Verwerkings overeenkomst
Verwerkingsvoorschriften versie 5.5 - 1 - oktober 2020
Verwerkings overeenkomst
Inhoud
4
5
6
3.1 Gebruiksinstructie veilig verticaal hijsen 6
0
4.1 Verantwoordelijkheden betreffende de plaatsing in de bouw 7
4.2 Aansluitingen kozijnen op het bouwkundig kader 7
4.2.2 Onderwerpen en uitgangspunten 7
4.2.3 Positie en maatvoering ten opzichte van het bouwkundig kader 8
4.3 De verankering van kozijnen 8
4.3.1 Inmetselkozijnen en stelkozijnen 8
4.3.2 Soorten verankeringsmiddelen 8
4.3.3 Plaats van de verankeringsmiddelen 9
4.4.4 Aansluiting bij ronde kozijnen 13
4.7 Aansluiting onderling te koppelen kozijnen 14
4.7.2 Stelruimte en expansieruimte 14
4.7.4 Verbinding tussen te koppelen kozijnen 14
4.7.5 Waterdichting en luchtdichting 14
4.8 Horizontale koppelingen 15
4.8.1 Uitvoeringsprincipe mogelijkheid 1. 15
4.8.2 Uitvoeringsprincipe mogelijkheid 2 15
4.8.3 Waterdichting en waterwering 15
4.9 VERTICALE KOPPELINGEN IN EEN VLAK (GESTAPELDE KOZIJNEN). 16
4.9.2 Verankering aan achterliggende constructie 16
4.10 Aansluitingen van montagekozijnen op stelkozijnen 16
4.10.2 Bevestiging montagekozijn 16
4.10.3 Plaats van de bevestigingsmiddelen 17
5. AFHANGEN VAN BEWEEGBARE DELEN DOOR DERDEN OP DE BOUWPLAATS
18
6. BESCHERMEN KOZIJNEN, VOOR EN NA HET STELLEN
19
20
8. HERSTELLEN GRONDVERFSYSTEEM EN VOORLAKSYSTEEM
21
8.2 Afwerking op de bouwplaats 21
9. VOORBEREIDING VOOR HET BEGLAZEN
22
23
11. BEOORDELINGSMETHODEN VAN GLAS BIJ OPLEVERING EN TOEGESTANE FOUTEN
24
11.1 HOE BEOORDEEL IK ISOLEREND DUBBELGLAS? 24
11.3 Vervuiling in de spouw 27
12. BALKONAFSCHEIDINGEN EN DOORVALBEVEILIGING
28
12.1 Toegestane houtsoorten 28
12.2 Voorwaarden bevestigingspunten 28
12.2.1 Voorwaarden bevestigingspunten balkonafscheiding 28
12.2.2 Voorwaarden bevestigingspunten doorvalbeveiliging 28
12.3 Positie bevestigingspunten op het gevelelement 28
12.3.1 Positie bevestigingspunten balkonafscheiding op het gevelelement 28
12.3.2 Positie bevestigingspunten doorvalbeveiligingen op het gevelelement. 29
12.4 Positie bevestigingspunten in kozijnhout 29
12.5 Bevestiging van balkonafscheiding of doorvalbeveiliging tegen het houten gevelelement 29
12.6 Toe te passen materialen 30
13. EINDAFWERKING KOZIJNEN IN VOORLAKSYSTEEM
31
14. ONDERHOUDSADVIES VERFSYSTEEM
32
15. OVERIGE ONDERHOUDSADVIEZEN
33
12 GOUDEN TIPS VOOR HET PLAATSEN VAN HOUTENKOZIJNEN - HOUT100%
1. Inleiding
HOUT 100%
HOUT100% is er voor aannemer, projectontwikkelaar, architect, woningbouwcorporatie en consument. Het biedt zekerheids-labels met productzekerheid, prestatiezekerheid of exploitatie-zekerheid tot wel 15 jaar. Bijdeze drie zekerheidspakketten horen strenge kwaliteitsnormen en kwaliteitschecks.
Aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout. De strengste kwaliteitseisen. Tot wel 15 jaar zekerheid.Daarom HOUT100%.
We lichten het toe: Xxxxxxxxx, veilig en onbekommerd wonen. Dat wil toch elke huurder of woningeigenaar? HOUT100% kan helpen. De consument hecht waarde aan duurzaamheid en uitstraling en wil zo min mogelijk onderhoud aan het huis. Met een HOUT100%-certificaat zijn deze zaken afgedekt.
Een houten gevelelement met HOUT100%-certificaat betekent:
▪ Een aantoonbaar duurzaam houten gevelelement;
▪ Kwaliteit van het houten gevelelement is geborgd en controleerbaar;
▪ Advies van Hout100% over het houten gevelelement;
▪ Zorgeloos genieten van een zelf gekozen periode.
In de Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO® attest met productcertificaat voor Houten Gevelelementen (BRL 0801) wordt in de productie eisen onderscheid gemaakt in Concept 2, 2+ en 3. De drie concepten staan voor drie vormen van compleetheid waarin gevelproducten kunnen worden afgeleverd. Deze concepten zijn binnen HOUT100% in 3 verschillende zekerheden ondergebracht.
Door expliciet voor een bepaalde zekerheid te kiezen, zijn taken en verantwoordelijkheden tussen timmerfabrieken aannemer over en weer duidelijk.
Op de met KOMO attest-met-productcertificaat geleverde buitenkozijnen met ramen, deuren en vaste panelen is een product-, prestatie-, exploitatiezekerheid van toepassing volgens onderstaand overzicht:
1 ster Productzekerheid 10 jaar | 2 sterren Product- en prestatiezekerheid 10 jaar | 3 sterren Product-, Prestatie- en Exploitatiezekerheid 15 jaar |
(BRL-0801 – concept 2) | (BRL-0801 – concept 2+) | (BRL-0801 – concept 3) |
De duur van de buitendeuren gelden Hout100% zekerheid van 6 jaar |
De BRL 0801 vereist onder meer dat de leverancier verwerkingsvoorschriften meelevert bij afleveringen vangeveltimmerwerk binnen de zekerheden en . Bij zekerheid dienen onderhoudsvoorschriften te worden meegeleverd. De inhoud van de verwerkingsvoorschriften is onderdeel van de onafhankelijke toetsing door de certificerende instelling in het kader van het KOMO® attest met productcertificaat.
In deze verwerkingsvoorschriften wordt regelmatig verwezen naar regelgevers en informatie bronnen.Hieronder de website waar naar gerefereerd word.
SKH – Beoordelingsrichtlijnen xxx.xxx.xx/xx/xxxxxxxxxxxx Hout100% xxx.xxxx000xxxxxxx.xx
Kennis Centrum Glas xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx-xx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx
2. Opslag op de bouwplaats
Om ervoor te zorgen dat de verkregen eigenschappen van het geleverde product behouden blijven dienen een aantal maatregelen genomen te worden. De opslag van het timmerwerk moet verticaal geschieden. Bij voorkeur moet de opslag binnen plaats vinden in een ruimte die zodanig is geconditioneerd dat het houtvochtgehalte gehandhaafd blijft. Indien alleen opslag buiten mogelijk is, dan moet dit plaatsvinden op een verharde ondergrond met een goede waterafvoer, waarbij de onderkanten van de elementen vrij moeten zijn van de ondergrond, zodanig dat geen contact met water mogelijk is (circa 0,3 m vrij van de ondergrond).
Het timmerwerk moet zijdelings tegen zon, regen- of sneeuwval worden beschermd. Indien het timmerwerk onder zeilen wordt opgeslagen, geldt als aanvullende voorwaarde dat tussen de zeilen en het timmerwerk een zodanig ruimte aanwezig is, dat natuurlijke droging van het timmerwerk mogelijk is.
Zogenaamde “onderwatersituaties” (b.v. water in sponningen en omgezet lood tegen de buitenkanten van onderdorpels) dienen te allen tijde te worden voorkomen. Bij een permanente vochtbelasting zal het houtvochtgehalte extreem toenemen en zal het hout evenredig gaan zwellen. Dit kan resulteren in gevolgschade en afbreuk doen aan de functionaliteit van het geveltimmerwerk.
3. Transport op de bouwplaats
Het timmerwerk moet op zodanige wijze worden geladen dat zich tijdens het transport geen schadelijke vervormingen kunnen voordoen of beschadigingen kunnen ontstaan. Bewegingen tijdens het transport moeten zoveel mogelijk wordenbeperkt.
Gevelelementen moeten in verticale stand worden vervoerd, met uitzondering van kleine, stijve elementen. De daarvoor in aanmerking komende tijdelijke voorzieningen dienen te zijn aangebracht, vóór er tot
belading van het transportmiddel wordt overgegaan, en moeten gedurende de verdere verwerking op de bouwplaats kunnen worden gehandhaafd.Dit geldt ook voor de door de timmerfabriek aangebrachte beschermende voorzieningen.
Bij levering van stel- en montagekozijnen moeten de stelkozijnen voorafgaande aan de montagekozijnen worden geleverd. De eventuele aangebrachte dan wel aan te brengen hijsvoorzieningen dienen te voldoen aan de eisen vanuitde Arbo-wet. Er dient zeker gesteld te worden dat de sterkte ruim voldoende is om mogelijke afwijkingen te kunnen opvangen.
3.1 Gebruiksinstructie veilig verticaal hijsen
LET OP: Hijshaak doorgat van de hijslus.
▪ De aangebrachte hijsvoorzieningen zijn berekend op het gewicht van het betreffende element.
Dusgeen complete pakketten kozijnen mee hijsen!
▪ De hijsvoorzieningen mogen alleen worden gebruikt voor het verticaal verplaatsen van het element.
▪ De buitenhoek tussen het hijsmiddel en de verticale loodlijn mag nooit groter zijn dan 45°.
▪ In het geval van metalen hijsstrippen bevestigd op het element geen touw of hijsband als hijsmiddelgebruiken in verband met insnijdingsgevaar.
▪ Elementen die niet voorzien zijn van hijsvoorzieningen mogen nooit aan de bovendorpel omhooggehesen worden. De strop moet om het kozijn en onder de onderdorpel door worden geslagen.
▪ Bij voorkeur moet er gebruik gemaakt worden van een evenaar als hijsmateriaal.
4. Kozijnaansluitingen
4.1 Verantwoordelijkheden betreffende de plaatsing in de bouw
Nadrukkelijk wordt er op gewezen dat de aannemer in ieder geval met betrekking tot de volgende zaken de verantwoordelijkheid heeft:
- Bij het aanmetselen dient voorkomen te worden dat stijlen en dorpels vervormen als gevolgvan doormetselen;
- Aan een kozijn mag geen dragende functie worden ontleend, ook niet tijdelijk;
- In de bouwkundige aansluitingen mogen geen capillaire naden voorkomen: zo dient bij het plaatsen van raamdorpelstenen rekening te worden gehouden met een vrije ruimte in de aansluiting op de onderzijde van de onderdorpel (de industrie heeft hiervoor speciaal handigehulpmiddelen als raamdorpelstelblokjes, zie ook “Principedetails aansluitingen van inmetselkozijnen” zoals opgenomen in katern 11 van de KVT);
- Om de onderdorpels te kunnen afschilderen en te onderhouden is het noodzakelijk dat eronder de neus van de onderdorpel een vrije hoogte is van 15mm;
- Bij een water slag onder 15° (zie katern 11 tekening 11.B2.03) of een dorpel met verhoogdeneus (zie katern 11 tekening 11.B2.04), wordt gerealiseerd;
- Om in, overeenkomstig NEN 5087 opgenomen, bereikbare gevelvlakken elementen op te nemen die voldoen aan weerstandsklasse 2 inbraakwerendheid overeenkomstig NEN 5096;
- Voor het op de juiste plaatsen toepassen van doorvalbeveiligingen (niet op of aan het kozijn)
en veiligheidsglas bij niveau verschillen.
4.2 Aansluitingen kozijnen op het bouwkundig kader
De aansluitingen van kozijnen op het bouwkundig kader hebben betrekking op de volgende bouwsystemen:
- Stenen spouwmuurconstructies met isolatiemateriaal in de spouw;
- Betoncasco systeem;
- Spouwmuurconstructie met isolatiemateriaal in de spouw en een houten gevelbekleding;
- Spouwmuurconstructies met een houten binnen-spouwblad;
- Houtskeletbouw.
4.2.2 Onderwerpen en uitgangspunten
In dit hoofdstuk komen met betrekking tot de aansluitingen van inmetselkozijnen en stelkozijnen op het bouwkundig kader de volgende onderwerpen aan de orde:
- De positie en maatvoering van de kozijnen ten opzichte van het bouwkundig kader;
- De verankering van de kozijnen aan het bouwkundig kader;
- De opname van waterdichte en waterkerende lagen in de aansluiting;
- De opname van luchtdichting in de aansluiting.
- Als uitgangspunt voor de behandeling van de onderwerpen geldt:
- Een kozijnaansluiting op een stenen spouwmuurconstructie met isolatiemateriaal in de spouw;
- Een in een gevel opgenomen kozijn die binnen het gevelvlak is gepositioneerd, waarbij de kozijnconstructie (inmetselkozijn met spouwlat of montagekozijn met stelkozijn) zorg draagtvoor de afsluiting van de luchtspouw van de gevelconstructie;
- Bij aansluitingen, koppelingen en afdichtingen dient te worden voorkomen dat naden ontstaan,waarin water capillair kan worden vastgehouden;
4.2.3 Positie en maatvoering ten opzichte van het bouwkundig kader.
In de tekeningen zoals opgenomen in katern 11 van de KVT zijn de maatvoering eisen opgenomen die gelden voor de positie en maatvoering van een kozijnconstructie ten opzichte van een traditioneel opgebouwde gevel.
4.3 De verankering van kozijnen
4.3.1 Inmetselkozijnen en stelkozijnen
Bij inmetselkozijnen worden spouwlatten toegepast die als overgangselement dienen tusseninmetselkozijn en bouwkundig kader (zie katern 11 van de KVT).
Bij montagekozijnen worden stelkozijnen toegepast als overgangselement tussen kozijn en bouwkundig kader.
Inmetselkozijnen en stelkozijnen dienen rondom met behulp van verankeringsmiddelen aan het binnen-spouwblad van een gevelconstructie te worden bevestigd. De belastingen op het kozijn dienen zonder problemen via de verankeringsmiddelen naar het binnen-spouwblad overgebracht te worden. De verankeringen moeten een geringe werking van het hout kunnen opvangen. Vervormingen van het bouwkundig kader mogen geen nadelige invloed hebben en mogen geen belastingen uitoefenen op het kozijn. Verankeringen ter plaatse van woning scheidende constructies dienen zodanig uitgevoerd te worden dat geen flankerende geluidsoverdracht kan plaatsvinden.
4.3.2 Soorten verankeringsmiddelen
Als verankeringsmiddel in nog aan te brengen metselwerk kan gebruik worden gemaakt van stalen kozijnankers (ten minste Ø 6 mm en 150 mm lang).
Voor verankering tegen een reeds opgetrokken binnen spouwblad kan gebruik worden gemaakt van hoekstaal, afmetingen ten minste 40/40/2 met een lengte van ten minste 40 mm.Onderdorpels kunnen worden ondersteund met de hiervoor genoemde hoekstalen of ter plaatse van vloerconstructies worden verankerd met stalen stripankers van ten minste 4 mm dik.
De verankeringsmiddelen en de eventuele bevestigingsmiddelen dienen corrosie-vast (ziekatern 37 van de KVT) te zijn.
4.3.3 Plaats van de verankeringsmiddelen
Verankeringsmiddelen dienen gesitueerd te zijn aan de binnenzijde van de thermische spouwisolatie en buiten het gebied van een kozijnverbinding.
Elementen mogen niet zodanig worden bevestigd, dat hierdoor de kwaliteit negatief wordt beïnvloed. De uitvoering van het aantal bevestigingsmiddelen moet daarop zijn afgestemd, zoals aangegeven in katern11 van de KVT.
Verankering situatie 1:
Bij onderdorpels van kozijnen die toegang geven tot een buitenruimte zoals hefschuifuien,(dubbele) naar binnen- of naar buiten draaiende deuren, verdiepingshoge (dubbele) naar binnen- of naar buiten draaiende ramen en (draai-) draaival ramen.
Laag reliëfdorpels overeenkomstig verwerkingsvoorschriften fabrikant van laag reliëfdorpels (bij geen opgave 300 mm)
Verankering situatie 2:
Bij onderdorpels van kozijnen met bewegende delen die geen toegang geven tot een buitenruimte zoals (dubbele) naar binnen- en naar buiten draaiende ramen, (draai-
)draaivalramen.
Verankering situatie 3:
Bij onderdorpels van kozijnen met vaste vakvullingen.
4.4 Aansluiting algemeen
De bovenzijde van de spouwlat/stelkozijn en kozijn dient beschermd te worden met een folie. Zie KVT katern 11:
Ter plaatse van de spouwlat/stelkozijn dient de waterdichte laag het water naar buiten af te voeren. Overlappingen dienen “dakpansgewijs”uitgevoerd te worden.
Voorkomen dient te worden dat de folie niet afwaterend is aangebracht waardoor waterophoping op de bovendorpel ontstaan die mogelijk links en rechts de spouw inlopen. Voor maten van de overlappingen zie de tekening hiernaast.
De waterdichte laag dient minimaal 150 mm hoog tegen het binnenblad bevestigd te worden. Het verticale deel van de waterdichtelaag buiten de gevelvulling dient te minste 10 mm hoog (afgedekte deel voorkant bovendorpel) te zijn.
De waterdichte laag moet het eventuele onderliggende kozijn aan weerskanten tenminste 100 mm overlappen en tenminste 20 mm worden opgezet. In alle gevallen dient
voorkomen te worden dat er water op de bovendorpel kan blijven staan. De afstand tussen het kozijn en de latei moet 5-10 mm zijn.
Als aan de onderzijde van een kozijn een waterslag (raamdorpelstenen, kunst/natuursteen e.a.)wordt toegepast, moet in de spouw een waterkerende laag worden opgenomen van ten minste 100 mm hoog. De afstand tussen de waterkerende laag en het isolatie materiaal is 5 - 10 mm (ter voorkoming van vochtdoorslag). De waterkerende laag dient het bovenliggende kozijn aan weerszijden ten minste 100 mm te overlappen, zodat de laag door de bovenliggende waterkerende lagen van de zijaansluitingen is afgedekt (zie tekening dakpansgewijs overlappen). Kozijnen met laag reliëfdorpels en andere kozijnen op peil geplaatst verdienen extra aandacht met betrekking tot waterdoorslag in extreme situaties.
Bij de aansluiting van onderdorpels met raamdorpelstenen (natuur-, kunststenen dorpels, betonnen raamdorpels en aluminium- of roestvaststalen waterslagen) moet een vrije tussenruimte van minimaal 5 mm aangehouden worden. Hiervoor kunnen voorzieningen getroffen worden door b.v. raamdorpel stelblokjes in de timmerfabriek aan te brengen (zie tekening).
In de zijaansluiting dient in de spouw een waterkerende laag te worden opgenomen van ten minste 80 mm breed. De waterkerende laag dient de waterkerende laag aan de onderzijde van het kozijn ten minste 50 mm te overlappen.
Principe: dakpansgewijs aanbrengen van waterdichte en waterkerende lagen
4.4.4 Aansluiting bij ronde kozijnen
Het deel van een rond kozijn dat aan de bovenzijde dient te worden voorzien van een waterdichte laag, is dat deel van de ronding waarvan de raakhoek met de horizontaal < 30º is. De plaats van die raakhoek kan worden bepaald door ten opzichte van de verticale middellijn een lijn te trekken door het middelpunt onder een hoek > 30º.
Aansluitend op de waterdichte laag aan de bovenzijde dient een waterkerende laag te wordenaangebracht. De breedte van de waterwering dient ten minste 100 mm te zijn. De waterdichtelaag aan de bovenzijde dient de onderliggende waterkerende laag ten minste 100 mm te overlappen.
Aan de onderzijde dient in de spouw een waterkerende laag te worden aangebracht onder hetdeel van de ronding waarvan de raakhoek met de horizontaal < 30º is. Om vervuiling te voorkomen wordt aangeraden om het betreffende deel van het kozijn aan te sluiten op een niet water opnemend materiaal (bijvoorbeeld hardsteen). Hierbij dient voorkomen te worden dat een capillaire naad ontstaat, bijvoorbeeld door de onderzijde van het kozijnhout 5-10 mm vrij te houden van de ondergrond. Zie tekeningen KVT katern 11.
4.5 Waterdichting
Voor de realisatie van de waterdichting bij de aansluitingen dient gebruik gemaakt te worden vanwaterdichte lagen en waterkerende lagen. Een goede waterdichting is niet mogelijk zonder een goede en juiste luchtdichting. De aansluiting van de spouwlat op het binnenblad dienen uiterst correct te worden uitgevoerd. De definities van waterkerende lagen worden omschreven in KVT katern 3.
4.6 Luchtdichting
Door luchtdrukverschillen tussen spouw en binnenruimte kunnen er luchtstromen naar binnen en naar buiten ontstaan. In de aansluiting van kozijnconstructies met het binnen-spouwblad dient rondgaand in één vlak een luchtdichting tegen de spouwzijde van het binnen-spouwblad te wordenaangebracht (als opgenomen in katern 11 van de KVT). Koude aansluitingen van stucwerk, vensterbank of afwerkvloer functioneren niet als een luchtdichting.
Voor materialen van luchtdichtingen en toepassingsmogelijkheden wordt verwezen naar katern 40 van de KVT.
4.7 Aansluiting onderling te koppelen kozijnen
De koppelingen dienen over de gehele hoogte c.q. breedte van de aansluiting van de kozijnen te worden uitgevoerd.
4.7.2 Stelruimte en expansieruimte
Ter plaatse van de koppeling (verticaal of horizontaal) dient rekening te worden gehouden met de noodzaak van stelruimte en expansieruimte.
Stelruimte is noodzakelijk bij koppeling omdat de afzonderlijke (bouw)onderdelenmaattoleranties kunnen hebben.
Expansieruimte dient bij koppeling aanwezig te zijn in geval de afzonderlijke delen door de hygroscopische eigenschappen van het hout kunnen krimpen en zwellen. Algemeen kan worden gesteld dat men rekening moet houden met 2-4 mm uitzetting/krimpen bij een kozijnbreedte van 4 m¹ (bij houtsoorten met een grote gevoeligheid voor vochtopname/afgiftekan dit tot ± 6 mm bedragen).
In overleg is vastgesteld waar en hoe een koppeling uitgevoerd dient te worden als dilatatie. Ook de plaats waar de kozijnen onafhankelijk van elkaar aan het bouwkundig kader worden gekoppeld. Praktisch gezien dient rekening te worden gehouden met horizontale en/of verticale dilataties tussen circa 2,5 en 6,0 m¹.
Bij horizontaal (in de breedte) gekoppelde kozijnen geldt een maximum van 6 stijlen en minimaal 1 koppeling. De breedte- en hoogtematen zijn in relatie tot de maximaal toelaatbareoppervlakte (ca. 12,5 m²) Zie tekeningen katern 11.
Bij verticaal (in de hoogte) gekoppelde kozijnen geldt daarbij een maximum van 2 verdiepingen of minimaal 2 elementen met een daarbij behorende breedte (maximale oppervlakte is namelijk ca. 12,5 m² ) Zie tekeningen katern 11.
4.7.4 Verbinding tussen te koppelen kozijnen
Na positionering dienen de afzonderlijke kozijnen op ten minste twee plaatsen met mechanische verbindingsmiddelen aan elkaar bevestigd te worden. De plaatsen van deverbindingsmiddelen en overige voorwaarden zijn gelijk aan hetgeen is vastgelegd voorverankeringsmiddelen van kozijnen aan het bouwkundig kader (zie paragraaf 4.3 “De verankering van kozijnen”).
Primair dienen er maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat stijl of dorpel in de lengterichting vervormt als gevolg van het aantrekken van de verbindingsmiddelen.
Als verbindingsmiddelen komen bijvoorbeeld houtschroeven in aanmerking van ten minste Ø 5mm. De schroeven dienen voldoende hechtlengte te hebben in het gekoppelde kozijnhout.
De verbindingsmiddelen dienen:
- Zich aan de binnenzijde van de waterkering te bevinden en bij voorkeur binnen de glaslijnof binnen het vlak van de dichtingen, en
- Buiten het gebied van een kozijnverbinding gesitueerd te zijn.
4.7.5 Waterdichting en luchtdichting
Voor materiaaleisen en toepassingsvoorwaarden van de in de aansluiting op te nemen waterdichtingen en luchtdichtingen wordt verwezen naar katern 40 van de KVT.
4.8 Horizontale koppelingen
Horizontaal gekoppelde kozijnen zijn onder te verdelen in:
- Horizontaal te koppelen kozijnen in een vlak;
- Horizontaal te koppelen kozijnen onder een hoek.
Voor uitvoering leidt dit tot de volgende mogelijkheden:
1. De aansluitvlakken van te koppelen stijlen lopen volledig (al of niet door afschuining)evenwijdig aan elkaar;
2. De aansluitvlakken van te koppelen stijlen lopen (deels of geheel) niet evenwijdig aan elkaar.
N.B. Nadrukkelijk wordt vermeld dat de te koppelen kozijnen niet mogen worden uitgevoerd met doorgaande onderdorpels in verband met vochtbelasting van de ontmoeting tussen de dorpels. Bij inwendige hoeken dient rekening te worden gehouden met de benodigde vrije ruimte voor op de kramen en draaivalramen, en voor hang- en sluitwerk en beslag van naar binnen bewegende delen.
4.8.1 Uitvoeringsprincipe mogelijkheid 1
Voor de positionering van de te koppelen kozijnen dient gebruik te worden gemaakt van eenkoppellat die wordt ingelaten in een sponning van de te koppelen kozijnonderdelen. De aanslag van het kozijnhout op de koppellat dient ten minste 8 mm te zijn.
Zie katern 11 van de KVT.
4.8.2 Uitvoeringsprincipe mogelijkheid 2
De gewenste hoek wordt bereikt door de aansluitvlakken van de te koppelen stijlen (deels of geheel) niet evenwijdig met elkaar te laten lopen. Hiermee is in principe elke mogelijke hoek terealiseren.
De ontstane ruimte tussen de te koppelen stijlen kan worden:
- Opgevuld met een vulstijl, maximale afmetingen 90x90 mm, die tevens de positie van de tekoppelen stijlen dient te borgen;
- Afgesloten met houten delen of plaatmateriaal.
Wanneer de aansluitvlakken van te koppelen stijlen geen of geen noemenswaardige doorsnijdingsvlak met elkaar hebben, dient de mechanische verbinding tussen de kozijnen totstand te worden gebracht via een vulstijl of via stukken hoeklijnen van corrosie-vast staal.
Zie katern 11 van de KVT.
4.8.3 Waterdichting en waterwering
Bij de aansluiting van de te koppelen delen dienen de naden aan de buitenzijde van de kozijnen waterdicht te worden afgesloten. De waterdichting dient voor onderhoud bereikbaar te zijn.
De breedte van de naad waarin de waterkering is opgenomen dient te zijn afgestemd op de teverwachten hygrische bewegingen van de kozijnen. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van deze verwerkingsvoorschriften. Zie ook katern 40 van de KVT.
Bij de aansluiting van de te koppelen delen dient in de ruimte tussen de stijlen zover mogelijk naar binnen toe een luchtdichting te worden aangebracht. De luchtdichting dient aan te sluiten op de luchtdichting die in de aansluiting van het kozijn met het bouwkundig kader is opgenomen (zie paragraaf 4.6).
4.9 Verticale koppelingen in een vlak (gestapelde kozijnen)
Voor de positionering van beide dorpels dient gebruik te worden gemaakt van een wisselsponning. Aan de buitenzijde van de wisselsponning dient een duurzame waterdichting te worden aangebracht. Aan de binnenzijde van de wisselsponning moet een luchtdichting worden aangebracht. De luchtdichting dient aan te sluiten op de luchtdichting die in de aansluiting van het kozijn met het bouwkundig kader is opgenomen.
Tussen de waterkering aan de buitenzijde en de luchtdichting aan de binnenzijde dient eenafstand van ten minste 15 mm te worden aangehouden. Zie katern 11 van de KVT.
4.9.2 Verankering aan achterliggende constructie
Verticaal gekoppelde kozijnen dienen bij overschrijding van kozijnbreedtes zoals aangegeven in onderstaande tabel ter plaatse van de koppelingen te worden verankerd aan een achterliggende constructie (bijvoorbeeld een vloer of spant) of te worden verstijfd op basis vaneen constructieve berekening. Voor de plaats van de verankeringen wordt verwezen naar paragraaf 11.6.6
Relatie kozijnafmeting/kozijnbreedtes en verankering | |
Kozijnhout afmeting van de verticaal gekoppelde kozijnen | Maximale kozijnbreedte zonder verankering vande koppeling aan de achterliggende constructie |
67 x 90 mm | 1750 mm |
67 x 102 mm | 1900 mm |
67 x 114 mm | 2100 mm |
67 x 139 mm | 2350 mm |
4.10 Aansluitingen van montagekozijnen op stelkozijnen
De aansluiting van montagekozijnen op stelkozijnen dient aan elkaar te zijn aangepast. Bij deontmoeting tussen stel- en montagekozijn mogen geen capillaire naden voorkomen.
Conform NPR 3675 dienen de voegbreedtes tussen stel- en montagekozijn:
• Ten minste 4,5 mm te zijn bij een grootste kozijnafmeting tot 2 m;
• Ten minste 5,5 mm te zijn bij een grootste kozijnafmeting van 2 m tot 4 m.
In de aanslag van montagekozijn op stelkozijn dient een duurzame waterdichting te wordenopgenomen. De in de aansluiting op te nemen luchtdichting dient zoveel mogelijk aan de binnenzijde en in één vlak geplaatst te worden. Zie katern 11 van de KVT. Voor materiaaleisen en toepassingsvoorwaarden van waterdichtingen en luchtdichtingen wordt verwezen naar katern 40 van de KVT.
4.10.2 Bevestiging montagekozijn
De belastingen op het montagekozijn dienen via het sponningstelsel en de bevestigingsmiddelen te worden overgebracht naar het stelkozijn. De bevestiging van het montagekozijn aan het stelkozijn dient uitgevoerd te worden met houtschroeven of speciaal daarvoor bestemde stelschroeven of stalen stripankers. Voor materialen van de bevestigingsmiddelen wordt verwezen naar katern 37 van de KVT.
Voorts dienen er maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat stijl en dorpel in de lengterichting vervormen als gevolg van het aantrekken van de verbindingsmiddelen.
4.10.3 Plaats van de bevestigingsmiddelen
De bevestiging met schroeven e.d. mag, afhankelijk van de detaillering en van het al of niet aanwezig zijn van de beglazing of andere vaste dan wel bewegende delen, in de sponning of in de dag van het kozijn plaatsvinden. De bevestigingsmiddelen dienen altijd buiten het gebied van een kozijnverbinding gesitueerd te zijn.
De montagekozijnen dienen per stijl/dorpel ten minste op twee plaatsen aan het stelkozijn te worden bevestigd. De plaatsen van de verbindingsmiddelen zijn conform hetgeen is vastgelegd voor verankeringsmiddelen van kozijnen aan het bouwkundig kader, zie paragraaf
4.3 “De verankering van kozijnen”, tabel A. Bij montagekozijnen die tot de vloer reiken dienen, in geval een onderdorpel van het stelkozijn niet noodzakelijk is, de onderdorpels van de montagekozijnen met behulp van verankeringsmiddelen aan het bouwkundig kader verankerd te worden. Om doorbuiging te voorkomen dienen de onderdorpels ter plaatse van de verankering ondersteund te worden zoals is omschreven in paragraaf 4.3 “De verankering van kozijnen”.
5. Afhangen van beweegbare delen door derden op debouwplaats
Om prestaties zoals inbraakwerendheid, geluidwerende, brandwerendheid, luchtdoorlatendheid, waterdichtheid etc. te kunnen realiseren moeten beweegbare delen in houten gevelelementen afgehangenworden overeenkomstig de eisen zoals vermeld in de BRL 0808.
6. Beschermen kozijnen, voor en na het stellen
Gedurende de opslag en na het stellen en eventueel afhangen van beweegbare delen moet worden gezorgdvoor een goede bescherming. De Mors kan de kozijnen voorzien van beschermfolie, zowel aan voor- als achterzijde. Dit dient bij deopdracht in te zitten. Indien dit niet in de opdracht zit moet de aannemer voor bescherming zorgen.
Tot de onderdelen waarvoor beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen behoren:
- Bovenzijden van onder – tussendorpels, ramen en deuren (val specie, mechanische beschadigingen)
Ter voorkoming van beschadigingen en vervuiling;Laagreliëf dorpels;
Deurstijlen (mechanische beschadigingen door transporthandelingen, kruiwagens, slangen t.b.v. cementdekvloeren, spuitwerk etc.)
Naast bovengenoemde fysieke maatregelen geldt eveneens:
- Het zo spoedig mogelijk aanbrengen van glas en het direct stoppen van horizontale spijker- en nietgaatjes op onder en tussendorpels bij buitenbeglazing;
- Het tegengaan van bevestiging van steiger onderdelen;
- Het voorkomen van vervuiling hang en sluitwerk;
- Het voorkomen van vervuiling beschadiging van panelen. (Trespa, Colorbel etc);
- Het zo snel mogelijk herstellen van beschadigingen van het aangebrachte grondverfsysteem,onderdelen of half producten;
- Het beglazen overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften (zie paragraaf 7);
- Het zorgvuldig uitnemen van tijdelijk aangebrachte materialen of halfproducten (zoals bijvoorbeeldventilatieroosters) en deze op een goede wijze monteren.
De door de timmerfabrikant in de fabriek aangebrachte beschermingsmiddelen dienen op een correcte wijzegehandhaafd te blijven. Het verwijderen van deze tijdelijke bescherming (b.v. dorpel/stijlbescherming, bescherming roosters, kaderprofielen etc.) vindt plaats vlak voor de vervolghandelingen door de aannemer.
Bij onvoldoende naleven van deze beschermingsmaatregelen kan dit van invloed zijn op het Komo®- attest-met-productcertificaat en de garantie.
7. Reparaties
Kleine beschadigingen in geveltimmerwerk kunnen worden gerepareerd met een daartoe geschikt vulmiddel dat voldoet aan de eisen zoals vermeld in de SKH BRL 0807.
Een vulmiddel moet de volgende eigenschappen bezitten:
- Geen agressieve stoffen bevatten;
- Goed verwerkbaar zijn met eenvoudige gereedschappen;
- Goed hechten aan het omringende hout, zowel aan de langs- als aan de kopse kant;
- Goed egaal af te smeren, zonder dat het materiaal trekt;
- Bij verharding niet krimpen;
- Een snelle door en door droging hebben;
- Na uitharding goed schuurbaar zijn;
- Goed af te werken.
Voor reparaties van geveltimmerwerk komen vooralsnog middelen op basis van epoxy of op basis van polyester in aanmerking. Indien de verwerkingsvoorschriften van de leverancier aanvullende informatiebevat, dan moeten deze verwerkingsvoorschriften worden gehanteerd.
Van gerepareerde oppervlakken moet het grondverfsysteem of voorlaksysteem tot de oorspronkelijke laagdikte worden hersteld overeenkomstig de verwerkingsvoorschriften van de fabrikant/leverancier van hetgrondlaksysteem of het voorlaksysteem.
8. Herstellen grondverfsysteem en voorlaksysteem
Het grondverfsysteem of voorlaksysteem en het houtvochtgehalte moeten aantoonbaar worden gecontroleerd. Het houtvochtgehalte dient overeen te komen met de percentages genoemd in de houtinformatiebladen van de KVT. In geval van verwering, slijtage of beschadiging, moet het grondverfsysteem of voorlaksysteem tot de oorspronkelijke laagdikte worden hersteld overeenkomstig de verwerkingsvoorschriften van de fabrikant/leverancier van het grondlaksysteem of het voorlaksysteem
8.1 Verfsysteem
Het verfsysteem is gebaseerd op producten van Wijzonol.
Producten welke gebruikt kunnen worden voor het herstel van hetgrondverfsysteem alsmede het voorlaksysteem van Xxxxxxxx:
- AQUA Systeemverf
- Wijzonol ECO Flowcoat
- Wijzonol ECO Primer A
- Wijzonol ECO Topcoat Garant
8.2 Afwerking op de bouwplaats
Eventuele beschadigingen direct na plaatsen op de bouwplaats herstellen in de vereiste laagdikte en kleur met het fabrieksmatig aangebrachte verfsysteem conform onderstaande:
- Beschadigde onderdelen geheel reinigen;
- Beschadigingen licht schuren (matteren), opzuiveren en stofvrij maken;
- Waar nodig beschadigingen repareren, zoals beschreven bij hoofdstuk 7.
- Beschadigingen in meerdere lagen bijwerken met AQUA Systeemverf, in de vereistelaagdikte en kleur met het aangrenzende verfsysteem.
Vanuit esthetisch oogpunt kan het geheel overschilderen van bijgewerkte onderdelennoodzakelijk zijn.
9. Voorbereiding voor het beglazen
Voorafgaande aan het beglazen moet het grondverfsysteem en het houtvochtgehalte aantoonbaar worden gecontroleerd. In geval van verwering, slijtage, beschadiging of vervuiling, moet het grondverfsysteem tot de oorspronkelijke laagdikte worden hersteld zie paragraaf 8 van deze verwerkingsvoorschriften.
Voor het plaatsen van het glas dienen de liggende delen van de sponningen van een voorlaklaag te wordenvoorzien.
De houten gevelelementen moeten overeenkomstig katern 12 van de KVT en de NPR 3577 beglaasd worden. Spijker/niet gaatjes dienen direct na het beglazen gestopt te worden. De beglazing van houten gevelelementen die moeten voldoen aan weerstandsklasse 2 inbraakwerendheid worden beglaasd overeenkomstig paragraaf 4.3.1 van de SKH-publicatie 98-08. Verder mag er alleen glas worden toegepast met een Uᶢ-waarde ≤ 1,1W/m².K .
Op de in NEN 3569 beschreven situaties moet veiligheidsglas toegepast worden.
10. Het plaatsen van glas
Het glas dient geplaatst te worden volgens katern 12 van de KVT en de NPR 3577.
▪ Bij buitenbeglazing dient de kitsponning van de glaslat langs de stijlen (zie tek. 12.01 van de KVT) doorde glaszetter op de bouwplaats te worden gekit, indien van toepassing.
▪ De beëindiging en de horizontale/verticale aansluitingen van de glaslatten volgens tekeningen envoorschriften van de timmerfabrikant.
▪ Bij buitenbeglazing dienen de rvs spijker/niet gaatjes op liggende delen direct na het plaatsen van hetglas te worden afgedicht met een daarvoor geschikt materiaal.
Andere uitvoeringen dan hout moeten geplaatst worden overeenkomstig de verwerkingsvoorschriften van de fabrikant/leverancier.
11. Beoordelingsmethoden van glas bij oplevering en toegestane fouten
Deze richtlijn geeft eisen en methoden voor het beoordelen van de visuele kwaliteit van glas. Afgeleiden van de Europese productienormen. Het behandelt slechts enkele visuele aspecten ter indicatie. Voor een officiële beoordeling dient altijd de betreffende productienorm gehanteerd te worden. Deze beoordelingsrichtlijn is vooral bedoeld om vooraf te beoordelen of een klacht terecht is, waarmee tijdverlies, ergernis en kosten door onterechte claims op garantie bij de oplevering van de woning voorkomen worden.
11.1 Hoe beoordeel ik isolerend dubbelglas?
De eisen en beoordelingsmethoden van de visuele kwaliteit uit de EN-1279:2018 zijn hieronder samengevat. Voor overige eisen dienen de productnormen van isolatieglas en deproductnormen van de betreffende glassoort(en) geraadpleegd te worden. De beoordeling zoals hier omschreven is niet van toepassing op meerbladig isolatieglas waarbij gebruik is gemaakt van figuurglas, draadglas, getrokken glas of gelaagd glas met een brandwerende tussenlaag.
Sommige verschijnselen kunnen wel zichtbaar zijn op het glasoppervlakte maar mogen nietworden meegenomen in de visuele beoordeling van het glas en zijn geen reden tot afkeur. Dit zijn:
▪ Kleur en kleurverschillen
Variatie in de kleurbeleving zijn mogelijk vanwege de grondstoffen van het basisproduct, het coatingproces, de coating zelf en de variaties in de opbouw van het isolatieglas.
▪ Interferentie (kleurvlekken)
Soms zijn er in het glas of in de reflectie (weerspiegeling) van het glas olieachtigevlekken zichtbaar. Indien er op het glas wordt gedrukt en de vlekken verplaatsen zich, is er sprake van interferentie van lichtstralen.
▪ Condensvorming op glas
Condensvorming op glas aan de binnen- of buitenzijde (dus niet in de spouw) kanontstaan als het glasoppervlakte kouder is dan de omringende lucht. De mate vancondensatie is afhankelijk van de Ug-waarde, de luchtvochtigheid en de temperatuur binnen en buiten. Als de omringende luchtvochtigheid hoog is en de temperatuur van het glasoppervlak lager wordt dan het dauwpunt, dan zal het glasoppervlakte condenseren.
▪ Barometrische invloeden
Als het glas wordt toegepast op een andere hoogte of wanneer de barometrische druk en de temperatuur van de lucht veranderd, dan zullen de glasbladen naar binnen of buiten buigen waardoor optische vertekening in spiegelbeelden en soms ook in doorzicht kunnen ontstaan.
▪ Bevochtigen van het glasoppervlakte
Het uiterlijk van het glasoppervlakte kan verschillen door vingerafdrukken, labels, vacuümzuigers of andere contacten op het glas. Dit kan zichtbaar worden als het glas vochtig wordt door condensatie, regen of het schoonmaken met water.
11.1.0 Beoordelen algemeen
Meerbladig isolatieglas wordt beoordeeld op het doorzicht, zonder eventuele afwijkingen vooraf te markeren. Alle waargenomen storende afwijkingendienen genoteerd te worden.
Beoordelingsmethode:
Isolatieglas wordt beoordeeld op een afstand van minimaal 3 m, van buiten naar binnen, zo loodrecht
mogelijk op het glas, tot 1 minuut per m2 en bij diffuus daglicht*. Diffuus daglicht islicht bij een gelijkmatig bewolkte hemel zonder direct zonlicht of kunstlicht.
Bij beoordeling van binnen naar buiten (als andersom niet mogelijk is) dient ook minimaal een afstand van 3 m te worden aangehouden en zo loodrecht mogelijk op het glas.
* Diffuus daglicht: is licht bij een gelijkmatig bewolkte hemel zonder direct invallende zonnestralen.
11.1.1 Zones
Bij de beoordeling van isolatieglas zijn de volgende zones van toepassing:
R: een zone van 15 mm normaliterafgedekt door inklemming of (als er geen inklemming is) doorde randafdichting.
E: zone van 50 mm vanaf zone R.M: hoofdzone
11.2 Toegestane fouten
Hieronder een opsomming van fouten die toegestaan zijn. Hierop kan dus geen reclamatiekomen en zal bij beoordelen dan ook tot afkeur leiden.
Maximaal toegestane puntfouten
Maximaal toegestane vlekken
Maximaal toegestane lijnvormige fouten
11.2.1 Isolatieglas met thermisch behandeld glas
Hiervoor dienen de productnormen (EN 12150, EN 14179 of EN 1863) te worden geraadpleegd.
Aanvullend daarop:
▪ Generale boog niet groter dan 3 mm per 1000 mm lengte.
▪ Grotere generale boog toegestaan bij (bijna) vierkante ruiten (1:1 tot 1:1,5) En voor glasbladen met een nominale dikte < 6 mm
11.2.2 Gebogen isolatieglas
Hiervoor dient de betreffende productienorm (ISO 11485-1 en -2) te wordengeraadpleegd.
11.2.3 Tolerantie op de doorbuiging en verloop van de afstandhouder
Met betrekking tot de doorbuiging van de afstandhouder bij isolatie dubbelglas geldtvoor het recht zijn van de afstandhouder een maximale afwijking van 4 mm tot een lengte van 3,5 mm en een 6 mm bij grotere lengtes.
Het maximale verloop van de afstandhouder ten opzichte van de glasrand of van een andere afstandhouder (bij drievoudige beglazing) is 3 mm tot een lengte van 2,5m en 6 mm bij grotere lengtes.
1. Afstandhouder
2. Afwijking
3. Theoretische positie van de afstandhouder
4. Afwijking
11.2.4 Meerbladig isolatieglas dat niet is samengesteld uit glasbladen van enkelfloatglas
Het aantal toegestane fouten mag per extra glasblad met 25% worden verhoogd. Het aantal toegestane fouten dient dan altijd afgerond te worden.
Voorbeelden:
▪ Isolerend dubbelglas, binnen- en buiten gelaagd (= 2 extra glasplaten). Het aantal toegestane fouten is dan 1,5 groter ten opzichte van isolerenddubbelglas met floatglas. (1+25%+25%).
Dit houdt in dat in de tabellen opgegeven maximaal toegestane fout vermenigvuldig moet worden met de factor 1,5 en afgerond op gehelegetallen.
▪ Drievoudig beglazing bestaand uit drie glasbladen. (= 1 extra glasplaat) Het aantal toegestane fouten is dan 1,25 groter ten opzichte van isolerenddubbelglas met floatglas. (1+25%).
Dit houdt in dat in de tabellen opgegeven maximaal toegestane fout vermenigvuldig moet worden met de factor 1,25 en afgerond op gehelegetallen.
▪ Drievoudig beglazing met binnen- en buiten gelaagd. (= 3 extra glasplaten) Het aantal toegestane fouten is dan 1,75 groter ten opzichte van isolerenddubbelglas met floatglas. (1+25%+25%+25%).
Dit houdt in dat in de tabellen opgegeven maximaal toegestane fout vermenigvuldig moet worden met de factor 1,75 en afgerond op gehelegetallen.
11.3 Vervuiling in de spouw
Bij isolerend dubbelglas kunnen er kleine (stof)-deeltjes in de spouw op de afstandhouder liggen. Indien dergelijke kleine vervuiling het doorzicht niet verstoren, is dit geen reden totafkeur.
12. Balkonafscheidingen en doorvalbeveiliging
Van de bevestiging van balkonafscheiding of doorvalbeveiligingen moet gedurende de vooraf gestelde ontwerplevensduur van het geveltimmerwerk aangetoond worden dat deze nog steeds voldoet aan alleeisen van betrouwbaarheid.
De betrouwbaarheid begint bij het op de juiste manier aanbrengen van de bevestigingspunten in het houtengevelelement.
12.1 Toegestane houtsoorten
Het hout van de gevelelementen waarop de balkonafscheidingen of doorvalbeveiligingen wordengemonteerd moet minimaal duurzaamheidsklasse 1 of 2 zijn. De duurzaamheidsklassen van de goedgekeurde houtsoorten voor toepassing in houten gevelelementen staan vermeld in SKH- publicatie 99-05.
12.2 Voorwaarden bevestigingspunten
12.2.1 Voorwaarden bevestigingspunten balkonafscheiding
Dagmaat kozijn (breedte) | Aantal bevestigingspunten | h.o.h bevestigingspunten (hoogte) |
0 - 1200 mm | 2 per stijl | ≤ 800 mm |
1200 - 2000 mm | 3 per stijl | ≥ 300 mm en ≤ 800 mm |
De balkonafscheiding zelf moet voldoen aan de eisen met betrekking tot de weerstand tegenstootbelasting overeenkomstig NEN-EN 1991-1-1 (inclusief nationale bijlage).
12.2.2 Voorwaarden bevestigingspunten doorvalbeveiliging
De doorvalbeveiliging zelf moet voldoen aan de eisen met betrekking tot de weerstand tegen stootbelasting overeenkomstig NEN-EN 1991-1-1 (inclusief nationale bijlage).
12.3 Positie bevestigingspunten op het gevelelement
12.3.1 Positie bevestigingspunten balkonafscheiding op het gevelelement.
12.3.2 Positie bevestigingspunten doorvalbeveiligingen op het gevelelement.
12.4 Positie bevestigingspunten in kozijnhout
12.5 Bevestiging van balkonafscheiding of doorvalbeveiliging tegen het houtengevelelement
Controleer de volgende punten:
▪ Of de ondergrond ter plaatsen van de bevestigingspunten (schroefhulzen) voldoet aan degestelde eisen;
▪ Of de maatvoering van de balkonafscheiding of doorvalbeveiliging overeen komt met debevestigingspunten in de gevelelementen;
▪ Of de balkonafscheiding of doorvalbeveiliging zelf aan de gestelde eisen voldoen van defabrikant (geen beschadigingen en/of afwijkingen).
Verwijder de afdichtingsdoppen uit de schroefhulzen en doe eendrupje smeermiddel in de schroefhuls.
Monteer de polychloropeen ring met een hardheid van 77 Shore A eneen dikte van 8 mm achter de bevestigingslippen (zie foto).
Draai de bout in de bevestigingspunten, maar zet de bouten nog nietvast.
Stel de balkonafscheiding of doorvalbeveiliging waterpas en draai debouten aan met een voorspankracht van 5,3 kN en een aanhaalmoment van 8,5Nm (zie foto).
Let op: bij bevestiging van de balkonafscheiding of doorvalbeveiliging in de dag van het kozijn dient er altijd een bevestigingsmethode met behulp van losse hoeken of lippen toegepast te worden. Hierdoor kunnen de toleranties te allen tijde opgevangen worden.
12.6 Toe te passen materialen
Staluform® schroefbus RVS M6x50mm (72206500)Staluform® schroefbus RVS M8x50mm (72205500)
Afdichtingsdop M11x1 Polychloropreen ring, hardheid 77 ShoreATapbout RVS (A2) Leverancier Stalufor
13. Eindafwerking kozijnen in voorlaksysteem
De eindafwerking van het voorlaksysteem moet binnen de in de onderstaande tabel aangegeven periodeaangebracht worden (te rekenen vanaf de levering van het gevel timmerwerk op de bouwplaats).
Dekkende afwerking | 18 maanden |
Transparante afwerking | 6 maanden |
De eindafwerking moet met een minimale droge laagdikte van 30 µm worden xxxxxxxxxxx.Xx laag dient te worden aangebracht overeenkomstig de verwerkingsvoorschriften van de verffabrikant/leverancier.
14. Onderhoudsadvies verfsysteem
Afhankelijk van de expositie-omstandigheden moet periodiek deskundig onderhoud plaats vinden. Indicatiefkan onderstaand schema aangehouden worden. Bepalend is het verftechnisch onderhoudsadvies van de fabrikant/leverancier van de eindafwerking.
Lichte kleuren dekkend2 | Donkere kleuren dekkend2 | Transparant3 | |
Onderhoud Klasse I = gunstig Klasse II = normaal1 | Onderhoud Klasse II = normaal1 Klasse III = ongunstig | ||
Jaar | Dekkend grondverfsysteem (gem. 100 µm) + afwerking (50 µm) | Dekkend grondverfsysteem (gem. 100 µm) + afwerking (50 µm) | Transparant voorlaksysteem (gem. 140 µm) + afwerking (30 µm) |
1 | |||
2 | C | * | |
3 | C | * | ** |
4 | * | C | * |
5 | ** | ** | |
6 | C | C | * |
7 | ** | * | ** |
8 | C | * | |
9 | C | ** | ** |
10 | * | C | * |
* Beschadigingen en liggende delen bijwerken
** Bijwerken en geheel nieuwe deklaag aanbrengenC Controle en/of inspectie
1 Klasse II is afhankelijk van de gevelbelasting in te delen bij “lichte” of “donkere” kleuren
2 Dekkend verfsystemen kunnen worden toegepast op naald- en/of loofhout (klasse B en klasse A)
3 Transparante filmvormende systemen mogen niet op alle houtsoorten worden toegepast, zie KVTkatern 31.
15. Overige onderhoudsadviezen
Tijdens onderhoudswerkzaamheden dient zorg te worden gedragen voor de bescherming van de dichtingsmiddelen.
Beoordelingen van de dichtingsmiddelen dienen te geschieden aan de hand van door de fabrikant/leverancier aangegeven criteria.
Indicatie van de levensduur van, aan het buitenklimaat blootgestelde, dichtingsmiddelen mits onderhoudenvolgens de voorschriften van de fabrikant zijn:
▪ Rubbers : circa 25 jaar;
▪ Schuimbanden : circa 10 tot 20 jaar;
▪ Kitten : circa 10 tot 15 jaar.
Voorts moet het hang- en sluitwerk periodiek op bevestiging en functioneren worden gecontroleerd en onderhouden worden overeenkomstig de onderhoudsvoorschriften van de hang- en sluitwerk fabrikant/leverancier.
Indeling van de drie onderhoudsklassen
Bij de indeling is een relatie gelegd tussen kleur en temperatuurstijging in de afwerklaag op het houtoppervlak.
Klasse I = gunstig
(temperatuurstijging < 36C.)
Deze kleuren kunt u onder alle omstandigheden toepassen: bij voorkeur indien sprake is van factoren die ongunstig inwerken op de onderhoudsfrequentie van het timmerwerk. Bijvoorbeeld als er sprake is van eensterke zonbelasting of naaldhout is toegepast in uw geveltimmerwerk. Bij kleuren uit Klasse I kunt u het onderhoudsschema ‘Lichte kleuren’ aanhouden.
Klasse II = normaal
(temperatuurstijging tussen 36 en 44 C.)
In principe kunt u ook bij kleuren die onder Klasse II vallen uitgaan van het onderhoudsschema ‘Lichte kleuren’ voorzien van de volgende kanttekeningen.
Voor kleuren uit Klasse II geldt altijd het advies om de liggende delen met een grotere frequentie te inspecteren.
Voor kleuren uit Klasse II geldt het onderhoudsschema voor ‘Donkere kleuren’, zodra sprake is van omstandigheden, die in de zomer kunnen leiden tot extreem hoge luchttemperaturen in combinatie met eendirecte zonbelasting. Denk daarbij bijvoorbeeld aan zeer beschut gelegen zuidzuidwest gevels en aan geveltimmerwerk dat zich direct boven een warmte reflecterend vlak bevindt.
Klasse III = ongunstig
(temperatuurstijging > 44C.)
Kiest u voor kleuren uit Klasse III, dient u – met name in ongunstige situaties waarin het geveltimmerwerk istoegepast – rekening te houden met versneld onderhoud. Dan is het raadzaam het onderhoudsschema ‘Donkere kleuren’ aan te houden.
1000 serie | 1000 serie | 2000 serie | 3000 serie | 4000 serie | 5000 serie | |||||||||||||||||||||||
WIT | GEEL/BEIGE | ORANJE | ROOD | PAARS | BLAUW | |||||||||||||||||||||||
RAL | Onderhouds | RAL | Onderhouds | RAL | Onderhouds | RAL | Onderhouds | RAL | Onderhouds | RAL | Onderhouds | |||||||||||||||||
klasse | klasse | klasse | klasse | klasse | klasse | |||||||||||||||||||||||
I | II | III | I | II | III | I | II | III | I | II | III | I | II | III | I | II | III | |||||||||||
1013 | 13 | 1000 | 23 | 2000 | 34 | 3000 | 42 | 4001 | 39 | 5000 | 43 | |||||||||||||||||
1014 | 19 | 1001 | 25 | 2001 | 39 | 3001 | 42 | 4002 | 42 | 5001 | 43 | |||||||||||||||||
1015 | 15 | 1002 | 26 | 2002 | 40 | 3002 | 42 | 4003 | 36 | 5002 | 44 | |||||||||||||||||
1003 | 24 | 2003 | 30 | 3003 | 43 | 4004 | 44 | 5003 | 45 | |||||||||||||||||||
1004 | 27 | 2004 | 35 | 3004 | 44 | 4005 | 38 | 5004 | 45 | |||||||||||||||||||
1005 | 31 | 2008 | 33 | 3005 | 44 | 4006 | 41 | 5005 | 43 | |||||||||||||||||||
1006 | 29 | 2009 | 36 | 3007 | 45 | 4007 | 45 | 5007 | 40 | |||||||||||||||||||
1007 | 29 | 2010 | 36 | 3009 | 44 | 4008 | 41 | 5008 | 44 | |||||||||||||||||||
1011 | 34 | 2011 | 33 | 3011 | 44 | 4009 | 34 | 5009 | 42 | |||||||||||||||||||
1012 | 25 | 2012 | 35 | 3012 | 32 | 4010 | 39 | 5010 | 43 | |||||||||||||||||||
1016 | 13 | 3013 | 42 | 5011 | 45 | |||||||||||||||||||||||
1017 | 23 | 3014 | 34 | 5012 | 36 | |||||||||||||||||||||||
1018 | 17 | 3015 | 26 | 5013 | 45 | |||||||||||||||||||||||
1019 | 33 | 3016 | 41 | 5014 | 38 | |||||||||||||||||||||||
1020 | 33 | 3017 | 37 | 5015 | 38 | |||||||||||||||||||||||
1021 | 21 | 3018 | 38 | 5017 | 42 | |||||||||||||||||||||||
1023 | 21 | 3020 | 41 | 5018 | 37 | |||||||||||||||||||||||
1024 | 32 | 3022 | 35 | 5019 | 42 | |||||||||||||||||||||||
1027 | 35 | 3027 | 41 | 5020 | 44 | |||||||||||||||||||||||
1028 | 24 | 3031 | 41 | 5021 | 40 | |||||||||||||||||||||||
1032 | 26 | 5022 | 45 | |||||||||||||||||||||||||
1033 | 26 | 5023 | 40 | |||||||||||||||||||||||||
1034 | 26 | 5024 | 34 | |||||||||||||||||||||||||
6000 serie
7000 serie
8000 serie
9000 serie
9000 serie
WIT
BRUIN
GRIJS
GROEN
ZWART
RAL | Onderhouds | ||
klasse | |||
I | II | III | |
6000 | 39 | ||
6001 | 41 | ||
6002 | 42 | ||
6003 | 42 | ||
6004 | 44 | ||
6005 | 44 | ||
6006 | 44 | ||
6007 | 45 | ||
6008 | 45 | ||
6009 | 45 | ||
6010 | 40 | ||
6011 | 38 | ||
6012 | 44 | ||
6013 | 38 | ||
6014 | 44 | ||
6015 | 44 | ||
6016 | 41 | ||
6017 | 38 | ||
6018 | 34 | ||
6019 | 19 | ||
6020 | 44 | ||
6021 | 32 | ||
6022 | 45 | ||
6024 | 38 | ||
6025 | 40 | ||
6026 | 43 | ||
6027 | 26 | ||
6028 | 43 | ||
6029 | 41 | ||
6032 | 39 | ||
6033 | 37 | ||
6034 | 29 | ||
RAL | Onderhouds | ||
klasse | |||
I | II | III | |
7000 | 35 | ||
7001 | 32 | ||
7002 | 37 | ||
7003 | 38 | ||
7004 | 31 | ||
7005 | 39 | ||
7006 | 39 | ||
7008 | 39 | ||
7009 | 40 | ||
7010 | 41 | ||
7011 | 42 | ||
7012 | 41 | ||
7013 | 41 | ||
7014 | 42 | ||
7015 | 42 | ||
7016 | 44 | ||
7021 | 45 | ||
7022 | 43 | ||
7023 | 36 | ||
7024 | 43 | ||
7026 | 44 | ||
7030 | 33 | ||
7031 | 40 | ||
7032 | 26 | ||
7033 | 36 | ||
7034 | 34 | ||
7035 | 19 | ||
7036 | 32 | ||
7037 | 36 | ||
7038 | 26 | ||
7039 | 40 | ||
7040 | 30 | ||
7042 | 33 | ||
7043 | 42 | ||
7044 | 25 | ||
7045 | 33 | ||
7046 | 35 | ||
7047 | 19 | ||
RAL | Onderhouds | ||
klasse | |||
I | II | III | |
8000 | 39 | ||
8001 | 38 | ||
8002 | 42 | ||
8003 | 41 | ||
8004 | 41 | ||
8007 | 43 | ||
8008 | 42 | ||
8011 | 44 | ||
8012 | 44 | ||
8014 | 44 | ||
8015 | 44 | ||
8016 | 44 | ||
8017 | 45 | ||
8019 | 44 | ||
8022 | 45 | ||
8023 | 39 | ||
8024 | 41 | ||
8025 | 41 | ||
8028 | 44 | ||
RAL | Onderhouds | ||
klasse | |||
I | II | III | |
9001 | 11 | ||
9002 | 15 | ||
9003 | 7 | ||
9010 | 7 | ||
9016 | 6 | ||
9018 | 19 | ||
RAL | Onderhouds | ||
klasse | |||
I | II | III | |
9004 | 45 | ||
9005 | 45 | ||
9011 | 45 | ||
9017 | 45 | ||