Ztting 1971-1972 - 11 87 3 (R861 )
Ztting 1971-1972 - 11 87 3 (R861 )
Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko; Rabat, 23 december 1971
BRIEF VAN DE MINISTER VAN XXXXXXXXXXXX XXXXX
Xx. 0
'x-Xxxxxxxxxx, 7 juni 1972.
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 16 juni 1972.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer of door de GevoImach- tigd Minister van Suriname onderscheidenlijk de Neder- landse Antillen te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 juli 1972.
Ter voldoening aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 60 en onder verwijzing naar het derde lid van artikel 61 van de Grondwet, alsook naar het eerste lid van artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij de Franse tekst en de vertaling in het Nederlands over te leggen van de op 23 december 1971 te Rabat tot stand gekomen Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 14).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomst gelieve u hier- nevens aan te treffen.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Suriname en de Nederlandse An- tillen is verzocht hogergenoemde stukken op 16 juni 1972 over te leggen aan de Staten van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen.
De Gevolmachtigde Ministers van Suriname en de Neder- landse Antillen zijn van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXXXXXXX.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
TOELICHTENDE NOTA
In het kader van het in 1965 aangevangen beleid inzake de versterking en uitbreiding van de economische betrekkingen met een aantal voor dit doel - in overleg met het georgani- seerde bedrijfsleven - gekozen ontwikkelingslanden 1) heeft een Nederlandse delegatie van 8-19 maart 1971 te Rabat be- sprekingen gevoerd met een Marokkaanse delegatie ten einde tot de opstelling van een economische samenwerkingsovereen- komst te geraken.
Deze besprekingen hebben op 19 maart 1971 geleid tot de parafering van een tekst van een economische samenwerkings- overeenkomst, die in grote lijn overeenkomt met dergelijke reeds eerder met andere landen gesloten samenwerkingsakkoor- den. De overeenkomst (Trb. 1972, 14) werd op 23 december 1971 te Rabat ondertekend.
!) Verwezen moge worden naar de Overeenkomsten inzake eco- nomische en technische samenwerking, welke tussen het Koninkrijk en onderscheidenlijk Ivoorkust, Senegal en Kameroen zijn gesloten (laatstelijk Trb. 1967, 190, Trb. 1971, 44 en Trb. 1971, 108), de Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Ko- ninkrijk der Nederlanden en Indonesië (Trb. 1968, 88), de Over- eenkomsten inzake economische en technische samenwerking met Tanzania en Soedan (Trb. 1970, 77 en Trb. 1970, 168), de Over- eenkomsten inzake economische samenwerking met Kenya en Oeganda (Trb. 1970, 166 en Trb. 1970, 87) en de Overeenkomst inzake economische samenwerking met Maleisië (Trb. 1971, 152).
11873 (R861) 1
2
De overeenkomst heeft in belangrijke mate ten doel investe- ringen over en weer een zo goed mogelijke bescherming te bieden en deze daardoor te stimuleren. Met het oog hierop zijn in de overeenkomst bepalingen opgenomen die voldoen aan de hier te lande gestelde voorwaarden voor eventuele herverkie- zing tegen niet-commerciële risico's verbonden aan investerin- gen in ontwikkelingslanden. Deze voorwaarden met name om- schreven in artikel 7, onder b, van de op 26 juni 1969 in werking getreden Wet herverzekering investeringen (Stb. 1969, 268) houden in dat met de regering van het land waar de investering plaatsvindt een bevredigende voorziening moet zijn getroffen met betrekking tot de regels welke ten aanzien van Nederlandse investeringen aldaar zullen gelden; voorts dat een regeling moet zijn getroffen voor de procedure ingeval van geschil tussen een Nederlandse investeerder en het betrokken land, dan wel voor het verhaal van uitkeringen wegens verliezen die op grond van de in de Wet bedoelde herverzekeringen zullen moeten worden vergoed.
Bij de formulering van de regels met betrekking tot investe- ringen is het onder auspiciën van de Organisatie voor Econo- mische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde en op 12 oktober 1967 door de Raad dier Organisatie aanvaarde Verdrag inzake de bescherming van de eigendom van buiten- landers mede in aanmerking genomen.
Wat betreft de investeringsbescherming in het bijzonder wer- den de volgende bepalingen overeengekomen:
— de rechtvaardige en billijke behandeling van investeringen, zulks op basis van nationale behandeling c.q. meestbegunstiging (artikel IX);
— de erkenning van subrogatie in geval van een uitkering wegens niet-commerciële schade (artikel XII);
— de verplichte conciliatie- of arbitrageprocedure op de voet van het Verdrag van Washington van 18 maart 1965 (laatstelijk Trb. 1970, 100) in geval van een geschil tussen een investeerder en het land waar geïnvesteerd wordt (artikel XIII);
— een overgangsregime van tien jaar ten aanzien van vóór de beëindiging van de overeenkomst gedane investeringen (artikel XIX, vierde lid).
Volgens artikel I, onder a, vallen onder de term „onder- danen" van een partij, voor zover het rechtspersonen betreft, de volgens de wetgeving van die partij opgerichte rechtsper- sonen, wier voornaamste vestiging op het grondgebied van die partij is gelegen.
Volgens onderdeel b zal een naar Marokkaans recht opge- richte en in Marokko gevestigde rechtspersoon, waarbij een onderdaan (natuurlijke of rechtspersoon) van het Koninkrijk een overwegend belang heeft, voor de doeleinden van de over- eenkomst als onderdaan van het Koninkrijk worden beschouwd, indien daartoe door Marokko toestemming is verleend dan wel daarover tussen de investeerder en Marokko overeenstemming is bereikt en indien die rechtspersoon de haar uit hoofde van de wetgeving van het land van vestiging opgelegde verplichtingen nakomt. Hetzelfde geldt mutatis mutandis wat betreft een naar het recht van een der landen van het Koninkrijk der Neder- landen opgerichte en aldaar gevestigde rechtspersoon.
Ten aanzien van de in artikel 1, onder c gegeven niet- uitputtende omschrijving van het begrip investering zij nog ver- meld dat ook naar Marokkaans inzicht in het kader van „joint ventures" gedane investeringen uit hoofde van de overeen- komst worden beschermd (vgl. artikel I, onder c, ii)).
Artikel X bevat bepalingen over de transfer van uit inves- teringsactiviteiten voortvloeiende kapitaalopbrengsten en repa- triërend kapitaal. Wat betreft in overeenstemming met de voor- waarden van de investeringswetgeving gedane investeringen, zal de transfer overeenkomstig de bijzondere bepalingen dier wet- geving (geldend op het moment dat toestemming tot de inves- tering in kwestie werd gegeven) c.q. overeenkomstig een latere gunstiger wetgeving plaatsvinden. Hetgeen mag worden over- gemaakt wordt in genoemd artikel op niet-uitputtende wijze opgesomd.
Met betrekking tot het artikel dat de voorwaarden omschrijft welke het onrechtmatig karakter ontnemen aan maatregelen leidend tot onvrijwillig bezitsverlies (artikel XI) wenste Ma- rokko aanvankelijk de mogelijkheid tot transfer van de schade- loosstelling in beginsel afhankelijk te stellen van de vervulling van de voorwaarden gesteld in de op het tijdstip van de inves- tering van kracht zijnde reglementering. Uiteindelijk werd over- eenstemming bereikt om in dit artikel op ongeclausuleerde wijze in transfermodaliteiten te voorzien. Volgens het onder c ge- stelde dient de schadeloosstelling, binnen de termijnen welke normaal ter vervulling van de formaliteiten ter zake zijn vereist, te worden uitgekeerd en in dezelfde valuta als die van de initiële investering transferabel gesteld.
Wat de overige aspecten van de economische samenwerking betreft werden bepalingen over de volgende onderwerpen over- eengekomen:
- bevordering van de economische samenwerking (xxxxxx XX);
- kredietfaciliteiten ter zake van de levering van kapitaal- goederen en de uitvoering van openbare werken met een trans- fergarantie daarvoor (artikel III);
- intensivering van de handelsbetrekkingen (artikel IV);
- nationale behandeling c.q. meestbegunstiging op het ge- bied van de belastingheffing (artikel VI);
- een behandeling op het gebied van de industriële eigen- dom die niet minder gunstig is dan die welke de eigen onder- danen genieten, voor zover multilaterale overeenkomsten niet van toepassing zijn (artikel VII);
- het verlenen van faciliteiten bij de organisatie van tentoon- stellingen en bij de in- en wederuitvoer van beroepsmateriaal en van materiaal en uitrusting bestemd voor de uitvoering van technische werken, een en ander overeenkomstig de wetgeving en internationale formele verbintenissen (artikel VIII).
Het scheepvaartartikel (artikel V) belichaamt een tijdens de onderhandelingen bereikt compromis. In het eerste lid van dit artikel wordt het beginsel van de vrijheid van de koopvaardij tot uitdrukking gebracht. Partijen zullen zich van iedere dis- criminatie onthouden. Het tweede lid voorziet, met onverkorte handhaving van het vreemdelingenbeleid, in nationale behan- deling in het bijzonder op het gebied van de heffing van haven- gelden en ter zake van de vrije toegang tot en het gebruik van havens en van de havenfaciliteiten.
Het in het tweede lid, onder a, neergelegde beginsel van nationale behandeling geldt ingevolge onderdeel b echter niet voor de haven-, sleep- en loodsdiensten, de kustvaart en de visserij. Aanvankelijk wenste Marokko zich de mogelijkheid voor te behouden ook andere gebieden uit te zonderen, waar- tegen van Nederlandse zijde bezwaar is gemaakt. Uiteindelijk is een compromis bereikt door opneming van de term „met name" in onderdeel b voor de daarin opgesomde terreinen waarvoor de uitzondering geldt, en door instemming van Ma- rokkaanse zijde met een briefwisseling tussen de beide delegatie- voorzitters, waarin werd vastgelegd dat in geval een Partij zich bij de wet andere dan de in het tweede lid, onderdeel b, opge- somde activiteiten zou voorbehouden, zij de wederpartij a posteriori langs diplomatieke weg daarvan zal kennis geven.
Het derde lid heeft betrekking op de vereenvoudiging van
havenformaliteiten op administratief, douane- en sanitair ge- bied, een en ander met inachtneming van de internationale formele verbintenissen, de nationale wetgeving en havenregle- menten. Aan het verzoek van Marokkaanse zijde om eveneens in het kader te blijven van internationale aanbevelingen ter- zake van de scheepvaart van ontwikkelingslanden - waarbij met name werd gedacht aan aanbevelingen van de Conferentie der Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) - kon op voor Nederland bevredigende wijze worden tegemoet gekomen doordat aan het begrip „formele internationale ver- bintenissen" zijn toegevoegd de woorden „met inbegrip van de aanbevelingen aangenomen in het kader van de Verenigde Naties".
3
Ingevolge het vierde lid vallen oorlogs- en vissersschepen buiten de werking van de overeenkomst; tevens bevat het artikellid een omschrijving van de term „bemanning".
Wat betreft de economische samenwerking in het algemeen zijn voorts van belang artikel XV, houdende instelling van een Gemengde Commissie, en artikel XVII, houdende een ver- plichte arbitrageregeling op basis van de eerbiediging van het recht.
Artikel XVI erkent het recht van beroep van onderdanen van een overeenkomstsluitende partij op gunstiger bepalingen in andere verdragen, die voor beide partijen bindend zijn.
De overeenkomst zal een initiële looptijd hebben van tien jaar en voorziet in de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging voor gelijke perioden (artikel XIX).
Met betrekking tot artikel XVIII kan worden opgemerkt, dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en van Suriname hebben medegedeeld het op prijs te stellen dat de overeenkomst mede voor hun landen zal gelden.
Naar het oordeel van de ondergetekenden komen de over- eenkomstbepalingen op essentiële punten aan de Nederlandse verlangens tegemoet, terwijl zij, zoals in de aanhef is vermeld, beantwoorden aan de vereisten van de Wet herverzekering in- vesteringen. Het tot stand komen van de overeenkomst wordt ook van Marokkaanse zijde als eeti belangrijke bijdrage tot de verdere ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen beide landen beschouwd.
Aangezien van Marokkaanse zijde is aangedrongen op het zo spoedig mogelijk tot stand brengen van een kader voor eco- nomische samenwerking, met name ten einde geïnteresseerden te stimuleren tot het doen van investeringen in Marokko, wordt de overeenkomst voor ten hoogste één jaar voorlopig toegepast; een daartoe strekkende briefwisseling heeft bij de ondertekening van de overeenkomst plaatsgevonden.
De Minister van Economische Zaken,
X. XXXXXXX.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
WESTERTERP.
De Minister van Financiën,
R. J. NELISSEN.