojecten die geen verband houden met in de controleregelingen van de lidstaten aan te brengen verbeteringen, aangezien deze acties niet op de hierboven omschreven prioritaire gebieden gericht zijn.
(7) Met betrekking tot traceerbaarheidsprojecten dient te worden gegarandeerd dat zij op basis van internationaal erkende normen worden ontwikkeld, zoals vereist op grond van artikel 67, lid 8, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (3).
(8) De aanvraag van Kroatië voor EU-financiering is getoetst aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 391/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr.
(3)
activiteiten die zijn opgenomen in artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006, kunnen in aan- merking komen voor financiering door de Unie.
861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen (4).
(4) Voor de financiële bijdrage van de Unie moeten een maximumbedrag en een steunpercentage worden bepaald binnen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen, en moeten de voorwaar- den voor toekenning van die bijdrage worden vastgesteld.
(5) Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 861/2006 werd Kroatië verzocht een programma in te dienen voor de financiering op de door de Commissie in haar brief van 25 januari 2013 vastgestelde prioritaire gebieden, namelijk projecten voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (2) inzake controle, meting van het motorvermogen en tra- ceerbaarheid van visserijproducten. De eisen waaraan marktdeelnemers en/of lidstaten die investeren in traceer- baarheidsprojecten moeten voldoen, zijn door de Com- missie vastgesteld in haar brief van 14 mei 2012.
(9) Om investeringen in door de Commissie vastgestelde prioritaire acties te stimuleren en rekening te houden met de negatieve gevolgen van de financiële crisis voor de begroting van de lidstaten, moet voor de voor dit financieringsbesluit geselecteerde uitgaven op de boven- bedoelde prioritaire gebieden een hoog medefinancie- ringspercentage worden vastgesteld binnen de in arti- kel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 vastgestelde grenzen.
(10) Om voor de bijdrage in aanmerking te komen, moet automatische plaatsbepalingsapparatuur voldoen aan de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.
(1) PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(3) PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.
(4) PB L 97 van 12.4.2007, blz. 30.
(11) Om voor de bijdrage in aanmerking te komen, moet elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van vissersvaartuigen voldoen aan de voorschriften van Verordening (EU) nr. 404/2011.
(12) De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeen- stemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij dit besluit wordt voor 2013 een financiële bijdrage van de Unie toegekend voor de door Kroatië gedane uitgaven in ver- band met de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) geldende toezicht- en controleregeling, als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006.
Artikel 2
Afsluiting van nog betaalbaar te stellen verplichtingen
alle betalingen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, wor- den door Kroatië uiterlijk op 30 juni 2017 gedaan. Betalingen die na die datum worden gedaan, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De begrotingskredieten die betrekking hebben op dit besluit, worden uiterlijk op 31 december 2018 geannu- leerd.
Artikel 3
Nieuwe technologieën en IT-netwerken
1. Met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde grenzen mag met betrekking tot de in die bijlage opgenomen projecten een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de totstandbrenging van nieuwe tech- nologieën en IT-netwerken die ervoor moeten zorgen dat de verzameling en het beheer van gegevens op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten, alsook van de verificatie van het motorvermogen, efficiënt en veilig verlopen.
2. Met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde grenzen mag voor het in die bijlage bedoelde project HR/13/05, met betrekking tot meet- en weeginstrumenten, een financiële bij- drage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend.
Artikel 4
Automatische plaatsbepalingsapparatuur
1. Met inachtneming van de in bijlage II vastgestelde grenzen mag met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven wor- den toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van
van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) op afstand kunnen volgen.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 2 500 EUR per vaartuig.
3. Om voor de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage in aan- merking te komen, moet de automatische plaatsbepalingsappa- ratuur voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie (1) vastgestelde eisen.
Artikel 5
Elektronische registratie- en meldsystemen
Met inachtneming van de in bijlage III vastgestelde grenzen mag met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten een financiële bijdrage worden toegekend van 90 % van de subsi- diabele uitgaven voor de ontwikkeling, aanschaf en installatie van en de technische bijstand voor de onderdelen die nodig zijn voor elektronische registratie- en meldsystemen (ERS) die ervoor moeten zorgen dat de gegevensuitwisseling op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten effi- ciënt en veilig verloopt.
Artikel 6
Elektronische registratie- en meldapparatuur
1. Met inachtneming van de in bijlage IV vastgestelde gren- zen mag met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van elektronische registratie- en meldappara- tuur waarmee vissersvaartuigen gegevens over visserijactiviteiten elektronisch kunnen registreren en aan een visserijcontrolecen- trum kunnen melden.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 3 000 EUR per vaartuig.
3. Om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet ERS-apparatuur voldoen aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen.
Artikel 7
Totale maximale EU-bijdrage voor Kroatië
De geplande uitgaven, het subsidiabele deel daarvan en de maxi- male EU-bijdrage voor Kroatië zijn als volgt:
(EUR)
Lidstaat | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
Kroatië | 817 000 | 618 000 | 522 600 |
Totaal | 817 000 | 618 000 | 522 600 |
vissersvaartuigen van automatische plaatsbepalingsapparatuur
waarmee visserijcontrolecentra de vissersvaartuigen met behulp
(1) PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.
Artikel 8
Geadresseerde
Dit besluit is gericht tot de Republiek Kroatië.
Gedaan te Brussel, 14 oktober 2013.
Voor de Commissie
Xxxxx XxXxXxXX
Lid van de Commissie
BIJLAGE I
NIEUWE TECHNOLOGIEËN EN IT-NETWERKEN
(EUR)
Projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
HR/13/05 HR/13/07 | 84 000 100 000 | 84 000 100 000 | 42 000 90 000 |
Totaal | 184 000 | 184 000 | 132 000 |
BIJLAGE II
AUTOMATISCHE PLAATSBEPALINGSAPPARATUUR
(EUR)
Projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontrolepro- gramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
HR/13/01 | 192 000 | 192 000 | 172 800 |
HR/13/02 | 192 000 | 0 | 0 |
Totaal | 000 000 | 000 000 | 172 800 |
BIJLAGE III
ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDSYSTEMEN
(EUR)
Projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
HR/13/04 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
Totaal | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
BIJLAGE IV
ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDAPPARATUUR
(EUR)
Projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontrolepro- gramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
HR/13/03 | 192 000 | 192 000 | 172 800 |
Totaal | 192 000 | 192 000 | 172 800 |
BIJLAGE V
OPLEIDINGS- EN UITWISSELINGSPROGRAMMA’S
(EUR)
Projectcode | Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma’s | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale EU-bijdrage |
HR/13/06 | 7 000 | 0 | 0 |
Totaal | 7 000 | 0 | 0 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 25 november 2013
inzake richtsnoeren met betrekking tot bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten
(Voor de EER relevante tekst)
(2013/674/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Par- lement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cos- metische producten (1), en met name artikel 10, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het is van groot belang dat op de markt van de Unie verkrijgbare cosmetische producten veilig zijn voor de volksgezondheid bij gebruik onder normale en redelijker- wijs te verwachten omstandigheden. Derhalve vereist Ver- ordening (EG) nr. 1223/2009 dat cosmetische producten een veiligheidsbeoordeling ondergaan om vast te stellen of zij onder dergelijke omstandigheden veilig zijn.
(2) De partij die op grond van Verordening (EG) nr. 1223/2009 als verantwoordelijke persoon is aangewezen, moet zorgen dat er voor elk in de Unie op de markt gebracht cosmetisch product een veiligheidsrapport wordt opgesteld, op grond van de relevante informatie en in overeenstemming met de vereisten in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009.
(3) De verordening vereist dat de Commissie passende richt- snoeren opstelt, zodat alle ondernemingen en met name kleine en middelgrote ondernemingen, de vereisten in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 beter kun- nen begrijpen.
(4) Dit besluit bevat richtsnoeren met betrekking tot bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009. De richtsnoeren
zijn opgesteld in samenwerking met de relevante belanghebbenden, waaronder vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf.
(5) De richtsnoeren dienen ter ondersteuning van verant- woordelijke personen bij het voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Zij zijn echter niet bedoeld ter vervanging van de kennis en ervaring van de bevoegde veiligheids- beoordelaar zoals vereist op grond van artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1223/2009. De veiligheids- beoordelaar is de enige die de productveiligheidsbeoor- deling van cosmetische producten zoals beschreven in deel B van bijlage I mag uitvoeren.
(6) De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeen- stemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
De richtsnoeren waarmee ondernemingen in staat worden ge- steld om te voldoen aan de vereisten in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreffende cosmetische producten zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 25 november 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.
BIJLAGE
RICHTSNOEREN MET BETREKKING TOT BIJLAGE I BIJ VERORDENING (EG) Nr. 1223/2009 INZAKE HET PRODUCTVEILIGHEIDSRAPPORT VOOR COSMETISCHE PRODUCTEN
1. INLEIDING
artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 vereist dat er voorafgaand aan het op de markt brengen van een cosmetisch product een productinformatiedossier wordt samengesteld. Het productinformatiedossier moet wanneer nodig worden geactualiseerd en ter beschikking worden gehouden van de bevoegde instanties, in elektronische of andere vorm, op het adres van de verantwoordelijke persoon dat op het etiket is vermeld. Deze terbeschikking- stelling is bedoeld voor markttoezichtdoeleinden en het dossier moet gedurende tien jaar na het op de markt brengen van de laatste partij van het betreffende product worden bewaard.
Vanuit veiligheidsoogpunt is het in artikel 10, lid 1, bedoelde productveiligheidsrapport het belangrijkste onderdeel van het productinformatiedossier. De andere onderdelen zijn een duidelijke beschrijving van het cosmetische product, een beschrijving van de productiemethode en een verklaring over de naleving van de goede productie- praktijken, bewijzen van de werking waarop het cosmetische product aanspraak maakt en gegevens over dier- proeven (1).
Indien de verantwoordelijke persoon die het productveiligheidsrapport opstelt niet de fabrikant van het product is, moet die persoon kunnen beschikken over alle technische en wetenschappelijke vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van betrouwbare veiligheidsinformatie met betrekking tot het cosmetische product en voor een passende veiligheidsbeoordeling. Hiermee moet worden aangetoond dat het product waarvoor men verantwoor- delijk is, veilig is, in overeenstemming met artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1223/2009. Daarom moeten er mogelijk behalve de veiligheidsbeoordelaar ook de fabrikant, grondstoffenleveranciers en andere technische experts worden betrokken bij de beoordeling.
In ieder geval moet de verantwoordelijke persoon garanderen dat het beoogde gebruik van het cosmetische product en de voorziene systemische blootstelling aan de afzonderlijke ingrediënten in een uiteindelijke formule in aanmerking zijn genomen bij de veiligheidsbeoordeling, dat er een geschikte, op bewijskracht steunende benadering wordt gebruikt bij de veiligheidsbeoordeling voor het beoordelen van gegevens uit alle bestaande bronnen, en dat het productveiligheidsrapport wordt bijgehouden met betrekking tot aanvullende relevante in- formatie die na het op de markt brengen van het product wordt gegenereerd (2).
De veiligheidsbeoordeling van het cosmetische product zoals beschreven in deel B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, moet door een bevoegde veiligheidsbeoordelaar worden uitgevoerd. De verantwoordelijke persoon en de veiligheidsbeoordelaar moeten er in nauwe samenwerking voor zorgen dat de veiligheid van het product op de juiste wijze wordt beoordeeld en gedocumenteerd, en dat de beoordeling blijft bijgewerkt. De verantwoordelijke persoon en de veiligheidsbeoordelaar moeten alle nodige informatie verzamelen die vereist is in deel a van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009.
Het productveiligheidsrapport moet transparant, goed beargumenteerd en begrijpelijk worden opgesteld.
Het productveiligheidsrapport wordt op basis van ruime expertise opgesteld en bestaat uit verschillende delen. De in deel a vereiste informatie kan in verschillende databases opgeslagen zijn. Het rapport moet minimaal de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 genoemde informatie bevatten. De rubrieken moeten hetzelfde of vergelijkbaar zijn, zodat de bevoegde instanties het rapport eenvoudig kunnen raadplegen. Het kan echter vol- doende zijn om onder iedere rubriek een duidelijke verwijzing op te nemen naar een document dat de informatie bevat en dat snel elektronisch of op papier beschikbaar is.
2. BIJLaGE I BIJ VERORDENING (EG) Nr. 1223/2009 — PRODUCTVEILIGHEIDSRaPPORT VOOR COSMETISCHE PRODUCTEN
In overeenstemming met bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet het productveiligheidsrapport mini maal de informatie bevatten onder de rubrieken van deel a en B.
Het doel van deel a is om alle benodigde gegevens voor de productveiligheidsbeoordeling te verzamelen. Deel B bevat de argumentatie voor de conclusies met betrekking tot de veiligheid van het product, op grond van de gegevens.
(1) artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1223/2009.
(2) artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1223/2009.
De structuur en inhoud van het veiligheidsrapport moeten afgestemd zijn op de vereisten in bijlage I bij Ver- ordening (EG) nr. 1223/2009. Indien het rapport echter niet direct de vereiste informatie bevat, moet het verwijzen naar een andere, eenvoudig beschikbare bron.
De verantwoordelijke persoon moet er zorg voor dragen dat het productveiligheidsrapport actueel blijft met betrekking tot aanvullende relevante informatie, die bekend wordt nadat het product op de markt is gebracht (1).
3. DEEL a — PRODUCTVEILIGHEIDSINFORMaTIE
Deel A van het productveiligheidsrapport is bedoeld om de benodigde gegevens te verzamelen waarmee wordt aangetoond dat het product veilig is. Met deze informatie moet de veiligheidsbeoordelaar op basis van de geïdentificeerde gevaren duidelijk de risico’s kunnen identificeren en kwantificeren die een bepaald cosmetisch product kan betekenen voor de menselijke gezondheid. Er kan bijvoorbeeld gevaar ontstaan door de grondstoffen, het productieproces, de verpakking, de gebruiksomstandigheden, de microbiologi sche specificaties, de gebruikte hoeveelheden, het toxicologisch profiel van de stoffen enz.
Aangezien deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 vereist dat minimaal de gegevens onder de rubrieken worden verstrekt, moet iedere afwijking van de vereisten van deel A van een recht vaardiging worden voorzien.
Deel a van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 bevat een lijst van de gegevens die minimaal beschikbaar moeten zijn voor de veiligheidsbeoordelaar, zodat deze de veiligheidsbeoordeling kan uitvoeren.
Naast de minimaal vereiste gegevens in deel a van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 kan de veiligheids- beoordelaar indien relevant aanvullende gegevens gebruiken. Het is echter ook mogelijk dat de veiligheidsbeoor- delaar of de verantwoordelijke persoon concludeert dat, afhankelijk van het soort product, een aantal vereiste gegevens niet relevant of noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de productveiligheid (bijvoorbeeld de resul- taten van een houdbaarheidstest). In dat geval moet het ontbreken van specifieke gegevens duidelijk gemotiveerd worden in deel a. De rechtvaardiging moet worden herhaald en bevestigd door de veiligheidsbeoordelaar in de argumentatie in deel B. De verantwoordelijke persoon moet de aanwezigheid van de vereiste gegevens of de rechtvaardiging voor het ontbreken ervan controleren.
De in deel a gevraagde gegevens kunnen afkomstig zijn uit elke betrouwbare bron. Het kan bijvoorbeeld gaan om gegevens van leveranciers, wetenschappelijke literatuur, ervaring met vergelijkbare of andere productcategorieën, resultaten van onderzoek naar het product zelf of naar de bestanddelen ervan, beschikbare gegevens over ver- gelijkbare formuleringen of computermodellen. Uit het veiligheidsrapport moet blijken in welke mate de gegevens relevant zijn voor het betreffende product.
De richtsnoeren van de wetenschappelijke comités van de EU op het gebied van risicobeoordeling (2) en de aanbevelingen van bevoegde nationale autoriteiten of professionele organisaties kunnen verdere ondersteuning bieden.
3.1. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van het cosmetische product
Het doel van deze rubriek van het productveiligheidsrapport is om de exacte kwantitatieve en kwalita tieve samenstelling van het eindproduct te verschaffen, met de grondstoffen als vertrekpunt. Grondstoffen zijn stoffen of mengsels die gebruikt worden bij de productie van het cosmetische product. Van iedere stof moet de beoogde functie worden aangegeven.
De volledige productsamenstelling moet worden aangegeven, met de naam en identiteit (kwalitatief) van iedere grondstof (waaronder waar mogelijk de chemische benaming, INCI, CaS, Einecs/Elincs) en de hoeveelheid van iedere grondstof met het gewichtspercentage (kwantitatief). Het is niet toegestaan om een bereik te vermelden, tenzij dit gerechtvaardigd kan worden (bv. viscositeits- of pH-regelaars). Indien het onvermijdelijk is om een bepaald bereik aan te geven voor de concentratie, moeten de toxicologische overwegingen en berekeningen zijn gebaseerd op de hoogste aangegeven concentratie. Ook kan het nuttig zijn om de leverancier(s) van de grond- stoffen te vermelden.
(1) artikel 10, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1223/2009.
(2) The SCCS’s Notes of Guidance for the Testing of Cosmetic Ingredients and their Safety Evaluation, 8th Revision, SCCS/1501/12, en daaropvolgende actualisaties.
alle stoffen in de samenstelling van commerciële mengsels die als grondstoffen worden geleverd (waaronder direct toegevoegde conserveermiddelen, antioxidanten, chelaatvormers, buffers, oplosmiddelen, andere additieven enz.) moeten in de formule van het eindproduct worden aangegeven en gekwantificeerd. Dit is eveneens van toepassing op alle stoffen die indirect aan het product worden toegevoegd, zoals conserveermiddelen die gebruikt worden voor het conserveren van grondstoffen. Van iedere stof moet de beoogde functie worden aangegeven.
Wanneer er chemisch goed gedefinieerde stoffen aanwezig zijn, moeten daarvan zowel de hoeveelheid en mole- cuulformule als de analytische specificaties worden gegeven (zuiverheidsgraad, identificatie van belangrijke onzui- verheden, gebruikte criteria en testmethoden).
Indien er complexe ingrediënten aanwezig zijn, moet de aard en hoeveelheid daarvan worden aangegeven samen met een heldere definitie van het mengsel en de gebruikte materialen. Hiermee kunnen de stoffen worden geïdentificeerd met betrekking tot de samenstelling en effecten (productie- en zuiveringsprocessen waaronder fysische, chemische, enzymatische, biotechnologische en microbiologische stappen). De zuiverheidscriteria en test- methoden moeten eveneens worden verschaft. Complexe ingrediënten zijn bijvoorbeeld ingrediënten van minerale, botanische, dierlijke of biotechnologische oorsprong. De reikwijdte van de gevraagde informatie met betrekking tot complexe ingrediënten, afhankelijk van de aard en oorsprong, is expliciet aangegeven in de richtsnoeren (Note of Guidance) van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV oftewel SCCS: Scientific Com- mittee for Consumer Safety) (1).
Bovengenoemde richtsnoeren zijn eveneens van toepassing bij aanwezigheid van een mengsel van chemisch goed gedefinieerde stoffen en complexe ingrediënten.
Indien een geur- (of smaak-)bestanddeel wordt geformuleerd met een mengsel van geur- (of smaak-)ingrediënten en functionele componenten met geur-, reukversterkende, lichaamsgeur-corrigerende of mengeigenschappen en wordt toegevoegd aan een cosmetisch product met het doel om een geur (of smaak) te verlenen of een ongewenste geur te maskeren, moet de omschrijving de naam en het codenummer bevatten en eveneens de identiteit van de leverancier. aan de verantwoordelijke persoon en de veiligheidsbeoordelaar moet kwalitatieve en kwantitatieve informatie worden verstrekt over gereguleerde stoffen in het geur- (of smaak-)bestanddeel, naast informatie die relevant is voor een veiligheidsbeoordeling. Deze informatie moet in het veiligheidsrapport worden opgenomen.
3.2. Fysische/chemische eigenschappen en stabiliteit van het cosmetische product
Het doel van deze rubriek van het productveiligheidsrapport is het beschrijven van de relevante fysische en chemische eigenschappen van de gebruikte stof of het gebruikte mengsel, en van het cosmetische product zelf. Deze eigenschappen zijn van groot belang voor een adequate veiligheidsbeoordeling, aange zien deze de veiligheid van een cosmetisch product kunnen beïnvloeden. Fysische en chemische eigen schappen kunnen bijvoorbeeld in combinatie met andere informatie de veiligheidsbeoordelaar helpen vaststellen welke toxicologische parameters moeten worden gecontroleerd.
Daarnaast vormen de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen of mengsels en de eindpro ducten het benchmark in vergelijking waarmee de producten en de grondstoffen als kwalitatief acceptabel kunnen worden beschouwd (2).
Deze rubriek in het productveiligheidsrapport vergt eveneens een beoordeling van de stabiliteit van het cosmetische product onder redelijkerwijs te verwachten opslagomstandigheden. Het doel is om te bepalen of de veiligheid en kwaliteit van het cosmetische product wordt beïnvloed door de stabiliteit en om met behulp van deze informatie de minimale houdbaarheid en de houdbaarheid na opening (period-after- opening, PAO) te bepalen.
3.2.1. Fysische/chemische eigenschappen van stoffen of mengsels
Deze beschrijving moet de meest relevante fysische en chemische eigenschappen bevatten van iedere stof die en ieder mengsel dat het product bevat. Bijvoorbeeld: chemische identificatie, verschijningsvorm, molecuulmassa, oplosbaarheid, verdelingscoëfficiënt, zuiverheid van de stof, andere parameters die relevant zijn voor de karakte- risering van bepaalde stoffen en mengsels en, voor polymeren, de gemiddelde molecuulmassa en het bereik daarvan.
(1) SCCS Notes of Guidance, punt 3-6.2, blz. 35-36.
(2) Dit punt is relevant in de context van goede productiepraktijken en wordt expliciet behandeld in de betreffende norm EN ISO 22716:2007. Meer in het bijzonder gaat het om de vereisten voor de vrijgave van grondstoffen en het eindproduct.
Waar relevant moet eveneens de deeltjesgrootteverdelingskromme worden opgenomen in de fysische en chemische eigenschappen. Dit geldt met name voor nanomaterialen.
Cosmeticafabrikanten moeten ervoor zorgen dat hun leveranciers de eigenschappen van de grondstoffen correct documenteren. Van iedere grondstof die daadwerkelijk in het product wordt gebruikt, moeten de eigenschappen bekend zijn. afhankelijk van de functie kunnen er aanvullende specificaties nodig zijn. Bijvoorbeeld: voor uv- absorberende stoffen moet het absorptiespectrum worden verschaft.
Voor iedere beschrijving van fysische en chemische eigenschappen en specificaties (voor iedere stof en ieder mengsel dat deel uitmaakt van het product) moeten de referentiemethoden in het veiligheidsrapport zijn vermeld.
3.2.2. Fysische/chemische eigenschappen van het cosmetische eindproduct
Deze beschrijving bevat de eigenschappen van het eindproduct. Iedere specificatie moet binnen de relevante grenzen worden aangegeven, bijvoorbeeld een pH-waarde tussen 5,5 en 6,5.
Voor iedere beschrijving van fysische en chemische eigenschappen en specificaties van het eindproduct moeten de referentiemethoden in het productveiligheidsrapport worden vermeld.
3.2.3. Stabiliteit van het cosmetische product
aangezien wordt vereist dat de stabiliteit van het cosmetische product moet worden beoordeeld onder redelijker- wijs te verwachten opslagcondities, moet de informatie over deze condities in de gehele leveringsketen worden doorgeven indien de stabiliteit hiervan afhankelijk is. Ook moet deze informatie op het productetiket worden aangegeven indien relevant voor de eindgebruiker.
Er moet een beschrijving worden gegeven van de gebruikte methode voor het vaststellen van de minimale houdbaarheidsduur van het product. Specifieke voorzorgsmaatregelen voor de bewaring moeten worden vermeld.
alle beschikbare gegevens ter rechtvaardiging van de aangegeven minimale houdbaarheid moeten in het veilig- heidsrapport worden aangegeven. De beschrijving van de specifiek voor de stabiliteitsstudie uitgevoerde tests en de resultaten daarvan moeten worden opgenomen in het productveiligheidsrapport, om de samenhang van de stabi- liteitsstudie te kunnen vaststellen en de relevantie te kunnen controleren van de minimale houdbaarheidsdatum die voor het product is gekozen. Daarnaast moeten de volgende gegevens worden verstrekt:
1. bewijs dat de samenstelling van het product dat gebruikt is voor de stabiliteitstests overeenkomt met het daadwerkelijk op de markt gebrachte product;
2. de resultaten van de werkzaamheidsstudie met betrekking tot de houdbaarheid (challenge test), indien van toepassing (1);
3. indien van toepassing de houdbaarheidstermijn na openen (period-after-opening, PaO) (2) en de rechtvaardiging daarvan.
Het WCCV heeft aanbevolen dat er relevante stabiliteitstests moeten worden uitgevoerd, afhankelijk van het soort cosmetisch product en het beoogde gebruik. Om te zorgen dat er geen stabiliteitsproblemen worden veroorzaakt door het type omhulling en verpakking, worden de fysieke stabiliteitstests momenteel uitgevoerd met inerte omhullingen en die voor beoogd gebruik in de handel (3).
(1) Zie punt 3.3 betreffende microbiologische kwaliteit.
(2) Zie „Practical implementation of article 6(1)(c) of the Cosmetics Directive (76/768/EEC): LaBELLING OF PRODUCT DURaBILITY:
(3) SCCS Notes of Guidance, punt 4-3.3, blz. 74.
3.3. Microbiologische kwaliteit
Het doel van deze rubriek van het productveiligheidsrapport is het vaststellen van de acceptabele micro biologische specificaties van de grondstoffen (stoffen of mengsels) en het eindproduct vanuit microbio logisch oogpunt. In overeenstemming met bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet er bijzondere aandacht worden besteed aan de microbiologische specificaties van cosmetische producten die bestemd zijn voor gebruik op gevoelige lichaamsdelen en door specifieke bevolkingsgroepen. Daarnaast is de informatie met betrekking tot de microbiologische kwaliteit van groot belang ter rechtvaardiging van de doeltreffendheid van de conserveringsmethode en de aangegeven minimale houdbaarheid van het cosmetische product indien onder de juiste omstandigheden opgeslagen, en van de houdbaarheid na openen (period-after-opening, PAO) (1) van het eindproduct wat betreft de veiligheid.
De microbiologische specificaties van de grondstoffen (stoffen of mengsels) en van het cosmetische product zijn onderdeel van de veiligheidsbeoordeling. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de microbiologische specifi- caties van cosmetische producten met een beoogd gebruik rond de ogen, op de slijmvliezen in het algemeen, op beschadigde huid (bv. huidproducten voor een atopische of geïrriteerde huid), bij kinderen jonger dan drie jaar, ouderen en personen met een verminderde immuunrespons.
3.3.1. Microbiologische kwaliteit van stoffen en mengsels
De belangrijkste parameters voor microbiologische kwaliteit zijn het oorspronkelijke verontreinigingsniveau en de mogelijkheid van microbiële groei. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de grondstoffen (stoffen en mengsels) die het meest vatbaar zijn voor microbiële groei (bv. mengsels op waterbasis, eiwitrijke materialen, plantaardige of dierlijke grondstoffen). Er zijn echter ook grondstoffen waarin geen microbiële groei plaatsvindt, zoals organische oplosmiddelen.
3.3.2. Microbiologische kwaliteit van het cosmetische eindproduct
Met betrekking tot vatbaarheid voor microbiologische risico’s zijn er drie productcategorieën:
1. producten met een laag microbiologisch risico (bv. producten met een alcoholpercentage van meer dan 20 %, producten op basis van organische oplosmiddelen, producten met een hoge of lage pH-waarde). Voor deze producten is een houdbaarheidstest of microbiologische kwaliteitstest op het eindproduct niet nodig. Er moet echter een wetenschappelijke rechtvaardiging worden geleverd;
2. producten voor eenmalig gebruik, en producten die niet geopend kunnen worden (bv. waarbij dankzij de verpakking het product gedoseerd kan worden zonder met de lucht in contact te komen). Voor deze producten zijn uitsluitend microbiologische kwaliteitstests op het eindproduct noodzakelijk. Er moet echter een weten- schappelijke rechtvaardiging worden geleverd;
3. alle andere producten — deze moeten zowel een houdbaarheidstest als een microbiologische kwaliteitstest van het eindproduct ondergaan.
In de richtsnoeren van het WCCV zijn specifieke aanwijzingen voor microbiologische kwaliteit van het eindproduct (Guidelines on Microbiological Quality of the Finished Product) opgenomen (2).
3.4. Verontreinigingen, sporen, informatie over het verpakkingsmateriaal
Het doel van deze rubriek van het productveiligheidsrapport is om vast te stellen of het cosmetische product stoffen bevat die niet met opzet aan de formulering zijn toegevoegd en die van invloed kunnen zijn op de veiligheid.
Verontreinigingen zijn onbedoelde stoffen in grondstoffen.
(1) De „minimale houdbaarheidsdatum” is de datum tot welke het cosmetische product, mits opgeslagen onder de juiste omstandigheden, de oorspronkelijke functie behoudt en, met name, veilig blijft. De PaO is de tijdsduur na openen waarbinnen het product zonder schade voor de consument kan worden gebruikt. Zie „Practical implementation of article 6(1)(c) of the Cosmetics Directive (76/768/EEC): LaBELLING OF PRODUCT DURaBILITY: „PERIOD OF TIME aFTER OPENING” ”.
(2) SCCS Notes of Guidance, punt 4-4, blz. 75-76.
Een spoor is een kleine hoeveelheid van een onbedoelde stof in een eindproduct. Sporen moeten worden beoordeeld met betrekking tot de veiligheid van het eindproduct. Bij aanwezigheid van sporen van ver boden stoffen moet er ook bewijs worden geleverd van de technische onvermijdelijkheid ervan.
Sporen kunnen afkomstig zijn uit de volgende bronnen: verontreinigingen in de grondstoffen/mengsels, het productieproces, mogelijke chemische reacties of interacties en/of migratie van stoffen in het product die kunnen optreden onder normale opslagomstandigheden en/of door contact met het verpakkingsmate riaal.
Aangezien stoffen van de verpakking naar de formulering kunnen migreren, moet rekening gehouden worden met de relevante kenmerken van het verpakkingsmateriaal.
In overeenstemming met punt 4 van bijlage I bij Verordening nr. 1223/2009 heeft de rubriek „Verontreinigingen, sporen, informatie over het verpakkingsmateriaal” betrekking op drie specifieke thema’s:
a) de zuiverheid van de stoffen en mengsels;
b) in geval van sporen van verboden stoffen, bewijs dat zij technisch onvermijdelijk zijn;
c) de relevante kenmerken van het verpakkingsmateriaal, met name zuiverheid en stabiliteit.
In de praktijk kunnen deze termen als volgt worden geïnterpreteerd:
a) nauwkeurige definitie van verontreinigingen en sporen (zie 3.4.1);
b) bewijs van technische onvermijdelijkheid van verboden stoffen (zie 3.4.2);
c) mogelijke afgifte van stoffen in de verpakking of mogelijke aantasting van het product in contact met de verpakking (zie 3.4.3).
Voor analyse van verontreinigingen en verpakkingsmateriaal moeten bij voorkeur de gegevens van de leveranciers worden gebruikt, aangezien deze zeer belangrijk zijn.
3.4.1. De zuiverheid van de stoffen en mengsels.
aanwezigheid van onbedoelde stoffen, zoals verontreinigingen en sporen, kan van invloed zijn op de veiligheid van het eindproduct. Het productveiligheidsrapport moet gegevens bevatten over de zuiverheid van de grondstoffen (stoffen en mengsels) en een beschrijving van de toxicologisch relevante, onbedoelde stoffen. Met deze stoffen moet rekening worden gehouden in de veiligheidsbeoordeling van het product.
Verontreinigingen zijn onbedoelde stoffen in grondstoffen.
Een spoor is een kleine hoeveelheid van een onbedoelde stof in een eindproduct.
De aanwezigheid van sporen in het eindproduct kan op twee manieren worden beoordeeld:
a) door middel van de specificaties/technische gegevens voor iedere grondstof, op basis van de kennis van het productieproces van die grondstof (oorsprong van de stof, productieproces, syntheseroute, extractieproces, gebruikt oplosmiddel enz.);
b) door een fysisch-chemische analyse van mogelijke verontreinigingen in grondstoffen en, indien nodig, in het eindproduct (bv. nitrosaminen die mogelijk tijdens of na het productieproces worden gevormd).
Sporen van verboden stoffen worden behandeld in punt 3.4.2 van deze richtsnoeren.
Voor een aantal sporen zijn wettelijke grenswaarden voor de concentraties opgesteld. De veiligheidsbeoordelaar moet een veiligheidsbeoordeling uitvoeren van de aanwezigheid van sporen van stoffen die niet verboden zijn en waarvoor geen wettelijke grenswaarden voor de concentraties gelden, maar waarvan verwacht kan worden dat deze de consumentenveiligheid beïnvloeden.
3.4.2. Bewijs van de technische onvermijdelijkheid van sporen van verboden stoffen
Voor alle bekende verontreinigingen en sporen moet de procedure in punt 3.4.1 worden gevolgd om de toxico- logische effecten te beoordelen. Voor sporen van verboden stoffen in het eindproduct moet echter nader onder- zoek worden uitgevoerd (1).
Indien een dergelijke aanwezigheid technisch onvermijdelijk is, moeten cosmeticafabrikanten het bewijs hiervan leveren. Dit betekent, dat de aanwezigheid van alle betreffende sporen met alle noodzakelijke middelen moet worden gerechtvaardigd. De aanwezigheid van sporen van verboden stoffen moet zo gering blijven als redelijker- wijs haalbaar is bij goede productiepraktijken. De veiligheidsbeoordelaar moet daarnaast bepalen of het niveau toxicologisch acceptabel is en of het product nog veilig is.
Met name in het geval van genotoxische en kankerverwekkende stoffen zonder drempelwaarde (2) moet de cosmetische industrie de beste praktijken blijven verbeteren om deze stoffen te elimineren (alara-principe (3)) uit cosmetische eindproducten. Het belangrijkste aspect is de bescherming van de volksgezondheid, zoals vereist door artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1223/2009.
Sporen die zijn veroorzaakt door de afbraak van stoffen in het eindproduct (stabiliteitsproblemen), door bewarings- of transportproblemen of door wisselwerking van grondstoffen moet worden vermeden met behulp van goede productiepraktijken, of mogelijk door een andere formulering van het product.
3.4.3. De relevante kenmerken van het verpakkingsmateriaal
Met verpakkingsmateriaal wordt de omhulling (of primaire verpakking) bedoeld, die in direct contact staat met de formulering. De relevante kenmerken van verpakkingsmaterialen die in direct contact komen met het eindproduct zijn van belang voor de veiligheid van het cosmetische product. Het raadplegen van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) kan nuttig zijn.
Ervaring met vergelijkbare combinaties van formulering en verpakking die al op de markt zijn, biedt nuttige aanwijzingen. Materiaal dat is ontwikkeld voor het verpakken van voedsel is vaak reeds getest. Er kan dus relevante informatie over stabiliteit en migratie beschikbaar zijn. Wellicht zijn aanvullende tests niet nodig. Voor nieuwe of vernieuwende verpakkingsmaterialen kan echter een verdere beoordeling nodig zijn.
De combinatie van verpakkingsmateriaal, formulering van het cosmetische product en contact met de externe omgeving kan van invloed zijn op de veiligheid van het eindproduct, vanwege de volgende factoren:
a) interactie tussen het product en het verpakkingsmateriaal;
b) barrière-eigenschappen van het verpakkingsmateriaal;
c) migratie van stoffen uit/naar het verpakkingsmateriaal.
Op grond van de informatie met betrekking tot de relevante kenmerken van het verpakkingsmateriaal in direct contact met het product moet een schatting van de risico’s kunnen worden gemaakt. Relevante kenmerken zijn bijvoorbeeld de volgende:
a) samenstelling van het verpakkingsmateriaal, ook de technische stoffen zoals additieven;
b) technisch onvermijdelijke verontreinigingen;
c) mogelijke migratie vanuit de verpakking.
(1) artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 bepaalt dat sporen van verboden stoffen uitsluitend zijn toegestaan indien deze technisch onvermijdelijk zijn en geen gevolgen hebben voor de veiligheid van de cosmetische producten.
(2) Genotoxische en kankerverwekkende stoffen zonder drempelwaarde zijn genotoxische en kankerverwekkende stoffen waarbij er geen drempelwaarde voor de genotoxische resp. kankerverwekkende effecten is.
(3) Opinion of the Scientific Committee on a request from EFSa related to a Harmonised approach for Risk assessment of Substances Which are both Genotoxic and Carcinogenic, The EFSa Journal (2005) 282, blz. 1-31.
(4) PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
Deze informatie vormt uitsluitend een indicatie van het gevaar. De veiligheidsbeoordelaar moet het risico beoor- delen (1).
aan de hand van studies over de interactie/geschiktheid tussen formulering en verpakking kan getest worden op potentiële migratie van kleine hoeveelheden stoffen vanuit het primaire verpakkingsmateriaal naar het product. Deze tests worden uitgevoerd onder specifieke, relevante testomstandigheden. Er bestaan echter geen standaard- procedures voor cosmetische producten. Er kan een passende beoordeling worden uitgevoerd aan de hand van kennis van de formulering en de primaire verpakkingsmaterialen, en van een oordeel op basis van kennis en ervaring.
Indien migratie afhankelijk is van de opslagomstandigheden, moeten de juiste omstandigheden op het etiket worden aangegeven. Indien de formulering gevoelig is voor licht of lucht en zodanig degradeert dat dit de productveiligheid of -werkzaamheid beïnvloedt, moet een daaraan aangepaste verpakking worden gebruikt.
3.5. Normaal en redelijkerwijs te verwachten gebruik
De rubriek met betrekking tot normaal en redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product is van groot belang voor de veiligheidsbeoordelaar om een relevant blootstellingsscenario te bepalen. Het be oogde gebruik moet op de juiste wijze worden gecommuniceerd aan de consument, zodat verkeerd gebruik van het product wordt voorkomen.
Daarnaast moeten de waarschuwingen en overige uitleg op het etiket overeenkomen met het vastgestelde normale en redelijkerwijs te verwachten gebruik. Voor het opnemen van deze waarschuwingen en uitleg moet een rechtvaardiging worden gegeven.
Er moet een heldere uitleg van het normale beoogde gebruik en het redelijkerwijs te verwachten gebruik worden gegeven. In het geval van shampoo is bijvoorbeeld het normale beoogde gebruik op het hoofd. Een (onbedoeld) redelijkerwijs te verwachten gebruik is gebruik als douchegel. Inslikken zou duidelijk een verkeerd gebruik zijn.
Een praktische benadering kan hierbij nuttig zijn. In het productveiligheidsrapport kan bijvoorbeeld een foto van de verpakking of het grafisch ontwerp worden opgenomen om het product en het beoogde gebruik daarvan te laten zien. Ook kan het in dit verband nuttig zijn om een koppeling te leggen met de waarschuwingen en etikettering, zoals aangegeven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009.
3.6. Blootstelling aan het cosmetische product
De beoordeling van de blootstelling is een essentieel element van de risicobeoordeling. Het doel van deze rubriek is het kwantificeren van de hoeveelheid cosmetisch product die in contact komt met buitenzijde van het lichaam of de tanden en slijmvliezen in de mond, onder normaal of redelijkerwijs te verwachten gebruik, voor iedere toepassing, alsmede de toepassingsfrequentie.
Bij de beoordeling van de blootstelling aan het cosmetische product moet rekening worden gehouden met de bevindingen met betrekking tot het normale en redelijkerwijs te verwachten gebruik in rubriek 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, in verhouding tot een aantal elementen die expliciet vermeld staan in rubriek 6. Ook moet waar relevant rekening worden gehouden met secundaire blootstellingsroutes.
Bij de beschrijving van de concrete gebruikscondities voor de blootstellingsanalyse moet eveneens rekening worden gehouden met de volgende parameters:
a) producttype (bijvoorbeeld een product dat op de huid blijft of juist moet worden afgespoeld);
b) toepassingsgebied (bijvoorbeeld het gehele lichaam, de ogen, de mondholte);
c) hoeveelheid per toepassing in geval van normaal en redelijkerwijs te verwachten gebruik, bijvoorbeeld ook wanneer shampoo als douchegel wordt gebruikt;
d) tijdsduur en frequentie;
e) mogelijke (voorzienbare) blootstellingsroutes (bv. oraal voor lippenstift of tandpasta, of inhalatie voor aerosol en oplosmiddelen);
(1) Ter beoordeling van het risico moet het gevaar samen met de blootstelling worden beschouwd. Dit is de taak van de veiligheids- beoordelaar.
f) doelgroep voor het gebruik (bv. kinderen jonger dan drie jaar, volwassenen);
g) het effect van de deeltjesgrootte op de blootstelling.
De richtsnoeren van het WCCV bieden nuttige informatie over het berekenen van de blootstelling en zeer relevante tabellen (1).
aangezien deze tabellen mogelijk geen dagelijkse blootstellingswaarden bevatten voor specifieke cosmetische producten, kunnen er ook andere berekeningsmethoden voor de blootstelling worden gebruikt. Er zijn verschil- lende mogelijkheden. De berekeningen kunnen bijvoorbeeld worden uitgevoerd aan de hand van gegevens met betrekking tot het huidoppervlak of gebruikerservaringen.
Indien de beschikbare gegevens als ontoereikend worden beschouwd, wordt aanbevolen om een blootstellings- scenario voor het slechtst denkbare geval op te stellen, rekening houdend met de te verwachten gebruiksomstan- digheden.
Er moet rekening worden gehouden met de specifieke doelpopulatie en met populaties die anderszins aan het product worden blootgesteld. Bij producten voor professioneel gebruik gelden er bijvoorbeeld verschillende sce- nario’s voor de consumenten en voor professionele gebruikers wat betreft blootstellingsfrequentie, -duur en om- vang van blootgesteld huidoppervlak, mogelijke blootstelling door inademing (bijvoorbeeld: bij shampoo moet bij vaststelling van het consumentenrisico worden uitgegaan van blootstelling van de hoofdhuid met een frequentie van ongeveer eenmaal per dag, terwijl bij kappers blootstelling van de handen een aantal keer per dag in aan- merking moet worden genomen).
3.7. Blootstelling aan de stoffen
De beoordeling van de blootstelling aan elk van de stoffen in het cosmetische product is noodzakelijk om het risico van iedere afzonderlijke stof te kunnen beoordelen. Het doel van deze rubriek van het pro ductveiligheidsrapport is het vaststellen van de hoeveelheid van iedere stof dat in contact komt met de buitenzijde van het lichaam of de tanden en slijmvliezen in de mond, onder normaal of redelijkerwijs te verwachten gebruik, voor iedere toepassing.
De blootstelling aan elk van de stoffen in het cosmetische product wordt berekend aan de hand van de blootstelling aan het eindproduct en de concentratie van de afzonderlijke stoffen in het eindproduct. Deze blootstelling moet worden berekend om het risico van iedere stof te kunnen beoordelen.
De blootstelling aan individuele stoffen wordt berekend aan de hand van de kwantitatieve samenstelling van het product. In het geval dat er tijdens gebruik van het product stoffen ontstaan of vrijkomen, moet de blootstelling worden geschat. Hiermee moet rekening worden gehouden in de veiligheidsbeoordeling.
De blootstellingsomstandigheden voor iedere individuele stof worden bepaald door die voor het eindproduct overeenkomstig punt 3.6.
3.8. Toxicologisch profiel van de stoffen
Het doel van deze rubriek van het productveiligheidsrapport is het beschrijven van het toxicologische gevaar van elk van de stoffen in het eindproduct, het bepalen van de mogelijke blootstelling en het opstellen van een risicokarakterisering. Deze aspecten zijn van zeer groot belang voor de uitvoering van de risicobeoordeling, aangezien het de drie essentiële stappen zijn in het risicobeoordelingsproces (2).
De te beschouwen eindpunten en de benodigde gegevens zijn afhankelijk van een aantal factoren, waar onder de blootstellingsroute, de gebruiksomstandigheden van het product, de fysische/chemische eigen schappen en de mogelijke absorptie van de stof. De keuze van de relevante eindpunten is de verant woordelijkheid van de veiligheidsbeoordelaar. De beslissingen moeten worden gemotiveerd.
(1) SCCS Notes of Guidance, punt 4, blz. 66 en volgende.
(2) X. Xxxxxxx, X. Xxxxxxx, Human Health Safety Evaluation of Cosmetics in the EU: a Legally Imposed Challenge to Science, Toxicology and applied Pharmacology, 243 (2010), blz. 261.
De veiligheidsbeoordelaar moet ervoor zorgen dat de experimentele gegevens voldoen aan de eisen van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreffende dierproeven. Deze eisen worden toegelicht in de Mededeling van de Commissie betreffende het verbod op dierproeven en het verbod op het in de handel brengen en betreffende de stand van zaken met betrekking tot alternatieve methoden op het gebied van cosmetische producten (1).
Deel a, punt 8, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 bevat de belangrijkste eisen voor het product- veiligheidsrapport voor wat betreft het toxicologisch profiel van de stoffen.
3.8.1. Algemene overwegingen met betrekking tot het toxicologisch profiel als onderdeel van de veiligheidsbeoordeling
De relevante elementen van het toxicologisch profiel van iedere stof en ieder mengsel moet gedetailleerd worden beschreven in de productveiligheidsinformatie (deel a) en worden beoordeeld in de veiligheidsbeoordeling (deel B), rekening houdend met de blootstellingsomstandigheden, de intrinsieke toxiciteit (of het gevaar) van iedere stof en de specifieke gebruiksomstandigheden van het product.
Ervaringen met mensen, dieronderzoek of alternatieve methoden voor dierproeven zijn nuttig voor het begrijpen van de volksgezondheidsrisico’s van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Voor de toxicologische profielen worden toxicologische onderzoeken gebruikt ter identificatie van de gevaren die een risico voor mensen met zich mee kunnen brengen. Het is van groot belang om rekening te houden met de kwaliteit en de beperkingen van de uitgevoerde onderzoeken. Er moet rekening gehouden worden met de validiteit van een onderzoek bij het bepalen of er nieuwe informatie nodig is om het volksgezondheidsrisico te kennen (2). Onderzoeken die zijn uitgevoerd in overeenstemming met internationale richtlijnen zijn het meest nuttig. Helaas voldoen niet alle onderzoeken aan deze normen. Daarom moet er rekening worden gehouden met de beperkingen van dergelijke onderzoeken bij het beoordelen van het toxicologisch profiel van elke stof.
De veiligheidsbeoordelaar moet ervoor zorgen dat de experimentele gegevens voldoen aan de eisen van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreffende dierproeven. De Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het verbod op dierproeven en het verbod op in de handel brengen en betreffende de stand van zaken met betrekking tot alternatieve methoden op het gebied van cosmetische producten beschrijft de interpretatie door de Commissie van deze eisen (3).
3.8.2. Toxicologisch profiel van stoffen voor alle relevante toxicologische eindpunten
Het toxicologisch profiel van iedere stof wordt bepaald door de gevaaridentificatie en de dosis-responskenmerken.
De eerste essentiële stap bij het opstellen van het toxicologisch profiel is het verzamelen van alle relevante informatie met betrekking tot de intrinsieke eigenschappen van de stof. Dergelijke informatie moet de volgende gegevens bevatten:
1. als de meest waardevolle toxiciteitsgegevens: actuele testgegevens van in vivo- of in vitro-onderzoek, verkregen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (4), erkende internationale richtlijnen of normen (bv. de testrichtsnoeren van de OESO), en uitgevoerd in overeenstemming met de principes voor goede laboratoriumpraktijken;
2. bestaande testgegevens die niet zijn verkregen in overeenstemming met de nieuwste aangenomen/geaccepteerde versie van een testrichtsnoer of met normen voor goede laboratoriumpraktijken, maar die wel als valide worden beschouwd;
3. in vitro-gegevens of alternatieve gegevens uit valide testsystemen, te gebruiken als screeningsonderzoek ter voorspelling van toxiciteit;
(1) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het verbod op dierproeven en het verbod op in de handel brengen en betreffende de stand van zaken met betrekking tot alternatieve methoden op het gebied van cosmetische producten (COM(2013) 135 final).
(2) H.J. Xxxxxxxx, X. xxxxxxx and X. Xxxxxxxx (1997), a systematic approach for evaluating the quality of experimental and ecotoxico- logical data. Regul Toxicol Pharmacol 25:1-5.
(3) Xxx met name punt 3.1 van de mededeling. (4) PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1.
4. gegevens van en/of ervaring met mensen. In het algemeen is het niet acceptabel om voor het vaststellen van gevaren toxicologisch onderzoek met mensen uit te voeren. Echter, indien er data of ervaring aanwezig zijn, moeten deze in de definitieve beoordeling worden gebruikt;
5. (klinische) gegevens van mensen, waaronder gegevens van klinische proeven en toepassingen in andere bedrijfs- takken zoals levensmiddelen of geneesmiddelen;
6. gegevens uit toezicht na het op de markt brengen van producten;
7. compatibiliteitsonderzoeken met menselijke vrijwilligers — deze mogen uitsluitend worden gebruikt om een veilig gebruiksniveau voor een relevante doelpopulatie te bevestigen (1);
8. „read-across” (2) -benaderingen op basis van de chemische structuur en eigenschappen van relevante stoffen om de toxiciteit van het ingrediënt te voorspellen, het groeperen van stoffen en niet-testgegevens van resultaten van QSaR-modellen.
Op basis van gegevens uit alle beschikbare bronnen en rekening houdend met de kwaliteit van de gegevens kan de veiligheidsbeoordelaar de waarschijnlijkheid van ongewenste effecten beoordelen bij mensen, met behulp van een aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de bewijskracht („weight of evidence”) (3).
Beschikbaarheid van adequate gegevens is een vereiste voor een correcte risicobeoordeling. Voor meer informatie over dit onderwerp kunnen de aanwijzingen voor de opstelling van veiligheidsdossiers ter indiening bij het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) worden geraadpleegd. Deze zijn door het comité zelf opgenomen in de Notes of Guidance. Hoewel deze aanwijzingen bestemd zijn voor stoffen waarvoor een toelating nodig is, dat wil zeggen voor kleurstoffen, conserveermiddelen en uv-filters, of die anderszins een bron van zorg zijn, kunnen de hierin opgenomen vereisten nuttig zijn voor de veiligheidsbeoordeling van alle in cosmetische producten gebruikte stoffen. Bovendien is in de meest recente Notes of Guidance een punt gewijd aan de veiligheidsbeoordeling van cosmetische eindproducten (4).
Het toxicologisch profiel kan zich richten op een aantal verschillende eindpunten. De veiligheidsbeoordelaar neemt per geval de uiteindelijke beslissing over welke eindpunten relevant zijn, rekening houdend met de blootstelling, het gebruik van het product, de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen, ervaring met de stoffen enz. (5). Waar relevant moet eveneens worden gelet op plaatselijke effecten (bv. irritatie en fototoxiciteit). Indien een bepaald eindpunt als niet relevant wordt beschouwd, moet dit worden gemotiveerd.
Mogelijk relevante eindpunten voor het toxicologisch profiel zijn:
1. acute toxiciteit via relevante blootstellingsroutes;
2. irritatie en corrosiviteit;
3. huidirritatie en -corrosiviteit;
4. irritatie van de slijmvliezen (ogen);
5. sensibilisering van de huid;
(1) SCCS Notes of Guidance, punt 3.4.11. Zie ook advies SCCNFP/0068/98, een eerdere versie van de Notes of Guidance, en advies SCCNFP/0245/99 met betrekking tot basiscriteria voor protocollen voor compatibiliteitsonderzoeken naar mogelijk cutaan irriterende cosmetische ingrediënten of mengsels van ingrediënten op menselijke vrijwilligers.
(2) Read-across is een techniek voor het vullen van een leemte in de gegevens, waarbij informatie van een of meer chemische stoffen wordt gebruikt voor een voorspelling over een andere chemische stof, die op in zeker opzicht vergelijkbaar wordt geacht. Uit ECHa,
(4) Vgl. SCCS Notes of Guidance, punt 3-6: „Basic Requirements for Cosmetic Substances Present in Finished Cosmetic Products (which are to be evaluated by individual safety assessors)”.
(5) Dit thema wordt duidelijk behandeld in punt 3-6.1, „General toxicological requirements”, van de SCCS Notes of Guidance.
6. dermale/percutane absorptie;
7. toxiciteit bij herhaalde blootstelling (gewoonlijk studies van 28 of 90 dagen) (1);
8. mutageniteit/genotoxiciteit;
9. carcinogeniteit;
10. voortplantingstoxiciteit;
11. toxicokinetiek (aDME-studies);
12. fototoxiciteit.
Voor de geschikte eindpunten moeten de meest relevante concentraties worden geïdentificeerd, het niveau waarop geen nadelig effect wordt waargenomen (No Observed adverse Effect Levels, NOaEL) of het laagste niveau waarop een nadelig wordt waargenomen (Lowest Observed adverse Effect Levels, LOaEL) voor verdere toepassing in het risicokarakteriseringsproces.
Meer informatie over eindpuntspecifieke gegevens en de interpretatie daarvan is te vinden in het eindpuntspecifieke richtsnoer (2) dat het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHa) heeft opgesteld met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad) (3) inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach).
Voor sommige ingrediënten van cosmetische producten, bijvoorbeeld van minerale, dierlijke, plantaardige of bio- technologische oorsprong (zie ook stoffen van onbekende of wisselende samenstelling, complexe reactieproducten en biologische stoffen — „UVCB-stoffen” in de Reach-verordening) (4) moeten zorgvuldig de bron, het proces, de betrokken organismen enz. worden beschreven om het toxicologisch profiel te kunnen beoordelen.
Indien bepaalde gevaren niet afdoende kunnen worden bestreden of als er twijfels blijven bestaan over de zeggings- kracht van de gegevens, kunnen er aanvullende onzekerheidsfactoren worden geïntroduceerd of aanvullende gegevens worden gegenereerd.
3.8.3. Beschouwing van alle significante absorptieroutes
De dermale, orale en inhalatie-blootstellingsroutes zijn potentieel relevant voor blootstelling van mensen aan cosmetische producten. Het is van groot belang de systemische blootstelling te berekenen, om deze te kunnen vergelijken met het relevante NOaEL. De verhouding tussen deze twee wordt gedefinieerd als de veiligheidsmarge, een aanwijzing of het product als veilig kan worden beschouwd of niet (zie ook punt 3.8.4 en volgende).
absorptie is gekoppeld aan de biologische beschikbaarheid van een stof. Dit is van groot belang voor het berekenen van de veiligheidsmarge. De systemische blootstelling kan als volgt worden berekend:
systemische blootstellingsdosis (systemic exposure dose (5) (SED) = externe blootstelling × absorptie.
absorptie kan via verschillende externe routes plaatsvinden: dermaal, oraal en inhalatie.
(1) Volgens de SCCS Notes of Guidance (punt 3-4.5) moet prioriteit woren gegeven aan de NOaEL met betrekking tot subchronische toxiciteit (90-dagenstudie). Uitsluitend indien dergelijke waarden niet beschikbaar zijn, mogen resultaten van sub-acute toxiciteitsstudies (28 dagen) worden gebruikt.
(2) ECHa, Guidance on information requirements and chemical safety assessment — Hoofdstuk R.7a: Endpoint specific guidance, mei 2008.
(3) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(5) D.w.z. de systemisch beschikbare dosis die door de relevante fysieke barrières gaat (maag-darmkanaal, huid of longstructuren) en in de bloedbaan komt, waardoor verdeling over weefsels en organen kan plaatsvinden, zie X. Xxxxxxx, X. Xxxxxxx, blz. 262.
Indien de beoogde blootstelling aan het cosmetische product niet overeenkomt met de blootstellingsroute in de veiligheidsgegevens, moet er een extrapolatie van route tot route worden overwogen.
a) absorptie na dermale blootstelling
De dermale absorptie (1) van een stof in een product is afhankelijk van intrinsieke factoren (bv. log Pow, molecuulmassa) en zijn gedrag in het vehikel. Dermale absorptie in vivo bij mensen van een stof kan worden geschat aan de hand van de gegevens van bestaande in vivo-dieronderzoeken en in vitro-onderzoeken op de dierlijke en menselijke huid. Indien er geen meetgegevens beschikbaar zijn en er geen absorptiesnelheid kan worden vastgesteld met een wetenschappelijk valide in silico-methode of standaardabsorptiesnelheden, moet de slechtst mogelijke waarde van 100 % worden gebruikt bij de berekening van de systemische blootstelling ( 2). Indien de molecuulmassa groter is dan 500 Da en log Pow kleiner is dan – 1 of groter dan 4, kan een dermale absorptie van 10 % worden overwogen.
b) absorptie na orale blootstelling
Wanneer een redelijkerwijs te verwachten gebruik ingestie kan inhouden, moet ook de orale route worden opgenomen in de blootstellingsscenario’s.
c) absorptie na inhalatie
Voor alle stoffen die in vernevelingstoepassingen en een aantal poeders worden gebruikt, moet rekening gehouden worden met inhalatie bij het vaststellen van de systemische blootstelling.
Bovendien kan er een secundaire inhalatieblootstelling bestaan indien cosmetische producten vluchtige stoffen bevatten, die onbedoeld kunnen worden ingeademd bij direct gebruik, bijvoorbeeld tolueen in nagellak, verschil- lende stoffen in modelleringsgel voor nagels enz.
3.8.4. Beschouwing van systemische effecten en berekening van de veiligheidsmarge
De veiligheidsbeoordeling voor systemische toxiciteit van een product is sterk afhankelijk van gegevens over iedere stof. Er zijn namelijk geen gegevens over de systemische toxiciteit van het cosmetische eindproduct.
De risicokarakterisering bestaat gewoonlijk uit de beoordeling door een expert van de potentiële niet-kwantificeer- bare ongewenste effecten, gevolgd door een berekening van een onzekerheidsfactor of veiligheidsmarge (3). Deze berekening is afhankelijk van de systemische blootstelling aan de stof en de toxicologische parameters ervan.
In overeenstemming met deel a, punt 8, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 moeten de systemische effecten en de veiligheidsmarge in deel a van het veiligheidsrapport worden beschreven. aangezien deze stappen verplicht zijn, moet eventuele omissie naar behoren worden gemotiveerd. Een voorbeeld waar dit van toepassing kan zijn is de aanwezigheid van een stof in het cosmetische product op een laag niveau, waarbij de verwachte (slechtste scenario) blootstelling onder de desbetreffende grenswaarde voor toxicologisch risico (threshold of toxicological concern, TTC) ligt (4). Een ander voorbeeld is het gebruik van voedingsmiddelen waarvoor het bekende niveau voor ingestie zonder enige schade veel hoger ligt.
Indien niet kan worden voldaan aan de eis van berekening van de veiligheidsmarge, kan er, indien gerechtvaardigd, de veilige dosis voor iedere stof verschillend worden uitgedrukt. Indien er geen NOaEL beschikbaar is, kunnen er andere toxicologische referentiewaarden worden gebruikt voor het berekenen van de veiligheidsmarge, zoals het niveau waarbij geen effect wordt waargenomen (No Observed Effect Level, NOEL), het LOaEL, het laagste niveau waarbij een effect wordt waargenomen (Lowest Observed Effect Level, LOEL). De referentiedosis (Benchmark Dose, BMD) of nagenoeg veilige dosis (Virtually Safe Dose, VSD), die gebruikt worden op andere terreinen voor het kwalificeren en kwantificeren van risico’s, mogen bij de veiligheidsbeoordeling van cosmetische producten worden gebruikt, mits er een relatie met blootstelling is vastgesteld, door het vergelijken van de blootstelling aan cosmetica en deze referentiedoses.
(1) Basic criteria for the in vitro assessment of dermal absorption of cosmetic ingredients (SCCS/1358/10).
(2) SCCS Notes of Guidance, punt 3-7.2, blz. 49.
(3) X. Xxxxxxx, X. Xxxxxxx, blz. 262.
(4) SCCS, SCHER en SCENIHR, Opinion on Use of the Threshold of Toxicological Concern (TTC) approach for Human Safety assessment of Chemical Substances with focus on Cosmetics and Consumer Products, SCCP/1171/08.
De veiligheid van een bepaalde stof in een bepaald product kan niet op andere wijze worden aangetoond.
Volgens de procedures in de richtsnoeren van het WCCV (1) kan de veiligheidsmarge (margin of safety, MoS) voor een bepaalde blootstellingsroute worden berekend met de volgende formule:
MoS = niveau bij geen waargenomen nadelige effecten (No-Observed-adverse-Effect Level, NOaEL)/systemische blootstellingsdosis (Systemic Exposure Dose, SED)
waarbij de systemische blootstellingsdosis (SED) wordt verkregen door het combineren van de externe blootstelling (mg/kg lichaamsgewicht/dag) met de absorptiesnelheid (meestal uitgedrukt in % of μg/cm2), de frequentie en de retentiefactoren.
Het wordt algemeen aangenomen dat de veiligheidsmarge ten minste 100 moet zijn voordat een stof veilig wordt verklaard voor gebruik in een eindproduct.
In het geval van de route-tot-route-extrapolatie moet idealiter rekening worden gehouden met de biologische beschikbaarheid via iedere route. aanname van 100 % orale biologische beschikbaarheid kan in een toxiciteits- onderzoek een overschatting inhouden van de systemische blootstelling via de orale route. Daarom moet, indien er gegevens ontbreken, worden aangenomen dat niet meer dan 50 % van een oraal toegediende dosis systemisch beschikbaar is. Indien er aanwijzingen zijn voor slechte orale biologische beschikbaarheid, bijvoorbeeld als de stof een slecht oplosbaar deeltje is, kan het geschikter zijn om aan te nemen dat slechts 10 % van de toegediende dosis systemisch beschikbaar is (2). Indien er orale absorptiegegevens beschikbaar zijn, moeten deze altijd bij de bereke- ningen worden gebruikt.
Het gekozen NOaEL voor het berekenen van de veiligheidsmarge is afkomstig uit toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses op lange termijn (subacute, subchronische en/of chronische toxiciteitstesten, carcinogeniteitstesten, teratogeniteitstesten, voortplantingstoxiciteit enz.).
De gebruikte waarde is het laagste NOaEL verkregen uit het meest relevante onderzoek gelet op de gebruiks- omstandigheden van de stof, de soortgevoeligheid enz.
Op basis van het volledige toxicologisch profiel moet er een NOaEL worden bepaald voor de systemische effecten. In het algemeen wordt het laagste relevante NOaEL van het meest relevante eindpunt gekozen voor het berekenen van de veiligheidsmarge.
Het is niet mogelijk om een berekening van de veiligheidsmarge ter rechtvaardiging van veilig gebruik uitsluitend te baseren op gegevens over de mediane dodelijke dosis (Median Lethal Dose, LD50) op grond van tests met enkelvoudige doses, in plaats van een NOaEL op basis van ten minste subacute tests.
Indien de afwezigheid van biologische beschikbaarheid duidelijk kan worden aangetoond, is het niet nodig om een veiligheidsmarge te berekenen. In deze gevallen moet nog wel rekening worden gehouden met mogelijke plaat- selijke effecten op de huid of slijmvliezen.
3.8.5. Effect van bepaalde kenmerken van de stoffen of van het product op het toxicologisch profiel
a) Deeltjesgrootte
De deeltjesgrootte en de verdelingskromme daarvan kunnen van invloed zijn op de toxiciteit van een stof. Indien niet kan worden uitgesloten dat deze van invloed kunnen zijn op de veiligheid van het eindproduct, moeten ze worden vermeld bij de fysische/chemische eigenschappen en moet hiermee rekening worden ge- houden bij de veiligheidsbeoordeling. Men moet de meest recente wetenschappelijke opinie over het betreffende onderwerp volgen (SCENIHR, SCCS) (3).
(1) SCCS Notes of Guidance, punt 3-7, blz. 46.
(3) Bijvoorbeeld: WCCV (Scientific Committee on Consumer Safety, SCCS), Guidance on safety assessment of nanomaterials in cosmetics, SCCS/1484/12; SCENIHR (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks), Opinion on the scientific basis for the definition of the term „nanomaterial”, 8 december 2010.
b) Verontreinigingen in de stoffen en grondstoffen
Verontreinigingen kunnen van grote invloed zijn op de totale toxiciteit van een stof. Het is belangrijk om het verontreinigingenprofiel van een stof te controleren, om extra risico’s vanwege de verontreinigingen te ver- mijden of ten minste te beoordelen. Indien er geen veiligheidsgegevens beschikbaar zijn uit toxicologische studies, kan de grenswaarde voor toxicologisch risico (threshold of toxicological concern, TTC) (1) een nuttig instrument zijn voor het beoordelen van de veiligheid van bepaalde verontreinigingen.
Bij gebruik van toxicologische studies voor het opstellen van het toxicologisch profiel van een stof moeten ook de zuiverheid en het verontreinigingenprofiel van de in de toxicologische onderzoeken gebruikte stof worden beschreven. Indien de partijen die voor de formulering van het cosmetische product gebruikt worden geen vergelijkbaar verontreinigingenprofiel hebben, moeten de verschillen worden beoordeeld.
3.8.6. Gebruik van read-across moet worden onderbouwd en gerechtvaardigd
Er zijn verschillende benaderingen van de read-across-techniek. Het gebruik van deze techniek moet worden onderbouwd en gerechtvaardigd.
3.8.7. Bepalen van de informatiebronnen
Voor bepaling van het toxicologisch profiel moet er een minimum aan informatie beschikbaar zijn met betrekking tot de te evalueren stof.
Deze informatie kan verkregen worden uit toxicologische onderzoeken. Indien er gegevens zijn van ervaringen met mensen, moeten deze eveneens worden gebruikt.
andere instrumenten, zoals de kwantitatieve relatie tussen structuur en activiteit (quantitative structure activity relationship, QSaR) of extrapolatiebenaderingen („bridging”) zijn slechts schattingen van toxiciteit. De bewijskracht moet worden onderbouwd en gemotiveerd.
De volgende gegevensbronnen moeten in overweging worden genomen:
a) veiligheids- en kwaliteitsgegevens die mogelijk beschikbaar zijn bij de verschillende leveranciers van de grond- stoffen van de formulering, die de leverancier met de fabrikant van het cosmetische product moet delen. Dit is een belangrijk element bij het bepalen van de beschikbaarheid van gegevens voor het aantonen van de veiligheid van ieder cosmetisch ingrediënt in de formulering van het eindproduct;
b) indien er een advies van het WCCV bestaat, moet het NOaEL in dit advies worden gebruikt. De veiligheids- beoordelaar moet rekening houden met het meest actuele wetenschappelijke advies;
c) indien er een advies van een ander vooraanstaand wetenschappelijk comité bestaat, kan het NOaEL van dat advies worden gebruikt, mits de conclusies en voorbehouden van toepassing zijn op het verwachte gebruik (het gebruik waarmee wordt gerekend voor het berekenen van de veiligheidsmarge kan hiervan afwijken). De veiligheidsbeoordelaar moet rekening houden met het meest actuele wetenschappelijke advies;
d) indien er geen wetenschappelijk advies beschikbaar is, moet er een beschrijving worden verschaft ten behoeve van het toxicologisch profiel van iedere stof. De gegevens kunnen uit verscheidene databases of literatuur- bronnen worden verkregen (zie aanhangsel) (2);
e) indeling op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3);
f) door de fabrikant van het product uitgevoerde of verkregen onderzoeken;
g) in silico-voorspelling (QSaR);
(1) X. Xxxxx, x. X. Xxxxxxx, X. Xxxxx, C. L. Xxxxx, X. Xxxxxx, X. Xxxxx, X. X. Xxx, X. X. Xxxxxxxxx, X. X. X. xxx xx Xxxxx, application of the threshold of toxicological concern (TTC) to the safety evaluation of cosmetic ingredients, Food and Chemical Toxicology 45 (2007), blz. 2533-2562.
(2) Er bestaan verschillende openbaar toegankelijke databases met toxicologische gegevens over in cosmetica gebruikte stoffen. Deze zijn opgenomen in het aanhangsel van deze richtsnoeren.