Pensioenreglement 2021
Pensioenreglement 2021
Versie 31 oktober 2021
Inhoudsopgave Pagina
Artikel 1 Definities 3
Artikel 2 Deelnemerschap 8
Artikel 3 Aanspraken 8
Artikel 4 Deelnemersjaren 9
Artikel 5 Pensioengrondslag 9
Artikel 6a Basispensioenregeling 9
Artikel 6b Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 7 Regeling partnerpensioen en wezenpensioen 12
Artikel 8 Koopkrachtvastheid 16
Artikel 9 Afkoop 16
Artikel 10 Waardeoverdracht 18
Artikel 11 Uitbetaling 19
Artikel 12 Verzekering 19
Artikel 13 Financiering 19
Artikel 14 Beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum 20
Artikel 15 Voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid 20
Artikel 16 Wijziging pensioenreglement 22
Artikel 17 Bijzonder partnerpensioen 22
Artikel 18 Verevening van ouderdomspensioen 23
Artikel 19 Algemene bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen
en ouderdomspensioen 24
Artikel 20 Informatieverplichting van de stichting 24
Artikel 21 Onvoorziene gevallen 27
Artikel 22 Algemene bepalingen 27
Artikel 23 Overgangsbepalingen per 1 januari 2003 28
Artikel 24 Overgangsbepalingen per 1 januari 2006 28
Artikel 25 Overgangsbepalingen per 1 januari 2008 28
Artikel 26 Overgangsbepaling opbouwpercentage 28
Artikel 27 Overige bepalingen 28
Artikel 28 Ingangsdatum 32
Bijlagen: 33 - 38
Bijlage 1 Bedragen en percentages 33
Bijlage 2 Flexibiliseringsmogelijkheden 34
Bijlage 3 Afkoop van pensioenaanspraken 36
Artikel 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
de stichting | : | de Stichting Pensioenfonds ERIKS, gevestigd te Alkmaar; |
het bestuur | : | het bestuur van de stichting; |
de vennootschap / werkgever | : | de naamloze vennootschap ERIKS nv, gevestigd te Alkmaar en de door haar aangewezen gelieerde Nederlandse ondernemingen ERIKS bv en ERT bv; |
de werknemer | : | de persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van de vennootschap; |
de deelnemer | : | de werknemer of gewezen werknemer die: - op 31 december 2019 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en op die datum reeds recht heeft op een WAO-, WGA- of IVA- uitkering én op 1 oktober 2021 nog steeds recht heeft op een van de genoemde uitkeringen; en - overeenkomstig het pensioenreglement wordt aangemerkt als deelnemer van de pensioenregeling van de stichting; |
de gewezen deelnemer | : | degene van wie het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering is beëindigd op of voorafgaand aan 31 december 2019 en op grond van dat deelnemerschap nog reglementaire pensioenaanspraken jegens de stichting kan doen gelden; |
de pensioen- gerechtigde | : | de persoon voor wie op grond van dit reglement het pensioen is ingegaan; |
de gepensioneerde | : | de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen op grond van dit pensioenreglement is ingegaan; |
de pensioendatum | : | de dag waarop de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk met |
pensioen gaat; | ||
de pensioenrichtleeftijd | : | de leeftijd waarop een (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt, |
en welke leeftijd kan worden aangepast als opgenomen in | ||
artikel 6b van dit reglement; |
de AOW-gerechtigde leeftijd | : | de leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat als bedoeld in artikel 7a, lid 1 van de Algemene Ouderdomswet; |
de pensioenrichtdatum | : | de dag waarop de (gewezen) deelnemer de (pensioenricht)leeftijd van 68 jaar zoals bedoeld in artikel 6b bereikt; |
de fictieve pensioendatum | : | de dag waarop de overleden (gewezen) deelnemer de – in het overlijdensjaar geldende – pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b zou hebben bereikt; |
de partner | : | 1. Degene, met wie de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde vóór de pensioendatum: a. een huwelijk is aangegaan; b. een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap is aangegaan; of c. een gezamenlijke huishouding is aangegaan, in welk geval aanvullende voorwaarden gelden én de partner is aangemeld bij de stichting. 2. Met inachtneming van het overige in deze bepaling, is sprake van een gezamenlijke huishouding indien: a. er voorafgaande aan de pensioendatum een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan tussen de (gewezen) deelnemer en een ander persoon. Een kopie dient te worden overlegd waaruit ten genoegen van de stichting de onderhoudsverplichting van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde jegens zijn partner moet blijken. Daarnaast dient een uittreksel uit de Basisregistratie Personen te worden overlegd waaruit blijkt dat deze andere persoon en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, voorafgaande aan de pensioendatum, ten minste zes maanden onafgebroken zijn ingeschreven of ingeschreven geweest in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres; of b. een uittreksel uit de Basisregistratie Personen wordt overlegd waaruit blijkt dat de (gewezen) deelnemer en een ander persoon voorafgaande aan de pensioendatum ten minste vijf jaar onafgebroken zijn ingeschreven of |
ingeschreven geweest in de Basisregistratie Personen op hetzelfde adres en tevens aangetoond wordt ten genoegen van de stichting dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, voorafgaande aan de pensioendatum, een onderhoudsverplichting jegens de partner heeft. |
3. De onderhoudsverplichting zoals hierboven bedoeld in lid 2 wordt aangetoond door overlegging van ten minste één van de volgende documenten bij de stichting: - een kopie van een (recent) bankafschrift van de gezamenlijke bankrekening voorafgaande aan de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en deze andere persoon; - een kopie van de polis van de levensverzekering die de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en deze andere persoon voorafgaande aan de pensioendatum op elkaars leven hebben afgesloten; - een kopie van het testament van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde waarin deze andere persoon voorafgaande aan de pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap in de situatie dat er geen kinderen zijn. In alle andere situaties bepaalt het bestuur het percentage dat voor die specifieke situatie als redelijk kan worden aangemerkt; - een kopie van een verklaring van erfrecht over de nalatenschap van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde waaruit blijkt dat deze andere persoon voorafgaande aan de pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap in de situatie dat er geen kinderen zijn. In alle andere situaties bepaalt het bestuur het percentage dat voor die specifieke situatie als redelijk kan worden aangemerkt; - een kopie van een huurovereenkomst, koopcontract of hypotheekakte met een ingangsdatum voorafgaande aan de pensioendatum op naam van zowel de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als deze andere persoon; - een kopie van de geboorteakte voorafgaande aan de |
pensioendatum van het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde dat door deze andere persoon is erkend of van het kind van deze andere persoon dat door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is erkend; - een kopie van het bewijs van gezamenlijk ouderlijk gezag ontstaan voorafgaande aan de pensioendatum. | ||
het kind | : | 1. Het kind beneden de leeftijd van18 jaar van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat zoals bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; 2. Het stief- en pleegkind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Onder stiefkind wordt verstaan het kind van de partner (niet biologisch kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde), mits behorende tot het gezin of de gezamenlijke huishouding van de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde en diens partner. Onder pleegkind wordt verstaan het kind, dat door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen kind worden onderhouden, mits dit pleegkind bij de stichting is aangemeld en aan de gestelde voorwaarden voldoet. Indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde zijn stief- of pleegkind voor wezenpensioen wenst aan te melden, dient de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ten genoegen van de stichting aan te tonen dat het onderhoud van het kind grotendeels ten laste komt van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. 3. De hier genoemde kinderen tussen de leeftijd van 18 en 27 jaar indien zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden en/of arbeidsongeschikt zijn. |
Scheiding | : | beëindiging van de partnerrelatie door: 1. echtscheiding; 2. ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; 3. beëindiging van het bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden, vermissing of het aangaan van een huwelijk van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met diens partner; 4. beëindiging van de gezamenlijke huishouding. |
Als datum van de beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld onder 1., 2. en 3. geldt de inschrijvingsdatum van deze scheiding in de registers van de Basisregistratie Personen. Het einde van de gezamenlijke huishouding moet binnen zes maanden na het eindigen ervan door ofwel de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde ofwel door de gewezen partner aan de stichting worden gemeld. Bij de melding moet een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere partner of aan de notaris worden overlegd waarmee de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd. Als datum voor het einde van de gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt de datum van het aangetekende schrijven waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingsdatum omdat het aangetekend schrijven als hiervoor bedoeld niet of te laat is ontvangen, wordt als beëindigingsdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisregistratie Personen de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd | ||
Pensioengrondslag | het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd door de deelnemer en wordt per 1 oktober 2021 vastgesteld en daarna jaarlijks per 1 januari onvoorwaardelijk geïndexeerd conform artikel 8. | |
de verzekeraar | : | de levensverzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen en met wie de stichting een contract heeft gesloten ter uitvoering van één of meerdere onderdelen van de pensioenovereenkomst; |
Parttimer | : | de deelnemer waarvoor een parttime factor is vastgesteld; |
parttime factor | : | de verhouding tussen de wekelijkse arbeidstijd van de deelnemer per week en de gebruikelijke arbeidstijd per week bij de vennootschap voor een fulltime dienstverband zoals deze gold direct voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid en zoals laatstelijk vastgesteld op 30 september 2021; |
de dekkingsgraad | : | de nominale dekkingsgraad, zijnde de bezittingen van de stichting gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen |
berekend onder het Financieel Toetsingskader vermenigvuldigd met 100%; | ||
de beleids- dekkingsgraad | : | het (voortschrijdende) gemiddelde van de vastgestelde dekkingsgraden van de 12 voorafgaande maanden; |
Consumentenprijsindex | : | het stijgingspercentage van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde en gepubliceerde “Consumenten Prijs Index (CPI) totaal, alle huishoudens, afgeleid” voor de maand september van het lopende kalenderjaar vergeleken met dat voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar. |
de pensioen- overeenkomst | : | de overeenkomst tussen de werknemer en de vennootschap met betrekking tot het pensioen zoals deze tot en met 31 december 2019 gold; |
Artikel 2 Deelnemerschap
1. De deelnemer in de zin van dit pensioenreglement is de deelnemer voor wie het deelnemerschap conform artikel 15 is voortgezet.
2. Het deelnemerschap eindigt op het moment dat de premievrije voorzetting eindigt zoals opgenomen in artikel 15.
Artikel 3 Aanspraken
1. De pensioenregeling wordt op grond van de Pensioenwet gekarakteriseerd als uitkeringsovereenkomst. Het betreft een voorwaardelijke middelloonregeling met een voorwaardelijke indexatie. De hoogte van het pensioen kan op grond van artikel 13 lid 4, 5 en 6 en artikel 16 lid 1 van dit reglement worden beperkt.
2. De deelnemer heeft recht op de volgende pensioenaanspraken:
a. Uit hoofde van de basispensioenregeling (artikel 6a): levenslang ouderdomspensioen;
b. Uit hoofde van de regeling partnerpensioen en wezenpensioen (artikel 7): levenslang partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen en wezenpensioen;
zonder dat hiervoor premie verschuldigd is.
3. De aanspraken worden voor het eerst per de datum van aanvang van het deelnemerschap vastgesteld en vervolgens per de eerste januari van elk jaar overeenkomstig het hierna bepaalde. De aanspraken zijn voor het laatst door de stichting vastgesteld op 31 oktober 2021.
Artikel 4 Deelnemersjaren
A. Voor de basispensioenregeling
1. Onder deelnemersjaren wordt verstaan de periode vanaf het moment van indiensttreding, met inachtneming van artikel 2 lid 1, tot en met 31 oktober 2021.
2. Voor de deelnemer die parttimer is, worden de deelnemersjaren omgerekend naar fulltime equivalenten door de deelnemersjaren met de parttime factor te vermenigvuldigen.
B. Voor de regeling partnerpensioen en wezenpensioen
1. Onder de fictieve deelnemersjaren wordt verstaan de periode vanaf de overlijdensdatum tot de dag waarop de overleden deelnemer de – in het overlijdensjaar geldende – pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b zou hebben bereikt.
2. Voor de overleden deelnemer die parttimer was, worden de fictieve deelnemersjaren omgerekend naar fulltime equivalenten door de fictieve deelnemersjaren met de parttime factor te vermenigvuldigen.
Artikel 5 Pensioengrondslag
De pensioengrondslag van de deelnemer is vastgesteld op 31 oktober 2021 en staat vermeld op het in 2021 verstrekte pensioenoverzicht.
Artikel 6a Basispensioenregeling
1. De basispensioenregeling verleent iedere deelnemer aanspraken op levenslang ouderdomspensioen.
2. Voor het ouderdomspensioen geldt een opbouwpercentage van 1,6%. Het ouderdomspensioen is bij ingang gelijk aan de som van de jaarlijks verkregen aanspraken op ouderdomspensioen, vermeerderd met de eventuele toeslagen als bedoeld in artikel 8 van dit reglement en verminderd met eventuele kortingen zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 van dit reglement.
3. Indien de pensioenrichtleeftijd op grond van artikel 6b lid 2 van dit reglement (gedurende enig jaar) wordt verhoogd, blijft het in dat jaar toegepaste opbouwpercentage ongewijzigd, tenzij het bestuur anderszins besluit.
4. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd in Euro’s op een bankrekeningnummer van een onder toezicht staande financiële instelling tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
Flexibilisering
Vervroegen en uitstellen van de pensioenrichtdatum
5. Het ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan eerder ingaan dan de pensioenrichtdatum, doch niet eerder dan 5 jaar vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. Vervroegen vindt plaats over een periode bepaald in hele maanden gerekend vanaf de pensioenrichtdatum.
Bij het vervroegen van de pensioenrichtdatum wordt de aanspraak op ouderdomspensioen actuarieel herrekend op basis van de factoren zoals vastgelegd in bijlage 2.
Bij het eerder laten ingaan van het ouderdomspensioen, blijft het bij het ouderdomspensioen behorende partnerpensioen en/of wezenpensioen ongewijzigd. Voor de (arbeidsongeschikte) deelnemer geldt dat de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zoals bedoeld in artikel 15, wordt beëindigd.
6. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer worden uitgesteld tot uiterlijk de datum waarop de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW- gerechtigde leeftijd.
Uitstel vindt plaats over een periode bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de pensioenrichtdatum. Over de periode van uitstel vindt voor de deelnemer geen pensioenopbouw meer plaats.
Bij deze keuzemogelijkheid worden de pensioenuitkeringen actuarieel herrekend op basis van de factoren zoals vastgelegd in bijlage 2.
Deeltijdpensionering
7. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid zijn pensioen op de vervroegde pensioendatum gedeeltelijk in te laten gaan.
Ingeval er voor deeltijdpensionering wordt gekozen, kan het ouderdomspensioen in stappen van veelvouden van 20% in gaan.
De (gewezen) deelnemer kan in twee stappen gebruikmaken van het recht op deeltijdpensionering. Het pensioen dient bij de einddatum van de eerste stap volledig in te gaan en er kan geen nieuwe periode hoog-laag of laag-hoog gekozen worden. De lopende uitkering kan wel tussentijd worden aangepast.
De datum waarop het ouderdomspensioen volledig ingaat kan zelf worden gekozen. Dit kan echter niet later zijn dan vijf jaar na de dag waarop de AOW-uitkering ingaat.
Het deeltijdpensioen wordt actuarieel herrekend conform lid 5 en 6.
Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
8. De (gewezen) deelnemer heeft de keuze om vanaf de pensioendatum eerst een periode van maximaal 10 jaar een hoog ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een laag ouderdomspensioen of andersom.
De eerste periode wordt bepaald in hele maanden gerekend vanaf de gekozen pensioendatum.
Het lage ouderdomspensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hoge ouderdomspensioen.
De keuze voor een variatie in de hoogte van de pensioenuitkering heeft geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen en wezenpensioen.
Bij deze keuzemogelijkheid worden de pensioenuitkeringen actuarieel herrekend op basis van de factoren zoals vastgelegd in bijlage 2.
Algemeen
9. De factoren zoals bedoeld in lid 5, 6 en 8 van dit artikel, worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze factoren zijn van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 2 en worden in principe voor een periode van 3 jaar vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden of wijziging van de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b van dit reglement) kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
10. Het bestuur behoudt zich het recht voor om bij een combinatie van flexibiliseringsmogelijkheden (inclusief de mogelijkheden rondom uitruil van pensioensoorten) een volgorde in acht te nemen.
Artikel 6b Pensioenrichtleeftijd
1. Met ingang van 1 januari 2018 is de pensioenrichtleeftijd 68 jaar.
Toename van de levensverwachting
2. Voor de (gewezen) deelnemers kan de geldende pensioenrichtleeftijd worden verhoogd, indien en voor zover wet- en regelgeving hiertoe dwingt.
De verhoging zal plaatsvinden voor alle deelnemers en gewezen deelnemers die de pensioenrichtleeftijd op het moment van inwerkingtreding van de verhoogde pensioenrichtleeftijd nog niet hebben bereikt en wordt toegepast per de datum waarop de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd.
Voor de deelnemer blijft voor de einddatum van de premievrije pensioenopbouw de pensioenrichtdatum gelden zoals opgenomen in lid 1 van dit artikel, tenzij het bestuur hier anders over besluit.
Actuariële herrekening bij verhoging pensioenrichtleeftijd
3. Indien sprake is van een verhoging van de pensioenrichtleeftijd op grond van dit artikel, worden alle opgebouwde aanspraken van de (gewezen) deelnemer actuarieel herrekend, indien en voor zover (fiscale) wet- en regelgeving zich hier niet tegen verzet.
4. Indien sprake is van actuariële herrekening van de opgebouwde aanspraken dan zal deze herrekening collectief actuarieel neutraal plaatsvinden, inclusief de hierover toegekende toeslagen en/of kortingen. De factor waarmee de herrekening plaatsvindt, wordt opgenomen in bijlage 1.
5. De (gewezen) deelnemer kan het actuarieel herrekende pensioen eerder laten ingaan, zoals nader is omschreven in artikel 6a lid 5 van dit reglement. Hierbij geldt aanvullend dat voor wat betreft de tot de datum van herrekening opgebouwde pensioenaanspraken de direct voorafgaand aan de datum van herrekening vastgestelde pensioenaanspraken zullen worden verkregen. Deze garantie geldt zolang de stichting de pensioenregeling uitvoert. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele verlagingen van de aanspraken op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement en eventuele toeslagverlening op grond van artikel 8 van dit reglement.
Artikel 7 Regeling partnerpensioen en wezenpensioen
1. De regeling partnerpensioen en wezenpensioen verleent iedere deelnemer aanspraken op partner- en/of wezenpensioen.
Levenslang partnerpensioen
2. Bij overlijden van de deelnemer (vóór de pensioendatum) bedraagt het jaarlijkse levenslange partnerpensioen voor de partner 70% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag.
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer (vóór de pensioendatum) of de gepensioneerde ontvangt de partner het jaarlijkse levenslange opgebouwde partnerpensioen.
4. De uitkering van het levenslang partnerpensioen gaat in op de dag waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het overlijden van de partner valt.
5. Op de uitkering van het levenslang partnerpensioen wordt de uitkering van bijzonder partnerpensioen (artikel 17) in mindering gebracht. Indien een gewezen partner met recht op bijzonder partnerpensioen is overleden voordat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden, vindt een vermindering niet plaats.
Tijdelijk partnerpensioen
6. Het tijdelijk partnerpensioen kent een zuiver risicokarakter; het heeft geen opbouwwaarde. Bij overlijden van de deelnemer op of na de pensioendatum dan wel na het einde van de deelname in de pensioenregeling volgt er geen uitkering.
7. Bij overlijden van de deelnemer (vóór de pensioendatum) ontvangt de partner een tijdelijke uitkering ter grootte van 5% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag. Dit bedrag wordt verhoogd met een vast bedrag vermenigvuldigd met de parttime factor. Het vaste bedrag is opgenomen in bijlage 1 en wordt jaarlijks per 1 januari herzien overeenkomstig de jaarlijkse nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet inclusief vakantietoeslag en exclusief tegemoetkoming Anw.
De tijdelijke uitkering is nihil, indien de deelnemer overlijdt binnen één jaar na het aangegane huwelijk, geregistreerd partnerschap, notarieel verleden samenlevingsovereenkomst of gezamenlijke huishouding én het overlijden op dat moment redelijkerwijs te verwachten was.
8. De uitkering van het tijdelijke partnerpensioen gaat in op de dag waarop de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd in Euro’s op een bankrekeningnummer van een onder toezicht staande financiële instelling tot de maand waarin de partner de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtleeftijd bereikt, dan wel tot het einde van de maand waarin de eerdere overlijdensdatum van de partner valt.
Wezenpensioen
9. Bij overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt de uitkering uit hoofde van het wezenpensioen 14% van het opgebouwde dan wel uitgekeerde ouderdomspensioen.
Bij overlijden van de deelnemer bedraagt de uitkering uit hoofde van het wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van het dienstverband tot de in het overlijdensjaar van de deelnemer geldende pensioenrichtdatum bij een ongewijzigde pensioengrondslag.
Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld, met ingang van de dag volgend op de maand van het overlijden van de (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer, tenzij de wees op het moment van overlijden van de (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer reeds een volle wees was.
10. Het wezenpensioen gaat in op de dag waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd in Euro’s op een bankrekeningnummer van een onder toezicht staande financiële instelling tot de dag waarop de wees de 18e jarige leeftijd bereikt.
11. Als de wees studeert of arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering van het wezenpensioen door tot uiterlijk de dag waarop de wees de 27e verjaardag bereikt. Van een studerende wees als bedoeld in lid 11 is sprake als:
- de wees ingeschreven is bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan volledig dagonderwijs wordt gelijkgesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
- de wees de school of instelling geregeld bezoekt volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet.
Voornoemde voorwaarden zijn eveneens van overeenkomstige toepassing indien de wees in het buitenland studeert.
Van een arbeidsongeschikte wees is sprake als de wees van overheidswege recht heeft op een uitkering ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekte of handicap.
12. Als de wees eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer arbeidsongeschikt is dan de in lid 11 beschreven dag, loopt de uitkering door tot het einde van de betreffende maand. Op verzoek herleeft het wezenpensioen als na het eindigen van het wezenpensioen als bedoeld in dit lid en het bepaalde in lid 11 van dit artikel (wederom) voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Uitruil partnerpensioen in een hoger ouderdomspensioen en omgekeerd
13. De (gewezen) deelnemer kan de ervoor kiezen om op de pensioendatum het opgebouwde levenslange partnerpensioen (gedeeltelijk) uit te ruilen tegen een hoger ouderdomspensioen. Indien de (gewezen) deelnemer een partner heeft, is voor de uitruil instemming van de partner nodig.
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om op de pensioendatum een gedeelte van het ouderdomspensioen aan te wenden voor het verhogen van het partnerpensioen. Het partnerpensioen mag na de uitruil niet meer bedragen dan 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen.
De geldende uitruilfactor is opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement. Bij de vaststelling van de uitruilfactor is voldaan aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Dit houdt in dat de collectieve actuariële waarde van het door uitruil te verkrijgen ouderdomspensioen ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van het uit te ruilen partnerpensioen.
De factoren zijn van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 2 en worden in principe voor een periode van 3 jaar vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord.
In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of gepensioneerden), kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van deze factoren.
14. Het bijzonder partnerpensioen (artikel 17) en het verevende ouderdomspensioen (artikel 18) van gewezen partners kan en wordt niet voor uitruil aangewend.
Bij uitruil wijzigt het wezenpensioen niet.
15. Een verzoek tot uitruil van het partnerpensioen, zoals bedoeld in de eerste volzin van lid 13 van dit artikel, dient door de (gewezen) deelnemer en diens partner ten minste één maand voor de pensioendatum schriftelijk bij de stichting te worden ingediend en door beide partners te zijn ondertekend. De handtekeningen dienen door een notaris of bij de gemeente te zijn bekrachtigd dan wel onder een toeziend oog van een door de stichting aangewezen medewerker van de vennootschap te zijn geplaatst. Bij het indienen van het hiervoor genoemde verzoek, dient een geldig legitimatiebewijs van de partner te worden overlegd.
16. Bij de uitruil worden de fiscale grenzen in acht genomen.
Uitruil kan niet plaatsvinden als het bedrag van de uit te ruilen pensioensoort lager is dan de grens waarbij afkoop van kleine pensioenen aan de orde is, tenzij het pensioen waarnaar uitgeruild wordt hoger is dan de voornoemde grens.
Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
17. Indien de (gewezen) deelnemer eerder met (deeltijd)pensioen gaat dan op de pensioenrichtdatum en de (gewezen) deelnemer op dat moment nog geen
AOW-uitkering ontvangt, heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW-overbruggingspensioen dat gemaximeerd is op een bedrag van twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantiegeld. Dit pensioen is bedoeld om de periode te overbruggen tussen de vervroegde pensioendatum en de ingangsdatum van de AOW.
Artikel 8 Koopkrachtvastheid
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken kan jaarlijks per 1 januari een toeslag worden verleend gebaseerd op (een percentage van) de consumentenprijsindex. De eventuele toeslagverlening is voorwaardelijk, er bestaat geen recht op. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Hierbij baseert het bestuur zich op de beleidsdekkingsgraad op de laatste dag van het derde kwartaal voorafgaand aan het kalanderjaar waarin de toeslagverlening plaatsvindt.
Toeslagverlening kan alleen plaatsvinden indien de beleidsdekkingsgraad ten minste 110% bedraagt. Er wordt niet meer toeslag toegekend dan naar verwachting in de toekomst gerealiseerd kan worden. Dat wil zeggen dat het vermogen zodanig dient te zijn dat de te geven toeslag jaarlijks, gedurende de hele toekomst, gegeven kan worden.
3. Het bestuur kan naast de jaarlijkse toeslag besluiten tot het toekennen van inhaalindexatie of compensatie van eerder doorgevoerde kortingen uit de voorgaande jaren. Hierbij wordt geen maximering in acht genomen.
Inhaalindexatie of compensatie van korting kan uitsluitend plaatsvinden indien dit geen gevolgen heeft voor de reguliere toeslagverlening, de beleidsdekkingsgraad ten minste gelijk blijft aan de vereiste dekkingsgraad en maximaal 1/5 van het vermogensoverschot hiertoe wordt aangewend.
De laatste gemiste toeslag wordt als eerste ingehaald. Indien een samenloop het een compensatie voor een in het verleden doorgevoerde korting plaatsvindt, wordt de korting als eerste gecompenseerd.
4. De uit dit artikel voortvloeiende toeslagen zullen steeds direct worden gefinancierd.
Artikel 9 Afkoop
1. Pensioenrechten en pensioenaanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in gevallen voorzien in de Pensioenwet.
2. De stichting heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en andere (bijbehorende) aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1, en de gepensioneerde geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2007 óf de gepensioneerde
instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2007.
3. De stichting heeft het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien:
a. de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum, getoetst op 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. De afkoop vindt slechts plaats indien de gewezen deelnemer geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2007 óf de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2007.
b. de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018 en de stichting heeft ten minste vijf maal tevergeefs geprobeerd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer én na beëindiging van de deelneming is vijf jaar verstreken (waarbij de termijn van vijf jaar ingaat op 1 januari 2019).
4. Indien de stichting van de in het tweede lid genoemde afkoopmogelijkheid gebruik wil maken, informeert de stichting de betrokkene voor de pensioendatum en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden na ingang van het pensioen.
5. De stichting betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.
6. De stichting heeft het recht om een recht op partnerpensioen of het wezenpensioen bij ingang af te kopen, indien de uitkering op de ingangsdatum minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Als de stichting gebruik maakt van dit recht informeert de stichting de partner hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de partner en/of de wees binnen deze termijn. Ook na zes maanden na de ingangsdatum kan de stichting besluiten tot afkoop, mits de belanghebbende daarmee instemt en het partner- of wezenpensioen per 1 januari van het betreffende jaar minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Lid 5 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
7. De stichting heeft het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen bij scheiding af te kopen, indien de uitkering op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Indien de stichting gebruik maakt van dit recht informeert de stichting de gewezen partner hierover binnen zes maanden na melding van de scheiding en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner binnen deze termijn. Ook na zes maanden na de melding van de scheiding kan het bijzonder partnerpensioen worden afgekocht, mits de gewezen partner daarmee instemt en het bijzonder partnerpensioen per 1 januari van het betreffende jaar minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1. Lid 5 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
8. De afkoopbedragen als bedoeld in de voorgaande leden worden jaarlijks herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 66 lid 6 Pensioenwet en opgenomen in bijlage 1.
9. De afkoopwaarde wordt ter beschikking gesteld aan de rechthebbende conform de Pensioenwet. Indien het ouderdomspensioen en de bijbehorende aanspraken worden afgekocht, wordt de volledige afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer of gepensioneerde te beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde van het bijbehorende bijzonder partnerpensioen welke ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
10. De stichting stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 66 lid 7 Pensioenwet een afkoopvoet vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopvoet is van toepassing in de periode zoals opgenomen in bijlage 3 en wordt in principe voor een periode van 3 jaar opnieuw vastgesteld door het bestuur, nadat het bestuur de actuaris hierover heeft gehoord. In geval van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de populatie van (gewezen) deelnemers en/of Gepensioneerden of wijziging van de pensioenrichtleeftijd zoals genoemd in artikel 6b) kan de stichting ook tussentijds bij bestuursbesluit overgaan tot wijziging van de afkoopvoet.
11. Indien de stichting door toepassing van dit artikel wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, en het moment waarop de stichting wil afkopen ligt voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de belanghebbende het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De stichting koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat.
Artikel 10 Waardeoverdracht
1. Indien een deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan, zal de stichting de ontvangen overdrachtswaarde aanwenden ter verwerving van pensioenaanspraken conform dit pensioenreglement, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 Pensioenwet en het bepaalde in artikel 18 tot en met 28 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2. De door de stichting in verband met waardeoverdracht verkregen koopsom zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt aangewend voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen in de verhouding 100:70:14. Vervolgens worden de verkregen aanspraken behandeld alsof zij in deze pensioenregeling zelf zijn opgebouwd.
3. Gewezen deelnemers kunnen de overdrachtswaarde van hun pensioenaanspraken overdragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever, een en ander met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet.
De stichting zal in beginsel kleine pensioenaanspraken overdragen aan een andere pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer, tenzij de kleine pensioenaanspraak een bedrag is van maximaal € 2 (twee euro) bruto per jaar. In dat geval komt de kleine pensioenaanspraak te vervallen.
4. De stichting werkt mee aan alle overige verplichtingen tot waardeoverdracht alsmede aan inkomende waardeoverdrachten van kleine pensioenaanspraken conform de Pensioenwet. Indien de stichting een bevoegdheid tot waardeoverdracht heeft, zal het bestuur per specifieke situatie een besluit nemen of al dan niet wordt meegewerkt aan de betreffende waardeoverdracht. Hierbij worden de belangen van de overige aanspraakgerechtigden en de stichting zelf evenwichtig afgewogen. Voor alle waardeoverdrachten zijn de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 Uitbetaling
De pensioenen worden door de stichting in maandelijkse termijnen bij nabetaling uitgekeerd op een bankrekening van een onder toezicht staande financiële instelling dat door de pensioengerechtigde is kenbaar gemaakt aan de stichting, onder inhouding van de verschuldigde belasting(en) en/of premies waar dit ingevolge enig wettelijk voorschrift verplicht is.
Artikel 12 Verzekering
1. Ter dekking van de uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen kan de stichting verzekeringen sluiten bij een verzekeraar, waarbij de stichting als bevoordeelde wordt aangewezen.
Op de verzekeringen zijn de bepalingen ingevolge de Pensioenwet van toepassing.
2. De polisvoorwaarden van de in dit artikel bedoelde verzekeringen zijn op verzoek van de belanghebbende ter inzage beschikbaar.
Artikel 13 Financiering
1. De aan verstreken deelnemersjaren toe te rekenen pensioenaanspraken zijn op
1 januari 2020 volledig gefinancierd. Het tijdelijke partnerpensioen, de risicodekking voor overlijden vóór de 21-jarige leeftijd en het aan toekomstige deelnemersjaren toe te rekenen levenslange partnerpensioen en wezenpensioen, worden ook na
31 december 2019 gedekt tegen betaling van éénjarige risicopremies.
2. Voor de pensioenaanspraken die op grond van artikel 15 worden verworven geldt dat deze door de stichting worden gefinancierd uit een hiervoor aangehouden voorziening.
Korting pensioenaanspraken en -rechten
3. De stichting kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien de stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan deze eisen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan. Doorgevoerde kortingen kunnen in de toekomst worden gecompenseerd indien aan de voorwaarden zoals genomen in artikel 8 lid 2 en lid 3 is voldaan.
4. De stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering, bedoeld in dit artikellid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 14 Beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum
Vervallen
Artikel 15 Voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
1. Een deelnemer die op 31 december 2019 én op 1 januari 2020 arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) én een uitkering krachtens de WAO of de WIA ontvangt én deelnemer is geworden voorafgaand aan de 1e ziektedag, heeft recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw voor het gedeelte dat de deelnemer arbeidsongeschikt is. Er is voor dit gedeelte een voorziening door de stichting aangehouden.
Voor het arbeidsgeschikte deel vindt geen pensioenopbouw plaats conform het overige in dit reglement. Artikel 27 is voor dit deel van overeenkomstige toepassing.
De maximale pensioenbouw is gelijk aan wat de deelnemer in een voltijdsfunctie had kunnen opbouwen.
Bij premievrije voortzetting worden de jaren van arbeidsongeschiktheid beschouwd als deelnemersjaren in de zin van artikel 4 van dit reglement en wordt de pensioenopbouw voortgezet op basis van de in de volgende tabel opgenomen percentages:
Indien de mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt: | wordt bij uitkering krachtens de WAO voortgezet voor: | en bij uitkering krachtens de wet WIA voortgezet voor: |
80% of meer 65%-80% 55%-65% 45%-55% 35%-45% 0%-35% | 100% 50% 50% 50% 50% 0% | 100% 72,5% 60% 50% 40% 0% |
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, indien:
- sprake is van een stijging van de mate van arbeidsongeschiktheid, geen wijziging van de premievrije voorzetting doorgevoerd;
- sprake is van een daling van de mate van arbeidsongeschiktheid, de mate van premievrije voortzetting overeenkomstig de bovenstaande tabel verlaagd.
2. Gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid wordt de pensioengrondslag jaarlijks voorwaardelijk aangepast conform artikel 8 van dit reglement, met dien verstande dan dat de pensioengrondslag niet mag uitkomen boven het fiscaal maximum. Uitgangspunt is de pensioengrondslag en het parttime percentage van de deelnemer op het tijdstip waarop de uitkering krachtens de WAO of de WIA is aangevangen.
3. Ten aanzien van het tijdstip van aanvang en beëindiging alsmede de mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in lid 1 van dit artikel, worden de beslissingen van de instelling die belast is met de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidswetgeving gevolgd.
4. Indien de deelnemer minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt, stopt de voortgezette pensioenopbouw. Ingeval de deelnemer binnen vier weken opnieuw 35% of meer arbeidsongeschikt wordt, wordt de voortgezette pensioenopbouw hervat tot maximaal de voorgezette pensioenopbouw behorend bij de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld op 1 januari 2020. Indien de deelnemer na vier weken meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt, dan wordt de voortgezette pensioenopbouw niet hervat.
5. De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw eindigt op de pensioenrichtdatum, of eerder dan de pensioenrichtdatum, als sprake is van een eerdere :
- dag van overlijden van de deelnemer;
- AOW-datum;
- pensioendatum.
6. Het reglement zoals dit geldt op de datum waarop de deelnemer arbeidsongeschikt wordt, inclusief alle wijzigingen van dat reglement nadien, is van toepassing op de premievrije voorzetting.
Artikel 16 Wijziging pensioenreglement
1. Het bestuur is zelfstandig bevoegd tot het aanpassen van dit reglement, indien en voor zover deze aanpassing de pensioenovereenkomst niet wijzigt. Alle wijzigingen vinden plaats volgens de in de statuten van de stichting vastgelegde procedure. In geval van wijziging van dit reglement worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde aanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134 Pensioenwet.
2. Indien bij of ingevolge wettelijke bepalingen regelen worden gesteld, waarvan afwijking niet is geoorloofd, wordt het pensioenreglement door het bestuur zo nodig hierop aangepast. Het pensioenreglement wordt conform de in de statuten van de stichting vastgelegde procedure aangepast.
Artikel 17 Bijzonder partnerpensioen
1. In geval van scheiding ontstaat voor de gewezen partner een recht op bijzonder partnerpensioen onder aftrek van een eventueel al eerder toegekend bijzonder partnerpensioen. Indien de eerdere gewezen partner reeds is overleden of overlijdt vóórdat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, vindt de vermindering niet plaats c.q. wordt de vermindering ongedaan gemaakt.
2. De gewezen partner krijgt een zodanige aanspraak op een premievrij levenslang partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van scheiding de deelneming zou zijn beëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Indien de scheiding plaatsvindt na de beëindiging van het deelnemerschap dan wel op of na de pensioendatum van de gepensioneerde, verkrijgt de gewezen partner een zodanige aanspraak op een premievrij levenslang partnerpensioen als de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij het eindigen van die deelneming dan wel op de pensioendatum. De stichting verstrekt aan de gewezen partner van de gewezen deelnemer of gepensioneerde een
bewijs van diens aanspraak.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. De stichting kan in een dergelijk geval een afwijkende premie en/of afwijkende voorwaarden vaststellen.
De eventuele extra premie wordt door de stichting in rekening gebracht aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Artikel 18 Verevening van ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van een geregistreerd partnerschap, heeft de (gewezen) echtgenoot of partner overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op pensioenverevening. Het recht op pensioenverevening bestaat voor zover de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde tussen de huwelijkssluiting respectievelijk de aanvang van het geregistreerd partnerschap en de datum van de scheiding ouderdomspensioen. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op het verevende ouderdomspensioen.
Tegenover de stichting ontstaat alleen een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen pensioentermijnen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, als de scheiding binnen een termijn van twee jaar na de scheiding bij de stichting is gemeld. De melding dient daarbij te hebben plaatsgevonden door het indienen van een volledig ingevuld meldingsformulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing, indien de gewezen partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap dan wel bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De huwelijkse voorwaarden of de voorwaarden van geregistreerd partnerschap zijn respectievelijk de overeenkomst is slechts geldig indien hieraan een verklaring van de stichting is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. De stichting kan in een dergelijk geval een afwijkende premie en/of afwijkende voorwaarden vaststellen. De kosten van verevening en de eventuele extra premie wordt door de stichting in gelijke delen in rekening gebracht aan de beide gewezen partners.
Artikel 19 Algemene bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen en ouderdomspensioen
1. De aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen kan zonder toestemming van de daartoe volgens dit pensioenreglement gerechtigde niet bij overeenkomst tussen diens echteno(o)t(e) of geregistreerde partner en de stichting of de vennootschap worden verminderd.
2. De aanspraak op ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen enerzijds de (gewezen) deelnemer en anderzijds de stichting of de vennootschap worden verminderd, tenzij het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is uitgesloten door de echtgenoten of geregistreerde partners.
Artikel 20 Informatieverplichting van de stichting
De stichting verstrekt te allen tijde de informatie zoals voorgeschreven in de Pensioenwet.
Artikel 20a Informatie aan de deelnemers
1. De stichting verstrekt jaarlijks in de vorm van een Uniform Pensioenoverzicht de volgende informatie;
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens worden weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
c. informatie over de toeslagverlening;
d. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement;
e. een opgave van de aan het kalenderjaar toe te schrijven aangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.127 Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;
f. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
g. informatie over de toezichthouder waar het pensioen(fonds) onder valt; en
h. informatie over de dekkingsgraad.
2. De stichting verstrekt bij einde van het deelnemerschap de volgende informatie:
a. een opgave van de opgebouwde aanspraken;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. voor de deelnemer specifieke informatie in verband met de beëindiging van het deelnemerschap;
d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de stichting; en
e. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 verstrekt het bestuur op verzoek aan de deelnemer binnen drie maanden de informatie zoals bedoeld in artikel 20e.
Artikel 20b Informatie aan gewezen deelnemers
1. De stichting verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken en de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens worden weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement;
d. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
e. informatie over de toezichthouder waar het pensioen(fonds) onder valt; en
f. informatie over de dekkingsgraad.
2. Binnen drie maanden na een relevante wijziging van het pensioenreglement informeert de stichting de gewezen deelnemer over deze wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en lid 2 verstrekt het bestuur op verzoek aan de deelnemer binnen drie maanden de informatie zoals bedoeld in artikel 20e.
Artikel 20c Informatie aan pensioengerechtigden
1. De stichting verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt bij pensioeningang:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen;
c. informatie over het verlenen van toeslagen;
d. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement; en
e. overige informatie die in het kader van de pensioeningang van belang is.
2. De stichting verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van het pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement; en
e. informatie over de toezichthouder waar het pensioen(fonds) onder xxxx.
3. Binnen drie maanden na een relevante wijziging van het pensioenreglement informeert de stichting de pensioengerechtigde over deze wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Artikel 20d Informatie aan gewezen partners
De stichting verstrekt de gewezen partner bij scheiding een opgave van:
a. het bijzonder partnerpensioen;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement
d. overige informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
Vervolgens verstrekt de stichting ten minste één keer in de vijf jaar een opgave van het bijzonder partnerpensioen, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 13 lid 3 van dit reglement. Indien het toeslagbeleid wijzigt, informeert de stichting de gewezen partner hierover binnen drie maanden.
Artikel 20e Informatie op verzoek
1. De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers op verzoek:
a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en
b. de voor hem relevante informatie over beleggingen;
c. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet;
d. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet; en
e. informatie over de consequenties van uitruil van pensioenaanspraken.
Een en ander overeenkomstig artikel 46 Pensioenwet en artikel 9 en 9a Besluit uitvoering Pensioenwet.
2. De stichting verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3. De stichting verstrekt de gewezen deelnemer tussentijds op verzoek de informatie zoals opgenomen in artikel 20b lid 1 van dit reglement en de gewezen partner tussentijds op verzoek de informatie in zoals opgenomen in artikel 20d tweede volzin van dit reglement.
Artikel 21 Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van de stichting in de geest van de bepalingen van dit reglement en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.
Artikel 22 Algemene bepalingen
1. Beslag op pensioen is mogelijk voor zover dat voortvloeit uit toepassing van de uniforme regeling voor beslag vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 475b en verder.
2. De deelnemer is verplicht op verzoek binnen een maand aan de stichting al die gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de regelingen, vastgelegd in het pensioenreglement.
3. Een geneeskundig onderzoek vindt uitsluitend plaats indien de Wet op de medische keuringen dit toestaat.
4. De pensioengerechtigden dan wel de partners van de overleden (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden die woonachtig zijn in het buitenland, dienen jaarlijks per 1 januari aan de stichting van hun in leven zijn blijk te geven door middel van het verstrekken van een attestatie de vita.
Artikel 23 Overgangsbepalingen per 1 januari 2003
Vervallen
Artikel 24 Overgangsbepalingen per 1 januari 2006
Vervallen
Artikel 25 Overgangsbepalingen per 1 januari 2008
Vervallen
Artikel 26 Overgangsbepaling opbouwpercentage
1. Alle in het verleden van toepassing geweest zijnde opbouwpercentages zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
Tot en met 2010
2. Vervallen
Vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013
3. Vervallen
Vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015
4. Vervallen
Artikel 27 Overige bepalingen Overgangsbepaling pensioenrichtleeftijd
1. Bij de wijziging van de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2014 en 1 januari 2018 zijn de reeds opgebouwde pensioenen steeds aangepast op basis van collectief actuarieel gelijkwaardige factoren.
Overgangs- en wijzigingsbepalingen beëindiging uitvoeringsovereenkomst
2. Op 1 januari 2020 is de uitvoeringsovereenkomst met de vennootschap beëindigd. Ten gevolge daarvan is de pensioenopbouw voor de deelnemers, met uitzondering van de op deze datum bekende arbeidsongeschikte personen (gedefinieerd als ‘deelnemer’ in de zin van dit reglement), beëindigd en hebben de dientengevolge ontstane gewezen deelnemers per 1 januari 2020 een premievrije aanspraak op:
a. het in de basispensioenregeling opgebouwde ouderdomspensioen; en
b. de in de regeling partnerpensioen en wezenpensioen opgebouwde rechten op levenslang partnerpensioen en wezenpensioen;
verkregen.
3. Gewezen deelnemers waarvan het dienstverband met de werkgever vóór 1 januari 2020 is beëindigd, anders dan ten gevolge van overlijden of
arbeidsongeschiktheid, alsmede gewezen deelnemers waarvan het deelnemerschap uit hoofde van lid 1 van dit artikel is beëindigd, hebben per de datum van beëindiging van het deelnemerschap een premievrije aanspraak op:
a. het in de basispensioenregeling opgebouwde ouderdomspensioen; en
b. de in de regeling partnerpensioen en wezenpensioen opgebouwde rechten op levenslang partnerpensioen en wezenpensioen;
verkregen.
4. Bij beëindiging van het deelnemerschap ontstaat geen recht op een premievrije aanspraak op een tijdelijk partnerpensioen en eveneens niet op een partner- en/of wezenpensioen indien de deelnemer de leeftijd van 21 jaar nog niet had bereikt.
5. Indien sprake is van arbeidsongeschiktheid voor de deelnemer - als omschreven in artikel 1 van dit reglement -, wordt de premievrije voortzetting en daarmee het deelnemerschap aan de regelingen, omschreven in het onderhavige reglement, beëindigd op het moment dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid, een en ander conform artikel 15 van dit reglement.
Overgangs- en wijzigingsbepalingen collectieve waardeoverdracht
6. Alle op 31 oktober 2021 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten jegens de stichting worden op 1 november 2021 ondergebracht bij Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds, Kring B. Per deze datum is het pensioenreglement van kring B van dit pensioenfonds van toepassing op de opgebouwde en overgedragen pensioenaanspraken en pensioenrechten en kan de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en/of anderszins aanspraakgerechtigde geen aanspraak meer maken op pensioen jegens de stichting.
7. Op 31 oktober 2021 zijn alle aanspraken op een nog niet ingegaan ouderdomspensioen, partnerpensioen en tijdelijke partnerpensioen actuarieel herrekend in verband met de wijzigingen ten aanzien van het moment van ingang van het pensioen. De herrekening heeft plaatsgevonden op basis van actuarieel gelijkwaardige factoren. Hiervoor zijn de volgende factoren gehanteerd:
- voor latent ouderdomspensioen: +0,225%
- voor regulier latent partnerpensioen: -0,217%
- voor overig latent partnerpensioen: +0,633%
- voor latent tijdelijk partnerpensioen: individueel actuarieel gelijkwaardig.
8. Degene die vóór 1 november 2021 als partner is aangemeld bij de stichting, zal vanaf 1 november 2021 onder het pensioenreglement van De Nationale APF, Kring B ook als partner worden beschouwd. Voor degene die zijn/haar partner bij De Nationale APF aanmeldt vanaf 1 november 2021 gelden om aangemerkt te worden als partner de voorwaarden die zijn opgenomen in het voorgenoemde pensioenreglement.
9. In aanvulling op van de definitie van partner zoals opgenomen in artikel 1, geldt voor degene die op 31 oktober 2021 (gewezen) deelnemer of gepensioneerde was aan het onderhavige pensioenreglement en waarvan bij de stichting niet bekend is of er sprake is van een partner, niet de eis van een onafgebroken inschrijving op hetzelfde adres in de Basisregistratie Personen van ten minste vijf jaren om de gezamenlijke huishouding aan te tonen. Hiervoor in de plaats dient voornoemde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uiterlijk 28 februari 2021 de persoon als bedoeld in lid 1 onder c van de partnerdefinitie in artikel 1 bij De Nationale APF aan te melden en daarbij een uittreksel uit de Basisregistratie Personen te overleggen waaruit blijkt dat in de periode voor 31 oktober 2021 sprake is geweest van ten minste drie jaar en ten hoogste vijf jaar onafgebroken inschrijving in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres.
10. Degene die op 31 oktober 2021 een ANW-hiaatuitkering ontvangt, behoudt deze uitkering en ontvangt deze met ingang van 1 november van De Nationale APF. De ANW-hiaatuitkering eindigt op 1e dag van de maand waarin betrokkene de 65-jarige leeftijd bereikt en bij eerder overlijden op de laatste dag van de maand waarin betrokkene overlijdt.
11. Degene die op 31 oktober 2021 een WAO-hiaatuitkering ontvangt, behoudt deze uitkering en ontvangt met ingang van 1 november 2021 de WAO-hiaatuitkering van De Nationale APF. Dit geldt ook voor degene die tevens een WAO-excedentuitkering ontvangt met dien verstande dat deze uitkering wordt toegevoegd aan de WAO- hiaatuitkering en als zodanig wordt aangemerkt.
Op de WAO-hiaatuitkering is het volgende van toepassing:
a. Bij een stijging of daling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de WAO- hiaatuitkering aangepast aan de hand van onderstaande staffel waarbij de hoogte van de uitkering bij een volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%) 100% bedraagt. Bij een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt de hoogte van de WAO- hiaatuitkering bepaald door de hoogte van de uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 80-100% te vermenigvuldigen met het daarbij behorende uitkeringspercentage.
Bij een mate van Arbeidsongeschiktheid in de zin van WAO | bedraagt het uitkeringspercentage |
0 tot 15% | 0% |
15 tot 25 % | 20% |
25 tot 35% | 30% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 72,5% |
80 tot 100% | 100% |
b. De WAO-hiaatuitkering wordt uitgekeerd tot het vroegste van de volgende tijdstippen:
i. de laatste dag van de maand waarin betrokkene overlijdt;
ii. de dag waarop het percentage van de arbeidsongeschiktheid daalt onder de 15%;
iii. de 1e dag van de maand waarin betrokkene de 65-jarige leeftijd bereikt.
c. De WAO-hiaatuitkering wordt jaarlijks verhoogd met de algemene loonontwikkeling van de CAO Technische Groothandel.
12. Voor degene die op 31 oktober 2021 een wezenpensioen ontvangt en dit met ingang van 1 november 2021 van De Nationale APF ontvangt, geldt dat in afwijking van 7 lid 10 het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de dag waarop de 21e verjaardag wordt bereikt.
Artikel 28 Ingangsdatum
Dit reglement treedt in werking per 31 oktober 2021 om 23:59:59 uur en vervangt het voor die datum geldende pensioenreglement, waarvan de ingangsdatum 1 januari 1997 en de laatste wijzigingsdatum 1 oktober 2019 was.
Getekend te Utrecht, op 3 november 2021.
1. Xxxxxxx X. Xxxxxxx
Voorzitter (werkgeversvertegenwoordiger)
2. De heer X. xxx xxx Xxxxxx
Secretaris (vertegenwoordiger deelnemers)
Bijlage 1 behorende bij het pensioenreglement d.d. 31 oktober 2021 van Stichting Pensioenfonds ERIKS | |||||||||||||||||
Bedragen en percentages als bedoeld in de diverse artikelen in het pensioenreglement | |||||||||||||||||
Artikel: | 5 lid 4 | 6a lid 2 | 5 lid 3 | 7 lid 7 | 8 | 8 lid 1 | 13 lid 2 | 20e | 9 | 6b lid 4 | 7 lid 12 | 24 lid 2 | |||||
TNP | Toeslag % per 1 januari | WG bijdrage | WN bijdrage | Extra | Afkoopgrens | Herrekeningsfactor | Uitruilfactor cq verhoging | Tarief aankoop € 1 | Oprenting (2) | ||||||||
ANW | actieve | gewezen | van het pensioen | van de pensioen | opgave | kleine | bij verhoging | Ouderdomspensioen ingaand op | ouderdomsp. | aanspraken pens. | |||||||
Jaar | Franchise | Opbouw | Max.sal. | bedrag | deelnemers | deeln. + gepens. | gevend salaris | grondslag | aanspraken | pensioenen | pensioenrichtleeftijd | 65 jaar | 67 jaar | 68 jaar | & 70% partnerp.(1) | bestemmingsrek | |
€ | % | € | % | % | % | % | € | € | % | % | % | % | % | ||||
2005 | 16.550 | - | - | 0,0 | 0,0 | 9,0 | - | 165,00 | 355,33 | - | 20,0 | nvt | nvt | 13,961 | 5,20 | ||
2006 | 16.550 | - | - | 1,5 | 1,1 | 9,0 | - | 165,00 | 361,02 | - | 20,0 | nvt | nvt | 13,961 | 4,50 | ||
2007 | 16.790 | - | - | 1,0 | 1,0 | 9,0 | - | 175,00 | 400,00 | - | 20,0 | nvt | nvt | 13,961 | 1,90 | ||
2008 | 16.460 | - | - | 1,5 | 1,5 | 9,0 | - | 175,00 | 406,44 | - | 17,0 | nvt | nvt | 17,543 | -9,80 | ||
2009 | 17.500 | - | - | 0,0 | 0,0 | 9,0 | - | 175,00 | 417,74 | - | 17,0 | nvt | nvt | 17,543 | 14,40 | ||
2010 | 17.500 | - | - | 0,0 | 0,0 | 10,0 (3) | - | 175,00 | 420,69 | - | 17,0 | nvt | nvt | 18,744 | 9,70 | ||
2011 | 15.000 | - | - | -2,5 | -2,5 | 13,0 | 5,0 | 175,00 | 427,27 | - | 14,7 | nvt | nvt | 19,974 | 4,40 | ||
2012 | 15.037 | - | - | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | 175,00 | 438,44 | - | 14,7 | nvt | nvt | 19,974 | 14,96 | ||
2013 | 15.225 | - | - | -4,0 (4) | -4,0 (4) | 13,0 | 5,0 | 175,00 | 451,22 | - | 14,7 | nvt | nvt | 19,974 | 4,48 | ||
2014 | 15.225 | - | - | 0,2 | 0,2 | 13,0 | 5,0 | 200,00 | 458,06 | - | 14.0 (5) | 15.4 (6) | nvt | 20,460 | 18,56 | ||
2015 | 15.225 | 1,75 | 100.000 | 14.658,84 | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | 200,00 | 462,88 | - | 14,0 | 15,4 | nvt | 20,460 | -0,07 | |
2016 | 15.685 | 1,60 | 101.519 | 14.837,52 | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | 200,00 | 465,94 | - | 14,0 | 15,4 | nvt | 20,460 | 7,84 | |
2017 | 15.802 | 1,60 | 103.317 | 15.007,44 | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | 200,00 | 467,89 | - | 18,4 | 19,7 | nvt | 23,724 | 4,11 | |
2018 | 16.056 | 1,60 | 105.075 | 15.166,20 | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | 200,00 | 474,11 | (7) | 18,3 | 19,8 | 20,5 | 23,724 | nvt | |
2019 | 16.314 | 1,60 | 107.593 | 15.495,96 | 0,0 | 0,0 | 13,0 | 5,0 | nvt | 484,09 | nvt | nvt | nvt | 20,5 | nvt | nvt | |
2020 | 16.725 | (8) | 110.111 | 15.815,00 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | nvt | 497,27 | nvt | nvt | nvt | 20,5 | nvt | nvt | |
2021 | 17.144 (9) | (8) | 112.189 | 15.985,00 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | nvt | 503,24 | nvt | nvt | nvt | 20,5 (9) | nvt | nvt | |
Opmerkingen | |||||||||||||||||
1 | Dit tarief werd tot en met 2007 vastgesteld op basis van 67% partnerpensioen. | ||||||||||||||||
2 | Dit percentage wordt jaarlijks vastgesteld bij de jaarrekening van het betreffende jaar. | ||||||||||||||||
3 | Medio 2010 is het bijdragepercentage gewijzigd in 12,0% van het pensioengevend salaris. | ||||||||||||||||
4 | Het kortingspercentage wordt toegepast per 1 april 2013. | ||||||||||||||||
5 | Voor elke € 700 partnerpensioen die uitgeruild wordt, wordt € 140 ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
6 | Voor elke € 700 partnerpensioen die uitgeruild wordt, wordt € 154 ouderdomspensioen ingaand op 67 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
7 | Voor elke € 100 ouderdomspensioen dat in zou gaan op leeftijd 65, wordt € 116,60 ouderdomspensioen ingaand op 68 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
7 | Voor elke € 100 ouderdomspensioen dat in zou gaan op leeftijd 67, wordt € 105,50 ouderdomspensioen ingaand op 68 jaar verkregen. | ||||||||||||||||
8 | Voor arbeidsongeschikte deelnemers geldt het opbouwpercentage van 1,6%. Voor de overige deelnemers is de opbouw met ingang van 1-1-2020 beëindigd | ||||||||||||||||
9 | Geldend tot en met 31 oktober 2021 |
Bijlage 2 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 oktober 2019 van de Stichting Pensioenfonds ERIKS
Flexibiliseringsmogelijkheden
Vervroegen van ouderdomspensioen (Artikel 6a lid 6)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het opgebouwde ouderdomspensioen, als de deelnemer het pensioen wil vervroegen. Het partnerpensioen bedraagt na vervroeging 70% van het vervroegde ouderdomspensioen.
Ingangsleeftijd | 68 | 67 | 66 | 65 | 64 | 63 | 62 | 61 | 60 | 59 | 58 |
Percentage vervroeging | 100,0 | 94,9 | 90,1 | 85,8 | 81,8 | 78,1 | 74,7 | 71,5 | 68,6 | 65,8 | 63,2 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 63 te stoppen met werken, dan wordt het opgebouwde recht op ouderdomspensioen eerst premievrij gemaakt om vervolgens vanaf de 68-jarige leeftijd levenslang te worden uitgekeerd. Besluit de deelnemer dit recht direct op zijn 63e te laten ingaan, dan zal het op die leeftijd ingaande levenslange ouderdomspensioen 78,1% van dit opgebouwde ouderdomspensioen bedragen. Xxxx het op 63-jarige leeftijd opgebouwde en bij ontslag premievrij te maken recht op ouderdomspensioen bedraagt
€ 10.000 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd). Bij stoppen met werken op leeftijd 63 en direct ingaan van dit levenslange ouderdomspensioen vanaf leeftijd 63 zal er dus levenslang
€ 7.810 per jaar worden uitgekeerd.
Het partnerpensioen wijzigt, conform artikel 7 van het reglement eveneens en bedraagt 70% van het aldus verkregen ouderdomspensioen van € 7.810, ofwel € 5.467.
In geval van een pensioendatum met een ingangsleeftijd van jonger dan 58 jaar wordt het percentage berekend aan de hand van extrapolatie.
In geval van een pensioendatum met een ingangsleeftijd anders dan op hele jaren wordt het percentage berekend aan de hand van lineaire interpolatie. Voorbeeld: het percentage op 66½ bedraagt 92,5.
Uitstellen van ouderdomspensioen (Artikel 6a lid 7)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het opgebouwde ouderdomspensioen, als de deelnemer het pensioen wil uitstellen. Uitstel is mogelijk tot uiterlijk de datum waarop de deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, lid 1 van de Algemene Ouderdomswet. Het partnerpensioen bedraagt na uitstel 70% van het uitgestelde ouderdomspensioen.
Ingangsleeftijd | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 |
Percentage uitstel | 100,0 | 105,7 | 111,9 | 118,7 | 126,1 | 134,2 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 68 het op 68-jarige leeftijd ingaande ouderdomspensioen uit te stellen tot leeftijd 70, dan zal het op leeftijd 70 ingaande levenslange ouderdomspensioen 111,9% van het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen bedragen.
Stel het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen bedraagt € 10.000 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd). Bij uitstel van het pensioen tot leeftijd 70 zal er dus vanaf leeftijd 70 levenslang € 11.190 per jaar worden uitgekeerd.
Het partnerpensioen wijzigt, conform artikel 7 van het reglement eveneens en bedraagt 70% van het aldus verkregen ouderdomspensioen van € 11.190, ofwel € 7.833.
In geval van een pensioendatum met een ingangsleeftijd anders dan op hele jaren wordt het percentage berekend aan de hand van lineaire interpolatie. Voorbeeld: het percentage op 69½ bedraagt 108,8.
Uitruilen van partnerpensioen voor ouderdomspensioen (Artikel 7 lid 12)
In onderstaande tabel staat de hoogte van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkrijgt bij uitruil van het partnerpensioen voor ouderdomspensioen. Het in de tabel genoemde percentage toegepast op het bedrag aan partnerpensioen geeft het bedrag te verkrijgen ouderdomspensioen bij uitruil van het partnerpensioen.
Ingangsleeftijd | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 68 | 68 | 68 | 68 | 68 |
Percentage | 20,9 | 21,7 | 22,6 | 23,4 | 24,3 | 25,2 | 26,2 | 27,2 | 28,2 | 30,1 | 32,2 | 34,6 | 37,3 | 40,3 |
In een getallenvoorbeeld:
Als de deelnemer besluit om op de leeftijd 68 het partnerpensioen uit te ruilen tegen direct ingaand ouderdomspensioen, dan wordt het ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag ter grootte van 28,2% van het bedrag aan partnerpensioen.
Stel het op 68-jarige leeftijd opgebouwde ouderdomspensioen (ingaand op 68 jaar) bedraagt
€ 10.000 gecombineerd met 70% partnerpensioen, dus € 7.000. Bij uitruil van het partnerpensioen zal een extra ouderdomspensioen worden uitgekeerd van € 1.974 (28,2% * 7.000).
In geval van uitruil naar een ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd anders dan op hele jaren wordt het percentage berekend aan de hand van lineaire interpolatie. Voorbeeld: het percentage op 66½ bedraagt 26,7.
Geldigheidsduur
De in deze bijlage vermelde factoren gelden tot en met 31 oktober 2021.
Bijlage 3 behorende bij het pensioenreglement d.d. 1 oktober 2019 van de Stichting Pensioenfonds ERIKS
Afkoop van pensioenaanspraken (Artikel 9)
In onderstaande tabel zijn ten behoeve van het vaststellen van de afkoopbedragen per leeftijd de tarieven weergegeven voor afkoop van respectievelijk een levenslang ouderdomspensioen vanaf leeftijd 68 met en zonder 70% bijbehorend latent partnerpensioen, een uitgesteld levenslang partnerpensioen, een ingegaan levenslang ouderdomspensioen met en zonder 70% bijbehorend latent partnerpensioen en een ingegaan levenslang partnerpensioen.
Tarief uitgesteld pensioen
Tarief ingegaan pensioen
Tarief ingegaan pensioen
ouderdomspensioen latent ouderdomspensioen ouderdomspensioen
met 70% latent ouderdoms- partner- met 70% latent ouderdoms- partner- met 70% latent ouderdoms- partner-
Leeftijd | partnerpensioen | pensioen | pensioen | Leeftijd | partnerpensioen | pensioen | pensioen | Leeftijd | partnerpensioen | pensioen | pensioen |
21 | 7,646 | 6,366 | 1,849 | 21 | 37,086 | 35,792 | 36,093 | 69 | 17,718 | 14,705 | 15,536 |
22 | 7,793 | 6,481 | 1,894 | 22 | 36,856 | 35,529 | 35,837 | 70 | 17,116 | 14,110 | 14,936 |
23 | 7,942 | 6,597 | 1,942 | 23 | 36,620 | 35,261 | 35,574 | 71 | 16,507 | 13,512 | 14,332 |
24 | 8,094 | 6,715 | 1,989 | 24 | 36,378 | 34,986 | 35,305 | 72 | 15,895 | 12,918 | 13,727 |
25 | 8,249 | 6,835 | 2,038 | 25 | 36,131 | 34,705 | 35,030 | 73 | 15,279 | 12,325 | 13,119 |
26 | 8,406 | 6,957 | 2,088 | 26 | 35,878 | 34,417 | 34,748 | 74 | 14,659 | 11,735 | 12,510 |
27 | 8,566 | 7,081 | 2,140 | 27 | 35,619 | 34,122 | 34,459 | 75 | 14,038 | 11,150 | 11,902 |
28 | 8,729 | 7,206 | 2,193 | 28 | 35,354 | 33,819 | 34,164 | 76 | 13,416 | 10,570 | 11,297 |
29 | 8,894 | 7,334 | 2,246 | 29 | 35,082 | 33,510 | 33,861 | 77 | 12,795 | 9,999 | 10,696 |
30 | 9,063 | 7,463 | 2,301 | 30 | 34,804 | 33,193 | 33,552 | 78 | 12,176 | 9,438 | 10,103 |
31 | 9,234 | 7,595 | 2,358 | 31 | 34,519 | 32,868 | 33,235 | 79 | 11,563 | 8,889 | 9,517 |
32 | 9,408 | 7,728 | 2,415 | 32 | 34,227 | 32,537 | 32,911 | 80 | 10,954 | 8,351 | 8,940 |
33 | 9,586 | 7,863 | 2,474 | 33 | 33,929 | 32,197 | 32,579 | 81 | 10,354 | 7,830 | 8,380 |
34 | 9,766 | 8,001 | 2,534 | 34 | 33,623 | 31,849 | 32,240 | 82 | 9,766 | 7,328 | 7,835 |
35 | 9,949 | 8,140 | 2,595 | 35 | 33,310 | 31,493 | 31,894 | 83 | 9,188 | 6,841 | 7,307 |
36 | 10,135 | 8,282 | 2,657 | 36 | 32,990 | 31,129 | 31,540 | 84 | 8,626 | 6,374 | 6,799 |
37 | 10,324 | 8,426 | 2,721 | 37 | 32,662 | 30,757 | 31,177 | 85 | 8,080 | 5,927 | 6,309 |
38 | 10,516 | 8,572 | 2,785 | 38 | 32,326 | 30,376 | 30,807 | 86 | 7,553 | 5,504 | 5,843 |
39 | 10,712 | 8,721 | 2,851 | 39 | 31,983 | 29,987 | 30,429 | 87 | 7,048 | 5,105 | 5,404 |
40 | 10,910 | 8,872 | 2,917 | 40 | 31,631 | 29,590 | 30,043 | 88 | 6,563 | 4,728 | 4,992 |
41 | 11,111 | 9,026 | 2,984 | 41 | 31,272 | 29,183 | 29,649 | 89 | 6,103 | 4,378 | 4,603 |
42 | 11,316 | 9,182 | 3,051 | 42 | 30,904 | 28,769 | 29,248 | 90 | 5,669 | 4,051 | 4,243 |
43 | 11,524 | 9,341 | 3,119 | 43 | 30,528 | 28,345 | 28,838 | 91 | 5,263 | 3,751 | 3,914 |
44 | 11,735 | 9,503 | 3,186 | 44 | 30,144 | 27,914 | 28,419 | 92 | 4,878 | 3,470 | 3,604 |
45 | 11,949 | 9,668 | 3,254 | 45 | 29,751 | 27,474 | 27,994 | 93 | 4,521 | 3,211 | 3,319 |
Tarief uitgesteld pensioen | Tarief ingegaan pensioen | Tarief ingegaan pensioen |
ouderdomspensioen latent | ouderdomspensioen | ouderdomspensioen |
met 70% latent ouderdoms- partner- | met 70% latent ouderdoms- partner- | met 70% latent ouderdoms- partner- |
Leeftijd partnerpensioen pensioen pensioen Leeftijd partnerpensioen pensioen pensioen Leeftijd partnerpensioen pensioen pensioen
46 | 12,166 | 9,837 | 3,322 | 46 | 29,350 | 27,025 | 27,560 | 94 | 4,191 | 2,974 | 3,059 |
47 | 12,387 | 10,008 | 3,390 | 47 | 28,940 | 26,567 | 27,120 | 95 | 3,885 | 2,757 | 2,823 |
48 | 12,611 | 10,184 | 3,456 | 48 | 28,522 | 26,102 | 26,672 | 96 | 3,603 | 2,560 | 2,609 |
49 | 12,839 | 10,364 | 3,523 | 49 | 28,095 | 25,629 | 26,215 | 97 | 3,347 | 2,383 | 2,417 |
50 | 13,071 | 10,548 | 3,589 | 50 | 27,659 | 25,147 | 25,750 | 98 | 3,114 | 2,223 | 2,244 |
51 | 13,306 | 10,736 | 3,653 | 51 | 27,213 | 24,656 | 25,278 | 99 | 2,904 | 2,080 | 2,091 |
52 | 13,545 | 10,930 | 3,716 | 52 | 26,760 | 24,158 | 24,798 | 100 | 2,716 | 1,955 | 1,957 |
53 | 13,789 | 11,129 | 3,778 | 53 | 26,297 | 23,653 | 24,311 | 101 | 2,551 | 1,848 | 1,841 |
54 | 14,037 | 11,334 | 3,837 | 54 | 25,825 | 23,140 | 23,816 | 102 | 2,404 | 1,752 | 1,739 |
55 | 14,290 | 11,545 | 3,894 | 55 | 25,345 | 22,619 | 23,313 | 103 | 2,273 | 1,668 | 1,649 |
56 | 14,548 | 11,764 | 3,948 | 56 | 24,856 | 22,092 | 22,803 | 104 | 2,158 | 1,593 | 1,571 |
57 | 14,811 | 11,990 | 4,000 | 57 | 24,358 | 21,558 | 22,286 | 105 | 2,056 | 1,527 | 1,502 |
58 | 15,081 | 12,225 | 4,048 | 58 | 23,851 | 21,017 | 21,761 | 106 | 1,966 | 1,469 | 1,442 |
59 | 15,357 | 12,469 | 4,093 | 59 | 23,335 | 20,470 | 21,229 | 107 | 1,887 | 1,418 | 1,391 |
60 | 15,641 | 12,723 | 4,136 | 60 | 22,810 | 19,915 | 20,689 | 108 | 1,818 | 1,373 | 1,345 |
61 | 15,934 | 12,989 | 4,173 | 61 | 22,277 | 19,356 | 20,144 | 109 | 1,757 | 1,334 | 1,306 |
62 | 16,235 | 13,267 | 4,207 | 62 | 21,736 | 18,791 | 19,592 | 110 | 1,704 | 1,299 | 1,273 |
63 | 16,547 | 13,559 | 4,236 | 63 | 21,185 | 18,220 | 19,032 | 111 | 1,657 | 1,269 | 1,244 |
64 | 16,871 | 13,868 | 4,261 | 64 | 20,627 | 17,644 | 18,465 | 112 | 1,616 | 1,242 | 1,218 |
65 | 17,208 | 14,193 | 4,282 | 65 | 20,060 | 17,063 | 17,890 | 113 | 1,580 | 1,219 | 1,196 |
66 | 17,561 | 14,538 | 4,296 | 66 | 19,486 | 16,478 | 17,310 | 114 | 1,548 | 1,198 | 1,177 |
67 | 17,931 | 14,906 | 4,305 | 67 | 18,904 | 15,891 | 16,724 | 115 | 1,517 | 1,179 | 1,160 |
68 | 18,314 | 15,298 | 4,309 | 68 | 18,314 | 15,298 | 16,131 | 116 | 1,482 | 1,161 | 1,143 |
117 | 1,436 | 1,139 | 1,123 | ||||||||
118 | 1,365 | 1,105 | 1,092 |
In een getallenvoorbeeld:
Stel dat de deelnemer tot het moment van beëindiging van deelnemerschap een recht op ouderdomspensioen heeft opgebouwd van € 300,00 per jaar (in te gaan op 68-jarige leeftijd), met een bijbehorend recht op partnerpensioen van € 210,00. Als afkoop van dit ouderdomspensioen met bijbehorend partnerpensioen plaatsvindt op leeftijd 68 van de deelnemer, bedraagt de afkoopwaarde 18,314 x € 300,00 = € 5.494,20.
Voor de toepassing van bovenstaande tabel wordt de leeftijd op de afkoopdatum vastgesteld in jaren en maanden. Bij afkoop op een tussenliggende leeftijd wordt het tarief vastgesteld door lineaire interpolatie.
Geldigheidsduur
De in deze bijlage vermelde factoren gelden tot en met 31 oktober 2021.