A ° 2021 N° 128 PUBLICATIEBLAD
A ° 2021 N° 128
PUBLICATIEBLAD
MINISTERIËLE REGELING MET ALGEMENE WERKING, van de 25ste oktober 2021 ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o.1 (Regeling eindexamenprogramma aardrijkskunde en geschiedenis h.a.v.o. en v.w.o.)
____________
De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,
Overwegende:
dat het wenselijk is om het eindexamenprogramma voor de vakken aardrijkskunde en geschiedenis h.a.v.o. en v.w.o. vast te stellen;
Gelet op:
artikel 7, eerste lid, van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o.;
Heeft besloten:
Het eindexamenprogramma voor h.a.v.o. en v.w.o. voor wat betreft de vakken aardrijkskunde en geschiedenis wordt vastgesteld zoals aangegeven in de bijlage.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 augustus 2021.
Artikel 3
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eindexamenprogramma aardrijkskunde en geschiedenis h.a.v.o. en v.w.o.
Gegeven te Willemstad, 25 oktober 2021
De Minister van Onderwijs, Wetenschap,
Cultuur en Sport,
S.A. XXX XXXXXXXX
Uitgegeven
de 1ste
december 2021
De Minister van Xxxxxxxx Xxxxx,
G.S. PISAS
Toelichting behorende bij de Regeling eindexamenprogramma aardrijkskunde en geschiedenis ha.v.o. en v.w.o.
Algemeen
In het najaar van 2019 werden de eindexamenprogramma’s voor de vakken aardrijkskunde en geschiedenis van het hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (v.w.o.) door de daartoe ingestelde revisiegroepen herzien.
Een belangrijke wijziging in het eindexamenprogramma voor het vak aardrijkskunde is, dat er meer aansluiting is gecreëerd met het eindexamenprogramma voor het vak aardrijkskunde van Nederland, door hieruit vier van de vijf domeinen (A t/m D) integraal over te nemen. Domein D voor het h.a.v.o. bestond uit ‘Buurland: Venezuela’ en is nu vervangen door ‘Land in ontwikkeling: Brazilië’. Voor het v.w.o. bestond domein D uit ‘Gebieden: Zuid-Oost Azië’ en is nu vervangen door ‘Gebieden: Zuid-Amerika’.
Van het domein met betrekking tot de eigen leefomgeving (domein E, bestaande uit E1 ‘Leefomgeving: Caribisch gebied’ en E2 ‘Eigen eiland’) heeft vooral E1 ‘Leefomgeving: Caribisch gebied’ een grondige herziening gekregen.
Een belangrijke wijziging voor het eindexamenprogramma van het vak geschiedenis is, dat het aantal domeinen gecomprimeerd is, te weten: vaardigheden, lokale geschiedenis en staatsinrichting en ten slotte internationale geschiedenis. Deze keuze is gebaseerd op de onderwijservaring van de afgelopen tien jaar. Daarnaast zijn de eindtermen inhoudelijk zo geformuleerd, dat het voor de eindexamenkandidaat duidelijker is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Binnen het domein van de internationale geschiedenis zijn er enkele domeinen toegevoegd, te weten: C4 ‘Verenigde Staten en hun federale overheid 1865-1965’; C5 ‘De Islam en het Midden-Oosten’; C6 ‘China en het Confucianisme: een andere aanpak’; C7 ‘Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië’; C8 ‘Het Caribisch gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden’ en C9 ‘West-Afrika: prekoloniale samenlevingen’. Deze onderwerpen verbreden het spectrum voor de ontwikkeling van de identiteit van de jonge Curaçaose burger in de wereld, door een goede mix aan te bieden van zowel het lokale als het mondiale perspectief. Het eiland staat nu eenmaal niet op zichzelf in de wereld en historische gebeurtenissen in de rest van de wereld hadden en hebben gevolgen voor de ontwikkeling van de Curaçaose samenleving.
De gereviseerde eindexamenprogramma’s voor de vakken aardrijkskunde en geschiedenis van het h.a.v.o. en het v.w.o. zijn aan het onderwijsveld aangeboden en worden per schooljaar 2021-2022 door het onderwijsveld in gebruik genomen. De scholen hebben hun Programma’s van Toetsing en Afsluiting (PTA’s) op deze gereviseerde eindexamenprogramma’s aangepast.
Reacties stakeholders
De eindexamenprogramma’s werden door middel van inspraakrondes voorgelegd aan docenten van het onderwijsveld. Het onderwijsveld kon zich over het algemeen vinden in de examenprogramma’s. Verkregen feedback werd gebruikt om enkele nuances aan te brengen.
Financiële paragraaf
Het invoeren van de gereviseerde eindexamenprogramma’s voor het h.a.v.o. en het v.w.o. brengt geen kosten met zich mee. Het betreft een inhoudelijke aanscherping van wat reeds in de praktijk uitgevoerd wordt.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
De gereviseerde examenprogramma’s van de vakken aardrijkskunde en geschiedenis voor het h.a.v.o. en het v.w.o. zijn reeds per schooljaar 2021-2022 in gebruik genomen na voorafgaand overleg met de schoolbesturen. De PTA’s zijn opgesteld op basis van de gereviseerde examenprogramma’s. Vandaar dat de inwerkingtreding met terugwerkende kracht in gaat.
De Minister van Onderwijs, Wetenschap,
Cultuur en Sport,
S.A. XXX XXXXXXXX
BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE REGELING EINDEXAMENPROGRAMMA AARDRIJKSKUNDE EN GESCHIEDENIS
H.A.V.O. en V.W.O.
Aardrijkskunde
Examenprogramma HAVO, VWO
Exameneenheden, eindtermen en toelichting
Oktober 2019
3. Matrix examenprogramma Aardrijkskunde 12
4. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde HAVO 13
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 13
4.c. Nadere specificaties HAVO 57
5. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde VWO 58
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 58
5.b. Uitwerking van de eindtermen Aardrijkskunde VWO 59
5.c. Nadere specificaties VWO 111
3. Matrix examenprogramma Geschiedenis 118
4. Toelichting en specificaties Geschiedenis HAVO 119
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 119
4.b. Uitwerking van de eindtermen voor Geschiedenis HAVO 120
4.c. Nadere specificaties HAVO 133
5. Toelichting en specificaties Geschiedenis VWO 134
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 134
De minister heeft de examenprogramma's op hoofdlijnen vastgesteld, zoals is bepaald in artikel 7 van het Landsbesluit Eindexamens VWO, HAVO en VSBO. In de examen-programma’s zijn per vak de exameneenheden aangewezen waarover het centraal examen (CE) en het schoolexamen (SE) zich uitstrekt. Ook is het aantal en de tijdsduur van de toetsen van het centraal examen (CE) vastgelegd, alsmede de wijze waarop het centraal examen wordt afgenomen.
De examenprogramma’s HAVO/VWO beschrijven de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, waarop elke kandidaat in een periode van examinering wordt beoordeeld.
De exameneisen sluiten aan bij de drie hoofdkenmerken van het totale voortgezet onderwijs
het bieden van een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming aan elke leerling;
het centraal stellen van een actieve, zo zelfstandig mogelijk lerende leerling;
het recht doen aan en benutten van verschillen tussen leerlingen.
In dit document wordt een toelichting gegeven op in ieder geval het CE-deel van het examenprogramma en waar mogelijk en zinvol ook op het SE-deel. De centrale toetsing zal zijn in de vorm zijn van een centraal schriftelijk examen (CSE).
Behalve een beschrijving van de exameneisen voor het CE kan dit document verder een handreiking zijn voor de SE’s. Ook bevat het nadere informatie zoals specificaties van examenstof, begrippenlijsten, bekend veronderstelde onderdelen van domeinen. Tevens wordt aangegeven welke hulpmiddelen toegestaan zijn.
Hierdoor zal een docent in staat zijn zich een goed beeld te vormen van wat in het (centraal) examen wel en niet geëxamineerd kan worden.
Dit examenprogramma geldt met ingang van het schooljaar 2020-20212, met op basis hiervan de eerste Centrale Examens in 2021 voor het HAVO en in 2022 voor het VWO.
Het aardrijkskunde onderwijs richt zich op de geografische benadering die gaat over het omgaan met geografische informatie, over het stellen van geografische vragen en het hanteren van geografische werkwijzen waarmee de kandidaat een actueel wereldbeeld opbouwt.
“Aardrijkskunde gaat over gebieden in verandering en complexe thema’s en processen op aarde. Aardrijkskunde maakt mensen ook bewust van het feit dat ze verantwoord moeten omgaan met de planeet aarde. Zo draagt aardrijkskunde bij aan burgerschapsvorming en duurzame ontwikkeling.” ~ prof. dr. J. van der Schee3
Voor Aardrijkskunde geldt dat de eindtermen zoals opgesteld in dit examenprogramma vanuit lokaal, regionaal en mondiaal perspectief zijn geformuleerd. Dit betekent dit voor dit examenprogramma Domein A t/m D zijn overgenomen van het Nederlandse examenprogramma Aardrijkskunde en dat de Caribische dimensie op een actuele manier verder is uitgediept in Domein E.
Het vak Aardrijkskunde wordt afgesloten met een Centraal Schriftelijk Examen (CSE). Het CSE heeft betrekking op de (sub)domeinen X0, X0, X0, X0 en E1.
Het examenprogramma HAVO bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A: Vaardigheden
Domein B: Wereld
Domein
C: Aarde
Domein D: Land in ontwikkeling
Domein E:
Leefomgeving
Het examenprogramma VWO bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A: Vaardigheden
Domein B: Wereld
Domein
C: Aarde
Domein D: Gebieden
Domein E: Leefomgeving
In dit document wordt het examenprogramma Aardrijkskunde gedefinieerd in exameneenheden met de bijbehorende code. Elke exameneenheid bestaat weer uit één of meer eindtermen.
In de matrix in hoofdstuk 3 is per exameneenheid aangegeven of deze deel uitmaakt van het examenprogramma voor HAVO en/of VWO.
In hoofdstuk 4 wordt de verdeling van de stof (exameneenheden) voor HAVO over CE en SE in een tabel gegeven (paragraaf 4a).
In paragraaf 4b wordt in tabelvorm per exameneenheid de algemene inhoud van die eenheid, met beschrijving van de onderliggende genummerde eindtermen, de verdere specificering daarvan genoemd van in ieder geval de eindtermen die tot de examenstof voor het CE voor HAVO behoren.
Voor zover mogelijk is ook een toelichting opgenomen op de eindtermen van de exameneenheden die tot de stof van het SE behoren. Dit heeft het karakter van voorbeelden, suggesties, adviezen - kortom: van een handreiking.
In paragraaf 4c staan nadere specificaties en condities vermeld, voor zover dezereeds vastliggen, zoals:
- het aantal toetsen van het SE en het CE;
- de weging SE-CE
- de wijze van toetsing;
- de tijdsduur van de toetsen;
- de toegestane hulpmiddelen
In hoofdstuk 5 zijn vergelijkbare overzichten en specificaties gegeven voor de eindtermen VWO.
3. Matrix examenprogramma Aardrijkskunde
Exameneenheden met code |
HAVO |
VWO |
|
A1 |
Geografische benadering |
x |
x |
A2 |
Geografisch onderzoek |
x |
x |
B1 |
Gebieden op grens van arm en rijk |
x |
|
B1 |
Samenhang en verscheidenheid in de wereld |
|
x |
B2 |
Samenhangen en verschillen in de wereld |
x |
|
B2 |
Mondiaal verdelingsvraagstuk |
|
x |
B3 |
Mondiale processen en lokale effecten |
x |
|
C1 |
Samenhangen en verschillen op regionaal niveau |
x |
|
C1 |
De aarde als natuurlijk systeem; samenhang en diversiteit |
|
x |
C2 |
Samenhangen en verschillen op aarde |
x |
|
C2 |
Mondiaal milieuvraagstuk |
|
x |
C3 |
De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten |
x |
|
D1 |
Gebiedskenmerken |
x |
|
D1 |
Afbakening en gebiedskenmerken |
|
x |
D2 |
Actuele vraagstukken |
x |
x |
E1 |
Caribisch gebied |
x |
x |
E2 |
Eigen eiland |
x |
x |
4. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde HAVO
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE
HAVO Exameneenheden |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Geografische benadering |
x |
x |
|
A2 |
Geografisch onderzoek |
|
x |
|
B1 |
Gebieden op grens van arm en rijk |
|
x |
|
B2 |
Samenhangen en verschillen in de wereld |
x |
|
x |
B3 |
Mondiale processen en lokale effecten |
|
x |
|
C1 |
Samenhangen en verschillen op regionaal niveau |
|
x |
|
C2 |
Samenhangen en verschillen op aarde |
x |
|
x |
C3 |
De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten |
|
x |
|
D1 |
Gebiedskenmerken |
x |
|
X |
D2 |
Actuele vraagstukken |
|
x |
|
E1 |
Caribisch gebied |
x |
|
X |
E2 |
Eigen eiland |
|
x |
|
4.b. Uitwerking van de eindtermen voor Aardrijkskunde HAVO
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Geografische benadering |
x |
x |
|
A1 |
a.1. De kandidaat kan geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven. Het betreft: Kaarten selecteren, lezen, analyseren, interpreteren en produceren bij het beantwoorden van geografische vragen. |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Kaarten selecteren: De leerling kan kaarten zoeken en de
juiste kaart kiezen
-
Kaarten lezen: De leerling kan elementen in de kaart
identificeren en
-
Kaarten analyseren: De leerling kan patronen (spreidingen en
geledingen) in
-
Kaarten interpreteren: De leerling kan verklaringen geven voor
de kenmerken
-
Kaarten maken: De leerlingen kan geografische informatie
verwerken tot een
De
keuze hangt af van het doel van de kaart, en de kenmerken van de
|
|||
A1 |
a.2. De kandidaat kan Geo-ICT applicaties gebruiken bij het beantwoorden van geografische vragen, waarbij leerlingen geografische gegevens onder andere van digitale kaarten en satellietbeelden selecteren, lezen, analyseren, bewerken en presenteren. |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
|
|||
A1 |
a.3. De kandidaat kan informatie in teksten, beelden en cijfers hanteren bij het beantwoorden van geografische vragen |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Relevante informatie selecteren, analyseren, interpreteren en produceren bij gegeven geografische vragen. Het gaat om informatie in teksten, beelden en cijfers (en combinaties daarvan) in (vak)literatuur en (massa)media. Denk aan: video, film, (interactieve) animaties, (lucht)foto's, tabellen, grafieken, diagrammen en cartoons. |
|||
A1 |
b.1. De kandidaat kan geografische vragen herkennen en zelf formuleren |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Geografische vragen zijn vragen over:
-
verschillen tussen verschijnselen op aarde plus de relaties
daartussen
-
de
manier waarop geografische kennis wordt verworven en
-
ruimtelijke vraagstukken waarvoor mensen, die in een
specifiek
-
beschrijvende vragen: Een beschrijving bevat een
(stapsgewijze)
-
verklarende vragen: Een verklaring of een uitleg bevat een
weergave
-
voorspellende vragen: Een voorspelling bevat een onderbouwd
-
waarderende vragen: Een waardering bevat een onderbouwd
oordeel -
vragen gericht op het maken van keuzes en het oplossen van |
|||
A1 |
c.1. De kandidaat kan de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen. |
x |
x |
|
|
Hieronder wordt bij elke geografische werkwijze aangegeven wat de functie ervan is en op welke denkvaardigheden een beroep wordt gedaan. Daarbij gaat het steeds om twee denkvaardigheden: het maken van onderscheid en het opsporen van samenhangen. De kandidaat moet de geografische werkwijzen kunnen gebruiken en weten wanneer en waarom bepaalde geografische werkwijzen gebruikt moeten xxxxxx.Xx dit verband kan de kandidaat:
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A2 |
Geografisch onderzoek |
|
x |
|
A2 |
a.1 De kandidaat kan een geografisch onderzoek opzetten, uitvoeren, presenteren en evalueren op basis van een geografische onderzoeksvraag en een gestructureerd plan van aanpak, met gebruikmaking van de geografische werkwijzen en primaire data, aansluitend op onderdelen van het examenprogramma, met name de domeinen B, C en E. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Een plan van aanpak maken voor een aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
-
Op basis van een plan van aanpak een aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
-
Rapporteren over een zelf uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
Belangrijke werkwijze: Een plan van aanpak bevat:
-
een korte introductie op het onderzoeksthema, gebaseerd op
-
een onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen die blijk
geven van een - een voor het onderzoek relevante manier van dataverzameling.
Bij het uitvoeren van een aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om:
-
het verzamelen van primaire data (via observatie, metingen,
enquêtes en/of
-
het verzamelen van secundaire data (kaartmateriaal, ambtelijk
statistisch - onderzoeksgegevens te bewerken en te analyseren;
-
de vooraf gestelde deelvragen te beantwoorden op een
methodische wijze
Bij een rapportage over een uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om:
-
een rapportage (schriftelijk, mondeling, visueel) waarin
opgenomen de
-
functionele grafische en cartografische weergave van de
-
een kritische beschouwing van de eigen aanpak met aandacht
voor sterke en
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
B1 |
Gebieden op de grens van arm en rijk |
|
x |
|
B1 |
a.1. De kandidaat kan economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken van de gebieden aan weerszijden van de Mexicaans-Amerikaanse grens beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken van de gebieden aan weerszijden van de Mexicaans-Amerikaanse grens beschrijven op nationaal-, regionaal- (de grensregio in ruime zin) en lokaal niveau (dubbelsteden).
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Xxxxxxxx op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B1 |
a.2. De kandidaat kan relaties tussen Mexico en de Verenigde Staten beschrijven en verklaren wat betreft migratie, handel en investeringen. |
|
X |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De grensoverschrijdende relaties ten aanzien van migratie, handel en investeringen, voor zover deze zichtbaar zijn in de grensregio in ruime zin, beschrijven en verklaren.
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Grensoverschrijdende relaties verklaren met behulp van factoren op verschillende ruimtelijke schalen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B1 |
a.3. De kandidaat kan de effecten van grensoverschrijdende relaties (tussen Mexico en de Verenigde Staten) beschrijven op verschillende ruimtelijke schalen. |
|
X |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Het betrekken van economische, sociale, culturele en milieuaspecten bij het beschrijven van de effecten van grensoverschrijdende relaties.
Belangrijke begrippen:
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
B2 |
Samenhangen en verschillen in de wereld |
x |
|
x
|
B2 |
a.1. De kandidaat kan indicatoren voor het vergelijken van landen op economisch, demografisch en sociaal-cultureel terrein benoemen en de beperkingen aangeven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Economische, demografische en sociaal-culturele indicatoren voor het vergelijken van landen benoemen en de beperkingen aangeven van gemiddelde nationale waarden voor die indicatoren.
Aandachtspunten: Indicatoren maken het vergelijken en categoriseren van landen mogelijk. Indicatoren op nationale schaal verhullen ruimtelijke en sociale verschillen.
Belangrijke werkwijzen: Verschijnselen op nationale schaal beschrijven. Landen en indicatoren vergelijken.
Belangrijke begrippen: *Economische indicatoren: - BBP/BRP (gemiddeld) inkomen (per capita) - koopkracht - (samenstelling van) beroepsbevolking
*Demografische indicatoren: - bevolkingsspreiding en dichtheid - bevolkingsgroei (fase in de demografische transitie) - leeftijdsopbouw - verstedelijking
*Sociaal-culturele indicatoren: - analfabetisme - taal - godsdienst |
|||
B2 |
a.2. De kandidaat kan mondiale spreidingspatronen voor de in B2 a.1. genoemde indicatoren en hun dynamiek beschrijven en in hoofdlijnen verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Mondiale economische, demografische en sociaal-culturele spreidingspatronen, alsmede de meest opvallende veranderingen hierin sinds 1980 beschrijven en in hoofdlijnen verklaren.
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen:
Belangrijke begrippen: *Economisch: - wereldsysteem - centrum, semiperiferie, periferie - internationale arbeidsverdeling - vestigingskolonie - exploitatie kolonie - dekolonisatie
*Demografisch: - demografische transitie - demografische druk - verstedelijking
*Sociaal-cultureel: - cultuurgebied - diffusie |
|||
B2 |
a.3. De kandidaat kan mondiale relatiepatronen van handel, investeringen en migratie beschrijven en in hoofdlijnen verklaren. |
x |
|
x
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Mondiale relatiepatronen van handel, investeringen en migratie beschrijven en in hoofdlijnen verklaren.
Aandachtspunten:
Internationale
handels- en investeringsstromen voltrekken zich in grote mate
Opkomende
economieën en MNO’s uit deze landen spelen een steeds
Internationale
migratiestromen zijn al geruime tijd in grote mate Zuid-Noord
Internationale
Zuid-Zuid migratie neemt toe met de economische ontwikkeling
Belangrijke werkwijzen: Relaties leggen tussen gebieden en gebieden plaatsen in mondiale netwerken. Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
b.1. De kandidaat kan het proces van mondialisering beschrijven, herkennen en in hoofdlijnen verklaren. Het betreft: economische en (sociaal-)culturele mondialisering |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Het proces van mondialisering/globalisering in economisch en (sociaal-)cultureel opzicht beschrijven en verklaren.
Aandachtspunten: Globalisering leidt tot integratie van gebieden en samenlevingen.
Technologische
innovatie en vrijhandel zijn de motoren van het
Economische
globalisering leidt vaak tot grotere economische verschillen en
Culturele
globalisering leidt tot tegenreacties zoals de herwaardering van
Netwerken
(van bedrijven, instellingen, migranten) omspannen de wereld en
Belangrijke werkwijzen: Dimensies onderscheiden aan globalisering (economisch, cultureel), gebieden in deze context plaatsen en vergelijken, netwerken onderscheiden.
Belangrijke begrippen:
*Economische globalisering:
*Culturele globalisering:
|
|||
B2 |
b.2. Een centrum-land en een (semi-)perifeer land in mondiaal perspectief |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Voor Groot-Brittannië en India de positie in mondiale patronen (B2a.2., B2a.3. en B2b.1.) en de effecten van globalisering herkennen en verklaren. Aandachtspunten:
Groot-Brittannië
als huidig kern land (centrum) en voorheen grote koloniale
India
als voormalige Britse kolonie en opkomende economische
mogendheid,
In
beide landen nemen onder invloed van globalisering de sociale en
(Historisch
gegroeide) economische en culturele banden tussen beide landen
Belangrijke werkwijzen: Gebieden in context plaatsen en relaties leggen tussen het algemene en het bijzondere.
Belangrijke begrippen:
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
B3 |
Mondiale processen en lokale effecten |
|
x |
|
B3 |
x.0.Xx kandidaat kan aan de hand van een nader door te school te kiezen voorbeeld aangeven en beoordelen hoe mondialisering uitwerkt in een lokale context en wat globalisering betekent voor de mens, de bedrijvigheid en het ruimtelijk gebruik van het eigen gebied |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten: Hij betrekt hierbij: a. sociaal- geografische aspecten; b. actoren op verschillende analyseniveaus.
Suggesties voor onderzoeksopdrachten:
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
C1 |
Samenhangen en verschillen op aarde op regionaal niveau |
|
x |
|
C1 |
x.0.Xx kandidaat kan regionale verschillen in klimaat, landschap en natuurlijke gevaren typeren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Vergelijken van fysisch-geografische verschijnselen in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
C1 |
b.1. de kandidaat kan relaties leggen tussen natuurlijke processen en landschappelijke verschijnselen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Vergelijken en relateren van klimatologische verschijnselen in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
C1 |
b.2. De kandidaat kan de invloed van het klimaat op de waterhuishouding, natuurlijke begroeiing en landgebruik beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De invloed beschrijven van het klimaat op de waterbalans in het Middellandse Zeegebied en de invloed op vegetatie en landbouw.
Aandachtspunten: Grote verschillen tussen de seizoenen doen de kwetsbaarheid van het ecosysteem toenemen
Belangrijke werkwijzen: Vergelijken en relateren van klimaat, vegetatie en landbouw in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
C1 |
b.3. De kandidaat kan de vorming van reliëf en de factoren die hierop van invloed zijn: vulkanisme, (platen)tektoniek, verwering, erosie en sedimentatie beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Reliëfvorming relateren aan endogene en exogene processen in het Middellandse Zeegebied en de aan reliëfvorming gerelateerde verschijnselen in hun geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
C1 |
b.4. De kandidaat kan de samenhang tussen menselijke activiteiten enerzijds en milieuproblemen in de kustzone en de zee anderzijds beschrijven, rekening houdend met verschillen tussen landen in het gebied. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Beschrijven en analyseren hoe algemene processen uitwerken in (delen van) het Middellandse Zeegebied en daarbij relaties leggen tussen fysisch- en sociaalgeografische processen
Belangrijke begrippen:
- verwoestijning - verzilting
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
C2 |
Samenhangen en verschillen op aarde |
x |
|
x
|
C2 |
a.1. De kandidaat kan met betrekking tot samenhangen en verschillen op aarde: Natuurlijke verschijnselen aan het aardoppervlak en in de atmosfeer beschrijven, herkennen en verklaren, rekening houdend met verschillende tijd- en ruimteschalen. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Platentektoniek
is een systeem van interacties tussen delen van de aardkorst.
Het
actualiteitsbeginsel: the present is the key to the past. (Het
uitgangspunt
Plaatbewegingen
veranderen de aardkorst: vulkanen, aardbevingen en Het eruptietype van een vulkaan weerspiegelt zich in de vorm.
Belangrijke werkwijzen:
-
Vergelijken van vulkanische en tektonische verschijnselen en
gebieden in
-
Relateren van het eruptietype van een vulkaan aan de positie
ten opzichte
Belangrijke begrippen: *Platentektoniek: - (mid)oceanische rug - Subductie - diepzeetrog - lithosfeer - convergente plaatgrenzen - divergente plaatgrenzen - transforme plaatgrenzen - convectiestromen - hotspot - riftzone
*Vulkanisme: - stratovulkaan - explosieve eruptie - effusieve eruptie - caldera - lahar - schildvulkaan
*Aardbevingen: - schaal van Richter - tsunami - gebergtevorming: - breukgebergten (horsten en slenken) - plooiingsgebergten - geologische tijdschaal |
|||
C2 |
a.2. De kandidaat kan de betekenis van exogene krachten aan het aardoppervlak voor de vorming van het aardoppervlak beschrijven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De werking van belangrijke exogene krachten beschrijven en hun invloed op de vorming van het aardoppervlak verklaren.
Aandachtspunten: Door verwering en erosie worden gesteenten afgebroken.
De
verweringsvorm die overheerst in een gebied wordt hoofdzakelijk
bepaald
Stroomsnelheid
en transportmechanisme bepalen de korrelgrootteverdeling
Belangrijke werkwijzen: - Relateren van landschapsvormen aan de werking van exogene krachten.
-
Vergelijken van de werking van exogene krachten en de daarbij
ontstane
Belangrijke begrippen: - Stroomgebied - Verwering (mechanische en chemische) - Erosie
-
Massabeweging (denudatie)
*Sedimentatie: - delta - puinhelling - puinwaaier - aardverschuiving |
|||
C2 |
a.3. De kandidaat kan de interactie tussen endogene en exogene processen beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De interactie tussen endogene en exogene krachten beschrijven en verklaren.
Aandachtspunten:
Endogene
krachten bouwen het reliëf voornamelijk op en exogene krachten
Onder
invloed van de gesteentekringloop en de hydrologische kringloop
Belangrijke werkwijzen: - Relateren van kenmerken van landschapsvormen aan de ontstaanswijze ervan.
-
Vergelijken van verschillende kringlopen op verschillende
schalen naar ruimte - Relaties leggen tussen verschillende kringlopen.
Belangrijke begrippen: - Hydrologische kringloop - Gesteentekringloop
*Stollings-/dieptegesteenten: - graniet - basalt
*Metamorfe gesteenten: - marmer
-
leisteen *Sedimentgesteenten: - zandsteen - kalksteen |
|||
C2 |
a.4. De kandidaat kan het externe systeem aarde (lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer en de betekenis voor klimaatsystemen; inclusief luchtcirculatie en zeestromen) beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De door zonne-energie en aardrotatie aangedreven grote windsystemen en zeestromingen op aarde beschrijven en verklaren hoe deze van invloed zijn op de klimaatzones.
Aandachtspunten:
Zee-
en luchtstromen zorgen voor verdeling van koude en warmte over de
De
verdeling land-zee veroorzaakt op diverse schalen een aanpassing
van
De
ligging van hooggebergten veroorzaakt op diverse schalen een
Belangrijke werkwijzen: Klimaatverschijnselen en klimaten op verschillende ruimte- en tijdschalen beschrijven en analyseren.
Belangrijke begrippen: *Luchtdruk(verschillen) / windsystemen: - ITCZ / zone van equatoriale lage luchtdruk - wet van Buys Ballot - passaat en moesson *Oceanische circulatie: - warme zeestromen - koude zeestromen - oppervlaktestromen
*Klimaten: - Klimaatgebieden (volgens Köppen) - Klimaatverandering |
|||
C2 |
b.1. De kandidaat kan de kenmerken van landschapszones op aarde herkennen en met elkaar in verband brengen. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Het landschap herkennen als het resultaat van een dynamisch systeem. De voor een landschapszone relevante geofactoren met elkaar in verband brengen.
Aandachtspunten:
Het
landschap is een dynamisch systeem: als één van de geofactoren
Vooral het klimaat is bepalend voor de natuurlijke begroeiing.
De
combinatie van klimaatzone en begroeiing vormt de (natuurlijke)
De
grenzen tussen klimaat- en landschapszones vallen niet altijd met
elkaar
Belangrijke werkwijzen: - Vergelijken en relateren van de geofactoren in en tussen landschapszones. - Geografische vergelijking maken tussen klimaatzones en landschapszones.
Belangrijke begrippen: *Geofactoren: - gesteenten en reliëf - klimaat en lucht - bodem - water - plantenwereld - dierenwereld - de mens
*Landschapszones: - polaire zone - boreale zone - gematigde zone - subtropische zone - aride zone - tropische zone
|
|||
C2 |
b.2. De kandidaat kan veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten: Landschapszones veranderen door (intensief) menselijk gebruik. De gevoeligheid voor landdegradatie verschilt per landschapszone.
Duurzaam
landgebruik kan processen van landdegradatie stoppen of
Belangrijke werkwijzen:
-
Verschuiven van de klimaatzones en de vegetatiezones relateren
aan - Relateren van processen van landdegradatie aan menselijk handelen.
Belangrijke begrippen: *Landdegradatie en verschillende vormen van landdegradatie: - (versnelde) bodemerosie - verzilting - verwoestijning
*Oorzaken van landdegradatie: - overbeweiding - ontbossing
*Landgebruik: - drainage - duurzaam landgebruik
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
C3 |
De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten |
|
x |
|
C3 |
a.1. De kandidaat kan de natuurlijke gevaren in de Verenigde Staten beschrijven en verklaren |
|
|
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De natuurlijke gevaren in de VS beschrijven en verklaren.
Aandachtspunten: De lokale fysische omstandigheden bepalen de aard en intensiteit van natuurlijke gevaren.
Belangrijke werkwijzen: Relaties leggen tussen natuurlijke factoren (plaattektoniek, klimaatsysteem, riviersysteem) en hun effecten op lokale of regionale schaal.
Belangrijke begrippen: - Natuurlijke gevaren - intensiteit - frequentie - ruimtelijke spreiding - reikwijdte - Aardbeving - Hurricane |
|||
C3 |
b.1. De kandidaat kan beoordelen hoe de samenleving reageert op de risico's die samenhangen met natuurlijke gevaren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Aan de hand van voorbeelden uit de VS beoordelen hoe de samenleving reageert op de risico's die samenhangen met natuurlijke gevaren.
Aandachtspunten: In rijke gebieden veroorzaken natuurrampen in de regel meer materiële schade en minder mensenlevens dan in arme gebieden.
Belangrijke werkwijzen: De betreffende natuurramp beschrijven en analyseren vanuit meerdere dimensies (natuur, economie, politiek en cultuur).
Belangrijke begrippen: - Natuurramp Kwetsbaarheid - bevolkingsdichtheid - bevolkingsspreiding - economische activiteiten - Risico - Risicoperceptie - Actoren - bewoners - bedrijven - verzekeraars - overheden |
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
D1 |
Gebiedskenmerken: Brazilië |
x |
|
x |
D1 |
a.1. De kandidaat kan eigen en andermans beeldvorming van Brazilië beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Een eigen en andermans beelden van Brazilië beschrijven en aangeven hoe die beelden tot stand komen.
Aandachtspunten: Vanuit de culturele dimensie is het beeld van Brazilië voor velen dat van muziek, dans, sport, kleding en religie.
Vanuit
de natuurlijke dimensie is het beeld van Brazilië voor velen dat
van
Het
imago van Brazilië kent verschillende paradoxen zoals gated
communities
Brazilië
is een groot land met veel buurlanden, veel grote steden en veel
grote
Belangrijke werkwijzen:
Beelden
van Brazilië vanuit verschillende dimensies beschrijven en Huidige beelden van Brazilië vergelijken met vroegere beelden van Brazilië. Uitzonderingen op het algemene beeld van Brazilië beschrijven.
Belangrijke begrippen: - Perceptie - Stereotype - Mental map - Geografisch beeld |
|||
D1 |
a.2. De kandidaat kan de sociaalgeografische kenmerken van Brazilië beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Economische, sociaal-culturele en politieke kenmerken van
Brazilië
-
Het verstedelijkingsproces in Brazilië en de problematiek die
dit met zich
-
Regionale verschillen t.a.v. genoemde kenmerken binnen
Brazilië beschrijven - Verschillende toekomstscenario’s van Brazilië beschrijven en onderbouwen.
Aandachtspunten:
Brazilië
exporteert grondstoffen en agrarische producten maar ook
De
economische groei van Brazilië is aan het begin van 21e eeuw
enerzijds De informele sector is niet erg zichtbaar, maar speelt een grote rol in de economie van Brazilië.
Eind
20e eeuw gestart sociaaleconomisch beleid draagt bij aan
economische In het dagelijks leven spelen raciale en etnische verschillen een grote rol.
De
bevolking van Brazilië is in hoge mate gemestizeerd. Daarnaast
zijn er van
Ondanks
de toenemende sociale mobiliteit is er nog steeds een grote kloof
De kustprovincies zijn het meest ontwikkeld, het dichtst bevolkt en het meest gemoderniseerd maar ook binnen de kustprovincies zijn er grote verschillen.
De
verstedelijkingsgraad van Brazilië is hoog. Het
verstedelijkingstempo ligt in
Belangrijke werkwijzen: Kenmerken van deelgebieden in Brazilië vergelijken.
Deelgebieden
in Brazilië in hun geografische context (van het gehele land en
Het
verstedelijkingsproces in Brazilië op verschillende schaal
beschrijven en
Relaties
leggen tussen sociaal-culturele, economische en politieke
kenmerken
Belangrijke begrippen: - Verstedelijkingsgraad - Verstedelijkingstempo - Stedelijk netwerk - Sloppenwijken (favelas) - Ommuurde woonwijken (gated communities) - Bevolkingsdruk - Gezinsplanning - Natuurlijke bevolkingsgroei - Sociale bevolkingsgroei /migratie - Etniciteit - Vermengingen (mesties en mulat) - Bevolkingsparticipatie - Democratisering - Good governance - BBP per hoofd /BRP per - Import- en exportpakket - Handelsbalans - Lorenzcurve - Informele sector - Grootgrondbezit |
|||
D1 |
a.3. De kandidaat kan de fysisch-geografische kenmerken van Brazilië beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De (ruimtelijke spreiding van) klimaten, landschappen en
vegetatietypen in
-
Het ontstaan en de ruimtelijke spreiding van natuurlijke
hulpbronnen in Brazilië
-
De gebruiksmogelijkheden voor de mens van verschillende
landschappen in
Aandachtspunten:
Brazilië
kent verschillende deelgebieden. Belangrijke zijn het
Amazonegebied,
De
regionale variaties in de hoeveelheid neerslag in Brazilië
hangen onder
De
jaarlijkse variaties in neerslag en temperatuur in Brazilië
hangen samen
In
het noordwesten van Brazilië en de kuststrook komt tropisch
regenwoud Brazilië is rijk aan delfstoffen waaronder ijzererts, bauxiet en aardolie. Brazilië heeft omvangrijke aardoliereserves, deels aangeboord.
In
Brazilië worden veel biobrandstoffen geproduceerd. Dit heeft
naast Brazilië heeft grote mogelijkheden voor het opwekken van hydro– elektriciteit.
Belangrijke werkwijzen:
Relaties
leggen tussen het klimaat, landschap, vegetatie en het voorkomen
Relaties
leggen tussen het opwekken van duurzame energie in Brazilië en
de
Belangrijke begrippen: - Hoogvlakte/ hoogland - Ertsen / ertsvorming - Fossiele energiebronnen - Tropisch regenwoud (selva) - Savanne (cerrado en caatinga) - Mangrove - Biodiversiteit - Landroof (landgrabbing) |
|||
D1 |
b.1. De kandidaat kan de veranderende geografische positie van Brazilië in Zuid-Amerika beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De economische en politieke positie van Brazilië binnen Zuid-Amerika op hoofdlijnen beschrijven en verklaren.
Aandachtspunten:
Brazilië
trekt economisch en politiek in Zuid-Amerika de rol van leider
naar zich
Brazilië
concurreert met andere landen in Zuid-Amerika als
vestigingsplaats Brazilië heeft een actieve rol bij de geografische ontsluiting van Zuid-Amerika.
De
ontsluiting van Zuid-Amerika staat vaak op gespannen voet met
Belangrijke werkwijzen: Brazilië in de Zuid-Amerikaanse geografische context plaatsen.
Brazilië
plaatsen in de context van globaliseringsprocessen op
verschillende
De
relaties van Brazilië met andere landen in Zuid-Amerika vanuit
Belangrijke begrippen: - UNASUR - Etnische en culturele diversiteit - Buitenlandse investeringen (Foreign Direct Investments) |
|||
D1 |
b.2. De kandidaat kan de veranderende geografische positie van Brazilië in de wereld beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De veranderende economische, culturele en politieke relaties
van Brazilië met
-
De effecten van globalisering op de Braziliaanse samenleving
beschrijven en
-
Verschillende toekomstscenario’s voor de positie van
Brazilië in de wereld
Aandachtspunten:
De
omvang van de handel van Brazilië met andere landen groeit en de
Brazilië is mondiaal politiek, cultureel en economisch steeds meer zichtbaar. Brazilië is in toenemende mate een belangrijke toeristische bestemming.
Belangrijke werkwijzen:
De
relaties van Brazilië met grootmachten in de wereld vanuit
verschillende
Verschillende
dimensies gebruiken om toekomstscenario’s van de positie van
Belangrijke begrippen: - Externe economische relaties - BRIC(S) - Exportgerichtheid /handelsoriëntatie/ importsubsitutie
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
D2 |
Actuele vraagstukken |
|
x |
|
D2 |
a 1. De kandidaat kan de betekenis van Amazonia beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Het belang beschrijven van Amazonia voor biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen, het klimaat en als leefgebied voor de inheemse bevolking.
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen,:
-
Het belang van Amazonia beschrijven vanuit verschillende
geografische
-
De grote biodiversiteit en het voorkomen van hulpbronnen
relateren aan de
Belangrijke begrippen:
|
|||
D2 |
a 2. De kandidaat kan de maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot ontginning van het tropisch regenwoud in Amazonia en gevolgen van deze ontginning beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen:
-
Ontwikkelingen die leiden tot ontginning van het tropische
regenwoud vanuit
-
Relaties leggen tussen maatschappelijke ontwikkelingen op
verschillende
Belangrijke begrippen:
|
|||
D2 |
a 3. De kandidaat kan mogelijke oplossingen bechrijven die bijdragen aan het behoud van het tropisch regenwoud in Amazonia. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
- het waarderen van de biodiversiteit van het tropisch regenwoud; - het bieden van alternatieve werkgelegenheid voor de bevolking; - het beschermen van de inheemse bevolking; - wetshandhaving.
Belangrijke werkwijzen:
-
Verschillende ruimtelijke schaalniveaus betrekken bij het
beoordelen van
-
De belangen van actoren die actief zijn in Amazonia beoordelen
vanuit
Belangrijke begrippen:
|
|||
D2 |
b.1. De kandidaat kan conflicten in Brazilië die verband houden met de etnische en culturele diversiteit beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Beschrijven dat etnische verschillen of ongelijke bezitsverhoudingen bepalend zijn voor de sterke ongelijkheid onder de Braziliaanse bevolking.
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: - Etnische en culturele verschillen vanuit verschillende dimensies beschrijven.
-
Onderscheid maken en verbanden leggen tussen het bijzondere en
het - Conflicten tussen bevolkingsgroepen vergelijken in ruimte en tijd.
Belangrijke begrippen:
|
|||
D2 |
b.2. De kandidaat kan beschrijven dat er in megasteden sprake is van een grote en ruimtelijke zichtbare segregatie. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Beschrijven dat er in de megasteden sprake is van een grote en ruimtelijk zichtbare segregatie: favelas voor de onderklasse en gated communities voor de midden- en hogere klasse.
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: - Verschillen in de megasteden vanuit verschillende dimensies beschrijven. - Verschillen in de megasteden in hun geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
E1 |
Caribische regio |
x |
|
x |
E1 |
x.0.Xx kandidaat kan de afbakening van het gebied analyseren, gebruikmakend van combinaties van relevante kenmerken |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen:
-
Het Caribisch gebied in de mondiale, regionale en lokale
geografische context
-
Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden (bv.
Grote Antillen, - Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden. - Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen:
- Geologie: - Caribische plaat - Eilandenbogen - Grote Antillen - Kleine Antillen - Passaten: - eilanden boven de wind - eilanden beneden de wind - Cultuur: - Etnische samenstelling bevolking - Culturele verscheidenheid - (Ei)landelijk karakter/ insularisme - Historisch verleden: - kolonialisme - plantageverleden - slavernij - contractarbeiders - Belangrijke data Koninkrijk der Nederlanden: - 1954 (Statuut) - 1986 (Status aparte Aruba) - 10-10-10 (Ontmanteling van Nederlandse Antillen: BESCAST) |
|||
E1 |
b.1. De kandidaat kan fysisch-en sociaal-geografische kenmerken beschrijven en samenhangen daartussen verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Belangrijke werkwijzen: - Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden. - Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden. - Binnen deelgebieden relaties leggen tussen fysisch geografische aspecten. - Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere.
Belangrijke begrippen:
*Geologie:
- corioliseffect
-
positieve terugkoppeling
*Bodemvormende
processen:
*Landschappen:
*Vegetatie: - steppe vegetatie - ontbossing en overbeweiding - cloudforest/ nevelwoud - kustvegetatie (mangrove) |
|||
E1 |
b.2. de kandidaat kan de sociaal geografische kenmerken en de sociaal-ruimtelijke structuur beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Bevolkingskenmerken van de regio beschrijven en verklaren. - bevolkingsopbouw - bevolkingssamenstelling - natuurlijke bevolkingsgroei - sociale bevolkingsgroei (migratie van, naar en binnen de regio) - sociaal-economische kenmerken - sociaal-culturele kenmerken.
-
Overheersende vormen van ruimtegebruik beschrijven en
verklaren waarbij
-
Een beeld vormen van naturalisatie. Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: Verschillen verklaren door: - er meerdere aspecten bij te betrekken; - het in een geografische context te plaatsen; - relaties te leggen binnen gebieden; - en te vergelijken in ruimte en tijd; - onderscheid te maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen:
-
natuurlijke bevolkingsgroei - bevolkingsdruk - levensverwachting - transitiemodel - sociale bevolkingsgroei (migratie/vluchtelingen/remigratievraagstuk) - Noord/ Zuid tegenstelling - push/pull factoren - brain-drain vs. brain-gain - naturalisatie - illegaliteit / niet gedocumenteerde personen - bevolkingsspreiding en dichtheid - normen en waarden - gebruiken / gewoonten - taboes (die tegenstrijdig zijn met logica). - gangstercultuur - drop-outs - machismo - matrifocale familiestructuur - tienerzwangerschappen / SOA’s - multiculturaliteit - creolisering (cultureel) - identiteit - etniciteit - (natuur)godsdienst
-
taal (lingua franca minderheidstalen, kleine talen, verdwenen
talen en - Indexcijfers (zoals de HDI) - (an)alfabetisme, scholingsgraad en opleidingsmogelijkheden. - soft state / failed state - verstedelijking - overurbanisatie en de vorming van krottenwijken - gated communities - Werelderfgoed - Sustainable Development Goals (SDG) |
|||
E1 |
c.1. De kandidaat kan politieke relaties beschrijven en vergelijken. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Belangrijke werkwijzen: Het Caribisch gebied politiek in een geografische context plaatsen, op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren en relaties leggen tussen het bijzondere en het algemene. Belangrijke begrippen: - (Regionale) autonomie/decentralisatie - Federalisme / federale staat - Seperatisme - Nation building - nationalisme - iconen / symbolen - (Geo)politieke verhoudingen - neokolonialisme - territoriale conflicten / grenzen / internationaal zeerecht - militair- strategische ligging (FOL) - piraterij - imperialisme / hegemoniale staat - communisme vs. kapitalisme - boycot / embargo - socialisme - globalisering vs. antiglobalisering - internationalisering - amerikanisering - latinisering - Chinese invloeden - internationale invloeden - (re-)europeanisering - drugsbestrijding/ (mensen)smokkel - Vrije markt vs. protectionisme. - Nationaliseren vs. privatiseren - Joint-venture - Autonome landen - Bijzondere gemeenten
-
Free zones (SEZ) *Ontwikkelingshulp: - bilateraal - multilateraal - gebonden - ongebonden - structureel - noodhulp - NGO |
|||
E1 |
c.2. De kandidaat kan internationale relaties tussen economische actoren binnen de regio en daarbuiten beschrijven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Belangrijke werkwijzen: De economische relaties binnen het Caribisch gebied in een geografische context plaatsen, relaties leggen tussen deelgebieden en vergelijken in ruimte en tijd. Belangrijke begrippen: - stromen van goederen (handel) - stromen van mensen (migratie, toerisme) - stromen van kapitaal (o.a. offshore bedrijvigheid) - specialisering (van het toerisme) - Verenigde Naties (SIDS, IMF, WTO, World Bank, WHO, Unicef, Unesco) - CARICOM - ACP-landen en Associatie met de EU - OPEC - OECS |
|||
E1 |
d.1 De kandidaat kan de kwetsbaarheid van de samenlevingen in het Caribisch gebied voor natuurrampen beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Aandachtspunten:
Belangrijke werkwijzen: - Aan natuurlijke risico's verschillende dimensies onderscheiden. - Zowel de risico's als de aanpak in een geografische context plaatsen. - Relaties leggen binnen (deel)gebieden. - Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen: - Risicoanalyse - Risicoperceptie - Hazard management - Kleinschaligheid - Soft state |
|||
E1 |
d.2. De kandidaat kan de positie van etnische en/of culturele minderheden vergelijken en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De sociaal economische positie van etnische bevolkingsgroepen in (op) Caribische (ei)landen vergelijken en verschillen verklaren. Aandachtspunten:
Verschil in positie verklaren door:
Belangrijke begrippen: - Sociaal-economische indicatoren - Culturele minderheid - Etnische minderheid - discriminatie - racisme - stereotypering - Integratie vs. segregatie - Emancipatie (van diverse bevolkingsgroepen). - (Schending van) mensenrechten |
|||
E1 |
d.3. De kandidaat kan de ivloed van het toerisme op (ei)landelijk niveau beschrijven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Invloeden van het toerisme op de economie, cultuur,
ruimtelijke ordening en
-
Mogelijke maatregelen noemen ter voorkoming/vermindering van
negatieve
-
Beschrijven welk regionaal beeld eilanden in het Caribisch
gebied naar buiten
-
Een
beeld vormen van de in het verleden veroorzaakte milieuproblemen
die
-
Het
stereotype beeld van stranden, zee e.d. komt niet overeen met de
-
De belasting van toerisme op het milieu dient te worden
aangepast aan de
-
Kleine eilanden hebben door hun kleinschaligheidbeperkte
draagkracht en
-
Bepaalde eilanden, vooral de kleinere, zijn voor wat betreft
inkomen uit
-
Grootschalig toerisme op kleine eilanden leidt tot
omvangrijke
-
De eenzijdige ontwikkeling van het toerisme als bestaansbron
maakt de
-
(Ei)landen hebben relatief hoge maatschappelijk kosten, met
name die vooral
-
In een toeristisch beeld(mindmaps / mentalmaps) van een
gebied wordt één
-
Afwenteling is een kenmerk van de relatie tussen centrum en
periferie,
- Toerisme in een geografische context plaatsen.
-
Het hanteren van verschillende ruimtelijke schalen bij het
beschrijven en
-
Verschillende dimensies (natuurlijk, economisch, cultureel)
betrekken bij de - Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere. Belangrijke begrippen: *Toerisme: - massatoerisme - All-inclusive resorts - elite-toerisme - duurzaam toerisme - ecotoerisme - cruise-toerisme
*Economische ontwikkeling: - eenzijdigheid - conjuctuurgevoelig (als zijnde luxeproduct) - kwetsbaarheid - beroepsbevolking
*Ruimtelijke ontwikkeling: - ruimtebeslag - infrastructuur
*Milieu-effecten: - mondiaal vs lokaal - draagkracht van het ecosysteem - koraalriffen (en coralbleaching) - ecologische voetafdruk - afwenteling - ecologische kwetsbaarheid
*Culturele effecten: - toeristisch groeimodel
*Toeristisch beeld: - Regio marketing
|
|||
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
E2 |
Het eigen eiland |
|
x |
|
E2 |
a.1. De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van het eigen eiland beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over maatschappelijke- en milieuvraagstukken op het eiland. |
|
x |
|
|
Het betreft: - sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van en samenhangen op het eiland. - interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de relatie met de andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden. - (geo)politieke, sociaal-economische, culturele en milieuvraagstukken op het
eigen
eiland. Hij betrekt hierbij onder meer aspecten van duurzame -
een aardrijkskundig onderzoek met gebruikmaking van de
aardrijkskundige |
4.c. Nadere specificaties HAVO
Het SE heeft de vorm van een examendossier. Dit bevat een overzicht van
- de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten
- de behaalde resultaten en vorderingen
In het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) legt de school het aantal schriftelijke en mondelinge toetsen en opdrachten vast, alsmede de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier. De schriftelijke en (mondelinge) toetsen en opdrachten van het SE dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma.
Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen.
Het eindcijfer van het vak Aardrijkskunde is een combinatiecijfer van de behaalde cijfers op de SE’s en CSE van Aardrijkskunde. Dit in de volgende verhouding:
Onderdeel |
Weging |
Gemiddelde cijfer SE’s Aardrijkskunde |
50% |
Cijfer CSE Aardrijkskunde |
50% |
Aardrijkskunde CE |
|
Type CE |
Centraal Schriftelijk Examen (CSE) |
Tijdsduur en zitting(en) CE |
Gedurende één zitting van 180 minuten |
Globale vorm/inhoud CE |
Schriftelijk; open & gesloten vragen |
Toegestane hulpmiddelen CE |
Basispakket zoals geformuleerd door het ETE |
5. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde VWO
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE
VWO Exameneenheden |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Geografische benadering |
x |
x |
|
A2 |
Geografisch onderzoek |
|
x |
|
B1 |
Samenhang en verscheidenheid in de wereld |
x |
|
x |
B2 |
Mondiaal verdelingsvraagstuk |
|
x |
x* |
C1 |
De aarde als natuurlijk systeem; samenhang en diversiteit |
x |
|
x |
C2 |
Mondiaal milieuvraagstuk |
|
x |
|
D1 |
Afbakening en gebiedskenmerken |
x |
|
x |
D2 |
Actuele vraagstukken |
|
x |
|
E1 |
Caribisch gebied |
x |
|
x |
E2 |
Eigen eiland |
|
x |
|
* Geldt voor B2.c.3. en C2.c.3
5.b. Uitwerking van de eindtermen Aardrijkskunde VWO
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Geografische benadering |
x |
x |
|
A1 |
a.1. De kandidaat kan kaarten selecteren, lezen, analyseren, interpreteren en produceren bij het beantwoorden van geografische vragen. |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Kaarten selecteren: De leerling kan kaarten zoeken en de
juiste kaart kiezen
-
Kaarten lezen: De leerling kan elementen in de kaart
identificeren en
-
Kaarten analyseren: De leerling kan patronen (spreidingen en
geledingen) in
-
Kaarten interpreteren: De leerling kan verklaringen geven voor
de kenmerken
-
Kaarten maken: De leerlingen kan geografische informatie
verwerken tot een - kiest de leerling de geschikte projectie en schaal
-
kiest de leerlingen voor het geschikte type elementen: punten,
lijnen, - kiest de leerling voor een geschikte klassenindeling.
-
kiest
de leerling welke informatie (welke elementen en attributen)
wordt -
kiest de leerling voor de geschikte cartografische variabele
zoals grootte, |
|||
A1 |
a.2. De kandidaat kan Geo-ICT applicaties gebruiken bij het beantwoorden van geografische vragen, waarbij leerlingen geografische gegevens onder andere van digitale kaarten en satellietbeelden selecteren, lezen, analyseren, bewerken en presenteren. |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Verschillende typen Geo-ICT applicaties als informatiebron
benutten. Het gaat
-
GPS applicaties gebruiken om geografische gegevens te
verzamelen. Het - Eenvoudige GIS software hanteren bij het werken met digitale kaarten |
|||
A1 |
a.3. De kandidaat kan informatie in teksten, beelden en cijfers hanteren bij het beantwoorden van geografische vragen |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Relevante informatie selecteren, analyseren, interpreteren en produceren bij gegeven geografische vragen. Het gaat om informatie in teksten, beelden en cijfers (en combinaties daarvan) in (vak)literatuur en (massa)media. Denk aan: video, film, (interactieve) animaties, (lucht)foto's, tabellen, grafieken, diagrammen en cartoons. |
|||
A1 |
b.1. De kandidaat kan geografische vragen herkennen en zelf formuleren |
x |
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Aangeven waarover geografische vragen gaan. Geografische
vragen zijn
de
manier waarop geografische kennis wordt verworven en weergegeven
ruimtelijke
vraagstukken waarvoor mensen, die in een specifiek gebied - De volgende typen geografische vragen herkennen en formuleren:
beschrijvende
vragen
Een beschrijving bevat een (stapsgewijze)
verklarende
vragen
Een verklaring of een uitleg bevat een weergave van
voorspellende
vragen
Een voorspelling bevat een onderbouwd
waarderende
vragen
Een waardering bevat een onderbouwd oordeel vragen
gericht op het maken van keuzes en het oplossen van problemen
|
|||
A1 |
c.1. De kandidaat kan de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen. |
x |
x |
|
|
Geografische werkwijzen worden gebruikt om geografische vragen te stellen en te beantwoorden. Hieronder wordt bij elke geografische werkwijze aangegeven wat de functie ervan is en op welke denkvaardigheden een beroep wordt gedaan. Daarbij gaat het steeds om twee denkvaardigheden: het maken van onderscheid en het opsporen van samenhangen. De kandidaat moet de geografische werkwijzen kunnen gebruiken en weten wanneer en waarom bepaalde geografische werkwijzen gebruikt moeten worden. - Verschijnselen en gebieden vergelijken in ruimte en tijd.
Het
vergelijken van verschijnselen en gebieden in ruimte en tijd. Het
gaat - Relaties leggen binnen een gebied en tussen gebieden.
Bij
het leggen van relaties gaat het om het aangeven van samenhangen
-
Verschijnselen en gebieden vanuit verschillende dimensies
beschrijven en
Het
beschrijven en analyseren van verschijnselen en gebieden vanuit - Verschijnselen en gebieden in hun geografische context plaatsen.
Verschijnselen
in hun geografische context plaatsen doe je door van groter geheel een gebied behoort (toedelen).
-
Verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke
schalen beschrijven
Het
op verschillende schaal beschrijven en analyseren van
verschijnselen en
-
Verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door
relaties te leggen
Verschijnselen
en gebieden beschrijven en analyseren door het bijzondere en
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A2 |
Geografisch onderzoek |
|
x |
|
A2 |
a.1. De kandidaat kan een geografisch onderzoek opzetten, uitvoeren, presenteren en evalueren op basis van een geografische onderzoeksvraag en een gestructureerd plan van aanpak, met gebruikmaking van de geografische werkwijzen en primaire data, aansluitend op onderdelen van het examenprogramma, met name de domeinen B, C en E. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Een plan van aanpak maken voor een aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
-
Op basis van een plan van aanpak een aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
-
Rapporteren over een zelf uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek
in de eigen
Belangrijke werkwijze: Een plan van aanpak bevat:
-
een korte introductie op het onderzoeksthema, gebaseerd op
-
een onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen die blijk
geven van een - een voor het onderzoek relevante manier van dataverzameling.
Bij het uitvoeren van een aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om:
-
het verzamelen van primaire data (via observatie, metingen,
enquêtes en/of
-
het verzamelen van secundaire data (kaartmateriaal, ambtelijk
statistisch - onderzoeksgegevens te bewerken en te analyseren;
-
de vooraf gestelde deelvragen te beantwoorden op een
methodische wijze
Bij een rapportage over een uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om:
-
een rapportage (schriftelijk, mondeling, visueel) waarin
opgenomen de
-
functionele grafische en cartografische weergave van de
-
een kritische beschouwing van de eigen aanpak met aandacht
voor sterke en
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
B1 |
Samenhang en verscheidenheid in de wereld. |
x |
|
x |
B1 |
a.1. De kandidaat kan de begrippen mondialisering en tijdruimtecompressie in onderling verband en vanuit een geografisch perspectief analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Aan het proces van mondialisering/globalisering economische, culturele en politieke dimensies onderscheiden en aangeven hoe deze dimensies elkaar beïnvloeden.
Aandachtspunten: Globalisering leidt tot integratie van gebieden en samenlevingen. Economische ontwikkelingen zijn de drijvende kracht achter globalisering.
Netwerken
(van bedrijven, instellingen, migranten) omspannen de wereld en
Economische
globalisering gaat vaak samen met culturele globalisering en
Economische
globalisering leidt vaak tot grotere economische verschillen en
Culturele
globalisering leidt tot tegenreacties zoals de herwaardering van
Belangrijke werkwijzen: Het verschijnsel globalisering vanuit verschillende dimensies beschrijven en analyseren en relaties leggen tussen de verschillende dimensies.
Belangrijke begrippen:
*Economische globalisering
*WTO
*Culturele globalisering:
*Politieke globalisering:
|
|||
B1 |
a.2. De kandidaat kan de uitwerking van het proces van mondialisering in verschillende gebieden beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Aan de hand van voorbeelden aangeven wat de effecten zijn van en de reacties zijn op globalisering in verschillende landen: een centrumland, een semi-perifeer land en een perifeer land.
Aandachtspunten: Globalisering werkt in verschillende gebieden anders uit wegens de specifieke regionale context.
Belangrijke werkwijzen:
-
Gebieden analyseren door relaties te leggen tussen bijzondere
regionale
-
Vergelijken van gebieden wat betreft de effecten van en
reacties op
Belangrijke begrippen:
- centrum - semi-periferie - periferie
|
|||
B1 |
a.3. De kandidaat kan de rol van technologische ontwikkeling in het proces van tijdruimtecompressie uitleggen. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe technologische ontwikkelingen, tijdruimtecompressie en globalisering samenhangen.
Aandachtspunten: Technologische ontwikkeling is een belangrijke motor achter globalisering. Door technologische ontwikkelingen is de tijdruimtecompressie snel toegenomen.
Belangrijke werkwijzen: Het relateren van technologische ontwikkelingen aan tijdruimtecompressie.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B1 |
a.4. de kandidaat kan de geschiedenis van tijdruimtecompressie en mondialisering en de rol die hegemoniale staten daarin hebben gespeeld uitleggen. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Beschrijven
hoe processen van internationalisering en globalisering zich in
Aandachtspunten: - Het proces van globalisering is na 1980 in een stroomversnelling geraakt.
-
De basis van de mondiale centrum-periferie verhoudingen is
gelegd in de
-
De mondiale centrum-periferie verhoudingen veranderen omdat de
-
Het merendeel van de internationale handels- en
investeringsstromen voltrekt
-
Opkomende economieën en MNO’s uit deze landen spelen een
steeds grotere - Zuid-Zuid handel en investeringen worden belangrijker.
Belangrijke werkwijzen: - (De veranderende) posities van landen in het wereldsysteem vergelijken.
-
Relaties leggen tussen internationale economische/ politieke
ontwikkelingen
Belangrijke begrippen:
*Tot 1970:
*Na 1970:
|
|||
B1 |
b.1. De kandidaat kan indicatoren voor het vergelijken van landen op demografisch, economisch, sociaal-cultureel en politiek terrein beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Aan
de hand van verschillende indicatoren de wereld indelen en landen
met Mondiale spreidingspatronen verklaren.
Aandachtspunten:
-
Aan de hand van verschillende indicatoren kun je tot een
verschillende
-
Bevolkingsspreiding en bevolkingsdichtheid
-
Cultuurelementen (zoals talen, godsdiensten, sport en mode)
kunnen vanuit
Belangrijke werkwijzen: - Verschijnselen op nationale schaal beschrijven. - Landen en indicatoren vergelijken. - Leggen van relaties tussen ruimtelijke spreidingspatronen.
Belangrijke begrippen: *Cultureel: - Cultuurgebieden
*Demografisch: - bevolkingsspreiding en dichtheid - bevolkingsgroei (fase in de demografische transitie ) - demografische druk - leeftijdsopbouw - kindersterfte - vruchtbaarheid
*Economisch: - BBP / BRP inkomen (per capita) - koopkracht - beroepsbevolking
*Politiek: - democratisch gehalte - mensenrechten - samenwerkingsverbanden
*Sociaal: - analfabetisme - verstedelijkingsgraad en - tempo |
|||
B1 |
b.2. de kandidaat kan de waarde en beperkingen van indicatoren op nationale schaal beschrijven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De waarden en beperkingen van de in b.1 genoemde indicatoren voor gebruik op nationale schaal beschrijven.
Aandachtspunten: - Indicatoren maken het vergelijken en het indelen van landen mogelijk.
-
Indicatoren op nationale schaal verhullen ruimtelijke en
sociale verschillen op
Belangrijke werkwijzen: - Beoordelen van de geschiktheid van indicatoren om landen in te delen. - Onderscheid maken in patronen op verschillende ruimtelijke schalen. Belangrijke begrippen:
|
|||
B1 |
b.3. de kandidaat kan het verband tussen het sociaaleconomisch ontwikkelingspeil van een gebied en de mate van verstedelijking, demografische kenmerken en verdeling van de werkgelegenheid uitleggen. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Uitleggen hoe demografische kenmerken en verstedelijking
samenhangen
-
Deze samenhang toepassen op drie typen landen: een
centrumland, een
Aandachtspunten:
-
In het algemeen geldt: hoe hoger het economische
ontwikkelingspeil van een
-
In het algemeen geldt: hoe hoger het economisch
ontwikkelingspeil van een
-
In het algemeen geldt: naarmate het economisch
ontwikkelingspeil van een
Belangrijke werkwijzen: Relaties leggen tussen het ontwikkelingspeil en andere relevante indicatoren van ontwikkeling
Belangrijke
begrippen: |
|||
X0 |
c.1. De kandidaat kan grootstedelijke gebieden in een nader aan te wijzen postindustrieel land analyseren in het licht van processen van mondialisering. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De posities van New York, Washington en Los Angeles als
machtscentra en
-
Ruimtelijke kenmerken van deze steden benoemen die samenhangen
met hun
Aandachtspunten:
-
Een wereldstad is een belangrijk mondiaal knooppunt op
economisch,
-
Veranderingen, vernieuwingen en trends vinden hun oorsprong
vrijwel altijd in
-
New York is een mondiaal knooppunt op economisch, cultureel en
politiek
Belangrijke werkwijzen: - Verschillen tussen de drie stedelijke gebieden herkennen en verklaren.
-
Steden plaatsen in het internationale stedelijk netwerk waarin
zij een - Relaties leggen tussen de belangrijke functies en de geleding van de steden.
Belangrijke begrippen:
|
|||
X0 |
c.2. de kandidaat kan internationale migratie naar en sociale polarisatie binnen de drie genoemde stedelijke gebieden beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: De internationale migratie naar de drie grote Amerikaanse steden beschrijven en de sociale polarisatie binnen de steden analyseren vooral gelet op de etnische samenstelling van de bevolking.
Aandachtspunten: - Wereldsteden kennen een sterke ruimtelijke segregatie en sociale polarisatie.
-
In grote steden ontwikkelt zich een schaduweconomie (informele
sector) die
Belangrijke werkwijzen: Relaties leggen tussen de geleding van een stad en het ruimtelijk gedrag van verschillende (etnische/sociale) groepen
Belangrijke begrippen:
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
B2 |
Mondiaal verdelingsvraagstuk |
|
x |
|
B2 |
a.1 De kandidaat kan mondiale patronen in de consumptie, productie en handel van belangrijke voedselgewassen beschrijven en verklaren |
|
x |
|
|
In
dit verband kan de kandidaat:
-
De mondiale handelsstromen van tarwe en rijst beschrijven en
verklaren,
Aandachtspunten:
-
Voedselkaarten
op
het
nationale
schaalniveau
verhullen
voedseltekorten
op
Werkwijzen: - Relateren van bevolkingsdichtheid aan de beschikbaarheid van voedsel. - Voedselproductie en handel in een geografische context plaatsen.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
a.2 De kandidaat kan relaties tussen globalisering en het wereldvoedselvraagstuk aangeven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Een verband leggen tussen economische globalisering en de
beschikbaarheid
-
Een verband leggen tussen politieke globalisering en het
voedselvraagstuk.
-
In het algemeen nemen zowel tussen
als
binnen
landen,
onder invloed van
-
Onder invloed van de globalisering wordt het voedselvraagstuk
in
-
De centrumlanden houden bij hun landbouwbeleid meer rekening
met de
Werkwijzen:
-
Vergelijken van gebieden wat betreft de effecten van
economische
-
Wisselen van schaalniveau om de voedselsituatie te kunnen
beoordelen en
-
Het voedselvraagstuk vanuit verschillende dimensies analyseren
(economie,
Belangrijke begrippen: *Economisch: - exportlandbouw - regionale specialisatie - comparatief voordeel - landbouwsubsidies - productiviteit (per ha./persoon)
*Technologische ontwikkelingen: - groene revolutie - genetisch gemanipuleed voedsel |
|||
B2 |
b.1 De kandidaat kan het vraagstuk van het voedselzekerheid uitleggen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Beargumenteren dat het voedselvraagstuk ook een maatschappelijk (verdelings)probleem is.
Aandachtspunten: Voedselzekerheid en toegang tot voedsel zijn twee zijden van dezelfde medaille.
Werkwijzen: Het voedselvraagstuk vanuit meerdere dimensies bekijken (sociaal en politiek).
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
b.2 De kandidaat kan de invloed van natuurlijke en maatschappelijke factoren op de voedselzekerheid in verschillende gebieden, op verschillende tijd en ruimteschalen uitleggen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: - De voedselzekerheid in twee landen vergelijken.
-
Een eigen standpunt innemen over de toekomstige
voedselzekerheid van de
Aandachtspunten: Voedselzekerheid is sterk afhankelijk van tijd en plaats.
Werkwijzen: Vergelijken van twee landen voor een aantal met voedselzekerheid samenhangende factoren
Belangrijke begrippen:
- ontwikkeling voedsellandbouw - verandering milieu - toename van commerciële landbouw al gevolg van globalisering |
|||
B2 |
b.3 De kandidaat kan de kwetsbaarheid van natuurlijke systemen in verschillende gebieden en hun draagkracht voor de landbouw vergelijken. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De kwetsbaarheid van twee verschillende natuurlijke systemen vergelijken.
Aandachtspunten: Bij een zelfde bevolkingsdichtheid zal een natuurlijk systeem sterker bedreigd worden als de welvaart lager is.
Werkwijzen: Vergelijken van gebieden voor een aantal met voedselzekerheid samenhangende factoren.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
b.4 De kandidaat kan de kwetsbaarheid van sociale groepen in verschillende gebieden voor voedseltekorten beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Een beargumenteerde mening geven over de kwetsbaarheid van een aantal sociale groepen in een land met een structureel tekort aan voedsel.
Aandachtspunten: De sociaal zwakkere groepen zijn het meest kwetsbaar bij voedseltekorten.
Werkwijzen: Relateren van de sociale opbouw van een samenleving en de gevoeligheid voor voedseltekorten.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
c.1 De kandidaat kan de relatie tussen noodhulp, handelspolitiek en ontwikkelingssamenwerking uitleggen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Uitleggen dat de gevoerde handelspolitiek van de rijke landen vaak niet strookt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking.
Aandachtspunten:
Werkwijzen: Handelspolitiek van rijke landen vergelijken in ruimte en tijd.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
c.2 De kandidaat kan uitleggen welke invloed economische ontwikkeling, sociale verhoudingen, politieke stabiliteit, demografische ontwikkeling en duurzaam landgebruik hebben op voedselzekerheid. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Aangeven in hoeverre interne factoren de verhoging van de voedselzekerheid in een land afremmen of verhogen.
Aandachtspunten: Het beoordelen van voedselzekerheid is sterk gebiedsgebonden.
Werkwijzen: Vergelijken van twee gebieden (bijvoorbeeld een gebied/land in Zuid-Afrika met een gebied/land in de Hoorn van Afrika) op basis van een aantal samenhangende factoren.
Belangrijke begrippen:
|
|||
B2 |
c.3 De kandidaat kan uitleggen in hoeverre Nationaal Nederlands beleid, beleid van de Europese Unie, en verdragen en activiteiten van de Verenigde Naties om voedselzekerheid te verhogen coherent is. |
|
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Een beargumenteerd standpunt innemen over de vraag of het door verschillende instanties (de Nederlandse overheid, de EU, de VN) gevoerde beleid om de voedselzekerheid te verhogen, coherent is.
Aandachtspunten: - Hulporganisaties in crisisgebieden werken vaker langs elkaar dan met elkaar.
-
De agenda rond voedselzekerheid wordt eerder bepaald door
noodhulp dan
Werkwijzen: Vergelijken van beleid op drie verschillende schaalniveaus.
Belangrijke begrippen: - (in)coherent beleid
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
C1 |
De aarde als natuurlijk systeem; samenhang en diversiteit |
x |
|
x |
C1 |
a.1. Het interne systeem (kern, mantel, aardkorst) van de aarde en de betekenis van endogene processen voor de vorming van reliëf aan het aardoppervlak |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Endogene
processen die samenhangen met de platentektoniek beschrijven en
verklaren. Aandachtspunten:
Het
actualiteitsbeginsel: the present is the key to the past. (Het
uitgangspunt
Platentektoniek
is een systeem van interacties tussen delen van de aardkorst.
Plaatbewegingen
zijn het resultaat van een duwkracht vanuit de
Het
eruptietype van een vulkaan weerspiegelt zich in de vorm. Belangrijke werkwijzen:
Geomorfologische verschijnselen relateren aan endogene processen. Typeren en indelen van vulkanisme, aardbevingen en gebergten.
Het
eruptietype van een vulkaan relateren aan de positie ten opzichte
van de
Geomorfologische
verschijnselen relateren aan de paleogeografische ligging. Belangrijke begrippen:
- convectiestromen - lithosfeer - (mid)oceanische rug - subductie - diepzeetrog - convergente plaatgrenzen - divergente plaatgrenzen - transforme plaatgrenzen - hotspot
*Vulkanisme: - explosieve eruptie - stratovulkaan - caldera - lahar - effusieve eruptie - schildvulkaan - pyroklastica
*Aardbevingen: - magnitude (schaal van Richter) - intensiteit (schaal van Mercalli) - tsunami
*Gebergtevorming: - breukgebergten - horsten en slenken - plooiingsgebergten
- Geologische tijdschaal |
|||
C1 |
a.2. Exogene processen aan het aardoppervlak en hun betekenis voor de vorming van het aardoppervlak |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Exogene
processen beschrijven en hun invloed op de vorming van het
Deze
exogene processen in twee stroomgebieden (in de gematigde en de Aandachtspunten:
Door
verwering en erosie worden gesteenten afgebroken. Het
De
verweringsvorm die overheerst in een gebied wordt hoofdzakelijk
bepaald In de aride zone overheerst in het algemeen mechanische verwering.
In
de aride zone wordt verweringsmateriaal door gebrek aan vegetatie
minder
Stroomsnelheid
en transportmechanisme bepalen de korrelgrootte(verdeling) Belangrijke werkwijzen: Exogene processen aan elkaar relateren. Geomorfologische verschijnselen relateren aan exogene processen
Vergelijken
van exogene processen in twee stroomgebieden (in de gematigde
Relaties
leggen tussen het algemene en het bijzondere door deze twee
Belangrijke begrippen:
- Massabewegingen (denudatie) - Transport - Sedimentatie: - delta - morene - puinhelling - puinwaaier
|
|||
C1 |
a.3. Kringlopen die van belang zijn voor veranderingen van het aardoppervlak |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
De
interactie tussen endogene en exogene processen beschrijven en
verklaren (aan de hand van de kringlopen). Aandachtspunten:
-
Veranderingen van het aardoppervlak ontstaan door de
opbouwende werking
Door
platentektoniek ontstaan gebergten. De gesteenten in deze
gebergten
Het
verweringsmateriaal uit gebergten wordt onder invloed van met
name de
Stollings-
en sedimentgesteenten kunnen onder langdurige invloed van hoge
Relateren van endogene en exogene processen.
Relateren
van de gesteente- en de hydrologische kringloop aan elkaar en aan
Relateren
van kenmerken van gesteenten aan de ontstaanswijze ervan. Belangrijke begrippen:
-
Gesteentekringloop - basalt - graniet - Sedimentgesteenten: - kalksteen - zandsteen - Metamorfe gesteenten: - leisteen - marmer - Hydrologische kringloop |
|||
C1 |
a.4. Het externe systeem aarde (lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer en de betekenis voor Klimaatsystemen, inclusief atmosferische- en oceanische circulatie) |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
De
door zonne-energie aangedreven grote windsystemen en
zeestromingen op aarde bepalen de ligging van klimaatgebieden. Aandachtspunten:
Op
mondiale schaal is er een dynamisch evenwicht tussen inkomende Zee- en luchtstromen verdelen de warmte over het aardoppervlak.
De
ligging van oceanen, continenten en gebergten beïnvloedt op
diverse Zeestromen worden aangedreven door de wind.
Daarnaast
is er een thermohaliene circulatie aangedreven door verschillen
in Belangrijke werkwijzen:
-
Relateren van klimaatgebieden aan zee- en luchtstromen.
- Oceanische circulatie: - thermohaliene circulatie - diepwaterpomp - warme en koude zeestroom - Stralingsbalans - Klimaatgebied |
|||
C1 |
b.1. De kenmerken van de landschapszones op aarde |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De landschapszones op aarde herkennen en beschrijven als
dynamische
-
Relaties tussen geofactoren binnen landschapszones beschrijven
en Aandachtspunten:
-
Het
landschap is een dynamisch systeem: als één van de geofactoren
De
theoretische grenzen tussen de landschapszones zijn in de
praktijk
- Vergelijken en relateren van de geofactoren in en tussen landschapszones. - Vergelijken van klimaatgebieden en landschapszones
*Geofactoren: - gesteente en reliëf - klimaat en lucht - bodem - water - flora en fauna - de mens
*Landschapszones: - boreale zone - gematigde zone - subtropische zone - (semi)aride zone - tropische zone
|
|||
C1 |
b.2. De kenmerken van de landschapszones en de veranderingen hierin |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
De
invloed van menselijke activiteiten op andere geofactoren in
verschillende landschapszones beschrijven en verklaren. Aandachtspunten:
De gevoeligheid voor landdegradatie verschilt per landschapszone.
Duurzaam
landgebruik kan processen van landdegradatie stoppen of
Als
gevolg van klimaatverandering kunnen de (grenzen tussen) Belangrijke werkwijzen: Relateren van processen van landdegradatie aan menselijke activiteiten.
Het
verschuiven van de klimaatzones en de vegetatiezones relateren
aan Belangrijke begrippen:
(versnelde) bodemerosie Verzilting verwoestijning
overbeweiding ontbossing
|
|||
C1 |
c.1. De natuurlijke en landschappelijke kenmerken van een nader aan te wijzen fysisch-geografische macroregio in onderlinge samenhang en in relatie tot de samenlevingen in de betreffende macroregio |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De natuurlijke en landschappelijke kenmerken van het
Middellandse
-
De gevolgen van landdegradatie en de manier waarop de mens
daarmee
-
De plaattektonische situatie in het Middellandse Zeegebied is
o.a. door de
-
De jaarlijkse verschuiving van de grote luchtdruksystemen
leidt tot een nat en
-
De wederzijdse beïnvloeding tussen natuur en de mens kan
juist in deze
-
Duurzaam gebruik van beschikbare watervoorraden kan zorgen
voor een
-
Goed hazard management kan de negatieve gevolgen van natuur-
en
Belangrijke werkwijzen:
Vergelijken
van gebieden in het Middellandse Zeegebied op het terrein van
platentektoniek, klimaat, landdegradatie of
watergebruik.
- Mediterrane landbouwtypen - (grond)Waterproblematiek - Waterbalans - Duurzaam water- en landgebruik - Natuurramp - Milieuramp - Hazard Management
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
C2 |
Mondiaal milieuvraagstuk |
|
x |
|
C2 |
a.1 De kandidaat kan de componenten van het klimaatsysteem –atmosfeer, oceaan en landoppervlak– en de relaties binnen en tussen de systemen aangeven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Aangeven hoe de componenten atmosfeer, hydrosfeer en lithosfeer afzonderlijk en in samenhang bijdragen tot het wereldklimaatsysteem.
Aandachtspunten:
-
Ongelijke blootstelling aan zonne-energie zorgt voor lucht en
waterstromen die
-
De gesteldheid van het aardoppervlak bepaalt de afwijkingen
ten - Wet van Buys Ballot.
Belangrijke werkwijzen:
-
Klimatologische verschijnselen plaatsen in de geografische
context van het
Belangrijke begrippen: - Atmosfeer - Stralingsbalans - Energiebalans - Luchtcirculatie - hoge luchtdrukgebied of maximum - lage luchtdrukgebied of minimum - passaat - moeson - Oceanische circulatie - koude en warme zeestromen - diepwaterpomp - El Niño - Klimaatgebied -
IJstijden |
|||
C2 |
a.2 De kandidaat kan klimaatveranderingen in het verleden op verschillende tijdschalen beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Voorbeelden geven van grote klimaatsveranderingen in het geologisch verleden.
Aandachtspunten: Klimaatveranderingen plaatsen in ruimte en tijd.
Belangrijke werkwijzen: - Actualiteitsprincipe.
-
De huidige geomorfologie is vaak te verklaren uit
klimaatomstandigheden in
Belangrijke begrippen:
|
|||
C2 |
a.3 De kandidaat kan natuurlijke oorzaken van catastrofale en geleidelijke klimaatveranderingen in het verleden uitleggen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Voorbeelden geven van plotselinge catastrofale klimaatsveranderingen en van geleidelijke klimaatsveranderingen in het geologisch verleden.
Aandachtspunten:
-
Klimaatveranderingen
in
het
verleden
zijn
te
herleiden
uit
aard
en
de
-
Kennis van processen en omstandigheden uit het verleden
scherpt het
inzicht
Belangrijke werkwijzen:
-
Klimaatveranderingen plaatsen in ruimte en tijd. - Klimaatveranderingen op verschillende ruimtelijke schalen analyseren.
Belangrijke begrippen:
|
|||
C2 |
b.1 De kandidaat kan de aard van het klimaatvraagstuk analyseren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Beargumenteren dat het mondiale klimaatvraagstuk wetenschappelijk niet onomstreden is. Aangeven dat het actuele klimaatvraagstuk veroorzaakt wordt door menselijk handelen en het reageren van natuurlijke processen daarop.
Aandachtspunten: De laatste eeuwen is de menselijke invloed als geofactor op mondiale schaal sterker dan voorheen.
Belangrijke werkwijzen: Het mondiale klimaatsvraagstuk vanuit verschillende dimensies analyseren (natuur, economie, politiek).
Belangrijke begrippen:
|
|||
C2 |
b.2 De kandidaat kan de rol van maatschappelijke en natuurlijke factoren bij toekomstige klimaatveranderingen, zowel op korte als op lange termijn kritisch beoordelen. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Aangeven welke maatschappelijke en natuurlijke facturen een
rol in de
-
Een mening geven over de validiteit van de argumenten die in
deze discussie
Aandachtspunten: De opstelling van veel deelnemers aan het debat over het klimaatvraagstuk wordt sterk bepaald door hun belangen.
Belangrijke werkwijzen: Bij het beoordelen van argumenten letten op:
Belangrijke begrippen:
*Maatschappelijke
factoren: - demografische factoren
*Politieke
factoren: - duurzame energiebronnen
*Natuurlijke
factoren:
|
|||
C2 |
b.3 De kandidaat kan de gevolgen van klimaatveranderingen voor natuurlijke en maatschappelijke systemen beschrijven en analyseren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Gevolgen van klimaatveranderingen voor natuurlijke en maatschappelijke systemen aangeven en een beargumenteerde toekomstverwachting formuleren.
Aandachtspunten:
-
Het denken in opties en scenario's is een gebruikelijke manier
om mogelijke
-
Veel klimaatmodellen hebben een grote onzekerheidsmarge: dat
kan
-
Het formuleren van een toekomstverwachting (forecasting) heeft
weinig
zin
als
Belangrijke werkwijzen: - Vergelijken van (mogelijke) klimaatsveranderingen in ruimte en tijd.
-
Klimaatsveranderingen benaderen vanuit verschillende dimensies
(natuur,
Belangrijke begrippen:
|
|||
C2 |
b.4 De kandidaat kan de mate van kwetsbaarheid van natuurlijke en maatschappelijke systemen voor klimaatveranderingen analyseren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Beargumenteren in hoeverre natuurlijke en maatschappelijke systemen kwetsbaar zijn voor klimaatveranderingen.
Aandachtspunten: Naarmate een gebied technisch en economisch meer ontwikkeld is, is de kwetsbaarheid van dat gebied voor de gevolgen van klimaatveranderingen kleiner en de economische schade groter.
Belangrijke werkwijzen: Aangeven hoe algemene processen regionaal uitwerken.
Belangrijke begrippen:
*Natuurlijke
factoren: - water
-
natuur - voedselproductie - gezondheid - transport - energiesector - toerisme
- Risicoanalyse
|
|||
C2 |
c.1 De kandidaat kan initiatieven om schadelijke effecten van broeikasgassen tegen te gaan analyseren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: De effecten aangeven van de verschillende initiatieven om de schadelijke gevolgen van broeikasgassen te beperken en een beargumenteerde mening daarover geven.
Aandachtspunten:
-
Naarmate een samenleving technisch en economisch meer
ontwikkeld is,
-
Economische processen tenderen ernaar dat nadelen van het
Belangrijke werkwijzen:
-
Oplossingen voor schadelijke gevolgen van het broeikaseffect
vanuit - Effecten van oplossingen op verschillende ruimtelijke schalen analyseren.
Belangrijke begrippen:
-
Technische maatregelen: - symptoombestrijding - Handel in emissierechten - Transportpreventie - Toepassingen in duurzame energie |
|||
C2 |
c.2 De kandidaat kan de manier waarop maatschappelijke systemen zich aanpassen aan klimaatveranderingen aangeven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Aangeven dat de aanpassing van de maatschappelijke systemen afhankelijk is van de aard van de klimaatveranderingen in verschillende gebieden.
Aandachtspunten:
-
Het welvaartsniveau van een gebied bepaalt de aard van de te
nemen
-
Laaggelegen kustgebieden en gebieden in benedenlopen van
rivieren zijn
Belangrijke werkwijzen:
-
Binnen het betreffende gebied de relevante relaties aangeven.
Belangrijke begrippen: De hanteren begrippen zijn afhankelijk van de lokale omstandigheden. |
|||
C2 |
c.3 De kandidaat kan de coherentie van het Nationaal Nederlands beleid, beleid van de Europese Unie en verdragen en activiteiten van de Verenigde Naties beoordelen. |
|
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: Beoordelen in hoeverre het beleid op de verschillende ruimtelijke schalen consistent is. Voorbeelden geven van coherent en incoherent beleid.
Aandachtspunten: Op elk schaalniveau waarop beleid wordt geformuleerd, worden eigen afwegingen gemaakt: gebrek aan afstemming leidt gemakkelijk tot inconsequenties.
Belangrijke werkwijzen: Het beleid ten aanzien van klimaatveranderingen analyseren op verschillende ruimtelijke schalen.
Belangrijke begrippen:
*Nederlands
beleid: - afremmen mobiliteit
*Europees
beleid: - afstemmen van nationale wetgeving op Europese regelgeving
*Mondiaal beleid: - klimaatconferenties
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
D1 |
Afbakening en gebiedskenmerken |
x |
|
x |
D1 |
a.1. De kandidaat kan eigen en andermans beeldvorming over de regio Zuid-Amerika beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat:
-
De invloed van beeldvorming op ruimtelijk handelen illustreren
aan de hand Aandachtspunten:
Cultuurelementen
als muziek, dans, sport, kleding en religie spelen een
Vanuit
de natuurlijke dimensie is het beeld van Zuid-Amerika dat van een
Het
imago van Zuid-Amerika kent paradoxen: gated communities naast
Het
beeld van Zuid-Amerika is in de loop van de tijd veranderd van
instabiele
Over
de toekomst van Zuid-Amerika lopen de meningen sterk uiteen; van
een
Zowel
stereotype beelden als geografisch beelden van ZuidAmerika zijn
van
Huidige
beelden van Zuid-Amerika vergelijken met vroege beelden van
Zuid- Uitzonderingen op het algemene beeld van Zuid-Amerika beschrijven.
|
|||
D1 |
a.2 De kandidaat kan Zuid-Amerika typeren op basis van relevante kenmerken. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat:
-
Zuid-Amerika typeren met behulp van fysisch-geografische en
-
Zuid-Amerika afbakenen als formele regio aan de hand van
verschillende
Aandachtspunten:
Zuid-Amerika
omvat meerdere tektonische platen. Het vasteland omvat de onder de continentale korst van Zuid-Amerika.
De
oostzijde van het continent is een passieve continentrand. Bij de
passieve
De
westzijde van Zuid-Amerika is een actieve continentrand. Deze
wordt
Ander
actief vulkanisme, als gevolg van een hotspot, komt voor op
De
vorming van het Andesgebergte ging gepaard met het ontstaan van
een
Belangrijke
geomorfologische eenheden in Zuid-Amerika zijn het hoogland van
De
ligging van klimaatzones, vegetatiezones en landschapszones wordt
in
Binnen
Zuid-Amerika zijn vooral het Andesgebergte en de hooglanden rijk
aan
Fossiele
brandstoffen worden voornamelijk gevonden in laag gelegen
Periodiek
wordt het normale weerpatroon in Zuid-Amerika verstoord door El
Het
regiem van de rivieren als de Orinoco, de Amazone en de Parana,
wordt
De
natuurlijke omstandigheden zijn van grote invloed op de
De
eerste bewoners in het Andesgebergte concentreerden zich in de
hoge Zuid-Amerika is het meest verstedelijkte continent ter wereld.
Aan
de kust is het tempo van verstedelijking na decennia van
explosieve groei
De
contrasten binnen steden zijn groot met als uitersten de gated
communities Het economisch belang van de mijnbouw is groot.
Binnen
Zuid-Amerika komen grote verschillen voor in de landbouw. Deze Zuid-Amerikaanse landen zijn overwegend middeninkomen landen.
De
waarde van het BNP van Zuid-Amerikaanse landen wordt in
toenemende
De
tegenstellingen in welvaart en welzijn, zowel tussen landen als
binnen
Overmakingen
van migranten en de informele sector spelen een niet direct
Eind
20e eeuw gestart sociaaleconomisch beleid draagt in veel landen
van
Bureaucratie,
corruptie en geweld vormen belemmeringen in de ontwikkeling
In
het dagelijks leven spelen raciale verschillen een grote rol.
Ondanks
de toenemende sociale mobiliteit is er nog steeds een grote kloof
Bovengenoemde
fysisch-geografische en sociaalgeografische kenmerken
Binnen
Zuid-Amerika relaties leggen tussen verschillende verschijnselen
of Zuid-Amerika in de mondiale geografische context plaatsen.
- Schild - Hoogtezones - Hoogvlakte/hoogland - Ertsen / ertsvorming - Fossiele energiebronnen - Andesiet - Tropisch regenwoud (selva) - Savanne (llanos, cerrado en caatinga) - Steppe (pampa) - Tropisch laagland - Mangrove - Bevolkingsdruk - Gezinsplanning - Natuurlijke bevolkingsgroei - Sociale bevolkingsgroei /migratie - Etniciteit - Mestizering - Latino - Bevolkingsparticipatie - Democratisering - Sociale polarisatie - Gini-coëfficiënt/Lorenzcurve - Elite - BBP per hoofd /BRP per hoofd - Import- en exportpakket - Handelsbalans - Megasteden - Sloppenwijken (favelas) - Informal city - Informele sector - Cliëntelisme - Latifundia - Grondbezitverhouding - El Niño |
|||
D1 |
b.1. De kandidaat kan een geografische vergelijking maken tussen Zuid-Amerika en een andere ontwikkelingsregio in de wereld. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat:
Verschillen
en overeenkomsten tussen Zuid-Amerika en een andere
Vergelijkenderwijs
toekomstscenario’s beschrijven ten aanzien van de verdere
De
regio’s verschillen vertonen verschillen en overeenkomsten in
taal en
Sociaaleconomische
en sociaal-culturele verschillen tussen de regio’s zijn te
De
gekozen toekomstscenario’s beïnvloeden de ontwikkelingskansen
van
Elke
regio is uniek en toch zijn in verschillende regio’s
soortgelijke
Zuid-Amerika
en één of meer andere ontwikkelingsregio’s vanuit de Binnen Zuid-Amerika en één of meer andere ontwikkelingsregio’s relaties leggen tussen verschillende verschijnselen of processen.
Bijzondere
ontwikkelingen onderscheiden van de algemene ontwikkelingen in
Het
belang van schaal en analyseniveau bij de bestudering en
vergelijking van
- Demografische transitie - Demografische druk - Etnische / religieuze conflicten - Informele en formele machtsstructuur |
|||
D1 |
c.1. De kandidaat kan de ontwikkelingsprocessen in Zuid-Amerika beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
Het
ontwikkelings- en democratiseringsproces vanaf de jaren negentig
op
De
verstedelijkingsproblematiek beschrijven en analyseren en hierbij
De
gevolgen van infrastructurele ontsluiting benoemen, waarbij voor-
en
De
veranderende rol van Zuid-Amerika in de mondiale economie vanaf
de
Verschillende
toekomstscenario’s voor Zuid-Amerika schetsen en
Aandachtspunten:
De
ontwikkeling van Zuid-Amerika kent verschillende perioden;
pre-koloniaal,
Sinds
de jaren negentig bepalen in veel landen naast vrijhandel ook
sociale
Politiek
gezien ontwikkelden de meeste
Politiek
gezien is er in Zuid-Amerika in de 21e eeuw sprake van toenemende
De
verstedelijking in Zuid-Amerika gaat door, ondanks de
maatschappelijke
Als
gevolg van economische en infrastructurele ontwikkelingen staan
Er
worden veel wegen en waterkrachtcentrales gebouwd, met een enorme
In
een globaliserende wereld neemt ook in Zuid-Amerika de culturele
De
samenwerking tussen Zuid-Amerikaanse landen neemt toe blijkend
uit
De
herkomst van investeringen vanuit andere werelddelen in
ZuidAmerika
De
regio heeft in de wereld aan aanzien gewonnen. ZuidAmerikaanse
politici
Belangrijke werkwijzen: Ontwikkelingsprocessen in Zuid-Amerika vergelijken in ruimte en tijd.
Ontwikkelingsprocessen
in Zuid-Amerika analyseren vanuit verschillende Het relateren van economische en demografische ontwikkelingsprocessen in Zuid-Amerika.
Investeringen
in Zuid-Amerika relateren aan de gevolgen voor het milieu en de
Zuid-Amerika
plaatsen in de context van globaliseringsprocessen op
Belangrijke begrippen: - Dictatuur - Oligarchie - Populisme - Neoliberalisme - Good governance - De-agrarisatie - Industrialisatie - Tertiairisering - Landroof (landgrabbing) - Duale economie - Exportvalorisatie - Importsubstitutie - Cashcrops/foodcrops - Waterkrachtcentrale - UNASUR - Buitenlandse investeringen (Foreign Direct Investments) - BRIC(S) - Etnische en culturele diversiteit - Democratisering
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
D2 |
Actuele vraagstukken |
|
x |
|
D2 |
a.1 De kandidaat kan de winning van natuurlijke hulpbronnen in Amazonia en Bolivia analyseren en beschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Beschrijven wat de gevolgen zijn van de winning van
natuurlijke
-
Beschrijven op welke manier verschillende actoren
(multinationals, bewoners,
Aandachtspunten: - De winning van natuurlijke hulpbronnen wordt in Amazonia en Bolivia
grotendeels
gestuurd door grote multinationals uit westerse landen, maar
-
Ontbossing, aanleg van stuwdammen en mijnbouw in Amazonia
leiden tot
-
Bolivia bezit belangrijke strategische voorraden van onder
andere aardgas,
-
De winning van natuurlijke hulpbronnen in Bolivia biedt
mogelijkheden tot
-
Infrastructuur
wordt
aangelegd
voor
de
exploitatie
van
natuurlijke
Belangrijke werkwijzen:
-
Vanuit verschillende dimensies analyseren welke actoren
betrokken zijn bij de
-
De achterliggende oorzaken van de winning van natuurlijke
hulpbronnen op
-
Relaties leggen tussen de exploitatie van natuurlijke
hulpbronnen in Amazonia
Belangrijke begrippen: - ontginning - ontbossing - hydro-elektriciteit - duurzaamheid - biodiversiteit - waterbalans - landdegradatie - draagkracht |
|||
D2 |
a.2 De kandidaat kan natuurlijke gevaren in Zuid-Amerika analyseren en bschrijven. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Beschrijven welke natuurlijke gevaren er spelen in
Zuid-Amerika en in welk
-
Beredeneren waarom gebieden met een hoog risico op natuurlijke
gevaren
Aandachtspunten:
-
Natuurlijke gevaren doen zich vaak voor met lange en
wisselende
-
Aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami's komen voor in
het
-
Vulkaanuitbarstingen kunnen gepaard gaan met
lahars/modderstromen.
-
Laag gelegen kustgebieden en riviervlakten zijn in toenemende
mate
-
Er zijn grote verschillen in de kwaliteit van het hazard
management tussen
Belangrijke werkwijzen:
-
Natuurlijke gevaren relateren aan platentektonische- of
klimatologische
-
Natuurlijke gevaren in een geografische context plaatsen en
daarbij
-
Het hazard management relateren aan het ontwikkelingspeil en
de
Belangrijke begrippen: - Aardbevingen - Tsunami’s - Vulkanisme - Lahars/Modderstromen - Aardverschuivingen - Stormvloed - Risicoperceptie - Hazard management |
|||
D2 |
b.1 De kandidaat kan verschillen tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden en verschillen tussen op de wereldmarkt georiënteerde regio's en regio's die zich richten op lokale markten typeren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Benoemen hoe het proces van mondialisering zichtbaar is in
-
de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de steden
-
de
belangrijkste
overeenkomsten
en
verschillen
tussen
de
meer
rurale
Aandachtspunten:
-
De grens van de stedelijke bebouwing ligt bij de megasteden
ver van het
-
Naast de beroemde megasteden zijn er in Zuid-Amerika ook
kleinere
-
Mondialisering komt buiten de stad tot uiting in
plantagegebieden, maar ook
-
Ook al lijken steden onder invloed van mondialisering in
toenemende mate op
Belangrijke werkwijzen:
-
Aan ruimtelijke ontwikkelingen in stad en platteland
verschillende dimensies - Relaties leggen tussen stad en platteland.
-
Stad en platteland vergelijken in ruimte en tijd en daarbij
een onderscheid
Belangrijke begrippen: - Netwerksamenleving - Megasteden/Middelgrote steden: - Informele stad - Urban Sprawl - Ontwikkelingscorridors: - Rurale gebieden - Mijnbouw - Agri-business - Zelfvoorzienend/commercieel |
|||
D2 |
c.1 De kandidaat kan de positie van indianen in Zuid-Amerika beschrijven en verklaren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: - De spreiding van de indianen in Zuid-Amerika beschrijven en verklaren.
-
De sociaal-economische positie van de indianen in Peru en
Suriname
Aandachtspunten: - De identiteit van indianen hangt samen met afstamming/ etniciteit en woongebied/territorium.
-
Indianen die naar de stad trekken, nemen soms afstand van de
indiaanse
-
De kwetsbaarheid van groepen in een samenleving wordt bepaald
door
Belangrijke werkwijzen: - De veranderende spreiding van de indianen beschrijven en verklaren.
-
De situatie van de indianen beschrijven en verklaren vanuit
verschillende
Belangrijke begrippen: - Inheemse bevolking - Grond- en watereigendom - Culturele verschillen - Machtspolitiek - Isolement - Discriminatie - Integratie - Assimilatie |
|||
D2 |
c.2 De kandidaat kan territoriale conflicten en etnische en culturele diversiteit beschrijven en verklaren. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Territoriale conflicten in Peru en Suriname waarbij etnische
en culturele - Beschrijven hoe nationale overheden in deze conflicten optreden.
Aandachtspunten:
-
De roep om erkenning van eigen normen, waarden, rechten en
macht
-
Sociaal-economische herverdeling, culturele erkenning en
politieke
Belangrijke werkwijzen: Conflicten vanuit verschillende dimensies beschrijven en verklaren.
Belangrijke begrippen: - Regionale autonomie - Decentralisatie - Territoriale conflicten |
|||
D2 |
c.3. De kandidaat kan de herwaardering van inheemse waarden als sociale en politieke factor. |
|
x |
|
|
In dit verband kan de kandidaat: Voorbeelden geven waaruit blijkt dat de waarden van indianen in Zuid-Amerika veranderen en een rol spelen op sociaal en politiek vlak.
Aandachtspunten:
-
In een veranderende samenleving worden oude waarden soms
-
Veranderende waarden hebben gevolgen voor het functioneren van
Belangrijke werkwijzen: Visies op een veranderende samenleving vanuit verschillende dimensies beschrijven. Relaties leggen tussen waarden en sociaal en politiek beleid.
Belangrijke begrippen: - Regionale autonomie - Duurzaamheid - Leefstijl
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
E1 |
Caribische regio |
x |
|
x |
E1 |
a.1. De kandidaat kan de afbakening van het gebied analyseren, gebruikmakend van combinaties van relevante kenmerken. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: - Het Caribisch gebied beschrijven aan de hand van liggingskenmerken.
-
Het Caribisch gebied afbakenen met behulp van fysisch
geografische
-
Het Caribisch gebied afbakenen met behulp van sociaal
geografische
-
Een beeld vormen van hoe verschillend de documentatie
(informatie, - De belangrijkste geografische elementen in het Caribisch gebied plaatsen.
Aandachtspunten: - Grenzen van regio’s worden bepaald door de criteria die worden gebruikt.
-
Fysische en sociale criteria leveren verschillende
afbakeningen en
-
Een afbakening op sociaal-economische en culturele criteria
sluit het meest
-
De (tegenstrijdige) documentatie van (ei)landen in het
Caribisch gebied, maakt
-
Eigen en andermans beelden van het Caribische gebied
beschrijven en
-
De invloed van beeldvorming op het (ruimtelijk) handelen
illustreren aan de
Belangrijke werkwijzen:
-
Het Caribisch gebied in de mondiale, regionale en lokale
geografische context
-
Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden (bv.
Grote Antillen, - Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden. - Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen: - Absolute ligging vs. relatieve ligging - Geologie - Caribische plaat - Eilandenbogen - Grote Antillen - Kleine Antillen - Passaten - eilanden boven de wind - eilanden beneden de wind - Cultuur - Etnische samenstelling bevolking - Culturele verscheidenheid - (Ei)landelijk karakter/ insularisme - Historisch verleden - kolonialisme - plantageverleden - slavernij - contractarbeiders - Belangrijke data Koninkrijk der Nederlanden: - 1954 (Statuut) - 1986 (Status aparte Aruba) - 10-10-10 (Ontmanteling van Nederlandse Antillen: BESCAST) |
|||
E1 |
b.1. De kandidaat kan fysisch-en sociaal-geografische kenmerken beschrijven en samenhangen daartussen verklaren |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Fysische gebiedskenmerken van het Caribisch gebied
beschrijven, verklaren - Het gaat om geologie, geomorfologie, klimaat, bodem en vegetatie.
-
Voor de in het Caribisch gebied voorkomende landschapszones de
relevante - Overgangszones tussen landschappen (gradiënten) op de verschillende fysisch geografische criteria beschrijven en verklaren.
-
De ligging op een plaatrand bepaalt het voorkomen van actief
vulkanisme,
-
De breedteligging en de verdeling land/zee in de omgeving
bepalen weer en
-
Door het versterkte broeikaseffect zou het aantal en de
intensiteit van orkanen - Klimaat, vegetatie en bodem zijn sterk gerelateerd.
-
Het voorkomen van tropische depressies bepaalt de verdeling en
de
-
In het Caribisch gebied kan op verschillende schaalniveaus
onderscheid
-
Het Caribisch gebied wordt gekenmerkt door een verscheidenheid
aan - Het belang van vegetatie voor het tegengaan van erosie en kustafbraak.
-
De indeling in B-klimaten berust op effectieve neerslag
waarin verbanden
-
Verwoestijning in de Caribische regio heeft zowel fysische als
sociale
-
Het voorkomen van tropische depressies bepaalt de verdeling en
de - Bauxiet is een residu van extreme tropische verwering.
-
Het overleven van bepaalde soorten planten en dieren is
afhankelijk van de
-
De Caribische eilanden, vooral die met enig reliëf, zijn
gradiëntrijk waardoor er
Belangrijke werkwijzen: - Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden. - Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden. - Binnen deelgebieden relaties leggen tussen fysisch geografische aspecten. - Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere.
Belangrijke begrippen:
*Geologie: - subductie - subductiecomplex - transversale breuk/ transforme beweging - vulkanisme - eruptietypen (o.a. Pliniaanse eruptietype) - aardbeving - gebergtevorming - seafloor-spreading - riftzone - tsunami
*Klimaat: - stormvloed - corioliseffect
-
positieve terugkoppeling
*Bodemvormende
processen: - steppe bodems - wadi’s / rooi - gesteenten - landdegradatie - bodemerosie - verzilting - verdroging - bauxietvorming - desertificatie - bodemuitputting
*Landschappen:
*Vegetatie: - tropische vegetatie - steppe vegetatie - ontbossing en overbeweiding - eilandtheorie - endemen - cloudforest/ nevelwoud - kustvegetatie (mangrove) |
|||
E1 |
b.2. De kandidaat kan de sociaal geografische kenmerken en de sociaal-ruimtelijke structuur beschrijven en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: - Bevolkingskenmerken van de regio beschrijven en verklaren. Het gaat om: - bevolkingsopbouw - bevolkingssamenstelling - natuurlijke bevolkingsgroei - sociale bevolkingsgroei (migratie van, naar en binnen de regio) - sociaal-economische kenmerken - sociaal-culturele kenmerken.
-
Overheersende vormen van ruimtegebruik beschrijven en
verklaren waarbij
-
Een beargumenteerde mening geven over het belang van
ruimtelijke ordening
-
Een beeld vormen van naturalisatie. Aandachtspunten:
-
De positie van een land binnen het transitiemodel wordt sterk
bepaald door de
-
Door migratie is de leeftijdsopbouw van de bevolking van met
name de kleine - De onevenwichtige verdeling van leeftijdscategorieën op met name de kleine eilanden beïnvloedt de demografische en economische ontwikkeling.
-
Etniciteit is een factor van betekenis voor de
maatschappelijke positie van
-
De beroepsbevolking kent tussen de eilanden een verschil in
transitie van de
-
Door de invloed van migratie zijn er veel personen die een
procedure
-
Familiestructuur en de man-vrouw verhouding zijn van grote
invloed op de
-
Het eilandkarakter en de grote verscheidenheid aan culturele
invloeden leidt
-
Braindrain (en brain gain) is een kenmerk van de relatie
tussen centrum en - In ruimtelijk gebruik (op eilanden) is een spanningsveld.
-
Een beeld vormen van de (eigen) verbondenheid met (de mensen
in) de eigen
Belangrijke werkwijzen: - Verschillen verklaren door: - er meerdere aspecten bij te betrekken. - het in een geografische context te plaatsen. - relaties te leggen binnen gebieden. - en te vergelijken in ruimte en tijd. - onderscheid te maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen:
-
natuurlijke bevolkingsgroei - bevolkingsdruk - levensverwachting - transitiemodel - sociale bevolkingsgroei (migratie/vluchtelingen/remigratievraagstuk) - Noord/ Zuid tegenstelling - push/pull factoren - brain-drain vs. brain-gain - Caribische diaspora - naturalisatie - illegaliteit / niet gedocumenteerde personen - bevolkingsspreiding en dichtheid - normen en waarden - gebruiken / gewoonten - taboes (die tegenstrijdig zijn met logica). - gangstercultuur - drop-outs - mental slavery - machismo - matrifocale familiestructuur - tienerzwangerschappen / SOA’s - multiculturaliteit - creolisering (cultureel) - identiteit - etniciteit - (natuur)godsdienst
-
taal (lingua franca minderheidstalen, kleine talen, verdwenen
talen en - Indexcijfers (zoals de HDI) - (an)alfabetisme, scholingsgraad en opleidingsmogelijkheden. - soft state / failed state - (on)afhankelijke media - verstedelijking - overurbanisatie en de vorming van krottenwijken - gated communities - Werelderfgoed - Sustainable Development Goals (SDG) - mobiliteit / congestie - (stedelijke) infrastructuur - NIMBY - gentrification - sociale cohesie
|
|||
E1 |
c.1. De kandidaat kan politieke relaties beschrijven en vergelijken. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De huidige staatkundige relaties van (voormalige Britse,
Franse en
-
Voorbeelden geven van de invloed van de Verenigde Staten in de
regio op
-
Een beschrijving geven van het verschil tussen natie en staat
en het in een
-
Aan de hand van de politieke status van (ei)landen bepalen in
hoeverre het
-
Een beeld vormen van de verschillende soorten hulp die
Caribische eilanden
- De relatie van Caribische (ei)landen met het (voormalige) koloniale
moederland
wordt sterk bepaald door de staatsinrichting en de politieke
-
(Ei)landen waren afhankelijke gebieden / koloniën en zijn elk
in een eigen fase
-
Het al dan niet verlenen van hulp geschiedt door de
verschillende organisaties - Per (ei)land verschilt de kwetsbaarheid van de bevolking. - De democratische procesvorming in het Caribisch gebied heeft kenmerken
van
corruptie, vriendjespolitiek, manipulatie, bureaucratie,
patronage,
-
De politieke status van (ei)landen bepaalt de mogelijkheid
voor deelname en
-
De invloed van de Verenigde Staten in het Caribisch gebied
heeft historische
Belangrijke werkwijzen: Het Caribisch gebied politiek in een geografische context plaatsen, op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren en relaties leggen tussen het bijzondere en het algemene. Belangrijke begrippen: - (Regionale) autonomie/decentralisatie - Federalisme / federale staat - Seperatisme - Nation building - relatie tussen natie en staat - nationalisme - iconen / symbolen - patriotisme - regionaal bewustzijn / lokalisering - (Geo)politieke verhoudingen - neokolonialisme - territoriale conflicten / grenzen / internationaal zeerecht - militair- strategische ligging (FOL) - piraterij - imperialisme / hegemoniale staat - communisme vs. kapitalisme - boycot / embargo - socialisme vs. neoliberalisme - globalisering vs. antiglobalisering - internationalisering - dollarisatie - amerikanisering - latinisering - Chinese invloeden - internationale invloeden - (re-)europeanisering - drugsbestrijding/ (mensen)smokkel - Vrije markt vs. protectionisme. - Nationaliseren vs. privatiseren - Joint-venture - Autonome landen - Bijzondere gemeenten - Free zones (SEZ) - Populisme
-
Volledig lidmaatschap vs. geassocieerd lidmaatschap - bilateraal - multilateraal - gebonden - ongebonden - structureel - noodhulp - NGO |
|||
E1 |
c.2. De kandidaat kan internationale relaties tussen economische actoren binnen de regio en daarbuiten beschrijven en vergelijken. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De belangrijkste externe economische relaties van (delen van)
het Caribisch
-
Daarbinnen speciale aandacht voor de externe relaties van de
eilanden
-
Een beschrijving geven van de (economische)
samenwerkingsverbanden
-
In het algemeen wordt de richting en de aardvan de stromen
bepaald door
-
De economische relaties van Caribische (ei)landen met externe
gebieden zijn
-
Het patroon van de stromen van goederen en mensen worden mede
bepaald
-
De kleinschaligheid en het eilandkarakter zijn de bepalende
factoren in de
Belangrijke werkwijzen: De economische relaties binnen het Caribisch gebied in een geografische context plaatsen, relaties leggen tussen deelgebieden en vergelijken in ruimte en tijd. Belangrijke begrippen: - stromen van goederen (handel) - stromen van mensen (migratie, toerisme) - stromen van kapitaal (o.a. offshore bedrijvigheid) - financiële dienstverlening - (lucht)havengericht: logistiek/connectiviteit - specialisering (van het toerisme) - spin-off effect / indirecte werkgelegenheid - hub/spokes - Verenigde Naties (SIDS, IMF, WTO, World Bank, WHO, Unicef, Unesco) - CARICOM - ACP-landen en Associatie met de EU - Britse gemenebest en Franse XXX, XXX - XXXX -
XXXX |
|||
X0 |
d.1 De kandidaat kan de kwetsbaarheid van de samenlevingen in het Caribisch gebied voor natuurrampen beschrijven en analyseren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat: - Natuurlijke risico's in het Caribisch gebied beschrijven en analyseren. Het gaat om de in E1b.1. genoemde natuurlijke risico's. - Met voorbeelden aantonen dat welvaart en sociaal-organisatorisch vermogen
van
invloed zijn op de kwetsbaarheid van (delen van) een samenleving,
zowel
-
Een inschatting maken van de kwetsbaarheid van verschillende
delen van het
Aandachtspunten: - Natuurlijke risico's spelen op verschillende tijdschalen en dat bepaalt mede de risicoperceptie en het ruimtelijk gedrag van mensen.
-
Hoe zwakker de economie en hoe zwakker het bestuur van een
gebied, hoe
-
Kleinschaligheid beperkt de reikwijdte en de slagkracht van
het bestuur bij de
-
Hulpverlening wordt gemoderniseerd door technologie
(social-media, drones,
Belangrijke werkwijzen: - Aan natuurlijke risico's verschillende dimensies onderscheiden. - Zowel de risico's als de aanpak in een geografische context plaatsen. - Relaties leggen binnen (deel)gebieden. - Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
Belangrijke begrippen: - Risicoanalyse (rampen: frequentie en intensiteit) - Risicoperceptie (afhankelijk van individuele kenmerken) - Hazard management - Kleinschaligheid - Soft state - (Internationale) hulpverlening |
|||
E1 |
d.2. De kandidaat kan de positie van etnische en/of culturele minderheden vergelijken en verklaren. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
De sociaal economische positie van etnische bevolkingsgroepen
in (op) Aandachtspunten:
-
In economisch/politiek moeilijke tijden krijgen minderheden
vaak de schuld
-
De roep om regionale autonomie neemt toe wanneer naast
etnische
Verschil in positie verklaren door:
Belangrijke begrippen: - Sociaal-economische indicatoren - Culturele minderheid - Etnische minderheid - discriminatie - racisme - stereotypering - Integratie vs. segregatie - Inclusiviteit/exclusiviteit - Assimilatie - Emancipatie (van diverse bevolkingsgroepen). - (Schending van) mensenrechten |
|||
E1 |
d.3. De kandidaat kan de invloed van het toerisme op (ei)landelijk niveau analyseren en beschrijven. |
x |
|
x |
|
In dit verband kan de kandidaat:
-
Invloeden van het toerisme op de economie, cultuur,
ruimtelijke ordening en
-
Mogelijke maatregelen noemen ter voorkoming/vermindering van
negatieve
-
Beschrijven welk regionaal beeld eilanden in het Caribisch
gebied naar buiten - Beschrijven welk regionaal beeld eilanden in het Caribisch gebied naar buiten
brengen
in het kader van marketing en analyseren hoe zo’n beeld zich
-
Een beeld vormen van de in het verleden veroorzaakte
milieuproblemen die
-
Een beschrijving geven van de (oneerlijke) concurrentie in de
markt van het
-
Het stereotype beeld van stranden, zee e.d. komt niet overeen
met de
-
De belasting van toerisme op het milieu dient te worden
aangepast aan de
-
Kleine eilanden hebben door hun kleinschaligheidbeperkte
draagkracht en
-
Bepaalde eilanden, vooral de kleinere, zijn voor wat betreft
inkomen uit
-
Grootschalig toerisme op kleine eilanden leidt tot omvangrijke
-
De eenzijdige ontwikkeling van het toerisme als bestaansbron
maakt de
-
(Ei)landen hebben relatief hoge maatschappelijk kosten, met
name die vooral
-
In een toeristisch beeld(mindmaps / mentalmaps) van een gebied
wordt één
-
Afwenteling is een kenmerk van de relatie tussen centrum en
periferie, waarbij
- Toerisme in een geografische context plaatsen.
-
Het hanteren van verschillende ruimtelijke schalen bij het
beschrijven en
-
Verschillende dimensies (natuurlijk, economisch, cultureel)
betrekken bij de
-
Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere. Belangrijke begrippen: *Toerisme - massatoerisme - All-inclusive resorts - elite-toerisme - duurzaam toerisme - ecotoerisme - cruise-toerisme - Oneerlijke concurrentie (in toerisme)
*Economische ontwikkeling - eenzijdigheid - conjuctuurgevoelig (als zijnde luxeproduct) - kwetsbaarheid - beroepsbevolking
*Ruimtelijke ontwikkeling - ruimtebeslag - infrastructuur
*Milieu-effecten - mondiaal vs lokaal - draagkracht van het ecosysteem - koraalriffen (en coralbleaching) - ecologische voetafdruk - afwenteling - ecologische kwetsbaarheid door invasieve soorten
*Culturele effecten - maatschappelijke kosten - toeristisch groeimodel *Toeristisch beeld - Identiteit vs. imago - Regio marketing |
|||
E1 |
e.1. De kandidaat kan een vergelijking tussen Haiti en de Dominicaanse Republiek maken. |
x |
|
x |
|
In
dit verband kan de kandidaat: kenmerkende verschillen analyseren.
-
De relevante aspecten van de natuurruimtelijke structuur van
beide landen - Bij het voorgaande kan hij satellietbeelden gebruiken.
-
Verschillen in externe invloeden op landbouw, landschap en
milieu voor beide
-
Verschillen in beleid en maatregelen ten aanzien van milieu en
landschap in
-
Een oplopende man:land ratio leidt tot agrarische involutie
als ontwikkeling
-
Landhervorming zonder gelijktijdige agrarische hervormingen en
economische
-
Een ongunstige verhouding tussen cultuurgrond en natuurgebied
leidt
Belangrijke
werkwijzen: - exportlandbouw - plantages - zelfvoorzienende landbouw - peasantlandbouw - landbouwtechnieken - eigendomsverhoudingen - grootgrondbezit - man:land ratio - agrarische involutie - Geomorfologie - Relief - Klimaat - Bodem - Vegetatie - Ratio cultuurgrond: natuurgebied - Bodemerosie - Bodemuitputting - Landdegradatie - Draagkracht - Duurzaam landgebruik
|
|||
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
E2 |
Eigen eiland |
|
x |
|
E2 |
a.1. De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van het eigen eiland beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over maatschappelijke- en milieuvraagstukken op het eiland. |
|
x |
|
|
De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van het eigen eiland beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over maatschappelijke- en milieuvraagstukken op het eiland. Het betreft: - sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van en samenhangen op het eiland. - interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de relatie met de andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden; - (geo)politieke, sociaal-economische, culturele en milieuvraagstukken op het
eigen
eiland. Hij betrekt hierbij onder meer aspecten van duurzame -
een aardrijkskundig onderzoek met gebruikmaking van de
aardrijkskundige |
Het SE heeft de vorm van een examendossier. Dit bevat een overzicht van
- de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten
- de behaalde resultaten en vorderingen
In het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) legt de school het aantal schriftelijke en mondelinge toetsen en opdrachten vast, alsmede de weging van de verschillende onderdelen van het xxxxxxxxxxxxx.Xx schriftelijke en (mondelinge) toetsen en opdrachten van het SE dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma.
Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen.
Het eindcijfer van het vak Aardrijkskunde is een combinatiecijfer van de behaalde cijfers op de SE’s en CSE van Aardrijkskunde. Dit in de volgende verhouding:
Onderdeel |
Weging |
Gemiddelde cijfer SE’s Aardrijkskunde |
50% |
Cijfer CSE Aardrijkskunde |
50% |
Aardrijkskunde CE |
|
Type CE |
Centraal Schriftelijk Examen (CSE) |
Tijdsduur en zitting(en) CE |
Gedurende één zitting van 180 minuten |
Globale vorm/inhoud CE |
Schriftelijk; open & gesloten vragen |
Toegestane hulpmiddelen CE |
Basispakket zoals geformuleerd door het ETE |
Exameneenheden, eindtermen en toelichting
Inhoudsopgave
3. Matrix examenprogramma Aardrijkskunde 12
4. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde HAVO 13
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 13
4.c. Nadere specificaties HAVO 57
5. Toelichting en specificaties Aardrijkskunde VWO 58
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 58
5.b. Uitwerking van de eindtermen Aardrijkskunde VWO 59
5.c. Nadere specificaties VWO 111
3. Matrix examenprogramma Geschiedenis 118
4. Toelichting en specificaties Geschiedenis HAVO 119
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 119
4.b. Uitwerking van de eindtermen voor Geschiedenis HAVO 120
4.c. Nadere specificaties HAVO 133
5. Toelichting en specificaties Geschiedenis VWO 134
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE 134
De minister heeft de examenprogramma's op hoofdlijnen vastgesteld, zoals is bepaald in artikel 7 van het Landsbesluit Eindexamens VWO, HAVO en VSBO. In de examen-programma’s zijn per vak de exameneenheden aangewezen waarover het centraal examen (CE) en het schoolexamen (SE) zich uitstrekt. Ook is het aantal en de tijdsduur van de toetsen van het centraal examen (CE) vastgelegd, alsmede de wijze waarop het centraal examen wordt afgenomen.
De examenprogramma’s HAVO/VWO beschrijven de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, waarop elke kandidaat in een periode van examinering wordt beoordeeld.
De exameneisen sluiten aan bij de drie hoofdkenmerken van het totale voortgezet onderwijs
het bieden van een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming aan elke leerling;
het centraal stellen van een actieve, zo zelfstandig mogelijk lerende leerling;
het recht doen aan en benutten van verschillen tussen leerlingen.
In dit document wordt een toelichting gegeven op in ieder geval het CE-deel van het examenprogramma en waar mogelijk en zinvol ook op het SE-deel. De centrale toetsing zal zijn in de vorm zijn van een centraal schriftelijk examen (CSE).
Behalve een beschrijving van de exameneisen voor het CE kan dit document verder een handreiking zijn voor de SE’s en nadere informatie bevatten zoals specificaties van examenstof, begrippenlijsten, bekend veronderstelde onderdelen van domeinen of exameneenheden die verplicht zijn op het SE, bekend veronderstelde voorkennis uit de onderbouw, bijzondere vormen van examinering (zoals computerexamens), of toegestane hulpmiddelen. Hierdoor zal een docent in staat zijn zich een goed beeld te vormen van wat in het (centraal) examen wel en niet gevraagd wordt.
Dit examenprogramma geldt met ingang van het schooljaar 2020-2021, met op basis hiervan de eerste Centrale Examens in 2022 voor het HAVO en in 2023 voor het VWO.
Het onderwijs in het vak Geschiedenis is mede bepalend voor de identiteit van jonge burgers en om een idee te krijgen waarom de huidige wereld – met voldoende aandacht voor de Curaçaose wereld – er zo uitziet. Voor Geschiedenis geldt dat de eindtermen zoals opgesteld in dit examenprogramma vanuit zowel lokaal perspectief als mondiaal perspectief zijn geformuleerd. Het eiland staat nu eenmaal niet op zichzelf in de wereld en historische gebeurtenissen in de rest van de wereld hadden en hebben gevolgen voor de ontwikkeling van de Curaçaose samenleving.
Geschiedenis werkt aan de bewustwording van de HAVO/VWO-leerling van het belang van kennis van het verleden om het heden te kunnen begrijpen. Ook het burgerschap en de identiteit – van de Curaçaoënaar – worden hierdoor bevorderd.
Vanuit de ontwikkelde visie op Geschiedenis, is de leerling in staat om te kunnen begrijpen waarom zijn of haar maatschappij zo functioneert en op basis van zijn of haar kennis en vaardigheden bij te kunnen dragen aan de verbetering ervan.
Het vak Geschiedenis wordt afgesloten met een Centraal Schriftelijk Examen (CSE). Het CSE heeft betrekking op de onderstaande (sub)domeinen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende (sub)domeinen:
Domein A. Vaardigheden en benaderingswijzen
Subdomein
A1. Soorten
vragen herkennen
Subdomein
A2.
Omgaan met bronnen
Subdomein A3. Beredeneren en conclusies trekken
Subdomein A4. Leeractiviteit overdragen
Subdomein A5. Een historisch onderzoek uitvoeren
Domein
B. Ontwikkeling van de Curaçaose natie
Subdomein
B1. Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse
Eilanden)
Subdomein B2. De periode van slavernij
Subdomein B3. De periode na de afschaffing van de slavernij (emancipatie)
Subdomein B4. De periode van de komst van de Shell
Subdomein B5. De periode na 30 mei 1969
Subdomein B6. Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’
Subdomein B7. Politieke Geschiedenis van Curaçao
Subdomein B8. Huidige staatsinrichting van Curaçao
Domein C. Internationale onderwerpen
Subdomein C1. Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede
Subdomein C2. Totalitaire ideologieën
Subdomein C3. Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog
Subdomein C4. De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865-1965
Subdomein C5. De Islam en het Midden-Oosten (alleen VWO)
Subdomein C6. China en het Confucianisme: een andere aanpak (alleen VWO)
Subdomein C7. Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: een
case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië (alleen VWO)
Subdomein C8. Het Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden (alleen
VWO)
Subdomein C9. West-Afrika: pre koloniale samenlevingen (alleen VWO)
In dit document wordt het examenprogramma Geschiedenis gedefinieerd in exameneenheden met de bijbehorende code. Elke exameneenheid bestaat weer uit één of meer eindtermen.
In de matrix in hoofdstuk 3 is per exameneenheid aangegeven of deze deel uitmaakt van het examenprogramma voor HAVO en/of VWO.
In hoofdstuk 4 wordt de verdeling van de stof (exameneenheden) voor HAVO over CE en SE in een tabel gegeven (paragraaf a).
In paragraaf 4b wordt in tabelvorm per exameneenheid de algemene inhoud van die eenheid, met beschrijving van de onderliggende genummerde eindtermen, de verdere specificering daarvan genoemd van in ieder geval de eindtermen die tot de examenstof voor het CE voor HAVO behoren.
Voor zover mogelijk is ook een toelichting opgenomen op de eindtermen van de exameneenheden die tot de stof van het SE behoren. Dit heeft het karakter van voorbeelden, suggesties, adviezen - kortom: van een handreiking.
In paragraaf 4c staan nadere specificaties en condities vermeld, voor zover deze reeds vastliggen, zoals:
- het aantal toetsen van het SE en het CE;
- de weging SE-CE
- de wijze van toetsing;
- de tijdsduur van de toetsen;
- de toegestane hulpmiddelen
In hoofdstuk 5 zijn vergelijkbare overzichten en specificaties gegeven voor de eindtermen VWO.
Exameneenheden met code |
HAVO |
VWO |
|
A1 |
Herkennen soorten vragen |
X |
X |
A2 |
Omgaan met bronnen |
X |
X |
A3 |
Beredeneren en conclusies trekken |
X |
X |
A4 |
Leeractiviteit overdragen |
X |
X |
A5 |
Een historisch onderzoek uitvoeren |
X |
X |
B1 |
Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse Eilanden) |
X |
X |
B2 |
Periode van de slavernij |
X |
X |
B3 |
De periode na de afschaffing van de slavernij (emancipatie) |
X |
X |
B4 |
De periode van de komst van de Shell |
X |
X |
B5 |
De periode na 30 mei 1969 |
X |
X |
B6 |
Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’ |
X |
X |
B7 |
Politieke geschiedenis van Curaçao |
X |
X |
B8 |
Huidige staatsinrichting van Curaçao |
X |
X |
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
X |
X |
C2 |
Totalitaire ideologieën |
X |
X |
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
X |
X |
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 0000-0000 |
X |
X |
C5 |
De Islam en het Midden-Oosten |
|
X |
C6 |
China en het Confucianisme: een andere aanpak |
|
X |
C7 |
Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië |
X |
X |
C8 |
Het Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden |
X |
X |
C9 |
West-Afrika: pre koloniale samenlevingen |
|
X |
4.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE
HAVO Exameneenheden |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Soorten vragen herkennen |
X |
X |
|
A2 |
Omgaan met bronnen |
X |
X |
|
A3 |
Beredeneren en conclusies trekken |
X |
X |
|
A4 |
Leeractiviteit overdragen |
|
|
X |
A5 |
Een historisch onderzoek uitvoeren |
|
X |
|
B1 |
Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse Eilanden) |
X |
X |
|
B2 |
Periode van de slavernij |
X |
X |
|
B3 |
De periode na de afschaffing van de slavernij (emancipatie) |
X |
X |
|
B4 |
De periode van de komst van de Shell |
X |
X |
|
B5 |
De periode na 30 mei 1969 |
X |
X |
|
B6 |
Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’ |
X |
X |
|
B7 |
Politieke geschiedenis van Curaçao |
X |
X |
|
B8 |
Huidige staatsinrichting van Curaçao |
|
X |
|
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
X |
X |
|
C2 |
Totalitaire ideologieën |
X |
X |
|
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
X |
X |
|
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865-1965 |
|
|
X |
C7 |
Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië |
|
|
X |
C8 |
Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden |
|
|
X |
LET OP: In het examen van 2024 zullen de subdomeinen C1 t/m C3 vervangen worden door subdomein C4 als CE-stof en verplichte SE-stof.
Subdomeinen C1 t/m C3 worden vervolgens mogelijke SE-stof (mag in SE).
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
|
|
X |
C2 |
Totalitaire ideologieën |
|
|
X |
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
|
|
X |
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 0000-0000 |
X |
X |
|
4.b. Uitwerking van de eindtermen voor Geschiedenis HAVO
XXXX exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
|
|
|||
A1 |
Xxxxxxx vragen herkennen |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan: verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig formuleren. Daarbij kan hij onderscheid maken tussen:
|
|
|
|
|||||
A2 |
Omgaan met bronnen |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan: aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren. Daarbij kan hij:
geschreven en ongeschreven bronnen van elkaar onderscheiden;
rekening houdend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het
|
|
|
|
|||||
A3 |
Beredeneren en conclusies trekken |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan: informatie aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken. Daarbij kan hij:
ontwikkelingen. In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
|
|
|
|
|||||
A4 |
Leeractiviteit overdragen |
|
|
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan: De resultaten van een leeractiviteit aan anderen overdragen.
|
|
|
|
|||||
A5 |
Een historisch onderzoek uitvoeren |
|
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan…
Daarbij kan hij:
|
|
|
|
|||||
B1 |
Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse Eilanden) |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B2 |
Periode van de slavernij |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B3 |
De periode na afschaffing van de slavernij (emancipatie) |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B4 |
De periode van de komst van de Shell |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B5 |
De periode na 30 mei 1969 |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B6 |
Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’ |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B7 |
Politieke geschiedenis van Curaçao |
X |
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
B8 |
Huidige staatsinrichting van Curaçao |
|
X |
|
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
X |
X |
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
C2 |
Totalitaire ideologieën |
X |
X |
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
X |
X |
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 0000-0000 |
X |
X |
X |
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|||||
C7 |
Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië |
|
|
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
|||||
C8 |
Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden |
|
|
X |
|
|
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|
|
|
4.c. Nadere specificaties HAVO
Het SE heeft de vorm van een examendossier. Dit bevat een overzicht van
- de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten
- de behaalde resultaten en vorderingen
In het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) legt de school het aantal schriftelijke en mondelinge toetsen en opdrachten vast, alsmede de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier. De schriftelijke en (mondelinge) toetsen en opdrachten van het SE dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma.
Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen.
Het eindcijfer van het vak Geschiedenis een combinatiecijfer van de behaalde cijfers op de SE’s en CSE van Geschiedenis. Dit in de volgende verhouding:
Onderdeel |
Weging |
Gemiddelde cijfer SE’s Geschiedenis |
50% |
Cijfer CSE Geschiedenis |
50% |
Geschiedenis CE |
|
Type CE |
Centraal Schriftelijk Examen (CSE) |
Tijdsduur en zitting(en) CE |
Gedurende één zitting van 180 minuten |
Globale vorm/inhoud CE |
Schriftelijk; open & gesloten vragen |
Toegestane hulpmiddelen CE |
Basispakket zoals geformuleerd door het ETE |
5.a. Xxxxxxxxx exameneenheden CE/SE
VWO Exameneenheden |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|
A1 |
Soorten vragen herkennen |
X |
X |
|
A2 |
Omgaan met bronnen |
X |
X |
|
A3 |
Beredeneren en conclusies trekken |
X |
X |
|
A4 |
Leeractiviteit overdragen |
|
|
X |
A5 |
Een historisch onderzoek uitvoeren |
|
X |
|
B1 |
Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse Eilanden) |
X |
X |
|
B2 |
Periode van de slavernij |
X |
X |
|
B3 |
De periode na de afschaffing van de slavernij (emancipatie) |
X |
X |
|
B4 |
De periode van de komst van de Shell |
X |
X |
|
B5 |
De periode na 30 mei 1969 |
X |
X |
|
B6 |
Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’ |
X |
X |
|
B7 |
Politieke geschiedenis van Curaçao |
X |
X |
|
B8 |
Huidige staatsinrichting van Curaçao |
X |
X |
|
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
X |
X |
|
C2 |
Totalitaire ideologieën |
X |
X |
|
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
X |
X |
|
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865-1965 |
|
|
X |
C5 |
De Islam en het Midden-Oosten |
|
|
X |
C6 |
China en het Confucianisme: een andere aanpak |
|
|
X |
C7 |
Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië |
|
|
X |
C8 |
Het Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden |
|
|
X |
C9 |
West-Afrika: pre koloniale samenlevingen |
|
|
X |
Let op: In het examen van 2025 zullen de subdomeinen C1 t/m C3 vervangen worden door subdomein C4 als CE-stof en verplichte SE-stof. Subdomeinen C1 t/m C3 blijven verplichte SE-stof.
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
|
X |
|
C2 |
Totalitaire ideologieën |
|
X |
|
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
|
X |
|
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 0000-0000 |
X |
X |
|
5.b. Uitwerking van de eindtermen Geschiedenis VWO
VWO exameneenheden en uitgewerkte eindtermen |
in CE |
moet in SE |
mag in SE |
|||
A1 |
Xxxxxxx vragen herkennen |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan: verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig formuleren. Daarbij kan hij onderscheid maken tussen:
|
|||||
A2 |
Omgaan met bronnen |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan: aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren. Daarbij kan hij:
geschreven en ongeschreven bronnen van elkaar onderscheiden;
rekening houdend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het
|
|||||
A3 |
Beredeneren en conclusies trekken |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan: informatie aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken. Daarbij kan hij:
ontwikkelingen. In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
In dat verband kan hij:
|
|||||
A4 |
Leeractiviteit overdragen |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan: De resultaten van een leeractiviteit aan anderen overdragen.
|
|||||
A5 |
Een historisch onderzoek uitvoeren |
|
X |
|
||
|
De kandidaat kan… een historisch onderzoek opzetten, uitvoeren en presenteren. Daarbij kan hij:
|
|||||
B1 |
Pre-Columbiaans tijdperk op Curaçao (Benedenwindse Eilanden) |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B2 |
Periode van de slavernij |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B3 |
De periode na afschaffing van de slavernij (emancipatie) |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B4 |
De periode van de komst van de Shell |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B5 |
De periode na 30 mei 1969 |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B6 |
Ontstaan van ‘Pais Kòrsou’ |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan: Aangeven waarom de Nederlandse Antillen uiteindelijk politiek-economisch niet levensvatbaar waren. |
|||||
B7 |
Politieke geschiedenis van Curaçao |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
B8 |
Huidige staatsinrichting van Curaçao |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C1 |
Eerste Wereldoorlog en het bevorderen van vrede |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
Een beredeneerde vergelijking maken tussen beide organisaties |
|||||
C2 |
Totalitaire ideologieën |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
ideologische verschillen geven tussen fascisme, nationaal-socialisme en communisme. |
|||||
C3 |
Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog |
X |
X |
|
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C4 |
De Verenigde Staten en hun federale overheid 0000-0000 |
X |
X |
X |
||
|
|
|||||
C5 |
De Islam en het Midden-Oosten |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C6 |
China en het Confucianisme: een andere aanpak |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C7 |
Latijns-Amerika, de sociaal-politieke werkelijkheid na de dekolonisatie: case-studie van Venezuela, Nicaragua en Argentinië |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C8 |
Caribisch Gebied: de erfenis van vier koloniale mogendheden |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan:
|
|||||
C9 |
West-Afrika: pre koloniale samenlevingen |
|
|
X |
||
|
De kandidaat kan:
|
Het SE heeft de vorm van een examendossier. Dit bevat een overzicht van
- de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten
- de behaalde resultaten en vorderingen
In het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) legt de school het aantal schriftelijke en mondelinge toetsen en opdrachten vast, alsmede de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier. De schriftelijke en (mondelinge) toetsen en opdrachten van het SE dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma.
Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen.
Het eindcijfer van het vak Geschiedenis een combinatiecijfer van de behaalde cijfers op de SE’s en CSE van Geschiedenis. Dit in de volgende verhouding:
Onderdeel |
Weging |
Gemiddelde cijfer SE’s Geschiedenis |
50% |
Cijfer CSE Geschiedenis |
50% |
Geschiedenis CE |
|
Type CE |
Centraal Schriftelijk Examen (CSE) |
Tijdsduur en zitting(en) CE |
Gedurende één zitting van 180 minuten |
Globale vorm/inhoud CE |
Schriftelijk; open & gesloten vragen |
Toegestane hulpmiddelen CE |
Basispakket zoals geformuleerd door het ETE |
1 P.B. 2008, no. 54, zoals laatstelijk gewijzigd bij P.B. 2016, no. 20.
2 Het Expertisecentrum voor Toetsen en Examens heeft in het Examenblad VO, no. 86 van 5 juli 2019 aangegeven dat (vooruit lopend op het ingaan van dit examenprogramma) de school reeds voor het examenjaar 2019-2020 voor het HAVO bij Domein D een keuze mag maken of zij Venezuela of Brazilië laat examineren.
3 Uit ‘Aardrijkskunde, wat is dat voor vak?’, pagina 8. Verkregen van: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxx.xx