ARTIKEL 1
Reglement Plusregeling
Je toekomst uitgeStiPPeld
ARTIKEL 1
Definities
In dit reglement gelden de begripsomschrijvingen als vermeld in artikel 2 van de statuten, tenzij in dit reglement anders is bepaald. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
a. pensioendatum
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt van 65 jaar, dan wel de overeenkomstig artikel 20 door de deelnemer aangegeven datum;
b. de pensioenrekening
de afzonderlijke rekening van de (gewezen) deelnemer waarop de ontwikkeling van het pensioenkapitaal wordt bijgehouden;
c. het pensioenkapitaal
het afzonderlijk voor de (gewezen) deelnemer door het fonds beheerde en geadministreerde saldo van de pensioenrekening dat uitsluitend bedoeld is voor de aankoop van een pensioen;
d. kind
het minderjarige wettige, gewettigde, wettig geadopteerde en wettig erkende kind, als- mede het minderjarige stief- en pleegkind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat door hem/haar wordt onderhouden en opgevoed;
e. partner
1. de echtgeno(o)te van de gehuwde (gewe- zen) deelnemer of gepensioneerde;
2. de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd
partnerschap heeft als bedoeld in artikel 1:80a BW;
3. de ongehuwde man of vrouw, xxxxxx xxx bedoeld in onderdeel b, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkings- register staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensi- oneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen. In het samenlevings- contract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opge- nomen.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt;
f. gewezen partner
1. de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepen- sioneerde na het begin van zijn of haar deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
2. de partner als bedoeld in dit artikel onder- deel e, 2e, waarvan de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing;
3. de partner als bedoeld in dit artikel onder- deel e, 3e, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 18, lid 7 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld;
g. scheiding
tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt hier- onder in dit reglement verstaan:
• beëindiging van het huwelijk door echt- scheiding;
• ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
• beëindiging van het geregistreerd partner- schap;
• beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in onderdeel e, 3e;
h. belanghebbende
de persoon, niet zijnde de (gewezen) deelne- mer of gepensioneerde, die op enige wijze een aanspraak of recht heeft jegens het fonds;
i. arbeidsongeschikt
arbeidsongeschikt als bedoeld in de
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA);
j. vrijstellingsbesluit
Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
ARTIKEL 2
Karakter pensioenovereenkomst
Deze pensioenregeling is gebaseerd op een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 3
Deelneming
1. Het deelnemerschap vangt aan op de datum van aanmelding bij het fonds door de werk- gever, mits voldaan wordt aan de omschrijving van deelnemer als genoemd in de statuten. Voor werknemers in dienst van werkgevers die zijn aangesloten van de Vereniging Payroll Ondernemingen vangt, in afwijking van de vorige volzin, het deelnemerschap aan op de datum die ligt twee maanden na aanvang van het dienstverband.
2. Het deelnemerschap eindigt:
a. door het bereiken van de pensioendatum;
b. door overlijden van de deelnemer;
c. door het verlies van hoedanigheid van deelnemer;
d. doordat de werkgever van de deelnemer niet langer als aangesloten werkgever is aan te merken.
ARTIKEL 4
Verstrekken van inlichtingen door de deelnemer
1. De deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioen- reglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het bestuur of de administrateur binnen een daartoe te stellen termijn de door het bestuur of de administrateur nodig geachte inlich- tingen te verstrekken respectievelijk beschei- den te overleggen, alsmede zijn/haar mede- werking te verlenen aan de juiste naleving van dit reglement.
2. De deelnemer is verplicht via zijn/haar aan- gesloten werkgever aan het bestuur van het fonds ten spoedigste opgave te doen van elke wijziging welke van invloed is op het pensioenkapitaal.
ARTIKEL 5
Informatieverstrekking door het fonds - algemeen
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioen- gerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke infor- matie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in
rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrek- king van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische ver- strekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
ARTIKEL 6
Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief. Deze startbrief bevat in ieder geval informatie over:
a. de ingangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling;
b. de inhoud van de Plusregeling;
c. de toeslagverlening;
d. het recht van de deelnemer om bij het fonds het voor hem geldende pensioen- reglement op te vragen;
e. het bestaan van een vrijwillige pensioen- regeling (indien van toepassing);
f. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds;
g. het recht van de deelnemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pen- sioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioen- reglement op te vragen bij het fonds.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvan- gen. Informatie die sinds de vorige verstrek- king is gewijzigd wordt wel verstrekt.
ARTIKEL 7
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de verworven pensioen- aanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over toeslagverlening;
d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
ARTIKEL 8
Pensioengrondslag
1. Voor elke deelnemer wordt wekelijks de pensioengrondslag vastgesteld.
De pensioengrondslag is gelijk aan het bruto- uurloon, zoals omschreven in lid 2 van dit artikel, verminderd met de uurfranchise zoals omschreven in lid 3.
2. Het bruto-uurloon bestaat voor toepassing van dit reglement uit het brutoloon, waaronder wordt verstaan:
• het loon over de normale gewerkte uren,
• het loon over de onregelmatige uren
(de uren in afwijkende dag- en tijdzones),
• indien tijdens ziekte loon wordt door- betaald: het werkelijk door de werkgever doorbetaalde loon,
• het loon over vakantiedagen, bijzonder verlof, kort verzuim en feestdagen (indien van toepassing), en
• de vakantiebijslag.
Onder brutoloon in de zin van dit artikellid wordt niet verstaan: het loon over overuren, compensatieuren, reisuren en gebruteerde kostenvergoedingen.
3. De uurfranchise wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur en wordt afgeleid van de jaarfranchise die gelijk is aan het bedrag dat in artikel 10aa, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 als uitgangspunt wordt genomen bij een percentage van 2,05 en bedraagt voor 2008 3 5,40 per uur.
ARTIKEL 9
Pensioenaanspraken
1. De deelnemer wordt periodiek een premie beschikbaar gesteld, volgens de in lid 3 opgenomen tabel.
2. De beschikbare premie wordt toegevoegd aan het saldo van de pensioenrekening. Deze pensioenrekening wordt voor elke deelnemer afzonderlijk geadministreerd, maar is eigen- dom van het fonds.
3. De beschikbare premie wordt vastgesteld volgens de hierna opgenomen tabel.
Leeftijd | Beschikbare premie als percentage van de pensioengrondslag |
21 - 24 | 5,25 |
25 - 29 | 6,11 |
30 - 34 | 7,11 |
35 - 39 | 8,24 |
40 - 44 | 9,60 |
45 - 49 | 11,22 |
50 - 54 | 13,22 |
55 - 59 | 15,66 |
60 - 64 | 18,78 |
4. Ten behoeve van het aanvullende partner- pensioen, als beschreven in artikel 15, wordt op het leven van de deelnemer een risico- dekking gesloten.
ARTIKEL 10
Bijdrage ten laste van de deelnemer
De aangesloten werkgever heeft het recht om maximaal eenderde deel van de door de werk- gever verschuldigde premie als bedoeld in artikel
2.1 van het Uitvoeringsreglement in mindering te brengen op het loon van de werknemer.
ARTIKEL 11
Pensioenkapitaal
1. Het pensioenkapitaal van de deelnemer is gelijk aan het saldo van de pensioenrekening, welk saldo het resultaat is van de volgende elementen:
a. de beschikbare premie als bedoeld in artikel 9;
b. een in het kader van waardeoverdracht ten gunste van de deelnemer door een
pensioenfonds of verzekeraar aan het fonds overgedragen geldsom, welke geldsom
de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de tegenover die instelling verworven pensioenaanspraken uit een eerder dienst- verband.
Het saldo van de pensioenrekening wordt periodiek vermeerderd of verminderd met het positieve of negatieve beleggingsresultaat als bedoeld in artikel 12.
2. Op de pensioendatum wordt het pensioen- kapitaal aangewend voor pensioenaanspraken jegens het fonds, dan wel jegens een andere pensioenuitvoerder.
ARTIKEL 12
Beleggingsresultaat en aangroei van het pen- sioenkapitaal
1. De door de (gewezen) deelnemers gevormde kapitalen worden door het fonds belegd. Het fonds stelt jaarlijks het beleggingsresultaat vast.
2. Indien het beleggingsresultaat positief is, wordt dit per 31 december van het kalenderjaar toege- voegd aan het saldo van de pensioenrekening. Indien het beleggingsresultaat negatief is, wordt dit per 31 december van het kalenderjaar in mindering gebracht op het saldo van de pensi- oenrekening.
Op het in de vorige volzinnen genoemde beleg- gingsresultaat zijn de kosten van vermogensbeheer reeds in mindering gebracht.
3. Het beleggingsbeleid wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds. Dit beleid wordt bekendgemaakt aan de deelnemers en gewezen deelnemers.
ARTIKEL 13
Aanwending pensioenkapitaal op de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioendatum de mogelijkheid het pen- sioenkapitaal aan te wenden voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen, dan wel alleen een ouderdomspensioen. De (gewezen) deel- nemer dient zijn keuze bij de aanvraag van het pensioen kenbaar te maken aan het fonds.
2. Indien de (gewezen) deelnemer bij de aanvraag van het pensioen geen keuze als bedoeld in het vorige lid aan het fonds kenbaar heeft gemaakt, wordt de (gewezen) deelnemer geacht te hebben gekozen voor een ouderdomspensioen met een mee- verzekerd partner- en/of wezenpensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer geen partner en/of kinderen heeft, in welk geval het pen- sioenkapitaal voor alleen een ouderdoms- pensioen wordt aangewend.
3. De keuze die de (gewezen) deelnemer over- eenkomstig het eerste lid aan het fonds heeft kenbaar gemaakt dan wel de keuze die de (gewezen) deelnemer ingevolge het tweede lid wordt geacht te hebben gemaakt, is onherroepelijk.
4. De hoogte van te verkrijgen pensioenrechten wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal, de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum, en de gemaakte keuze zoals bedoeld in lid 1. Vaststelling geschiedt met behulp van de door het bestuur in overleg met de actuaris vast- gestelde grondslagen.
5. Het ouderdomspensioen gaat in op het moment dat de (gewezen) deelnemer de pen- sioendatum bereikt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde komt te overlijden.
6. Indien de (gewezen) deelnemer het pensi- oenkapitaal mede heeft aangewend voor een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen en de gepensioneerde na de pensioendatum komt te overlijden, verkrijgen de partner en/of de kinderen van de gepensioneerde een recht op partner- en/of wezenpensioen.
Het meeverzekerde partnerpensioen bedraagt 70% van het ingegane ouderdomspensioen. Het meeverzekerde wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het ouderdomspensioen.
7. Het meeverzekerde partner- en wezenpen- sioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gepensioneerde is overleden. Het ingegane partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden. Het ingegane wezenpensi- oen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
ARTIKEL 14
Korting pensioenaanspraken en pensioen- rechten door pensioenfonds
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het fonds zou worden verbroken, zal na ingewonnen schrif- telijk advies van de actuaris getracht worden het financieel evenwicht te herstellen zonder de reeds ingegane pensioenen of het reeds opgebouwde pensioenkapitaal aan te tasten. Mocht dat blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn dan zal, uitsluitend indien aan de voorwaarden in lid 2 is voldaan, een evenredige vermindering van rechten worden toegepast.
2. Het fonds kan verworven pensioenaan- spraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het mini- maal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; en
b. het fonds niet in staat is binnen de in overleg met DNB vastgestelde termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden
te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pen- sioengerechtigden, andere aanspraak- gerechtigden of de werkgever oneven- redig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmidde- len, met uitzondering van het beleggings- beleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen een jaar te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewe- zen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toe- zichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
5. Indien een wijziging van de statuten of van het reglement leidt tot een vermindering van de pensioenen, het kapitaal en eventuele andere uitkeringen als bedoeld in het eerste en tweede lid, zal deze vermindering voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer of hun nagelaten betrekkingen worden bepaald naar evenredigheid van de waarden van hun aan- spraken respectievelijk het kapitaal ten tijde van de vermindering.
ARTIKEL 15
Partner- en wezenpensioen bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum verkrijgen de partner en/of de kinderen aan- spraken op partner- en/of wezenpensioen.
2. a. Indien er geen kinderen zijn die in aan- merking komen voor wezenpensioen, bestaat het partnerpensioen uit:
• een uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als
bedoeld in artikel 11, welke uitkering bij overlijden van de deelnemer wordt vermeerderd met
• de uitkering uit de risicodekking als bedoeld in lid 3.
b. Indien er een of meer kinderen zijn die in aanmerking komen voor wezenpensioen, bestaat het partnerpensioen uit:
• een uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 11, en van het
aantal wezenpensioenen dat tezamen met het partnerpensioen voor het pensioenkapitaal wordt aangekocht in de verhouding 100:20 (partnerpensi- oen: wezenpensioen), welke uitkering bij overlijden van de deelnemer wordt vermeerderd met
• de uitkering uit de risicodekking als bedoeld in lid 2.
c. Indien er geen partner is die in aan- merking komt voor partnerpensioen, maar wel een of meer kinderen die in aanmerking komen voor wezenpensioen, is het wezenpensioen afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 11, en van het aantal wezenpensioen dat voor het kapitaal wordt aangekocht.
Op de uitkeringen op basis van het pensioenkapitaal is artikel 13, lid 4, van overeenkomstige toepassing.
De partner- en wezenpensioenen zullen nooit hoger zijn dan de geldende fiscale maxima.
3. De uitkering uit de risicodekking, bedoeld in lid 2, is gelijk aan:
1,4% maal het aantal overeengekomen uren per week maal 52 maal het aantal jaren
(inclusief delen van jaren) in de periode van de eerste van de maand van overlijden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar zou zijn geworden maal de pensioengrondslag. In afwijking van de vorige volzin kan het bestuur het aantal overeengekomen uren per
week vervangen door een ander aantal, indien de werkelijke arbeidstijd afwijkt van het over- eengekomen aantal uren.
4. Het partnerpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden.
5. Het wezenpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
6. Indien de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de deelnemer, wordt in afwijking van lid 2 een
partnerpensioen toegekend dat is gebaseerd op het pensioenkapitaal op de dag van overlijden. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin wordt aan de schuldige of mede- plichtige partner geheel geen partnerpensioen uitgekeerd, indien er een of meer pensioenge- rechtigde wezen zijn, in welk geval het pensi- oenkapitaal geheel wordt aangewend voor de aankoop van wezenpensioen(en).
7. Indien een kind schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, wordt aan het schuldige of medeplichtige kind geen wezenpensioen uitgekeerd, indien er een pensioengerechtigde partner en/of een of meer ander wezenpensioengerechtigde kin- deren zijn, in welk geval het pensioenkapitaal geheel wordt aangewend voor de aankoop van partnerpensioen en/of wezenpensioen ten behoeve van die andere kinderen.
ARTIKEL 16
Partnerpensioen tijdens onbetaald xxxxxx Xxxxxxxxx wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof : ouder- schaps-, sabbats- , studie- en levensloopverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden
gedekt alsof geen verlof wordt genoten. Het verlof als bedoeld in dit artikel dient schriftelijk tussen werkgever en werknemer te zijn overeengekomen.
ARTIKEL 17
Partnerpensioen tijdens perioden van werkloosheid
1. De gewezen deelnemer die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uit- kering op grond van de Werkloosheidswet behoudt gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partner- pensioen ten behoeve van zijn partner.
Bij overlijden van deze gewezen deelnemer gedurende de hiervoor omschreven periode heeft de partner, naast de aanspraak als
bedoeld in artikel 17, aanspraak op de uit- kering uit de risicodekking als omschreven in artikel 15, lid 3.
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing, indien de deelneming wordt voortgezet op grond van artikel 22.
ARTIKEL 18
Bijzonder partnerpensioen bij scheiding van de (gewezen) deelnemer
1. Indien de (gewezen) deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meer partners heeft gehad als bedoeld in artikel 1, gelden met betrekking tot het bijzondere partnerpensioen de volgende bepalingen.
2. Bij scheiding van de (gewezen) deelnemer wordt aan de gewezen partner(s) een pen- sioenkapitaal toegekend dat op de volgende wijze wordt vastgesteld.
Berekend wordt welk partnerpensioen ten behoeve van deze gewezen partner zou kun- nen worden aangekocht met het aanwezige pensioenkapitaal bedoeld in artikel 21, indien de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn beëindigd. Vervolgens wordt berekend welke koopsom volgens door het fonds vast te stellen rekenregels benodigd is voor de aankoop van dit partnerpensioen. De koop- som die aldus is vastgesteld wordt gebruikt voor de aankoop van een pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer wordt aangewend voor de aankoop van het bijzondere partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner. Op dit kapitaal zijn de artikelen 11 en 12 van overeenkomstige toepassing.
Voor de financiering van deze aanspraak wordt een bedrag aan het saldo van de pensioenrekening onttrokken.
3. Indien de gepensioneerde met partner heeft gekozen voor een meeverzekerd partner- pensioen als bedoeld in artikel 13 lid 1, en de scheiding plaatsvindt na de pensioendatum, wordt aan degene die bij scheiding gewezen partner wordt het volledige meeverzekerde partnerpensioen toegekend.
4. Op het bijzondere partnerpensioen is artikel 15, lid 3, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, tenzij het bestuur anders besluit, het bijzondere partnerpensioen niet eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand, waarin het verzoek om uitkering is ontvangen.
5. Aan de gewezen partner die recht heeft op een bijzonder partnerpensioen, wordt een bewijs hiervan uitgereikt.
6. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, 3e, anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partner- pensioen van overeenkomstige toepassing, mits is voldaan aan het bepaalde in lid 8.
7. Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld, door:
• overlegging van een kopie van het aan- getekende schrijven van één van de part- ners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of
• een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partner- relatie is beëindigd.
8. Voor de toepassing van dit pensioenregle- ment wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, 3e, aange- merkt de datum van aantekening van het aan- getekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit
is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindiging- datum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
9. Het hiervoor in dit artikel bepaalde vindt geen toepassing, indien beide partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De over- eenkomst is slechts dan geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat het fonds bereid is een uit de
afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dek- ken.
10. De gewezen partner met een recht op bij- zonder partnerpensioen kan dit (gedeeltelijk) vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, mits de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
ARTIKEL 19
Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van artikel 1, onderdeel e, 3e, niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 15, 16, 17 en 18 aan te merken als partner in
de zin van artikel 1, onderdeel e, 3e. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van artikel 1, onderdeel e, onder c, zoals dit luidde op 31 december 2006, wel werd aangemerkt als partner.
ARTIKEL 20
Pensionering anders dan op de pensioendatum
Op verzoek van de deelnemer wordt een andere, vroegere of latere datum, dan de eerste van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt, aan- gewezen als de pensioendatum, mits het fonds hiermee instemt. De pensioendatum kan echter niet liggen voor de eerste van de maand waarin de deelnemer 55 jaar wordt of na de eerste van de maand waarin de deelnemer 70 jaar wordt.
Een verzoek tot vervroeging wordt slechts geho- noreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt beëindigd.
ARTIKEL 21
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming
In dit artikel wordt onder beëindiging van de deelneming verstaan: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van dit pensioen- reglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
Bij beëindiging van de deelneming wordt de pensioenrekening aangehouden zonder dat verdere bijdragen nodig zijn. Op het pensioenka- pitaal dat op het moment van beëindiging van de deelneming aanwezig is, zijn de artikelen 11 en 12 van toepassing.
ARTIKEL 22
Vrijwillige voortzetting van de deelneming voor eigen rekening
In dit artikel wordt verstaan onder:
• beëindiging van de verplichte deelneming: het beëindigen van de deelneming op grond van het feit dat de verplichting tot deelneming
op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 eindigt;
• het beëindigen van de deelneming: het beëin- digen van de pensioenverwerving op basis van dit reglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
1. Bij beëindiging van de verplichte deelneming is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen toe te staan, met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet en het bepaalde hierom- trent in de fiscale regeling , zoals neergelegd in het ministeriële besluit van 16 maart 2007, nr. CPP2007/482M, dat de betrokkene de deelneming voor eigen rekening voortzet. Aldus gelden voor de hiervoor bedoelde voortzetting de volgende voorwaarden:
a. de deelneming moet tot het einde van de verplichte deelneming ten minste drie jaren hebben geduurd;
b. de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
c. vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvin- den voor zover geen cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel
3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenre- geling;
d. de voortzetting voor eigen rekening mag niet plaatsvinden in de periode van drie jaren voorafgaande aan de reguliere pen- sioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
2. Een verzoek tot vrijwillige voortzetting van de deelneming moet door de betrokkene worden gedaan binnen drie maanden na beëindiging van de verplichte deelneming.
3. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan het fonds voorwaarden verbinden.
4. De periode van vrijwillige voortzetting mag in totaal de maximale duur van drie jaar niet over- schrijden, behoudens het bepaalde in lid 5 en 6.
5. Indien de werknemer na het ontslag bij een aangesloten werkgever een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is, in uitzondering op het bepaalde in lid 1, vrijwil-
lige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt. Voorts is uitzondering op het bepaalde in lid 1 mogelijk in geval van het voortzetten van de deelneming via een bijdrage zoals bedoeld in artikel 23.
6. Indien het onvrijwillig ontslag bij een werk- gever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid en premievrije deelneming niet van toepassing is, is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeids- ongeschiktheid voortduurt en een inkomens- vervangende loongerelateerde uitkering wordt ontvangen.
7. Het verzoek kan met in acht neming van het bepaalde in het vierde lid, ook worden toege- staan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
8. De deelnemer is voor de voortgezette deel- neming de gehele in artikel 6 bedoelde premie verschuldigd. Deze premie wordt berekend aan de hand van het premiepercentage over het brutoloon dat gold bij het einde van de deelneming. Dit brutoloon wordt jaarlijks geïndexeerd met een door het bestuur vast te stellen percentage.
9. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstip- pen de ter zake van de voortgezette deel- neming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwar- taal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
10. De bepalingen van dit reglement zijn op de voortgezette deelneming van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3, tweede lid en artikel 8, en met dien verstande dat:
a. de premievrijstelling en voortzetting van de deelneming, bedoeld in artikel 24 wordt verleend vanaf 104 weken na het tijdstip, waarop de deelnemer ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geworden.
De periode van 104 weken is de periode bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen;
b. voor de toepassing van artikel 24 als pensioengrondslag wordt aangemerkt de pensioengrondslag waarover ingevolge dit artikel laatstelijk premie werd betaald.
11. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. door het verstrijken van de duur van de vrijwillige voortzetting met een maximum van drie jaar;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeids- voorwaarden of een ondernemingsregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door het overlijden van de deelnemer;
f. indien vrijwillige voortzetting volgens de uit- zondering opgenomen in lid 1, onderdeel d, wel mag plaatsvinden in de periode van drie jaren voorafgaande aan de reguliere pensioendatum: door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de reguliere pensioendatum.
ARTIKEL 23
Voortzetting van de deelneming: FVP Indien en zolang de werkloze werknemer die op de eerste werkloosheidsdag de 40-jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een loon- gerelateerde werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVP-voortzettings- bijdrage, wordt zijn deelneming in de regeling van het fonds op basis van deze bijdrage voortgezet.
Deze FVP-voortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVP- voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
ARTIKEL 24
Premievrijstelling en voortzetting deel- neming bij arbeidsongeschiktheid en bij ziekte
1. De deelnemer die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelne- merschap. Als het verzoek wordt
ingewilligd, komt de door de werkgever verschuldigde premie als bedoeld in het uitvoe- ringsreglement geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds, wordt aan de werkgever gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend en blijven de pensioenaanspraken van
Mate van arbeids- ongeschiktheid | Percentage van premievrijstelling en van voortzetting van de deelneming |
80 - 100% | 100% |
65 - 80% | 72,5% |
55 - 65% | 60% |
45 - 55% | 50% |
35 - 45% | 40% |
0 - 35% | 0% |
de deelnemer, als bedoeld in artikel 9, geheel of gedeeltelijk in stand.
De gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling en de gehele of gedeeltelijke voortzetting van de deelneming geldt zolang een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt genoten.
2. Om voor voortzetting van de deelneming zon- der premiebetaling in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
• de deelnemer moet recht hebben op een WIA-uitkering,
• de deelnemer moet minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn, en
• de deelnemer moet het verzoek tot voort- zetting binnen een jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid bij het fonds indienen.
3. Bij voortzetting van de deelneming blijven de pensioenaanspraken gehandhaafd op basis van de gemiddelde pensioengrondslag van de laatste drie maanden voorafgaand aan het intreden van de ziekte, met dien verstande dat het premiepercentage na aanvang van de voortzetting als bedoeld in dit artikel geen wijziging meer ondergaat.
4. De mate van voortzetting van de deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsonge- schiktheid. De mate van arbeidsongeschikt- heid is het percentage waarvoor de deelne- mer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Bij vermindering van de mate van arbeidson- geschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling en van de voortzetting van de deelneming opnieuw bepaald.
5. De premievrijstelling en de voortzetting van de deelneming eindigen:
x. xxxxx de pensioendatum is bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer;
b. indien de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
x. xxxxxxxxx de deelnemer na de ingang van de premievrije deelneming door een nadien aangevangen arbeidsovereenkomst wordt opgenomen in een andere pensioenvoorzie- ning.
Het bepaalde onder c. is niet van toepassing, indien de betrokken deelnemer op grond van opneming in een andere pensioenvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. De aanspraken op grond van gedeeltelijke premievrije voortzet- ting van de deelneming in het fonds en de aanspraken in verband met deelneming in een andere pensioenvoorziening mogen tezamen niet meer bedragen dan de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming bij het fonds zou verkrijgen. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije voortzetting worden verworven.
6. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die in het kader van reïntegratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst, binnen of buiten de bedrijfstak, aangaat
en daardoor minder pensioenaanspraken opbouwt, kan bij het bestuur een verzoek tot toekenning van extra aanspraken indienen. Het bestuur is bevoegd extra aanspraken toe te kennen, voorzover de deelnemer kan aan- tonen dat de terugval in zijn pensioenopbouw is opgetreden als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst.
Dit lid is ook van toepassing indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage.
7. Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte wordt de voortzetting van de deelneming gebaseerd op de pensioengrondslag die is vastgesteld op basis van het werkelijk doorbetaalde loon.
8. De deelnemer die arbeidsongeschiktheid wordt als bedoeld in lid 1, is verplicht dit feit zo spoe- dig mogelijk bij het fonds te melden. Indien de melding niet binnen een jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid is gedaan, wordt slechts premievrijstelling en premievrije voort- zetting verleend zonder terugwerkende kracht.
ARTIKEL 25
Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensi- oenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioen- aanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, dan wel het
opgebouwde pensioenkapitaal, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoer- der is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioen- aanspraken, dan wel het opgebouwde pensi- oenkapitaal van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeover- dracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeen- komstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeover- dracht binnen zes maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de te hanteren tarieven, de extra pensioen- aanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in hoofdstuk
6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroeps- pensioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot col- lectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 26
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds
is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegd- heid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 27
Verval van aanspraken na waarde- overdracht
Na vervanging van de opgebouwde pensioen- aanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop het opgebouwde pensioen- kapitaal betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 28
Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden over- gedragen, zullen deze worden aangewend als extra storting op de pensioenrekening als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel b, van dit pensioen- reglement. De aanspraken worden berekend over- eenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij waardeoverdracht van waarden, opgebouwd in de Basisregeling van het fonds naar de Plusrege- ling.
ARTIKEL 29
Toestemming partner
1. Het pensioenkapitaal van een (gewezen) deelnemer dan wel de aanspraak op het ouderdomspensioen van de gepensioneerde kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
2. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van de gepensio- neerde dan wel het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer ten behoeve van partnerpensioen wordt aan- gewend, kan zonder toestemming van die echtgenoot/ geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de gepensioneerde dan wel (gewezen) deelnemer en het fonds wor- den verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Elk beding strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid is nietig.
ARTIKEL 30
Pensioenverevening bij scheiding
1. Dit artikel is van toepassing in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partner- schap, indien en voorzover de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner geen recht verkrijgt, indien op het tijd- stip van scheiding het pensioen waarop recht zou bestaan, niet groter is dan het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet genoemde bedrag.
2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum:
• in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
• ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aan- gewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
• in geval van beëindiging van het gere- gistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. De (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner van de deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
4. Het gedeelte bedoeld in het derde lid bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/ gewezen deelnemer/gepensioneerde uitslui- tend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidings- datum zou hebben deelgenomen aan het fonds.
5. De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensi- oneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner kunnen bij huwelijkse voor-waarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij
de berekening in aanmerking wordt geno- men en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden.
6. Met inachtneming van wat in de Wet ver- evening pensioenrechten bij scheiding ter zake is bepaald kan het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen tezamen met de aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de voormalige partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregi- streerd partnerschap of schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting.
7. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner aanspraak heeft, wordt vanaf de ingangsdatum van het pensioen verhoogd conform de ingegane pensioenen ingevolge artikel 40.
8. De uitkering van de op basis van dit artikel toegekende respectievelijke aanspraken gaan in op de ingangsdatum van het ouderdoms- pensioen van de deelnemer. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
9. Het gehele ouderdomspensioen wordt aan de gepensioneerde uitbetaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) echtgeno(o)t(e)
of gewezen geregistreerde partner, doch niet eerder dan vanaf pensioendatum.
10. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave waaruit het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenkapitaal blijkt, dat op de pensioen- datum voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd partnerpensioen dan wel enkel een ouderdomspensioen zal worden aangewend alsmede de ingangsdatum van de in het derde lid bedoelde uitbetaling.
11. Het fonds verstrekt de gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
12. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de (gewezen) deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner.
ARTIKEL 31
Verbod afkoop, vervreemding, zekerheidstelling
1. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet, zoals uit- gewerkt in artikel 14, lid 10 van dit reglement.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voorzover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioen- gerechtigde in reke-ning te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
ARTIKEL 32
Afkoop; algemene bepalingen
1. In de artikelen 33 tot en met 35 wordt onder kleine pensioenen verstaan: de pensioenen die volgens de regels van artikel 13 kun- nen worden vastgesteld aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal op het moment van afkoop.
2. Wettelijk is afkoop door het fonds slechts mogelijk in geval van:
a. klein pensioen bij einde deelneming
b. klein partnerpensioen bij ingang
x. xxxxx bijzonder partnerpensioen bij scheiding
d. fiscaal bovenmatig pensioen
e. korting van de pensioenen en aan- spraken door het fonds als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt.
3. Op de in lid 2, onderdelen a, b, c en d genoemde mogelijkheden wordt in de volgende leden nader ingegaan. De in lid 2, onderdeel e genoemde mogelijkheid is uitgewerkt in artikel 14.
4. In de pensioenovereenkomst en het uit- voeringsreglement is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het wettelijk mini- mumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. In 2007 bedraagt het minimum-
bedrag 3 400,- op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 8, van de Pensioenwet.
Eenvoudigheidshalve wordt in dit reglement gesproken over kleine pensioenen. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief de verleende toeslagen.
5. In de artikelen 33 tot en met 35 wordt aan- gegeven, dat afkoop binnen de termijn van zes maanden zonder toestemming van betrokkene kan gebeuren. Indien de toe- stemming niet binnen de termijn van zes maanden wordt verkregen, zal tot periodieke uitkering worden overgegaan, tenzij betrok- kene daarna alsnog voor afkoop kiest.
6. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 33 tot en met 35 is aangegeven op welk tijdstip dit toets- moment ligt. Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioenbedrag na het toetsmoment onder het wettelijk minimumbedrag komt te liggen. Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar. Het fonds kan in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer of pensioengerech- tigde afkopen.
7. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
8. De toe te passen afkoopfactoren zijn vast- gesteld op basis van collectief actuariële gelijk- waardigheid en zijn opgenomen in een bijlage achter dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrou- wen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
9. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijke afkoopmogelijkheden is nietig.
ARTIKEL 33
Afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden
1. Het fonds kan klein ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben.
2. Indien binnen de termijn van twee jaar:
• de reguliere pensioendatum wordt bereikt of
• een verzoek tot waardeoverdracht wordt gedaan, kan de afkoop resp. de overdracht vóór het einde van de twee- jaarstermijn plaatsvinden.
3. Het toetsmoment of sprake is van klein ouder- domspensioen is het tijdstip van beëindiging van de deelneming, tenzij de pensioendatum vóór het einde van de twee-jaarstermijn ligt.
In dat geval is het toetsmoment conform artikel 66, lid 1, van de Pensioenwet de reguliere pensioendatum.
4. a. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen zes maanden na afloop van de ter- mijn van twee jaar over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over.
b. Het fonds informeert de gepensioneerde binnen zes maanden na de pensioendatum over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over.
c. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig.
5. Indien een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverzekerde aanspraken op partner- en wezenpensioen afgekocht. De afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 34
Afkoop klein partnerpensioen en klein wezen- pensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein partnerpensioen bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toets- moment of sprake is van klein partnerpensioen is de ingangsdatum van het partnerpensioen.
Klein wezenpensioen wordt bij ingang van het wezenpensioen niet afgekocht.
2. Het fonds informeert de partner binnen zes maanden na de ingangsdatum van het partner- pensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 35
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds kan het kleine bijzondere partner- pensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het minimumbedrag.
2. Het fonds informeert de gewezen partner bin- nen zes maanden na de melding van de schei- ding over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van
de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
ARTIKEL 36
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk vooraf- gaand aan het tijdstip:
• van pensioeningang of
• waarop de deelnemer of gewezen deel- nemer ophoudt binnenlandse belasting- plichtige te zijn.
Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzondere partnerpensioen die ter beschik- king wordt gesteld aan de gewezen partner.
ARTIKEL 37
Overgangsregeling afkoop
1. Algemene bepaling over afkoop van kleine pensioenen
De volgende overgangs-bepalingen gelden voor kleine pensioenen waarbij
• de deelneming vóór 2007 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd of
• de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007.
Daarbij wordt uitgegaan van de aanspraken op de toetsdatum inclusief de verleende toe- slagen.
2. Afkoop bij einde deelneming vóór 2005 Indien de deelneming vóór 2005 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd, en de aanspraak op ouderdoms- pensioen is op 1 januari 2007 lager dan het
minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats.
Indien belanghebbende tegen de afkoop bezwaar maakt, dient vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een periodieke uitkering van pensioen plaats te vinden.
De hier bedoelde aanspraak op klein pensi- oen wordt direct afgekocht als betrokkene daarom verzoekt.
3. Afkoop bij einde deelneming in 2005 of 2006
Indien de deelneming in 2005 resp. 2006 anders dan door overlijden of pensioen- ingang is geëindigd, en de aanspraak op ouderdomspensioen is op 1 januari 2007 resp. 2008 lager dan het minimum-bedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats met inachtneming van de wachttijd van twee jaar.
Indien de belanghebbende tegen de afkoop bezwaar maakt, dient vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een periodieke uitkering van pensioen plaats te vinden.
4. Afkoop bij scheiding vóór 2007
Indien de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007 en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen op de datum van scheiding lager is dan het minimumbedrag bedoeld
in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats, mits de gewezen partner met de afkoop instemt.
Wordt er geen instemming verleend, dan behoudt de gewezen partner een aanspraak op bijzonder partnerpensioen in de vorm van een periodieke uitkering.
ARTIKEL 38
Aanvragen en toekenning van pensioenen
1. Toekenning van ouderdomspensioen dan wel (bijzonder) partnerpensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag door of vanwege de belanghebbende, te richten tot het bestuur onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken.
2. Het bestuur is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
ARTIKEL 39
Uitbetaling van pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4. In afwijking van de voorgaande leden is het bestuur bevoegd te bepalen dat een pensioen per kwartaal achteraf wordt uitgekeerd, indien het toegekende pensioen op jaarbasis lager is dan het bedrag genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 40
Verhoging van de ingegane pensioenen
Op de rechten op ingegaan pensioen wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumenten-prijsindex (CPI), zoals vastgesteld door het CBS. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de ingegane pensioenen worden aangepast.
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
ARTIKEL 41
Slotbepalingen/glijclausule
1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement, in een niet van algemene aard zijnd geval, ten opzichte van een (gewezen/ gepensioneerde) deelnemer, diens partner, diens nabestaande of kinderen dan wel een andere belanghebbende tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd, na het
inwinnen van advies hieromtrent, voor die per- sonen een bijzondere voorziening te treffen.
2. In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur, na inwinnen van advies, zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regelen.
3. Indien en voor zover sprake is van boven- matigheid van de uit deze regeling voort- vloeiende uitkeringen zal de regeling worden aangepast naar een voor de Belastingdienst aanvaardbaar niveau, waarbij de eventueel te veel ontvangen premie zal worden gerestitueerd.
ARTIKEL 42
Overgangsregeling Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid
De werknemer die per de datum van inwerking- treding van dit reglement minder dan 104 weken ziek was, voldoet aan de voorwaarden voor deelneming aan de in dit reglement beschreven regeling en na genoemde datum arbeids- ongeschikt wordt in de zin van artikel 20, heeft recht op premievrije deelneming als bedoeld in genoemd artikel.
ARTIKEL 43
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2008.
Bijlage behorende bij het reglement
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
ARTIKEL 1
Verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De deelnemer of de aangesloten werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krach- tens de statuten en het pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijk- heid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verkla- ring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigen- dommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbe- zwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. De aanvraag tot vrijstelling van een aan- gesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.
Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aan- vragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar haar mening over- eenkomstig de waarheid is. Aan degene die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opge- legde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zor- gen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis geno- men van de verleende vrijstelling.
6. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en van artikel 38a van de Wet LB 1964 van overeen- komstige toepassing, tenzij bij wet of ministe- riële regelgeving anders bepaald is.
ARTIKEL 2
Spaarbijdragen
1. Voor een ieder die op of na 1 juni 1999 vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervan- gende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aange- sloten werkgever die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenver- vangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelne- mer op grond van dit pensioenreglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoeds- bezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Deze spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspra- ken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn ver- leend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als pre- miebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdra- gen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoeds- bezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Aan de rekening- houder wordt eenmaal per jaar de stand van de rekening meegedeeld, bij voorkeur nadat de rentebijschrijving heeft plaatsgevonden.
5. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms- en nabe- staandenpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in dit pensioenreglement opgenomen pensioendatum in gelijke termij-
nen uitgekeerd aan de deelnemer gedurende vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
6. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn inge- gaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de partner genoemde nabestaande. De periode waarover voor
de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer kinderen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uit-
kering aan de kinderen. De uitkeringsperiode geschiedt conform het bepaalde in artikel
13 van dit pensioenreglement. Bij afwezig- heid van een partner en kinderen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, Wet LB 1964.
7. Bij het overlijden van deelnemer nádat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling genoemde kinderen. Bij afwezig- heid van een partner of kinderen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet LB 1964.
8. Indien de uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen gedurende vijf achtereen- volgende jaren niet zijn opgeëist, vervalt het recht op deze uitkeringstermijnen tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van de termijnen besluit.
9. Indien de deelnemer die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 2, derde lid, van deze bijlage uit dienst treedt van de aangesloten
werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van
kracht. De op zijn naam geboekte spaar- bijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 3
Intrekken van de vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbe- zwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trek- ken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pen- sioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
Aantekeningen
Colofon
Redactie: Syntrus Achmea Tekst: Syntrus Achmea
Vormgeving: Vormplan Design bno, Amsterdam 1e druk januari 2008
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten
Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxxxxxx
(000) 000 00 00