ABTN 2020
ABTN 2020
Stichting Brocacef Pensioenfonds (hierna te noemen: de Stichting) bestaat sinds 23 augustus 1973 en voert de pensioenregeling uit van Brocacef Groep N.V. (de onderneming).
De pensioenregeling die de Stichting uitvoert is een Collectieve Beschikbare Premie regeling (CDC- regeling) met een nagestreefde pensioenopbouw volgens een voorwaardelijke middelloon pensioenregeling met een voorwaardelijke indexatie.
Deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) is geschreven in het kader van artikel 145 van de Pensioenwet (PW) en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (besluit). De ABTN geeft uitvoering aan artikel 145 PW en bevat de voorgeschreven beschrijvingen, zoals vastgelegd in het besluit in de artikelen 24 tot en met 29. Deze ABTN bevat ook het financieel crisisplan van de Stichting.
De hoofdtekst van deze ABTN bevat een toelichting op hoofdlijnen van het beleid van het bestuur van de Stichting (hierna te noemen: het bestuur). In de bijlagen wordt een nadere toelichting en onderbouwing gegeven. De bijlagen bij deze ABTN maken integraal onderdeel uit van de ABTN.
Vaststelling actuariële en bedrijfstechnische nota
Deze ABTN is door het bestuur vastgesteld op 19 december 2019.
Het bestuur zal de inhoud van de ABTN periodiek aan de orde stellen om te bezien of bijstelling noodzakelijk is op grond van nieuwe ontwikkelingen of herziene uitgangspunten.
Stichting Brocacef Pensioenfonds
Versie: 19 december 2019
Versienummer | Auteur | Datum | Revisie |
V1 | Pensioenbureau | 19december 2019 | ABTN vaststelling in 2019 |
V2 | Pensioenbureau | 2 juli 2019 | Aanpassing IRM beleid, ERB beleid |
V3 | Pensioenbureau | 19 december 2019 | Kerncijfers en premiebeleid 2020, update IRM organogram |
Inhoudsopgave
1.4 Doelstellingen en beleidsuitgangspunten 7
1.6 Verankering binnen de organisatie van de Stichting 8
2. Organisatie en intern xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
2.1 Organogram en interne xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
3. Risicohouding en haalbaarheidstoets 12
3.1 Doelstellingen en risicohouding 12
4. Aansluitingsprocedure werkgevers en deelnemerschap werknemers 14
4.1 Procedure en criteria voor aansluiting werkgevers 14
4.2 Wijze van verkrijging van het deelnemerschap 14
5. Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst en hoofdlijnen pensioenregeling 15
5.1 Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst 15
5.2 Hoofdlijnen pensioenregeling(en) 17
7. Beleid en sturingsmiddelen 19
7.1 Algemene beschrijving financiële opzet 19
9. Het financieel crisisplan 24
Bijlage A: Governancestructuur en hoofdlijnen interne beheersingssysteem 25
2 Hoofdlijnen interne beheersingssysteem 28
Bijlage B: Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding 31
2 Missie, visie en strategie 31
3 Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding 31
Bijlage C: Haalbaarheidstoets 34
Bijlage E: Financiële opzet en xxxxxxxxxxxxxxxx 00
4 Methodiek vaststelling flexibiliseringsfactoren 42
5 Methodiek vaststelling minimaal vereist eigen vermogen 42
6 Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB 43
7 Vaststelling beleidsdekkingsgraad en reële dekkingsgraad 46
Bijlage F: Verklaring beleggingsbeginselen 52
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen 59
Bijlage G: Financieel crisisplan 62
Bijlage H: Herstelplan 2019 74
Bijlage I: Afsprakendocument sociale partners 75
ABTN op hoofdlijnen en inhoud
In onderstaand figuur zijn de hoofdonderwerpen van de ABTN weergegeven en de samenhang tussen de diverse onderdelen van de ABTN. Hiermee maakt het bestuur inzichtelijk hoe de vertaalslag wordt gemaakt van de afspraken met sociale partners over de inhoud van de pensioenovereenkomst en de risicohouding van beide partijen naar de uitvoering door en het beleid van de Stichting dat hieraan ten grondslag ligt. De governancestructuur van de Stichting en de interne organisatie en controlemechanismen vormen belangrijke kaders voor de uitvoering.
De inhoud van de ABTN volgt in grote lijnen de volgorde die in onderstaande figuur wordt aangehouden. De ABTN begint met een omschrijving van de missie, visie en strategie en de belanghebbenden die centraal staan (hoofdstuk 1). Daarna wordt de organisatiestructuur en het interne beheersingssysteem van de Stichting toegelicht (hoofdstuk 2). Hoofdstuk 3 bevat de risicohouding van de Stichting, gebaseerd op de uitkomsten van de haalbaalbaarheidstoets. De hoofstukken 4 en 5 bevatten de aansluitingscriteria voor de werkgever(s) en werknemers, alsmede de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomsten en de pensioenregeling. Hoofdstuk 6 beschrijft de maatregelen die de Stichting heeft genomen in het kader van risicomanagement. In hoofdstuk 7 is de vertaalslag naar het beleid van de Stichting opgenomen (premiebeleid, toeslagbeleid, beleggingsbeleid inclusief sturingsmiddelen).
Belanghebbenden
Opdrachtaanvaarding
Pensioenregeling
Risicohouding (missie, visie, strategie)
Ambitie Pensioen- resultaat
Haalbaarheidstoets
Verantwoording en communicatie
Beleid pensioenfonds
Financiering- beleid
Risico management
Beleggings- Toeslagbeleid beleid
De Stichting heeft kort samengevat als doel het uitkeren van pensioen aan (toekomstige) pensioengerechtigden en het toekennen van uitkeringen aan de nabestaanden bij overlijden. Verder heeft de Stichting in de uitvoeringsovereenkomst met de aangesloten werkgever(s) afspraken gemaakt over de financiering van de pensioenovereenkomst.
Het bestuur heeft daarmee in de zin van deze ABTN de volgende belanghebbenden:
a. De actieve deelnemers;
b. De gewezen deelnemers;
c. De pensioengerechtigden;
d. De overige aanspraakgerechtigden, zoals gewezen partners;
e. De aangesloten werkgever(s).
De Stichting heeft de volgende missie, visie en strategie geformuleerd:
1.1 Missie
De Stichting wil op een maatschappelijk verantwoorde, kosten-efficiënte en betrouwbare manier uitvoering geven aan de pensioenovereenkomsten, die de onderneming als werkgever met haar werknemers heeft gesloten.
Het bestuur voert hiertoe een solide financieel beleid en toetst of afspraken in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving. Belangrijke onderdelen van het beleid zijn onder meer het toeslagenbeleid, medezeggenschap van alle belanghebbenden, beginselen van goed pensioenfondsbestuur (Code pensioenfondsen) en een gedegen risicomanagement- en communicatiebeleid.
1.2 Visie
In de pensioensector kondigen zich belangrijke wijzigingen aan die na het ontstaan van de financiële crisis de kwaliteit en weerstandsvermogen van fondsen beogen te vergroten. De Stichting, als zelfstandig pensioenfonds, streeft naar goede pensioenvoorzieningen door de koopkracht zo goed mogelijk in stand te houden. In de uitvoering hecht de Stichting aan transparantie, betrouwbaarheid, kwaliteit, laagdrempeligheid en servicegerichtheid. Om in de complexe omstandigheden aan de missie te kunnen voldoen, is een adequaat pensioenfondsbestuur en een goede samenwerking met de onderneming, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer en pensioenuitvoering vereist.
1.3 Strategie
⚫ Behoud van een breed risicodraagvlak op basis van solidariteit en collectiviteit
De Stichting bedient haar deelnemers en de werkgever zodanig dat ze zich binnen de Stichting vertegenwoordigd voelen. De Stichting zal de risico’s die in de regeling aanwezig zijn, zo evenwichtig mogelijk aan alle belanghebbenden toedelen. De Stichting ondersteunt de mogelijkheid tot flexibilisering en individuele keuzes binnen collectieve kaders en communiceert hierover actief met alle belanghebbenden.
⚫ Verdere groei naar een deelnemersgericht pensioenfonds
De Stichting wil transparantie en betrokkenheid realiseren door de informatie te geven die haar deelnemers en de werkgever daadwerkelijk helpt om de juiste keuzes op pensioengebied te maken. De Stichting wil de deelnemers een helder inzicht geven in hun pensioensituatie en op weg helpen met hun persoonlijke financiële planning. De communicatie is niet alleen op ouderen gericht, maar wijst ook jongeren op het belang van een goed pensioen. De Stichting ondersteunt de werkgever bij zijn zorgplicht voor zijn werknemers en is het pensioenkenniscentrum binnen de onderneming, door hen daarbij te helpen of een aantal zaken uit handen te nemen en adviseert belanghebbenden bij ontwikkelingen op pensioengebied.
⚫ Meer dan pensioen alleen
De Stichting plaatst haar producten en voorzieningen in het licht van het actief ouder worden en draagt de flexibiliteit in de pensioenregeling actief uit, gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie van oudere deelnemers. Dit past in de langetermijnstrategie, die op het betaalbaar houden van de pensioenregeling is gericht.
⚫ Continue professionalisering van de organisatie
De Stichting leeft de Code Pensioenfondsen (pro-)actief na. Deze code richt zich op de drie functies van ‘goed pensioenfondsbestuur’: besturen, toezichthouden en verantwoording afleggen over wat de Stichting gepland en gerealiseerd heeft. Daarnaast is er sprake van medezeggenschap door het VO. De Stichting zorgt voorts voor een uitvoering van de pensioenregeling die binnen de doelstellingen van de Stichting past, tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding.
1.4 Doelstellingen en beleidsuitgangspunten
De doelstellingen en de beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van de Stichting, als bedoeld in artikel 102a PW, zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 3, hoofdstuk 7 en in bijlage B.
1.5 Investment beliefs
Ten aanzien van de gestelde beleggingsdoelen (zie Bijlage F) heeft het bestuur een aantal investment beliefs geformuleerd die het kader vormen waarbinnen het beleggingsbeleid wordt uitgevoerd. De belangrijkste beliefs zijn als volgt:
⚫ De belangrijkste beleggingsbeslissing is de strategische asset allocatie.
De strategische asset allocatie is de meest bepalende beleggingsbeslissing voor de hoogte van het rendement en het risico van de portefeuille. De portefeuille dient te worden afgestemd op de verplichtingen (integraal balansmanagement, middels een ALM studie), de risicohouding en de financiële ambitie van het pensioenfonds.
⚫ Beleggingsrisico wordt op lange termijn beloond.
Beleggen betekent het bewust nemen van beleggingsrisico’s. Op lange termijn wordt hierdoor een risicopremie geïncasseerd. Zonder het nemen van beleggingsrisico is het rendement naar verwachting niet toereikend om aan de doelstellingen van het pensioenfonds te voldoen. Een verhoging van het beleggingsrisico dient beloond te worden met een hoger verwacht rendement op de lange termijn. Het pensioenfonds is een lange termijn belegger en neemt zorgvuldige risico’s die passen binnen het risicoprofiel.
⚫ Diversificatie verbetert het rendementsrisicoprofiel van de portefeuille.
Het pensioenfonds spreidt het vermogen over meerdere beheerders, beleggingcategorieën, zoals aandelen, staatsobligaties, bedrijfsobligaties en vastgoed. Dit verbetert de verhouding tussen rendement en risico van de portefeuille. Tevens wordt binnen de beleggingcategorieën gespreid belegd over regio’s
landen, sectoren en individuele beleggingen. Het doel is een robuuste portefeuille samen te stellen, die goed presteert in diverse economische scenario’s.
⚫ Kapitaalmarkten zijn efficiënt, het uitgangspunt is passief beleggen.
Het pensioenfonds is van mening dat kapitaalmarkten efficiënt zijn en het lastig is om beheerders te selecteren die structureel de markt kunnen verslaan na kosten. Het uitgangspunt is daarom in de basis passief beheer, tenzij de beleggingsmarkt voor een bepaalde categorie semi-efficiënt is. In die situatie kan een hoger rendement na kosten worden behaald door selectie. Het pensioenfonds zal in die situatie een weloverwogen afweging maken.
⚫ Uitlegbaarheid en begrijpelijkheid zijn voorwaarden om in control te zijn.
Het pensioenfonds belegt alleen in categorieën waarvan het bestuur goed begrijpt waarom ze zijn opgenomen, wat de verwachte bijdrage aan rendementskarakteristieken van de beleggingsportefeuille is en wat de risico’s van die beleggingen zijn.
⚫ Het beleggingsbeleid en de uitvoering zijn gericht op eenvoud en op kosten efficiëntie.
Als daar goede redenen voor zijn kan gekozen worden voor beleid en/of uitvoering met grotere complexiteit en/of hogere kosten.
⚫ Goede selectiecriteria zijn belangrijk voor de evaluatie.
Bij de selectie van beleggingen spelen operationele aspecten, zoals de omvang van de Stichting, kosten, transparantie, begrijpelijkheid, kwaliteit risicobeheer en rapportages, naast verwacht rendement en risicoprofiel, een belangrijke rol.
⚫ Maatschappelijk betrokken.
Het pensioenfonds voelt zich verantwoordelijk om op een maatschappelijk verantwoorde en duurzame manier te beleggen.
1.6 Verankering binnen de organisatie van de Stichting
De wijze waarop de missie, visie, strategie en doelstellingen zijn verankerd in de organisatie van de Stichting wordt verder in deze ABTN uitgewerkt.
2. Organisatie en intern beheersingssysteem
De Stichting hanteert een paritair bestuursmodel en heeft een bestuur van 8 leden. Daarnaast zijn er momenteel twee commissies ingesteld: een beleggingsadviescommissie en een communicatiecommissie.
2.1 Organogram en interne beheersingssysteem
1e lijn: Risico eigenaar
Compliance Officer (alleen integriteit)
Vervuller risicobeheer (IRM commissie)
Sleutelfunctiehouder risicobeheer
2e lijn: Controle functie
Bestuur (ondersteund door Bestuursbureau, beleggingsadviescommissie (BAC) en communicatie commissie (CC))
Actuarieel adviseur | BAC ALM adviseur | BAC, Vermogens- beheerders, Bewaarder |
CC, Pensioen- beheer (bestuursbureau) | BAC, Vermogens- beheerders | Bestuurs- ondersteuning (bestuursbureau) |
De organisatie van de Stichting is ingericht conform onderstaand IRM governance structuur.
Financiële risico’s (actuarieel en beleggingen)
Niet-financiële risico’s
Uitvoering beleggingsbeleid
Vorming beleggingsbeleid
Aangaan verplichtingen
Domein
Uitvoering
Bestuurlijke processen
Sleutelfunctiehouder en vervuller actuarieel | Ad hoc - adviseur risicomanager (Externe partij) | Risicorapporteurs (EY Mons, Kasbank) |
3e lijn: Audit
Vervuller interne audit
Sleutelfunctiehouder interne audit
Intern toezicht (visitatiecommissie) en verantwoordingsorgaan |
Accountant en certificerend actuaris |
Extern toezicht (DNB/AFM) |
Financiële risico’s (actuarieel en beleggingen)
Niet-financiële risico’s
Domein
1. Aangaan verplichtinge
n
2. Vorming beleggingsbel
eid
3. Uitvoering beleggingsbe
leid
4. Uitvoering
5. Bestuurlijke processen
Risico eigenaar (1e lijn) |
Controle functie (2e lijn) |
Audit (3e lijn) |
Intern toezicht (visitatiecommissie) en verantwoordingsorgaan |
Accountant en certificerend actuaris |
Extern toezicht (DNB/AFM) |
Sleutelfunctiehouder risicobeheer
Vervuller risicobeheer (risicocommissie)
Sleutelfunctie houder en vervuller actuarieel
Ad hoc - adviseur risicomanager (Externe partij)
Risicorapporte urs
(EY Mons, CASEIS)
Compliance Officer (alleen integriteit)
Vervuller interne audit
Sleutelfunctiehouder interne audit
Bestuurs- ondersteun ing (pensioenbu reau)
Vermogens- beheerders
Pensioen beheer (pensioen- bureau)
Vermogens- beheerders, Bewaarder
ALM adviseur , adviseur vermogensbeh eer
Actuarieel adviseur
BAC
Communic atie- commissie
BAC
BAC
Bestuur (ondersteund door pensioenbureau, beleggingsadviescommissie (BAC) en communicatie commissies)
In bijlage A is een uitwerking van dit organogram te vinden. In deze bijlage is een nadere uiteenzetting opgenomen over de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partijen genoemd in het organogram. In de bijlage wordt ook ingegaan op de wijze waarop onderling verantwoording wordt afgelegd en zijn de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem opgenomen.
2.2 Beleid
Om de gestelde doelen, zoals bedoeld in Hoofdstuk 1 te verwezenlijken voert het bestuur een beleid, dat nader is uitgewerkt in hoofdstuk 7 van deze ABTN, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden.
2.3 Verantwoording
Het bestuur overlegt aan DNB per kwartaal en jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de staten die DNB nodig heeft voor de juiste uitoefening van haar taak. Het bestuur legt gedurende het jaar periodiek verantwoording af aan DNB over de dekkingsgraad. Verder wordt jaarlijks (financiële) verantwoording afgelegd aan het verantwoordingsorgaan (VO).
De vermogensbeheerders, het pensioenbureau, de accountant, de waarmerkend en de adviserend actuaris leggen minstens eenmaal per jaar verantwoording aan het bestuur af over hun werkzaamheden.
2.4 Communicatie
Het bestuur voldoet aan de communicatieverplichtingen die wettelijk zijn voorgeschreven. Het bestuur heeft zich optimale communicatie over de verschillende aspecten van de pensioenregeling van de
Stichting tot doel gesteld. Het communicatiebeleid richt zich op informatieverstrekking aan alle belanghebbenden bij de Stichting. Dit komt onder andere tot uiting in de volgende media:
⚫ Pensioen 1-2-3;
⚫ Brochure “Alles over de pensioenregeling van Brocacef Pensioenfonds”;
⚫ Periodieke nieuwsbrief;
⚫ Website Brocacef Pensioenfonds en pensioenplanner;
⚫ Uniform Pensioenoverzicht;
⚫ Brief premievrij bij uitdiensttreding;
⚫ Pensioenbrief ten behoeve van gepensioneerden;
⚫ Toeslagbrief gepensioneerden;
⚫ Opgave rechten gewezen partners;
⚫ Reglement Stichting Brocacef Pensioenfonds;
⚫ Telefonische informatie (“pensioenhelpdesk”);
⚫ Pensioenspreekuur in het kader van de pensioen3daagse;
⚫ Jaarverslag;
⚫ Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Het communicatiebeleid is nader uitgewerkt in het Strategisch communicatieplan van de Stichting.
3. Risicohouding en haalbaarheidstoets
3.1 Doelstellingen en risicohouding
De doelstellingen en de risicohouding van de Stichting zijn nader uitgewerkt in bijlage B.
3.2 Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets geeft inzicht in het te verwachten pensioenresultaat op fondsniveau en de risico’s die daarbij spelen, gegeven de financiële opzet van de Stichting.
Bij de uitvoering van de haalbaarheidstoets worden door het bestuur van de Stichting kwantitatieve vastgestelde ondergrenzen getoetst. De ondergrenzen passen binnen de risicohouding van de Stichting. Ook de richtniveaus en bandbreedtes die per beleggings- en risicocategorie in het beleggingsbeleid moeten worden opgenomen op basis van de prudent person regel, moeten aansluiten bij de risicohouding van de Stichting, zowel voor de korte als voor de lange termijn. De toets wordt uitgevoerd conform artikel 22 Besluit financieel toetsingskader en de nadere uitwerking in artikel 30 van de Regeling Pensioenwet. De Stichting heeft per 1 januari 2015 de aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd. Voorts wordt jaarlijks een reguliere haalbaarheidstoets uitgevoerd.
3.2.1 Aanvangshaalbaarheidstoets
De Stichting heeft vanuit haar feitelijke financiële positie per 1 januari 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets laten uitvoeren teneinde te laten zien dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het pensioenfonds gewekte verwachtingen over het pensioenresultaat (op basis van de gekozen ondergrens). Hiermee wordt mede inzichtelijk dat:
⚫ Het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
⚫ Dat de Stichting voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen; en
⚫ Dat het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau.
De uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets zijn in Bijlage C opgenomen.
3.2.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets
Met de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt gemonitord in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog steeds aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen. Jaarlijks wordt vanuit de feitelijk financiële positie van de Stichting getoetst of het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het pensioenfonds gekozen ondergrens en of het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau.
3.2.3 Maatregelen in geval onvoldoende haalbaarheidstoets
De Stichting treedt in overleg met de sociale partners, indien bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan één of meerdere van de volgende criteria:
⚫ Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau blijft boven de door de Stichting gekozen ondergrens voor dit pensioenresultaat; en/of
⚫ Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario wijkt niet teveel af van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij de Stichting hiervoor de maximale afwijking heeft vastgesteld
Daarnaast treedt de Stichting in overleg met de sociale partners, indien bij de haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan de volgende criteria:
⚫ Het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is.
In overleg met sociale partners wordt bezien of, en zo ja welke, maatregelen genomen moeten worden.
3.2.4 Procedures voor de uitvoering, vaststelling en verantwoording van de haalbaarheidstoets Uitvoering
De Stichting heeft in augustus 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets laten uitvoeren. Jaarlijks voert het bestuur uiterlijk voor 1 juli de jaarlijkse haalbaarheidstoets uit. Ingeval bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan één of meerdere van bovenstaande criteria, dan wordt gehandeld conform het bepaalde in paragraaf 3.2.3.
Vaststellen
Voor de vaststelling van de aanvangshaalbaarheidstoets en de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt verwezen naar hetgeen in paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 is opgenomen.
Verantwoording
De uitkomsten van de (jaarlijkse) haalbaarheidstoets en een toelichting daarbij worden gedeeld met het verantwoordingsorgaan van de Stichting. In het jaarlijks oordeel en de daaruit voortvloeiende rapportage voor het jaarverslag van de Stichting zal het verantwoordingsorgaan zijn oordeel over deze uitkomsten meenemen.
4. Aansluitingsprocedure werkgevers en deelnemerschap werknemers
4.1 Procedure en criteria voor aansluiting werkgevers
De Stichting is een ondernemingspensioenfonds. Deelname aan de Stichting staat open voor de volgende werkgever(s):
⚫ Brocacef Groep N.V.;
⚫ Brocacef B.V.;
⚫ Brocacef Centrale Diensten B.V.;
⚫ Brocacef Facilitair Bedrijf B.V.;
⚫ Brocacef Supplies & Services B.V.;
⚫ Brocacef Maatmedicatie B.V.;
⚫ Brocacef Ziekenhuisfarmacie B.V.;
Met Brocacef Groep N.V. is, mede namens voornoemde aangesloten ondernemingen, een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst.
4.2 Wijze van verkrijging van het deelnemerschap
Als deelnemers in de pensioenregeling die door de Stichting wordt uitgevoerd, worden aangemerkt de werknemers. Onder werknemer wordt verstaan de werknemer van de werkgever die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van een aangesloten werkgever.
De aangesloten werkgever is gehouden de bij hem in dienst zijnde werknemers binnen 8 weken na het tijdstip waarop de werknemers in dienst treden bij de Stichting aan te melden.
5. Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst en hoofdlijnen pensioenregeling
5.1 Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst
De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst van de Stichting d.d. 1 januari 2015 (inclusief uitbreiding voor 2020) zijn: | |
Wijze vaststelling verschuldigde premie | CDC uitkeringsregeling met een middelloonkarakter en een streefopbouwpercentage van 1,875%, voorwaardelijk geïndexeerd. De totale vaste pensioenpremie voor de periode 2015 – 2019 bedroeg 33,4% van de totale pensioengrondslagsom inclusief de deelnemersbijdrage. Voor zover de totale vaste pensioenpremie hoger waren dan de kostendekkende premie, werd een premiedepot gevormd. Dit premiedepot valt ultimo 2019 vrij ten behoeve van het eigen vermogen van het pensioenfonds. Voor 2020 is afgesproken om de premie van 33,4% te handhaven. In de loop van 2020 zullen Sociale Partners nadere afspraken maken over de inhoud van de regeling en financiering vanaf 2021. |
Premiebetaling | Maandelijks binnen 10 dagen na afloop van de maand. |
Informatieverstrekking door werkgever(s) aan de Stichting | Werkgevers zijn verplicht gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de werkgevers die van invloed kunnen zijn op de pensioenregeling en de daaruit voortvloeiende huidige en toekomstige pensioenverplichtingen van de Stichting. Daarnaast zijn de werkgevers verplicht de Stichting alle gegevens en informatie te verstrekken, die de Stichting redelijkerwijs nodig heeft om de pensioenregeling op correcte wijze te kunnen uitvoeren. |
Procedures premiebetalingsachterstand | Als er sprake is van niet tijdige betaling, zal de Stichting de werkgevers binnen twee weken na het tijdstip van overschrijding, schriftelijk aanmanen tot zo spoedig mogelijke afdracht van de pensioenpremies. In het geval dat de werkgevers een betalingsachterstand aan pensioenpremies hebben ter grootte van 5% van de totale door de Stichting te ontvangen jaarpremie en de Stichting niet beschikt over het op grond van het bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet voorgeschreven minimaal vereist eigen vermogen, informeert de Stichting elk kwartaal schriftelijk de centrale ondernemingsraad van de werkgever en de |
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Procedures opstellen en wijzigen pensioenreglement n.a.v. wijziging pensioenovereenkomst | In verband met het opstellen van het pensioenreglement wordt door de werkgevers de pensioenovereenkomst en alle overige daarmee verband houdende informatie aan de Stichting ter beschikking gesteld. Een wijziging van de pensioenovereenkomst wordt door de werkgevers zo spoedig mogelijk na het tijdstip van wijziging, aan de Stichting schriftelijk meegedeeld. Indien het bestuur van de Stichting instemt met de uitvoering van de wijziging van de pensioenovereenkomst, deelt de Stichting dit schriftelijk aan de werkgevers mee, stelt de Stichting een wijziging van het pensioenreglement in concept op en zendt dit concept aan de werkgevers met het verzoek om schriftelijk te reageren. |
Maatstaven en voorwaarden toeslagverlening | Zie hoofdstuk 7 abtn inzake toeslagbeleid. |
Uitgangspunten en procedures vermogenstekorten | Indien de Stichting op grond van de beleidsdekkingsgraad gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet over het minimaal vereist eigen vermogen beschikt, dan dient de Stichting – indien op dat meetmoment de actuele dekkingsgraad ook onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt – maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de dekkingsgraad direct weer op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen komt te liggen. |
Opzegging / einde overeenkomst | De uitvoeringsovereenkomst is gesloten voor een periode van vijf jaar (2015 – 2019). Tussentijdse opzegging is onder voorwaarden mogelijk mits een opzegtermijn van zes maanden in acht wordt genomen. |
5.2 Hoofdlijnen pensioenregeling(en)
De hoofdlijnen van de pensioenregeling zoals vastgelegd in het Pensioenreglement 2015 luiden als volgt: | |
Karakter | CDC uitkeringsregeling met een middelloonkarakter. |
Opname | Alle werknemers in dienst van de werkgevers met uitzondering van die werknemers die vanuit een verplichtstelling of vanuit een historische band met een andere onderneming zijn aangesloten bij een ander pensioenfonds. |
Pensioenrichtdatum | De eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt. |
Pensioengevend salaris | 12 x maandloon. Maximum pensioengevend salaris is € 110.111 (niveau 2020). |
Franchise | € 14.167 (2020). |
Pensioengrondslag | Pensioengevend salaris – franchise. |
Ouderdomspensioen (OP) | 1,875% (streef)opbouw OP |
Partnerpensioen (PP) | 70% x OP op spaarbasis. |
Wezenpensioen | 20% x PP op risicobasis. |
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid | Op basis van 2 klassensysteem verzekerd. |
Werkgeversbijdrage | Zie hoofdstuk 7. |
Deelnemersbijdrage | 5,8% van de pensioengrondslag. |
Toeslagen (voorwaardelijk) | Zie hoofdstuk 7. |
Het bestuur is eindverantwoordelijk voor het Integraal Risico Management (IRM) en is verantwoordelijk voor een passende beheersing van alle risico’s, waarmee de Stichting wordt geconfronteerd. Het bestuur draagt zorg voor de inrichting van de governance binnen de organisatie (waaronder de sleutelfuncties) en de inrichting van het IRM-proces.
Voor de inrichting van de governance binnen de organisatie is van belang dat voor alle risicocategorieën helder is wie de verantwoordelijkheid draagt, wie toeziet op die verantwoordelijk en hoe daarover wordt gerapporteerd. Het bestuur heeft hierbij gekozen voor het ‘3 lines of defence’-principe, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar risico-eigenaren (1e lijn), controlefunctie (2e lijn) en interne audit (3e lijn).
IRM-proces
Het IRM-proces binnen de Stichting, uit te voeren door de risico-eigenaren (1e lijn), bestaat uit de volgende stappen:
1. Het bepalen van de risk-attitude (risicohouding);
2. De identificatie van risico’s;
3. Het uitvoeren van een risicoanalyse, middels een ‘risico self assessment’;
4. ‘Reactie’ op risicoanalyse (is de beheersing passend?); en
5. Periodieke evaluatie van de risico’s en de beheersing (o.a. middels de eigenrisicobeoordeling).
Binnen het IRM geldt het uitgangspunt van doorlopende monitoring en periodieke risicorapportages. De risicobeheerfunctie (2e lijn) heeft hierin een adviserende en initiërende rol richting de risico-eigenaren. Daarnaast beoordeelt, monitort en rapporteert de risicobeheerfunctie over het risicobeheersysteem. De risicobeheerfunctie is verantwoordelijk voor het actuele ‘totaalbeeld’ van de verschillende risico’s. Dit doet de risicobeheersfunctie middels ‘kwartaalrapportages’.
De interne auditfunctie (3e lijn) kan daar waar wenselijk periodiek de adequaatheid en doeltreffendheid van de controlefunctie evalueren. De interne audit kan in die zin worden gezien als sluitstuk van het IRM.
Ten behoeve van de identificatie van risico’s worden alle mogelijke gebeurtenissen logisch ingedeeld naar risicocategorieën en –subcategorieën. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen financiële en niet- financiële risico’s. Voor de identificatie van risico’s en verdere indeling naar subcategorieën wordt ook de risico-indeling uit FIRM, het risicomodel van De Nederlandsche Bank (DNB), gehanteerd.
Een en ander is vastgelegd in het ‘IRM beleidsdocument 2019’. In dat document is de inrichting van de governance binnen de organisatie en het IRM-proces nader uitgewerkt. Hierin is tevens een overzicht en uitwerking van de gehanteerde risicocategorieën en –subcategorieën opgenomen.
ERB-beleid
De stichting heeft beleid omgesteld omtrent de eigen risico beoordeling. Dit beleid is opgenomen in bijlage D.
7.1 Algemene beschrijving financiële opzet
De Stichting is een ‘eigen beheer’ fonds en heeft haar overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd. De betreffende risico’s zijn ondergebracht bij Zwitserleven. In dit hoofdstuk en in bijlage E wordt ingegaan op de financiële opzet bij de Stichting en de daarmee samenhangende financiële sturingsmiddelen.
7.2 Beleidsdekkingsgraad
Voor het vaststellen van beleid en het nemen van beslissingen is de beleidsdekkingsgraad op een aantal beleidsterreinen van belang. De Stichting stelt de beleidsdekkingsgraad als volgt vast:
⚫ De beleidsdekkingsgraad per het einde van een maand is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad (het aanwezige vermogen gedeeld door de technische voorzieningen) per het einde van de maand en de elf daaraan voorafgaande maanden;
⚫ Indien het bestuur een besluit neemt dat effect heeft op de technische voorzieningen of het vermogen, zoals bijvoorbeeld aanpassing van de grondslagen, zal dit verwerkt worden in de dekkingsgraad per het einde van de maand waarin het besluit is genomen.
Een besluit tot het verlenen van toeslagen per 1 januari zal worden verwerkt in de dekkingsgraad per 31 december of per het einde van de maand waarin het bestuursbesluit is genomen indien dit na
1 januari is.
7.3 Beleid reserveringen
De Stichting stelt toereikende technische voorzieningen vast voor het geheel van de pensioenverplichtingen. De daarbij gehanteerde waarderingsmethode en grondslagen worden nader toegelicht in bijlage E. In bijlage E zijn tevens de actuele kerncijfers van de Stichting opgenomen.
De Stichting stelt jaarlijks per 31 december het minimum vereist eigen vermogen vast overeenkomstig artikel 11 van het besluit. De minimaal vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het minimaal vereist eigen vermogen als percentage van de technische voorzieningen. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad is er sprake van een dekkingstekort.
Tevens stelt de Stichting ieder kwartaal het vereist eigen vermogen vast zodat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat de Stichting binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de technische voorzieningen. Een beschrijving van het model dat de Stichting hanteert voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen is opgenomen in bijlage E.
7.3.1 Vereiste dekkingsgraad en herstelplan
De vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het vereist eigen vermogen als percentage van de technische voorzieningen. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad bestaat er een reservetekort. Zodra er sprake is van een reservetekort zal de Stichting hierover DNB inlichten en een herstelplan opstellen conform artikel 138 PW. In het herstelplan beschrijft het fonds de maatregelen die worden genomen om binnen de wettelijke termijnen het reservetekort op te heffen. Zolang de situatie van een reservetekort bestaat zal de Stichting jaarlijks het herstelplan opnieuw opstellen.
Voorts gaat de Stichting bij het opstellen van het herstelplan uit van realistische inschattingen voor het gehanteerde beleggingsrendement. Deze rendementen worden afgeleid met inachtneming van het beleggingsbeleid van de Stichting en de marktomstandigheden op het moment van vaststellen van de rendementsparameters. De realistische rendementen worden bepaald op basis van de door De Nederlandsche Bank voorgeschreven methodiek (artikel 23a besluit FTK) met een aanpassing in de wijze waarop het rendement op zakelijke waarden wordt vastgesteld. Het rendement op zakelijke waarden wordt vastgesteld als de som van de voor de betreffende beleggingscategorie geldende netto meetkundige risicopremie en de risicovrije rente. De netto meetkundige risicopremies worden door de adviserend actuaris vastgesteld en periodiek getoetst aan werkelijke marktomstandigheden.
De resulterende rendementen zullen te allen tijde maximaal gelijk zijn aan de door De Nederlandsche Bank voorgeschreven maximaal toegestane (verwachte) rendementen (artikel 23a besluit FTK).
Per 1 januari 2018 was er sprake van een reservetekort. De Stichting heeft daarom een herstelplan opgesteld (zie bijlage H). Hieruit blijkt dat herstel zonder maatregelen mogelijk is.
7.4 Premiebeleid
Het premiebeleid van de Stichting is gebaseerd op basis van de onderstaande (kostendekkende) premies:
a. De hoogte van de (zuivere) kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB;
b. Interne financiering op basis van een gedempte kostendekkende premie;
c. De toetspremie;
d. De feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.
Een en ander is nader uitgewerkt in bijlage E.8.
7.5 Toeslagbeleid
De Stichting heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is, voor actieve deelnemers, de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO voor Brocacef B.V. Voor inactieve deelnemers wordt de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) in de periode 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het jaar van indexering gehanteerd.
De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur en is afhankelijk van de financiële positie van de Stichting. Er bestaat geen recht op toeslagen en er wordt hiervoor geen reserve aangehouden.
Er zal alleen toeslagverlening plaats kunnen vinden, voor zover dit toekomstbestendig is. Dat wil zeggen dat de financiële positie van de Stichting zodanig is dat het te verlenen toeslagpercentage ook naar verwachting in de toekomst uitgekeerd zal kunnen worden.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad | Toeslagverlening |
Lager dan 110% | Nihil |
Tussen 110% en bovengrens | Naar rato |
Boven de bovengrens | Volledige toeslagverlening |
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van toekomstbestendigheid. De wijze waarop dit gebeurt en een verdere detaillering van het toeslagbeleid (inclusief het beleid voor inhaaltoeslagen en herstel van kortingen) zijn opgenomen in bijlage E.
7.6 Kortingsbeleid
Het bestuur kan als noodmaatregel besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen, indien overige maatregelen niet voldoende zijn.
Deze situatie kan zich voordoen indien:
⚫ Uit het herstelplan blijkt dat met inzet van overige financiële sturingsmiddelen herstel binnen de wettelijke termijnen niet mogelijk is. Vermindering van aanspraken zal dan in principe gespreid over de duur van het herstelplan plaatsvinden tenzij evenwichtige belangenbehartiging het bestuur tot iets anders doet besluiten. Alleen de korting in het eerste jaar zal onvoorwaardelijk worden toegepast. Eventuele kortingen in latere jaren zullen alleen worden toegepast indien en voor zover dit noodzakelijk blijkt bij het in dat jaar op te stellen herstelplan.
⚫ Er op vijf achtereenvolgende (jaarlijkse) meetmomenten sprake is van een dekkingstekort, en tevens de actuele dekkingsgraad op dat moment lager is dan de vereiste minimale dekkingsgraad de Stichting genoodzaakt zal zijn de situatie van een dekkingstekort per direct op te heffen door het korten van de opgebouwde aanspraken en rechten. Deze korting is onvoorwaardelijk en zal ineens worden toegepast tenzij evenwichtige belangenbehartiging het bestuur tot iets anders doet besluiten.
De Stichting heeft een deel van zijn pensioenverplichtingen herverzekerd. Herverzekerde aanspraken van deelnemers worden bij eventuele toekomstige kortingen behandeld als ware deze verplichtingen rechtstreeks bij de Stichting ondergebracht.
De financiële sturingsmiddelen die de Stichting kan toepassen om kortingsmaatregelen te voorkomen, staan beschreven in het financieel crisisplan (zie bijlage G).
Het bestuur hanteert in het kader van haar beleggingsbeleid de volgende cyclus:
Missie, governance en beliefs
Monitoring en evaluatie
Portefeuille- constructie (beleggingsplan)
Risico- management beleid
Besteding risicobudget
Bepalen van missie om doelstelling te bepalen Vaststellen doel en beliefs om doel te realiseren
Bepalen van de mate van uitbesteding (governance model)
Missie, governance en beliefs
Maximaliseer rendement per eenheid risico om doel te bereiken Onderzoek de mogelijke implementatievormen
Beperk kosten waar mogelijk
Verwerk het beleid in een beleggingsplan
Directe vergelijking van risico’s verplichtingen en beleggingen Gedeeltelijk of geheel afdekken van onbeloonde risico’s Bepaal de mate van diversificatie over beloonde risico’s Vaststellen strategische asset allocatie
Bepaal welke risico’s er toe doen en welke niet (of minder)
Bepaal doelrendement, minimum risicopositie en acceptabel risicobudget Stel plan op hoe om te gaan met positieve / negatieve uitkomsten
Risicomanagement- beleid
Besteding risicobudget
Portefeuille- constructie (beleggingsplan)
Monitoring en evaluatie
Meet zowel proces als uitkomst
Bekijk en beoordeel rendement maar ook risico Focus op de langere termijn
Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Dit komt in grote mate overeen met de prudent person gedachte conform de Europese richtlijnen1.
In lijn hiermee is de hoofddoelstelling van het beleggingsbeleid: “ Het pensioenfonds wil zorgen voor een goed pensioen, door te streven naar een zo hoog mogelijk rendement binnen het gekozen risicoprofiel van de beleggingen welke tevens bijdragen aan een gezonde en eerlijke wereld.”
Het beleggingsbeleid is als separate bijlage opgenomen bij deze ABTN.
1 Richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van juni 2003 betreffende de werkzaamheden van het toezicht op instellingen voor bedrijfsvoorziening.
Op grond van de pensioenwetgeving dienen pensioenfondsen te beschikken over een financieel crisisplan. Dit is voor de Stichting aanleiding geweest voor het opstellen van een dergelijk financieel crisisplan. Op grond van het Besluit FTK dient de Stichting een beschrijving te geven van maatregelen die ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid van de Pensioenwet met betrekking tot het minimaal vereist eigen vermogen. Deze maatregelen komen samen in dit crisisplan, welke als bijlage G bij deze ABTN is opgenomen.
Bijlage A: Governancestructuur en hoofdlijnen interne beheersingssysteem
1 Governancestructuur
1.1 Bedrijf
Sociale partners bepalen in onderling overleg de inhoud van de pensioenregeling. Hiertoe hebben sociale partners een afsprakendocument opgesteld. Dit document is als bijlage I bij deze ABTN opgenomen.
1.2 Bestuur van de Stichting
Het bestuur is verantwoordelijk voor de bewaking van de doelstelling van de Stichting. Het bestuur bepaalt het dagelijkse beleid, draagt zorg voor de handhaving en uitvoering van statuten en reglementen, is belast met het beheer van de Stichting en is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, welke met de doelstellingen van de Stichting verband houden. Bij de uitvoering van de pensioenregeling wordt het bestuur terzijde gestaan door:
⚫ de pensioenfondsmanager;
⚫ vermogensbeheerders;
⚫ een accountant;
⚫ een waarmerkend en adviserend actuaris; en
⚫ een compliance-officer.
Bovendien ontvangt het bestuur van de zijde van het VO van de Stichting inbreng ten aanzien van het te voeren beleid in de vorm van adviezen voor de besluiten die op grond van de Pensioenwet adviesplichtig zijn.
De Stichting kent een paritair bestuursmodel. Het bestuur van de Stichting bestaat uit 8 bestuurders en is als volgt samengesteld:
⚫ 4 personen vanuit of namens de werkgever voorgedragen door de werkgever en te benoemen door het bestuur;
⚫ 2 personen vanuit of namens de werknemers voorgedragen door de COR en te benoemen door het bestuur;
⚫ 2 personen vanuit of namens de pensioengerechtigden voorgedragen door pensioengerechtigden en te benoemen door het bestuur.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur zijn nader uitgewerkt in de statuten van de Stichting.
Geschiktheidsplan
Bij het bevorderen van de geschiktheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel handelt het bestuur in overeenstemming met het Plan van Aanpak Geschiktheidsbevordering dat door de Pensioenfederatie is opgesteld.
De Stichting beschikt over een geschiktheidsplan, waarin het beleid ten aanzien van geschiktheidsbevordering is vastgelegd. In het plan is vastgelegd over welke kennis, competenties en professioneel gedrag (aspirant) bestuursleden moeten beschikken. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis, inzicht en oordeelsvorming beschikken om hun taken te volbrengen. Als de aanwezige geschiktheid afwijkt van de gewenste geschiktheid c.q. wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn, wordt per bestuurslid beschreven welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste geschiktheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een pensioenopleiding. Het geschiktheidsplan wordt periodiek geëvalueerd.
Naast het voldoen aan de “minimumeisen” van deskundigheid stelt de Stichting periodiek vast op welke aandachtsgebieden aanvullende deskundigheid c.q. geschiktheid gewenst is.
Gedragscode en compliance officer
De Stichting heeft een gedragscode opgesteld, voor het bestuur en al degenen die voor, namens of in opdracht van de Stichting werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen. Dit ter voorkoming van conflicten tussen het belang van de Stichting en de privébelangen van betrokkenen alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van de Stichting voor privédoeleinden. De gedragscode maakt onderdeel uit van het compliance charter. Het compliance charter beschrijft de definitie, doelstellingen, scope, en taken en verantwoordelijkheden van de betrokkenen in het kader van het in stand houden van een integere organisatie, bedrijfsvoering en compliance. De naleving van wet- en regelgeving wordt geborgd door middel van compliance monitoring. Het compliance charter belicht het belang dat de Stichting aan de inrichting en inbedding van compliance hecht en sluit aan bij de kernwaarden van de Stichting. Door het opstellen van het compliance charter wordt richting het bestuur, de compliance functie en toezichthouders transparant gemaakt wie verantwoordelijk en aanspreekbaar is voor de integere bedrijfsvoering. Periodiek wordt getoetst of dit compliance charter aanpassing behoeft.
De compliance functie van de Stichting is verantwoordelijk voor het opstellen en actueel houden van het compliance charter. De eindverantwoordelijkheid voor compliance ligt bij het bestuur.
De Stichting heeft in 2015 een externe compliance officer aangesteld die werkzaam is bij het Nederlands Compliance Instituut (NCI). De compliance officer is in het bijzonder belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode die gelden voor de bestuursleden en andere verbonden personen.
De taken en bevoegdheden van de compliance officer zijn vastgelegd in het compliance charter en in de gedragscode. De compliance officer geeft eens per jaar een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur over zijn bevindingen inzake compliance.
1.3 Verantwoordingsorgaan (VO)
Het bestuur heeft een VO ingesteld. De inrichting en bevoegdheden van het VO zijn vastgelegd in de statuten van de Stichting en zijn nader uitgewerkt in het reglement van het VO. De taken en bevoegdheden van het VO zijn gelijk aan de wettelijke taken en bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 115c van de Pensioenwet. Het VO bestaat bij de Stichting uit 3 leden:
⚫ 1 lid van het VO wordt als vertegenwoordiger van de werkgever benoemd door de werkgever.
⚫ 1 lid van het VO wordt als vertegenwoordiger van de werknemers benoemd door en uit de deelnemers.
⚫ 1 lid van het VO wordt als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden benoemd door en uit de pensioengerechtigden.
1.4 Intern toezicht
Het bestuur van de Stichting heeft gekozen voor intern toezicht door een visitatiecommissie. Deze commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden. De leden worden benoemd door het bestuur na raadpleging van het VO.
De visitatiecommissie houdt toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de Stichting. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het VO en de werkgever en in het jaarverslag.
1.5 Externe deskundigen
Het bestuur heeft Mazars Accountants N.V. als externe accountant aangesteld. De accountant controleert jaarlijks de jaarrekening van de Stichting en de boekhoudkundige verslagstaten voor DNB. De accountant geeft hierover een accountantsverklaring af. De accountant legt verantwoording af aan het bestuur.
Tussen de Stichting en Mazars is de opdracht tot deze dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd.
Het bestuur heeft Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx benoemd als adviserend actuaris. De adviserend actuaris adviseert het bestuur over actuariële aangelegenheden. De actuaris legt hierover verantwoording af aan het bestuur. Tussen de Stichting en Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx is deze opdracht tot dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd.
Het bestuur heeft Xxxxxx A benoemd als waarmerkend actuaris. De waarmerkend actuaris toetst onder andere jaarlijks de mate waarin de verplichtingen van de Stichting door aanwezig vermogen worden afgedekt. Tussen de Stichting en KPMG is deze opdracht tot dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd. Ten aanzien van de waarmerking wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 148 van de Pensioenwet, met betrekking tot de onafhankelijkheid van de waarmerkend actuaris.
Het bestuur van de Stichting vraagt advies aan de accountant en de adviserend en waarmerkend actuaris in alle gevallen waarin het bestuur dit nodig acht.
Het bestuur beoordeelt ten minste eenmaal per vier jaar het functioneren van de accountant en de adviserend en waarmerkend actuaris. De uitkomsten van deze beoordeling bespreekt het bestuur met de accountant of de adviserend, dan wel waarmerkend actuaris. Ook stelt het bestuur het VO van de uitkomsten op de hoogte.
1.6 Uitbesteding
Het bestuur heeft de volgende werkzaamheden uitbesteed aan derden:
⚫ Het vermogensbeheer;
⚫ De beleggingsadministratie.
Bij de uitbesteding is rekening gehouden met het bepaalde in:
⚫ Artikel 34 van de Pensioenwet;
⚫ Hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet;
⚫ De door AFM en DNB opgestelde Principes voor beheerst beloningsbeleid.
Het uitbestedingsbeleid is separaat vastgelegd in het uitbestedingsprotocol.
2 Hoofdlijnen interne beheersingssysteem
2.1 Beleidsmatige processen en doelstellingen
Om de gestelde doelen te verwezenlijken voert het bestuur een beleid, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden. Het bestuur laat zich bij het maken van beleid ondersteunen door periodieke rapportages die een totaalbeeld moeten geven van de (financiële) positie van de Stichting met de daarbij te onderkennen en te analyseren risico’s. Deze rapportages zijn onder meer:
⚫ Het financieel jaarverslag;
⚫ Een actuarieel jaarrapport;
⚫ De beleggingsrapportages (per kwartaal) en beleggingsplan;
⚫ De maandelijkse rapportage over de dekkingsgraad;
⚫ De Asset Liability Management (ALM-)studie;
⚫ De verslagstaten voor DNB inclusief de voortgangsrapportage inzake het herstelplan;
⚫ Het rapport van de waarmerkend actuaris;
⚫ De (aanvangs)haalbaarheidstoets;
⚫ De Risico Analyse Monitor.
2.2 Beleid
Het bestuur onderkent het belang van risicomanagement dat een steeds belangrijkere rol is gaan spelen in de aansturing van de Stichting, zie hiervoor ook Hoofdstuk 6. Het beleid van het bestuur is er niet op gericht om risico’s per definitie uit sluiten, maar om risico’s op een verantwoorde wijze te beheersen.
2.3 Uitvoering
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van controlemaatregelen gericht op het adequaat beheersen van alle voorkomende ‘bedrijfsprocessen’ van de Stichting, met inbegrip van een juiste en volledige registratie van de gegevens van de Stichting.
Als uitvloeisel van die verantwoordelijkheid wordt gestuurd op het zoveel mogelijk beperken van de risico’s die samenhangen met uitbestede processen.
Het bestuur heeft een aantal controlemechanismen geïntroduceerd die in drie categorieën onder te verdelen zijn:
⚫ Algemene controle en interne controle;
⚫ Controle op de uitbestede taken;
⚫ Controle op de volledigheid van gegevens.
Bij incidentele processen zal het bestuur nagaan of er additionele risico’s optreden die specifieke, dan wel aanvullende, controlemaatregelen vereisen.
2.4 Algemene controle en interne controle
Om een goed overzicht te houden op alle relevante gebeurtenissen en processen vergadert het bestuur ten minste zes keer per jaar. Daarbij beziet het bestuur of de voortgang van processen naar tevredenheid verloopt. Onderdeel van deze algemene controle zal zijn een beschouwing van de financiële positie van de Stichting.
Daarnaast vergadert het bestuur zo dikwijls als dat noodzakelijk wordt geacht over specifieke en/of spoedeisende aangelegenheden.
In voorkomende gevallen kan worden besloten tot schriftelijke consultering van de bestuursleden om de voortgang van de besluitvorming te waarborgen.
Het bestuur zal de voortgang van gemaakte afspraken (laten) bijhouden op een actielijst.
Alle aspecten van het (dagelijks) beleid zullen worden bepaald door twee bestuursleden, zodat het vier- ogen-principe gewaarborgd is.
Voor deze algemene en interne controle maakt het bestuur gebruik van de volgende hulpmiddelen.
⚫ Jaarplanning
Het bestuur hanteert een jaarplanning in de vorm van een checklist om na te gaan of tijdig alle, in enig jaar te ondernemen, activiteiten worden verricht. In de jaarplanning is aangegeven wie welke rol en wanneer, dient te vervullen. Deze jaarplanning is ook bestemd om het bestuur te ondersteunen in zijn controletaken op de uitbestede werkzaamheden.
In deze jaarplanning zijn de voor de Stichting jaarlijks terugkerende besluitvormingsmomenten en werkzaamheden opgenomen. Ook is een planning opgenomen voor periodiek terugkerende zaken die niet aan een jaarcyclus gekoppeld zijn.
⚫ Monitoring financiële positie
Naast de gedetailleerde vaststelling van de financiële positie van de Stichting in het
jaarverslag, wordt op maandelijkse basis inzicht verkregen in die positie. Dit moet het bestuur o.a. in staat stellen om aan het eind van het jaar op een verantwoorde wijze een toeslagbesluit te nemen.
⚫ Goed pensioenfondsbestuur
Het bestuur draagt zorg voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe is door het bestuur (mede) een visitatiecommissie ingesteld.
Daarnaast heeft het bestuur van de Stichting een VO ingesteld. In dit orgaan zijn de werknemers en werkgever(s) qua stemverhouding evenredig vertegenwoordigd. Daarnaast is een pensioengerechtigde opgenomen in het VO.
De bevindingen van de visitatiecommissie en het VO zijn voor het bestuur van belang voor de toetsing van zijn beleid en de beleidsprocedures.
⚫ Gedragscode
Voor de interne controle op integriteit heeft de Stichting een gedragscode opgesteld. De compliance functie wordt door een compliance officer vervuld. De gedragscode wordt ten minste één maal per jaar aan de orde gesteld bij een bestuursvergadering.
⚫ Geschiktheidsplan
Voor de interne controle op de, in het bestuur, aanwezige geschiktheid, hanteert het bestuur het geschiktheidsplan. Aan de hand van een nulmeting en herhaalmetingen wordt de aanwezige geschiktheid geïnventariseerd. Deze hulpmiddelen worden ten minste één maal per jaar aan de orde gesteld bij een bestuursvergadering. De jaarplanning staat bij elke bestuursvergadering - als algemeen controlemiddel - op de agenda.
2.5 Controle op uitbestede werkzaamheden
Controle op de administratie
Voor de controle op de administratie laat het bestuur de pensioenfondsmanager periodiek verantwoording afleggen, onder meer door middel van het verstrekken van kwartaalrapportages en -overzichten.
Deze rapportages behelzen o.a.:
⚫ De registratie van de (financiële) gegevens van de Stichting;
⚫ De stand van zaken van betalingen door de aangesloten werkgevers;
⚫ Behandeling van klachten van de aangesloten werkgevers en van (gewezen) deelnemers.
Het bestuur neemt ook mee in zijn beoordeling:
⚫ De (jaarlijkse) bevindingen van de accountant over de gevoerde administratie;
⚫ Eventuele signalen van de aangesloten werkgevers en van de (gewezen) deelnemers, al dan niet via de betrokken sociale partners.
Controle op het vermogensbeheer
De vermogensbeheerder handelt conform het door het bestuur verleende beleggingsmandaat. Dit onderwerp is nader uitgewerkt in het Strategisch Beleggingsbeleid 2019-2021.
2.6 Controle op volledigheid gegevens
Controle op de juistheid van de door de werkgever opgegeven gegevens
Via de uitvoeringsovereenkomst met de aangesloten werkgever(s) bepaalt de Stichting de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de informatie nodig voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en het fondsreglement door de werkgever(s) moet worden verstrekt aan de Stichting.
De aangesloten werkgever(s) zijn door de Stichting in bezit gesteld van (papieren dan wel digitale) formulieren voor de gegevensuitwisseling. Deze formulieren worden bij binnenkomst door de administratie gecontroleerd op volledigheid. Bij volledig ingevulde formulieren worden de aangegeven wijzigingen doorgevoerd. Als dit persoonsgegevens betreffen worden deze gegevens vergeleken met die van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA).
Bijlage B: Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding
1 Inleiding
De doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding maken onderdeel uit van de missie, visie en strategie van de Stichting.
2 Missie, visie en strategie
De missie, visie en strategie van de Stichting zijn in hoofdstuk 1 van de ABTN opgenomen.
3 Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding
3.1 Doelstelling(en)
De doelstellingen zijn de resultaten waarnaar de Stichting streeft. Doelstelling van het beleid van het bestuur is het nakomen van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Hierbij streeft de Stichting ernaar om de ingegane en premievrije pensioenaanspraken zoveel mogelijk waardevast te houden. De daarvoor geldende maatstaf is de CAO loonindex voor actieve deelnemers en het prijsindexcijfer alle huishoudens voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. De Stichting probeert zijn doelstelling te bereiken met aanvaardbare en stabiele premies.
3.2 Beleidsuitgangspunten
Beleidsuitgangspunten vormen een gedragslijn voor de verwezenlijking van (een) bepaalde doelstelling(en).
De pensioenovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1, 10 en 118 van de Pensioenwet. De pensioenregeling is een zogenoemde CDC-regeling met een middelloonkarakter waarbij de toeslagverlening voorwaardelijk plaats vindt op basis van de financiële positie van de Stichting. De financiële positie wordt voornamelijk gestuurd via de middelen uit beleggingsopbrengsten. Het risico van niet toereikende beleggingsopbrengsten, waardoor de ingegane pensioenen en pensioenaanspraken verlaagd zouden kunnen worden, ligt volledig bij de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Het beleid van de Stichting is echter zodanig ingericht dat onder een breed scala van omstandigheden op lange termijn een zo hoog mogelijk pensioen wordt uitgekeerd terwijl de kans op verlaging in enig jaar zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt beperkt.
3.3 Risicohouding
1. De Stichting heeft de ambitie om op de pensioenen een toeslag te verlenen om de koopkracht in stand te houden. Dit kan niet uit de premie worden gefinancierd. Dit betekent dat de Stichting dit moet verdienen met beleggen. De Stichting neemt, in samenspraak met de sociale partners, dus beleggingsrisico, omdat het van mening is dat beleggingsrisico, gemiddeld genomen, op de lange termijn beloond wordt met een positief rendement. Het lopen van risico’s betekent ook dat handhaving van de nominale aanspraken, laat staan koopkrachtbehoud, geen vanzelfsprekendheden zijn.
2. De prioriteit ligt, conform de visie van het pensioenfonds, meer bij de toeslagambitie dan het te allen tijde voorkomen van kortingen. Hiervoor is bij de vaststelling van het gewenste risicoprofiel een
verhouding vastrentende waarden / zakelijke waarden van 60:40 toegepast in de ALM-studie als uitgangspunt. Getoetst is dat de uitkomsten van het gewenste risicoprofiel in het beleggingsbeleid niet significant gevoelig zijn voor beperkte afwijkingen in deze verhouding, zoals bijvoorbeeld 50:50.
3. De maatstaf voor de toeslagverlening is, voor actieve deelnemers, de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO voor Brocacef B.V. Voor inactieve deelnemers wordt de stijging van de consumentenprijsindex in de periode 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het jaar van indexering (CPI) gehanteerd. De toeslagverlening is voorwaardelijk, afhankelijk van de financiële positie van de Stichting. De Stichting accepteert, in samenspraak met de sociale partners, dat de kans bestaat dat toeslag niet (volledig) toegekend wordt. Daarnaast wordt ook geaccepteerd dat de mate van toeslagverlening van jaar op jaar sterk kan variëren.
4. Het ambitieniveau van toeslagverlening is vertaald in de mate waarin het pensioen jaarlijks kan worden aangepast ten opzichte van de maatstaf. Het minimaal beoogd niveau in verwachting omtrent de toeslagverlening op langere termijn ligt gemiddeld genomen boven de 50% van de prijsinflatie per jaar. Dit is de aanpassing van het pensioen inclusief eventueel toegepaste kortingen.
5. Het risico van afname van de dekkingsgraad en de kans op kortingen wordt geaccepteerd. De Stichting bepaalt in overleg met sociale partners of de uitkomsten van de periodieke ALM studie bij het gekozen strategisch beleggingsbeleid (ook in vergelijking tot andere mixverhoudingen) acceptabel zijn. Hierbij is:
o de mediaan van de toeslagrealisatie (% maatstaf) minimaal 50%;
o de jaarlijkse kans op korting maximaal 7%;
o de gemiddelde omvang van een korting maximaal 5%.
Bovenstaande grenzen zijn in 2018 geëvalueerd en vastgesteld. De Stichting en sociale partners zijn zich ervan bewust dat bij lagere feitelijke dekkingsgraden de hierboven genoemde kansen op kortingen zullen toenemen. De gekozen strategische beleggingsmix en bijbehorende tactische bandbreedtes wordt hierop in principe niet tussentijds aangepast.
6. Het risico op de korte termijn wordt uitgedrukt in de wettelijk vereiste solvabiliteitsbuffer. De randvoorwaarden aan het beleggingsbeleid1 geven een bandbreedte weer van ongeveer 5% ten opzichte van een vereist eigen vermogen van 20%. Dit is voor partijen acceptabel. Daarbij is men zich ervan bewust dat door de hoogte van de marktrente en wijzigende creditratings en/of duratie van obligaties van invloed zijn op het VEV en niet inzichtelijk zijn gemaakt in deze bandbreedtes. Indien het VEV van het strategisch beleggingsbeleid (inclusief bandbreedte) door ontwikkelingen hierin met meer dan 5% toeneemt treedt de Stichting in overleg met sociale partners.
Haalbaarheidstoets
1. De haalbaarheidstoets toetst onder meer het pensioenresultaat over een horizon van 60 jaar, uitgaande van diverse omstandigheden. Voor de haalbaarheidstoets wordt een door de toezichthouder voorgeschreven (economische) scenarioset gehanteerd. Deze wijkt af van de uitgangspunten die het bestuur hanteert voor eigen analyses.
2. Het pensioenresultaat geeft de mate van koopkrachtbehoud weer van het pensioen (het feitelijke verwachte toekomstige pensioen afgezet tegen een pensioen dat is gecorrigeerd voor de volledige prijsinflatie).
3. In het kader van de haalbaarheidstoets is door het pensioenfonds is samenspraak met sociale partners een ondergrens gesteld aan het gewenst pensioenresultaat. Enerzijds uitgaande vanuit de feitelijke dekkingsgraad en anderzijds vanuit een evenwichtssituatie (dekkingsgraad waarbij wettelijke vereiste buffer exact aanwezig is). Deze ondergrenzen zijn gesteld op:
a. Vanuit de feitelijke dekkingsgraad: 85%
b. Vanuit evenwichtssituatie: 90%. Dit komt overeen met:
a. een jaarlijkse aanpassing van het pensioen met circa 50% van de prijsinflatie.
b. een jaarlijkse aanpassing van het pensioen met circa 70% van de prijsinflatie.
1 Er is hierbij geen rekening gehouden met verschuivingen in de ratingverdeling en of duratie van de staats / bedrijfsobligaties.
4. In het kader van de haalbaarheidstoets wordt tevens gekeken naar de maximale afwijking van het pensioenresultaat in een slechtweer scenario ten opzichte van de gewenste ondergrens vanuit de feitelijke dekkingsgraad. Dit geeft de mate van volatiliteit/risico weer. Deze afwijking is door partijen gesteld op maximaal 30%. Deze afwijking is iets kleiner dan de maximale afwijking die toegestaan is in slecht weer om vanuit de feitelijke situatie gemiddeld op een nominaal pensioen uit te komen (32%).
Uit hoofde van het nFTK is in 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd door de Stichting. De aanvangshaalbaarheidstoets dient aan te tonen dat:
a. Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau boven de door het fonds te kiezen ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft;
b. Het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
c. Het fonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereiste vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen;
d. Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het fonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt.
De uitgangspunten voor de aanvangshaalbaarheidstoets zijn voorgeschreven door DNB en gelden voor alle pensioenfondsen.
Het pensioenresultaat is in de aanvangshaalbaarheidstoets gedefinieerd als de pensioenuitkomsten, zoals die volgen uit het beleid van het fonds ten opzichte van de pensioenuitkomsten, zoals die zouden gelden als er nooit sprake zou zijn van kortingen en er altijd conform de prijsindex zou worden geïndexeerd. Het ijkpunt is dus een pensioenuitkomst die de prijsontwikkeling volledig bijhoudt.
Onder fondsbeleid wordt hierbij verstaan de inhoud van de regeling, de hoogte van de premie, het kortings-, het toeslag- en het beleggingsbeleid.
In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets (uitgevoerd in 2015) afgezet tegen de gestelde grenzen en voorwaarden. Hieruit blijkt dat het pensioenfonds slaagt voor de toetsen.
Ondergrens | Uitkomst | Score | |
Mediaan pensioenresultaat vanuit feitelijke situatie | 85% | 93% | √ |
Maximale afwijking pensioenresultaat ten opzichte van mediaan in slechtweerscenario | 30% | 28% | √ |
Mediaan pensioenresultaat vanuit evenwicht situatie | 90% | 98% | √ |
Voldoende herstelkracht | √ | ||
Realistische premie | √ |
Jaarlijks worden de ondergrenzen getoetst aan de hand van de jaarlijkse haalbaarheidstoets. De laatste haalbaarheidstoets (2019) gaf geen aanleiding om de grenzen te herzien. Als niet aan de ondergrenzen wordt voldaan wordt in overleg getreden met sociale partners.
Eigenrisicobeoordeling
Doelstelling
Zoals vermeld is het bestuur van de Stichting eindverantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem. De Stichting doorloopt in dat kader permanent de Risk en Control cyclus.
Het doel van het Rapport eigenrisicobeoordeling is de vastlegging van een analyse en beoordeling van het bestuur van:
1. De risico’s waaraan de Stichting is blootgesteld;
2. De effectiviteit en doelmatigheid van het risicobeheer.
Deze analyse en beoordeling kan aanleiding zijn om aandachtspunten in de (organisatie van de) risicobeheersing te constateren. Deze aandachtspunten zullen in dat geval in de rapportage als actiepunten naar voren komen en vervolgens worden opgepakt in de reguliere Risk en Control cyclus.
De Stichting neemt het Rapport eigenrisicobeoordeling in aanmerking bij de onderbouwing van strategische besluiten. Bij strategische besluiten met een materiële impact op het risicoprofiel actualiseert de Stichting het Rapport eigenrisicobeoordeling.
De visitatiecommissie zal voor haar taak om toe te zien op adequate risicobeheersing door de Stichting gebruikmaken van het Rapport eigenrisicobeoordeling en kennis nemen van het daarin opgenomen oordeel van het bestuur. Ook De Nederlandsche Bank ontvangt vanuit haar toezichtstaak deze periodieke rapportage.
Periodiciteit
Het reguliere Rapport eigenrisicobeoordeling wordt vanaf januari 2019 door de Stichting eens in de drie jaar opgesteld.
Het bestuur besluit in het geval van een specifieke aanleiding tot een tussentijdse actualisatie van het Rapport eigenrisicobeoordeling.
Er is sprake van een specifieke aanleiding in het geval van een significante (verwachte) wijziging binnen de Stichting en/of in de omgeving van de Stichting met potentiële materiële gevolgen voor de risicobeheersing/het risicoprofiel van de Stichting. Bij een significante wijziging is er sprake van potentiële substantiële gevolgen voor een of meer belanghebbenden van de Stichting.
Onder andere de volgende omstandigheden vereisen een actualisatie van het Rapport eigenrisicobeoordeling:
• Besluit tot fusie met een ander pensioenfonds of tot liquidatie van de Stichting;
• Materiële wijziging van een uitbesteding van de Stichting;
• Materiële wijziging van het bestuursmodel van de Stichting;
• Materiële wijziging van de pensioenregeling van de Stichting;
• Materiële wijziging van de financiële opzet van de Stichting.
Bij de actualisatie blijft de aanpassing van de analyse en de beoordeling beperkt tot die onderdelen van het rapport die geraakt worden door de specifieke aanleiding. Qua proces geldt dat indien specifieke besluitvorming door de Stichting de aanleiding vormt voor de actualisatie, deze actualisatie plaatsvindt
nadat het besluit is genomen. Het bestuur legt de belangrijkste conclusies van de eigenrisicobeoordeling vast in het jaarverslag. Het bestuur geeft daarbij aan of zich een specifieke aanleiding voor het actualiseren van de eigenrisicobeoordeling heeft voorgedaan.
Inhoud / framework
Het Rapport eigenrisicobeoordeling wordt vastgesteld door het bestuur en bevat de volgende elementen:
• Beschrijving van de missie, visie, strategie en doelstellingen van de Stichting inclusief ontwikkeling daarin ten opzichte van de vorige eigenrisicobeoordeling;
• Evaluatie van de geformuleerde risicohouding in relatie tot missie, visie, strategie en doelstellingen:
• Evaluatie van risicohouding financiële risico’s;
• Evaluatie van risicohouding niet-financiële risico’s
• Beoordeling van de doelmatigheid van het risicobeheer
• Evaluatie van de governancestructuur voor risicobeheersing:
- Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het risicobeheer van:
- Bestuur;
- Commissies;
- Bestuursondersteuning;
- Uitbestedingspartijen,
˗ Scheiding van 1e, 2e en 3e lijn in opzet, bestaan en werking.
• Evaluatie van werking van risicomanagement-processen (Risk en Control cyclus), onder meer:
- Doorvertaling risicohouding naar normen op diverse risicogebieden;
- Risico-identificatie en risico-analyse;
- Werking van beheersmaatregelen;
- Rapportagestructuur en –lijnen.
• Bij de beoordeling wordt onder meer ingegaan op de efficiënte werking in de praktijk, de daadwerkelijke toegevoegde waarde en de mate van onafhankelijkheid;
• De beoordeling mondt uit in het formuleren van verbeterpunten die vervolgens zullen worden geadresseerd in de reguliere Risk en Control cyclus.
• Beoordeling van de risico’s die de Stichting loopt:
• Binnen de Risk en Control cyclus die de Stichting permanent doorloopt wordt periodiek gerapporteerd over de risico’s die de Stichting loopt (financieel, niet-financieel, strategisch en operationeel) en het beleid dat de Stichting voert voor de beheersing van deze risico’s. Het rapport bevat daarom een samenvatting van en verwijzingen naar de meest recente risico-rapportages waarbij deze risico’s zijn beoordeeld. Daarnaast bevat het rapport een samenvatting van en verwijzing naar het Risico framework-document, waarin de wijze waarop de Stichting invulling geeft aan de Risk en Control cyclus.
• Tevens bevat het rapport verwijzingen naar de meest relevante beleidsstukken die de Stichting heeft vastgesteld voor de beheersing van deze risico’s. In het bijzonder wordt verwezen naar:
- Financiële risicorapportages en beleidsstukken, waaronder de financiële opzet in deze ABTN (beleggingsbeleid, indexatiebeleid, premiebeleid, berekening en onderbouwing VEV), (aanvangs)haalbaarheidstoets, herstelplan, crisisplan en eventueel de verrichte ALM-studie;
- Niet-financiële risicorapportages en beleidsstukken, waaronder verwijzingen naar de meest recente ISAE 3402-rapportages en SLA-rapportages van de uitbestedingspartijen van de Stichting;
- SIRA en integriteitsbeleid.
• Het rapport bevat, uitgaande van bovengenoemde rapportages, een samenvattende conclusie van het bestuur over de meest materiële risico’s die de Stichting loopt, hoe deze risico’s zich verhouden tot de missie, visie, strategie en doelstellingen van de Stichting en de actiepunten die de Stichting daarbij heeft geformuleerd. Deze actiepunten zullen vervolgens worden geadresseerd in de reguliere Risk en Control cyclus.
Totstandkoming
Het voorbereiden van het Rapport eigenrisicobeoordeling vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de risicobeheerfunctie van de Stichting. De risicobeheerfunctie kan het opstellen van de rapportage (deels) delegeren aan betrokkenen in de eerste lijn. De risicobeheerfunctie vormt zich in dat geval onafhankelijk een oordeel over deze input. Bij de beoordeling van de effectiviteit en doelmatigheid van het risicobeheer, baseert het bestuur zich onder andere op beschikbare rapportages vanuit de interne audit functie van de Stichting.
Wettelijke vereisten
Met het Rapport eigenrisicobeoordeling geeft de Stichting invulling aan het vereiste om een eigenrisicobeoordeling uit te voeren zoals vastgelegd in artikel 18b van het Besluit Financieel Toetsingskader. Dit vereiste is per 13 januari 2019 van kracht is geworden. Indien de Nederlandsche Bank voorschriften publiceert waarmee in deze beleidsbeschrijving nog geen rekening is gehouden, zal dit beleid hierop worden aangepast.
Op grond van artikel 18b van het Besluit Financieel Toetsingskader omvat de eigenrisicobeoordeling in ieder geval:
e. Een beschrijving van de wijze waarop de ERB in het managementproces en de besluitvormingsprocessen is geïntegreerd;
f. Een beoordeling van de doelmatigheid van het risicobeheer;
g. Een beschrijving van de wijze waarop belangenconflicten met de bijdragende onderneming worden beheerst bij uitbesteding van werkzaamheden sleutelfuncties;
h. Een beoordeling van de totale financieringsbehoeften inclusief, indien van toepassing, een beschrijving van het herstelplan;
i. Een beoordeling van de risico’s voor samengevat de belanghebbenden met betrekking tot pensioenaanspraken en –rechten;
j. Een kwalitatieve beoordeling van mechanismen ter bescherming van pensioenuitkeringen;
k. Een kwalitatieve beoordeling van de operationele risico’s;
l. Een beoordeling van ESG risico’s;
m. Een beschrijving van methoden om risico’s te beoordelen.
Onderdeel A is beschreven in deze paragraaf.
De wijze waarop de Stichting in het rapport eigenrisicobeoordeling invulling geeft aan onderdeel B is in bovenstaande expliciet uiteengezet. Onderdeel C is voor de Stichting niet aan de orde.
Onderdelen D, E, F, G en H vallen onder de beoordeling van de risico’s die in het rapport eigenrisicobeoordeling naar voren komt.
Onderdeel I, een beschrijving van methoden om risico’s te beoordelen, is voor elk risico opgenomen in het beleidsplan Integraal Risicomanagement van de Stichting. Hiernaar zal verwezen worden in het rapport eigenrisicobeoordeling.
Bijlage E: Financiële opzet en sturingsmiddelen
In deze bijlage zijn de financiële opzet en sturingsmiddelen van de Stichting opgenomen. De middelen dienen om binnen de opzet aan het gestelde beleid te voldoen.
1 Kerncijfers
In onderstaande tabel zijn de actuele kerncijfers betreffende de financiële opzet van de Stichting weergegeven:
1 januari 2019 | |
Minimum vereist eigen vermogen | 4,1% |
Vereist eigen xxxxxxxx0 | 16,9% |
Bovengrens toeslagbeleid | 124,0% |
Feitelijke premie (% van PG) | 33,4% |
2 Technische voorzieningen
De Stichting stelt toereikende voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van de pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke indexatieverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen.
De Stichting voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken worden in beginsel in eigen beheer gehouden.
Het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico dat de Stichting loopt, is met ingang van 1 januari 2016 volledig verzekerd bij de herverzekeraar. De herverzekeraar brengt jaarlijks premies in rekening voor het overnemen van de risico’s. De risicokapitalen ten grondslag aan deze premies worden jaarlijks door de Stichting bepaald en aan de herverzekeraar verstrekt.
De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:
⚫ Berekening vindt plaats op basis van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur;
⚫ De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting;
⚫ De methodiek van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De technische voorzieningen van de Stichting bestaan uit de voorzieningen pensioenverplichtingen.
1 Conform jaarverslag 2018
De voorziening pensioenverplichtingen is in beginsel gelijk aan:
⚫ Voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde - actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken, inclusief de toegekende indexatie;
⚫ Voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte indexatie;
⚫ Voor arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen. In deze contante waarde wordt hierbij – naast de reeds opgebouwde aanspraken – rekening gehouden met de contante waarde van de premievrijgestelde toekomstige pensioenopbouw tot en met de pensioendatum. Ten aanzien van het premievrijgestelde deel van de toekomstige pensioenopbouw wordt voor het opbouwpercentage rekening gehouden met het streefniveau (1,875% voor ouderdomspensioen). Naast de bovenstaande contante waarde wordt tevens een voorziening uitlooprisico meegenomen (nader toegelicht onder 3).
⚫ 3 Actuariële grondslagen
De voorziening pensioenverplichtingen worden gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
Rentevoet | De per einde maand door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur). |
Overlevingsgrondslagen | Prognosetafel AG 2018 van het Actuarieel Genootschap, gecorrigeerd met fondsspecifieke ervaringssterfte gebaseerd op het Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx Ervaringssterftemodel 2018. |
Partnerpensioen | Reservering tot pensioendatum volgens het onbepaalde partnersysteem en na de pensioendatum op basis van het bepaalde partnersysteem. De gehuwdheidsfrequenties zijn tot de pensioendatum ontleend aan de tabel behorende bij CBS Huishoudensprognose 2016-2060 en op de pensioendatum 100%. |
Leeftijdsverschil | De hoofdverzekerde man wordt drie jaar ouder verondersteld dan de medeverzekerde vrouw. De hoofdverzekerde vrouw wordt drie jaar jonger verondersteld dan de medeverzekerde man. |
Wezenpensioen | Reservering van ingegaan wezenpensioen op basis van 100% overlevingskansen. Voor latent wezenpensioen wordt niet specifiek gereserveerd. De reservering voor latent wezenpensioen is verondersteld onderdeel te zijn van de gehuwdheidsfrequenties. |
Kostenvoorziening | Voor kosten wordt een opslag van 2,5% op de netto voorziening gehanteerd. |
Voorziening uitlooprisico arbeidsongeschiktheid | Twee maal de in de premies begrepen opslag voor meeverzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. |
In onderstaande tabel is de beleidscyclus voor toetsing van de actuariële grondslagen opgenomen.
Grondslagen | Laatste toets | Eerstvolgende toets | Toets frequentie na eerstvolgende toets |
Overlevingsgrondslagen | 2018 | 2020 | 2-jaarlijks |
Partnerpensioen | 2017 | 2020 | 4-jaarlijks |
Leeftijdsverschil | 2017 | 2020 | 4-jaarlijks |
Ongehuwdenpercentage | 2017 | 2020 | 4-jaarlijks |
Kostenvoorziening | 2019 | 2021 | 2-jaarlijks |
Arbeidsongeschiktheid | 2020 | 4-jaarlijks |
De kostenvoorziening is vastgesteld met als uitgangspunt een situatie waarbij de premie-instroom komt te vervallen (bijvoorbeeld door opzegging van de uitvoeringsovereenkomst). Het beleid van de Stichting zal, indien deze situatie zich voordoet, er op gericht zijn om zo snel mogelijk de verplichtingen over te dragen en het fonds te liquideren. Het onderzoek naar de benodigde kostenvoorziening is voor het laatst uitgevoerd in 2019 en zal iedere twee jaar worden vernieuwd. Bij de vaststelling wordt gekeken naar de kostenvoorziening bij (bedrijfstak)pensioenfondsen waar de Stichting de verplichtingen redelijkerwijs aan zou kunnen overdragen, vermeerderd met een opslag voor de kosten die de Stichting naar verwachting zelf maakt bij liquidatie. Bij het laatste onderzoek is vastgesteld dat zowel Pensioenfonds Medewerkers Apotheken (PMA) en Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) een kostenopslag van 2,0% op de netto voorziening hanteren. Vermeerderd met een opslag voor eigen kosten van 0,5% resulteert een kostenvoorziening van 2,5%.
In de voorziening pensioenverplichting zit tevens omvat de voorziening behorende bij het ongehuwden ouderdomspensioen, zoals dit in het verleden door de Stichting werd toegekend. Er vindt geen nieuwe opbouw van het ongehuwden ouderdomspensioen plaats, maar (ongehuwde) niet-gepensioneerde deelnemers kunnen mogelijk nog aanspraak maken op een in het verleden opgebouwd recht op ongehuwden ouderdomspensioen. De voorziening voor het latent ongehuwden ouderdomspensioen wordt vastgesteld conform het reguliere ouderdomspensioen, met dien verstande dat er een correctiefactor (ongehuwdheidspercentage) van 30% en 40% wordt gehanteerd voor respectievelijk mannelijke en vrouwelijke deelnemers. De toereikendheid van deze ongehuwdheidspercentages is in 2017 onderzocht en vastgesteld.
Voor de bepaling van de kostendekkende premie worden naast bovenstaande grondslagen de volgende opslagen gehanteerd:
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid | De opslag voor het meeverzekeren van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bedraagt 3,5% van de netto kostendekkende premie. |
Wezenpensioen | De opslag voor het meeverzekeren van wezenpensioen bedraagt 0% van de netto kostendekkende premie. De opslag voor latent wezenpensioen is verondersteld onderdeel te zijn van de gehuwdheidsfrequenties. |
Uitvoeringskosten | De opslag voor administratiekosten wordt elk jaar opnieuw bepaald als zijnde het verschil tussen de werkelijk gemaakte kosten in het vorige jaar en de vrijval van de excassokosten over de gedane uitkeringen. De vrijval van excassokosten over gedane uitkeringen wordt vastgesteld als zijnde het percentage kostenvoorziening op moment van berekening vermenigvuldigd met de som van de in de betreffende periode gedane uitkeringen. Bij tussentijdse aanpassing van het percentage kostenvoorziening zal voor alle uitkeringen worden uitgegaan van het meest recent geldende percentage. |
4 Methodiek vaststelling flexibiliseringsfactoren
De in het pensioenreglement genoemde flexibiliseringsfactoren zijn gebaseerd op de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur en de actuariële grondslagen per 30 september 2019. De flexibiliseringsfactoren worden jaarlijks geëvalueerd en aangepast wanneer de rentetermijnstructuur op 30 september significant afwijkt van de rentetermijnstructuur gehanteerd bij de laatst vastgestelde flexibiliseringsfactoren. De afwijking wordt getoetst door vaststelling van een vaste rekenrente, waarbij de
technische voorziening van de Stichting gelijk is aan de technische voorziening op basis van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur. Als de vaste rekenrente geijkt op de rentetermijnstructuur per 30 september meer dan 0,50% in absolute zin afwijkt van de rentetermijnstructuur die ten grondslag ligt van de laatst vastgestelde flexibiliseringsfactoren, zullen de flexibiliseringsfactoren worden aangepast.
Daarnaast worden de flexibiliseringsfactoren aangepast indien sprake is van gewijzigde actuariële grondslagen, ongeacht de stand van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur.
De flexibiliseringsfactoren worden per bestuursbesluit vastgesteld. In voorkomende gevallen kan het bestuur van de Stichting besluiten om van bovenstaande stelregels af te wijken.
Eventueel gewijzigde flexibiliseringsfactoren worden van kracht per 1 januari van het jaar volgend op de vaststelling van de nieuwe flexibiliseringsfactoren.
5 Methodiek vaststelling minimaal vereist eigen vermogen
Het minimaal vereist eigen vermogen wordt vastgesteld conform de in artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen opgenomen berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen.
Het minimaal vereist eigen vermogen met betrekking tot het beleggingsrisico dat de Stichting loopt wordt bepaald met inachtneming van het herverzekerde deel van de Technische Voorzieningen op de rekendatum.
Met ingang van 1 januari 2016 heeft de Stichting de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s volledig herverzekerd waardoor, conform de rekenmethodiek, geen risicokapitaal bij overlijden wordt aangehouden en het minimaal vereist eigen vermogen voor overlijdensrisico nihil bedraagt.
Bij de berekening van het minimaal vereist eigen vermogen over het arbeidsongeschiktheidsrisico gaat de Stichting uit van daadwerkelijk geboekte schadebedragen en premies in de verslagjaren voorafgaand aan de berekeningsdatum.
6 Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB
6.1 Algemeen
De Stichting stelt vooraf de beoogde minimale omvang van het eigen vermogen vast, die nodig wordt geacht om de solvabiliteit van de Stichting op langere termijn te waarborgen. De beoogde minimale omvang van het eigen vermogen en de solvabiliteitsopslag in de kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van het vereiste eigen vermogen onder het FTK volgens het standaardmodel van DNB.
Voor de jaarlijkse rapportage in de verslagstaten voor DNB toetst de waarmerkend actuaris van de Stichting achteraf of het bepaalde vereiste vermogen en de TV afgedekt worden door het aanwezige pensioenvermogen. De adviserend actuaris stelt het benodigde vereiste vermogen vast op basis van de richtlijnen van de toezichthouder volgens het FTK en de daarvan afgeleide richtlijnen binnen zijn organisatie, eveneens gebaseerd op het risicoprofiel van het belegde vermogen. Zijn methodiek houdt ook rekening met de ontwikkelingen op de financiële markten. De adviserend actuaris rapporteert de uitkomst van zijn bevindingen aan de Stichting, en staat daarin tevens stil bij de uitgangspunten op basis waarvan het vereist eigen vermogen is berekend. Op basis van deze brief, bespreekt het bestuur jaarlijks de toepasbaarheid van het standaardmodel voor de situatie bij de Stichting.
Het bestuur besteedt aandacht aan de rapportage in het kader van het FTK.
6.2 Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB
Onder het FTK wordt het vereiste eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat de Stichting binnen één jaar over minder middelen beschikt dan de TV voor de onvoorwaardelijke toezeggingen1.
Het vereist eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren. Hierbij wordt uitgegaan van het standaardmodel2:
⚫ Renterisico (S1):
Het effect van het voor de Stichting in termen van netto verlies meest negatieve scenario van een rentestijging c.q. rentedaling op basis van door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren.
Hierbij zal worden gerekend met zowel het strategische afdekkingspercentage (zoals opgenomen in het strategische beleggingsbeleid van de Stichting), als van het feitelijke afdekkingspercentage dat volgt uit de gegevens aangeleverd door de vermogensbeheerder van de Stichting. Bij vaststelling van het strategische renterisico wordt het strategische afdekkingspercentage geschaald met de ratio tussen:
• Het feitelijke afdekkingspercentage bepaald op basis van schokken in de zuivere marktrente voor zowel de vastrentende waardenportefeuille als de verplichtingen.
• Het feitelijke afdekkingspercentage bepaald op basis van schokken in de zuivere marktrente voor de vastrentende waardenportefeuille en op basis van schokken in de DNB rentetermijnstructuur voor de verplichtingen.
⚫ Aandelen- en vastgoedrisico (S2):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in:
1 Artikel 132 in de Pensioenwet; artikel 127 in de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2 Artikel 12 in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; artikel 24 in Regels op grond van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.
– aandelen ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed met 30% (S2A);
– aandelen opkomende markten met 40% (S2B);
– niet-beursgenoteerde aandelen met 40% (S2C); en
– niet-beursgenoteerd vastgoed met 15% (S2D) waarbij de waarde van de beleggingen wordt aangepast voor financiering met vreemd vermogen.
⚫ Valutarisico (S3):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro met 20% voor valutarisico in ontwikkelde markten (S3A) en 35% voor valutarisico in opkomende markten (S3B). Bij de bepaling van het Vereist Eigen Vermogen per individuele valuta wordt er rekening gehouden met de ‘net exposure’, dat wil zeggen de gevoeligheid voor een daling in deze valuta ten opzichte van de euro, rekening houdend met eventuele valutahedges;
Voor bepaling van het strategische valutarisico wordt uitgegaan van de feitelijke valutaposities, waarbij de onafgedekte posities in Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse yen conform het strategische beleggingsbeleid van de Stichting op 0 worden geteld.
⚫ De valutaposities in ontwikkelde markten en opkomende markten worden geclusterd voor zover de positie van de individuele valuta’s minder dan 1% van de totale waarde van de beleggingsportefeuille bedraagt. Grondstoffenrisico (S4):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 35%;
⚫ Kredietrisico (S5):
Het effect van een stijging van de rentemarge voor het kredietrisico van het fonds, afhankelijk van een ratingklasse1:
– 0,60%-punt voor beleggingen met rating AAA, met uitzondering van Europese staatsobligaties;
– 0,80%-punt voor beleggingen met rating AA;
– 1,30%-punt voor beleggingen met rating A;
– 1,80%-punt voor beleggingen met rating BBB; en
– 5,30%-punt voor beleggingen met rating BB en lager, alsook beleggingen zonder rating.
Voor de indeling van de vastrentende waardenportefeuille naar de verschillende ratingsklassen wordt aangesloten bij de opgave van de vermogensbeheerder van de Stichting.
De Stichting heeft geen strategisch beleid omtrent de ratingverdeling van de vastrentende waardenportefeuille. Voor de strategische verdeling wordt derhalve uitgegaan van de feitelijke verdeling geschaald naar de strategische positie van de Stichting in de betreffende beleggingsfondsen.
⚫ Verzekeringstechnisch risico (S6):
Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA);
⚫ Liquiditeitsrisico (S7) bedraagt 0%;
Het liquiditeitsrisico wordt door de Stichting beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquide beleggingen. De Stichting ziet derhalve geen aanleiding om voor dit risico een aanvullende risicofactor op te nemen door middel van een partieel intern model.
1 Zoveel mogelijk bepaald op basis van het oordeel van een gekwalificeerde derde partij.
⚫ Concentratierisico (S8) bedraagt 0%:
Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. De Stichting ziet derhalve geen aanleiding om voor dit risico een aanvullende risicofactor op te nemen door middel van een partieel intern model.
⚫ Operationeel risico (S9) bedraagt 0%:
Dit risico wordt zoveel als mogelijk beperkt met behulp van contractuele overeenkomsten en vastlegging en uitvoering van procedures en (interne) controleprocessen. De Stichting ziet derhalve geen aanleiding om voor dit risico een aanvullende risicofactor op te nemen door middel van een partieel intern model.
⚫ Actief beheer risico (S10)
Het feitelijk actief beheerrisico wordt bepaald als de som van het actief beheerrisico voor de actief beheerde beleggingsfondsen. Het actief beheerrisico wordt per beleggingsfonds bepaald als het product van:
• De feitelijke marktwaarde van het beleggingsfonds;
• En 1,96 maal de Tracking Error van het beleggingsfonds vermeerderd met de Total Expense Ratio van het beleggingsfonds.
Het feitelijk actief beheerrisico wordt daarmee bepaald conform de handreiking van De Nederlandsche Bank.
Het strategisch actief beheerrisico wordt bepaald als de som van het feitelijk actief beheerrisico van de beleggingsfondsen geschaald naar de strategische positie van de Stichting in de betreffende beleggingsfondsen. Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor is gelijk aan het absolute getal van de waardedaling van het eigen vermogen als gevolg van het scenario voor de desbetreffende risicofactor. Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor wordt vastgesteld op basis van het strategisch beleggingsbeleid.
Bij de samenvoeging van het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor tot het totale Vereist Eigen Vermogen wordt uitgegaan van de volgende correlaties:
Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentedaling:
⚫ Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0,40
⚫ Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S2a, S2b, S2c, S2d): 0,75
⚫ Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0,40
⚫ Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50
⚫ Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3):
– 0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten;
– 0,75 tussen valuta in opkomende markten;
– 0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten.
⚫ Tussen de overige risico’s: 0
Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentestijging:
⚫ Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0
⚫ Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S2a, S2b, S2c, S2d): 0,75
⚫ Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0
⚫ Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50
⚫ Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3):
– 0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten;
– 0,75 tussen valuta in opkomende markten;
– 0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten.
⚫ Tussen de overige risico’s: 0
De effecten S1 tot en met S6 worden vervolgens gecombineerd aan de hand van de volgende formule:
√(𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,4 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,40 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆5 + 2 ∗ 0,50 ∗ 𝑆2 ∗ 𝑆5 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2
1 2 3 4 5
6 7 8
9 10
waarbij
𝑆2 = 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2
2 2𝑎
2𝑏
2𝑐
2𝑑
+2 ∗ 0,75 ∗ (𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑏 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑐 ∗ 𝑆2𝑑)
en
𝑆2 = √𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,25 ∗ 𝑆3𝐴 ∗ 𝑆3𝐵
3 3𝐴 3𝐵
𝑆 =
2
3𝐴
3(𝑖)
√∑ 𝑆2 + ∑ 0,50 ∗ 𝑆3(𝑖) ∗ 𝑆3(𝑗)
𝑖 𝑖,𝑗 𝑖≠𝑗
𝑆 =
2
3𝐵
√∑ 𝑆2 + ∑ 0,75 ∗ 𝑆3(𝑘) ∗ 𝑆3(𝑙)
3(𝑘)
𝑘 𝑘,𝑙 𝑘≠𝑙
Hierbij geeft 0,5 de correlatie weer tussen het renterisico (S1) enerzijds en het aandelen- en vastgoedrisico (S2) anderzijds. De correlaties tussen de risico’s die onderdeel uitmaken van het aandelen- en vastgoedrisico bedragen 0,75. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties op nul gesteld. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat deze risico’s onafhankelijk van elkaar optreden. Het vereist eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een iteratief proces.
7 Vaststelling beleidsdekkingsgraad en reële dekkingsgraad
De Stichting stelt de beleidsdekkingsgraad maandelijks vast als het (voortschrijdend) 12-maands gemiddelde van de actuele dekkingsgraad, inclusief de huidige maand. De actuele dekkingsgraad wordt per maandeinde vastgesteld als de ratio tussen het aanwezige (pensioen)vermogen en de voorziening pensioenverplichtingen.
De Stichting stelt zelf de voorziening pensioenverplichtingen op. Voorts draagt het, eventueel via de beleggingsadviseur, zorg voor de kwaliteit van de aangeleverde gegevens van de vermogensbeheerders. Ter waarborging van het kwaliteitsproces legt de Stichting zijn controles omtrent de vaststelling van de voorziening en beleggingswaarde vast.
Een wijziging in de (actuariële) reserveringsgrondslagen van de Stichting wordt in de maand waarin hiertoe wordt besloten verwerkt in de actuele dekkingsgraad. Een besluit tot indexatie wordt tevens verwerkt in de maand waarin hiertoe door het bestuur is besloten.
7.1 Correcties na publicatie van de (beleids)dekkingsgraad
Een correctie van een gepubliceerde actuele dekkingsgraad is aan de orde wanneer de Stichting een afwijking constateert van meer dan een vooraf gedefinieerde afwijking van 1% punt op de reeds gepubliceerde dekkingsgraad. Een dergelijke afwijking kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de Stichting ervan overtuigd is dat er een betere opgave van het aanwezig vermogen is, of een nauwkeurigere voorziening pensioenverplichtingen tot zijn beschikking heeft dan op het moment van publicatie. Dit kan aan de orde zijn bij mutaties of correcties met terugwerkende kracht of hernieuwde inzichten bij de waarde van de beleggingen (herwaardering). Waarbij de Stichting wel oog houdt voor (zelf gedefinieerde) materialiteitsgrenzen.
Wanneer een actuele dekkingsgraad dient te worden gecorrigeerd, zal de Stichting de desbetreffende dekkingsgraad op de website en andere communicatiekanalen aanpassen, voor zover die daar is opgenomen. De beleidsdekkingsgraden volgend op een gecorrigeerde actuele dekkingsgraad worden ook aangepast.
Bij een correctie van de actuele dekkingsgraad is het niet noodzakelijk om een her-rapportage van de betreffende maanddekkingsgraad in te dienen. Wel zal de Stichting bij de volgende maandrapportage aan DNB de gecorrigeerde beleidsdekkingsgraad opnemen en toelichten waarom deze afwijkt van het 12- maands gemiddelde van de gerapporteerde actuele dekkingsgraden. De Stichting geeft hierbij aan welke actuele dekkingsgraad correctie behoeft. De Stichting staat tevens kort stil bij de aard van de correctie.
7.2 Reële dekkingsgraad
De Stichting bepaalt jaarlijks de reële dekkingsgraad en neemt deze op in het jaarverslag. De reële dekkingsgraad is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad gedeeld door de dekkingsgraad die benodigd is om toeslagen op basis van verwachte prijsinflatie volledig toe te kunnen kennen, conform artikel 23a van het Besluit FTK (oftewel de bovengrens toeslagbeleid).
8 Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van de Stichting beschreven. In de Pensioenwet is een minimale kostendekkende premie vastgesteld. De feitelijke premie is voor 2020 vastgesteld door sociale partners. In de loop van 2020 worden nadere afspraken gemaakt voor de financiering vanaf 2021.
Hieronder wordt eerst de kostendekkende premie omschreven en daarna de feitelijke premie.
8.1 Kostendekkende premie
Volgens de Pensioenwet dienen de kosten van pensioeninkoop als onderdeel van de kostendekkende premie te worden vastgesteld op basis van dezelfde grondslagen als waarmee de marktwaarde van de voorziening pensioenverplichtingen wordt vastgesteld.
De zuivere kostendekkende premie
De zuivere kostendekkende premie voor het toegezegde pensioen wordt vastgesteld conform de normen van de DNB voor de kostendekkende premie voor toegezegd pensioen zonder een ambitie om indexatie te verlenen. De zuivere kostendekkende premie bestaat uit de volgende componenten:
a. De actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenen. Het gaat hierbij om de volgende elementen:
- De in dat jaar benodigde actuariële koopsom voor de opbouw van de pensioenen in dat jaar, zoals vastgesteld door de actuaris op basis van de in deze actuariële nota vermelde actuariële grondslagen;
- De in dat jaar verschuldigde premie voor het overlijdensrisico1;
- De in dat jaar verschuldigde premie voor het arbeidsongeschiktheidsrisico.
b. De aan het risicoprofiel van de Stichting gerelateerde benodigde solvabiliteitsopslag voor het, bij de onder a. genoemde actuariële premie (aangroei van de onvoorwaardelijke onderdelen), behorende vereist eigen vermogen;
c. Een opslag voor uitvoeringskosten. Deze opslag is gelijk aan de werkelijke uitvoeringskosten verminderd met de vrijval van de excassokosten uit de voorziening pensioenverplichtingen.
De inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenen wordt bepaald op basis van de rentetermijnstructuur en de overige actuariële grondslagen per 31 december van het voorgaande jaar.
Interne kostendekkende premie
De interne kostendekkende premie bestaat uit dezelfde elementen als de zuivere kostendekkende premie, maar wijkt echter op twee onderdelen af ten opzichte van de zuivere kostendekkende premie:
a. De interne kostendekkende premie is gebaseerd op een systematiek van gedempte premie op basis van een voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur. De interne kostendekkende premie voor enig kalenderjaar wordt gebaseerd op de gemiddelde rentetermijnstructuur die door DNB is gepubliceerd, over de 12 maandeinden gelegen in de periode van 30 september van het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar tot 31 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
b. Er wordt geen rekening gehouden met een solvabiliteitsopslag (deze is nihil).
Het ijkmoment voor vaststelling van de interne kostendekkende premie is 30 september voorafgaand aan het nieuwe kalenderjaar. De keuze voor dit ijkmoment is een bewuste keuze. Er is dan tijd om te beoordelen of en in hoeverre de streefopbouw voor het aankomende jaar kan worden gefinancierd en dit tijdig kan worden besproken in de bestuursvergadering. Vervolgens is er nog voldoende tijd om het administratiesysteem (voor zover noodzakelijk) voor het aankomende jaar aan te passen én hierover te communiceren met de deelnemers en/of de Sociale Partners.
De interne kostendekkende premie wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een zo recent mogelijk deelnemersbestand op basis van de omstandigheden per 30 september van enig jaar.
Gedempte kostendekkende premie
De gedempte kostendekkende premie is gebaseerd op een systematiek van gedempte premie op basis van verwacht rendement met inachtneming van artikel 128 PW. Bij de vaststelling van de gedempte kostendekkende premie wordt uitgegaan van een verwachte rendementscurve – die gebaseerd wordt op de marktomstandigheden per 30 september van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar (voor het eerst per 30 september 2019). Ten behoeve van het verwacht rendement wordt daarbij uitgegaan van de maximale parameters conform de Commissie Parameters en de strategische beleggingsmix van de Stichting. Het maximale rendement op vastrentende waarden volgt de forwards uit de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 30 september van het vaststellingsjaar. Doordat de strategische invulling van obligaties naar ratings niet vastligt, wordt uitgegaan van de feitelijke onderverdeling per
30 september.
1 Voor het latent wezenpensioen wordt geen opslag gehanteerd. Het pensioenfonds acht het financiële risico dat hiermee gepaard gaat niet materieel. Indien toekomstige resultaten hiertoe aanleiding geven, zal dit worden aangepast.
Daarnaast wordt in de gedempte kostendekkende premie een opslag opgenomen voor de geambieerde toekomstige toeslagverlening. De totale opslag is gelijk aan het maximum van de opslag voor de geambieerde toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening en de solvabiliteitsopslag voor het vereist eigen vermogen. Voor de opslag voor toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening wordt uitgegaan van de prijsinflatie op basis van het ingroeipad dat op 1 oktober van het vaststellingsjaar door DNB is gepubliceerd. De opslag voor toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening wordt meegenomen indien en voor zover deze de solvabiliteitsopslag voor het vereist eigen vermogen overschrijdt.
Het verwachte rendement (rendementscurve) en het ingroeipad voor toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening zijn voor het eerst vastgesteld op basis van de economische omstandigheden per
30 september 2019 en zijn voor een periode van vijf jaar vastgezet (ten behoeve van de financiering van 2020 tot en met 2024).
Toetspremie
De toetspremie is de minimaal te ontvangen premie waaraan de feitelijke premie wordt getoetst (door onder andere de waarmerkend actuaris). De toetspremie is minimaal gelijk aan de gedempte kostendekkende premie, en wordt eventueel verhoogd met het positieve verschil tussen de
interne kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie indien en voor zover de interne kostendekkende premie hoger is dan de gedempte kostendekkende premie.
De toetspremie is daarmee gelijk aan het maximum van de gedempte kostendekkende premie en de interne kostendekkende premie.
De toetspremie betreft de premie op basis waarvan jaarlijks het te financieren opbouwpercentage wordt vastgesteld. De toetsing van de kostendekkendheid van de premie vindt ex ante plaats.
8.2 Feitelijke premie
De bijdrage die de Stichting ontvangt bedraagt per deelnemer een vast percentage van de pensioengrondslag. De toetsing of de feitelijk overeengekomen premie aan de toetspremie voldoet, vindt jaarlijks vooraf plaats op basis van de omstandigheden per 30 september. Indien uit deze toets blijkt dat de feitelijk overeengekomen premie onvoldoende is, zullen de op te bouwen pensioenaanspraken in dat jaar worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort verminderd bedrag.
Voor 2020 bedraagt de overeengekomen premie 33,4% van de pensioengrondslag. In de loop van 2020 zullen sociale partners nadere afspraken maken over de financiering vanaf 2021.
Geen bijstortingsverplichting
De werkgever zal geen bijstortingen of aanvullende premies betalen om een eventuele korting of verlaging van de opgebouwde en premievrije pensioenaanspraken en de pensioenrechten te voorkomen.
Premiekorting of –restitutie
Een premiekorting of –restitutie is niet mogelijk. Er zullen nooit pensioengelden terugvloeien naar de werkgever. De werkgever heeft op geen enkele wijze recht op een eventueel vermogensoverschot, mede omvattende een eventueel premiedepot, in de Stichting.
8.3 Premiedepot
Voor kalenderjaar 2020 is het premiedepot nihil. De resterende middelen per 31 december 2019 zijn conform afspraak vrijgevallen ten gunste van de algemene middelen van het fonds.
8.4 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
De Stichting verleent vrijstelling van betaling van de bijdrage voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers in de zin van de WIA volgens de onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA | Mate van vrijstelling |
% | % van de premie |
80 tot 100 | 100 |
0 tot 80 | 0 |
9 Toeslagenbeleid
9.1 Voorwaardelijke toezegging
Jaarlijks zal het bestuur beoordelen of en in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. De maatstaf voor de toeslagverlening is opgenomen in paragraaf 7.5. Het bestuur zal in zijn beoordeling onder meer betrekken:
⚫ De financiële positie van de Stichting en de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt in het algemeen; én
⚫ De beleidsdekkingsgraad van de Stichting en de vrije reserve in het bijzonder.
Voor de toe te kennen toeslag zal het bestuur de onderstaande leidraad hanteren. Het bestuur kan besluiten om van deze leidraad af te wijken.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad | Toeslagverlening |
Lager dan 110% | Nihil |
Tussen 110% en bovengrens | Naar rato |
Boven de bovengrens | Volledige toeslagverlening |
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van toekomstbestendigheid.
De vaststelling van de bovengrens is als volgt:
⚫ Contante waarde toeslagen (CWT) = de contante waarde van de kasstromen behorende bij de toeslagen indien de volledige maatstaf in elk jaar in de toekomst over de op de berekeningsdatum opgebouwde aanspraken wordt verleend. De contante waarde wordt bepaald op basis van het maximaal toegestane netto meetkundige rekenrendement voor zakelijke waarden.
⚫ De technische voorziening (TV) wordt bepaald op basis van de per de berekeningsdatum door het fonds gehanteerde actuariële grondslagen, inclusief de door DNB per die datum gepubliceerde rentetermijnstructuur.
⚫ Bovengrens toeslagbeleid = 110% + CWT / TV.
9.2 Verwachte realisatie
Op basis van de in 2018 uitgevoerde ALM-studie, mag verwacht worden dat op de lange termijn een (jaarlijkse) toeslag van gemiddeld 65% a 70% van de maatstaf kan worden verleend.
De Stichting heeft een deel van zijn pensioenverplichtingen herverzekerd. Herverzekerde aanspraken van deelnemers worden op het gebied van toeslagen behandeld als waren deze verplichtingen rechtstreeks bij de Stichting ondergebracht.
Het bestuur van de Stichting zal jaarlijks een haalbaarheidstoets laten uitvoeren, onder andere om de waarschijnlijkheid van het indexatiepotentieel vast te stellen.
9.3 Voorwaardelijke toeslag binnen reservering, premie- en beleggingsbeleid
De toeslag op de pensioenaanspraken en pensioenrechten is voorwaardelijk. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen worden toegekend. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen.
Doordat de reservering is gebaseerd op de nominale rentetermijnstructuur ligt de mogelijke ruimte voor toeslagen binnen het gemaakte rendement boven de benodigde interest op basis van de nominale rentetermijnstructuur. Het gemaakte rendement boven de benodigde interest is tevens onderdeel van de totale financiële positie van de Stichting.
Op het moment dat de middelen van de Stichting het niet toelaten de wenselijke toeslagen te kunnen toepassen, zal het toeslagenbeleid bezien moeten worden binnen het geheel van de sturingsmiddelen. (Zie hoofdstuk 7).
9.4 Inhaaltoeslagen en herstel van kortingen
Het beleid van de Stichting is er op gericht om geen inhaaltoeslagen toe te kennen en eventuele kortingen niet te herstellen.
Bijlage F: Verklaring beleggingsbeginselen
Inleiding
Deze verklaring inzake de beleggingsbeginselen geeft de uitgangspunten weer van het beleggingsbeleid van Stichting Brocacef Pensioenfonds (“De Stichting”). Deze uitgangspunten worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld. Minimaal eens in de drie jaar wordt deze verklaring inzake de beleggingsbeginselen herzien. Indien tussentijds belangrijke wijzigingen optreden in het beleggingsbeleid wordt de verklaring tussentijds aangepast.
Doelstelling beleggingsbeleid
De doelstelling van het beleggingsbeleid is om een goed pensioen te kunnen realiseren voor al onze deelnemers. Concreet betekent dit dat het beleggingsbeleid erop gericht is om naast het nominale pensioen ook een indexatie te kunnen toekennen. De Stichting belegt en beheert het pensioenvermogen in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij de uitvoering van deze taken houdt de Stichting rekening met de belangen van alle belanghebbenden.
Waarom beleggen en risico’s nemen?
De Stichting heeft twee bronnen van inkomsten: pensioenpremies en beleggingsrendementen. Samen moeten ze ervoor zorgen dat de pensioenen in de toekomst uitbetaald kunnen worden en dat deze pensioenen voor zover zo mogelijk geïndexeerd worden.
Voor de jaarlijkse pensioenopbouw ontvangt de Stichting premie. Bij tekorten kan de Stichting niet terugvallen op de aangesloten werkgevers. Indien in een bepaald jaar de pensioenpremie niet voldoende is om de nagestreefde pensioenopbouw voor dat jaar te realiseren, zal de pensioenopbouw in dat jaar worden verminderd tenzij anders in het premietekort kan worden voorzien. Om een indexatie te kunnen toekennen in de toekomst, zal de Stichting een bepaalde mate van beleggingsrisico moeten nemen.
Risico nemen betekent gelijktijdig een kans op korten. Op langere termijn vinden het bestuur en de sociale partners een pensioen met een indexatie en mogelijk een wat grotere kans op korten belangrijker dan een nominaal gelijkblijvend pensioen met een kleine kans op korten. Om die reden zal het fonds een afgewogen mate van risico nemen in de beleggingen.
Risicobeheersing
Een van de belangrijkste instrumenten bij het beheersen van de beleggingsrisico’s is spreiding. We spreiden ons vermogen over verschillende soorten beleggingen, zoals aandelen, vastgoed en obligaties.
De verdeling over al deze soorten beleggingen noemen we onze beleggingsmix. Die moet optimaal afgestemd zijn op onze beleggingsdoelstellingen. Daarbij spelen verschillende overwegingen een rol, zoals: welk rendement streven we na, welke risico’s kan de Stichting verantwoord nemen en hoe lang kunnen we ons geld beleggen voordat we het als pensioenen moeten uitbetalen?
We zoeken ook naar beleggingen die tegengesteld reageren bij bijvoorbeeld economische teruggang. Dat verkleint onze kwetsbaarheid. Kortom: bij het beleggen wordt voortdurend een zorgvuldige afweging gemaakt tussen risico en rendementsverwachting, waarbij de belangen van al onze stakeholders in het oog worden gehouden.
Natuurlijk is er meer dan spreiding alleen. Wij proberen ook zo goed mogelijk in te spelen op actuele marktontwikkelingen en –verwachtingen. Waar mogelijk proberen we de gebeurtenissen zelfs voor te zijn. Zorgvuldig monitoren van alle beleggingen en waar nodig bijsturen is een essentieel onderdeel van onze beleggingsstrategie.
Algemene uitgangspunten en beleggingsbeginselen
Investment beliefs ofwel beleggingsovertuigingen, vormen de basis en de filosofie van het vermogensbeheer van de Stichting. Deze investment beliefs zijn erop gericht om de doelstellingen van de Stichting te helpen realiseren.
Het bestuur heeft eind 2018 de investment beliefs geëvalueerd en beperkt aangepast. De aanpassing betreft met name het beter beschrijven van de beliefs en samenvoegen van beliefs die aan elkaar verwant zijn. De investment beliefs zijn:
1. De belangrijkste beleggingsbeslissing is strategische asset allocatie.
De strategische asset allocatie is de meest bepalende beleggingsbeslissing voor de hoogte van het rendement en het risico van de portefeuille. De portefeuille dient te worden afgestemd op de verplichtingen (integraal balansmanagement, middels een ALM studie), de risicohouding en de financiële ambitie van het pensioenfonds.
2. Beleggingsrisico wordt op lange termijn beloond.
Beleggen betekent het bewust nemen van beleggingsrisico’s. Op lange termijn wordt hierdoor een risicopremie geïncasseerd. Zonder het nemen van beleggingsrisico is het rendement naar verwachting niet toereikend om aan de doelstellingen van het pensioenfonds te voldoen. Een verhoging van het beleggingsrisico dient beloond te worden met een hoger verwacht rendement op de lange termijn. Het pensioenfonds is een lange termijn belegger en neemt zorgvuldige risico’s die passen binnen het risicoprofiel.
3. Diversificatie verbetert het rendementsrisicoprofiel van de portefeuille.
Het pensioenfonds spreidt het vermogen over meerdere beheerders, beleggingcategorieën, zoals aandelen, staatsobligaties, bedrijfsobligaties en vastgoed. Dit verbetert de verhouding tussen rendement en risico van de portefeuille. Tevens wordt binnen de beleggingcategorieën gespreid belegd over regio’s landen, sectoren en individuele beleggingen. Het doel is een robuuste portefeuille samen te stellen, die goed presteert in diverse economische scenario’s.
4. Kapitaalmarkten zijn efficiënt, het uitgangspunt is passief beleggen.
Het pensioenfonds is van mening dat kapitaalmarkten efficiënt zijn en het lastig is om beheerders te selecteren die structureel de markt kunnen verslaan na kosten. Het uitgangspunt is daarom in de basis passief beheer, tenzij de beleggingsmarkt voor een bepaalde categorie semi-efficiënt is. In die situatie kan een hoger rendement na kosten worden behaald door selectie. Het pensioenfonds zal in die situatie een weloverwogen afweging maken.
5. Uitlegbaarheid en begrijpelijkheid zijn voorwaarden om in control te zijn.
Het pensioenfonds belegt alleen in categorieën waarvan het bestuur goed begrijpt waarom ze zijn opgenomen, wat de verwachte bijdrage aan rendementskarakteristieken van de beleggingsportefeuille is en wat de risico’s van die beleggingen zijn.
6. Het beleggingsbeleid en de uitvoering zijn gericht op eenvoud en op kosten efficiëntie. Als daar goede redenen voor zijn kan gekozen worden voor beleid en/of uitvoering met grotere complexiteit en/of hogere kosten.
7. Goede selectiecriteria zijn belangrijk voor de evaluatie.
Bij de selectie van beleggingen spelen operationele aspecten, zoals de omvang van de uitvoeringsorganisatie en het fonds, kosten, transparantie, begrijpelijkheid, kwaliteit risicobeheer en rapportages, naast verwacht rendement en risicoprofiel, een belangrijke rol.
8. Maatschappelijk betrokken.
Het pensioenfonds voelt zich verantwoordelijk om op een maatschappelijk verantwoorde en duurzame manier te beleggen.
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid staat de ‘prudent person’ regel daarnaast centraal.
Uitvoering beleggingsbeleid
De Stichting heeft de beleggingen uitbesteedt aan externe vermogensbeheerders. Deze externe vermogensbeheerders dienen zich bij hun werkzaamheden te houden aan de door het bestuur opgestelde richtlijnen en zijn vastgelegd in een beheermandaat of een vermogensbeheercontract.
Het fonds schakelt externe specialisten bij het uitvoeren van ALM- en risicobudgetteringstudies, de beoordeling van de prestaties van vermogensbeheerders en het risicomanagement van de portefeuille.
Vaststelling beleggingsbeleid
Uitgangspunt voor het beleggingsbeleid vormt de relatie tussen de bezittingen en de verplichtingen van de Stichting. Deze relatie wordt periodiek geanalyseerd in een ALM analyse.
De resultaten van deze analyse vormen input voor de hoofdlijnen van de beleggingsmandaten en
-richtlijnen. Deze bevatten onder andere de belangrijkste beleggingskeuzes die gemaakt moeten worden:
⚫ De gewenste vermogenssamenstelling naar beleggingscategorieën. Het risicoprofiel van deze vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten en verplichtingen van de Stichting, zowel op korte als op lange termijn;
⚫ De rendementsdoelstelling per beleggingscategorie, tot uitdrukking gebracht in een of meer vergelijkingsmaatstaven;
Waarin wordt belegd?
De strategische beleggingsmix ziet er als volgt uit:
in % | Strategische norm | Min | Max |
Vastrentende waarden | 60,00 | 50,00 | 70,00 |
Aandelen | 30,00 | 22,50 | 37,50 |
Beursgenoteerd vastgoed | 10,00 | 7,50 | 12,50 |
Totaal | 100,00 |
Strategische
in % norm Min Max
Matching portefeuille
NN Duratin Matching Fund - M
NN Duration Matching Fund - L 49,50 | 42,40 | 56,60 | |
Discretionaire staatsobligatie 4,00 | 2,00 | 6,00 | |
Return portefeuille Vastrentende waarden | |||
Emerging Market Debt Hard Curr. | 3,25 | 2,80 | 3,70 |
High Yield Debt | 3,25 | 2,80 | 3,70 |
Aandelen Aandelen wereldwijd | 25,00 | 20,00 | 30,00 |
Aandelen emerging markets | 5,00 | 0,00 | 10,00 |
Beursgenoteerd vastgoed | 10,00 | 7,50 | 12,50 |
Liquiditeiten | 0,00 | 0,00 | 5,00 |
Totaal | 100,00 |
NN Duration Matching Fund - XL NN (L) Liquid Euribor 3 m - B Cap
In de strategische beleggingsmix geldt voor elke beleggingscategorie niet een enkel percentage maar een bandbreedte. Wanneer de beleggingen in een categorie per maandultimo buiten die bandbreedte komen zal de pensioenfondsmanager een voorstel aan het bestuur voorleggen zodat de wegingen naar de strategische normen worden gebracht. Jaarlijks wordt in het 1e kwartaal de wegingen naar de strategische normen teruggebracht.
De Stichting beschikt daarnaast over een crisisplan. Dit treedt in werking wanneer zich extreme koersbewegingen voordoen op de financiële markten. Het financieel crisisplan is opgenomen in bijlage G.
Afdekken rente- en valutarisico
Er zijn nog meer risico’s die van invloed zijn op de financiële positie van de Stichting. Enkele belangrijke risico’s zijn:
⚫ Renterisico: als de rente daalt, moet de Stichting meer vermogen reserveren om de toegezegde pensioenen uit te kunnen betalen. Dat betekent dat de financiële positie van de Stichting verslechtert. Om dit effect te beperken heeft de Stichting in de beleggingen het renterisico op basis van de zuivere swaprente strategisch voor 50% afgedekt. Ook hier geldt niet een enkel percentage maar een bandbreedte. Dit is voor de renteafdekking tussen 45% en 55%. De Stichting kiest voor afdekking op basis van de zuivere swaprente omdat hiermee de uiteindelijke blootstelling wordt afgedekt.
⚫ Valutarisico: een belegging in dollars wordt minder waard als de dollar in waarde daalt ten opzichte van de euro. Omdat de Stichting van mening is dat het nemen van valutarisico’s op de lange termijn geen geld oplevert, dekt de Stichting de posities in de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen strategisch voor 100% af. Tijdelijke afwijkingen van dit beleid zijn alleen in bijzondere situaties en op basis van degelijk onderbouwde analyse mogelijk. Daarvoor is dan een bestuursbesluit nodig en dient er mogelijk elders in de beleggingsmix risico te worden verminderd.
Bij het gebruik maken van rentederivaten en valutatermijncontracten ontstaan kredietrisico’s op de tegenpartijen wanneer de derivaten een voor de Stichting positieve marktwaarde hebben. De kredietrisico’s worden beheerst door een zeer frequente uitwisseling van onderpand, en monitoring van de kredietwaardigheid van de tegenpartij.
Verantwoord beleggen
Het pensioenfonds is zich bewust van haar maatschappelijke functie en verantwoordelijkheden. Het bestuur heeft daarom een missie en een investment belief voor het Maatschappelijk Verantwoord Beleggen beleid (MVB beleid) geformuleerd.
De missie luidt: “Het pensioenfonds wil zorgen voor een goed pensioen, door te streven naar een zo hoog mogelijk rendement binnen het gekozen risicoprofiel van de beleggingen welke tevens bijdragen aan een gezonde en eerlijke wereld.”
Om een goede integratie van het MVB beleid in het totale beleggingsbeleid te krijgen heeft het bestuur de volgende investment belief geformuleerd: “We voelen ons verantwoordelijk om op een maatschappelijke verantwoorde en duurzame manier te beleggen.”
Voor het MVB beleid sluit het pensioenfonds zich aan bij de richtlijnen IORP II en het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Convenant (IMVB) van de pensioenfederatie.
Het MVB beleid is van toepassing op de categorieën aandelen in ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed. Het pensioenfonds heeft gekozen om de mandaten in te vullen via beleggingsfondsen en het MVB beleid is hierop van toepassing. Het pensioenfonds stelt zich kritisch op tegenover de vermogensbeheerder echter is zich bewust dat ze in deze fondsbeleggingen geen eigen MVB beleid kan implementeren.
Voor de uitvoering van het MVB beleid worden de factoren milieu, sociale aspecten en governance (ESG- factoren) betrokken en kan de beheerder werken aan verschillende Social Development Goals van de VN. Het pensioenfonds heeft speciale aandacht voor de factoren klimaat (Environment), mensenrechten (Social) en samenstelling bestuur (Governance).
De instrumenten voor de uitvoering die het pensioenfonds onderschrijft zijn het voeren van de dialoog en het voeren van actief stembeleid om tot andere besluitvorming te komen bij de ondernemingen. Hebben deze instrumenten geen effect dan kan na goede afweging door de beheerder van het beleggingsfonds besloten worden tot uitsluiting van de onderneming.
Per 1 januari 2013 conformeert het pensioenfonds zich aan het verdrag inzake het uitsluiten van beleggingen in ondernemingen gerelateerd met clustermunitie, zoals dit is opgenomen in artikel 21a van het Besluit marktmisbruik Wft.
Jaarlijks wordt het MVB beleid van de beheerder voor de beleggingsfondsen besproken. Bij deze evaluatie wordt gelet op de eerder genoemde wettelijke uitsluiting van ondernemingen in clustermunitie, maar ook op het gevoerde beleid van de beheerder op het gebied van ESG-factoren (bereikte doelen via dialoog en stembeleid en eventueel de uitsluitingen, indien van toepassing).
Verantwoord beleggen is continue in beweging. Daarom evalueert het pensioenfonds om de drie jaar het eigen MVB beleid. Het bestuur is akkoord gegaan met de door de Pensioenfederatie opgestelde intentieverklaring Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).
Wie is verantwoordelijk?
De eindverantwoordelijkheid voor alle beslissingen binnen de Stichting ligt bij het bestuur. Het bestuur legt verantwoording af in het jaarverslag.
Scheiding van belangen
De Stichting treft maatregelen om te voorkomen dat er bij de betrokkenen sprake is van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. Het bestuur is gebonden aan de door de Stichting opgestelde gedragscode. Deze gedragscode voldoet aan de eisen die DNB en/of de Autoriteit Financiële Markten hieraan stelt.
Uitbesteding
De selectie van derden vindt plaats aan de hand van enerzijds de eisen die ter zake door DNB worden gesteld en anderzijds aan de hand van door het bestuur van de Stichting gehanteerde criteria die samenhangen met beschikbare deskundigheid, de cultuur van de eigen organisatie, schaalvoordelen en flexibiliteit. Om voldoende countervailing power in het bestuur aanwezig te hebben, kan het bestuur besluiten zich door een of meer externe deskundigen te laten bijstaan of kan het bestuur de werkgever of de OR adviseren een of meer bestuurszetels door externe deskundigen te laten vervullen.
Rapportage en verantwoording
De beleggingsadviescommissie legt verantwoording af aan het voltallige bestuur. De beleggingsadviescommissie vergadert tenminste vier keer per jaar. In de vergaderingen wordt gesproken over de ontwikkelingen op de financiële markten en in de diverse (deel)beleggingsportefeuilles en over het functioneren van de vermogensbeheerder(s). De vermogensbeheerder(s) rapporteert/rapporteren op maandbasis [en de custodian rapporteert maandelijks] omtrent rendement en risico van de beleggingsportefeuilles. De beleggingsadviescommissie/de custodian en het pensioenbureau bewaken dat de beleggingsportefeuille binnen de diverse restricties blijft. Het bestuur ontvangt de notulen van de vergaderingen van de beleggingsadviescommissie.
Deskundigheid
De Stichting draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor:
⚫ En optimaal beleggingsresultaat;
⚫ Een professioneel beheer van de beleggingen; en
⚫ De beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s.
Kostenbeheersing
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt de Stichting geen andere kosten dan die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van de Stichting.
Corporate Governance
De Stichting volgt met betrekking tot de beleggingen de beginselen uit de Code Tabaksblat die van toepassing zijn. Daarnaast heeft de Stichting het streven om de principes van de Verenigde Naties inzake ‘Responsible Investment’ te volgen. De Stichting brengt het belang daarvan tevens onder de aandacht van haar externe vermogensbeheerders. De activiteiten van de Stichting op het gebied van duurzaamheid en corporate governance vormen geen doel op zichzelf. Uitvoering van het beleid van de Stichting op deze gebieden wordt steeds getoetst aan haar primaire verantwoordelijkheid om een optimaal rendement te genereren in het belang van belanghebbenden.
De Stichting draagt uit dat beursgenoteerde ondernemingen duurzaam in staat moeten zijn een maximale opbrengst te genereren voor hun aandeelhouders, en beoordeelt het beleid van bestuur en raad van commissarissen van een onderneming in het licht van die doelstelling. Deze doelstelling impliceert dat een onderneming de belangen van andere bij de onderneming betrokken stakeholders, zoals werknemers, klanten, leveranciers en verschaffers van vreemd vermogen, niet kan negeren. De Stichting is
aangesloten bij het corporate governance forum Eumedion. Eumedion is de belangenorganisatie van institutionele beleggers op het gebied van corporate governance en ondersteunt pensioenfondsen in de formulering van een stembeleid op aandeelhoudersvergaderingen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen waarin de Stichting participeert. De Stichting voert geen zelfstandig stembeleid.
Nevenactiviteiten
De Stichting voert geen nevenactiviteiten uit.
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen
Actief beleggen
Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een betere performance te behalen.
ALM
Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix.
Een ALM-studie kent de volgende aspecten:
1. Het in kaart brengen van de financiële stromen;
2. De simulatie van toekomstige financiële posities;
3. De samenhang met de economische omgeving;
4. De vergelijking van beleidsvarianten.
Beleggingsmix
De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, vastrentende waarden en onroerend goed met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen.
Beleggingsbeleid
Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: de Stichting moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen.
Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld.
Beleggingsfondsen
Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen.
Benchmark (index)
Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van, bijvoorbeeld, een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, Dow Xxxxx en S&P 500.
Commodities
Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten.
Derivaten
Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, futures contracten en forward contracten.
Indexatie
Indexatie is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast.
Governance
De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een pensioenfonds zijn georganiseerd.
Groei-stijl (growth style)
Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief duur kunnen worden gekwalificeerd (hoge koers/winstverhouding en laag dividendrendement).
Mandaat vermogensbeheer
Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen.
Marktwaarde
Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht.
Monitoring
Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door de stichting zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan. Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem.
Onroerend goed
Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Directe beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed.
Outperformance
Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Outperformance wordt ook wel (alpha) genoemd.
Passief beleggen
Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is daarnaast gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten.
Performance
De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index). Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse kan het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze worden verklaard.
Strategische beleggingsmix
De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie.
Tracking error
De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark.
Rating
De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating AAA, AA, A of BBB. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus.
Valutahedging
Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties (forward contracts).
Vastrentende waarden
Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn staatsobligaties, bedrijfsobligaties, onderhandse leningen en hypotheken.
Vermogensbeheerder
Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij de Autoriteit Financiële Markten.
Waarde-stijl (value style)
Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief goedkoop kunnen worden gekwalificeerd (lage koers/winstverhouding en hoog dividendrendement).
Zakelijke waarden
Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed.
Bijlage G: Financieel crisisplan
Inleiding
Het bestuur van de Stichting heeft een financieel crisisplan opgesteld. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, indien de (beleids)dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritieke waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van de Stichting in gevaar komt.
Het crisisplan is een leidraad en geeft een kader aan van oplossingsrichtingen in geval van een financiële crisis. Met dit document beoogt het bestuur bewustwording te creëren bij alle betrokken partijen.
Daarnaast hecht het bestuur er waarde aan om reeds vooraf afspraken te maken met sociale partners. Het bestuur is van mening dat het noodzakelijk is dat deze afspraken van tevoren worden gemaakt, om te voorkomen dat in de drukte van een crisis mogelijkheden over het hoofd worden gezien.
De Stichting zal minimaal jaarlijks beoordelen of een herziening van het crisisplan nodig is op basis van de dan geldende situatie en/of cijfers. Een herzien crisisplan wordt aan het bestuur voorgelegd in de eerstvolgende bestuursvergadering. Het huidige crisisplan is gebaseerd op algemene economische parameters.
Elementen van een crisisplan
In het financieel crisisplan wordt ingegaan op de volgende elementen:
1. Wanneer is er sprake van een crisis?
2. Bij welke (beleids)dekkingsgraad kan de Stichting zonder korten niet meer herstellen?
3. Welke maatregelen heeft de Stichting ter beschikking in geval van een crisis?
4. Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen?
5. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen?
6. Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
7. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer?
8. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven?
9. Op welke wijze wordt het crisisplan periodiek getoetst?
Deze elementen komen terug in de negen paragrafen van dit crisisplan. Vervolgens worden de monitoring en een aantal operationele zaken beschreven.
1. Wanneer is sprake van een crisis?
Het bestuur is van mening dat er sprake is van een crisissituatie indien er geen herstel (meer) mogelijk is binnen de hiervoor wettelijk gestelde termijnen zonder aanspraken en rechten te korten. Een crisissituatie kan daarmee worden gedefinieerd als een situatie waarbij de (beleids)dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritieke waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van de Stichting in gevaar komt. De Stichting is van mening dat er sprake is van een ernstig signaal voor het ontstaan van een crisissituatie, als de dekkingsgraad in twee maanden of minder met 10% of meer afneemt.
In een crisissituatie kan de continuïteit van de Stichting ook worden bedreigd. Hierin onderscheidt een crisissituatie zich van een herstelsituatie. Bij een herstelsituatie is het mogelijk te herstellen binnen de gestelde wettelijke termijnen, zonder dat gebruikmaking van de kortingsmaatregel nodig is.
In het nFTK worden 2 situaties onderscheiden waarin pensioenaanspraken en –rechten gekort dienen te worden:
a. indien op het moment van vaststelling of actualisering van het herstelplan sprake is van een beleidsdekkingsgraad zodanig dat de Stichting naar verwachting niet binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste beleidsdekkingsgraad, dient gedurende datzelfde boekjaar een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is).
b. indien sprake is van een beleidsdekkingsgraad die gedurende vijf opeenvolgende evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad van de Stichting is op het vijfde evaluatiemoment eveneens lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad), dient op het vijfde evaluatiemoment een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, de gespreide kortingen zijn echter wel allen onvoorwaardelijk).
In dit crisisplan wordt aangegeven hoe het bestuur zal handelen in de (financiële) situatie waarin een korting onafwendbaar is.
2. Bij welke beleidsdekkingsgraad kan de Stichting zonder korten niet meer herstellen?
2a. Reservetekort
De kritieke dekkingsgraad is de actuele dekkingsgraad waarbij de Stichting naar verwachting nog net binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste beleidsdekkingsgraad. Op het moment van opstellen van dit crisisplan is er sprake van een (reserve)tekortsituatie bij de Stichting en is er een herstelplan opgesteld. De kritieke dekkingsgraad is afhankelijk van het geldende beleid. Bij het crisisplan is rekening gehouden met een vereist eigen vermogen van circa 20%.
Op basis van het herstelplan, bedraagt de kritieke actuele dekkingsgraad circa 100%. Ter illustratie: indien de actuele dekkingsgraad van de Stichting gelijk is aan 95% dient een korting te worden aangekondigd van 5% (deze korting mag worden gespreid over de looptijd van het herstelplan, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is). In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de kritische actuele dekkingsgraad bij verschillende combinaties van (vaste) marktrente en verwacht rendement.
Vaste rekenrente | Verwacht rendement | Kritische actuele dekkingsgraad |
0,00% | 1,00% | 119,0% |
0,00% | 2,00% | 108,6% |
0,50% | 1,50% | 115,2% |
0,50% | 2,50% | 105,3% |
1,00% | 2,50% | 106,7% |
1,00% | 3,00% | 102,1% |
1,00% | 3,50% | 97,7% |
1,00% | 4,50% | 89,3% |
1,50% | 3,50% | 99,0% |
1,50% | 4,50% | 90,7% |
2,00% | 3,50% | 100,3% |
2,00% | 4,50% | 92,0% |
Vaste rekenrente | Verwacht rendement | Kritische actuele dekkingsgraad |
2,50% | 4,50% | 93,2% |
De kritische actuele dekkingsgraad van 105,3% op de vierde rij van de tabel betekent dat het pensioenfonds bij een (gewogen gemiddelde) marktrente van 0,50% en een (gewogen gemiddelde) verwacht rendement van 2,50% minimaal over een actuele dekkingsgraad van 105,3% dient te beschikken om binnen de looptijd van het herstelplan over de vereiste beleidsdekkingsgraad te kunnen beschikken.
2b. Dekkingstekort
Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) van de Stichting bedraagt 4,1%, zodat de minimaal vereiste dekkingsgraad gelijk is aan 104,1%. Het kritieke pad is de benodigde ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad, indien lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, waarbij het nog net mogelijk is om binnen de gestelde termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Het kritieke pad hangt in sterke mate af van de marktrente, het verwachte rendement en het aantal evaluatiemomenten dat reeds sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
In onderstaande tabel is een inschatting van het kritieke pad weergegeven voor een aantal scenario’s, waarbij een vaste marktrente is gehanteerd en een vast verwacht rendement. De feitelijke rentetermijnstructuur op enig moment kan er toe leiden dat het werkelijke kritieke pad op dat moment afwijkt van hetgeen is opgenomen in onderstaande tabel:
Kritieke pad, bij aantal evaluatiemomenten dat beleidsdekkingsgraad reeds lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad
Marktrente | Verwacht rendement | Actuele dekkingsgraad (1e meetmoment) | 1e evaluatie (2e meetmoment) | 2e evaluatie (3e meetmoment) | 3e evaluatie (4e meetmoment) | 4e evaluatie (5e meetmoment) | 5e evaluatie (6e meetmoment) |
0,00% | 1,00% | 103,8% | 103,9% | 104,1% | 104,1% | 104,1% | 104,1% |
0,00% | 2,00% | 99,3% | 99,9% | 101,1% | 102,1% | 103,1% | 104,1% |
0,50% | 1,50% | 102,2% | 102,5% | 103,0% | 103,4% | 103,8% | 104,1% |
0,50% | 2,50% | 97,8% | 98,6% | 100,1% | 101,4% | 102,7% | 104,1% |
1,00% | 2,50% | 98,5% | 99,2% | 100,6% | 101,7% | 102,9% | 104,1% |
1,50% | 3,50% | 95,0% | 96,2% | 98,3% | 100,2% | 102,1% | 104,1% |
2,00% | 3,50% | 95,6% | 96,7% | 98,7% | 100,5% | 102,3% | 104,1% |
2,50% | 4,50% | 92,3% | 93,7% | 96,4% | 98,9% | 101,5% | 104,1% |
De beleidsdekkingsgraad ad 100,2% op het derde evaluatiemoment bij een marktrente van 1,50% en verwacht rendement van 3,50% houdt in dat er, gegeven deze parameters, verwacht wordt dat de beleidsdekkingsgraad op het vijfde evaluatiemoment 104,1% zal bedragen. Indien op het vijfde evaluatiemoment blijkt dat de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, dient op dat moment een korting te worden doorgevoerd, ervan uitgaande dat ook de actuele dekkingsgraad op dat moment lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Deze korting is onvoorwaardelijk, maar mag wel worden gespreid.
Onderstaande tabel geeft voor verschillende actuele dekkingsgraden op het vijfde evaluatiemoment de hoogte van het noodzakelijke kortingspercentage weer. Het kortingspercentage is gebaseerd op de actuele dekkingsgraad op het 5e achtereenvolgende evaluatiemoment.
Actuele dekkingsgraad op het 5e evaluatiemoment | Kortingspercentage |
104,1% | n.v.t. |
100,0% | 3,9% |
97,5% | 6,3% |
95,0% | 8,7% |
92,5% | 11,2% |
90,0% | 13,5% |
De beleidsdekkingsgraad van de Stichting wordt door het bestuur maandelijks gemonitord, zodat een situatie waarbij de Stichting zonder korten niet meer kan herstellen tijdig kan worden gesignaleerd.
3. Welke maatregelen heeft de Stichting ter beschikking in geval van een crisis?
Beheersing van financiële risico’s is essentieel. Daarom wordt onder andere periodiek via ALM studies getoetst of premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid nog voldoende robuust zijn vormgegeven. Hierbij wordt het beleid getoetst binnen verschillende economische scenario’s. Daarnaast wordt door middel van integraal risicomanagement binnen de Stichting periodiek gekeken naar de risico’s die de Stichting loopt, de beheersing daarvan en het beleid daaromheen. Desalniettemin kan een crisissituatie ontstaan.
In een crisissituatie zal het bestuur bestaande sturingsmiddelen inzetten en maatregelen nemen om de crisissituatie het hoofd te bieden. Daarnaast zal het bestuur andere sturingsmiddelen die de herstelkracht van de Stichting bevorderen in overweging nemen.
Voor één of meerdere van onderstaande sturingsmiddelen geldt dat het bestuur niet zelfstandig kan besluiten het sturingsmiddel in te zetten. Zo is het bestuur bijvoorbeeld niet zelfstandig bevoegd over te gaan tot het aanpassen van de pensioenregeling. Het bestuur van de Stichting is echter van mening dat alle genoemde sturingsmiddelen ingezet zouden kunnen worden; dit ondanks het feit dat voor sommige sturingsmiddelen overleg of medewerking van sociale partners benodigd is.
Het bestuur heeft, rekening houdend met haar fondsdocumenten, de onderstaande sturingsmiddelen tot haar beschikking en zal deze in een crisissituatie overwegen:
⚫ Het al dan niet aanpassen van het beleggingsbeleid;
⚫ Het al dan niet aanpassen van de pensioenregeling;
⚫ Het al dan niet korten van pensioenrechten en –aanspraken;
⚫ Het al dan niet overgaan tot een buy-out of herverzekeringsconstructie.
Qua effectiviteit hebben de laatste twee genoemde onderdelen de grootste invloed op de herstelkracht in geval van crisis.
Het al dan niet verlenen van toeslagen wordt niet gezien als een sturingsmiddel om een financiële crisis te bestrijden. Reden is dat het korten of opschorten van de toeslag al gekoppeld is aan de financiële positie van de Stichting. In een crisissituatie zal dit sturingsmiddel veelal al automatisch ingezet worden.
4. Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen?
In dit onderdeel wordt nader ingegaan op de genoemde maatregelen c.q. sturingsmiddelen.
4a. Het al dan niet aanpassen van het beleggingsbeleid
Op het moment dat de dekkingsgraad zich in de buurt van de kritieke grens begeeft wordt het voor de Stichting minder opportuun risico’s te blijven lopen. Op dat moment weegt het voorkomen van verdere
daling van de dekkingsgraad zwaarder dan de kans op een stijging ervan. Bij het zich voordoen van een crisis zal het bestuur onderling in overleg gaan om te bezien of het (tijdelijk) aanpassen van het strategische beleggingsbeleid een passende maatregel is. Hierbij ziet de Stichting met name de verkleining van het renterisico als belangrijke doelstelling. Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel.
4b. Het al dan niet aanpassen van de pensioenregeling
Als de dekkingsgraad zich begeeft richting kritieke grenzen en/of de financiering van de pensioenregeling niet langer in lijn ligt met de kostprijs van pensioen, bijvoorbeeld omdat ontwikkelingen in renteniveau of levensverwachting daartoe aanleiding geven, worden sociale partners gevraagd de regeling voor de toekomst zodanig aan te passen dat het financieringsevenwicht weer is hersteld en/of een marge in de doorsneepremie ontstaat om herstel te bespoedigen.
Aanpassing van de pensioenregeling kan onder meer door:
⚫ Verlaging van de pensioenopbouw;
⚫ Wijziging van de regeling met betrekking tot de verzekering van het nabestaandenpensioen;
⚫ Verhogen van de pensioenleeftijd;
⚫ Verhoging van de franchise.
Het bestuur zal sociale partners in deze situatie terstond op de hoogte brengen van de noodzaak van de aanpassing van de pensioenregeling (en daarin een adviserende rol vervullen). In het kader van dit crisisplan zullen bestuur en sociale partners afspraken maken over het mandaat van het bestuur in voorkomende crisissituaties.
Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel, waarbij aanvullend overleg met sociale partners benodigd is.
4c. Het al dan niet korten van pensioenrechten en –aanspraken
Als de beleidsdekkingsgraad zich gedurende langere tijd onder het kritieke pad begeeft en de overige maatregelen zijn uitgeput om binnen de wettelijke termijn uit een dekkingstekort te komen, moet de Stichting ertoe overgaan de rechten en aanspraken te korten. Deze korting zal gespreid plaatsvinden over de duur van het herstelplan. Overwegingen van evenwichtige belangenbehartiging worden hierbij altijd in acht genomen.
Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel.
4d. Het al dan niet overgaan tot een buy-out of herverzekeringsconstructie
Het bestuur houdt de ontwikkeling van de Stichting voor wat betreft opbouw, premie en vermogen nauwlettend in de gaten. Hierbij wordt ook het voortbestaan van de Stichting besproken. In geval van crisis, kan het bestuur dan ook een pension buy-out of herverzekeringsconstructie serieus overwegen en onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, waarbij het belang van de (gewezen) deelnemers voorop staat. De werkgever zal in overleg met sociale partners moeten gaan om dit te kunnen realiseren.
Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel.
5. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen
Alle mogelijke maatregelen zijn geïnventariseerd en beoordeeld op effectiviteit en haalbaarheid.
Maatregelen | ||||
Aanpassen Beleggingsbeleid | Aanpassing pensioenregeling | Korten van aanspraken | Buy-out of herverzekering | |
Realistisch | Ja, binnen risicogrenzen | Ja, tot acceptabele grenzen in overleg met sociale partners | Ja, maar alleen als uiterste redmiddel | Ja, in overleg met sociale partners |
Financiële effecten op herstelkracht | Beperkte herstelkracht | Matige herstelkracht | Grote herstelkracht | Grote herstelkracht |
Belanghebbenden | DNB, vermogens- beheerders | Actieve en/of inactieve deelnemers | Actieve en/of inactieve deelnemers | DNB, deelnemers, werkgever, sociale partners |
Betrokkenen (naast bestuur) | DNB, vermogens- beheerders | Sociale partners, | DNB, AFM, uitvoerder | DNB, AFM, uitvoerder, (her)verzekeraar |
Communicatie | Communicatie aan: DNB, verantwoordings- orgaan, vermogens- beheerders | (1) Bestuur: brief naar sociale partners (2) Communicatie naar DNB en verantwoordings- orgaan, deelnemers en werkgevers | (1) Persoonlijke brief aan alle betrokkenen en belanghebben- den op het moment van uitoefening (2) Updates en nieuws via website (3) Communicatie naar DNB en verantwoordings- orgaan | (1) Persoonlijke brief aan alle betrokkenen en belanghebben- den op het moment van uitoefening (2) Updates en nieuws via website (3) Communicatie naar DNB en verantwoordings- orgaan |
6. Hoe is bij de maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
Het bestuur zal in zijn afwegingen als uitgangspunt hanteren dat de belangen van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever op evenwichtige wijze worden behartigd. Hierbij wordt naast de diverse deelnemersgroepen onder andere ook gekeken naar generaties.
Het uitgangspunt bij evenwichtige belangenbehartiging is dat bepaalde belanghebbenden niet onevenredig hard geraakt worden door de maatregel(en) (solidariteit). Tevens wordt daarbij rekening gehouden met proportionaliteit: de verhouding tussen het effect van de maatregel op de positie van de Stichting (effectiviteit) enerzijds en anderzijds de impact op de groep belanghebbenden. Ook wordt gekeken naar het effect van de maatregelen op de lange termijn (continuïteit/houdbaarheid).
7. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer?
Het bestuur informeert de deelnemers, werkgevers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden over het financieel crisisplan. De deelnemers, werkgevers en pensioengerechtigden worden geïnformeerd via de website en de nieuwsbrief. Gewezen deelnemers worden enkel via de website geïnformeerd.
Aanpassingen in het beleggingsbeleid worden via de website gecommuniceerd. Het verhogen van de premie en/of het versoberen van de regeling wordt actief en schriftelijk gecommuniceerd naar de werkgevers en deelnemers. Als er gekort moet worden, communiceert het bestuur actief en schriftelijk conform de opgestelde regelgeving met alle doelgroepen.
Het bestuur vindt het belangrijk dat de verschillende doelgroepen de gevolgen van de maatregelen begrijpen en inzien. Er wordt structureel aandacht besteed aan de financiële aspecten in de (bestaande) schriftelijke en/of digitale uitingen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt er extra communicatie ingezet om onrust onder de verschillende doelgroepen te voorkomen.
In geval van korten is onderstaande communicatie verplicht:
⚫ Deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden moeten schriftelijk over het besluit tot korten worden geïnformeerd (art. 134 Pensioenwet);
⚫ Er moet gecommuniceerd worden uiterlijk één maand vóór de inwerkingtreding (art. 134 Pensioenwet);
⚫ Indien sprake is van korten is het beleid dat de Stichting:
– De deelnemers al informeert bij de verwachting dat er gekort moet worden (ook al is dit wettelijk niet vereist).
– Duidelijk en begrijpelijk communiceert om verwarring te voorkomen.
– Xxxxxx is over de consequenties voor verschillende groepen.
– De in de Pensioenwet opgenomen uitgangspunten duidelijkheid, begrijpelijkheid en tijdigheid vormen de basis voor de communicatie die voortvloeit uit dit financieel crisisplan.
⚫ Per maatregel geldt een periode van 1 tot 3 maanden als doorlooptijd, nodig voor een zorgvuldige besluitvorming.
8. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven?
Wie kan en mag welke besluiten in welk stadium van de crisis?
Het beleid van de Sichting wordt bepaald door het bestuur. Bestuursbesluiten worden genomen bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Elk deelnemersbestuurslid (met inbegrip van de vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden) heeft zoveel stemmen als er vennootschapsbestuursleden ter vergadering aanwezig zijn en omgekeerd. Bij staking van stemmen over zaken is een voorstel verworpen. Bestuursvergaderingen worden gehouden zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht. Verder zal het bestuur, op gemotiveerd verzoek van tenminste drie van zijn leden vergaderen.
Hoe is de organisatie van de Stichting op een crisis ingericht?
Er is geen termijn gesteld voor het bijeenroepen van het bestuur voor een vergadering. Dat betekent dat in een acute noodsituatie het bestuur snel bijeen kan komen.
Het bestuur zorgt er in zijn besluitvorming voor dat er voldoende aandacht is voor consistent handelen (handelen in lijn met doelstellingen en gemaakte keuzes). Daarbij worden de besluiten aan dit crisisplan getoetst.
9. Op welke wijze wordt het crisisplan periodiek getoetst?
Dit crisisplan zal jaarlijks worden geactualiseerd wanneer de ABTN op de actualiteit wordt beoordeeld en voorts als de situatie hiertoe aanleiding geeft. Na aanpassing wordt het crisisplan ter besluitvorming aan het bestuur voorgelegd. Een crisisplan is geen statisch geheel, maar maakt onderdeel uit van het continue risicomanagement van de Stichting. Het crisisplan van de Stichting is dan ook onlosmakelijk verbonden met het risicomanagement van de Stichting en de hiermee verband houdende bepalingen in de ABTN. De ABTN wordt periodiek door de Stichting geëvalueerd en zo nodig aangepast. Ook worden premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM studies. De periodieke toetsing van het crisisplan zal bij deze toetsing worden meegenomen.
Ten slotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht. Als gevolg van de ervaring die in een dergelijke situatie wordt opgedaan, kan het crisisplan verder worden geactualiseerd.
In onderstaande tabel is een stappenplan opgenomen indien een crisisplan moet worden uitgevoerd.
Stap Actie | |
1. | Constatering dat er een crisissituatie ontstaan is, dan wel dat de Stichting mogelijk in een dergelijke situatie terecht gaat komen. Monitoring vindt plaats aan de hand van de kritieke paden uit een tabel zoals gepresenteerd in paragraaf 2 van deze bijlage. Daarnaast zal periodiek een herziening van het herstelplan (en kritieke pad) gemaakt worden aan de hand van de recente marktsituatie. |
2. | Overleg voeren met sociale partners over mogelijke maatregelen (waaronder versobering pensioenregeling en korting pensioenaanspraken). Dit overleg vindt plaats binnen twee werkdagen na constatering van de crisissituatie, waarbij de monitoring op maandbasis plaats vindt. Sociale partners worden verzocht binnen vijf werkdagen na melding van de crisis aan te geven welke maatregelen getroffen zouden moeten worden. |
3. | Indien mogelijke aanvullende maatregelen uit het overleg met sociale partners onvoldoende blijken te zijn, zal besloten moeten worden om tot een voorgenomen korting van pensioenaanspraken over te gaan. Hierbij zal uitvoering worden gekeken naar de evenwichtige belangenbehartiging. |
4. | Het totale kortingspercentage zal op een dusdanige manier bepaald worden dat de dekkingsgraad (na korting) gelijk is aan de minimale dekkingsgraad op het meetmoment, zoals benodigd volgens het kritieke pad. |
5. | Rond het voorgenomen besluit om tot korting over te gaan, zal tevens het verantwoordingsorgaan over het voorgenomen besluit worden geïnformeerd. |
6. | Als het besluit tot voorgenomen korting genomen is, zullen alle belanghebbenden (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers, DNB, AFM, ) er zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd dat de kans op korten zeer reëel is en wat daarvan de consequenties zijn. Hierbij zullen voor de verschillende belanghebbenden mogelijk aparte communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn. Ten aanzien van de (gewezen) deelnemers zijn de website en een persoonlijke mailing mogelijke communicatiemiddelen. Zie verder crisiscommunicatieplan. |
7. | Wanneer het moment van voorgenomen korting daar is, dient de dekkingsgraad op dat moment te worden bepaald. Als deze gelijk is aan of hoger is dan het kritieke pad van dat moment (met andere woorden: de Stichting kan vanaf dat moment autonoom herstel aantonen), dan kan van de voorgenomen korting worden afgezien. Alle belanghebbenden zullen daar dan over worden geïnformeerd. Als de dekkingsgraad op een dusdanig niveau ligt dat autonoom herstel nog steeds niet mogelijk is, zal een korting moeten worden geëffectueerd (maximaal de voorgenomen korting). Alle belanghebbenden zullen daar dan over worden geïnformeerd. |
8. | Na de informatievoorziening dient de korting ook daadwerkelijk in de administratieve systemen te worden verwerkt. |
Monitoring
In dit financieel crisisplan is opgenomen dat er sprake is van een crisissituatie als:
1. De dekkingsgraad in twee maanden of minder met 10% of meer afneemt, of
2. Er geen herstel meer mogelijk is binnen de hiervoor wettelijk gestelde termijnen zonder aanspraken en rechten te korten. Dit is een situatie waarbij de (beleids)dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritieke waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van de Stichting in gevaar komt.
In dit crisisplan zijn een aantal signaalpunten opgenomen om aan te geven in welke fase het pensioenfonds zit. De signaalpunten zijn:
a) De dekkingsgraad in twee maanden of minder met 10% of meer afneemt.
b) De dekkingsgraad is in de buurt van de kritische dekkingsgraad.
c) De beleidsdekkingsgraad is lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
d) De beleidsdekkingsgraad is lager dan de vereiste dekkingsgraad.
Het besluitvormingsproces en de eventuele acties kunnen per bovenstaande situatie verschillen. Bij iedere situatie zal moeten worden bekeken of er maatregelen nodig zijn en indien ja, welke maatregelen genomen kunnen worden die onder meer in paragraaf 2 van deze bijlage zijn beschreven. Bijgaand een korte beschrijving van de crisissituaties. De beschreven signalen worden in de risico analyse monitor van XX Xxxxxxxxxxx gevolgd.
a. Signaal voor mogelijke crisissituatie
De Stichting is van mening dat er sprake is van een ernstig signaal voor het ontstaan van een crisissituatie als de actuele dekkingsgraad in twee maanden of korter met 10% of meer afneemt.
Voor de ontwikkeling van de actuele dekkingsgraad worden de volgende classificaties onderscheiden:
o Groen: de mutatie dekkingsgraad in de meetperiode is positiever dan minus 5%.
o Oranje: de mutatie dekkingsgraad in de meetperiode ligt tussen minus 5% en minus 10%.
o Rood: de mutatie dekkingsgraad in de meetperiode is negatiever dan minus 10%.
Voor de meetperiode geldt een termijn van maximaal twee maanden of korter. Omdat maandelijkse data wordt gebruikt betekent dit dat de periode één maand of twee maanden is.
Bij classificatie groen is geen actie nodig. Bij classificatie oranje spreken de pensioenfondsmanager en de voorzitter van de beleggingsadviescommissie de situatie door met de voorzitter van het bestuur. Afhankelijk van de dan geldende afwijking van de kritische dekkingsgraad wordt besloten om voorbereidingen te treffen: b.v. crisisteam op te stellen, crisisplan te raadplegen etc. Bij classificatie rood is de crisissituatie van toepassing en treedt het financieel crisisplan in werking. De urgentie is hoger naarmate de (beleids)dekkingsgraad dichter bij de kritische dekkingsgraad ligt.
b. Signaal voor naderen kritische dekkingsgraad.
Een ander belangrijk signaal voor een verhoogde kans op een crisissituatie is dat de dekkingsgraad de kritische dekkingsgraad nadert. Dat betekent namelijk dat het moeilijker wordt om op eigen kracht zelfstandig te herstellen en de kans groter wordt dat additionele maatregelen nodig zijn. Om deze situatie te volgen is de volgende classificatie ingesteld:
o Groen: de dekkingsgraad ligt meer dan 3% hoger dan de kritische dekkingsgraad.
o Oranje: de dekkingsgraad ligt tussen de kritische dekkingsgraad en 3% daarboven.
o Rood: de dekkingsgraad ligt onder de kritische dekkingsgraad.
Het meetmoment is ultimo kalendermaand. Bij classificatie groen is geen actie nodig. Bij classificatie oranje spreken de pensioenfondsmanager en de voorzitter van de beleggingsadviescommissie de situatie door met de voorzitter van het bestuur. Voorbereidingen worden getroffen om de crisissituatie van toepassing te verklaren bij verslechterende omstandigheden. Onder de voorbereidingen wordt verstaan: crisisteam samen te stellen, bestuursleden in te lichten, actueel crisisplan door te sturen en eventueel sociale partners in te lichten. Bij classificatie rood is de crisissituatie van toepassing en treedt het financieel crisisplan in werking.
c. Signaal voor de minimale vereiste dekkingsgraad.
Indien de beleidsdekkingsgraad lager dan de minimale vereiste dekkingsgraad is of een neerwaartse beweging heeft en de minimale vereiste dekkingsgraad nadert of doorbreekt is dit een signaal voor waakzaamheid. Als de beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad is, is er een verhoogde kans op korting. Daarom is voor dit punt een signaal opgenomen. Om deze situatie te volgen is de volgende classificatie ingesteld:
o Groen: de beleidsdekkingsgraad ligt hoger dan de minimaal vereiste dekkingsgraad plus een marge van 3%.
o Oranje: de beleidsdekkingsgraad ligt tussen de minimaal vereiste dekkingsgraad en 3% daarboven.
o Rood: de beleidsdekkingsgraad ligt onder de minimaal vereiste dekkingsgraad.
Het meetmoment is ultimo kalendermaand. Bij classificatie groen is geen actie nodig. Bij het ontstaan van de classificatie oranje (vanuit classificatie groen) spreken de pensioenfondsmanager en de voorzitter van de beleggingsadviescommissie de nieuwe situatie door met de voorzitter van het bestuur. Indien de classificatie rood ontstaat door het neerwaarts doorbreken van de minimaal vereiste dekkingsgraad wordt gekeken of een actie noodzakelijk is en welke acties dit zouden moeten zijn.
d. Signaal voor de vereiste dekkingsgraad.
Indien de beleidsdekkingsgraad lager dan de vereiste dekkingsgraad is of een neerwaartse beweging heeft en de vereiste dekkingsgraad nadert of doorbreekt is dit een signaal voor waakzaamheid. Als de beleidsdekkingsgraad onder de vereiste dekkingsgraad is, is er een kans op korting. Daarom is voor dit punt een signaal opgenomen. Om deze situatie te volgen is de volgende classificatie ingesteld:
o Groen: de dekkingsgraad ligt hoger dan de vereiste dekkingsgraad plus een marge van 3%.
o Oranje: de dekkingsgraad ligt tussen de vereiste dekkingsgraad en 3% daarboven.
o Rood: de dekkingsgraad ligt onder de vereiste dekkingsgraad.
Het meetmoment is ultimo kalendermaand. Bij classificatie groen is geen actie nodig voor dit signaal. Bij het ontstaan van de classificatie oranje (vanuit classificatie groen) spreken de pensioenfondsmanager de voorzitter van de beleggingsadviescommissie de nieuwe situatie door met de voorzitter van het bestuur. Indien de classificatie rood ontstaat door het neerwaarts doorbreken van de minimaal vereiste dekkingsgraad wordt gekeken of een actie noodzakelijk is en welke acties dit zouden moeten zijn. Er is nog geen sprake van een acute crisissituatie omdat er voldoende ruimte is ten opzichte van de kritische grens.
Operationeel
Een aantal operationele onderwerpen worden in dit deel uitgewerkt.
• Identificatie
De identificatie van een crisissituatie zal plaats vinden door de pensioenfondsmanager op basis van eigen data of op basis van de Risico Analyse Monitor. De pensioenfondsmanager of diens plaatsvervanger zal het proces opstarten, zoals beschreven in dit document.
• Crisisteam
De samenstelling van het crisisteam wordt op basis van de beschikbare mensen op dat moment bekeken. De voorzitter van het bestuur van de Stichting treedt op als voorzitter van het crisisteam. De pensioenfondsmanager heeft een lijst waarop de namen, telefoonnummers en e-mail adressen vermeld staan van onderstaande leden van het crisisteam.
Idealiter bestaat het crisisteam uit:
o Voorzitter bestuur
o Pensioenfondsmanager
o Voorzitter beleggingsadviescommissie
o Tenminste een bestuurslid
o Adviserend actuaris
o Vermogensbeheerder matchingportefeuille
• Locatie
Afhankelijk van de urgentie en beschikbaarheid van de deelnemers kan besloten worden tot een fysieke bijeenkomst op kantoor van Brocacef of voor een bespreking via een conference call. Bij de uitnodiging door de pensioenfondsmanager zal dit duidelijk worden aangegeven. Een fysieke bijeenkomst heeft de voorkeur.
• Besluitvorming
De besluitvorming is vastgelegd in paragraaf 8 van dit document. Van het crisisteamoverleg worden notulen gemaakt die aan de leden van het bestuur en de leden van de beleggingsadviescommissie worden toegestuurd, zodra deze goedgekeurd zijn door de voorzitter van het crisisteam.
• Advisering en besluit re-risken
Het crisisteam oordeelt wanneer niet langer sprake is van een crisissituatie en neemt dit mee door middel van termijnen op te nemen in haar besluitvorming. Het team adviseert het bestuur over de te nemen maatregelen om terug te keren naar de situatie voorafgaand aan de crisis. Het bestuur besluit over de te nemen matregelen en geeft opdracht aan de beheerders.
• Aanpassing mandaat
De gemandateerde van het crisisteam (naar verwachting de pensioenfondsmanager ) informeert de beheerder(s) via een instructiebrief over de uit te voeren transacties indien dit het gevolg is. Het volledige bestuur wordt door de pensioenfondsmanager vervolgens hierover per e-mail geïnformeerd.
De volgende instanties worden van de ontwikkelingen op de hoogte gebracht: DNB, KAS Bank, EY Xxxxxxxxxxx.
• Aanpassing pensioenreglement
Het bestuur of gemandateerde van het crisisteam stellen de activiteiten in die nodig zijn voor het uitvoeren van de voorgenomen wijzigingen. De communicatiecommissie wordt geïnformeerd en acties richting de deelnemers worden uitgezet. Alle overige betrokkenen (o.a. DNB, actuaris, certificerend actuaris) worden schriftelijk op de hoogte gesteld.
• Instructiebrief
Bij een actuele financiële crisis is het mogelijk dat maatregelen genomen dienen te worden, die niet passen binnen de richtlijnen van het Beleggingsjaarplan of het mandaat aan de beheerder. De inhoud van de brief is sterk afhankelijk van de maatregelen die genomen gaan worden. Vooraf opstellen van een instructiebrief is daarom niet mogelijk. Om ervoor te zorgen dat de beheerder transacties kan uitvoeren dient een aparte instructiebrief te worden opgesteld. In de brief zou minimaal moeten worden opgenomen:
o De reden voor afwijking van het mandaat.
o De afspraken over welke transacties kunnen worden afgesloten en welke overschrijdingen van de beleggingsrichtlijnen worden geaccepteerd.
o De duur van de afwijking van het mandaat wordt duidelijk begrensd in tijd. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de mogelijkheid tot verlenging van de uitzonderlijke situatie maar eveneens de mogelijkheid om eerder terug te keren naar de oorspronkelijke afspraken van het mandaat.
Dekkingsgraad primo | Premie | Uitkering | Toeslag/ korting | Rentetermijn- structuur | Over-rendement | Overig | Dekkingsgraad ultimo | Beleidsdekkings- graad ultimo | Vereiste dekkingsgraad (strategisch) | Premie | Opbouw - percentage | Toeslag/korting actieven | Toeslag/korting inactieven | Meetkundig-beleggings- rendement | |
M1 | M2 | M3 | M4 | M5 | M6 | % | % | % | % | % | % | % | % | ||
2019 | 105,3% | 0,4% | 0,2% | 0,0% | 2,3% | -0,1% | 108,1% | 106,8% | 117,1% | 33,4% | 1,9% | 0,0% | 0,0% | 1,9% | |
2020 | 108,1% | 0,3% | 0,2% | 0,0% | 2,3% | 0,0% | 110,9% | 109,6% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 0,0% | 0,0% | 2,0% | |
2021 | 110,9% | 0,2% | 0,3% | 0,0% | 2,4% | 0,0% | 113,8% | 112,5% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 0,0% | 0,0% | 2,2% | |
2022 | 113,8% | 0,1% | 0,4% | -0,4% | 2,4% | 0,0% | 116,3% | 115,0% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 0,4% | 0,4% | 2,6% | |
2023 | 116,3% | 0,0% | 0,5% | -0,9% | 2,5% | 0,0% | 118,4% | 117,2% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 0,9% | 0,7% | 3,0% | |
2024 | 118,4% | 0,0% | 0,6% | -1,3% | 2,5% | -0,1% | 120,1% | 118,9% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 1,3% | 1,0% | 3,1% | |
2025 | 120,1% | -0,1% | 0,6% | -1,6% | 2,5% | 0,0% | 121,5% | 120,4% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 1,6% | 1,3% | 3,4% | |
2026 | 121,5% | -0,1% | 0,7% | -1,9% | 2,6% | -0,2% | 122,6% | 121,6% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 1,9% | 1,5% | 3,6% | |
2027 | 122,6% | -0,2% | 0,7% | -2,1% | 2,6% | 0,0% | 123,6% | 122,5% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 2,1% | 1,7% | 3,9% | |
2028 | 123,6% | -0,2% | 0,8% | -2,3% | 2,6% | -0,2% | 124,3% | 123,3% | 117,1% | 33,4% | 1,8% | 2,2% | 1,8% | 4,0% |
Bijlage I: Afsprakendocument sociale partners