ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
8 juli 2008 *
In zaak T-48/05,
Xxxx Xxxxxxxx, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Nice (Frankrijk),
Xxxxxx Xxx, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Luxemburg (Luxemburg),
vertegenwoordigd door X. Xxxxxxxxxxxx en X. Xxxx, advocaten,
verzoekers,
tegen
* Procestaal: Frans.
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.-X. Xxxxxxxx als gemachtigde,
verweerster,
betreffende een verzoek tot vergoeding van de materiële en morele schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van fouten van de Commissie en OLAF in het kader van de onderzoeken in de zaak „Eurostat”,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
samengesteld als volgt: X. Xxxxxx, president, V. Xxxxx (rapporteur) en T. Xxxxxxx, rechters,
griffier: K. Xxxxxx, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 oktober 2007,
het navolgende
Arrest
Rechtskader
1 Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), ingesteld bij besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 (PB L 136, blz. 20), is onder meer belast met het verrichten van interne administratieve onderzoeken naar ernstige feiten in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die kunnen worden aangemerkt als een niet-nakoming van de verplichtingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen die tot tuchtrechtelijke en, eventueel, strafrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
2 Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door XXXX (PB L 136, blz. 1) regelt de controles, verificaties en andere maatregelen die de personeelsleden van XXXX bij de uitoefening van hun taken uitvoeren. XXXX verricht zowel „externe” als „interne” onderzoeken, dat wil zeggen zowel onderzoeken buiten als onderzoeken binnen de instellingen van de Gemeenschap.
3 In de tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1073/1999 staat te lezen:
„Overwegende dat deze onderzoeken moeten worden uitgevoerd conform het Verdrag en met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, met inachtneming van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden […] en onder volledige eerbiediging van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, en met name van het billijkheidsbeginsel, van het recht van de betrokkene zich over de hem of haar betreffende feiten uit te spreken en van het recht dat de bevindingen van een onderzoek alleen mogen berusten op elementen die bewijskracht hebben; dat de instellingen, organen en instanties daartoe de voorwaarden en nadere regelingen dienen vast te stellen waaronder deze interne onderzoeken worden verricht; dat het derhalve dienstig is het Statuut te wijzigen teneinde daarin met betrekking tot interne onderzoeken de rechten en plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden vast te leggen.”
4 De dertiende overweging van de considerans van verordening nr. 1073/1999 luidt:
„Overwegende dat de bevoegde nationale autoriteiten of, in voorkomend geval, de instellingen, organen of instanties, op grond van het door [XXXX] opgestelde verslag besluiten welk gevolg aan afgesloten onderzoeken wordt gegeven; dat derhalve aan de directeur van [XXXX] de verplichting moet worden opgelegd gegevens die [XXXX] bij zijn interne onderzoeken heeft verzameld met betrekking tot feiten die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging, rechtstreeks aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat door te geven.”
5 Artikel 4 van verordening nr. 1073/1999 bepaalt:
„Interne onderzoeken
1. [OLAF] verricht binnen de instellingen, organen en instanties op de in artikel 1 genoemde terreinen, administratieve onderzoeken […]
Deze interne onderzoeken worden verricht met eerbiediging van de Verdragen, en met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en het Statuut en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelingen die zijn vastgesteld in deze verordening en in het besluit dat elke instelling, orgaan en instantie aanneemt. De instellingen plegen onderling overleg over de bij dat besluit vast te stellen regeling.
[…]
5. Indien uit de nasporingen de mogelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van een lid, hoofd, ambtenaar of personeelslid blijkt, wordt de instelling, instantie of het orgaan in kwestie daarvan in kennis gesteld.
Xxxxxxx het onderzoek absolute geheimhouding vereist, dan wel de inschakeling van opsporingsmiddelen die onder de bevoegdheid van de nationale rechter vallen, kan met deze kennisgeving worden gewacht.
[…]”
6 Artikel 6, lid 5, van verordening nr. 1073/1999 luidt:
„De onderzoeken worden zonder onderbreking verricht gedurende een periode die in redelijke verhouding moet staan tot de omstandigheden en de complexiteit van de zaak.”
7 Artikel 8 van verordening nr. 1073/1999, „Geheimhouding en gegevensbescherming”, bepaalt:
„1. De in het kader van externe onderzoeken verkregen gegevens zijn ongeacht de vorm ervan, beschermd door de bepalingen die betrekking hebben op deze onderzoeken.
2. De in het kader van interne onderzoeken meegedeelde of verkregen gegevens vallen, ongeacht de vorm ervan, onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming van de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Europese Gemeen- schappen.
Deze gegevens mogen met name niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke er binnen de instellingen van de Europese Gemeenschappen of in de lidstaten ambtshalve kennis van moeten nemen, en mogen niet worden gebruikt voor enig ander doel dan de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit.
3. De directeur ziet erop toe dat de personeelsleden van [XXXX] en de overige personen die onder zijn gezag optreden, zich houden aan de communautaire en nationale bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens, met name aan die van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [PB L 281, blz. 31].
4. De directeur van [XXXX] en de leden van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 11 zien toe op de toepassing van dit artikel en van de artikelen 286 [EG] en 287 [EG].”
8 Artikel 9 van verordening nr. 1073/1999, „Verslag en vervolg van de onderzoeken”, luidt:
„1. Na afloop van een door [XXXX] uitgevoerd onderzoek stelt [XXXX] onder het gezag van de directeur een verslag op; dit bevat met name de geconstateerde feiten, in voorkomend geval het financiële nadeel, en de conclusies van het onderzoek met inbegrip van de aanbevelingen van de directeur van [XXXX] voor het aan het onderzoek te geven gevolg.
2. Deze verslagen worden opgesteld met inachtneming van de procedurevoorschriften van de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat. De verslagen vormen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in de administratieve of gerechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. De verslagen worden beoordeeld volgens dezelfde regels als de administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs, en hebben dezelfde waarde.
3. Het na afloop van een extern onderzoek opgestelde verslag en alle dienstige daarmee verband houdende documenten worden overeenkomstig de regels betreffende de externe onderzoeken aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten toegezonden.
4. Het na afloop van een intern onderzoek opgestelde verslag en alle dienstige daarmee verband houdende documenten worden aan de betrokken instellingen, organen of instanties toegezonden. De instellingen, organen en instanties geven aan de interne onderzoeken het gevolg dat de resultaten ervan vragen, inzonderheid op disciplinair en gerechtelijk vlak, en stellen de directeur van [XXXX] binnen de door hem in de conclusies van zijn verslag vastgestelde termijn in kennis van het gevolg dat aan de onderzoeken is gegeven.”
9 Artikel 10 van verordening nr. 1073/1999, „Mededeling van informatie door [XXXX]”, bepaalt:
„1. Onverminderd de artikelen 8, 9 en 11 van deze verordening en de bepalingen van verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, kan [XXXX] in het kader van externe onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten meedelen.
2. Onverminderd de artikelen 8, 9 en 11 van deze verordening deelt de directeur van [OLAF] in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten mede aan de gerechtelijke instanties van de betrokken lidstaat. Tenzij het onderzoek anders vereist, deelt hij deze informatie tegelijk mede aan de betrokken lidstaat.
3. Onverminderd de artikelen 8 en 9 van deze verordening kan [XXXX] in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de betrokken instelling, orgaan of instantie meedelen.”
10 Artikel 11 van verordening nr. 1073/1999, „Comité van toezicht”, bepaalt:
„De onafhankelijkheid van [XXXX] wordt gesterkt door de geregelde controles waaraan het Comité van toezicht de uitvoering van de onderzoekswerkzaamheden onderwerpt.
Op verzoek van de directeur of op eigen initiatief geeft het comité de directeur advies over de activiteiten van [OLAF], zonder zich evenwel in de afwikkeling van de lopende onderzoeken te mengen.
[…]
7. De directeur van [XXXX] doet jaarlijks het programma van de in artikel 1 van deze verordening bedoelde activiteiten aan het Comité van toezicht toekomen. De directeur stelt het comité op gezette tijden in kennis van de activiteiten van [XXXX], zijn onderzoeken, de resultaten ervan en het gevolg dat eraan is gegeven. Xxxxx een onderzoek langer dan negen maanden, dan deelt de directeur het comité mede waarom het onderzoek nog niet kon worden afgesloten en hoeveel tijd wellicht nog nodig is om het te voltooien. De directeur stelt het comité in kennis van de gevallen waarin de betrokken instelling, orgaan of instantie geen gevolg heeft gegeven aan zijn aanbevelingen. De directeur stelt het comité in kennis van de gevallen waarin gegevens aan de gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat moeten worden verstrekt.
[…]”
11 Artikel 12, lid 3, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1073/1999 bepaalt:
„De directeur brengt op gezette tijden verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer over de resultaten van de door [XXXX] verrichte onderzoeken, met eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van die onderzoeken, de wettelijke rechten van de betrokkenen en, in voorkomend geval, de op de gerechtelijke procedures van toepassing zijnde nationale bepalingen.
Deze instellingen zien erop toe dat het vertrouwelijk karakter van de onderzoeken van [XXXX], de wettelijke rechten van de betrokkenen en, ingeval er gerechtelijke procedures lopen, alle op deze procedures van toepassing zijnde nationale bepalingen, worden geëerbiedigd.”
12 Besluit 1999/396/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 2 juni 1999 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen (PB L 149, blz. 57), zegt in artikel 4 over het inlichten van de betrokkene:
„Wanneer de mogelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van een lid, een ambtenaar of een personeelslid van de Commissie is gebleken, moet de betrokkene, wanneer dit het onderzoek niet dreigt te benadelen, spoedig worden ingelicht. In geen geval kunnen na afloop van het onderzoek conclusies worden getrokken waarin een lid, een ambtenaar of een personeelslid van de Commissie met name wordt genoemd zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem betreffende feiten uit te spreken.
In gevallen waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist of waarin gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren, kan de verplichting het lid, de ambtenaar of het personeelslid van de Commissie de gelegenheid te geven zich uit te spreken, in overeenstemming met de voorzitter of de secretaris-generaal van de Commissie worden opgeschort.”
13 Artikel 2 van het reglement van orde van het Comité van toezicht van XXXX (PB 2000, L 41, blz. 12) bepaalt onder het opschrift „Zorg voor de wettigheid”:
„Het Comité waakt erover dat de activiteiten van het OLAF met volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden plaatsvinden overeenkomstig de verdragen en het afgeleide recht, met name het protocol betreffende de privileges en immuniteiten en het statuut van de ambtenaren.”
14 Artikel 14, leden 1 tot en met 3, van genoemd reglement van orde luidt:
„1. De vergaderingen van het Comité van toezicht zijn niet openbaar. Zijn beraadslagingen en de diverse stukken die tot deze beraadslagingen hebben geleid zijn vertrouwelijk, tenzij het Comité van toezicht anders besluit.
2. De door de directeur van het OLAF verstrekte stukken en inlichtingen vallen onder de bepalingen van artikel 287 [EG] in verband met de geheimhoudingsregeling.
3. Het Comité van toezicht beraadslaagt op basis van documenten en ontwerp- adviezen, -verslagen of -besluiten.”
15 Artikel 6, „Recht op een eerlijk proces”, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt:
„[…]
2. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a) onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b) te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
[…]”
16 Het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1; hierna: „Handvest”) bepaalt:
„Artikel 41
Recht op behoorlijk bestuur
1. Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.
2. Dit recht behelst met name:
— het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen,
— het recht van eenieder om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim,
— de plicht van de betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.
3. Eenieder heeft recht op vergoeding door de Gemeenschap van de schade die door haar instellingen of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.
[…]
Artikel 48
Vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging
1. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
2. Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.”
Feiten
17 Xxxxxxxxxx, X. Franchet en D. Byk, zijn respectievelijk de vroegere directeur-generaal en de vroegere directeur van Eurostat (Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen).
18 Diverse interne audits bij Eurostat hebben mogelijke onregelmatigheden in het financieel beheer aan het licht gebracht. Bijgevolg is XXXX verschillende onderzoeken gestart, onder meer naar de door Eurostat met de ondernemingen Eurocost, Eurogramme, Datashop, Planistat en CESD Communautaire gesloten overeenkomsten en de aan deze ondernemingen verleende subsidies.
19 Op 4 juli 2002 heeft XXXX de Luxemburgse gerechtelijke instanties een dossier met betrekking tot het onderzoek inzake Eurocost toegestuurd, evenals een ander dossier met betrekking tot het onderzoek inzake Eurogramme.
20 Op 13 november 2002 heeft Xxxxxxxx de directeur-generaal van OLAF het volgende geschreven:
„[…]
Ik heb via de Cocobu [commissie voor de begrotingscontrole van het Europees Parlement] vernomen dat u aan hen informatie heeft verstrekt betreffende de door u aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties toegestuurde dossiers; informatie waarover ikzelf niet beschik. Ik heb in de Stern gelezen dat u bij Eurostat ‚een hele reeks gevallen’ heeft geïdentificeerd waarover uw diensten mij niets hebben meege- deeld.
[…]”
21 Op 13 maart 2003 heeft het Parlement een resolutie over de zaak Eurostat aangenomen.
22 Op 19 maart 2003 heeft de directeur-generaal van XXXX xx Xxxxxx gerechtelijke instanties een brief gestuurd met als kenmerk „Mededeling van informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten CMS N° IO/2002/0510 — Eurostat/Datashop/ Planistat” (hierna: „brief van 19 maart 2003”). Deze brief ging vergezeld van een op diezelfde dag door twee onderzoekers van OLAF aan de directeur-generaal van XXXX overhandigde nota „Aangifte van feiten die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging CMS N° IO/2002/0510 — Eurostat/Datashop/Planistat” (hierna: „nota van 19 maart 2003”).
23 Op 3 april 2003 heeft de directeur-generaal van XXXX de secretaris-generaal van de Commissie een samenvattende nota over de lopende onderzoeken inzake Eurostat doen toekomen.
24 Op 19 mei 2003 hebben verzoekers de Commissie verzocht om „bijstand overeenkomstig artikel 24 van het Statuut ter bescherming van [hun] reputatie en van [hun] recht zich te verweren tegen degenen die deze leugenachtige informatie hebben opgeschreven en verspreid”. Zij hebben tegelijkertijd gevraagd van hun functie te worden ontheven teneinde hun verdediging te kunnen voorbereiden.
25 Op 21 mei 2003 zijn verzoekers op eigen verzoek overgeplaatst.
26 Op 26 mei 2003 hebben verzoekers de directeur-generaal van XXXX twee brieven gestuurd waarin zij onder meer hebben verzocht „zo snel mogelijk op de hoogte te worden gebracht van de door XXXX [tegen hen] geuite grieven en aantijgingen”, zodat zij zich naar behoren zouden kunnen verdedigen tijdens de verhoren die voor eind juni 2003 gepland stonden. Zij hebben daarom verzocht om xxxxxx in het volledige dossier. Bovendien hebben zij beklemtoond dat de dossiers aan de nationale gerechtelijke
instanties waren toegezonden zonder dat zij waren ingelicht of gehoord. Ook achtten zij het „evident dat er vanuit OLAF vertrouwelijke gegevens [waren] gelekt naar de pers, wellicht doelbewust in het kader van een lastercampagne tegen Eurostat of zelfs tegen andere hooggeplaatste personen binnen de Commissie”.
27 Diezelfde dag hebben verzoekers ook twee brieven gestuurd aan het Comité van toezicht van OLAF, waarin zij meedeelden dat zij uit de pers hadden vernomen dat OLAF aan nationale gerechtelijke instanties een dossier had voorgelegd met beschuldigingen in termen van „verduistering en/of oplichting, begunstiging en oprichting van een criminele organisatie”, dat zij nooit door OLAF waren gehoord en dat er was gelekt. Zij hebben het Comité van toezicht gevraagd zich „uit te spreken over het ontoelaatbare gedrag van XXXX, dat ofwel het lekken [had] georganiseerd, ofwel niet al het nodige [had] gedaan om het lekken tegen te gaan, en daarmee zijn volledige verantwoordelijkheid jegens [hen] te nemen […], alsook XXXX te gelasten erop toe te zien dat hun fundamentele rechten in het vervolg ten volle zouden worden gerespecteerd”.
28 Op 26 mei 2003 hebben verzoekers nog twee brieven gestuurd aan respectievelijk de secretaris-generaal en een directeur-generaal van de Commissie. Daarin hebben zij de Commissie gevraagd te preciseren waarin de door haar toegezegde bijstand zou bestaan. Ook hebben zij verzocht om inzage in de gegevens uit het OLAF-dossier waarover de Commissie eventueel beschikte.
29 Op 5 juni 2003 hebben verzoekers zich tot de directeur-generaal van XXXX gewend met het verzoek het dossier vóór de voor het einde van die maand geplande verhoren te mogen inzien.
30 Op 11 juni 2003 heeft de Commissie de Dienst interne audit (DIA) opdracht gegeven de door Eurostat gesloten overeenkomsten en verleende subsidies te onderzoeken in de context van de follow-up van de kwijtingsprocedure. De DIA heeft drie verslagen opgesteld: het eerste op 7 juli, het tweede op 24 september en het derde op 22 oktober 2003.
31 Tijdens vergaderingen in juni en juli 2003 heeft de commissie voor de begrotings- controle van het Parlement (Cocobu) over het Eurostat-dossier gesproken met onder meer enkele leden van de Commissie.
32 Op 18 juni 2003 hebben verzoekers zich nogmaals tot de directeur-generaal van XXXX xxxxxx. Zij wezen erop dat „het recht te worden gehoord onderstelt dat de betrokkene van de tegen hem ingebrachte bezwaren in kennis wordt gesteld en toegang krijgt tot het dossier”. De voor het einde van de maand juni geplande verhoren zouden huns inziens dan ook niet op regelmatige wijze kunnen plaatsvinden. Xxxxxxxxxx stelden vast dat „[z]odra toegang [zou] worden verleend tot het dossier en de raadslieden en hun cliënten voldoende tijd [zouden] krijgen om de stukken te bestuderen, de verhoren doorgang [zouden] kunnen vinden”.
33 Tijdens een eerste verhoor door XXXX op 23 juni 2003 heeft Xxxxxxxx een voorafgaande verklaring met een juridische nota over de rechten van de verdediging overgelegd. Op 25 en 26 juni is hij door XXXX over het dossier Eurocost gehoord, op 26 en 27 juni over de dossiers Datashop en Planistat, en op 2 juli over het dossier CESD Communautaire.
34 Op 1 juli 2003 heeft de heer X., hoofd van een eenheid bij het secretariaat-generaal van de Commissie, de leden van de Commissie een nota doen toekomen inzake de op 30 juni 2003 gehouden Cocobu-vergadering en de bij die gelegenheid met de secretaris- generaal van de Commissie en de directeur-generaal van XXXX gevoerde gesprekken.
35 Op 3 en 4 juli 2003 is Byk door XXXX over de dossiers Datashop en Planistat gehoord. Ook hij heeft een voorafgaande verklaring met een juridische nota over de rechten van de verdediging overgelegd.
36 Op 9 juli 2003 heeft de Commissie besloten een tuchtprocedure in te leiden tegen verzoekers. Deze procedure werd onmiddellijk geschorst omdat het onderzoek van XXXX nog niet was afgerond. De Commissie heeft ook een multidisciplinaire taskforce (hierna: „taskforce”) opgericht.
37 Diezelfde dag heeft de Commissie een persmededeling gepubliceerd met als titel „De Commissie neemt maatregelen naar aanleiding van financiële malversaties bij Eurostat” (IP/03/979).
38 Bij brieven van 17 juli 2003 hebben verzoekers de voorzitter van de Commissie van hun situatie op de hoogte gebracht.
39 Bij brief van 22 juli 2003 aan de Commissie hebben verzoekers de fouten opgesomd die zij huns inziens had begaan, en hebben zij haar ter zake verantwoordelijk gesteld. Ook hebben zij de Commissie verzocht om overlegging van de in de besluiten tot inleiding van de tuchtprocedures genoemde documenten.
40 De processen-verbaal van de eind juni en begin juli gehouden verhoren van verzoekers zijn op 11 augustus 2003 opgemaakt.
41 Op 24 september 2003 heef de directeur-generaal van XXXX de voorzitter van de Commissie een „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” overhandigd. Volgens de begeleidende nota „[kon] dit overzicht in geen enkel opzicht als eindverslag van het onderzoek in de zin van verordening nr. 1073/1999 worden beschouwd” en „[was] het enkel bedoeld om de belangrijkste conclusies van de uitgevoerde onderzoeken kenbaar te maken”.
42 Samen met het „Verslag van de Task Force Eurostat (TFES) — Samenvatting en conclusies” en een op het tweede tussentijdse verslag van de DIA gebaseerde informatienota over Eurostat is dat overzicht nog diezelfde dag aan het Parlement overhandigd.
43 Op 25 september 2003 heeft OLAF in de zaken Eurocost, Datashop, Planistat en CESD Communautaire de eindverslagen van het onderzoek in de zin van artikel 9 van verordening nr. 1073/1999 opgesteld.
44 Diezelfde dag is de voorzitter van de Commissie door de Cocobu gehoord en heeft hij de conferentie van fractievoorzitters van het Parlement toegesproken.
45 Op 25 september 2003 hebben verzoekers de Commissie een brief gestuurd waarin zij verwezen naar de daags tevoren aan het Parlement overhandigde documenten. Zij lieten weten het „onacceptabel [te vinden] dat [zij] publiekelijk [werden] beschuldigd zonder toegang te hebben tot de documenten waarin de aantijgingen [waren] vervat”. Ook vroegen zij zich af of „het normaal [was] dat [zij] wederom uit de pers moesten vernemen dat zij van verschillende malversaties [werden] beschuldigd”. Verder vroegen
zij de Commissie met die brief om overlegging van de betrokken verslagen en van de documenten waarom zij in hun brief van 22 juli 2003 hadden verzocht, te weten:
„— de door XXXX opgestelde nota van 3 april 2003 (004201) en de door dit bureau opgestelde nota’s van 19 maart 2003 (003441 en 003440);
— het verslag van het DG [‚]Begroting[’] van 4 juli 2003 (‚DGBUDG Report —
Analysis of audit reports on Eurostat systems for grants and procurement’);
— het verslag van de [DIA] van de Commissie van 7 juli 2003 (‚First Interim Report —
IAS examination of Eurostat contracts and grants: reportable events’);
— de drie verslagen die [de DIA], de taskforce en XXXX hebben opgesteld met het oog op het verhoor van de [voorzitter van de Commissie] op 25 september 2003”.
46 Op 1 oktober 2003 heeft de Commissie een besluit houdende reorganisatie van Eurostat vastgesteld, dat op 1 november 2003 van kracht is geworden. Besloten werd om één directie en één directeurspost te schrappen.
47 Op 10 oktober 2003 hebben verzoekers behalve een kopie van de op 25 september 2003 opgestelde eindverslagen in de zaken Eurocost, Datashop en CESD Communautaire ook een kopie ontvangen van de drie in punt 42 hierboven genoemde documenten die op 24 september 2003 aan het Parlement waren overhandigd. Diezelfde dag hebben zij de in de besluiten tot inleiding van de tuchtprocedures genoemde documenten ontvangen, waarom zij in hun brieven van 22 juli en 25 september 2003 hadden
gevraagd, met uitzondering van de brief met bijbehorende nota van 19 maart 2003, waarvan de overlegging werd geweigerd op grond dat „het hier [ging] om informatie die door OLAF aan de Franse gerechtelijke instanties te Parijs was verstrekt en die dus een wezenlijk onderdeel vorm[de] van een lopende nationale onderzoeksprocedure”.
48 Op 23 oktober 2003 hebben verzoekers op de grondslag van de op het onderhavige geval toepasselijke versie van artikel 90, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) een verzoek ingediend tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de door de Commissie gemaakte fouten, met inbegrip van die welke aan XXXX zijn toe te rekenen.
49 Bij besluit van 10 mei 2004, door verzoekers ontvangen op 17 mei daaraanvolgend, heeft het tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: „TABG”) dat verzoek afgewezen.
50 Op 19 mei 2004 hebben verzoekers overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht ingediend tegen het besluit van 10 mei 2004. Op 5 augustus daaraanvolgend hebben zij een aanvulling op die klacht ingediend.
51 Bij besluit van 27 oktober 2004, aan verzoekers ter kennis gebracht bij brief van 3 november daaraanvolgend, heeft het TABG die klacht uitdrukkelijk afgewezen.
Procesverloop en conclusies van partijen
52 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 januari 2005, hebben verzoekers onderhavig beroep ingesteld.
53 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering, partijen verzocht een aantal documenten over te leggen en enkele schriftelijke vragen te beantwoorden. Partijen hebben hieraan voor een deel binnen de gestelde termijnen gevolg gegeven.
54 Bij beschikking van 6 juni 2007 heeft het Gerecht de Commissie op grond van de artikelen 65, sub b, 66, lid 1, en 67, lid 3, tweede alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering gelast, alle in het kader van de zaak Eurostat aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden documenten over te leggen, waarbij het heeft bepaald dat deze documenten vooralsnog niet aan verzoekers ter kennis worden gebracht. Aan dit verzoek is voldaan.
55 Op 11 juni 2007 heeft de Commissie haar opmerkingen ingediend over verzoekers’ antwoorden op de vragen en de verzoeken om overlegging van documenten van het Gerecht. Diezelfde dag hebben verzoekers hun opmerkingen over de desbetreffende antwoorden van de Commissie ingediend.
56 Partijen zijn ter terechtzitting van 3 oktober 2007 in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.
57 Ter terechtzitting hebben partijen bevestigd dat van de documenten die de Commissie in antwoord op de door het Gerecht gelaste maatregel van instructie had overgelegd, enkel de bijlagen bij de nota van 19 maart 2003, de klacht van 10 juli 2003 en het Planistat-eindverslag niet in handen van verzoekers waren. Verzoekers hebben ingestemd met een eventueel gebruik van de in die documenten vervatte informatie door het Gerecht, waarvan in het proces-verbaal akte is genomen. Het Gerecht heeft gemeend uitsluitend gebruik te moeten maken van de documenten waarover verzoekers beschikten.
58 Ter terechtzitting heeft de Commissie op verzoek van het Gerecht een nota van XXXX van 16 mei 2003 overgelegd. Verzoekers hebben daartegen geen bezwaar gemaakt, waarvan in het proces-verbaal akte is genomen.
59 Xxxxxxxxxx concluderen dat het het Gerecht behage:
— de Commissie te veroordelen tot vergoeding van hun materiële en morele schade, die zij voorlopig hebben begroot op 1 miljoen EUR;
— de Commissie te verwijzen in de kosten.
60 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
— het beroep te verwerpen;
— verzoekers te verwijzen in de kosten.
In rechte
61 Tot staving van hun beroep tot schadevergoeding voeren verzoekers aan dat zowel door de Commissie als door XXXX fouten zijn gemaakt, dat zij ernstige materiële en morele schade hebben geleden en dat er tussen de door hen gestelde fouten en de geleden schade een causaal verband bestaat.
62 De Commissie maakt om te beginnen bezwaar tegen het feit dat verzoekers bepaalde documenten van het Comité van toezicht van XXXX als bijlage bij het verzoekschrift hebben gevoegd.
63 Zij meent bovendien dat het beroep tot schadevergoeding voor een deel prematuur is.
I — Het verzoek om enkele bijlagen bij het verzoekschrift uit het dossier te verwijderen
A — Argumenten van partijen
64 De Commissie vraagt om verwijdering uit het dossier van enkele documenten van het Comité van toezicht van XXXX. Het gaat om zes bijlagen bij het verzoekschrift.
65 Volgens de Commissie zijn dit interne documenten die niet bedoeld zijn om openbaar te worden gemaakt. Bovendien zijn zij door verzoekers op ongeoorloofde wijze verkregen en moeten zij om die reden met de verwijzingen ernaar en de citaten eruit in het verzoekschrift uit het dossier worden verwijderd (arrest Hof van 17 december 1981, Ludwigshafener Walzmühle Erling e.a./Raad en Commissie, 197/80-200/80, 243/80, 245/80 en 247/80, Jurispr. blz. 3211, punten 13-16).
66 De overlegging van vertrouwelijke interne documenten tot staving van een beroep is volgens de Commissie slechts toegestaan indien de verzoeker weet aan te tonen, dat hij de documenten op geoorloofde wijze heeft verkregen.
67 De stukken die de Commissie in casu uit het dossier verwijderd wenst te zien, zijn interne documenten van het Comité van toezicht van OLAF, die ingevolge artikel 14 van het reglement van orde van dit comité vertrouwelijk zijn. Het Comité van toezicht heeft nooit besloten die vertrouwelijkheid op te heffen en de stukken openbaar te maken of ze zelfs maar aan verzoekers te overhandigen in het kader van hun verdediging. Aangezien het hier zuiver interne documenten betreft, kan het ontbreken van de vermelding „vertrouwelijk” niet tot gevolg hebben dat deze documenten hun vertrouwelijk karakter verliezen.
68 Het is volgens de Commissie hoe dan ook aan verzoekers om aan te geven, op welke geoorloofde wijze zij de betrokken documenten hebben verkregen, zoals door indiening van een verzoek om toegang waarop door het Comité van toezicht van XXXX positief is beslist. De overlegging van gegevens waaruit blijkt dat verzoekers geen enkel door het secretariaat van het Comité van toezicht van XXXX opgesteld intern document hebben ontvreemd, gestolen of onderschept — waarvan de Commissie hen overigens ook nooit heeft beschuldigd — bewijst namelijk nog niet dat de betrokken documenten op geoorloofde wijze zijn verkregen.
69 De Commissie stelt tot slot dat geen van de betrokken documenten ook maar het minste bewijs bevat van de fouten die XXXX dan wel zijzelf zou hebben gemaakt.
70 Verzoekers betwisten dat de documenten vertrouwelijk zijn en door hen op ongeoorloofde wijze zijn verkregen.
71 Het is volgens verzoekers duidelijk dat wanneer in een dossier als dat van de onderhavige zaak, waarin vergoeding van geleden schade wordt gevorderd, geen commentaar kan worden geleverd op noch inzage kan worden verkregen in documenten die de voor aansprakelijkstelling noodzakelijke onrechtmatige handel- wijze van OLAF en de Commissie bewijzen, de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming ernstig en daadwerkelijk zouden worden geschonden.
72 Verzoekers stellen dat de betrokken documenten hun kritiek op het functioneren van XXXX ondersteunen en dat dit de werkelijke reden is waarom de Commissie ze uit het dossier verwijderd wenst te zien.
B — Beoordeling door het Gerecht
73 Volgens de Commissie zijn enkele bijlagen bij het verzoekschrift vertrouwelijke interne documenten van het Comité van toezicht van OLAF, die door verzoekers niet op geoorloofde wijze zijn verkregen. Het betreft de volgende stukken:
— Het volledig verslag van hetgeen de secretaris-generaal van de Commissie op 3 september 2003 tegenover het Comité van toezicht van OLAF heeft verklaard; de secretaris-generaal zou tevoren niet hebben geweten dat zijn betoog woordelijk zou
worden geregistreerd; de voorzitter van het Comité van toezicht zou hem later hebben verzekerd dat het document niet buiten het comité en het secretariaat ervan zou worden verspreid;
— de op 5 maart 2003 door het secretariaat van het Comité van toezicht opgestelde nota ter attentie van de voorzitter en een van de leden van dit comité;
— de op 27 mei 2003 door het secretariaat van het Comité van toezicht opgestelde nota ter attentie van de voorzitter van dit comité;
— de notulen van de vergadering van het Comité van toezicht op 2 en 3 september 2003;
— het verslag van het Comité van toezicht van 15 januari 2004, op verzoek van het Parlement opgesteld met betrekking tot de procedurevragen die naar aanleiding van de in de zaak Eurostat uitgevoerde onderzoeken waren gerezen;
— de informatienota van het secretariaat van het Comité van toezicht van 10 oktober 2003 over het verloop van de in de zaak Eurostat uitgevoerde XXXX-onderzoeken en de gevolgen daarvan voor de positie van XXXX.
74 Opgemerkt zij dat noch een eventueel vertrouwelijk karakter van de betrokken documenten, noch het feit dat die documenten mogelijk op ongeoorloofde wijze zijn verkregen, een beletsel vormt om ze in het dossier te laten.
75 Er is immers geen bepaling die met zoveel woorden verbiedt rekening te houden met bewijsmateriaal dat onrechtmatig, bijvoorbeeld in strijd met fundamentele rechten, is verkregen.
76 In het in punt 65 hierboven genoemde arrest Ludwigshafener Walzmühle Erling e.a./ Raad en Commissie, waarop de Commissie zich beroept, heeft het Hof vastgesteld dat, aangezien twijfel bestond zowel omtrent de aard van het betwiste document als over de vraag of de interveniënten het op geoorloofde wijze hadden verkregen, het document uit het dossier moest worden verwijderd (punt 16).
77 Een instelling heeft dus in beginsel goede gronden om te eisen dat een intern document uit het dossier wordt verwijderd, wanneer degene die zich op het document beroept, het niet regelmatig heeft verkregen. Een intern document is immers vertrouwelijk, tenzij verspreiding ervan is toegestaan door de instelling waarvan het afkomstig is.
78 In zijn latere rechtspraak heeft het Hof echter erkend dat in bepaalde gevallen ook interne documenten deel mogen uitmaken van het dossier van een zaak (beschikkingen Hof van 19 maart 1985, Tordeur e.a., 232/84, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 8, en 15 oktober 1986, LAISA/Raad, 31/86, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 5). Xxxxxx is het Gerecht soms bereid geweest rekening te houden met stukken waarvan niet was aangetoond dat zij op geoorloofde wijze waren verkregen.
79 In bepaalde situaties heeft de verzoekende partij dus niet hoeven aantonen dat zij het tot staving van haar standpunt overgelegde document regelmatig had verkregen. In het kader van een afweging van de verschillende te beschermen belangen moest volgens het Gerecht worden nagegaan of bijzondere omstandigheden, zoals het feit dat overlegging van het document noodzakelijk was met het oog op de beoordeling van de regelmatigheid van de procedure van vaststelling van de bestreden handeling (zie in die zin arrest Gerecht van 6 maart 2001, Xxxxxxx e.a./EIB, T-192/99, Jurispr. blz. II-813,
punten 33 en 34), dan wel om misbruik van bevoegdheid te kunnen vaststellen (zie in die zin arrest Gerecht van 29 februari 1996, Xxxxx/Hof van Justitie, T-280/94, JurAmbt. blz. I-A-77 en II-239, punt 59), rechtvaardigden dat een document niet uit het dossier werd verwijderd.
80 In casu wettigt het specifieke kader van het onderhavige beroep de conclusie dat de betrokken documenten in het dossier moeten blijven. Deze documenten zijn immers van belang voor de beoordeling van de wijze waarop XXXX zich in het kader van de Eurostat-onderzoeken heeft gedragen. Het bijzondere karakter van het onderhavige beroep, in het kader waarvan verzoekers de onrechtmatigheid van het gedrag van XXXX trachten aan te tonen, rechtvaardigt bijgevolg dat die documenten niet uit het dossier worden verwijderd (zie in die zin arrest Xxxxxxx e.a./EIB, punt 79 hierboven, punten 33 en 34).
81 Het gaat hier immers om voorbereidende documenten van het Comité van toezicht van OLAF, dat volgens artikel 2 van zijn reglement van orde erover dient te waken „dat de activiteiten van het OLAF met volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden plaatsvinden overeenkomstig de verdragen en het afgeleide recht, met name het protocol betreffende de privileges en immuniteiten en het statuut van de ambtenaren”, en om een volledig verslag van hetgeen de secretaris-generaal van de Commissie tegenover dit comité heeft verklaard. Bovendien is het voor verzoekers lastig te bewijzen dat XXXX onrechtmatig heeft gehandeld. Ten slotte kunnen die documenten relevant zijn voor de oplossing van het onderhavige geschil in zoverre aan de hand daarvan de feiten waarvan verzoekers XXXX beschuldigen, kunnen worden bewezen.
82 Gelet op de aard van de betrokken documenten en op de bijzondere omstandigheden van het geschil moet het verzoek om die documenten uit het dossier te verwijderen, bijgevolg worden afgewezen.
II — Het premature karakter van het beroep
A — Argumenten van partijen
83 De Commissie stelt dat verzoekers’ betoog betreffende de onregelmatigheden die zich tijdens de onderzoeksprocedure zouden hebben voorgedaan, grotendeels prematuur is.
84 Zij verduidelijkt dat zij geen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep opwerpt, maar van mening is dat het beroep voortijdig is ingesteld, in de eerste plaats omdat enkele van de door verzoekers aangevoerde middelen, betreffende procedurefouten die zij of OLAF zou hebben gemaakt, slechts kunnen worden beoordeeld in het licht van de gevolgen die deze fouten zouden kunnen hebben voor een eventuele in de strafrechtelijke of tuchtprocedures te geven eindbeschikking (arrest Gerecht van 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-10/92-T-12/92 en T-15/92, Jurispr. blz. II-2667, punt 48), en in de tweede plaats omdat, ervan uitgaande dat haar dan wel XXXX bepaalde fouten kunnen worden verweten, de beoordeling van de als gevolg daarvan geleden schade verschillend zal uitvallen naargelang van de strekking van de ten aanzien van verzoekers genomen strafrechtelijke- en/of disciplinaire maatregelen. De Commissie meent derhalve dat de gestelde morele schade niet kan worden beoordeeld zonder de mate van „schuld” van verzoekers in aanmerking te nemen, en dat de gevolgen van de fouten die OLAF of zijzelf eventueel hebben gemaakt, niet kunnen worden beoordeeld zonder rekening te houden met eventuele fouten van verzoekers.
85 Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 28 maart 1979, Granaria/Raad en Commissie (90/78, Jurispr. blz. 1081, punt 6), wijst de Commissie op de mogelijkheid voor het Gerecht om in een eerste stadium van de procedure te beslissen over de vraag of het gedrag van XXXX of de Commissie tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden, en, afhankelijk van de aard van de vastgestelde fouten, het onderzoek van de vraag betreffende de omvang van de morele schade eventueel voor een later stadium te bewaren.
86 Verzoekers betwisten dat het beroep prematuur is en stellen vast dat de conclusies van de Commissie op dit punt niet duidelijk zijn.
87 Zij betogen dat hun beroep voldoet aan alle ontvankelijkheidsvoorwaarden en materiële voorwaarden die moeten zijn vervuld om de aansprakelijkheid van de Commissie teweeg te brengen en om het Gerecht in staat te stellen, zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen.
88 Er is volgens verzoekers geen reden om aan te nemen dat een beroep tot schadevergoeding subsidiair is ten opzichte van een tuchtprocedure en/of onderzoeken door de gerechtelijke instanties van een lidstaat. Het zou met het fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming en op een behoorlijke rechtsbedeling in strijd zijn, indien de mogelijkheid een beroep tot schadevergoeding in te stellen, afhankelijk werd gesteld van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, met als gevolg dat de schade almaar groter zou worden en de betrokkenen het recht op vergoeding van die schade zou worden ontnomen.
89 Volgens verzoekers is hun schade werkelijk en actueel sinds de Commissie de gestelde fouten heeft gemaakt. Naarmate de tijd verstrijkt, wordt deze schade alleen maar groter.
B — Beoordeling door het Gerecht
90 Het staat vast dat de nationale gerechtelijke procedures nog aan de gang zijn. De eventuele uitkomsten van die procedures kunnen evenwel de onderhavige procedure niet beïnvloeden. Het gaat in deze procedure immers niet om de vraag of verzoekers zich inderdaad schuldig hebben gemaakt aan de feiten waarvan zij zijn beschuldigd, waarover het Gerecht zich niet kan uitspreken. In casu moet dus niet worden nagegaan
of verzoekers al dan niet in de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid fouten hebben gemaakt, maar moet de wijze worden onderzocht waarop XXXX een onderzoek heeft uitgevoerd en afgesloten dat verzoekers met name noemt en eventueel verantwoordelijk stelt voor de ruim vóór een definitieve beslissing publiekelijk geconstateerde onregelmatigheden, alsmede de wijze waarop de Commissie zich in het kader van dat onderzoek heeft gedragen. Indien verzoekers door de nationale gerechtelijke instanties niet schuldig worden bevonden, zou daarmee evenmin noodzakelijkerwijze de schade worden vergoed die zij dan eveneens zouden hebben geleden.
91 Aangezien de in het kader van het onderhavige beroep gestelde schade losstaat van de schade die verzoekers zouden kunnen aanvoeren ingeval zij door de nationale gerechtelijke instanties onschuldig worden verklaard, kan de schadevordering niet als prematuur worden afgewezen met als gevolg dat verzoekers een dergelijke vordering pas na de eventuele definitieve beslissingen van de nationale gerechtelijke instanties zouden kunnen instellen.
92 Aangezien het beroep niet prematuur is, is er bijgevolg geen reden om het onderzoek van de vraag betreffende de aard en de omvang van de schade voor een eventueel later stadium te bewaren.
III — De niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap
93 Volgens vaste rechtspraak kan er slechts sprake zijn van niet-contractuele aansprake- lijkheid van de Gemeenschap voor onrechtmatige gedragingen van haar organen in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, te weten: de onrechtmatigheid van het aan de instellingen verweten gedrag, de realiteit
van de schade en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen dat gedrag en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16; arresten Gerecht van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T-175/94, Jurispr. blz. II-729, punt 44; 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T-336/94, Jurispr. blz. II-1343, punt 30, en 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T-267/94, Jurispr. blz. II-1239, punt 20).
94 Wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat behoeft te worden ingegaan op de andere voorwaarden (arrest Gerecht van 20 februari 2002, Xxxxx-Reederei/Raad en Commissie, T-170/00, Jurispr. blz. II-515, punt 37; zie in die zin arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/ Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punt 81).
95 Wat de eerste voorwaarde betreft, stelt de rechtspraak de eis dat een voldoende gekwalificeerde schending wordt aangetoond van een rechtsregel die ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/ Commissie, C-352/98 P, Jurispr. blz. I-5291, punt 42). Om te kunnen vaststellen dat is voldaan aan het vereiste van een voldoende gekwalificeerde schending, is het beslissende criterium de kennelijke en ernstige miskenning, door de betrokken gemeenschapsinstelling, van de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven. Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending te doen vaststaan (arrest Hof van 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C-312/00 P, Jurispr. blz. I-11355, punt 54, en arrest Xxxxxxx van 12 juli 2001, Xxxxxxxxx en Dole Fresh Fruit Europe/ Commissie, T-198/95, T-171/96, T-230/97, T-174/98 en T-225/99, Jurispr. blz. II-1975, punt 134).
96 Verzoekers betogen dat zowel XXXX als de Commissie fouten heeft gemaakt en dat enkel de Commissie voor al deze fouten aansprakelijk moet worden gesteld.
Volgens verzoekers heeft XXXX zowel jegens hen als jegens de Commissie fouten gemaakt.
97 Derhalve moet om te beginnen worden onderzocht of OLAF en/of de Commissie zich schuldig hebben gemaakt aan voldoende gekwalificeerde schendingen van een rechtsregel die ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen.
A — De onrechtmatigheid van het gedrag van XXXX
1. De fouten die OLAF zou hebben gemaakt bij de toezending van de Eurostat-dossiers aan de Franse en Luxemburgse gerechtelijke instanties
a) Argumenten van partijen
98 Aangaande de informatieverstrekking door XXXX onderstrepen verzoekers om te beginnen het duidelijke verschil tussen de externe en de interne onderzoeken van XXXX. Zij wijzen op de verwarring die heeft bestaan omtrent de aard van het onderzoek en van de brief van 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties. De directeur- generaal van OLAF verklaarde op 30 juni 2003 tegenover de Cocobu dat het om een
„extern dossier” ging, ofschoon verzoekers’ namen daarin werden genoemd. Xxxxxxxxxx menen evenwel dat het onderzoek zuiver intern was en dat het dus niet zonder voorafgaande kennisgeving aan de betrokken instelling naar buiten had mogen worden gebracht.
99 Volgens verzoekers heeft OLAF dus zijn interne onderzoeken als externe onderzoeken bestempeld ter vergoelijking van de procedurefouten die het heeft gemaakt door het Eurostat-dossier aan de Franse en Luxemburgse gerechtelijke instanties toe te sturen zonder de Commissie en zijn Comité van toezicht daarvan vooraf in kennis te stellen.
100 Verzoekers betogen voorts dat ook zij niet tevoren over de toezending van de dossiers Datashop en Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties waren geïnformeerd, en dat Xxxxxxxx niet vooraf in kennis was gesteld van het feit dat het dossier Eurocost, waarbij Byk niet betrokken was, aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties zou worden toegestuurd.
101 Verzoekers verwijten XXXX dan ook opzettelijke schending van het beginsel van goed bestuur, het beginsel van hoor en wederhoor, de rechten van de verdediging en het beginsel dat zowel belastende als ontlastende elementen moeten worden onderzocht, zoals met name neergelegd in het EVRM en het Handvest.
102 Verzoekers beroepen zich ook op artikel 4 van besluit 1999/396 en verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Europese Ombudsman van 26 april 2002 inzake klacht 781/2001/IJH, voor zover betrekking hebbend op OLAF, waarin over deze bepaling wordt gezegd dat zij „XXXX verbiedt aan zijn onderzoek voor de betrokkene nadelige conclusies te verbinden wanneer deze niet eerst van de jegens hem geuite beschuldigingen en de daaraan ten grondslag liggende feiten op de hoogte is gebracht en de gelegenheid heeft gekregen zich daarover uit te spreken”. De Europese Ombudsman heeft bovendien verklaard dat dit „een normaal element van elke doeltreffende en billijke onderzoeksprocedure is” en, met name, dat „een getuigenis die de betrokkene niet aldus heeft kunnen betwisten, doorgaans geen bewijskracht heeft”.
103 Volgens verzoekers geeft de Commissie aan de artikelen 4 en 10 van verordening nr. 1073/1999 en aan artikel 4 van besluit 1999/396 een te restrictieve uitlegging en schendt zij daarmee fundamentele rechten. Volgens deze uitlegging is het besluit van XXXX om met de voorgeschreven kennisgeving aan de instelling te wachten in beginsel niet voor toetsing vatbaar en zou XXXX zich met een dergelijk besluit dus voor onbepaalde tijd aan zijn informatieplicht kunnen onttrekken.
104 Naar het oordeel van verzoekers heeft XXXX noch de Commissie ooit duidelijk gemaakt waarom absolute geheimhouding vereist was of waarom met het verstrekken van informatie aan de Commissie moest worden gewacht, met uitzondering van de samenvattende nota over de lopende onderzoeken inzake Eurostat, die de directeur- generaal van XXXX op 3 april 2003 aan de secretaris-generaal van de Commissie heeft doen toekomen (zie punt 23 hierboven). Aangaande de noodzaak om met de kennisgeving aan de betrokken ambtenaar te wachten, merken verzoekers op dat naar hun weten de secretaris-generaal nooit de door artikel 4, tweede alinea, van besluit 1999/396 voorgeschreven instemming heeft betuigd.
105 Xxxxxxxxxx beroepen zich tevens op een op 10 februari 2004 ingediend voorstel voor een verordening van het Parlement en de Raad tot wijziging van verordening nr. 1073/1999 [COM(2004) 103 def.] en op een voorstel voor een interinstitutioneel akkoord van 14 augustus 2003, waarmee de invoering van een gedragscode wordt beoogd teneinde bij interne onderzoeken een snellere informatie-uitwisseling tussen XXXX en de Commissie tot stand te brengen [SEC(2003) 871 geconsolideerde versie]. Beide voorstellen voorzien onder meer in de verplichting nadere invulling te geven aan de informatieverstrekking door XXXX. Ook moet volgens het voorstel voor een verordening tot wijziging van verordening nr. 1073/1999 de betrokken ambtenaar worden gehoord wanneer informatie wordt toegezonden aan de nationale gerechtelijke instanties. Dit houdt volgens verzoekers geen wijziging van de bestaande verordening in, maar, zoals de Commissie heeft gememoreerd, slechts een bevestiging van de fundamentele beginselen zoals die met name in het Handvest zijn geformuleerd. Xxxxxxxxxx merken op dat zij door XXXX zijn gehoord omdat zij daarom hadden verzocht, en niet omdat XXXX hen daartoe had uitgenodigd.
106 Verzoekers besluiten hun betoog met de opmerking dat XXXX xx Xxxxxx gerechtelijke instanties heeft „georiënteerd” door reeds strafrechtelijke kwalificaties te verbinden aan feiten die het in de zaak Eurostat meende te hebben vastgesteld, wat huns inziens in strijd is met de rol van XXXX, namelijk het uitvoeren van administratieve onderzoeken. De aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden nota van 19 maart 2003 bevat
een op het Franse recht gebaseerde juridische analyse van de gerapporteerde feiten en geeft bovendien aan hoe die feiten naar Frans strafrecht zouden moeten worden gekwalificeerd. XXXX heeft daarmee dus meer gedaan dan waartoe het ingevolge de in verordening nr. 1073/1999 geformuleerde informatieplicht was gehouden.
107 De Commissie betoogt in de eerste plaats dat verzoekers, ongeacht de aard van het onderzoek (intern dan wel extern), niet kunnen stellen dat OLAF haar had moeten informeren en dat het hen had moeten horen of op de hoogte stellen alvorens informatie te verstrekken aan de nationale gerechtelijke instanties.
108 Zij stelt dat XXXX ingevolge artikel 10 van verordening nr. 1073/1999 verplicht is in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten mede te delen aan de gerechtelijke instanties van de betrokken lidstaat, terwijl die mededeling in geval van externe onderzoeken slechts facultatief is. Nergens in dit artikel staat te lezen dat vóór of tegelijk met die mededeling de betrokken instelling of de eventueel betrokken ambtenaren moeten worden geïnformeerd.
109 De Commissie stelt onder verwijzing naar artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1073/1999 vast dat het feit dat de instelling waartoe eventueel persoonlijk betrokken ambtenaren behoren, niet wordt geïnformeerd, zijn rechtvaardiging kan vinden in de noodzaak met deze kennisgeving te wachten. Zelfs al valt een dergelijk uitstel in het concrete geval niet te rechtvaardigen, het eventuele ontbreken van een kennisgeving aan de Commissie heeft hoe dan ook geen gevolgen kunnen hebben voor de regelmatigheid van de procedure wat verzoekers betreft, aangezien verzoekers daardoor in geen enkel opzicht zijn benadeeld.
110 Aangaande verzoekers’ recht om te worden gehoord of ingelicht merkt de Commissie op, dat de eventueel persoonlijk betrokken ambtenaar ingevolge artikel 4 van besluit 1999/396 moet worden ingelicht, tenzij dit het onderzoek dreigt te benadelen. Het is aan XXXX om te beoordelen of dit risico van benadeling van het onderzoek bestaat. De verplichting de betrokkene in de gelegenheid te stellen zich over alle hem betreffende feiten uit te spreken — een verplichting die slechts in enkele specifieke gevallen in overeenstemming met de voorzitter of de secretaris-generaal van de Commissie kan worden opgeschort — is relevant op het moment dat XXXX na afloop van het onderzoek conclusies trekt, maar niet op het moment dat XXXX overeenkomstig artikel 10 van verordening nr. 1073/1999 hangende het onderzoek informatie verstrekt aan de gerechtelijke instanties van een lidstaat.
111 Overigens hebben verzoekers overeenkomstig artikel 4 van besluit 1999/396 de gelegenheid gekregen zich over alle hen betreffende feiten uit te spreken voordat XXXX conclusies verbond aan de onderzoeken die het naar hen had gedaan.
112 Xxxxxx dan verzoekers stellen, is het volgens de Commissie onjuist om te beweren dat een besluit van OLAF om met de verplichte kennisgeving aan de lidstaat te wachten, in beginsel niet kan worden getoetst. Die toetsing kan echter pas na afloop van het onderzoek worden verricht indien het onderzoek zonder gevolg blijft, dan wel na afloop van de tucht- en/of strafrechtelijke procedure. Aangezien de rechtvaardiging voor het besluit tot uitstel van de kennisgeving is, dat met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist dan wel dat gebruik moet worden gemaakt van opsporings- middelen die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren, zou deze rechtvaardigingsmogelijkheid worden „ondermijnd” indien dat besluit al in een eerder stadium kon worden getoetst.
113 De Commissie beklemtoont voorts dat enkel schending van ten tijde van de feiten toepasselijke rechtsregels een onrechtmatigheid kan opleveren en dat van een onrechtmatigheid dus geen sprake kan zijn in geval van schending van een bepaling in een nadien ingediend voorstel voor een nieuw rechtskader.
114 De Commissie betoogt in de tweede plaats dat de strafrechtelijke kwalificaties die OLAF in verband met de aan een nationale gerechtelijke instantie meegedeelde strafbare feiten hanteert, niet meer dan aanwijzingen zijn waaraan die instantie op geen enkele wijze is gebonden. Zij weerspiegelen slechts de opvatting van de OLAF- personeelsleden die het betrokken dossier in behandeling hebben. Overhandiging van het dossier aan een nationale gerechtelijke instantie is immers enkel gerechtvaardigd indien XXXX van mening is dat de betrokken feiten aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging. De nationale gerechtelijke instanties waaraan XXXX een zaak heeft voorgelegd, zijn volledig vrij het dossier al dan niet — geheel of ten dele — in behandeling te nemen, en het is niet aan XXXX om die instanties op welke wijze ook te instrueren.
115 Volgens de Commissie geven verzoekers ook een verkeerde uitlegging aan punt 3.4.3 van haar verslag van 2 april 2003 inzake de evaluatie van de werkzaamheden van XXXX [COM(2003) 154 def.]. Zij heeft namelijk allesbehalve willen zeggen dat een nationale gerechtelijke instantie waaraan XXXX een dossier heeft overhandigd, aan de bevindingen van XXXX gebonden is.
b) Beoordeling door het Gerecht
De kwalificatie van de onderzoeken
116 Volgens verordening nr. 1073/1999 voert XXXX zowel externe als interne onderzoeken uit, dat wil zeggen onderzoeken buiten en onderzoeken binnen de instellingen van de Gemeenschap. De door XXXX te volgen procedurevoorschriften verschillen naarge- lang van de aard van het onderzoek.
117 Volgens verzoekers heeft OLAF zijn interne onderzoeken als externe onderzoeken bestempeld teneinde gemaakte procedurefouten te vergoelijken. Verzoekers menen dat
het onderzoek zuiver intern was en dat er dus geen gegevens naar buiten mochten worden gebracht zonder voorafgaande kennisgeving aan de betrokken instelling, het Comité van toezicht van OLAF en de betrokken ambtenaren.
118 Het Gerecht merkt op dat er tijdens de verschillende uitgevoerde onderzoeken inderdaad verwarring is geweest omtrent de aard van die onderzoeken.
119 Zo blijkt uit de samenvattende nota van 3 april 2003 (zie punt 23 hierboven) dat XXXX de onderzoeken inzake de dossiers Eurocost (toegezonden aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties) en Datashop (toegezonden aan de Franse gerechtelijke instanties) als interne onderzoeken had bestempeld. In het „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” was het onderzoek inzake het dossier Eurogramme als extern onderzoek gekwalificeerd en waren de onderzoeken inzake de dossiers Eurocost, CESD Communautaire en Datashop als interne onderzoeken bestempeld. In dat overzicht wordt ook geconstateerd dat het interne onderzoek naar het Datashop- netwerk de centrale rol van de vennootschap Planistat aan het licht had gebracht, wat voor XXXX aanleiding was om op 18 maart 2003 een extern onderzoek naar dat bedrijf te starten.
120 Blijkens de nota van 1 juli 2003 (zie punt 34 hierboven) betreffende de op 30 juni 2003 gehouden vergadering van de Cocobu en de bij die gelegenheid met de secretaris- generaal van de Commissie en de directeur-generaal van XXXX gevoerde gesprekken was die kwalificatie echter niet duidelijk. Volgens die nota had de directeur-generaal van XXXX namelijk opgemerkt dat in het Eurostat-dossier het interne en het externe gedeelte door elkaar liepen, en meer bepaald dat in de dossiers Eurocost en Eurogramme het externe gedeelte nagenoeg was afgerond en aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties was toegestuurd, en dat in de dossiers Datashop en Planistat het externe en het interne gedeelte op dezelfde wijze door elkaar liepen.
121 Verder bevatte het door het Comité van toezicht van XXXX op verzoek van het Parlement opgestelde verslag van 15 januari 2004 over de naar aanleiding van de onderzoeken in de zaak Eurostat gerezen procedurevragen de volgende constatering:
„XXXX heeft ook moeilijkheden ondervonden bij de toepassing van de in de verordening opgenomen bepalingen inzake zowel de interne als de externe onderzoeken. Aanvankelijk is het externe onderzoeken gestart; pas toen duidelijk was geworden dat er mogelijk ambtenaren betrokken waren, is het interne onderzoeken begonnen. Deze louter administratieve opsplitsing van dossiers is een bron van verwarring geweest.”
122 Uit het dossier blijkt dat, in elk geval op het moment waarop de onderzoeken werden afgesloten, de dossiers Eurocost, Datashop en CESD Communautaire interne dossiers en de dossiers Eurogramme en Planistat externe dossiers waren. Uit het dossier blijkt echter tevens dat de dossiers Datashop en Planistat nauw met elkaar waren verweven.
123 Vastgesteld moet worden wat het karakter was van het schrijven van 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties. In dit verband is irrelevant dat in de brief met bijbehorende nota van 19 maart 2003 wordt gerefereerd aan het (daags tevoren geopende) externe dossier Planistat en niet aan het interne dossier Datashop. Een dergelijke vermelding kan namelijk niet leiden tot vrijstelling van de procedurele verplichtingen die bij interne onderzoeken gelden wanneer er ambtenaren betrokken zijn. Bovendien wordt ondanks de verwijzing naar een extern dossier in de nota van
19 maart 2003 door de onderzoekers ook gerefereerd aan de in verordening nr. 1073/1999 opgenomen bepaling inzake de mededeling van de door OLAF bij interne onderzoeken verkregen informatie. In de brief van 19 maart 2003 wordt niet expliciet gespecificeerd of het om een intern dan wel om een extern onderzoek ging. Het voorwerp van de brief werd echter omschreven als de „[m]ededeling van informatie betreffende strafrechtelijk vervolgbare feiten”, wat correspondeert met de inhoud van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1073/1999, dat betrekking heeft op de mededeling van in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten. Het weglaten van de referentie van het interne dossier levert derhalve geen vrijbrief op om de rechten van de verdediging van de in dat dossier genoemde personen te veronachtzamen. Hoe dan ook wordt de referentie van het dossier gevolgd door de vermelding „Eurostat/Datashop/Planistat”. Bovendien heeft de directeur-generaal van OLAF in zijn nota van 3 april 2003 (zie punt 23 hierboven) zelf
geconstateerd dat het interne dossier Datashop, waarbij ambtenaren waren betrokken, was toegestuurd aan de openbaar aanklager te Parijs (Frankrijk).
124 Bijgevolg moet voor de onderhavige procedure worden aangenomen, dat zowel het op 4 juli 2002 aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties toegestuurde dossier Eurocost als het op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties overhandigde dossier Datashop-Planistat een intern onderzoek betrof.
125 Derhalve moet worden nagegaan of OLAF in het kader van de overhandiging van die dossiers aan de nationale gerechtelijke instanties een rechtsregel heeft geschonden die particulieren rechten toekent.
Inlichting van verzoekers, de Commissie en het Comité van toezicht van XXXX
— Inlichting van verzoekers
126 Verzoekers stellen dat zij niet vooraf zijn geïnformeerd over de overhandiging van het dossier Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties en dat Xxxxxxxx ook niet tevoren op de hoogte is gebracht van de toezending van het dossier Eurocost, waarbij Byk niet betrokken was, aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties. Zij verwijten XXXX dan ook opzettelijke schending van het beginsel van goed bestuur, het
beginsel van hoor en wederhoor, de rechten van de verdediging en het beginsel dat zowel belastende als ontlastende elementen moeten worden onderzocht, zoals met name neergelegd in het EVRM en het Handvest. Zij verwijzen tevens naar artikel 4 van besluit 1999/396.
127 Het Gerecht brengt in herinnering dat enkel bij interne onderzoeken de betrokken ambtenaren moeten worden ingelicht. Deze verplichting is geformuleerd in artikel 4 van besluit 1999/396, waarbij de Commissie de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van de interne onderzoeken heeft vastgelegd.
128 Uit artikel 4, eerste alinea, van besluit 1999/396 volgt dat de betrokken ambtenaar, wanneer dit het onderzoek niet dreigt te benadelen, spoedig moet worden ingelicht over de mogelijkheid van zijn persoonlijke betrokkenheid, en dat in geen geval na afloop van het onderzoek conclusies kunnen worden getrokken waarin een ambtenaar van de Commissie met name wordt genoemd, zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem betreffende feiten uit te spreken [beschikking president Hof van 8 april 2003, Gómez-Reino/Commissie, C-471/02 P(R), Jurispr. blz. I-3207, punt 63].
129 Het niet in acht nemen van deze bepalingen, die de voorwaarden aangeven waaronder de eerbiediging van de rechten van de verdediging van de betrokken ambtenaar kan worden verenigd met de voor dit soort onderzoeken kenmerkende vertrouwelijk- heidseisen, zou een schending van de wezenlijke vormvoorschriften van de onderzoeksprocedure vormen (beschikking Gómez-Reino/Commissie, punt 128 hier- boven, punt 64).
130 Artikel 4 van besluit 1999/396 is echter niet expliciet van toepassing op de mededeling van informatie aan de nationale gerechtelijke instanties en bepaalt dan ook niet dat de betrokken ambtenaar vóór een dergelijke mededeling moet worden geïnformeerd. Volgens artikel 10 van verordening nr. 1073/1999 kan (externe onderzoeken) of moet (interne onderzoeken) XXXX immers informatie verstrekken aan de nationale
gerechtelijke instanties. Deze informatieverstrekking kan dus voorafgaan aan de „na afloop van het onderzoek getrokken conclusies”, die doorgaans in het onderzoeksver- slag staan.
131 Bovendien volgt uit de in punt 128 hierboven aangehaalde beschikking Gómez-Reino/ Commissie (punt 64), dat de conclusies van een OLAF-onderzoek waarin een ambtenaar met name wordt genoemd in de zin van artikel 4 van besluit 1999/396, noodzakelijkerwijs deel moeten uitmaken van het onder het gezag van de directeur van dit bureau opgestelde verslag, zoals artikel 9 van verordening nr. 1073/1999 bepaalt, en dat de door de betrokken instelling aan het interne onderzoek gegeven gevolgen inzonderheid op disciplinair en gerechtelijk vlak kunnen liggen.
132 Derhalve kan worden aangenomen dat ten tijde van de toezending van de informatie aan de nationale gerechtelijke instanties nog geen verslag als bedoeld in artikel 9 van verordening nr. 1073/1999 voorhanden was dat door XXXX aan de Commissie was overhandigd en waarin verzoekers persoonlijk werden beschuldigd.
133 Evenwel moet nog worden nagegaan of de aan de Luxemburgse en de Franse gerechtelijke instanties toegezonden „informatie” wellicht aldus moet worden opgevat, dat daarin conclusies voorkomen waarin verzoekers „met name word[en] genoemd”.
134 Aangaande in de eerste plaats de toezending, op 4 juli 2002, van het dossier Eurocost aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties, staat in de begeleidende nota te lezen dat noch Xxxxxxxx, noch de vertegenwoordigers van Eurocost door XXXX waren gehoord en dat dit opzettelijk was nagelaten teneinde de uitkomsten van het gerechtelijk onderzoek niet te ondermijnen. Er bestaat dan ook geen twijfel over dat Franchet niet in
verband met het dossier Eurocost was gehoord voordat dit aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties werd toegezonden.
135 In die nota staat ook dat Xxxxxxxx medeoprichter en voormalig voorzitter, vice- voorzitter en lid van Eurocost is, dat hij de algemene vergaderingen van Eurocost geregeld heeft bijgewoond en dat hij ten tijde van zijn voorzitterschap het arbeidscontract van de directeur van Eurocost heeft ondertekend. De directeur- generaal van XXXX xxxxx op een potentieel belangenconflict en beklemtoont dat een interne audit aan het licht heeft gebracht dat de voor Eurocost verantwoordelijke personen Eurostat door tal van onregelmatigheden en frauduleuze handelingen hebben benadeeld. Over de „boekhoudkundige manipulaties met als doel de fraude ten nadele van Eurostat te verdoezelen” merkt de nota op dat melding is gemaakt van het bestaan van stilzwijgende afspraken met Eurostat dienaangaande. Ook wordt gesproken van
„dubbele en zelfs drievoudige financiering van sommige kosten”.
136 Meergenoemde nota, waarin de naam van Xxxxxxxx expliciet wordt genoemd in verband met een potentieel belangenconflict, moet naar het oordeel van het Gerecht aldus worden uitgelegd, dat daarin conclusies zijn opgenomen waarin Xxxxxxxx „met name wordt genoemd”. In dit verband verdient ook vermelding dat de directeur- generaal van OLAF in de nota van 3 april 2003 (zie punt 23 hierboven) heeft verklaard dat „de Luxemburgse openbaar aanklager bij schrijven van 10 juli 2002 had laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat de beschuldigde ambtenaren door de onderzoekers van XXXX zouden worden verhoord”, en dat „de directeur-generaal [van Eurostat] betrokken zou kunnen zijn”.
137 Wat in de tweede plaats de toezending, op 19 maart 2003, van het dossier Datashop- Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties betreft, staat vast dat verzoekers niet over het dossier waren geïnformeerd noch in de gelegenheid waren gesteld zich daarover uit te laten voordat het aan de Franse justitie werd overhandigd. Vervolgens moet worden herinnerd aan het voorwerp van de brief van 19 maart 2003 en van de bijbehorende nota, namelijk „[m]ededeling van informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten”, respectievelijk „[a]angifte van feiten die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging”.
138 In de brief van 19 maart 2003 verklaart de directeur-generaal van OLAF, onder voorbehoud van de beoordeling door de Franse gerechtelijke instanties, dat „er sprake lijkt te zijn geweest van frauduleuze activiteiten ten koste van de communautaire middelen, die als strafbare feiten gekwalificeerd kunnen worden”, waarbij hij nog preciseert dat „[u]it het onderzoek is gebleken dat deze feiten het werk waren van medewerkers van de in Parijs gevestigde firma Planistat Europe SA, met de actieve medeplichtigheid van Europese ambtenaren”.
139 In het kader van een „[c]hronologisch overzicht van de onderzochte feiten” wordt in punt 2.3 van de nota van 19 maart 2003 („De gedurende het onderzoek gedane vaststellingen”) opgemerkt, dat blijkens een in september 1999 opgesteld interne- auditverslag van Eurostat over de Datashops in Brussel (België), Luxemburg (Luxemburg) en Madrid (Spanje), dat aan de basis van het OLAF-onderzoek lag,
„vanaf 1996 tot eind 1999 in het kader van het beheer van die drie Datashops tal van onregelmatigheden [waren] begaan”, en dat „[i]n casu een aanzienlijk deel van de door die drie Datashops ‚opgegeven’ omzet — tussen 50 en 55 % — terechtkwam op zwarte rekeningen die door een ambtenaar van [Eurostat] werden beheerd”.
140 In de nota van 19 maart 2003 staat ook dat „[e]nkel de directie van de Groep Planistat en, naar alle waarschijnlijkheid, de heer Xxx, hoofd van een eenheid bij Eurostat en Frans onderdaan, een volledig overzicht over deze hele gang van zaken hadden”, dat de valse facturen „werden betaald uit de zwarte kas […] na goedkeuring door Xxxxxx Xxx, directeur bij Eurostat, van Franse nationaliteit”, dat „[o]ngeveer een bedrag van 922 500 [euro] aldus [was] gefactureerd en betaald” en dat „Eurostat via de list met de zwarte kassen een aanzienlijk tekort van Planistat Europe SA [had] aangevuld, terwijl de contractpartner van de Commissie daar normaal gesproken zelf voor had moeten opdraaien”. Volgens de nota werden „de zwarte rekeningen ook gebruikt om door sommige Eurostat-ambtenaren, waaronder Byk, gemaakte restaurant-, hotel- en reiskosten... te betalen”.
141 In het kader van de beschrijving van de gepleegde strafbare feiten wordt in punt 3.1 van de nota onder de kop „Verduistering” vastgesteld:
„Het feit dat enkele ambtenaren van de Gemeenschap een economisch netwerk hebben opgezet met als doel, een deel van de inkomsten uit de verkoop van statistische producten en diensten aan het zicht van de Commissie te onttrekken, zou kunnen worden beschouwd als toe-eigening van ‚gelden, van waardepapieren of van enig goed’ in de zin van artikel 314-1 van de Code pénal, dat een omschrijving geeft van het delict verduistering. Aan alle bestanddelen van het delict is door de gemeenschapsambte- naren en door de leiding van de groep Planistat en van de betrokken Datashops gezamenlijk uitvoering geven. De gemeenschapsambtenaren konden niet onwetend zijn van het feit dat zij ingevolge het geldende financieel reglement verplicht waren alle inkomsten op te geven.
Bovendien hebben diezelfde gemeenschapsambtenaren de betrokken gelden voor andere dan communautaire doeleinden aangewend, aangezien daarmee kennelijk uitgaven zijn betaald die niet in het contract van de firma Planistat Europe SA met de Commissie waren voorzien, en zelfs persoonlijke uitgaven van die ambtenaren. Uit dit gebruik voor andere dan communautaire doeleinden kan de frauduleuze intentie worden afgeleid.”
142 Na bespreking van de kwestie van de heling door Xxxxxxxxx wordt in punt 3.3 van de nota, „Criminele organisatie”, gezegd:
„Volgens artikel 450-1 van de Code pénal is ‚een criminele organisatie elke groepering of afspraak die als doel heeft de voorbereiding, in de vorm van één dan wel meerdere feitelijke handelingen, van één of meerdere misdrijven of overtredingen waarop een gevangenisstraf van vijf jaar of meer is gesteld...’
Wij moeten ons afvragen of deze kwalificatie niet ook kan worden toegepast in het kader van het onderhavige dossier: de plundering van de communautaire middelen was immers enkel mogelijk doordat de ambtenaren en de voor Planistat en voor de Datashops verantwoordelijke personen, die zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van vertrouwen, gezamenlijk opereerden.
[…]”
143 In punt 3.5 van de nota, „Toepassing van de Franse wetgeving op strafbare feiten die door Fransen in het buitenland zijn gepleegd”, wordt ten slotte opgemerkt:
„[…]
In het onderhavige dossier hebben Xxxx Xxxxxxxx, directeur van Eurostat, en Xxxxxx Xxx, hoofd van een eenheid bij Eurostat, beiden ambtenaar van de Europese Commissie in Luxemburg, die de constructie mogelijk geheel of gedeeltelijk hebben opgezet, de Franse nationaliteit.
Op grond van al deze elementen kan worden geconstateerd dat wij hier te maken hebben met een grootschalige plundering van communautaire middelen als gevolg van een reeks feiten die, onder voorbehoud van de beoordeling door de bevoegde gerechtelijke instantie, aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging.
Bijgevolg moeten de onderhavige nota en de bijgevoegde stukken worden overhandigd aan de openbaar aanklager te Parijs.”
144 Uit de nota van 19 maart 2003 blijkt duidelijk dat daarin conclusies zijn vervat waarin verzoekers „met name word[en] genoemd”.
145 Een en ander betekent dat Xxxxxxxx en Byk in beginsel overeenkomstig artikel 4 van besluit 1999/366 hadden moeten worden ingelicht en in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld zich over de hen betreffende feiten uit te spreken voordat het dossier Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties werd toegestuurd. Hetzelfde geldt voor Franchet wat de toezending van het dossier Eurocost aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties betreft.
146 Genoemde bepaling voorziet echter in een uitzondering voor de gevallen waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist of waarin gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren. Alsdan kan de verplichting om de ambtenaar de gelegenheid te geven zich uit te spreken, met instemming van de secretaris-generaal van de Commissie worden opgeschort. Voor deze opschorting moet dus zijn voldaan aan de dubbele voorwaarde dat het onderzoek absolute geheimhouding vereist en dat gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie behoren. Bovendien moet de secretaris-generaal van de Commissie met de opschorting hebben ingestemd.
147 Aangaande de toezending van het dossier Eurocost aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties blijkt uit een brief van 2 augustus 2002 van de secretaris-generaal van de Commissie aan de directeur-generaal van OLAF, dat eerstgenoemde ermee heeft ingestemd dat de betrokken personen niet werden ingelicht. Ter motivering voerde hij aan dat hij, „[i]n afwachting van de uitkomst van de tussen [hun] diensten gevoerde gesprekken over manieren om de bestaande procedures te verbeteren, akkoord [kon] gaan met [het] voorstel [van de directeur-generaal van XXXX] om in voormelde zaak het inlichten van de betrokkenen achterwege te laten”. De secretaris-generaal heeft dus geen van de twee hierboven vermelde voorwaarden genoemd. Hoe dan ook was het
dossier reeds aan de Luxemburgse autoriteiten overhandigd toen de secretaris-generaal ermee akkoord ging dat de betrokkenen niet zouden worden ingelicht.
148 Wat de toezending van het dossier Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties betreft, heeft de directeur-generaal van OLAF in de nota van 3 april 2003, dat wil zeggen nadat dat dossier op 19 maart 2003 was verstuurd, geconstateerd dat ambtenaren van Eurostat en van het Publicatiebureau van de Europese Gemeen- schappen betrokken waren, dat de desbetreffende gegevens waren toegezonden aan de Franse gerechtelijke instanties en dat overeenkomstig artikel 4 van besluit 1999/396 met het inlichten van de ambtenaren moest worden gewacht omdat het onderzoek absolute geheimhouding vereiste. In die nota wordt echter met geen woord over de tweede voorwaarde gerept.
149 Bovendien heeft de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht bevestigd dat haar secretaris-generaal „niet in de gelegenheid [was] geweest in te stemmen met de opschorting van de verplichting om verzoekers uit te nodigen zich uit te spreken”.
150 Bijgevolg was in casu niet voldaan aan de voorwaarden om overeenkomstig artikel 4 van besluit 1999/396 met het inlichten van de betrokkenen te kunnen wachten.
151 In dit verband verdient vermelding dat de verplichting zich van de instemming van de secretaris-generaal van de Commissie te verzekeren, niet een loutere formaliteit is waaraan eventueel in een later stadium zou kunnen worden voldaan. Dat vereiste zou dan namelijk zijn bestaansreden verliezen, namelijk te verzekeren dat de rechten van de verdediging van de betrokken ambtenaren worden geëerbiedigd, dat enkel in werkelijk uitzonderlijke gevallen met het inlichten van die ambtenaren wordt gewacht en dat de
beoordeling van dat uitzonderlijke karakter niet uitsluitend aan XXXX wordt overgelaten, maar dat ook de secretaris-generaal van de Commissie bij die beoordeling wordt betrokken.
152 Derhalve moet worden geconcludeerd dat XXXX bij de toezending van het dossier Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties artikel 4 van besluit 1999/396 en verzoekers’ rechten van de verdediging heeft geschonden, en bij de toezending van het dossier Eurocost aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties deze bepaling en de rechten van de verdediging van Franchet heeft geschonden.
153 De in casu geschonden rechtsregel, volgens welke de aan een onderzoek onderworpen personen daarvan in kennis moeten worden gesteld en de gelegenheid moeten krijgen zich over alle hen betreffende feiten uit te spreken, is onbetwistbaar een rechtsregel die particulieren rechten toekent (zie, in die zin en naar analogie, arrest van 12 september 2007, Nikolaou/Commissie, T-259/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 263).
154 Het is juist dat artikel 4 van besluit 1999/396 XXXX een beoordelingsmarge toekent in gevallen waarin het onderzoek absolute geheimhouding vereist dan wel de inschakeling van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie behoren (zie, naar analogie, arrest Xxxxxxxx/Commissie, punt 153 hierboven, punt 264). XXXX beschikt evenwel over geen enkele beoordelingsmarge waar het gaat om de wijze van totstandkoming van zijn besluit om met het inlichten van de betrokken ambtenaren te wachten. Deze beoordelingsmarge ontbreekt ook bij het onderzoek of aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4 van besluit 1999/396 is voldaan.
155 Zoals hierboven reeds is vastgesteld, zijn de voorwaarden en modaliteiten voor toepassing van de in dat artikel geformuleerde uitzondering in casu niet in acht genomen: XXXX heeft immers geen beroep gedaan op de noodzaak dergelijke opsporingsmiddelen in te zetten, noch zich tijdig tot de secretaris-generaal van de Commissie gewend met het verzoek in te stemmen met de opschorting van de
verplichting de betrokken ambtenaar de gelegenheid te geven zich uit te spreken, laat staan dat het deze instemming tijdig heeft verkregen.
156 In deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat XXXX, door de op hem rustende kennisgevingsplicht te verzaken, zich schuldig heeft gemaakt aan een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent.
— Inlichting van de Commissie
157 Verzoekers betogen dat XXXX de Eurostat-dossiers zonder voorafgaande kennisgeving aan de Commissie aan de Luxemburgse en Franse gerechtelijke instanties heeft toegezonden. Naar het oordeel van het Gerecht dient dit argument aldus te worden verstaan, dat moet worden uitgemaakt of de Commissie nog op een andere wijze had moeten worden ingelicht dan in het kader van de ingevolge artikel 4 van besluit 1999/396 verplichte raadpleging van haar secretaris-generaal, een punt dat hierboven reeds is onderzocht.
158 Ingevolge artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1073/1999 is XXXX xxxxxxxxx, in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie over strafrechtelijk vervolgbare feiten mede te delen aan de gerechtelijke instanties van de betrokken lidstaat. In geval van externe onderzoeken is die mededeling van informatie daarentegen slechts facultatief. Aangezien in casu de onderzoeksverslagen nog niet waren opgesteld toen de dossiers aan de nationale gerechtelijke instanties werden toegestuurd, ging het bij die toezending a priori om de mededeling van informatie, ook al waren in de dossiers conclusies opgenomen waarin verzoekers met name werden genoemd, en niet om de in artikel 9 van verordening nr. 1073/1999 geregelde toezending van onderzoeksver- slagen. Volgens artikel 10, lid 3, is de mededeling van de in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie aan de betrokken instelling eveneens facultatief.
Nergens in dit artikel is bepaald dat vóór of tegelijk met de mededeling van informatie aan de nationale gerechtelijke instanties informatie moet worden verstrekt aan de betrokken instelling.
159 Het inlichten van de betrokken instelling in het kader van interne onderzoeken is geregeld in artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1073/1999. Deze bepaling noemt echter geen termijn waarbinnen de kennisgeving dient te geschieden. Zij zegt bijvoorbeeld niet dat de betrokken instelling moet worden ingelicht alvorens de informatie wordt toegezonden aan de nationale gerechtelijke instanties. Bovendien bevat zij een uitzondering voor het geval dat het onderzoek absolute geheimhouding vereist. In een dergelijk geval kan XXXX met de kennisgeving wachten. Blijkens het dossier heeft OLAF in elk geval het dossier Datashop-Planistat als een zodanig geval beschouwd (zie de nota van 3 april 2003, aangehaald in punt 23 hierboven). Het is aan XXXX om te besluiten of deze uitzondering moet worden toegepast.
160 Artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1073/1999 bracht in casu voor XXXX niet de verplichting mee, de Commissie in te lichten alvorens de informatie aan de nationale gerechtelijke instanties toe te sturen.
161 XXXX heeft dan ook niet de artikelen 4 en 10 van verordening nr. 1073/1999 geschonden door na te laten de Commissie vóór die toezending te informeren.
162 Hoe dan ook hebben verzoekers niet aangetoond hoe de omstandigheid dat de Commissie niet was ingelicht voordat de informatie aan de nationale gerechtelijke instanties werd meegedeeld, hun rechten zou hebben geschaad, behoudens hetgeen in verband met de toepassing van artikel 4 van besluit 1999/396 is overwogen. De in het
voorgaande punt genoemde bepalingen bevatten immers geen rechtsregels die aan particulieren rechten toekennen waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging verzekert.
— Inlichting van het Comité van toezicht van XXXX
163 Volgens verzoekers had XXXX ook zijn Comité van toezicht niet ingelicht alvorens informatie te verstrekken aan de Luxemburgse en Franse gerechtelijke instanties.
164 In het kader van de geregelde controles waaraan het Comité van toezicht de uitvoering van de onderzoekswerkzaamheden van XXXX xxxxxxxxxx, stelt volgens artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 „[d]e directeur [van OLAF] het comité in kennis van de gevallen waarin gegevens aan de gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat moeten worden verstrekt”. Uit de tekst van deze bepaling blijkt dat die kennisgeving dient te geschieden voordat de gegevens worden verstrekt. Anders zou immers niet worden gesproken van „gevallen waarin gegevens […] moeten worden verstrekt”, waarmee wordt gerefereerd aan een toekomstige gebeurtenis. Deze uitlegging wordt ook bevestigd door hetgeen de voorzitter van het Comité van toezicht van XXXX op 19 mei 2004 heeft verklaard tegenover het House of Lords Select Committee on the European Union (Verenigd Koninkrijk), namelijk dat „OLAF verplicht is het comité [van toezicht] in te lichten alvorens enig gegeven aan een gerechtelijke instantie te verstrekken”.
165 Blijkens het antwoord van de Commissie op de schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de directeur-generaal van XXXX het Comité van toezicht op 25 oktober 2002, dat wil zeggen nadat de dossiers Eurocost en Eurogramme op 4 juli 2002 aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties waren toegezonden, van die toezending in kennis gesteld. Ook
is het Comité van toezicht pas op 24 maart 2003, dat wil zeggen nadat het dossier Datashop-Planistat op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties was overhandigd, daarvan op de hoogte gebracht.
166 Bijgevolg heeft XXXX artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 geschonden. De vraag is evenwel of dit een rechtsregel is waaraan particulieren rechten ontlenen waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging verzekert.
167 Te dezen zij eraan herinnerd dat ofschoon het Comité van toezicht van XXXX zich volgens artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1073/1999 niet in de afwikkeling van de lopende onderzoeken mengt, het ingevolge artikel 2 van zijn reglement van orde wel erover „waakt […] dat de activiteiten van het OLAF met volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden plaatsvinden overeenkomstig de verdragen en het afgeleide recht, met name het protocol betreffende de privileges en immuniteiten en het statuut van de ambtenaren”.
168 Het Comité van toezicht heeft dus tot taak de rechten van de aan een OLAF-onderzoek onderworpen personen te beschermen. Het kan dan ook niet worden betwist dat de regel volgens welke dit comité vóór de toezending van informatie aan de nationale gerechtelijke instanties moet worden geraadpleegd, ertoe strekt de betrokken personen rechten toe te kennen.
169 Bijgevolg moet worden aangenomen dat XXXX door de schending van artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 een rechtsregel heeft geschonden die particulieren rechten toekent.
170 Deze schending is bovendien voldoende gekwalificeerd, aangezien de in artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 geformuleerde informatieplicht onvoorwaardelijk is en geen enkele beoordelingsmarge laat.
Beïnvloeding van de nationale gerechtelijke instanties
171 Verzoekers betogen dat XXXX xx Xxxxxx gerechtelijke instanties heeft „georiënteerd” door feiten die het in de zaak Eurostat meende te hebben kunnen vaststellen, reeds strafrechtelijk te kwalificeren. Dit is huns inziens in strijd met de aan XXXX toebedeelde rol, namelijk het uitvoeren van administratieve onderzoeken.
172 Er zij aan herinnerd dat de nationale instanties alleen en volledig verantwoordelijk zijn voor het aan de door XXXX verstrekte informatie te geven gevolg. Deze instanties moeten dus zelf nagaan of deze informatie een strafrechtelijke vervolging rechtvaardigt of vereist. Bijgevolg moet de rechterlijke bescherming tegen deze vervolging op nationaal niveau worden verzekerd met alle waarborgen van het interne recht, waaronder die welke voortvloeien uit de fundamentele rechten die als bestanddeel van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht door de lidstaten ook in acht moeten worden genomen bij de uitvoering van een gemeenschapsregeling [arresten Hof van
13 juli 1989, Wachauf, 5/88, Jurispr. blz. 2609, punt 19; 10 juli 2003, Booker Aquaculture en Hydro Seafood, C-20/00 en C-64/00, Jurispr. blz. I-7411, punt 88, en beschikking president Hof van 19 april 2005, Xxxxxxx/Commissie, C-521/04 P(R), Jurispr. blz. I-3103, punt 38].
173 Xxxxxxxxxx’ argument inzake de beïnvloeding van de nationale gerechtelijke instanties faalt derhalve.
2. De verspreiding van informatie door XXXX
a) Argumenten van partijen
174 Verzoekers verwijten XXXX xxxxxxxxx van de onder meer in de artikelen 8 en 12 van verordening nr. 1073/1999 geformuleerde vertrouwelijkheidsplicht en van de beginselen van behoorlijk bestuur en van het vermoeden van xxxxxxxx. Om te beginnen is er namelijk gelekt uit het aan de Franse gerechtelijke instanties toegestuurde dossier Datashop-Planistat. Xxxxxxxxxx hebben in mei 2003 via de pers kennis gekregen van de tegen hen geuite beschuldigingen en van het feit dat de Franse justitie was ingeschakeld.
175 Dat lekken is bovendien nadien nog doorgegaan. De gelekte informatie was volgens verzoekers ofwel afkomstig uit het verslag en uit het overige materiaal dat aan de nationale gerechtelijke instanties was toegestuurd, ofwel rechtstreeks ontleend aan de gesprekken die zij tussen 23 juni en 4 juli 2003 met de onderzoekers van XXXX hadden gevoerd. De oorsprong van de lekken staat dus vast. De door verzoekers voor de onderzoekers van XXXX verstrekte toelichtingen waren een dag of enkele dagen later nagenoeg letterlijk terug te lezen in de pers.
176 Volgens verzoekers heeft XXXX de vertrouwelijkheidsplicht ook geschonden door op 24 september 2003 het „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” aan de voorzitter van de Commissie te verstrekken. Dit document was niet aan verzoekers overhandigd en OLAF had niet alleen moeten weten dat de Commissievoorzitter het de volgende dag publiekelijk zou gaan gebruiken, maar ook dat het een dag eerder publiekelijk in het Parlement was verspreid.
177 Bovendien heeft XXXX verzoekers in het openbaar — onder meer door te lekken naar de pers — schuldig verklaard aan een reeks strafbare feiten. Verzoekers stellen dat het publiek daardoor in hun schuld is gaan geloven en dat daarmee is vooruitgelopen op de beoordeling van de feiten door de Franse rechter, wat in strijd is met het beginsel van het vermoeden van xxxxxxxx. De directeur-generaal van OLAF heeft in de pers en ten overstaan van de Cocobu uitlatingen gedaan waarbij hij het dossier als ernstig en serieus heeft gekwalificeerd, en aldus een oordeel over de zaak uitgesproken terwijl de onderzoeken nog aan de gang waren. Hiermee heeft XXXX volgens verzoekers ook zijn vertrouwelijkheidsplicht verzaakt.
178 De Commissie betwist de door verzoekers aangevoerde argumenten en stelt vast dat het aan verzoekers is om aan te tonen dat hun beschuldigingen, waardoor XXXX ernstig in diskrediet wordt gebracht, gefundeerd zijn.
179 Aangaande het op 24 september 2003 overhandigde „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” stelt de Commissie onder verwijzing naar artikel 10 van verordening nr. 1073/1999 vast, dat die informatie haar zelfs door XXXX had mogen worden verstrekt indien er sprake was van een extern onderzoek, aangezien zij uit hoofde van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap belang had bij het dossier.
180 De Commissie meent tot slot dat de grief inzake schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld volstrekt ongegrond is. XXXX kan immers geen straf- of tuchtrechtelijke maatregelen nemen jegens verzoekers, aangezien het geen rechterlijk of tuchtrechtelijk orgaan is. Maar zelfs indien het vermoeden van onschuld ook door andere overheidsinstanties kan worden geschonden, hebben verzoekers volgens de Commissie hoe dan ook niet aangetoond in welke omstandigheden XXXX hen publiekelijk schuldig zou hebben verklaard aan een reeks strafbare feiten.
b) Beoordeling door het Gerecht
De lekken
181 Volgens verzoekers is er om te beginnen gelekt uit het aan de Franse gerechtelijke instanties toegestuurde dossier Datashop-Planistat. Dat lekken van informatie zou bovendien daarna nog zijn doorgegaan.
182 Volgens de rechtspraak dient in geval van een beroep tot schadevergoeding de verzoekende partij het bewijs te leveren, dat aan de voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG is voldaan (arresten Gerecht van 19 maart 2003, Innova Privat-Akademie/Commissie, T-273/01, Jurispr. blz. II-1093, punt 23, en 17 december 2003, DLD Trading/Raad, T-146/01, Jurispr. blz. II-6005, punt 71). Voor zover verzoekers in casu niet zouden hebben aangetoond dat de openbaarmaking van gegevens betreffende het naar hen ingestelde onderzoek een gevolg is van het feit dat XXXX informatie heeft verspreid, zou XXXX dus in beginsel niet voor die openbaarmaking verantwoordelijk kunnen worden gesteld (zie in die zin arrest Xxxxxxxx/Commissie, punt 153 hierboven, punt 141).
183 Deze regel wordt evenwel iets afgezwakt wanneer er voor een schadebrengend feit verscheidene mogelijke oorzaken zijn en de gemeenschapsinstelling geen enkel bewijs heeft aangevoerd dat het mogelijk maakt te bepalen, aan welke van die oorzaken het schadebrengend feit is toe te schrijven. Aangezien de gemeenschapsinstelling de eerstaangewezene is om dienaangaande bewijs te leveren, moet die onzekerheid in haar nadeel uitwerken (zie in die zin arrest Hof van 8 oktober 1986, Leussink-Brummelhuis/ Commissie, 169/83 en 136/84, Jurispr. blz. 2801, punten 16 en 17). Overeenkomstig deze benadering moet worden onderzocht of verzoekers hebben aangetoond dat bepaalde informatie door XXXX of een van zijn personeelsleden was verspreid, zonder dat in dit stadium van de beoordeling wordt vooruitgelopen op de vraag of XXXX dan
onrechtmatig handelen zou kunnen worden verweten (zie in die zin arrest Xxxxxxxx/ Commissie, punt 153 hierboven, punt 142).
— Het bestaan en de inhoud van de lekken
184 Het moet als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat er in deze zaak is gelekt. De Commissie heeft immers ter zitting zelf erkend dat „er gegevens [waren] verstrekt aan de nationale gerechtelijke instanties en [dat] er zeker op enig moment informatie [was] gelekt, met als gevolg dat er enkele weken later over [werd] bericht in de media”. Ofschoon de Commissie dus toegeeft dat er is gelekt, onderstreept zij dat het aan verzoekers is om te bewijzen dat er is gelekt vanuit OLAF. Verzoekers van hun kant geven toe dat zij niet over schriftelijk bewijsmateriaal beschikken waaruit blijkt dat deze of gene persoon achter de lekken zou zitten. Een geheel van aanwijzingen en vermoedens wijst huns inziens echter in de richting van XXXX als bron van de lekken.
185 In dit verband moet worden vastgesteld dat in het volledige verslag van hetgeen de secretaris-generaal van de Commissie op 3 september 2003 voor het Comité van toezicht van OLAF heeft verklaard, melding wordt gemaakt van informatielekken. Een passage uit dit verslag — waarvan de Commissie verwijdering uit het dossier heeft verzocht — waaruit blijkt dat zich moeilijkheden voordeden, dient te worden aangehaald:
„Wat de problemen in verband met het horen van personen betreft, ben ik het er helemaal mee eens dat dit echt een probleem is. Alles staat of valt met het waarborgen van de vertrouwelijkheid. Als er werkelijk sprake is van vertrouwelijkheid, wordt een door XXXX voorbereid dossier overhandigd aan een parket, dat dan dient te beoordelen of de personen al dan [niet] moeten worden gehoord. Dit is allemaal prima zolang er
niet worden gelekt. Xxxxxx lekt momenteel [bij XXXX] alles uit. Dus, de zogenaamde vertrouwelijkheid — ik ben [Franchet of Byk], ik [lees] in de Financial Times dat ik word beschuldigd van plundering van communautaire middelen. Sorry, maar je reputatie is dan verwoest. Deze mensen, ook al worden ze later onschuldig verklaard, worden professioneel en zelfs persoonlijk kapotgemaakt, dat kan niet anders. Het is dus ernstig, dit alles. Er wordt gespeeld met de carrière, het persoonlijk leven, de integriteit van personen. Ik ben dan ook van mening dat zolang de mogelijkheid van lekken blijft bestaan, men zeer goed moet oppassen met wat men schrijft en zegt; men kan maar beter voorzichtig zijn.”
186 In de nota van 27 mei 2003 van het secretariaat van het Comité van toezicht van XXXX aan de voorzitter van dit comité staat bovendien te lezen:
„Vooral in de Duitse en later ook in de Franse pers zijn diverse artikelen verschenen waarin werd geschreven dat XXXX informatie had verstrekt aan de openbaar aanklager te Parijs.
De lekken in de Duitse pers lijken synchroon te hebben gelopen met de bezoeken van enkele OLAF-functionarissen aan Duitsland en met de ceremonies rond de [50e] verjaardag van Eurostat.
Het bijgevoegde artikel uit het dagblad Libération, gepubliceerd op 22 mei 2003, lijkt uitsluitend gebaseerd te zijn op de informatie die OLAF de openbaar aanklager te Parijs heeft verstrekt. Het artikel is ondertekend door twee in Brussel gestationeerde journalisten, wat erop wijst dat er vanuit Brussel en niet vanuit Parijs is gelekt.”
187 In zijn op 15 januari 2004 op verzoek van het Parlement opgestelde verslag over de naar aanleiding van de onderzoeken in de zaak Eurostat gerezen procedurevragen merkt het Comité van toezicht van OLAF op:
„In het kader van onderhavige zaak heeft XXXX regelmatig, al dan niet met opzet, aan de pers en aan de instellingen informatie verstrekt en mededelingen gedaan die, aangezien zij de individuele rechten van de aan het onderzoek onderworpen personen alsook het goede verloop van het onderzoek in het gedrang brengen, vertrouwelijk hadden moeten worden behandeld.”
188 Ook uit de nota van 1 juli 2003 (zie punt 34 hierboven) blijkt dat voor de directeur- generaal van XXXX xxxxxxxxx dat er was gelekt. Hij merkte in die nota namelijk op:
„Wat het lekken betreft, is de veiligheidsdienst van de Commissie bezig met een onderzoek.”
189 De aangehaalde documenten tonen derhalve reeds rechtens genoegzaam aan dat er is gelekt.
190 In hun antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht preciseren verzoekers, dat de door OLAF in zijn brief met bijbehorende nota van 19 maart 2003 verstrekte informatie en de daarin gebezigde bewoordingen aan de basis liggen van een eerste reeks artikelen of publieke stellingnames van media of Europese afgevaardigden die duidelijk inzage hebben gehad in die stukken. Zij halen in dit verband diverse krantenartikelen aan.
191 In haar reactie op dat antwoord van verzoekers betwist de Commissie dat de overgelegde artikelen het bewijs leveren dat er is gelekt, en dan met name vanuit OLAF, en stelt zij vast dat verzoekers voor hun bewering geen bewijs hebben aangedragen. Niets in die artikelen wettigt haars inziens de conclusie dat XXXX achter de lekken in verband met de op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden informatie dan wel in verband met enige andere gebeurtenis zit.
192 Het Gerecht merkt op dat de door verzoekers overgelegde krantenartikelen bevestigen dat er is gelekt. Zo wordt daarin onder meer verwezen naar een „welingelichte bron” en rechtstreeks geciteerd uit de aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden brief met bijbehorende nota van 19 maart 2003.
193 Enkele van die artikelen moeten worden aangehaald teneinde de inhoud van de lekken nader te kunnen vaststellen.
194 In een op 26 april 2003 in de Süddeutsche Zeitung verschenen artikel stond te lezen:
„Het zou een feestdag moeten zijn. Op 16 mei bestaat het Europees Bureau voor de Statistiek 50 jaar. […]
Het feest zou echter wel eens minder groots kunnen uitvallen dan is voorzien. Vlak voor dit grote jubileum ligt het management van Eurostat namelijk onder vuur. Volgens informatie waarover deze krant beschikt, zijn naar aanleiding van interne audits zware beschuldigingen geuit. Er wordt gesproken van ‚zwarte kassen’ waarin gelden afkomstig
van door de Europese Unie gefinancierde instanties zouden zijn gevloeid. XXXX is de zaak al maanden […] actief aan het onderzoeken.
[…] Vanaf in elk geval 1999 is een bedrag van minimaal 900 000 euro — overeenkomend met de opbrengsten uit die ‚Data Shops’ — weggesluisd vanaf officiële rekeningen. Hoge ambtenaren worden ervan verdacht geld van die zwarte rekeningen voor privédoel- einden te hebben gebruikt.
Over de details van de zaak is nog te weinig bekend. Alle betrokkenen moeten voor onschuldig worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Mochten de beschuldi- gingen standhouden, dan zou hier wel sprake zijn van een buitengewoon grove fraude. […]
Ook de directie wordt verdacht, met aan het hoofd de Fransman Xxxx Xxxxxxxx. Xxxxxxxx is een van de oprichters van de firma Eurocost, die lange tijd financiële steun heeft ontvangen van het Bureau voor de statistiek. Zoals het Europees Parlement in maart heeft opgemerkt, wordt Eurocost met name beschuldigd van boekhoudkundige manipulaties. […]
De kans bestaat dat de Eurostat-affaire met deze nieuwe beschuldiging van zwarte kassen weer oplaait. Om met de Europese gedeputeerde mevrouw S. te spreken: ‚Indien deze ernstige beschuldiging juist blijkt te zijn, krijgt de zaak dus een geheel nieuwe dimensie’. […]”
195 Op 16 mei 2003 werd in de Financial Times een ander artikel gepubliceerd, waarin stond te lezen:
„Het Franse parket is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van beschuldigingen inzake ‚grootschalige plundering’ van aan de Europese Unie toebehorende middelen waarbij de twee hoogste Eurostat-functionarissen betrokken zijn. […]
[…]
Het strafrechtelijk onderzoek werd aangekondigd terwijl de vijfdaagse viering van de 50e verjaardag van Eurostat in volle gang was. […]
Het betreft vooralsnog een door het tribunal de grande instance de Paris tegen X ingesteld gerechtelijk onderzoek. Het onderzoek is gestart als reactie op een onderzoek van XXXX […] naar de activiteiten van twee hoge Franse ambtenaren, Xxxx Xxxxxxxx, die reeds lange tijd directeur-generaal van Eurostat is, en Xxxxxx Xxx, directeur van een van de zes directies van Eurostat.
Volgens het door XXXX op 1[9] maart aan de Franse autoriteiten toegezonden dossier worden de twee heren ervan verdacht een rekening te hebben geopend bij een depositobank in Luxemburg, waarnaar zij in totaal een bedrag van zeker 900 000 euro dat eigenlijk voor Eurostat bestemd was, zouden hebben weggesluisd.
[…]”
196 In een ander door dezelfde journalist in Brussel geschreven artikel wordt gesproken van
„[e]en door het Franse parket ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van beschuldigingen aan het adres van Xxxx Xxxxxxxx, de directeur-generaal, en Xxxxxx Xxx, een van de directeuren van de instelling”, die worden „verdacht van betrokkenheid bij het openen van een bankrekening bij een in Luxemburg gevestigde depositobank waarop de financieel controleurs geen toezicht uitoefenden”. In dit artikel wordt ook gerefereerd aan de dossiers Eurocost, Eurogramme en CESD Communautaire.
197 Verder wordt in een op 16 mei 2003 in La Voix du Luxembourg verschenen artikel gezegd dat „deze zaak, zoals uit een diepgaand onderzoek blijkt en zoals uit welingelichte bron is vernomen, heel wat verder gaat”, en dat „is aangetoond dat de directeur-generaal van [XXXX] in een brief van 19 maart aan het parket van het Tribunal de grande instance de Paris spreekt van ‚frauduleuze handelingen ten koste van de gemeenschapbegroting, die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging’”. In dit artikel wordt rechtstreeks uit de op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden brief met bijbehorende nota geciteerd.
198 Blijkens al deze artikelen is het dus zeer waarschijnlijk dat de pers over bepaalde informatie uit het aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden dossier beschikte. In de artikelen wordt gesproken van „zwarte kassen” en worden verzoekers met name genoemd als degenen die de constructie mogelijk geheel of gedeeltelijk hebben opgezet.
199 Voorts heeft Xxxxxxxx op 14 mei 2003 aan de secretaris-generaal van de Commissie een door hem ontvangen anonieme brief gezonden die naar zijn zeggen naar een Luxemburgse krant was gestuurd. Deze anonieme brief, die als voorwerp de „50e verjaardag van Eurostat” heeft, bevat fragmenten uit de op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden brief met bijbehorende nota en noemt verzoekers met naam en toenaam. Het gaat hier overigens om dezelfde fragmenten als in het in punt 197 hierboven genoemde artikel in La Voix du Luxembourg.
200 Bovendien blijkt uit een verklaring van 16 mei 2003 inzake Eurostat, die via de persmededeling van 19 mei 2003 (IP/03/709) is verspreid en die verzoekers in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben overgelegd, dat de Commissie „de schending van het vertrouwelijk karakter van dat onderzoek van XXXX betreur[de], aangezien hierdoor een moeilijke situatie ontst[ond], vooral voor de in de media genoemde ambtenaren, maar ook voor de Commissie, die geen besluit [kon] nemen over de eventueel te nemen maatregelen zolang zij niet [beschikte] over de daartoe benodigde gegevens uit het OLAF-onderzoek”. De Commissie stelde in die verklaring vast dat „in de media informatie circul[eerde] […] over vermeende onregelmatige activiteiten in verband met de ‚datashops’ van Eurostat en over de mogelijke betrokkenheid van [enkele van haar] ambtenaren”, en dat „[d]ie aantijgingen […] het voorwerp [waren] van een onderzoek van XXXX, over bepaalde aspecten waarvan XXXX een dossier [had] toegezonden aan het Franse parket”.
201 Op basis van al deze documenten moet derhalve worden geconcludeerd dat er in het algemeen is gelekt en dat verzoekers uit de pers hebben vernomen dat het dossier Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties was toegestuurd, wat door de Commissie niet wordt betwist.
202 Aangaande de vraag of het lekken aan XXXX is toe te rekenen, heeft de Commissie in antwoord op een door het Gerecht ter zitting gestelde vraag verklaard dat de in het aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden dossier vervatte informatie aan het Comité van toezicht van toezicht van OLAF en aan haar juridische dienst was meegedeeld voordat daarover in de pers werd bericht, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de gelekte informatie wel van XXXX moet zijn. Naar het oordeel van het Gerecht volstaat in dit verband de vaststelling dat een eventueel lekken van informatie door het Comité van toezicht van XXXX aan XXXX zou zijn toe te rekenen, en dat zelfs wanneer er door de juridische dienst van de Commissie was gelekt, de Gemeenschap hoe dan ook eveneens aansprakelijk zou zijn.
203 In deze omstandigheden en gelet op het feit dat de Commissie niet eens de mogelijkheid heeft genoemd dat het lekken bij een niet-communautaire instantie, zoals de Franse justitie, zou moeten worden gezocht, vormt de omstandigheid dat die niet- communautaire instantie van de informatie op de hoogte kon zijn, geen beletsel om
XXXX dan wel een ander orgaan waarvoor de Gemeenschap dient in te staan, als bron van de gelekte informatie te beschouwen.
204 Derhalve moet als bewezen worden beschouwd dat er informatie uit het aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden dossier Datashop-Planistat is gelekt. Aangezien bovendien zowel de inhoud als de context van het dossier (zie de analyse van de verschillende documenten hierboven) de conclusie wettigt dat er is gelekt vanuit OLAF, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat het lekken veeleer bij de juridische dienst van de Commissie zou moeten worden gezocht, dient XXXX als de bron van de gelekte informatie te worden beschouwd.
205 Met betrekking tot verzoekers’ stelling dat ook is gelekt uit de gesprekken die zij tussen 23 juni en 4 juli 2003 met de onderzoekers van XXXX hebben gevoerd en uit de verslagen, moet worden opgemerkt dat de hierboven onderzochte documenten het bestaan van die lekken niet expliciet aantonen. Die lekken blijken evenmin uit de krantenartikelen die verzoekers hebben overgelegd. Het bestaan van die eventuele lekken is bijgevolg niet genoegzaam bewezen.
206 Nu door de Commissie geen enkel bewijselement is aangedragen om aan te tonen dat de lekken ook een andere oorsprong konden hebben, moet gelet op het voorgaande worden geconcludeerd dat OLAF verantwoordelijk is voor het feit dat informatie is gelekt uit de op 19 maart 2003 aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden brief met bijbehorende nota inzake het dossier Datashop-Planistat, en dat die informatie als gevolg van dat lekken in de pers is verschenen.
207 Bijgevolg moet worden onderzocht of XXXX daarmee een rechtsregel heeft geschonden die particulieren rechten toekent.
— De rechtsregels die als gevolg van de verspreiding van informatie door XXXX xxxxxxxxxx zouden zijn
208 Verzoekers voeren met name schending aan van de verplichting de vertrouwelijkheid van de OLAF-onderzoeken te waarborgen, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het beginsel van het vermoeden van xxxxxxxx.
209 Het beginsel van het vermoeden van onschuld, dat een in artikel 6, lid 2, van het EVRM en in artikel 48, lid 1, van het Handvest genoemd fundamenteel recht vormt, verleent aan particulieren rechten waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging waarborgt (arrest Gerecht van 4 oktober 2006, Xxxxxxx/Commissie, T-193/04, Jurispr. blz. II-3995, punt 121).
210 Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna:
„EHRM”) geldt artikel 6, lid 2, van het EVRM voor de hele duur van het strafproces, ongeacht de uitkomst ervan, en niet enkel voor het onderzoek naar de gegrondheid van de aanklacht. Deze bepaling garandeert eenieder dat hij niet als schuldig aan een strafbaar feit wordt aangewezen of behandeld voordat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Het vermoeden van onschuld betekent dan ook vooral dat de leden van een gerecht bij de aanvang van het proces niet vooringenomen mogen zijn en er dus niet vanuit mogen gaan dat de verdachte het vervolgde strafbaar feit heeft gepleegd. Het vermoeden van onschuld wordt geschonden door uitlatingen of beslissingen die de opvatting weerspiegelen dat de betrokkene schuldig is, die het publiek in de schuld van de betrokkene laten geloven of die vooruitlopen op de beoordeling van de feiten door de bevoegde rechter (zie uitspraak EHRM van 21 september 2006, Pandy v België, §§ 41- 42).
211 Het EHRM heeft bovendien geoordeeld dat ofschoon het in artikel 6, lid 2, van het EVRM geformuleerde beginsel van het vermoeden van onschuld een van de elementen van het door artikel 6, lid 1, voorgeschreven eerlijke strafproces is, het niet slechts een procedurele waarborg in strafzaken is: het heeft een ruimer toepassingsbereik en houdt in dat geen enkele vertegenwoordiger van de staat iemand schuldig mag verklaren aan een overtreding zolang diens schuld niet in rechte is komen vast te staan (zie uitspraak EHRM van 28 oktober 2004, Y.B. e.a. v Turkije, § 43). Onder beklemtoning dat het EVRM aldus moet worden uitgelegd dat daardoor niet theoretische en illusoire rechten, maar concrete en effectieve rechten worden beschermd, had het EHRM immers reeds in de door verzoekers ingeroepen uitspraak van 10 februari 1995 in de zaak Xxxxxxx de Ribemont tegen Frankrijk (série A nr. 308, §§ 35-36) geoordeeld dat de onschuldpresumptie niet alleen door een rechter of een gerecht, maar ook door andere gezagsdragers kan worden geschonden. Het heeft in dit verband gewezen op het belang van de woordkeuze van een gezagsdrager die zich uitlaat over een persoon die nog niet schuldig is bevonden. Voor de toepassing van artikel 6, lid 2, van het EVRM is de werkelijke betekenis van de betrokken uitlatingen van belang en niet de letterlijke tekst ervan. De vraag of door de uitlatingen van een gezagsdrager het vermoeden van onschuld wordt geschonden, moet echter worden beantwoord met inachtneming van de specifieke omstandigheden waarin de betrokken uitlatingen zijn gedaan (Y.B. e.a. v Turkije, reeds aangehaald, § 44).
212 Voorts erkent het EHRM dat artikel 6, lid 2, gelet op de door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting, de autoriteiten niet kan beletten het publiek in te lichten over lopende strafzaken, zij het dat dit wel moet gebeuren met alle discretie en terughoudendheid die nodig zijn om het vermoeden van onschuld te eerbiedigen (Allenet de Ribemont v Frankrijk, punt 211 hierboven, § 38, en Y. B. e.a. v Turkije, punt 211 hierboven, § 47).
213 Een uitvloeisel van dit beginsel is de krachtens artikel 8, lid 2, van verordening nr. 1073/1999 op XXXX xxxxxxxx vertrouwelijkheidsplicht.
214 Ook is vastgesteld dat de administratie op grond van haar zorgplicht en het beginsel van goed bestuur enerzijds moet vermijden dat aan de pers informatie wordt verstrekt die schadelijk zou kunnen zijn voor de ambtenaar tegen wie een onderzoek loopt, en anderzijds de nodige maatregelen dient te nemen om binnen de instelling elke verspreiding van informatie die de ambtenaar in opspraak zou kunnen brengen, te voorkomen (zie beschikking president Gerecht van 12 december 1995, Xxxxxxxx/ Commissie, T-203/95 R, Jurispr. blz. II-2919, punt 35).
215 In casu voeren verzoekers aan dat XXXX hen publiekelijk — onder meer door te lekken naar de pers — heeft aangewezen als zijnde schuldig aan een reeks strafbare feiten, waardoor het publiek in hun schuld is gaan geloven en waarmee is vooruitgelopen op de beoordeling van de feiten door de Franse rechter. Door deze handelwijze heeft XXXX volgens verzoekers het beginsel van het vermoeden van onschuld geschonden.
216 Het Gerecht brengt in herinnering dat bijvoorbeeld in het in punt 195 hierboven aangehaalde artikel uit de Financial Times van 16 mei 2003, dat gebaseerd is op informatie die hoogstwaarschijnlijk door XXXX is gelekt, duidelijk wordt gezegd dat verzoekers zich schuldig kunnen hebben gemaakt aan een „grootschalige plundering van communautaire middelen”. Het is evident dat deze uitlating in strijd is met het beginsel van het vermoeden van onschuld: zij weerspiegelt immers de opvatting dat verzoekers schuldig zijn en draagt ertoe bij dat het publiek in verzoekers’ schuld gaat geloven.
217 Door informatie te lekken die zelf reeds een dergelijke uitlating bevatte, heeft XXXX derhalve het beginsel van het vermoeden van onschuld geschonden. Door dat lekken heeft OLAF bovendien zijn verplichting tot vertrouwelijke behandeling van de onderzoeken verzaakt. Voorts heeft het, door erop aan te sturen dat gevoelig onderzoeksmateriaal in de pers werd verspreid, de belangen van een behoorlijk bestuur geschaad, in zoverre het grote publiek dankzij die persberichten toegang heeft gekregen tot vertrouwelijke informatie van de administratie terwijl het onderzoek nog aan de gang was.
218 Zoals gezegd, kent het beginsel van het vermoeden van onschuld rechten toe aan particulieren. De vertrouwelijkheidsplicht kent eveneens rechten toe aan de particulieren die door een OLAF-onderzoek worden geraakt, die immers mogen verwachten dat de hen betreffende onderzoeken met eerbiediging van hun fundamen- tele rechten worden behandeld. Op dezelfde wijze zijn verzoekers in casu gerechtigd zich te beroepen op het beginsel van goed bestuur, in zoverre zij daaraan het recht op vertrouwelijke behandeling van hun zaak ontlenen.
219 Die rechtsregels zijn in casu op voldoende gekwalificeerde wijze geschonden. Het is immers aan XXXX om dergelijke lekken, waardoor fundamentele rechten van de betrokken personen, zoals het vermoeden van onschuld, worden miskend, te voorkomen, aangezien de administratie over geen enkele beoordelingsmarge beschikt wat de naleving van deze verplichting betreft.
Het schrijven van 24 september 2003
220 Verzoekers betogen dat XXXX de vertrouwelijkheidsplicht heeft geschonden door op 24 september 2003 aan de voorzitter van de Commissie het „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” toe te sturen.
221 Dit overzicht is door de directeur-generaal van OLAF aan de Commissievoorzitter toegezonden. Volgens de begeleidende nota betrof het een „kort overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken waaraan eventueel ruchtbaarheid zou kunnen worden gegeven”. De directeur-generaal preciseerde daarbij dat „dit overzicht in geen enkel opzicht als eindverslag van het onderzoek in de zin van verordening nr. 1073/1999 [kon] worden beschouwd” en dat „dit algemene werkdocument enkel bedoeld [was] om de belangrijkste conclusies van de uitgevoerde onderzoeken kenbaar te maken”. Het
overzicht zelf geeft voor elk dossier (Eurocost, Eurogramme, Datashop, Planistat en CESD Communautaire) het voorwerp, de uitkomsten en de conclusies van het onderzoek aan.
222 In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat XXXX volgens artikel 10, lid 3, van verordening nr. 1073/1999 in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de betrokken instelling kan meedelen. Overigens zijn verzoekers’ argumenten enigszins tegenstrijdig, aangezien zij XXXX aan de ene kant verwijten bepaalde informatie niet aan de Commissie te hebben meegedeeld, maar hem aan de andere kant aanwrijven dit met andere informatie wel te hebben gedaan. Bovendien waren verzoekers, zoals gezegd, reeds tijdens de in juni en juli 2003 gehouden verhoren over die dossiers gehoord en kunnen zij dus niet staande houden dat zij niet waren gehoord voordat bedoeld overzicht aan de voorzitter van de Commissie werd toegestuurd.
223 Aangezien XXXX gerechtigd was dit document aan de Commissie te overhandigen, kan het hoe dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat het document mogelijk na die overhandiging door de Commissievoorzitter publiekelijk is gebruikt alsook publiekelijk in het Parlement is verspreid. Dit aspect zal hierna nog aan de orde komen bij de beoordeling of de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld.
De stellingnames van de directeur-generaal van OLAF
224 Verzoekers betogen dat de directeur-generaal van XXXX het Eurostat-dossier zowel in de pers als tegenover de Cocobu als ernstig en serieus heeft gekwalificeerd en daarmee een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de zaak.
225 Aangaande de vermeende uitlatingen van de directeur-generaal van OLAF in de pers stelt het Gerecht vast, dat verzoekers daarvoor geen enkel bewijs hebben geleverd. Bovendien hebben zij niet aangetoond hoe het vereiste van vertrouwelijke behandeling van de zaak is geschonden als gevolg van het feit dat die directeur-generaal van XXXX de Eurostat-affaire in een op 30 juni 2003 gehouden televisie-interview een „ernstige zaak” heeft genoemd. Hoe dan ook hebben zij geen enkel element aangedragen aan de hand waarvan de inhoud van die op de televisie gedane uitlatingen kan worden geverifieerd.
226 Met betrekking tot hetgeen de directeur-generaal van XXXX op 30 juni en 16 juli 2003 tegenover de Cocobu heeft verklaard, moet worden vastgesteld dat verzoekers evenmin hebben aangetoond hoe het vereiste van vertrouwelijke behandeling van de zaak is geschonden als gevolg van het feit dat die directeur-generaal het Eurostat-dossier
„abnormaal” en „ongewoon” heeft genoemd.
227 Verzoekers voeren in dit verband echter tevens schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld aan.
228 Dienaangaande moet worden onderzocht wat de directeur-generaal van XXXX tegenover de Cocobu heeft verklaard. Volgens de nota van 1 juli 2003 heeft hij tijdens zijn betoog op 30 juni 2003 vastgesteld dat „XXXX het interne onderzoek z[ou] vervolgen en dat Xxxxxxxx en Byk z[ouden] worden gehoord, maar dat het onderzoek niet eind juni [kon] worden afgerond”. Naar aanleiding van de „vraag waarom niet was besloten tot disciplinaire maatregelen zoals schorsing, [zei hij] wel dat XXXX daarover had geaarzeld, maar w[ees] hij er vooral op dat XXXX het interne onderzoek niet in gevaar had willen brengen door meteen alarm te slaan”. Ook merkte hij op dat
„Franchet en Byk op geen enkel moment hadden getracht het onderzoek te beïnvloeden”. Tijdens zijn betoog op 16 juli 2003 beklemtoonde de directeur-generaal van XXXX tegenover de Cocobu „dat het heel uitzonderlijk [was] dat een directeur- generaal betrokken [was]” en dat „dit element aanvankelijk niet naar voren was gekomen”. Verder wees hij erop „dat een auditverslag nog niet noodzakelijkerwijze betekent dat er ook bewijs voorhanden is”. Tot slot stelde hij vast dat Xxxxxxxx over het
onderzoek en over de toezending van de onderzoeksresultaten aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties was geïnformeerd.
229 Ondanks het feit dat de directeur-generaal van OLAF in zijn verklaringen tegenover de Cocobu verzoekers expliciet heeft genoemd, kan hij niet worden geacht daarmee het beginsel van het vermoeden van xxxxxxxx te hebben geschonden. Zijn uitlatingen waren immers vooral bedoeld om de leden van de Cocobu te informeren, met name naar aanleiding van de vragen die zij hem hadden gesteld, en niet zozeer om die leden in verzoekers’ schuld te laten geloven.
230 Bijgevolg heeft OLAF in zoverre het beginsel van het vermoeden van xxxxxxxx niet geschonden.
3. De vermeende onrechtmatigheden in verband met de opstelling en de mededeling van de nota’s en de eindverslagen
a) Argumenten van partijen
231 Verzoekers verwijzen naar het besluit van de Europese Ombudsman van 3 juli 2003 inzake klacht 1625/2002/IJH tegen XXXX, volgens hetwelk de administratieve onderzoeken van XXXX overeenkomstig de beginselen van behoorlijk bestuur
„zorgvuldig, onbevooroordeeld en objectief moeten worden uitgevoerd”, wat volgens hen in casu niet is gebeurd.
232 XXXX heeft hun inziens namelijk reeds conclusies getrokken in een nota van 1 juli 2002 inzake het dossier Eurocost. Dat dossier was toen echter door XXXX nog helemaal niet behandeld en ook Xxxxxxxx was nog niet gehoord, terwijl hij in de op 4 juli 2002 aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties toegestuurde informatie wel werd genoemd.
233 Bovendien is noch in het „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” van 24 september 2003 noch in de eindverslagen van XXXX rekening gehouden met de informatie die verzoekers hadden verstrekt toen zij in juni en juli 2003 in verband met de dossiers Eurocost, Datashop-Planistat en CESD Communautaire werden gehoord. XXXX heeft ook niet gemotiveerd waarom die informatie buiten beschouwing is gelaten. De enkele mededeling dat de betrokken personen ontkennen verantwoordelijk te zijn, betekent nog niet dat zij naar behoren door de onderzoekers van XXXX zijn gehoord.
234 Verzoekers achten hun recht om te worden gehoord ook geschonden doordat XXXX zijn eindverslagen heeft opgesteld zonder hen eerst van zijn bevindingen in kennis te stellen.
235 Zij beklemtonen dat volgens de tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1073/1999 de bevindingen van een onderzoek alleen mogen berusten op elementen die bewijskracht hebben. XXXX moet bij het formuleren van zijn conclusies dus alle verzamelde informatie in aanmerking nemen en mag aan deze informatie geen interpretatie geven teneinde zijn eigen standpunt kracht bij te zetten en een vooraf vastgesteld doel te bereiken.
236 Verzoekster stellen voorts dat XXXX zware druk op de nationale gerechtelijke instanties heeft uitgeoefend om tegen hen vervolging in te stellen. Het is volgens hen namelijk in strijd met artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1073/1999 dat XXXX de eindverslagen inzake de dossiers CESD Communautaire en Datashop-Planistat aan de Franse gerechtelijke instanties heeft toegestuurd, aangezien het volgens deze bepaling
aan de betrokken instelling en niet aan XXXX is om aan deze verslagen consequenties op disciplinair en gerechtelijk vlak te verbinden.
237 Aangaande de verplichting de onderzoeken zorgvuldig en onbevooroordeeld uit te voeren beklemtoont de Commissie, dat XXXX zelf mag bepalen wanneer het moment daar is om de in de loop van een onderzoek verzamelde informatie door te sturen. Zij ontkent dat de onderzoekers zouden hebben verklaard de informatie te hebben doorgestuurd zonder dat zij precies en volledig van de feiten op de hoogte waren. Xxxxxxxxxx hebben haars inziens zelf erkend dat zij door de onderzoekers van XXXX zijn gehoord. Dat verhoor kon echter pas plaatsvinden toen het onderzoek ver genoeg gevorderd was, zodat verzoekers’ opmerking dat zij pas werden gehoord nadat zij daarom hadden verzocht, moet worden gerelativeerd.
238 Naar aanleiding van verzoekers’ opmerking dat geen rekening is gehouden met de informatie die zij tijdens de verhoren in juni en juli 2003 aan XXXX hebben verstrekt, stelt de Commissie vast dat de betrokken dossiers thans onder de Franse en de Luxemburgse rechter zijn en dat zij zich dus in het kader van de onderhavige zaak niet inhoudelijk over die dossiers dient uit te laten. Hoe dan ook is XXXX niet verplicht het standpunt van verzoekers te delen. Bovendien wordt in het „overzicht van de afgeronde Eurostat-zaken” gepreciseerd dat de betrokken ambtenaren zijn gehoord en dat zij ontkennen verantwoordelijk te zijn.
239 Aangaande de druk die op de Franse gerechtelijke instanties zou zijn uitgeoefend doordat de onderzoeksverslagen hun werden toegestuurd door XXXX en niet, zoals artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1073/1999 voorschrijft, door de Commissie, beklemtoont de Commissie dat deze bepaling XXXX geenszins belet het eindverslag van een intern onderzoek ter informatie toe te sturen aan een nationale gerechtelijke instantie, met name wanneer deze in de loop van het onderzoek reeds is geïnformeerd. Deze bepaling laat het echter aan de betrokken instelling over om aan de resultaten van een intern onderzoek de door haar passend geachte gevolgen op disciplinair en gerechtelijk vlak te verbinden.
b) Beoordeling door het Gerecht
240 Wat in de eerste plaats de nota van 1 juli 2002 betreft, kan worden volstaan met op te merken dat daarin geen enkele — al was het maar impliciete — verwijzing naar Franchet voorkomt. Aangezien hierboven reeds is vastgesteld dat Xxxxxxxx over de toezending van het dossier Eurocost aan de Luxemburgse gerechtelijke instanties had moeten worden gehoord, behoeft hoe dan ook niet meer te worden nagegaan of hij over die nota, die een onderdeel was van dat dossier, had moeten worden gehoord.
241 Aangaande in de tweede plaats verzoekers’ bewering dat de door hen verstrekte informatie bij het opstellen van de eindverslagen buiten beschouwing is gelaten, volstaat de vaststelling dat verzoekers zich in dit verband beperken tot uitvoerige feitelijke beschouwingen zonder dat zij daarvoor echter enig bewijs aanvoeren. Het is bovendien niet aan het Gerecht om die dossiers opnieuw te onderzoeken. Zoals de Commissie vaststelt, zijn XXXX en zijn onderzoekers ook helemaal niet verplicht verzoekers’ standpunt te delen. Verder is in het „overzicht van de afgeronde Eurostat- zaken” van 24 september 2003 beklemtoond dat de betrokken ambtenaren, die door de diensten van OLAF waren gehoord, elke verantwoordelijkheid in verband met de aan hen verweten feiten hadden afgewezen, met name omdat zij meenden steeds in het belang van de Commissie te hebben gehandeld.
242 Wat voorts verzoekers’ argument betreft dat de bevindingen van een onderzoek alleen mogen berusten op elementen die bewijskracht hebben en dat XXXX dus alle verzamelde informatie in aanmerking moet nemen en aan deze informatie geen interpretatie mag geven teneinde zijn eigen standpunt kracht bij te zetten en een vooraf vastgesteld doel te bereiken, volstaat de vaststelling dat verzoekers op geen enkele wijze hebben aangetoond dat XXXX zijn bevindingen zou hebben gebaseerd op elementen die bewijskracht ontberen, dan wel zich vooraf een bepaald doel zou hebben gesteld.
243 Aangaande verzoekers’ argument dat XXXX de motiveringsplicht heeft geschonden door niet aan te geven waarom hun opmerkingen buiten beschouwing zijn gelaten, volstaat de opmerking dat volgens vaste rechtspraak schending van de in artikel 253 EG geformuleerde motiveringsplicht als zodanig niet tot niet-contractuele aansprakelijk- heid van de Gemeenschap kan leiden (arresten Hof van 15 september 1982, Kind/EEG, 106/81, Jurispr. blz. 2885, punt 14; 6 juni 1990, XXXXX e.a./Commissie, C-119/88, Jurispr. blz. I-2189, punt 20, en 30 september 2003, Xxxxxxxxx e.a./Raad, C-76/01 P, Jurispr. blz. I-10091, punt 98; arresten Gerecht van 18 september 1995, Nölle/Raad en Commissie, T-167/94, Jurispr. blz. II-2589, punt 57; 13 december 1995, Exporteurs in Xxxxxxx Xxxxxxx e.a./Commissie, T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 104; 20 maart 2001, Cordis/Commissie, T-18/99, Jurispr. blz. II-913, punt 79, en 6 december 2001, Emesa Sugar/Raad, T-43/98, Jurispr. blz. II-3519, punt 63). Dit argument faalt derhalve.
244 Hoe dan ook houdt de motiveringsplicht niet in dat moet worden ingegaan op alle punten feitelijk en rechtens die tijdens de procedure door de betrokkenen aan de orde zijn gesteld (zie in die zin arrest Hof van 17 januari 1984, VBVB en VBBB/Commissie, 43/82 en 63/82, Jurispr. blz. 19, punt 22; arresten Gerecht van 5 december 2002, Stevens/Commissie, T-277/01, JurAmbt. blz. I-A-253 en II-1273, punt 71, en 1 april 2004, N/Commissie, T-198/02, JurAmbt. blz. I-A-115 en II-507, punt 109).
245 Verzoekers kunnen zich dus niet beroepen op het feit dat XXXX niet alle door hen verstrekte gegevens en gemaakte opmerkingen in aanmerking zou hebben genomen.
246 Aangaande in de derde plaats verzoekers’ argument dat XXXX hun recht om te worden gehoord heeft geschonden door na te laten hen vóór de opstelling van zijn eindverslagen van zijn bevindingen in kennis te stellen, kan worden volstaan met vast te stellen dat verzoekers eind juni en begin juli 2003 over de betrokken dossiers zijn gehoord, dat wil zeggen ruim voordat die verslagen in september daaraanvolgend door
XXXX werden opgesteld. XXXX hoefde zijn bevindingen niet vooraf aan verzoekers voor te leggen teneinde hun recht om te worden gehoord te eerbiedigen.
247 Met betrekking tot, in de vierde plaats, de toezending van de eindverslagen aan de nationale gerechtelijke instanties en de druk die op deze instanties zou zijn uitgeoefend, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1073/1999 het na afloop van een intern onderzoek opgestelde verslag en alle dienstige daarmee verband houdende documenten worden toegezonden aan de betrokken instellingen, organen of instanties, die aan de interne onderzoeken het gevolg geven dat de resultaten ervan vragen, inzonderheid op disciplinair en gerechtelijk vlak, en de directeur van OLAF daarvan in kennis stellen.
248 Volgens artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1073/1999 deelt de directeur van OLAF in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie over strafrechtelijk vervolg- bare feiten mee aan de gerechtelijke instanties van de betrokken lidstaat.
249 In casu had XXXX reeds overeenkomstig artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1073/1999 informatie verstrekt aan de Franse gerechtelijke instanties. Artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1073/1999 neemt niet weg dat XXXX het eindverslag van een intern onderzoek ter informatie kan toesturen aan een nationale gerechtelijke instantie, vooral wanneer deze in de loop van het onderzoek reeds is geïnformeerd. Het is volgens deze bepaling echter uitsluitend aan de betrokken instelling om aan de resultaten van een intern onderzoek gevolgen op disciplinair en gerechtelijk vlak te verbinden en om de directeur van OLAF daarvan in kennis te stellen.
250 Verzoekers hebben hoe dan ook niet aangetoond dat XXXX inderdaad zware druk op de Franse gerechtelijke instanties heeft uitgeoefend.
251 Uit het voorgaande volgt dat verzoekers niet zijn geslaagd in het bewijs dat XXXX, afgezien van het onrechtmatig gedrag dat reeds is vastgesteld bij het onderzoek van de toezending van informatie aan de Franse en de Luxemburgse gerechtelijke instanties, in verband met de opstelling en de mededeling van de nota’s en de eindverslagen onrechtmatig heeft gehandeld.
4. De weigering inzage te geven in bepaalde documenten
a) Argumenten van partijen
252 Verzoekers stellen dat XXXX met zijn weigering hun inzage te geven in het volledige dossier niet alleen hun fundamentele rechten heeft geschonden, maar zich ook schuldig heeft gemaakt aan wanbestuur. Niets in de toepasselijke regeling rechtvaardigt immers de weigering het onderzoeksdossier en, a fortiori, het verslag van het (externe of interne) onderzoek te overhandigen aan een door XXXX beschuldigd persoon, ongeacht of het onderzoek volledig of gedeeltelijk is afgerond.
253 Volgens verzoekers kan aan XXXX niet het recht worden toegekend de inzage in zijn documenten te weigeren op de algemene grond dat moet worden gewaarborgd dat het de hem opgedragen taak doeltreffend, vertrouwelijk en in volledige onafhankelijkheid kan uitvoeren. Aangezien het recht op toegang tot de documenten een fundamenteel recht is, moet elke beperking van dat recht restrictief worden beoordeeld.
254 De Commissie merkt op dat XXXX geenszins onrechtmatig heeft gehandeld door verzoekers geen inzage te geven in de betrokken documenten, aangezien het daartoe in de preliminaire onderzoeksfase ook helemaal niet verplicht is. Pas in een latere fase, wanneer de verslagen van XXXX eventueel tot een tuchtprocedure en/of een gerechtelijke procedure hebben geleid, moet het dossier voor de betrokkenen
worden opengesteld. Bovendien hebben verzoekers tijdens hun verhoren kennis gekregen van de documenten die in verband met de aan hen gestelde vragen van belang waren.
b) Beoordeling door het Gerecht
255 Het Gerecht brengt in herinnering dat XXXX niet verplicht is om een gemeenschaps- ambtenaar die beweert geraakt te zijn door een intern onderzoek, vóór een voor hem bezwarende eindbeslissing van het TABG toegang te verlenen tot de documenten waarop dat onderzoek betrekking heeft of die door XXXX zijn opgesteld, omdat anders de doeltreffendheid en de vertrouwelijkheid van de aan XXXX opgedragen taak alsook de onafhankelijkheid van XXXX in gevaar zouden kunnen komen. Met name vormt het enkele feit dat een deel van een vertrouwelijk onderzoeksdossier op onrechtmatige wijze aan de pers lijkt te zijn overhandigd, op zich geen rechtvaardiging om ten gunste van de beweerdelijk geraakte ambtenaar een uitzondering te maken op de vertrouwe- lijke behandeling van dit dossier en het door XXXX uitgevoerde onderzoek. De eerbiediging van de rechten van de verdediging van de betrokken ambtenaar wordt door artikel 4 van besluit 1999/396 afdoende gewaarborgd (beschikking Gerecht van 18 december 2003, Gómez-Reino/Commissie, T-215/02, JurAmbt. blz. I-A-345 en II-1685, punt 65; arrest Xxxxxxxx/Commissie, punt 153 hierboven, punt 241).
256 Artikel 4 van besluit 1999/396 verplicht XXXX derhalve niet om toegang te verlenen tot de documenten waarop een intern onderzoek betrekking heeft of die het zelf heeft opgesteld, met name omdat het aannemen van een dergelijke verplichting dit bureau in de uitoefening van de hem opgedragen taken zou belemmeren (arrest Xxxxxxxx/ Commissie, punt 153 hierboven, punt 242).
257 Deze zienswijze is niet in strijd met de eerbiediging van het recht op behoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 41 van het Handvest, dat onder meer het recht van eenieder behelst om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim. Volgens dit beginsel kan de toegang tot het dossier dus worden geweigerd wanneer dit ter eerbiediging van de vertrouwelijkheid noodzakelijk is.
258 Aangezien volgens deze uitlegging XXXX op geen enkele wijze kan worden verplicht vóór de vaststelling van zijn eindverslag toegang te verlenen tot zijn dossier, moet verzoekers’ betoog betreffende de toegang tot het onderzoeksdossier van de hand worden gewezen.
259 Aangaande de inzage in het eindverslag moet worden vastgesteld, dat geen van de uit artikel 4 van besluit 1999/396 voortvloeiende verplichtingen daarop betrekking heeft. Wat het beginsel van hoor en wederhoor betreft, zou onrechtmatig handelen van XXXX slechts kunnen worden vastgesteld indien het eindverslag werd gepubliceerd of indien in aansluiting daarop een bezwarende handeling werd vastgesteld (zie in die zin en naar analogie arrest Xxxxxxxx/Commissie, punt 153 hierboven, punten 267 en 268).
260 In casu is niet gesteld dat de verslagen zijn gepubliceerd zonder eerst aan verzoekers te zijn overhandigd. Voor zover de adressaten van de eindverslagen, te weten de Commissie en de Franse of Luxemburgse gerechtelijke instanties, voornemens zouden zij op basis van die verslagen een voor verzoekers bezwarende handeling vast te stellen, zouden deze andere instanties, en niet OLAF, verzoekers in voorkomend geval overeenkomstig hun eigen procedurevoorschriften inzage moeten geven in die verslagen (zie in die zin arrest Xxxxxxxx/Commissie, punt 153 hierboven, punt 269).
261 Derhalve moet worden geconcludeerd dat XXXX in casu geen enkele onrechtmatigheid heeft begaan wat het verlenen van inzage in de eindverslagen betreft.
262 Zoals uit punt 47 hierboven blijkt, hebben verzoekers hoe dan ook de eindverslagen mogen inzien nadat zij daarom hadden verzocht, met uitzondering van het eindverslag van het onderzoek inzake het dossier Planistat, het externe gedeelte van het dossier Datashop-Planistat.
5. De onredelijk lange duur van de behandeling van de zaak Eurostat en schending van de artikelen 6 en 11 van verordening nr. 1073/1999
a) Argumenten van partijen
263 Verzoekers verwijten XXXX dat de eindverslagen van de onderzoeken pas op 25 september 2003 zijn opgesteld, dat wil zeggen bijna drie jaar nadat de onderzoeken waren gestart of drie en een half jaar nadat XXXX was ingeschakeld wat de dossiers Eurocost en Datashop-Planistat betreft, en achttien maanden nadat het onderzoek was gestart of bijna twee jaar nadat OLAF was ingeschakeld wat het dossier CESD Communautaire betreft. Gelet op de in artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 bepaalde termijn van negen maanden en de in artikel 6, lid 5, van dezelfde verordening geformuleerde verplichting om de onderzoeken zonder onderbreking te verrichten gedurende een periode die in redelijke verhouding moet staan tot de omstandigheden en de complexiteit van de zaak, moeten deze termijnen volgens verzoekers onredelijk en ongerechtvaardigd worden geacht.
264 De aan de onderzoeken ten grondslag liggende auditverslagen werden immers reeds in maart 2000 (zaak Eurocost) en november 2001 (zaak CESD Communautaire) door Xxxxxxxx aan XXXX overhandigd. Het auditverslag inzake het dossier Datashop- Planistat was sedert februari 2000 in het bezit van de financieel controleur, die het de maand daarop aan XXXX overhandigde. XXXX startte zijn onderzoeken inzake de dossiers Eurocost en Datashop-Planistat en inzake het dossier CESD Communautaire
pas op 6 oktober 2000 respectievelijk 18 maart 2002. Terwijl XXXX er dus acht respectievelijk vier maanden over deed om tot het instellen van een onderzoek te besluiten, heeft het geen tijd gehad om verzoekers te horen.
265 Volgens verzoekers heeft XXXX zijn Comité van toezicht nooit meegedeeld waarom het onderzoek niet binnen de termijn van negen maanden kon worden afgesloten, noch hoeveel tijd wellicht nog nodig was om het te voltooien.
266 Verzoekers zijn dan ook van mening dat XXXX, door zo lang met het starten van de onderzoeken te wachten en vervolgens zo lang over de onderzoeken te doen, en door de dossiers in weinig coherente omstandigheden en op basis van onvolledige en onvoltooide onderzoeken aan de gerechtelijke instanties te overhandigen, het begrip redelijke termijn heeft miskend en de beginselen van goed bestuur en gezond beheer heeft geschonden.
267 Verzoekers stellen bovendien dat zij door die handelwijze van XXXX xxxxxx hebben geleden en dat zij het recht hebben zich over de buitensporig lange duur van een onderzoek te beklagen nog voordat zij actief aan een dergelijk onderzoek worden onderwerpen of voordat hun betrokkenheid bij dat onderzoek bekend is geworden.
268 De Commissie erkent dat er veel tijd heeft gezeten tussen het tijdstip waarop XXXX de verschillende dossiers overhandigd kreeg, het tijdstip waarop het de onderzoeken is gestart en het tijdstip waarop die onderzoeken zijn afgesloten. Dit valt haars inziens voor een deel te verklaren door de oprichting van OLAF, dat zijn activiteiten op 1 juni 1999 is gestart met het personeel van de voormalige „task-force Coördinatie van de fraudebestrijding”, waarvoor het in de plaats is gekomen. Tussen medio 2001 en medio 2002 werden er nieuwe personeelsleden aangesteld. Deze personeelswisseling leidde ertoe dat de dienst volledig werd gereorganiseerd, andere personen de leiding kregen en dossiers opnieuw werden verdeeld.
269 De tijd die OLAF voor de zaak Eurostat heeft genomen, is volgens de Commissie echter op zich niet onredelijk wanneer rekening wordt gehouden met de ingewikkeldheid van de zaak. De verschillende op deze zaak betrekking hebbende dossiers zijn namelijk afzonderlijk aan XXXX ter kennis gebracht en de problematiek kon pas in zijn volle omvang worden overzien door de verschillende dossiers met elkaar in verband te brengen, wat pas na enige tijd mogelijk was.
b) Beoordeling door het Gerecht
270 Volgens artikel 6, lid 5, van verordening nr. 1073/1999 worden de onderzoeken zonder onderbreking verricht gedurende een periode die in redelijke verhouding moet staan tot de omstandigheden en de complexiteit van de zaak.
271 Bovendien bepaalt artikel 11, lid 7, van verordening nr. 1073/1999 dat wanneer een onderzoek langer dan negen maanden loopt, de directeur van XXXX het Comité van toezicht meedeelt waarom het onderzoek nog niet kon worden afgesloten en hoeveel tijd wellicht nog nodig is om het te voltooien.
272 In verordening nr. 1073/1999 wordt dus geen exacte en dwingende termijn genoemd waarbinnen XXXX zijn onderzoeken moet afronden.
273 In dit verband zij eraan herinnerd dat de verplichting tot inachtneming van een redelijke termijn bij de afwikkeling van administratieve procedures een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiedi- ging verzekert en dat in artikel 41, lid 1, van het Handvest als een onderdeel van het
recht op behoorlijk bestuur is opgenomen (arrest Gerecht van 11 april 2006, Angeletti/ Commissie, T-394/03, JurAmbt. blz. I-A-2-95 en II-A-2-441, punt 162).
274 De duur van de procedure voor OLAF mag derhalve niet een redelijke termijn overschrijden, waarbij aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld welke termijn redelijk is.
275 In casu blijkt uit het dossier dat XXXX over de auditverslagen betreffende de dossiers Datashop, Eurocost en CESD Communautaire beschikte sinds, respectievelijk, 17 maart 2000, 12 april 2000 en 15 november 2001.
276 Uit het dossier blijkt tevens dat XXXX zijn interne onderzoeken in de dossiers Datashop en Eurocost en in het dossier CESD Communautaire is gestart op 6 oktober 2000 respectievelijk 18 maart 2002. In de zaken Xxxxxxxx en Eurocost heeft het dus bijna zeven respectievelijk zes maanden gewacht met het inleiden van een onderzoek, en in de zaak CESD Communautaire vier maanden.
277 Die onderzoeken zijn afgesloten met de opstelling van de eindverslagen van onderzoek op 25 september 2003. De onderzoeken in de zaken Xxxxxxxx en Eurocost zijn dus ongeveer drie en een half jaar na de inschakeling van XXXX en bijna drie jaar na hun inleiding afgesloten, en het onderzoek in de zaak CESD Communautaire is ongeveer een jaar en tien maanden na de inschakeling van XXXX en anderhalf jaar na zijn inleiding afgerond.
278 Deze termijnen kunnen als betrekkelijk lang worden beschouwd.
279 Zoals de Commissie zelf erkent, is er veel tijd verstreken tussen het tijdstip waarop XXXX de verschillende dossiers overhandigd kreeg, het tijdstip waarop het de onderzoeken is gestart en het tijdstip waarop die onderzoeken zijn afgesloten. Dit valt haars inziens voor een deel te verklaren door de oprichting van OLAF, dat zijn activiteiten op 1 juni 1999 is gestart met het personeel van de voormalige „task-force Coördinatie van de fraudebestrijding”, waarvoor het in de plaats is gekomen. Tussen medio 2001 en medio 2002 werden er nieuwe personeelsleden aangesteld. Deze personeelswisseling leidde ertoe dat de dienst volledig werd gereorganiseerd, andere personen de leiding kregen en dossiers opnieuw werden verdeeld.
280 Deze verklaringen kunnen naar het oordeel van het Gerecht op zichzelf die lange termijnen niet rechtvaardigen. Zoals verzoekers terecht vaststellen, mogen de betrokken ambtenaren immers geen nadeel ondervinden van het feit dat de administratieve organisatie van de diensten van de Commissie niet op orde is. Het feit dat XXXX opstartproblemen heeft gekend, kan geen reden zijn om de Commissie van haar verantwoordelijkheid te ontheffen.
281 Zoals de Commissie betoogt, moet echter ook rekening worden gehouden met de ingewikkeldheid van de zaak. De ingewikkeldheid van de zaak Eurostat, die inherent is aan de verschillende onderzoeken waartoe deze zaak aanleiding heeft gegeven en aan de mogelijke wisselwerking tussen deze onderzoeken, wordt niet betwist en blijkt ook uit het dossier.
282 In de omstandigheden van het onderhavige geval kunnen de termijnen dan ook niet als onredelijk worden beschouwd.
283 Wat verzoekers’ argument betreft dat XXXX zijn Comité van toezicht nooit heeft meegedeeld waarom het onderzoek niet binnen de termijn van negen maanden kon worden afgesloten, noch hoeveel tijd wellicht nog nodig was om het te voltooien, volstaat de vaststelling dat zelfs indien dit het geval was, verzoekers niet hebben
aangetoond dat dit een voldoende gekwalificeerde schending oplevert van een rechtsregel die particulieren rechten toekent.
284 Verzoekers’ grief betreffende de onredelijk lange duur van de onderzoeken faalt derhalve.
285 Uit al het voorgaande volgt dat XXXX enkele fouten heeft gemaakt die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap kunnen teweegbrengen. Die fouten bestaan hierin, dat XXXX informatie heeft toegezonden aan de Luxemburgse en de Franse gerechtelijke instanties zonder verzoekers en zijn Comité van toezicht vooraf te hebben gehoord, en dat het uit het aan de Franse gerechtelijke instanties toegezonden dossier Datashop-Planistat heeft gelekt.
B — Onrechtmatigheid van het gedrag van de Commissie
1. De verspreiding van informatie door de Commissie
a) Argumenten van partijen
286 Verzoekers betogen dat de instellingen de eerbiediging van de fundamentele rechten moeten verzekeren en dat zij volgens artikel 12, lid 3, van verordening nr. 1073/1999
erop moeten toezien dat het vertrouwelijk karakter van de OLAF-onderzoeken en de fundamentele rechten van de betrokkenen worden geëerbiedigd, wat de Commissie in hun ogen niet heeft gedaan.
287 In casu heeft de toezending van informatie of van OLAF-verslagen aan de nationale gerechtelijke instanties geleid tot „lekken die OLAF, vermoedelijk doelbewust, min of meer heeft georkestreerd”. Als gevolg van die lekken zijn verzoekers in de media zwartgemaakt op een wijze die hun legitieme rechten, hun eer en hun waardigheid ernstig heeft geschaad. Ook heeft de pers, nadat verzoekers door de onderzoekers van XXXX waren gehoord, kennis gekregen van specifieke informatie over de zaak Eurostat. Dit betekent dat de Commissie, die deze feiten niet betwist, niet erop heeft toegezien dat het vertrouwelijk karakter van de onderzoeken werd geëerbiedigd.
288 De Commissie heeft volgens verzoekers ook zelf informatie verspreid en daarmee haar vertrouwelijkheidsplicht en de beginselen van hoor en wederhoor en van het vermoeden van xxxxxxxx geschonden. Xxxxxxxxxx wijzen in dit verband op een persmededeling van 9 juli 2003, waarin de Commissie kenbaar maakte dat zij tegen drie van haar ambtenaren een tuchtprocedure zou inleiden. Ofschoon de Commissie in die mededeling preciseerde dat tot het inleiden van die procedures was besloten zonder afbreuk te doen aan het beginsel van het vermoeden van xxxxxxxx, maakte de hele context dat verzoekers’ wettelijke rechten door die aankondiging wel moesten worden geschaad. De Commissie heeft in die persmededeling bovendien vertrouwelijke gegevens inzake de zaak Eurostat openbaar gemaakt. Zij baseerde zich daarbij op onderzoeken in het kader waarvan verzoekers nooit vooraf waren gehoord.
289 Voorts heeft de Commissie op 24 september 2003 in het Parlement drie documenten met beschuldigingen of verwijten aan het adres van verzoekers laten circuleren (zie punt 42 hierboven). Die documenten waren niet vooraf aan verzoekers ter kennis gebracht, zodat zij daarover geen opmerkingen hadden kunnen maken. Pas nadat
verzoekers daarom hadden verzocht, werden de documenten op 10 oktober 2003 aan hen overhandigd, terwijl zij al vanaf 25 september 2003 op grote schaal binnen de instellingen en in de pers waren verspreid.
290 Ofschoon verzoekers in de betrokken documenten, afkomstig van de taskforce en de DIA, niet specifiek en individueel werden beschuldigd, aangezien deze instanties niet tot taak hadden zich formeel over het bestaan van fraude uit te spreken of iemand individueel te beschuldigen, menen zij toch schade te hebben geleden als gevolg van het enkele feit dat in die documenten de regelmatigheid van bepaalde geconstateerde zaken in twijfel wordt getrokken.
291 In repliek betogen verzoekers dat de betrokken documenten zijn verspreid in strijd met het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (bijlage XIII van het Reglement van het Parlement), waarin is bepaald dat deze twee instellingen bij het verstrekken van vertrouwelijke informatie met name „de grondrechten, met inbegrip van het recht op een eerlijk proces en op bescherming van de persoonlijke levenssfeer” dienen te eerbiedigen. Bovendien mag vertrouwelijke informatie enkel worden verstrekt aan de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitters van de betrokken parlementaire commissies, het Bureau en de Conferentie van voorzitters. Deze beperking is volgens verzoekers in casu niet in acht genomen, aangezien de verspreide documenten feitelijk voor alle parlementsleden en zelfs voor de pers toegankelijk waren. Bovendien heeft de voorzitter van de Commissie een toespraak gehouden voor de fractievoorzitters, een categorie die echter in artikel 1, lid 4, van voormeld kaderakkoord niet wordt genoemd.
292 Verder heeft de voorzitter van de Commissie in zijn op 25 september 2003 voor de Conferentie van fractievoorzitters van het Parlement gehouden toespraak ook zeer ernstige beschuldigingen geuit aan het adres van verzoekers en vooral van Xxxxxxxx. Al werd Xxxxxxxx niet met name voor de onregelmatigheden verantwoordelijk gesteld, hem werd wel verweten die onregelmatigheden mogelijk te hebben gemaakt. Ook werd hij, zoals de Commissie heeft erkend, ervan beschuldigd het toezichthoudend lid van de
Commissie onvolledig te hebben geïnformeerd, alsmede er belang bij te hebben gehad
„de waarheid over in het verleden begane feiten te verhullen”.
293 Met deze aanklacht, waaraan geen enkele vorm van onderhoud met de aangeklaagde was voorafgegaan — die daardoor „een gemakkelijke prooi” werd voor de leden van de Cocobu en voor de pers — en die uitsluitend gebaseerd was op verslagen die waren opgesteld in een klimaat van verdachtmaking jegens de Commissie, die derhalve daadkracht moest tonen, heeft de voorzitter van de Commissie volgens verzoekers dan ook in strijd gehandeld met de waardigheid en integriteit die elke burger van hem mag verwachten. Hij heeft de fundamentele rechten en vooral het recht op een eerlijk proces miskend en zijn oordeel gebaseerd op onjuiste feiten. Het is volgens verzoekers onaanvaardbaar dat hij op louter politieke gronden heeft besloten een schuldige aan te wijzen teneinde zichzelf vrij te pleiten. Deze door de pers als „paraplustrategie” aangeduide handelwijze was slechts bedoeld om tijd te winnen.
294 De Commissie beklemtoont dat XXXX bij de uitoefening van zijn onderzoekstaken volstrekt onafhankelijk opereert en dat zij zich dus niet in de onderzoekshandelingen van XXXX mag mengen. Volgens artikel 12, lid 3, van verordening nr. 1073/1999 dient zij erop toe te zien dat het vertrouwelijk karakter van de door XXXX uitgevoerde onderzoeken wordt geëerbiedigd voor zover zij daarvan kennis krijgt. Ofschoon de Commissie volledig voor het handelen van XXXX verantwoordelijk is, maakt dit haar nog niet bevoegd zich in de onderzoekshandelingen van XXXX te mengen teneinde het vertrouwelijk karakter ervan te waarborgen.
295 De Commissie meent voorts dat zij in de persmededeling van 9 juli 2003 en in de op diezelfde dag genomen besluiten, gelet op de context van „de interinstitutionele spanningen die onmiskenbaar waren gerezen naar aanleiding van de voor het begrotingsjaar 2001 te verlenen kwijting”, uitermate prudent en gematigd is geweest en oog heeft gehad voor de bescherming van de betrokken personen.
296 Met betrekking tot de drie op 24 september 2003 aan het Parlement overhandigde documenten (zie punt 42 hierboven) stelt de Commissie vast, dat de samenvatting en de conclusies van de werkzaamheden van de taskforce geen enkele beschuldiging aan het adres van verzoekers bevatten. De op het tweede tussentijdse verslag van de DIA gebaseerde informatienota bevat enkel preliminaire vaststellingen waarvan de volledigheid niet is gegarandeerd. Van eventuele rechtstreekse en individuele verant- woordelijkheid van verzoekers wordt daarin geen melding gemaakt, zodat verzoekers zich niet kunnen beklagen over het feit dat die documenten niet tevoren aan hen zijn overhandigd en zij dus niet in de gelegenheid zijn geweest zich daarover uit te laten. In die documenten wordt enkel het disfunctioneren van systemen geconstateerd. Te erkennen dat verslagen van instanties als de taskforce of de DIA ambtenaren schade kunnen berokkenen enkel omdat daarin de regelmatigheid van bepaalde handelingen of gedragingen in twijfel wordt getrokken, zou er eenvoudig op neerkomen dat elke audit-activiteit onmogelijk werd gemaakt.
297 Met betrekking tot de op 25 september 2003 door haar voorzitter gehouden toespraak merkt de Commissie op, dat daarin weliswaar een compromisloze analyse werd gegeven van een ernstige situatie, maar niet werd geprobeerd verzoekers tot
„zondebokken” te maken. Ofschoon Xxxxxxxx werd verweten dat hij de instructies van de vorige Commissie had veronachtzaamd en zich niet snel genoeg uit bepaalde zaken had teruggetrokken, alsmede dat hij ondanks de hem ter beschikking staande uitkomsten van enkele audits contractuele betrekkingen met bepaalde bedrijven had gehandhaafd en daarmee in strijd had gehandeld met het voorzorgsbeginsel in zijn meest elementaire betekenis, werden verzoekers niet voor die onregelmatigheden verantwoordelijk gesteld.
298 Het belangrijkste verwijt aan het adres van Xxxxxxxx is volgens de Commissie niet dat hij mogelijk persoonlijk bij fraude of onregelmatigheden betrokken is geweest, maar dat hij het toezichthoudend lid van de Commissie onvolledig heeft geïnformeerd, aangezien dit bij zijn indiensttreding niet van de zaak Eurostat op de hoogte werd gesteld. De Commissie merkt op dat haar voorzitter ook duidelijk de tussen OLAF en haar bestaande communicatieproblemen heeft benoemd en de noodzaak van verbete- ring van het financieel beheer op het niveau van het centraal toezicht heeft erkend. Hij heeft verzoekers nooit strafrechtelijk of tuchtrechtelijk aansprakelijk gesteld, maar wel duidelijk op de „administratief-politieke verantwoordelijkheid” van Franchet gewezen.
b) Beoordeling door het Gerecht
299 Aangaande om te beginnen verzoekers’grief dat de Commissie niet erop heeft toegezien dat bij de informatieverstrekking aan de nationale gerechtelijke instanties het vertrouwelijk karakter van de onderzoeken werd geëerbiedigd, kan worden volstaan met op te merken dat artikel 12, lid 3, derde alinea, van verordening nr. 1073/1999 inderdaad van de instellingen verlangt, dat zij erop toezien dat het vertrouwelijk karakter van de OLAF-onderzoeken en de wettelijke rechten van de betrokkenen worden geëerbiedigd. Deze bepaling kan echter niet aldus worden uitgelegd, dat zij voor de Commissie een algemene verplichting meebrengt om te verzekeren dat XXXX, die bij zijn onderzoeken volstrekt onafhankelijk opereert, het vertrouwelijk karakter van die onderzoeken eerbiedigt. Deze bepaling moet namelijk worden gelezen in samenhang met de voorgaande alinea, die de directeur-generaal van XXXX verplicht om met eerbiediging van diezelfde beginselen op gezette tijden aan de instellingen verslag uit te brengen over de resultaten van zijn onderzoeken. Uit artikel 12 van verordening nr. 1073/1999 volgt derhalve dat wanneer de instellingen, waaronder de Commissie, door de directeur-generaal van OLAF over de onderzoeken zijn geïnformeerd, zij ervoor moeten zorgen dat bij de behandeling van die informatie het vertrouwelijk karakter ervan alsmede de wettelijke rechten van de betrokkenen worden geëerbiedigd.
300 Bijgevolg moet worden onderzocht of de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door zelf bepaalde informatie te verspreiden in het kader van de betrokken onderzoeken.
De persmededeling van de Commissie van 9 juli 2003
301 Onder verwijzing naar de persmededeling van 9 juli 2003 (IP/03/979) stellen verzoekers, dat de Commissie zelf in strijd met haar vertrouwelijkheidsplicht en met de beginselen van hoor en wederhoor en van het vermoeden van onschuld bepaalde informatie heeft verspreid.
302 Die persmededeling dient te worden aangehaald:
„De Commissie neemt maatregelen naar aanleiding van financiële malversaties bij Eurostat
De afgelopen weken heeft de Commissie een eigen onderzoek uitgevoerd bij [Eurostat]. De voorlopige uitkomsten van deze analyses wijzen duidelijk op tekortkomingen en onregelmatigheden in het beheerssysteem bij Eurostat. Met alle respect voor de momenteel door [XXXX] in volstrekte onafhankelijkheid getroffen maatregelen, meent de Commissie dat deze punten van zorg onmiddellijke actie verlangen. De Commissie is daarom vandaag een reeks maatregelen overeengekomen om de meeste urgente problemen het hoofd te bieden.
De voorzitter van de Commissie […] heeft verklaard: ‚Wij wachten de uitkomsten van de verschillende lopende onderzoeken geduldig af. Toch zien wij in onze eigen analyses aanleiding om nu reeds actie te ondernemen en er is de Commissie zeer veel aan gelegen dat de zaken worden bespoedigd. Wij nemen reeds vandaag radicale en vervelende, maar absoluut noodzakelijke maatregelen. Wat zich in het verleden ook heeft voorgedaan, er zal worden opgetreden en het functioneren van Eurostat zal in overeenstemming zijn met de regels en beginselen waarvan de huidige Commissie heeft gezworen dat zij zullen worden toegepast.’
Maatregelen
De Commissie is tuchtprocedures gestart tegen drie van haar ambtenaren. Enkele leidinggevenden van Eurostat zullen tijdelijk worden overgeplaatst naar een adviserende functie.
Indien blijkt dat een personeelslid of voormalig personeelslid van Eurostat inbreuk heeft gemaakt op het Financieel Reglement of op het Statuut, zal tegen hem een tuchtprocedure worden gestart. De Commissie hecht eraan te beklemtonen dat de besluiten tot inleiding van een tuchtprocedure of tot overplaatsing van ambtenaren worden genomen zonder afbreuk te doen aan het vermoeden van onschuld.
[…]
[Uit de door het DG ‚Begroting’ gemaakte analyse van de naar aanleiding van de interne audit bij Eurostat opgestelde auditverslagen] blijkt dat er enkele ernstige inbreuken op het Financieel Reglement zijn gemaakt en dat de maatregelen die naar aanleiding van enkele belangrijke aspecten van de interne auditverslagen zijn genomen, niet ver genoeg gaan.
[…]
De conclusies van de [DIA] hebben een voorlopig karakter en moeten nog worden bevestigd. Toch kan uit die conclusies en uit de eerste aanwijzingen worden opgemaakt dat er ernstige onregelmatigheden zijn begaan.
Het verslag van XXXX, dat naar verwachting eind juni zal worden uitgebracht, wordt nog afgewacht.”
303 Verzoekers menen dat deze persmededeling hun wettelijke rechten schaadt en strijdig is met het beginsel van het vermoeden van onschuld.
304 Het Gerecht merkt op dat verzoekers in deze persmededeling niet met name worden genoemd. Aangezien hun namen echter reeds op grote schaal publiekelijk waren genoemd, met name in mei 2003, in verband met tekortkomingen en onregelmatig- heden in het beheerssysteem bij Eurostat, leed het geen enkele twijfel dat verzoekers in die persmededeling werden bedoeld.
305 De Commissie had verzoekers’ namen immers reeds zelf aan het publiek kenbaar gemaakt in de bij de persmededeling van 19 mei 2003 (IP/03/709) verspreide verklaring over Eurostat, die verzoekers in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben overgelegd. In die verklaring staat te lezen:
„Afgelopen vrijdag heeft de Commissie van XXXX een korte tussentijdse nota ontvangen inzake de aan de gang zijnde onderzoeken naar onregelmatigheden die zich in het verleden bij Eurostat zouden hebben voorgedaan. Die onderzoeken bevestigen dat mogelijk enkele hoge ambtenaren individueel verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor sommige van de praktijken die door XXXX worden onderzocht. Die nota bevat echter geen bewijzen met betrekking tot specifieke ambtenaren. Bovendien zijn de betrokken ambtenaren nog niet door XXXX xxxxxxx.
De Commissie zal zich tijdens haar eerstvolgende vergadering komende woensdag over de situatie buigen teneinde alle passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de lopende onderzoeken snel worden afgerond, en teneinde de financiële belangen van de Gemeenschappen alsmede de reputatie van de instelling en van haar ambtenaren te beschermen. In dit licht zal de Commissie de verzoeken van Xxxx Xxxxxxxx, directeur-generaal van Eurostat, en Xxxxxx Xxx, directeur bij Eurostat, om van hun huidige post te worden overgeplaatst teneinde de belangen van de instelling te beschermen en hun verdediging te kunnen voorbereiden, in overweging nemen.
De Commissie vraagt XXXX vaart te maken met zijn onderzoek en, met name, de ambtenaren die naar zijn oordeel betrokken zouden kunnen zijn, de gelegenheid te geven om te worden gehoord.”
306 De Commissie heeft de namen van verzoekers aldus duidelijk geassocieerd met de onregelmatigheden die in de zaak Eurostat zouden zijn begaan. Zij heeft dit nog eens gedaan op 21 mei 2003, toen zij een andere persmededeling deed uitgaan met de titel
„De Commissie treedt op teneinde de belangen van de instelling en van haar personeel te beschermen in het licht van de beschuldigingen inzake Eurostat” (IP/03/723). In deze persmededeling, die verzoekers in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben overgelegd, staat te lezen:
„De Commissie heeft zich vandaag gebogen over de situatie die is ontstaan naar aanleiding van de aantijgingen aan het adres van het Europese Bureau voor de Statistiek, Eurostat. In dit licht heeft zij vier maatregelen genomen teneinde de belangen van de instelling en van haar personeel te beschermen.
In de eerste plaats gaat zij ermee akkoord dat Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxxx Xxx, directeur- generaal respectievelijk directeur van Eurostat, zoals zij zelf hebben gevraagd, voor de duur van het onderzoek worden overgeplaatst naar een andere functie. Dit is geenszins een disciplinaire maatregel, maar slechts bedoeld om de belangen van de instelling te beschermen en de betrokken personen de mogelijkheid te geven zich tegen de aantijgingen te verweren. Vanaf heden zijn de twee personen dus tijdelijk aangesteld in een adviserende functie bij het directoraat-generaal [‚]Administratie[’]. De Commissie heeft ook besloten om [de heer V. A.], thans directeur-generaal Xxxxxxxxx, tijdelijk als directeur-generaal van Eurostat aan te stellen om zo de continuïteit van het management van Eurostat te waarborgen.