UITSPRAAK TOETSINGSCOMMISSIE INSOLAD
UITSPRAAK TOETSINGSCOMMISSIE INSOLAD
2023/2
Met mondelinge behandeling.
Verzoekers: [A], [B] en [C] (gezamenlijk hierna: “Verzoekers”)
INSOLAD-lid: mr. [D] (verder aangeduid als: “de Curator”, indien handelende in die hoedanigheid en als “Mr. [D]”, indien handelende in zijn hoedanigheid van advocaat)
De procedure:
Op [datum] hebben Verzoekers een toetsingsverzoek ingediend dat betrekking heeft op gedragingen van de Curator in zijn hoedanigheid van curator van [E]. De Curator heeft, daartoe uitgenodigd, op [datum] een reactie ingediend. Verzoekers hebben op [datum] en [datum] – zonder daartoe te zijn uitgenodigd - aanvullende e-mails ingediend. Op [datum] heeft in [plaats] een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Xxxxxxxxx is daarbij vergezeld door mr. [F]. De Curator is in persoon verschenen.
Onderwerp van en toelichting op het toetsingsverzoek:
Verzoekers verwijten de Curator, zakelijk weergegeven, het volgende:
1. Het stond de Curator niet vrij om het faillissement te behandelen;
2. De Curator heeft gecommuniceerd met Verzoekers buiten de advocaten van Verzoekers om;
3. De Curator heeft in het openbaar mededelingen gedaan over beweerdelijke aansprakelijkheid van Verzoekers voordat Xxxxxxxxxx aansprakelijk zijn gesteld en heeft daarbij (ook) in strijd gehandeld met de Algemene Verordening Gegevensbescherming;
4. De Curator heeft niet voldaan aan zijn verplichting tot informatieverschaffing aan Verzoekers.
Verzoekers hebben deze verwijten kort samengevat als volgt toegelicht. Ad 1.
Mr. [D] trad voor zijn aanstelling als Curator op als advocaat van een tweetal investeerders in een zaak tegen [B]. [B] is een zustervennootschap van [E]. Deze investeerders hadden oorspronkelijk een stuk grond gekocht van [E], met een terugkooprecht (of een daarop gelijkend recht) voor [E].
[E] heeft haar terugkooprecht overgedragen aan [B]. [B] wenste van het terugkooprecht gebruik te maken. Mr. [D] stond de investeerders sinds ongeveer twee weken voor het faillissement van [E] bij in de onderhandelingen daarover; op datum faillissement was er overeenstemming over terugkoop op hoofdlijnen. Mr. [D] had in dit verband contact met [A], de indirecte bestuurder van [B], die tevens de indirecte bestuurder van [E] is.
Xxxxxxxxxx zijn van mening dat de belangen van de boedel en van voornoemde twee cliënten van Mr. [D] tegenstrijdig waren. Xxxxxxxxxx beroepen zich daarbij – onder meer - op een tweetal destijds door hen ingewonnen adviezen van advocaten. Mr. [G] heeft namens Xxxxxxxxxx in een brief d.d. [datum] - geparafraseerd weergegeven – gesteld dat de Curator de kennis die hij heeft verkregen
van een (beoogde) transactie van [B] in zijn hoedanigheid van advocaat, heeft gebruikt in zijn hoedanigheid van curator. Dit is volgens mr. [G] in strijd met de integriteit die zowel een advocaat als een curator in acht behoren te nemen bij de vervulling van hun respectievelijke taken.
Mr. [H] kiest in zijn brief d.d. [datum] een andere invalshoek. Hij stelt dat het belang van de cliënten van Mr. [D] haaks staat (of zou kunnen staan) op de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van [E]. Daarbij speelt een rol dat [B] een belangrijke financier was van [E]. Mr. [H] meent dat [E] (en de Curator) er belang bij had(den) dat de financiering in stand zou blijven en dat de transactie met de investeerders doorgang zou vinden. Dat was niet noodzakelijkerwijs in het belang van de investeerders. In ieder geval heeft de Curator het risico van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen laten ontstaan, aldus Mr. [H].
Naar de mening van Xxxxxxxxxx stond het de Curator om redenen voornoemd en in verband met het bepaalde in artikel 1 en 11 van de Insolad Praktijkregels voor curatoren (hierna: de “Praktijkregels”), niet vrij om zijn aanstelling als curator in het faillissement van [E] te aanvaarden.
Ad 2.
Dit verwijt is niet zelfstandig ingebracht, maar komt twee keer – onder verwijzing naar Praktijkregel 11 - naar voren in de toelichting op de eerste klacht. Verzoekers verwijzen naar e-mails van Mr. [D]
d.d. [datum] en [datum], gericht aan [A], met zijn advocaten in de ‘cc’. Voorts wijzen Verzoekers op mails van de Curator d.d. [datum] aan [A], waarin Mr. [D] – onder meer - ingaat op redenen voor de eerder door hem aan de advocaten van [A] meegedeelde overdracht van de zaak van de door hem bijgestane investeerders aan een andere advocaat, in dit geval zonder de raadslieden van Xxxxxxxxxx in de ‘cc’ te zetten.
Ad 3.
Verzoekers stellen dat de volgende uitlatingen van de Curator in zijn openbare verslagen om navolgende redenen strijd opleveren met de artikelen 5 en 8 van de Praktijkregels:
a. In paragraaf 7.2 van het derde openbare verslag d.d. [datum] merkt de Curator op: ‘De jaarrekeningen [jaar], [jaar] en [jaar] zijn aanzienlijk te laat gedeponeerd. Mitsdien is er sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur dat wordt vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn.’ Verzoekers zijn van mening dat een dergelijke uitlating niet mocht worden gedaan, aangezien het oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek nog niet was afgerond.
b. In paragraaf 7.5 van het derde verslag staat: ‘[…] Deze omstandigheden hebben gemaakt dat de curator aan de bestuurder heeft aangekondigd dat deze aansprakelijk wordt gesteld wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur.’ Verzoekers verwijten de Curator hen niet c.q. onvoldoende te hebben gehoord in dit verband.
c. In paragraaf 7.6 van het derde verslag merkt de Curator op: ‘De activiteiten van de vennootschap zijn volgens de bestuurder in [jaar]/[jaar] gestaakt. De curator heeft vastgesteld dat xxxxxxxx, know how en reputatie van de vennootschap, gezamenlijk vormende het duurzame bedrijfsdebiet, zijn overgedragen aan de zustervennootschap [B], die de activiteiten daarmee heeft voortgezet. Voor deze overdracht is niet betaald. De curator stelt zich op het standpunt dat deze transactie paulianeus is geweest.’ Verzoekers menen dat de Curator ‘door het noemen van namen en rugnummers’ in strijd handelt met de Algemene Verordening Gegevensbescherming en (tevens) niet de ingevolge Xxxxxxxxxxxxx 5.3 vereiste mate van zorgvuldigheid in het doen van
mededelingen omtrent aansprakelijkheid in acht heeft genomen, aangezien Xxxxxxxxxx niet zijn gehoord alvorens de Curator zijn standpunt openbaar heeft gemaakt. Met betrekking tot dat laatste verwijt, hebben Xxxxxxxxxx als bijlage 7 bij hun toetsingsverzoek een e-mailbericht d.d. [datum] (de dag waarop ook het derde verslag is ingediend) van de Curator aan de raadsman van Verzoekers overgelegd, waarbij hij een concept dagvaarding stuurt en Verzoekers uitnodigt voor overleg over een minnelijke regeling en waarin de Curator aan het slot het volgende schrijft: ‘Mocht het niet lukken om binnen een afzienbare tijd tot een finale regeling te komen, dan zie ik mij genoodzaakt om uw clienten in rechte te betrekken. In dat verband: 1. Stel ik uw cliënten gedurende 14 dagen na heden in de gelegenheid hun zienswijze over hetgeen in de concept dagvaarding is gesteld, kenbaar te maken. 2. Worden de paulianeuze transacties beschreven in de dagvaarding hierdoor vernietigd. 3. Worden uw cliënten gesommeerd om binnen dezelfde termijn te voldoen aan hetgeen in de dagvaarding is gevorderd.’
Ad 4.
Xxxxxxxxxx verwijten de Curator dat hij – ondanks herhaaldelijk verzoek – heeft geweigerd om een overzicht/ontvangstbewijs te sturen van de door hem ingenomen administratieve bescheiden. Dit terwijl de Curator daartoe ingevolge artikel 92 Faillissementswet en de Praktijkregels is gehouden. Bij de mondelinge behandeling hebben Verzoekers aangegeven dat hun belang bij het verkrijgen van een ontvangstbevestiging met name was gelegen in het feit dat er door de Curator (en/of zijn kantoorgenoten) telkenmale werd gevraagd om bescheiden aan te leveren die volgens Xxxxxxxxxx eerder al waren aangeleverd.
Reactie en toelichting van de Curator:
Ontvankelijkheid
De Curator verzoekt het Panel om Verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de eerste klacht. Daartoe voert de Curator aan dat Xxxxxxxxxx eerder een ontslagverzoek hebben ingediend bij de rechter-commissaris in het faillissement van [E]. Dit verzoek is niet inhoudelijk behandeld; Verzoekers hebben het vóór de behandeling door de rechter-commissaris ingetrokken. Niettemin meent de Curator dat de rechter-commissaris de (meer) geëigende instantie is om over deze kwestie te oordelen; de Curator verwijst naar artikel 4 lid 5 van het Reglement Toetsingscommissie Insolad.
Inhoudelijk Ad 1.
De Curator stelt dat het geschil tussen de investeerders en [B] al voor faillissement was geregeld. Voorts stelt de Curator dat hij met de rechter-commissaris heeft besproken dat hij de investeerders ‘had bijgestaan’. De rechter-commissaris heeft daarop aangegeven dit geen probleem te vinden. De Curator stelt dat de belangen niet tegenstrijdig maar parallel waren, zodat hij wel degelijk vrij stond om het faillissement te aanvaarden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Curator uiteengezet dat er bij aanname van een faillissement binnen zijn kantoor niet (standaard) wordt gekeken naar personen en/of entiteiten die aan de gefailleerde verbonden zijn, zoals de bestuurder(s) van de gefailleerde. De Curator kan zich niet meer herinneren of het hem bij aanname van het faillissement al duidelijk was dat [A] als
(middellijk) bestuurder betrokken was bij zowel [B] als [E]. Ook toen hem dat later wel duidelijk was geworden, zag hij daarin geen tegenstrijdig belang.
De Curator heeft tijdens de mondelinge behandeling bestreden dat de investeerders aanvankelijk een overeenkomst hadden gesloten met [E]; volgens de Curator hebben de investeerders rechtstreeks van [B] gekocht en is de aankoop van de gronden nimmer een punt van discussie geweest.
De Curator heeft zich bij de mondelinge behandeling tenslotte op het standpunt gesteld dat afweging of een curator voldoende onafhankelijk is, dient plaats te vinden met het oog op de belangen van de boedel en niet met het oog op de belangen van de bestuurder van gefailleerde.
Gevraagd naar de door hem gestelde parallelliteit van de belangen van de investeerders en de belangen van de boedel, merkt de Curator op dat het in zijn hoedanigheid van curator handig was om de activiteiten en achtergrond van [B] te kennen.
Ad 2.
De Curator stelt dat de gewraakte e-mails zijn verzonden in zijn hoedanigheid van curator en niet als advocaat van de investeerders.
Voorts stelt de Curator dat het hem niet duidelijk was dat de (toenmalige) advocaten van [B] ook voor [A] in diens hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [E] optraden.
De Curator wijst er tenslotte op dat in de mails geen juridische vragen spelen.
Ad 3.
De Curator wijst er - geparafraseerd weergegeven - op dat de gewraakte mededeling sub (a) voortvloeit uit de wet en dat het standaard faillissementsverslag vereist dat hij zich uitlaat op de wijze zoals hij heeft gedaan.
Ten aanzien van het verwijt sub (b) stelt de Curator – wederom geparafraseerd weergegeven – dat hoor en wederhoor in een later stadium (alsnog) hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het verwijt sub (c) geeft de Curator aan dat vermelding van de naam van [B] in het verslag geen inbreuk op de AVG op kan leveren, nu het hier gaat om een rechtspersoon. De Curator merkt op dat in zijn verslag ook de naam van [A] zelf voorkomt en stelt dat dit destijds gebruikelijk was, maar dat de werkwijze inmiddels is aangepast.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Curator er in verband met deze klacht nog op gewezen dat [A], zonder daarover enige mededeling aan de Curator te doen (en dus ook zonder een advies van de Curator), een akkoordvoorstel heeft gedaan aan de schuldeisers en volmachten heeft ‘opgehaald’. Een dergelijke handelwijze noopt ook tot het tijdig verstrekken van duidelijkheid in de verslaglegging.
Ad 4.
De Curator stelt dat er alleen bij afgifte van fysieke bescheiden recht bestaat op afgifte van een ontvangstbewijs. Nu er hier uitsluitend digitale bestanden zijn verstrekt, bestaat er geen recht op een ontvangstbewijs, althans ontbreekt een rechtens te respecteren belang bij de afgifte daarvan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Curator toegelicht dat het ging om informatie die in vele honderden e-mails over een periode van meerdere jaren door [A] ‘druppelsgewijs’ is verstrekt. De Curator ontkent dat er informatie is opgevraagd die al eerder was verstrekt.
Overwegingen en motivering van de beslissing:
Ontvankelijkheid
Het Panel volgt de Curator niet in zijn beroep op niet-ontvankelijkheid van de eerste klacht. Het enkele feit dat er een andere mogelijkheid bestaat (of bestond) om de handelwijze van de Curator te (laten) beoordelen, brengt nog niet met zich mee dat het Panel zich van een inhoudelijke beoordeling behoort te onthouden. Zoals Verzoekers – terecht – opmerken, is de Toetsingscommissie in het leven geroepen voor het ontwikkelen van ‘best practices’ voor curatoren en heeft de onderhavige procedure derhalve een geheel andere insteek dan een ontslagverzoek. Zeker nu Verzoekers – om hen moverende redenen – het ontslagverzoek hebben ingetrokken, ziet het Panel geen aanleiding om Xxxxxxxxxx op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Ook overigens meent het Panel dat Xxxxxxxxxx ontvankelijk zijn.
Inhoudelijk Ad 1.
Een curator behoort zijn werkzaamheden onafhankelijk en integer uit te oefenen. In de toelichting op de eerste Praktijkregel staat dat dit onder meer meebrengt dat hij voorafgaand aan de aanvaarding van een benoeming onderzoekt of het hem, en zijn kantoor, vrij staat het faillissement te behandelen.
Het Panel is van oordeel dat het enkele feit dat Mr. [D] als advocaat optrad in een zaak tegen een zustermaatschappij op zichzelf nog geen tegenstrijdig belang met zich meebrengt. Door Verzoekers zijn ook geen bijkomende feiten en omstandigheden genoemd die dit anders maken. Het feit dat de Curator daardoor over informatie beschikte die bij de afwikkeling van het faillissement dienstig was, levert geen omstandigheid die in de weg staat aan zijn onafhankelijkheid of objectiviteit. De redenering van mr. [H] in zijn hiervoor aangehaalde brief kan het Panel niet volgen en deze redenering is door Xxxxxxxxxx ook niet nader toegelicht.
Ook indien het de Curator bij zijn aanstelling wel duidelijk was of had moeten zijn dat [A] (indirect) bestuurder was van zowel [B] als [E], behoefde dat op zichzelf geen aanleiding te zijn om zijn aanstelling te weigeren in de gegeven omstandigheden. Het Panel weegt daarbij mee dat het geschil tussen de investeerders en [B] op faillissementsdatum geregeld leek te zijn. Uit de overgelegde mailwisseling van [datum] blijkt dat er overeenstemming bestond tussen de investeerders en [B] over de kernbedingen rondom de verkoop van de gronden door de investeerders aan [B].
De klacht dat de Curator zijn aanstelling in de gegeven omstandigheden niet had mogen aanvaarden, wordt dan ook ongegrond verklaard.
Wel ziet het Panel in de gang van zaken aanleiding om aan het voorgaande nog het volgende toe te voegen.
Vrij kort na zijn aanstelling werd duidelijk dat het geschil tussen [B] en de investeerder ‘een staartje kreeg’: 3 dagen na zijn aanstelling als Curator stuurt Mr. [D] een mail aan de advocaat van [B],
waarin hij aangeeft dat de investeerders niet akkoord gaan met de inmiddels ontvangen koopovereenkomst. Op dat moment had ofwel de Curator het faillissement ‘terug moeten geven’, ofwel had Mr. [D] zich op dat moment als advocaat terug moeten trekken. Het Panel is het niet eens met de stelling van de Curator dat bij zijn afweging louter en alleen de belangen van de boedel een rol behoefden te spelen. Ook de belangen van [A] als bestuurder van [E] en [B] dienen in de afweging te worden meegenomen. Uiteindelijk heeft het nog bijna een maand geduurd tot Mr. [D] zich op [datum] als advocaat heeft teruggetrokken. Gedurende deze maand was [A] als bestuurder van [E] gehouden met de Curator samen te werken in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [E], terwijl hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] gelijktijdig Mr. [D] als advocaat tegenover zich had. Ongeacht of er daarbij sprake is van tegenstrijdige belangen, behoort een dergelijke combinatie van ‘petten’ te worden vermeden.
Daarnaast merkt het Panel op dat de mails van de Curator en Mr. [D] geen aanwijzing bevatten in welke hoedanigheid deze worden gestuurd. Zij bevatten slechts zijn naam en kantoornaam. Het Panel is van oordeel dat de Curator daarover duidelijkheid dient te scheppen. Dit vormt de keerzijde van de verplichtingen die op Mr. [D] als advocaat xxxxxx ingevolge Gedragsregel 9 van de Gedragsregels advocatuur.
Ad 2.
Hoewel de Curator stelt de gewraakte mails verzonden te hebben in zijn hoedanigheid van Curator, is dit volgens het Panel onjuist. Zeker de mails van [datum] en [datum] hadden betrekking op het geschil tussen [B] en de investeerders. Nu deze mails naar het oordeel van het Panel geen betrekking op zijn werkzaamheden als Curator hebben, geeft het Panel over de toelaatbaarheid geen oordeel. In het mailverkeer van [datum] antwoordt de Curator op mails die [A] hem rechtstreeks zond, zonder zijn raadslieden in de cc te zetten. In de gegeven omstandigheden kan het de Curator niet worden verweten dat hij daarop ook rechtstreeks heeft geantwoord, temeer nu daarin geen juridische vragen spelen die [A] rechtstreeks konden raken. De Curator licht daarin toe welke stappen hij (in hoedanigheid van curator en van advocaat) heeft ondernomen naar aanleiding van de bezwaren van Verzoekers omtrent zijn aanstelling. Deze klachten zijn dan ook ongegrond.
Ad 3.
Praktijkregel 5 luidt als volgt:
5.1 De curator onderzoekt of er aanleiding bestaat vorderingen in te stellen tegen de (ex-
)bestuurders en/of (ex-)commissarissen van de gefailleerde of tegen andere bij het faillissement betrokken (rechts)personen zoals beleidsbepalers, aandeelhouders, accountants en kredietverschaffers.
5.2 De curator van een rechtspersoon gaat in het algemeen niet over tot aansprakelijkstelling van (ex-)bestuurders en/of (ex-)commissarissen en/of derden voor een vordering als bedoeld in praktijkregel 5.1, alvorens hij die (ex-)bestuurders en/of (ex-)commissarissen en/of derden in de gelegenheid heeft gesteld hun visie te geven op de oorzaken van het faillissement en hun rol daarbij.
5.3 De curator betracht zorgvuldigheid en terughoudendheid bij het doen van uitspraken in het openbaar over de vraag of er al dan niet sprake is van aansprakelijkheid als bedoeld in praktijkregel 5.1.
5.4 De curator gaat slechts over tot het aansprakelijk stellen van een (rechts)persoon voor een in praktijkregel 5.1 bedoelde vordering indien hij ervan overtuigd is dat de betreffende (rechts)persoon ook werkelijk aansprakelijk is.
In het licht van deze praktijkregels, oordeelt het Panel als volgt over de gewraakte uitlatingen van de Curator.
a. Middels deze uitlating stelt de Curator vast dat er – zijns inziens – sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur. Dit in verband met de – door hem niet aangehaalde en uitgelegde - bewijsregels van artikel 2:248 lid 2 BW. De Curator stelt niet dat het bestuur aansprakelijk is. Echter, deze nuance zal de gemiddelde (niet juridisch geschoolde) lezer ontgaan.
b. Ook in deze uitlating geeft de Curator niet aan dat het bestuur aansprakelijk is, maar dat het bestuur door hem aansprakelijk zal worden gesteld.
c. In deze passage wordt niet gesteld dat de betreffende rechtshandelingen paulianeus zijn, maar dat de Curator de mening is toegedaan dat ze paulianeus zijn.
Het Panel beschouwt de uitlatingen van de Curator dan ook als niet-strijdig met de voor hem geldende Praktijkregels, maar wijst erop dat het een grensgeval betreft.
Wel is het Panel van oordeel dat de Curator in strijd met de Praktijkregels heeft gehandeld in de door hem gevolgde procedure en de timing van de uitlatingen. De uitlatingen zijn gedaan op dezelfde dag dat de Curator Xxxxxxxxxx (voor het eerst) met zijn bevindingen confronteerde door toezending van een concept dagvaarding. De Curator heeft geen valide reden opgegeven waarom hij de uitlatingen in zijn verslag heeft opgenomen zonder eerst de reactie van Xxxxxxxxxx op de concept dagvaarding af te wachten.
De grondbeginselen van objectiviteit en betamelijkheid, alsmede de nadere invulling daarvan in praktijkregels 5.2 en 5.3 brengen – in beginsel - mee dat (a) een curator hoor en wederhoor dient toe te passen alvorens tot aansprakelijkstelling (of vernietiging van rechtshandelingen) over te gaan en (b) geen mededelingen in het openbare verslag worden opgenomen (of anderszins openbaar worden gemaakt) alvorens wederhoor heeft plaatsgevonden.
Er kunnen goede gronden zijn om van eerstgenoemde vuistregel af te wijken, zoals wanneer er beslag gelegd dient te worden. Afwijking van de tweede vuistregel laat zich evenwel minder snel rechtvaardigen. De door de Curator genoemde gang van zaken rondom de akkoordaanbieding zou een dergelijke rechtvaardiging kunnen zijn, maar de Curator heeft gesteld dat deze akkoordaanbieding niet speelde ten tijde van het uitbrengen van zijn derde verslag, maar pas veel later, na het mislukken van een mediation traject. Zoals reeds opgemerkt, heeft de Curator geen valide redenen voor zijn handelwijze gesteld en is deze klacht dus – in zoverre - gegrond.
Voor wat betreft de bezwaren van Verzoekers tegen de vermelding van hun namen in het licht van de AVG, verwijst het Panel naar de uitspraak van de Toetsingscommissie d.d. 13 augustus 2021.1 Deze klacht wordt ongegrond verklaard.
Ad 4.
Artikel 92 Fw luidt als volgt:
‘De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding zijner betrekking, door alle nodige en gepaste middelen voor de bewaring des boedels. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan de ontvanger voor de gerechtelijke consignatiën in te geven.’
Het Panel is van oordeel dat doel en strekking van deze bepaling is dat (het bestuur van) de gefailleerde kan eisen dat een ontvangstbewijs wordt afgegeven wanneer er roerende zaken aan de curator worden afgegeven. Niet om een curator te verplichten om een inventarisstaat op te stellen van alle digitale administratieve bescheiden die worden afgegeven. Bovendien is het Panel met de Curator van mening dat wanneer het digitale bestanden betreft die per e-mail worden verzonden aan een curator, het belang van een door de curator af te geven ontvangstbewijs ontbreekt.
Verzoekers betogen dat de Curator meerdere malen stukken heeft opgevraagd die reeds waren verstrekt. Verzoekers geven daarvan echter geen concrete voorbeelden.
Deze klacht is dan ook ongegrond.
Beslissing:
Het Panel verklaart de eerste en de derde klacht gegrond voor zover dit uit het bovenstaande blijkt. De overige klachten worden ongegrond verklaard.
(Toetingscommissie INSOLAD 4 april 2023)
1 xxxxx://xxxxxx.xxxxxxx.xx/xxx/000000/Xxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_xxxxxxxxxxxxxxxxxx_XXXXXXX_0000_-
_5.pdf