DEEL III. BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE- OVEREENKOMSTEN: DE LEGE FERENDA
DEEL III. BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE- OVEREENKOMSTEN: DE LEGE FERENDA
A. Uitgangspunten
a) Doel van de identificatie van de gemeenschappelijke en specifieke kenmerken van de beëindiging van geïntegreerde distributierelaties
918. IDENTIFICATIE VAN GEMEENSCHAPPELIJKE EN SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE BEËINDIGING VAN (BEPAALDE) GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIERELATIES. Hierna identificeren we
de gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van commerciële relaties en overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke4150 distributeur en de daaruit resulterende gevolgen. We onderzoeken ook de nood aan beschermingsmechanismen. Bovendien gaan we na of er in het Belgische recht een verscheidenheid nodig is in de regelgeving over de beëindiging van de verschillende geïntegreerde distributieovereenkomsten wegens specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde overeenkomsten. We gaan uit van de werkhypothese dat de bescherming van de contractpartijen bij de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten optimalerwijze onder de vorm van een bijzondere wettelijke regeling gebeurt.4151 Dit geldt weliswaar slechts in de mate dat het gemeen verbintenissenrecht onvoldoende bescherming biedt (infra nr. 949).
919. ADEQUATE BELANGENAFWEGING BIJ DE BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE
DISTRIBUTIERELATIES. Dit proefschrift beoogt een analyse van de optimale compensatie en een billijk evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van contractpartijen bij de beëindiging van commerciële relaties en overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur. Dit veronderstelt een globale benadering om onder- of overcompensatie te vermijden.4152 Financiële compensaties zijn inderdaad soms niet vereist omdat er andere tegemoetkomingen bestaan tijdens de afwikkeling van de overeenkomst (zoals een opzeggingstermijn) of tijdens de postcontractuele fase, en omgekeerd. Wat de gemaakte investeringen betreft, kan de opzeggingstermijn (en de opzeggingsvergoeding) bijvoorbeeld niet los bestudeerd worden van de cliënteel- en/of investeringsvergoeding.
4150 Hierna herhalen we – voor de leesbaarheid – niet telkens dat de geïntegreerde distributeur ook “juridisch onafhankelijk” is.
4151 Een bijzondere wet is een wet die een bijzondere regel oplegt voor een aantal specifieke gevallen, cf. R. GASSIN, “Xxxx spéciales et droit commun”, D. 1961, chron. 00, xx. 0 (xx 00-00, xx. 0): “Traditionnellement, on entend par xxxx spéciales celles qui donnent une règle particulière à une série de cas déterminés.”
4152 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 206.
b) Gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van geïntegreerde distributierelaties
1. Loskoppeling uit de distributieorganisatie
1.1. Algemeen
920. LOSKOPPELING IS EEN COMPLEX PROCES. De integratie van de distributeur in de distributieorganisatie van de opdrachtgever impliceert dat hij permanent en structureel (dus niet louter occasioneel) distributieactiviteiten uitvoert in opdracht van de opdrachtgever. De mate van integratie varieert zowel kwalitatief en kwantitatief (bv. exclusieve versus niet- exclusieve verkoopconcessie, supra nrs. 33 e.v. en 220). De loskoppeling (desintegratie) uit de distributieorganisatie heeft tot gevolg dat de commerciële relatie eindigt die in het gemeenschappelijke belang van de partijen werd aangegaan (intérêt commun, supra nr. 36 e.v.). De intensiteit hiervan is mede afhankelijk van de graad van integratie. Hoe groter de integratie, hoe drastischer het effect is van de beëindiging van de distributierelatie. Bij een (kwantitatief) volledig geïntegreerde distributeur kan een loskoppeling uit de distributieorganisatie zelfs zijn economisch voortbestaan in het gedrang brengen.
1.2. Noodzaak van een verplichting tot (eind)opzegging met naleving van een opzeggingstermijn
921. TEGENGAAN VAN XXXXXXXXX OP HET BELANG VAN DE ANDERE CONTRACTPARTIJ. Het
abrupt eindigen van een geïntegreerde distributierelatie of distributieovereenkomst gaat in tegen de permanente en structurele aard van de georganiseerde band tussen de partijen. Omdat beide partijen belang hebben bij het voortduren van de geïntegreerde distributieovereenkomst, moet elke contractpartij op loyale wijze rekening houden met de belangen van de andere partij indien zij de overeenkomst wil beëindigen of niet wenst voort te zetten.4153 De drempel om tot rechtsmisbruik te besluiten bij de beëindiging of niet-voortzetting van een geïntegreerde distributieovereenkomst ligt lager dan in een overeenkomst zonder integratie-element.4154 De tussenkomst van de wetgever is noodzakelijk om elk van beide partijen te beschermen tegen een onmiddellijke loskoppeling, door aan de commerciële relatie een zekere stabiliteit toe te kennen,4155 zonder een wijziging van de distributieorganisatie onmogelijk te maken.4156 Mocht de opdrachtgever geen enkele mogelijkheid hebben om een distributeur uit zijn distributieorganisatie los te koppelen, dan zou dat immers een negatieve impact hebben op de
4153 C.A.M. XXX XX XXXXXX, De opzegging van distributieovereenkomsten, 98, nr. 3.5.4.1.
4154 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 509. In dezelfde zin, meer algemeen over overeenkomsten waarin er een structureel ongelijke verhouding bestaat tussen de contractpartijen: TH. REVET, “L'obligation de motiver une décision contractuelle unilatérale, instrument de vérification de la prise en compte de l'intérêt de l'autre partie”, RDC 2004, 579, nr. 6 e.v. Cf. de lege ferenda: PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 160-161, nr. 316.
4155 X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 37 e.v., nr. 47; A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 137, nr. 123 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 162, nr. 331 e.v.
4156 Cf. X. XXXXXXXXX, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 38.
kwaliteit van de inspanningen die de distributeur levert.4157 De wetgever kan een dergelijke stabiliteit verlenen door bepaalde voorwaarden te verbinden aan de uitoefening van het recht om een overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen of om een overeenkomst van bepaalde duur niet voort te zetten bij het verstrijken van de duur.4158 Een gepast evenwicht tussen de nood aan bescherming en aan flexibiliteit, is dat de contractpartij (distributeur of opdrachtgever) die zich uit de distributieorganisatie wil loskoppelen, behoudens bij ernstige reden (infra nr. 926), daarvan tijdig kennis moet geven aan de andere partij door een (eind)opzeggingstermijn na te leven.4159
Tijdens de eventueel toegekende opzeggingstermijn moeten de partijen blijven samenwerken zoals vóór de (eind)opzegging (supra nr. 453). Dat is niet gemakkelijk omdat het einde in zicht komt van de samenwerking in het gemeenschappelijke belang (intérêt commun).4160
922. OVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR: RECHT OM OVEREENKOMST OP TE ZEGGEN ONDERWORPEN AAN NALEVING OPZEGGINGSTERMIJN. Omdat er in het gemeen
verbintenissenrecht discussie bestaat over de vraag of een contractpartij die een overeenkomst van onbepaalde duur opzegt al dan niet een opzeggingstermijn moet naleven (supra nr. 380), is het nodig dat de wetgever de naleving van een opzeggingstermijn oplegt bij de opzegging van een geïntegreerde distributieovereenkomst van onbepaalde duur (art. 5, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967). Een dergelijke regeling vinden we nu al terug in artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet en artikel 2 Alleenverkoopwet, waarvan de uitwerking echter uiteenlopend is (supra nrs. 509 en 510). Voor andere overeenkomsten van onbepaalde duur, zoals een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt of een geïntegreerde verkoopcommissie, geldt er echter geen bijzondere wettelijke bepaling en is het gemeen verbintenissenrecht op dit punt van toepassing, dat echter geen voldoende bescherming biedt (supra nr. 510). De juridische behandeling van de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomsten is op dit punt dus disparaat en ongelijk.4161
Een wettelijke regeling over het recht om een overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen, kan de stabiliteit van de commerciële relatie nooit volledig garanderen omdat elke contractpartij in een overeenkomst van onbepaalde duur de macht behoudt om de overeenkomst op te zeggen, eventueel mits betaling van schadevergoeding (supra nr. 350).
4157 Cf. X. XXXXX-XXXXXX, Die Beendigung des Franchisevertrages, Basel, Helbing & Lichtenhahn, 1999, 58- 59: “Die Drohung mit der Kündigung oder Nichterneuerung des Vertrages stellt aus Sicht des Franchisegebers das bei weitem wichtigste und effizienteste Mittel zur Durchsetzung des Qualitätsstandards dar.”
4158 X. XXXXXX, “La loi relative au contrat d’agence commerciale: résiliation et indemnité d’éviction”, TBH 1995, 829, nr. 5 en P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 150-151, nr. 140.
4159 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 469, nr. 56.
4160 In dezelfde zin: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000: “Partijen hebben vanaf de aankondiging van de opzeg door één van beide partijen immers geen gezamenlijke belangen meer.”
4161 Dat is ook het geval in het Nederlandse recht: X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, afl. 29, 1896: “Een agent komt er na het einde van een langdurige relatie relatief bekaaid af, terwijl een distributeur aanspraak kan maken op een (zeer) lange opzegtermijn en daarnaast mogelijk recht heeft op schadevergoeding. Deze rechtsongelijkheid kan niet de bedoeling geweest zijn van de wetgever, die juist de agent, gezien haar zwakkere positie, beoogde te beschermen.”
923. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR: RECHT OM OVEREENKOMST NIET VOORT TE ZETTEN
ONDERWORPEN AAN NALEVING EINDOPZEGGINGSTERMIJN. Ook wanneer de partijen de integratie in de distributieorganisatie georganiseerd hebben door een overeenkomst van bepaalde duur te sluiten, is het nodig dat de wetgever de uitoefening van het recht om de overeenkomst niet voort te zetten, verbindt aan de verplichting om een eindopzeggingstermijn na te leven.4162 Omdat een overeenkomst van bepaalde duur volgens het gemeen verbintenissenrecht in principe automatisch eindigt bij het verstrijken van de duur (supra nr. 296), is het nodig dat de wetgever de partijen verplicht om een eindopzegging te geven en een eindopzeggingstermijn na te leven (art. 4, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967). Een dergelijke regeling vinden we nu al terug in artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet (supra nr. 303 e.v.). Een soortgelijke wettelijke bepaling bestaat echter niet inzake handelsagentuur, inzake verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt noch inzake geïntegreerde verkoopcommissie, zodat dergelijke overeenkomsten van bepaalde duur volgens het gemeen verbintenissenrecht eindigen bij het verstrijken van de duur, behoudens andersluidende afspraken. De wettelijke behandeling van de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomsten is dus ook op dit punt disparaat en ongelijk (supra nrs. 347 en 348).
Ook in dit geval is de bescherming relatief omdat elk van de partijen, ondanks de wettelijke verplichtingen, de
macht behoudt om de overeenkomst niet voort te zetten bij het verstrijken van de duur (supra nr. 299).
924. DOEL VAN DE (EIND)OPZEGGINGSTERMIJN. De (eind)opzeggingstermijn heeft dezelfde doelstellingen als in het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 390), maar er zijn toch enkele verschilpunten die te wijten zijn aan de kenmerken van de beëindiging van een geïntegreerde distributie.
De opzeggingstermijn is ten eerste bedoeld als een aanpassingsperiode, namelijk als een afwikkelingsperiode enerzijds en als een periode om zich op de toekomstige situatie voor te bereiden anderzijds (supra nr. 390). Gelet op de complexe distributierelatie is de afwikkeling omslachtig, zowel in de interne verhouding als in de verhouding met derden. De opzeggingstermijn is niet zozeer bedoeld als compensatie omdat bepaalde distributiegebonden investeringen nog niet afgeschreven zijn en er een schadevergoeding of bepaalde kosten verbonden zijn aan de beëindiging van langlopende overeenkomsten met derden. Dergelijke niet-afgeschreven investeringen, schadevergoedingen of kosten kunnen immers het voorwerp uitmaken van een specifieke investeringsvergoeding (art. 11 wetsvoorstel, infra nr. 967). Het doel van de opzeggingstermijn is niet om alsnog zoveel mogelijk investeringen terug te verdienen, maar enkel om kortetermijnschade te voorkomen en om bijvoorbeeld een
4162 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, 402, nr. 2: “Afin de stabiliser les relations contractuelles et d’éviter tout éventuel préjudice résultant de la rupture du contrat, il est nécessaire de mettre à la charge du franchiseur ou du franchisé une obligation de respecter un délai de préavis non seulement lors de la résiliation du contrat à durée indéterminée mais également lors du non-renouvellement du contrat à durée déterminée.” Cf. X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 469, nr. 56 en (algemeen) A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 27, nr. 18 e.v.
oplossing te zoeken voor kortlopende afspraken tussen de opgezegde partij en derden.4163 Daarnaast moet de opgezegde partij een voldoende lange periode krijgen om zich voor te bereiden op haar toekomstige situatie, d.w.z. om haar heroriëntering voor te bereiden en de schade te vermijden of te beperken die het gevolg is van het plotse verlies van de overeenkomst (supra nr. 390).4164 Volgens ons kan men op dit punt het gemeen verbintenissenrecht toepassen (cf. de mening van Xxxxxxxxx, supra nr. 390) en kan men als eerste vertrekpunt uitgaan van de tijd die de opgezegde partij theoretisch nodig heeft om een vergelijkbare toestand te vinden (bv. een gelijkaardig bron van inkomsten), indien nodig bijgestuurd wanneer bepaalde omstandigheden dat vereisen, onder meer wanneer een heroriëntatie nodig is of wanneer marktomstandigheden verhinderen dat de opgezegde partij een vergelijkbare toestand vindt.4165
De opzeggingstermijn bij een geïntegreerde distributie is ten tweede, meer dan in het gemeen verbintenissenrecht, bedoeld als een “beloning” voor de getrouwheid tussen de partijen (cf. de mening van Xxxxxxxxx, supra nr. 390).4166 Er komt immers een einde aan een kaderovereenkomst, die een instrument van getrouwheid is (supra nr. 29). De duur van de overeenkomst is dus een belangrijk criterium om de duur van de opzeggingstermijn te bepalen.
925. DUUR VAN DE OPZEGGINGSTERMIJN. Bepaalde rechtsleer pleit, met het oog op de rechtszekerheid, voor een eenvoudige en uniforme regelgeving voor de duur van de opzeggingstermijn, met artikel 15 Handelsagentuurrichtlijn en artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet als belangrijke inspiratiebronnen (art. 5, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967).4167 Die bepalingen stellen de minimale duur van de opzeggingstermijn op forfaitaire wijze vast, volgens de duur van de overeenkomst. Indien de wet de minimumtermijnen en vergoeding forfaitair bepaalt, kan er daarover weinig discussie ontstaan in de rechtspraak (supra nr. 414). Dat is een verschil met artikel 2 Alleenverkoopwet dat een volledig ander systeem hanteert, namelijk door de redelijkheid en billijkheid als uitgangspunt te nemen. Toch moet er variatie zijn in de concrete duur van de verplichte opzeggingstermijnen volgens bepaalde onderverdelingen van geïntegreerde distributieovereenkomsten (art. 5, §§ 2 en 3 wetsvoorstel, infra nr. 967). De kwantitatieve omvang van de integratie speelt een belangrijke rol om te bepalen hoeveel tijd de distributeur nodig heeft om zich op zijn toekomstige situatie voor te bereiden.4168 Hoe groter de kwantitatieve mate van de integratie van de distributeur, hoe groter de impact van het wegvallen van die commerciële relatie in principe is voor de
4163 Cf. M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 205.
4164 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, 402, nr. 2.
4165 X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 534, nr. 851 e.v.
4166 X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 506, nr. 804 en 528-529, nr. 841 en 842.
4167 X. XXXXXX, “Distributie vereist flexibiliteit. Een onredelijke invulling van de redelijkheid?” (noot onder Xxxx 00 mei 2002), TBH 2003, 546. Monard voegt eraan toe dat de distributeurs uitgegroeid zijn tot echte ondernemers en dat een uitgebreide bescherming niet langer noodzakelijk is en zelfs contraproductief werkt. Volgens ons is een dwingende bescherming ten voordele van de distributeur in bepaalde gevallen echter wel onontbeerlijk gelet op de kenmerken van (het eindigen van) een geïntegreerde distributierelatie (infra nr. 942).
4168 Bv. Luxemburg 10 maart 0000, XXXX 2007, afl. 84, 461, noot X. XXXXXXXX.
opgezegde distributeur (supra nr. 920) en hoe meer tijd hij in beginsel nodig heeft om zich aan te passen.4169 Ook de kwalitatieve omvang van de integratie moet een rol spelen om de duur van de opzeggingstermijn te bepalen.
Voor de rechtszekerheid is het volgens ons nodig dat de wetgever de minimale duur van de na te leven (eind)opzeggingstermijnen op forfaitaire wijze vastlegt (supra nrs. 414 en 440). Omdat de geïntegreerde distributeur een zwakkere onderhandelingspositie heeft dan de opdrachtgever (infra nr. 941), moet de wettelijke regeling over de minimumtermijnen van dwingend recht zijn in zijn voordeel. Dat is nodig om hem te beschermen tegen het mogelijke misbruik dat de opdrachtgever van die zwakke onderhandelingspositie zou maken om in zijn nadeel van de wettelijke opzeggingstermijnen af te wijken. Dat impliceert ook dat wanneer de partijen langere (eind)opzeggingstermijnen overeenkomen, de aan de opdrachtgever opgelegde termijnen niet korter mogen zijn dan de termijnen die aan de geïntegreerde distributeur zijn opgelegd (art. 5, § 1, derde lid wetsvoorstel, infra nr. 967).
1.3. Noodzaak van een mogelijkheid tot onmiddellijke beëindiging wegens ernstige reden
926. WEGVALLEN VAN VERTROUWEN, SCHENDING VAN DE LOYAUTEITSPLICHT OF ONMOGELIJKHEID TOT SAMENWERKING TIJDENS DE DUUR VAN DE OVEREENKOMST. Omdat de
opdrachtgever de distributeur in zijn distributieorganisatie opneemt, zijn het vertrouwen, de loyauteit en samenwerking tussen de contractpartijen onontbeerlijk. Hoe groter de kwalitatieve omvang van de integratie in de distributieorganisatie, hoe groter de noodzaak aan vertrouwen, loyauteit en samenwerking (supra nr. 39). Uit die verhoogde noodzaak volgt dat een onmiddellijke loskoppeling uit de distributieorganisatie mogelijk moet zijn wanneer het vertrouwen van één van de partijen in haar medecontractant wegvalt wegens een ernstige reden die elke verdere samenwerking onmogelijk maakt, namelijk een ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheid (art. 6 wetsvoorstel, infra nr. 967).4170 Een beëindiging wegens ernstige reden moet echter de uitzondering blijven omdat de partijen op basis van de verplichting tot uitvoering te goeder trouw en op grond van de verplichtingen die voortvloeien uit de langdurige aard van de commerciële relatie, alles in het werk moeten stellen om een gezamenlijke oplossing te vinden voor niet-contractueel voorziene omstandigheden of meningsverschillen (supra nr. 48).
Omdat een geïntegreerde distributieovereenkomst zonder een specifieke wettelijke (of contractuele) bepaling niet geldig met onmiddellijke ingang eenzijdig beëindigd kan worden wegens ernstige reden (supra nr. 511), moet de wetgever in een dergelijke beëindigingsmogelijkheid voorzien. Een dergelijke wettelijke regeling is nodig om de partij te beschermen die met een ernstige reden te maken krijgt. De noodzaak van een wettelijke tussenkomst geldt des te meer omdat het Hof van Cassatie de theorie van de eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding in het gemeen verbintenissenrecht (nog) niet ondubbelzinnig
4169 Cf. X. XXXXXX, Franchising, 463, nr. 569 en F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 494.
4170 In die zin ook X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 198, nr. 206.
aanvaardt (supra nr. 576) en het, gelet op de verhoogde noodzaak aan vertrouwen, voor de partijen meestal onmogelijk is om de overeenkomst te blijven uitvoeren tijdens een gerechtelijke procedure tot ontbinding in de zin van artikel 1184 BW.
Zowel artikel 2 Alleenverkoopwet als artikel 19 Handelsagentuurwet bevat een autonome beëindigingsgrond wegens ernstige reden. Die wettelijke bepalingen zijn echter zeer verschillend, zodat dit aspect ook op te uiteenlopende wijze geregeld is in het huidige Belgische distributierecht. Artikel 2 Alleenverkoopwet is onder andere enkel toepasselijk op overeenkomsten van onbepaalde duur, in tegenstelling tot artikel 19 Handelsagentuurwet dat zowel van toepassing is op overeenkomsten van onbepaalde als van bepaalde duur. Een dergelijk onderscheid is bekritiseerbaar omdat de noodzaak van een mogelijkheid tot onmiddellijke beëindiging zowel geldt in een overeenkomst van bepaalde als van onbepaalde duur (art. 6, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967). Op andere overeenkomsten, zoals een verkoopconcessie van bepaalde duur, een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt of een verkoopcommissie zijn er geen bijzondere wettelijke bepalingen over de beëindiging wegens ernstige reden toepasselijk en geldt het gemeen verbintenissenrecht, dat evenwel onvoldoende bescherming biedt (supra nr. 610).
Het begrip ernstige reden is ruimer dan een (ernstige) foutieve gedraging van een bepaalde contractpartij, maar verwijst zowel naar een ernstige tekortkoming als naar een uitzonderlijke omstandigheid die elke professionele samenwerking tussen de partijen onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Een dergelijke beëindiging wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheden vinden we nu al terug in artikel 19 Handelsagentuurwet. Volgens artikel 2 Alleenverkoopwet is een onmiddellijke beëindiging enkel mogelijk op grond van een grove tekortkoming. Ook op dit punt is de bestaande wetgeving dus disparaat (supra nr. 610).
Een beëindiging wegens ernstige reden mag enkel mogelijk zijn in uitzonderlijke gevallen en binnen een korte termijn na de kennisname ervan door de partij die zich erop beroept. Ook op dit punt is de huidige Belgische wetgeving geenszins eenvormig. Artikel 2 Alleenverkoopwet bevat geen termijn, in tegenstelling tot artikel 19, tweede en derde Handelsagentuurwet, dat termijnen en relatief strenge vormvereisten bepaalt (supra nr. 609). Het is aangewezen dat de wetgever de lege ferenda de duur van die termijn en de vormvereisten van de kennisgeving vastlegt, om discussies te vermijden (art. 6, § 2 wetsvoorstel, infra nr. 967).
Ook de regeling over de beëindiging wegens ernstige reden moet ten slotte van dwingend recht zijn, ter bescherming van de distributeur die in principe een zwakkere onderhandelingspositie heeft (infra nr. 941) (art. 6, § 3 wetsvoorstel, infra nr. 967). Zo vermijdt de wetgever een mogelijk misbruik van die zwakkere positie door de opdrachtgever, bijvoorbeeld dat de opdrachtgever conventioneel bepaalt dat enkel hij de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan beëindigen wegens een (bepaalde) ernstige reden die toe te schrijven is aan de geïntegreerde distributeur. Bovendien is het nodig dat de wetgever de procedure voor de beëindiging wegens ernstige reden op dwingende wijze vastlegt en – ter bescherming van de geïntegreerde distributeur – op unilateraal dwingende wijze bepaalt dat
enkel de rechter soeverein beoordeelt of er al dan niet sprake is van een ernstige reden (art. 6,
§ 1 wetsvoorstel, infra nr. 967).4171 Een conventionele bepaling over de ernstige reden kan enkel een aanwijzing inhouden voor de rechter. De partijen moeten wel een uitdrukkelijk ontbindend beding kunnen bepalen dat enkel in het voordeel van de distributeur kan zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een uitdrukkelijk ontbindend beding bepaalt dat de geïntegreerde distributeur het recht heeft om de overeenkomst zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst eenzijdig te ontbinden indien de opdrachtgever een bepaalde tekortkoming begaat.
927. TOEPASSING VAN DE LEER VAN DE ACTE ÉQUIPOLLENT À RUPTURE IS OVERBODIG INZAKE
GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE. In het huidige Belgische recht past men de leer van de acte équipollent à rupture op disparate wijze toe op geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 630). Als de wetgever een beëindigingsmogelijkheid wegens ernstige reden bepaalt, heeft de leer van de acte équipollent à rupture echter nog weinig nut inzake geïntegreerde distributie. Indien de opdrachtgever eenzijdig een belangrijke wijziging aanbrengt aan een essentieel bestanddeel van de overeenkomst, kan de distributeur de overeenkomst immers met onmiddellijke ingang beëindigen wegens ernstige tekortkoming van de opdrachtgever.
1.4. Noodzaak van een verplichting tot betaling van een cliënteel- en investeringsvergoeding
928. OPDRACHTGEVER BEHOUDT OF VERWERFT CLIËNTEEL NA DE LOSKOPPELING UIT DE
DISTRIBUTIEORGANISATIE. Door de integratie in de distributieorganisatie kan de distributeur over een cliënteel4172 beschikken voor het te verdelen product.4173 In bepaalde gevallen betaalt hij daarvoor zelfs een instapvergoeding en/of royalty’s (cf. franchising of verkoopcommissie- affiliatie) aan de opdrachtgever. Het is in feite irrelevant of dat cliënteel tijdens de overeenkomst eigendom wordt van de geïntegreerde distributeur (cf. verkoopconcessie, franchising of geïntegreerde verkoopcommissie) dan wel eigendom blijft van de opdrachtgever (cf. handelsagentuur).4174 Bij de loskoppeling uit de distributieorganisatie behoudt of verwerft de opdrachtgever het bewuste cliënteel, waarover de geïntegreerde distributeur in elk van de bovenvermelde gevallen (tijdelijk) de beschikking heeft, vermits dat
4171 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 475, nr. 62.
4172 We omschrijven het begrip cliënteel op een gedepersonaliseerde wijze, namelijk in de zin van de mogelijkheid van toekomstige bestellingen (supra nr. 676).
4173 Vergelijk met de situatie van de makelaar, die niet in de distributieorganisatie van de opdrachtgever is opgenomen: CH. XXXX, Xxxx (een herinvoering van) een eengemaakt privaatrechtelijk statuut van de makelaar? Onderzoek naar de rechten en plichten in de verhouding tussen een makelaar en zijn opdrachtgever, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 34, nr. 28.
4174 Cf. X. XXXXX, Le droit de la distribution commerciale dans l’Europe communataire, Brussel, Bruylant, 1988, 88: “(…) des analogies entre les deux types de contrat (noot: concessie en agentuur), (…) dans lesquels le ‘goodwill’ dans un secteur et le développement d’une clientèle constituent un patrimoine sur lequel se déterminent des droits et des attentes de la part du concessionnaire comme de la part de l’agent.” en X. XXXXXXX, XX. JAMIN en X. XXXXXXX, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 284.
cliënteel verbonden is aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever.4175 Zelfs de geïntegreerde distributeur die in eigen naam optreedt, vertegenwoordigt immers (in economische zin) het product en/of het merk van de opdrachtgever. Het is dan ook logisch dat de opdrachtgever (of een door hem aangeduide distributeur) opnieuw zelf over dat cliënteel kan beschikken zonder dat hij daarvoor een vergoeding moet betalen aan de gewezen distributeur. De distributeur behoudt daarentegen na de loskoppeling uit de distributieorganisatie zelf het cliënteel dat niet aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever, maar aan zijn eigen handelszaak verbonden is. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het cliënteel dat in hoofdzaak verbonden is aan (de kwaliteiten van de persoon van) de geïntegreerde distributeur zelf.
929. OPDRACHTGEVER BEHOUDT OF VERWERFT OOK DE MEERWAARDE AAN CLIËNTEEL
OPGEBOUWD DOOR DE DISTRIBUTEUR. Een belangrijk neveneffect van het feit dat de integratie eindigt, is dat de distributeur niet enkel de beschikking verliest over het cliënteel dat aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever verbonden is, maar ook over de meerwaarde die hij in verband met dat cliënteel opbouwde.4176 Dat is het geval indien hij nieuwe klanten aanbracht voor (het product en/of het merk van) de opdrachtgever of de zaken met de bestaande klanten uitbreidde. De meerwaarde van het cliënteel dat verbonden is aan zijn eigen handelszaak, behoudt hij daarentegen in principe zelf.4177 Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer bepaalde personen sinds jaar en dag klant zijn van de distributeur wegens de naverkoopdienst die hij aanbiedt. Uiteraard is het moeilijk om te bewijzen welk deel van (de meerwaarde aan) het cliënteel verbonden is aan de handelszaak van de distributeur en welk deel aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever verbonden is.
930. DISTRIBUTEUR ONTVANGT GEEN FINANCIËLE TEGENPRESTATIE VOOR DE AANGEBRACHTE
MEERWAARDE: ONBILLIJKE VERMOGENSVERSCHUIVING. Naast de inspanningen die de geïntegreerde distributeur doet om het hem ter beschikking gestelde cliënteel te benutten, levert hij ook inspanningen en doet hij investeringen om een meerwaarde op te bouwen in verband met dat cliënteel. Ook in dit geval is het niet gemakkelijk om te bewijzen welke meerwaarde tot stand is gebracht door de inspanningen en investeringen van de distributeur enerzijds en welke meerwaarde toe te schrijven is aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever anderzijds.4178 De directe commissie die de distributeur verkrijgt of de winstmarge die hij behaalt, heeft enkel betrekking op zijn inspanningen om de individuele
4175 X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 169-170, nr. 279. Cf. CL. CHAMPAUD, “Xx xxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx”, XXX Xxx. 0000, 000, xx. 0: “(…) le jurisprudence qui insiste sur le caractère propre de la clientèle du concessionnaire attachée pourtant et de toute évidence, au renom des produits fabriqués par le concédant.” Xxxxxx noemt het feit dat de franchisehouder geacht wordt titularis te zijn van een cliënteel dat deel uitmaakt van zijn handelszaak zelfs een fictie, die men aanhoudt zolang de franchising duurt: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000. Hij argumenteert dat de franchisenemer eigenlijk geen eigenaar is van het cliënteel maar er een soort gebruiksrecht op heeft of dat zijn eigendomsrecht minstens temporeel is: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
4176 PH. XX XXXXXXXX, Xxx xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 690; R. VABRES, “La valorisation du fonds de commerce par l’intermédiation”, RTD Com. 2011, 229, nr. 24 en F. XXX XXX XXXXXX, Franchising, 79.
4177 Cf. PH. GRIGNON, Le fondement de l’indemnité de fin de contrat des intermédiaires du commerce, Parijs, Litec, 2000, 277, nr. 293: récupération d’une clientèle.
4178 Cf. X. XXXXXX, Franchising, 597, nr. 743 en X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 73, nr. 123.
zaken tot stand te brengen. De bijkomende inspanningen die hij levert om een meerwaarde aan cliënteel op te bouwen voor (het product en/of het merk van) de opdrachtgever worden daarentegen in de huidige omstandigheden niet gecompenseerd door die directe commissie of winstmarge (hoewel hij soms een indirecte commissie krijgt).4179 Dat levert geen probleem op omdat de distributeur tijdens de commerciële relatie kan blijven genieten van de voordelen die uit de door hem opgebouwde meerwaarde voortvloeien. In bepaalde gevallen betaalt de opdrachtgever hem daarvoor zelfs een vergoeding onder de vorm van een indirecte commissie (cf. handelsagentuur, supra nr. 714). Wanneer de integratie eindigt, vloeien de vruchten van de inspanningen die de distributeur leverde om de meerwaarde op te bouwen van het cliënteel in verband met (het product en/of merk van) de opdrachtgever, echter automatisch toe aan de opdrachtgever,4180 zonder dat hij daarvoor (nog) een vergoeding moet betalen aan de distributeur.4181 Het is onbillijk dat die vruchten van de inspanningen die de geïntegreerde distributeur tijdens de duur van de overeenkomst leverde in het gemeenschappelijk belang van de partijen (intérêt commun), na de loskoppeling uit de distributieorganisatie zonder enige tegenprestatie aan de opdrachtgever verworven zouden blijven.4182
De distributeur kan zich niet beroepen op ongerechtvaardigde verrijking omdat de vermogensverschuiving uit de geïntegreerde distributieovereenkomst voortvloeit.4183
Ongerechtvaardigde verrijking is aan de volgende cumulatieve voorwaarden onderworpen:4184 1) een verrijking van het ene vermogen; 2) een verarming van het andere vermogen, die ook kan bestaan in een geleverde inspanning; 3) een causaal verband tussen de verrijking en de verarming; 4) een ontstentenis van een geldige
4179 Contra: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000-000, xx. 769 en 628-629, nr. 770 (enkel over franchising en verkoopconcessie, bij handelsagentuur geldt volgens Xxxxxx het tegenovergestelde) en X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 484-485, nrs. 372 en 373, die menen dat de conventioneel bedongen vergoeding, behoudens duidelijke aanwijzing van het tegendeel, geacht moet worden ook de inspanningen in de ontwikkeling van cliënteel te dekken.
4180 X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 173, nr. 286.
4181 R. VABRES, “La valorisation du fonds de commerce par l’intermédiation”, RTD Com. 2011, 229, nr. 24: “Cette valorisation du fonds ou d’un élément du fonds a vocation à perdurer et à profiter à son propriétaire après la rupture du contrat, celui-ci tirant ainsi parti de la prestation, des efforts de son ancien cocontractant, sans contrepartie puisque le contrat est rompu.”
4182 Cf. Comments DCFR, 2322, onder B: “The entitlement to an indemnity for transfer of goodwill is based on considerations similar to those underlying the la won unjustified enrichment: a party should not be unjustifiably enriched as the result of the termination of a long-term commercial relationship.”; X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 310-311, nr. 528 en X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 400, nr. 455. Contra: X. XXXXXX, Franchising, 626, nr. 769, die benadrukt dat het van bij het begin van de franchising vaststaat dat het gebruiksrecht op de elementen die cliënteel kunnen aantrekken, tijdelijk is.
0000 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000-000, nrs. 743 en 744; F.M. XXXX, “Opzegging van distributieovereenkomsten: naar een werkbaarder systeem”, NJB 1994, 569, c en C.A.M. XXX XX XXXXXX, De opzegging van distributieovereenkomsten, 208-209. Contra: X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 334, nr. 574, die meent dat die opvatting te strikt is en in strijd is met het beginsel van de billijkheid waaruit de theorie van de ongerechtvaardigde verrijking voortvloeit en R. VABRES, “La valorisation du fonds de commerce par l’intermédiation”, RTD Com. 2011, 229, nr. 24: “L’argument selon lequel la théorie de l’enrichissement sans cause empêche l’indemnisation de l’intermédiaire en cas de rupture du contrat en raison de l’existence d’un acte juridique causant l’enrichissement du géré n’emporte pas la conviction.” Cf. X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 484, nr. 371 e.v. en 655, nr. 515, die meent dat de distributeur hoogst uitzonderlijk toch een beroep kan doen op het leerstuk van de verrijking zonder oorzaak.
4184 W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 289-291 en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 1114-1115, nr. 782 e.v.
oorzaak en 5) een ontstentenis van een andere rechtsvordering. Hierna tonen we aan dat er in casu niet voldaan is aan bepaalde van die voorwaarden.
1) Er is een verrijking van de opdrachtgever, namelijk de meerwaarde aan cliënteel die hij na de beëindiging van de geïntegreerde distributie verkrijgt zonder dat hij daarvoor zelf inspanningen moet leveren.
2) Er is een verarming van de geïntegreerde distributeur, namelijk de (toekomstige vruchten van de) inspanningen die hij zich getroostte om een meerwaarde aan cliënteel op te bouwen ten voordele van (het product en/of het merk van) de opdrachtgever. Het loutere “verlies” van de opgebouwde meerwaarde aan cliënteel maakt strikt genomen geen verarming uit voor de distributeur omdat die meerwaarde enkel en alleen op (het product en/of het merk van) de opdrachtgever betrekking heeft (supra nr. 701).4185
3) Er is een causaal verband tussen de verrijking en de verarming omdat de opdrachtgever de meerwaarde verkrijgt als gevolg van de inspanningen van de distributeur.
4) Er mag voor de verrijking noch voor de verarming een geldige oorzaak bestaan, zoals een wettelijke bepaling, een overeenkomst4186 of de wil van de verarmde om een vermogensverschuiving tot stand te brengen.4187 Men neemt aan dat de geïntegreerde distributieovereenkomst de geldige oorzaak van de verarming en de verrijking is. Hoewel de distributeur in principe geen expliciete contractuele verplichting heeft om een cliënteel op te bouwen, creëert hij vaak een meerwaarde in verband met het cliënteel dat aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever verbonden is. Die meerwaarde verblijft meestal aan de opdrachtgever na de beëindiging van de geïntegreerde distributie. De vermogensverschuiving vindt duidelijk plaats in het kader van de geïntegreerde distributieovereenkomst. In dat geval moeten de partijen volgens De Page de overeenkomst uitvoeren en is een vordering op grond van een ongerechtvaardigde verrijking uitgesloten, behalve indien de verrijking veroorzaakt is door een feit dat absoluut vreemd is aan de overeenkomst.4188 Hoewel de vermogensverschuiving slechts een nevengevolg is van de uitvoering van de distributieovereenkomst,4189 kan men bezwaarlijk argumenteren dat die verschuiving absoluut vreemd is aan de overeenkomst. Omdat de geïntegreerde distributieovereenkomst dus als oorzaak geldt van de vermogensverschuiving zou de opdrachtgever, bij gebrek aan een wettelijk ingrijpen of een contractuele regeling over de aangebrachte meerwaarde, geen vergoeding verschuldigd zijn aan de distributeur.4190
Bovendien, zelfs indien men de distributieovereenkomst niet als een oorzaak van de vermogensverschuiving zou aanvaarden, kan ook de eigen wil van de geïntegreerde distributeur als een oorzaak gelden omdat de verarming en verrijking het gevolg zijn van handelingen die hij in zijn eigen belang stelde.4191 De distributeur heeft immers, als gevolg van een normale uitvoering van de distributieovereenkomst, ook zijn eigen belangen gediend door de verdeelde producten aan een zo groot mogelijke klantengroep te
4185 X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXX, Handboek van Belgisch Handelsrecht, I, 305, nr. 265.
4186 Cass. 7 april 1978, Arr.Cass. 1978, 905; Cass. 9 maart 1950, Arr.Cass. 1950, 461; Bergen 2 december 1996, JT 1997, 274; X. XXXXXXX, “Wat als het vermogen gaat schuiven? Casuïstiek rond zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking” in Verbintenissenrecht, Themis-cahier, 2007, 89, nr. 29 en A. XXX XXXXXXX, “Kroniek van het verbintenissenrecht”, RW 2004- 05, 1664, nr. 47.
4187 Cass. 19 januari 2009, Arr.Cass. 2009, 176, concl. Adv. Gen. X. XXXXXXX en RW 2009-2010, 1084, noot X. XXXXXX.
4188 X. XX XXXX, Xxxxxx, XXX, 00, xx. 00 en voetnoot 2 en 50, nr. 40 en voetnoot 2. Cf. p. 44, nr. 34, 1°: “Lorsque les parties ont réglé leurs rapports par contrat, c’est ce contrat qui doit être appliqué, et ce contrat seul. En principe, toute action du chef d’enrichissement sans cause doit être exclue. A moins que l’enrichissement ne trouve son origine dans un fait absolument étranger au contrat (…).”
4189 R. VABRES, “La valorisation du fonds de commerce par l’intermédiation”, RTD Com. 2011, 229, nr. 24: “Il apparaît donc un enrichissement du mandant ou du propriétaire du fonds sans que le contrat en soit véritablement la cause.”
4190 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 597-598, nr. 744 en 627, nr. 769 en C. MARR, “L’enrichissement sans cause” in X. XXXXXX en X. XXXX (eds.), De bronnen van niet-contractuele verbintenissen, Brugge, die Keure, 2007, 221, nr. 14.
4191 X. XX XXXX, Xxxxxx, XXX, 00, xx. 00.
verstrekken, met de bedoeling om zoveel mogelijk omzet en winst te behalen. Hij wist dus van bij aanvang van de overeenkomst dat er een vermogensverschuiving zou plaatsvinden bij de beëindiging ervan.4192
5) De verarmde mag ten slotte niet over een andere rechtsvordering beschikken.
Dat de bewuste vermogensverschuiving inherent is aan de beëindiging van een geïntegreerde distributieovereenkomst of zelfs dat de distributeur bij het sluiten van de overeenkomst wist dat die vermogensverschuiving zou plaatsvinden, betekent nog niet dat die vermogensverschuiving billijk is. Het gaat hier in casu immers om een vermogensverschuiving die weliswaar te maken heeft met de overeenkomst, maar die zonder enige financiële tegenprestatie plaatsvindt. De geïntegreerde distributeur staat dus in een zwakkere positie omdat hij als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst automatisch de door hem opgebouwde meerwaarde aan cliënteel zonder enige tegenprestatie verliest. Daarom is het noodzakelijk dat de wetgever de opdrachtgever onder bepaalde voorwaarden verplicht om een financiële tegenprestatie te geven aan de geïntegreerde distributeur voor de vermogenverschuiving die plaatsvindt als gevolg van de beëindiging (infra nr. 931).
Ook wanneer de geïntegreerde distributeur tijdens de duur van de overeenkomst bepaalde investeringen heeft uitgevoerd met het oog op de opbouw van de meerwaarde van het cliënteel, die na het einde van de integratie geen nut meer hebben voor de distributeur maar die een voordeel opleveren aan de opdrachtgever, is het noodzakelijk dat de wetgever de opdrachtgever onder bepaalde voorwaarden verplicht de distributeur te vergoeden om de onbillijke gevolgen van die vermogensverschuiving ongedaan te maken (art. 11, § 2, derde lid wetsvoorstel, infra nr. 967). Die vorm van investeringsvergoeding, die te onderscheiden is van de later in deze thesis uitgewerkte vorm van investeringsvergoeding (art. 11, § 2, eerste en tweede lid wetsvoorstel, infra nr. 967), is gebaseerd op de vermogensverschuiving en de verrijking die de opdrachtgever geniet.
931. CLIËNTEELVERGOEDING AANGEVULD MET EEN INVESTERINGSVERGOEDING. De
distributeur kan op basis van het gemeen verbintenissenrecht geen compensatie verkrijgen van de opdrachtgever voor de hierboven beschreven vermogensverschuiving. Daarenboven volgt uit de in beginsel zwakkere onderhandelingspositie van de geïntegreerde distributeur, dat hij evenmin een financiële compensatie kan bedingen voor die vermogensverschuiving (infra nr. 941). Daarom is het nodig dat de wetgever, om te vermijden dat de opdrachtgever zijn sterkere onderhandelingspositie misbruikt om geen regeling te bepalen over de financiële gevolgen van deze onbillijke vermogensverschuiving, een dwingende regeling voorschrijft die de opdrachtgever verplicht om onder bepaalde voorwaarden bij wijze van compensatie een beëindigingsvergoeding te betalen indien hij na de beëindiging van de integratie het resultaat verkrijgt van de inspanningen die de geïntegreerde distributeur leverde.4193 In verband met de
0000 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
4193 X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 398-399, nr. 453; PH. GRIGNON, “Le concept d’intérêt commun dans le droit de la distribution” in Mélanges Xxxxxx Xxxxxxxxx, Parijs, Litec en Dalloz, 1999, 144-145, nr. 25: “L’indemnité de fin de contrat peut, ainsi, perçue comme le mécanisme corrigeant l’impossibilité pour l’intermédiaire d’invoquer l’application de la théorie de l’enrichissement sans cause.” en X. XXXXXXX, “Les restitutions dans les contrats de distribution” in La cessation des relations contractuelles d’affaires, Aix-en-Provence, PUAM, 1997, 188: “Classiquement, en droit civil, les plus-values volontaires reviennent xx xxxxxxxxx xx xx xxxxxxxxxxx, xxxx x’xxxxxxxxx xxx xxxxxxx xx moyen d’une indemnité qui rémunère le fait du débiteur de la restitution. Il est possible de voir dans le principe d’une indemnité de clientèle que connaissent certains contrats de distribution une adaptation des règles d’indemnisation des plus-values à l’occasion de la restitution.”
beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten stellen we dus een veralgemening voor van de wettelijke dwingende regeling over de cliënteelvergoeding (art. 10 wetsvoorstel, infra nr. 967), die we nu al terugvinden in artikel 20 Handelsagentuurwet (supra nr. 691) en artikel 3, 1° Alleenverkoopwet (supra nr. 764 e.v.).
De bestaande wettelijke regeling is echter partieel en disparaat. De regeling uit de Handelsagentuurwet is bijvoorbeeld zowel van toepassing op overeenkomsten van onbepaalde als van bepaalde duur, terwijl de regeling uit de Alleenverkoopwet enkel toepasselijk is op overeenkomsten van bepaalde duur. De Handelsagentuurwet bevat concrete richtlijnen voor de berekening van de vergoeding, onder invloed van de Handelsagentuurrichtlijn, in tegenstelling tot de Alleenverkoopwet die een billijke beoordeling vooropstelt. De wettelijke bepalingen over cliënteelvergoeding zijn trouwens niet van toepassing op geïntegreerde distributeurs die op dit punt onder het gemeen verbintenissenrecht vallen, zoals de geïntegreerde commissionair of de niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessiehouder en franchisenemer (supra nr. 852).
932. KEUZE VOOR EEN CLIËNTEELVERGOEDING. Een beëindigingsvergoeding4194 kan hetzij bestaan in een vergoeding die uitgaat van de verrijking of de meerwaarde aan cliënteel die de opdrachtgever geniet (cliënteelvergoeding), hetzij in een vergoeding voor de verarming of de schade die de distributeur lijdt als gevolg van de beëindiging van de geïntegreerde distributie (herstel van de schade). Beide opties zijn ook terug te vinden in de keuzemogelijkheid die artikel 17 Handelsagentuurrichtlijn biedt tussen het Duitse en het Franse stelsel (supra nr. 687).4195 Zoals vermeld, zijn wij van oordeel dat de wetgever de opdrachtgever onder bepaalde voorwaarden moet verplichten om een cliënteelvergoeding te betalen aan de geïntegreerde distributeur (cf. het Duitse stelsel uit art. 17.2 Handelsagentuurrichtlijn, supra nr. 688). De toekenning van de cliënteelvergoeding moet billijk zijn, onder meer gelet op de schade die de distributeur effectief lijdt (cf. art. 17.2, a), tweede streepje Handelsagentuurrichtlijn). De cliënteelvergoeding neemt de verrijking van de opdrachtgever als uitgangspunt, namelijk de winst die na de beëindiging van de overeenkomst nog voortvloeit uit de relatiespecifieke inspanningen en investeringen.4196 In principe zou de betaling van een cliënteelvergoeding geen extra last mogen zijn voor de opdrachtgever omdat hij in beginsel nooit meer moet vergoeden dan de werkelijke meerwaarde die hij verkrijgt.4197 Volgens de Hoon is die compensatiemethode vooral aangewezen als er relatief weinig relatiespecifieke investeringen in concrete kostenposten tot uiting komen, maar er wel een groot klantenbestand is opgebouwd.4198
4194 We kiezen bewust voor de algemene term beëindigingsvergoeding en niet voor de term goodwillvergoeding, om verwarring met het begrip cliënteelvergoeding (supra nrs. 676 e.v.) te vermijden.
4195 T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 69-70 en X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 667, nr. 524.
4196 Xx Xxxx formuleert dit evenwel anders, namelijk als de afdracht van de verrijking (M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 81) en als een vergoeding die gebaseerd is op de winst die verkregen zou zijn uit de relatiespecifieke investeringen (M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 201, eigen cursivering).
0000 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 663, nr. 521 en G. VIRASSAMY, Les contrats de dépendance, 284.
4198 M.W. DE HOON, “Vuistregels voor een redelijke opzegtermijn”, NJB 2010, 1062 e.v.
Omdat de cliënteelvergoeding bedoeld is om de gevolgen van een vermogensverschuiving te corrigeren, is de verplichting om die vergoeding te betalen niet afhankelijk van een fout4199 of van rechtsmisbruik en is de wijze waarop de overeenkomst eindigt in principe niet relevant.4200 Toch is het aangewezen dat de wetgever de verplichting om een cliënteelvergoeding te betalen om billijkheidsreden uitsluit wanneer de overeenkomst eindigt op een wijze die aan de geïntegreerde distributeur te wijten is of die het gevolg is van zijn vrije beslissing (art. 10, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967, a contrario). In een dergelijk geval kiest de geïntegreerde distributeur er immers zelf voor om zich uit de distributieorganisatie los te koppelen, zodat het billijk is dat de wetgever hem in dat geval oplegt om de negatieve gevolgen te dragen die aan de loskoppeling verbonden zijn. Een dergelijke uitsluiting is nu al terug te vinden in de wettelijke regeling over cliënteelvergoeding inzake handelsagentuur (art. 20, vijfde lid Handelsagentuurwet, supra nr. 727 e.v.). Wanneer de beëindiging van de overeenkomst aan de geïntegreerde distributeur te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing, moet hij zelf de gevolgen daarvan dragen, meer bepaald moet hij de vermogenverschuiving aanvaarden zonder daarvoor een financiële compensatie te ontvangen.
933. OPDRACHTGEVER KAN DE VERKREGEN MEERWAARDE AAN CLIËNTEEL VEILIG STELLEN MET EEN CONCURRENTIEBEDING: WETTELIJKE VOORWAARDEN TER BESCHERMING VAN DE
DISTRIBUTEUR. Als keerzijde van de verplichting voor de opdrachtgever om in bepaalde gevallen een cliënteelvergoeding te betalen, is het nodig dat de wetgever de opdrachtgever de mogelijkheid geeft om een concurrentiebeding te stipuleren, zodat hij de verkregen meerwaarde aan cliënteel na het einde van de geïntegreerde distributie kan beschermen tegen concurrentie door de vroegere geïntegreerde distributeur.4201 Omdat die mogelijkheid – onder bepaalde voorwaarden – volgens het gemeen verbintenissenrecht bestaat (supra nr. 874 e.v.), is een tussenkomst van de wetgever op dit punt enkel nodig om die voorwaarden te verduidelijken.4202 Dat is noodzakelijk om de geïntegreerde distributeur te beschermen tegen een te uitgebreid concurrentiebeding (art. 12 wetsvoorstel, infra nr. 967). Omdat de geïntegreerde distributeur in principe in een zwakkere onderhandelingspositie staat (infra nr. 941), moet de wetgeving over die voorwaarden bovendien van dwingend recht zijn ter bescherming van de geïntegreerde distributeur (art. 12, § 5 wetsvoorstel, infra nr. 967).
De huidige wettelijke regelingen over het concurrentiebeding zijn geenszins gelijkvormig omdat de Handelsagentuurwet strikte voorwaarden bepaalt voor een concurrentiebeding (art. 24 Handelsagentuurwet), maar de Alleenverkoopwet daarover geen enkele bepaling vermeldt (supra nr. 914). Hoewel er daarop in principe regels uit het Europees mededingingsrecht van
4199 X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 310, nr. 527.
4200 X. XX XXXXXX, La dépendance économique née d’un contrat, 310-311, nr. 528 en T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 70-71. Cf. X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 471, nr. 59.
4201 In dezelfde zin: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
4202 Cf. X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 465, nr. 50.
toepassing zijn (supra nrs. 889 en 912), heeft een dergelijke dispariteit een ongelijke behandeling tot gevolg.
Het concurrentiebeding mag ten slotte niet verder gaan dan nodig is om de meerwaarde aan cliënteel in verband met (het product en/of het merk van) de opdrachtgever te beschermen tegen concurrentie van de vroegere geïntegreerde distributeur. Een dergelijk beding mag echter niet tot gevolg hebben dat de distributeur niet meer over zijn eigen cliënteel kan beschikken,4203 bijvoorbeeld over het cliënteel dat hij verworven heeft in het kader van een andere activiteit die hij uitoefent naast de distributieactiviteit. Mocht dat toch het geval zijn, dan is het nodig dat de opdrachtgever een vergoeding toekent aan de distributeur voor die verschuiving van het eigen cliënteel van de vroegere distributeur naar zijn vermogen. Dat kan zelfs bovenop de cliënteelvergoeding, die immers enkel betrekking heeft op de meerwaarde aan cliënteel in verband met (het product en/of het merk van) de opdrachtgever (supra nrs. 929 en 930).
934. INVESTERINGSVERGOEDING ALS DE CLIËNTEELVERGOEDING DE SCHADE M.B.T. DE
OPGELEGDE INVESTERINGEN NIET VOLLEDIG VERGOEDT. Het is noodzakelijk dat de wetgever de verplichting om een cliënteelvergoeding te betalen in één bepaald geval aanvult met een verplichting om een vergoeding te betalen met betrekking tot de investeringen die de distributeur deed met het oog op de opbouw van de bewuste meerwaarde aan cliënteel (investeringsvergoeding), namelijk wanneer de cliënteelvergoeding de schade die de distributeur lijdt met betrekking tot die investeringen niet volledig vergoedt.4204 De investeringsvergoeding gaat uit van de verarming van de geïntegreerde distributeur. Ze is bedoeld om een eventuele wanverhouding recht te zetten tussen de kosten die de distributeur moet maken voor een bepaalde investering en de meerwaarde aan cliënteel die de bewuste investering voortbrengt.4205 Het stelsel van de investeringsvergoeding bewijst ten volle zijn nut als de investeringen duidelijk aanwijsbare kostenposten zijn, maar men niet direct een daarmee overeenstemmende uitbreiding van het cliënteel kan aantonen.4206
Bij gebreke van een wettelijke verplichting tot betaling van investeringsvergoeding zou een opdrachtgever die te kwader trouw is, een geïntegreerde distributeur alle nodige inspanningen en investeringen kunnen laten doen, om hem vervolgens uit de distributieorganisatie te verwijderen vanaf het ogenblik dat die inspanningen en investeringen hun vruchten beginnen af te werpen, zonder dat hij daarvoor een financiële compensatie betaalt.4207 Op die manier doet de opdrachtgever afbreuk aan het rechtmatige vertrouwen van de geïntegreerde distributeur dat de duur van de commerciële relatie voldoende zou zijn om de investeringen te
0000 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
4204 Cf. X. XXXXXXXX, Xx xxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxx x xxxx xxxxx xxxxx xxxxxx, 000, xx. 000: “(…) indemnités complémentaires, parfois forfaitaires, prévues par le législateur afin de récompenser l’apport qu’a pu constituer l’intervention du contractant évincé dans ce qui demeure acquis à l’autre ou d’indemniser certains investissements mobilisés autour du projet contractuel.”
4205 Cf. T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 73.
4206 Cf. M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 82-83.
4207 X. XXXXXXXX e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, 659, nr. 2.
kunnen afschrijven (supra nr. 45). Een geïntegreerde distributierelatie heeft in principe een inperking van de commerciële en economische beslissingsmacht en dus een zwakkere positie van de geïntegreerde distributeur tot gevolg (supra nr. 51 e.v.). Daaruit volgt onder meer dat de opdrachtgever de geïntegreerde distributeur kan opleggen om bepaalde investeringen uit te voeren, waarbij het risico bestaat dat die investeringen na de loskoppeling redelijkerwijze geen nut meer hebben voor de distributeur. Omdat de geïntegreerde distributeur, als onafhankelijke handelaar, volgens het gemeen verbintenissenrecht in principe zelf de kosten van investeringen moet dragen, bestaat het risico dat de opdrachtgever misbruik maakt van de zwakkere positie van de geïntegreerde distributeur en is er nood aan een wettelijke regeling die de opdrachtgever verplicht om onder bepaalde voorwaarden een investeringsvergoeding te betalen. Ook in dit geval moet de wettelijke regeling van dwingend recht zijn ter bescherming van de distributeur.
Wanneer een geïntegreerde distributeur op eigen initiatief een investering doet, zonder dat de opdrachtgever hem dat oplegt en zonder dat die investering gebeurt in uitvoering van het beleid van de opdrachtgever, staat de distributeur in dat concrete geval niet in een zwakkere positie en is er geen investeringsvergoeding verschuldigd (behalve indien die investering de opdrachtgever na de beëindiging van de overeenkomst een voordeel oplevert en er dus sprake is van een vermogensverschuiving, supra nr. 930 in fine).
Indien de opdrachtgever een investeringsvergoeding betaalt met betrekking tot bepaalde investeringsgoederen, is de distributeur verplicht om die goederen – voor zover dat mogelijk is – aan de opdrachtgever over te dragen en is die laatste verplicht om die goederen in ontvangst te nemen. In die zin is de grens tussen een vergoedings- en overnameplicht bijzonder dun.
Het is niet aangewezen om uit het gemeenrechtelijke principe van de uitvoering te goeder trouw en meer bepaald uit de verhoogde samenwerkingsplicht in een geïntegreerde distributieovereenkomst (supra nr. 39) af te leiden dat de opdrachtgever bij de beëindiging van een dergelijke relatie steeds een investeringsvergoeding moet betalen met betrekking tot de distributiegebonden investeringen. Hoewel het correct is dat er in een dergelijke overeenkomst een verhoogde samenwerkingsplicht is, die ook uitwerking heeft bij de beëindiging van de overeenkomst, kan men niet louter op basis van dat vage principe een algemene overnameplicht afleiden. De geïntegreerde distributeur blijft immers, ondanks de integratie, een juridisch onafhankelijke persoon, die in principe zelf de risico’s en kosten van de investeringen moet dragen.
Een wettelijke investeringsvergoeding is (behoudens bij een vermogensverschuiving of indien de opdrachtgever de distributeur verbiedt of het hem onmogelijk maakt om bepaalde investeringen nog te gebruiken na het einde van de overeenkomst) enkel nodig wanneer de beëindiging van de overeenkomst aan de opdrachtgever te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing (art. 11, § 2 wetsvoorstel, infra nr. 967), namelijk om te vermijden dat de opdrachtgever de geïntegreerde distributeur de kosten laat dragen van de investeringen die moeten gebeuren om een meerwaarde aan cliënteel te creëren en vervolgens de overeenkomst
beëindigt voordat die investeringen afgeschreven kunnen worden.4208 De investeringsvergoeding is verschuldigd wanneer de opdrachtgever aan de basis ligt van de loskoppeling van de distributeur uit de distributieorganisatie (bv. doordat hij een overeenkomst van onbepaalde duur opzegt, een overeenkomst van bepaalde duur niet voortzet of een ernstige tekortkoming begaat), wanneer de geïntegreerde distributeur de investering op passende wijze is aangegaan volgens de wens of in uitvoering van het beleid van de opdrachtgever en de bewuste investering na het einde van de overeenkomst geen nut meer kan hebben voor de distributeur. De investeringsvergoeding heeft ten eerste betrekking op de distributiegebonden investeringen die redelijkerwijze nog niet afgeschreven konden zijn bij het einde van de overeenkomst (bv. op het einde van de opzeggingstermijn). Ten tweede heeft de investeringsvergoeding ook betrekking op de eventuele schadevergoeding of kosten die de distributeur moet betalen om een overeenkomst met een derde te beëindigen of om zich van een investering te ontdoen. Omdat de investeringsvergoeding betrekking heeft op de kosten van investeringen die de distributeur aanging met het oog op de opbouw van een meerwaarde aan cliënteel, komen ook de kosten in aanmerking die betrekking hebben op het desinvesteren. Een voorbeeld is het rouwgeld dat de geïntegreerde distributeur moet betalen aan het personeel dat hij verplicht is te ontslaan als gevolg van de beëindiging van de geïntegreerde distributie. De overeenkomst die de distributeur met een derde aangaat in functie van de geïntegreerde distributie is immers een soort van distributiegebonden investering. De investeringsvergoeding is een afgezwakte versie van het herstel van de schade die de distributeur lijdt als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst (cf. het Franse stelsel uit art. 17.3 Handelsagentuurrichtlijn, infra nr. 935).
Nu al bevatten de Handelsagentuur- en de Alleenverkoopwet een regeling waarin de techniek van de investeringsvergoeding op partiële wijze doorschemert (namelijk in art. 21 Handelsagentuurwet en art. 3, 2° en 3° Alleenverkoopwet). De beide wetten behandelen de investerings- en cliënteelvergoeding als één geheel. De wettelijke bepalingen over de investeringsvergoeding verschillen onderling echter sterk omdat de Handelsagentuurwet die vergoeding onderwerpt aan de voorwaarden van de cliënteelvergoeding (art. 21 Handelsagentuurwet) en de Alleenverkoopwet de investeringsvergoeding beperkt tot enkele schadeposten, namelijk tot de exploitatiekosten die een voordeel opleveren aan de concessiegever na de beëindiging van de verkoopconcessie en tot het rouwgeld dat de concessiehouder betaalde aan het personeel dat hij verplicht was te ontslaan (art. 3, 3° Alleenverkoopwet). Een niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising en een geïntegreerde verkoopcommissie vallen onder het gemeen verbintenissenrecht, zodat er bij de beëindiging van die overeenkomsten zelfs geen partiële investeringsvergoeding verschuldigd is. Het is noodzakelijk dat de wetgever de lege ferenda een globale en duidelijke regeling over de (cliënteel-) en investeringsvergoeding (met aansluitend een regeling over de voorraad, infra nr. 945) bepaalt, die van toepassing is op alle geïntegreerde distributieovereenkomsten (art. 11 wetsvoorstel, infra nr. 967).
4208 Cf. T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 71.
935. CLIËNTEEL- EN INVESTERINGSVERGOEDING VORMEN SAMEN ÉÉN GEHEEL. Een wettelijk
stelsel dat een cliënteel- en investeringsvergoeding combineert, is mogelijk als men beide vergoedingen samen in aanmerking neemt en de investeringsvergoeding enkel betrekking heeft op schade die niet al vergoed wordt door de cliënteelvergoeding (vgl. a fortiori met de combinatie van cliënteelvergoeding volgens het Duitse stelsel uit art. 17.2 Handelsagentuurrichtlijn en herstel van schade volgens het Franse stelsel uit art. 17.3 Handelsagentuurrichtlijn, toegelaten door art. 17.2, c) Handelsagentuurrichtlijn, supra nr. 854).4209 Een dergelijke combinatie is aangewezen omdat men niet enkel oog mag hebben voor het resultaat van de inspanningen die de distributeur leverde om een meerwaarde aan cliënteel op te bouwen, maar men ook rekening moet houden met investeringen die nog geen vruchten afwierpen in de vorm van een effectieve meerwaarde aan cliënteel.
Bij een combinatie van de vergoedingssystemen van cliënteel- (goodwill-) en investeringsvergoeding is er volgens de Hoon een gevaar voor overcompensatie omdat in dat geval zowel de investeringen als de opbrengsten uit diezelfde investeringen voor vergoeding in aanmerking komen.4210 Beide vergoedingen strekken er immers toe om dezelfde onbillijkheid recht te trekken.4211 Zo heeft de Hoon kritiek op artikel 3 van de Belgische Alleenverkoopwet, die volgens haar een combinatie inhoudt van een cliënteel- en een (gedeeltelijke) investeringsvergoeding.4212 Om overcompensatie te vermijden, stelt zij voor om te kiezen voor een systeem waarbij de beide methoden alternatieve en geen cumulatieve methoden zijn.4213 Wij menen echter dat er geen probleem bestaat om de beide vergoedingssystemen samen te gebruiken, op voorwaarde dat de toekenning van de vergoeding op grond van de beide systemen op globale wijze gebeurt, zodat er geen overcompensatie mogelijk is. De investeringsvergoeding mag enkel betrekking hebben op schade die de cliënteelvergoeding niet al vergoedt. Dat is in het Belgische recht trouwens al (deels) het geval wat de begrotingselementen van artikel 3 Alleenverkoopwet en de combinatie van artikelen 20 en 21 Handelsagentuurwet betreft (supra nrs. 707 en 860).
936. (DWINGENDE) WETGEVING OVER DE BEËINDIGINGSVERGOEDING IS NODIG. We zijn ons
ervan bewust dat een opdrachtgever die weet dat er een mogelijkheid bestaat dat hij een wettelijke beëindigingsvergoeding zal moeten betalen bij de beëindiging van de overeenkomst, daarop anticipeert door dat risico al tijdens de contractsbesprekingen “door te rekenen” aan de distributeur, door hem bijvoorbeeld een lagere vergoeding (in ruime zin, namelijk commissies, winstmarges enz.) toe te kennen tijdens de duur van de overeenkomst.4214 Het alternatief voor een wettelijk opgelegde beëindigingsvergoeding is echter dat men erop zou rekenen dat de opdrachtgever tijdens de overeenkomst aan de geïntegreerde distributeur spontaan een vergoeding toekent die voldoende hoog is om de
4209 Cf. T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 89-90.
4210 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 204-205.
4211 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 81.
4212 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 201.
4213 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 204-205.
4214 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 658, nr. 517.
vermogensverschuiving te compenseren die eventueel zal plaatsvinden als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst. Het is geenszins aangewezen om voor dat alternatief te kiezen omdat de geïntegreerde distributeur zich in een zwakkere onderhandelingspositie bevindt en het onwaarschijnlijk is dat de opdrachtgever spontaan akkoord zal gaan om een dergelijke hogere vergoeding te betalen (infra nr. 941). Het is bovendien evenmin wenselijk dat de wetgever rechtstreeks in de contractsbesprekingen tussen de partijen ingrijpt door een wettelijk minimumniveau vast te leggen van de vergoeding die de opdrachtgever tijdens de contractsduur moet betalen.
Omdat er uit het gemeen verbintenissenrecht geen verplichting volgt om een beëindigingsvergoeding te betalen (supra nr. 677), is een dwingende wettelijke regeling nodig ter bescherming van de geïntegreerde distributeur omdat die laatste meestal in een zwakkere onderhandelingspositie staat en geen passende contractuele regeling kan afdwingen (infra nr. 941).4215
Mertens argumenteert dat het niet nodig is om het recht op cliënteelvergoeding op dwingende wijze wettelijk vast te stellen en dat een wettelijke regeling van aanvullend recht volstaat.4216 Hij pleit er bijvoorbeeld voor om van artikel 3 Alleenverkoopwet (over de billijke bijkomende vergoeding, supra nr. 692 e.v.) een suppletieve bepaling te maken.4217 Volgens hem volstaat het namelijk dat wanneer een concessiegever die de bijkomende bescherming van een suppletieve bepaling over cliënteelvergoeding uit het contractueel evenwicht wil weren, de concessiehouder hierover uitdrukkelijk moet informeren. Wat de cliënteelvergoeding inzake agentuur betreft, kan men niet afwijken van het dwingend karakter van artikel 17 Handelsagentuurrichtlijn (cf. art. 19 Handelsagentuurrichtlijn). De draagwijdte van het dwingend karakter van de wettelijke regeling mag volgens Xxxxxxx echter niet verder gaan dan hetgeen de Handelsagentuurrichtlijn oplegt.4218 Hij verwijst naar het feit dat ook de bepalingen uit het Draft Common Frame of Reference over goodwillvergoeding van aanvullend recht zijn, met uitzondering van de bepaling inzake handelsagentuur (infra nr. 964).4219 Wij zijn echter van oordeel dat een aanvullende wettelijke regeling niet volstaat en een dwingende regeling nodig is ter bescherming van de geïntegreerde distributeur die doorgaans een zwakkere onderhandelingspositie heeft zodat hij niet zelf contractueel de nodige garanties kan afdwingen (infra nr. 941).
1.5. Noodzaak van een verplichting tot teruggave van de ter beschikking gestelde goederen
937. GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTEUR MOET ALLE TER BESCHIKKING GESTELDE GOEDEREN
ONMIDDELLIJK AAN DE OPDRACHTGEVER TERUGBEZORGEN. Bij de loskoppeling uit de distributieorganisatie moet de distributeur alle goederen gerelateerd aan de distributieorganisatie en ter beschikking gesteld door de opdrachtgever (bv. reclamemateriaal,
4215 Cf. B. DU GRANRUT (ed.), Étude sur le contrat de concession exclusive, Parijs, Ed. Sirey, 1968, 36, nr. 36: “Le droit à indemnisation qui serait créé en faveur du concessionnaire serait donc, à l’instar du droit au renouvellement du bail en matière de propriété commerciale, un droit sui generis qui ne pourrait se justifier que par la volonté du législateur d’accorder une protection spéciale aux concessionnaires, exorbitante du droit commun. Une telle politique législative ne pourrait se justifier que si d’impérieux motifs d’équité sociale rendaient indispensable un renforcement de la protection que le droit commun assure à tout contractant.” en Comments DCFR, 2329, onder B.
4216 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 657, nr. 517 e.v. In dezelfde zin: X. XXXXXX, “Distributie vereist flexibiliteit. Een onredelijke invulling van de redelijkheid?” (noot onder Xxxx 00 mei 2002), TBH 2003, 546.
4217 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 659, nr. 517.
4218 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 660, nr. 517.
4219 X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 657, nr. 517.
monsters enz.), onmiddellijk terugbezorgen. Hij moet er zich ook van onthouden om nog handelingen te verrichten waaruit derden zouden kunnen afleiden dat hij nog deel uitmaakt van de distributieorganisatie. Omdat het risico bestaat dat de distributeur de goederen, die nochtans van vitaal belang zijn voor de distributieorganisatie, niet vrijwillig teruggeeft aan de opdrachtgever, staat die laatste in dit verband in een zwakkere positie. In het huidige Belgische distributierecht bestaan er geen bijzondere wettelijke bepalingen over dit aspect (supra nr. 641 e.v.). Gelet op het belang die de goederen in kwestie hebben voor de distributieorganisatie en dus ook voor de opdrachtgever, kan de wetgever er de lege ferenda voor kiezen om die verplichtingen van de geïntegreerde distributeur voor de volledigheid, op niet-dwingende wijze, te bevestigen (art. 8, §§ 1 en 2 wetsvoorstel, infra nr. 967).
2. Einde van een langdurige commerciële relatie
2.1. Algemeen
938. RECHTMATIG VERTROUWEN OVER DE LANGDURIGE AARD. Een geïntegreerde
distributierelatie is bovendien een commerciële relatie van langdurige aard. De opdrachtgever vertrouwt er op rechtmatige wijze op dat de distributeur voldoende lang in de distributieorganisatie opgenomen zal blijven om voor hem een meerwaarde aan cliënteel op te bouwen, terwijl voor de distributeur de duur belangrijk is om de vaak relatief zware distributiegebonden investeringen te kunnen afschrijven.
2.2. Noodzaak van een verplichting tot (eind)opzegging met naleving van een opzeggingstermijn
939. TEGENGAAN VAN GEDRAGINGEN DIE AFBREUK DOEN AAN RECHTMATIG VERTROUWEN. De
meeste regels uit het gemeen verbintenissenrecht houden geen rekening met de langdurige aard van een commerciële relatie en het daaruit volgende rechtmatige vertrouwen van de contractpartijen (supra nr. 45 e.v.).4220 Daarom is het nodig dat de wetgever elk van de contractpartijen beschermt tegen gedragingen van de andere partij die afbreuk doen aan het rechtmatige vertrouwen dat de integratie van langdurige aard is.4221 Het is echter niet aangewezen dat de wetgever aan de geïntegreerde distributeurs het recht toekent om een overeenkomst van bepaalde duur voort te zetten bij het verstrijken van de duur aangezien dat afbreuk zou doen aan de mogelijkheid van de opdrachtgever om de distributieorganisatie te reorganiseren.4222 Daarom is het wenselijk dat de wetgever een loskoppeling uit de distributieorganisatie niet verhindert, maar dat hij de contractpartij die beslist om de commerciële relatie te beëindigen, verplicht om de andere partij daarvan tijdig op de hoogte te brengen en om een redelijke opzeggingstermijn na te leven.4223 Deze remedie is identiek aan
4220 In die zin ook X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 212, nr. 225.
4221 M.W. HESSELINK e.a., Principles of European Law. Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL XXXXX), Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 94.
4222 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, 402, nr. 400.1.
4223 L. en X. XXXXXXXXX, Handboek van Belgisch handelsrecht, I, 1976, 288-289, nr. 254 (over handelsagentuur van onbepaalde duur, vóór de inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet) en X. XXXXXXX, “Een kwestie van kwalificatie. Een gewaarborgde winstmarge en een beperkt economisch risico beletten de toepassing van de
de bovenvermelde maatregel om de stabiliteit van de overeenkomst te beschermen (supra nr. 921 e.v.). Toch volstaat het naleven van een opzeggingstermijn in bepaalde gevallen niet om volledig te verhinderen dat de contractpartij die de commerciële relatie beëindigt, afbreuk doet aan het rechtmatige vertrouwen van de andere partij over de langdurige aard van die relatie (infra nr. 940).
2.3. Noodzaak van een verplichting tot betaling van een investeringsvergoeding
940. TEGENGAAN VAN GEDRAGINGEN DIE AFBREUK DOEN AAN RECHTMATIG VERTROUWEN.
Wanneer de commerciële relatie eindigt voordat de opgelegde investeringen redelijkerwijze afgeschreven konden worden en de beëindiging aan de opdrachtgever te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing, zou de wetgever de opdrachtgever moeten verplichten om een vergoeding te betalen voor de investeringen die de distributeur redelijkerwijze nog niet afgeschreven kon hebben en die na het einde van de commerciële relatie redelijkerwijze voor hem geen nut meer hebben.4224 Die wettelijke regeling over de investeringsvergoeding is nodig om te vermijden dat de opdrachtgever afbreuk doet aan het rechtmatige vertrouwen van de geïntegreerde distributeur (supra nr. 45 e.v.). We hebben de investeringsvergoeding hierboven samen met de cliënteelvergoeding beschreven, gelet op de nauwe band tussen die vergoedingen (supra nr. 934 e.v.).
3. Ongelijke economische positie van de partijen
3.1. Algemeen
941. ONGELIJKE ECONOMISCHE POSITIE VAN DE PARTIJEN KOMT SCHERP TOT UITING BIJ DE
BEËINDIGING VAN DE COMMERCIËLE RELATIE. Bij de beëindiging van een geïntegreerde distributierelatie komt ook het onderling verschil in de economische positie van de partijen scherp tot uiting. Bij de contractsluiting zouden partijen met een gelijkwaardige onderhandelingspositie contractueel kunnen inspelen op bovenvermelde mogelijke nadelige gevolgen van de beëindiging van de geïntegreerde distributierelatie (bv. een vermogensverschuiving, supra nr. 930). In een geïntegreerde distributie is de onderhandelingspositie van de distributeur echter doorgaans zwakker dan die van de (toekomstige) opdrachtgever, zodat de voorwaarden van het distributiecontract vaak in het
Alleenverkoopwet niet.” (noot onder Xxxx. 30 april 2010), DAOR 2010, afl. 96, 432, nr. 2: “Het is precies deze gemeenschappelijke wil tot duurzame samenwerking die de gerechtvaardigde verwachting doet ontstaan op een “redelijke” opzeggingstermijn.”
4224 Cf. T. FOCK, “Der nachvertragliche Schadensersatzanspruch des Handelsvertreters” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Der Ausgleichsanspruch des Handelsvertreters, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2000, 71 e.v. Dit is een toepassing van het vertrouwenscriterium: M.W. DE Hoon, Conflictbeheersing bij opzegging, Xxx Xxxx, XXx, 0000, 202. Cf. Toelichting bij het wetsvoorstel franchising, 13: “De noodzaak om de bedrijfsactiviteit van de franchisenemers stabieler te maken door de investeringen te beschermen die in het kader van de franchiseovereenkomst zijn toegestaan, is bij die franchisenemers een grote zorg gebleken. (…) Vroegtijdige verbreking van de overeenkomst of niet-verlenging van de voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst kan de franchisenemer immers aan belangrijke financiële verliezen blootstellen.”
nadeel van de distributeur uitvallen.4225 De opdrachtgever legt zelfs meestal een toetredingscontract op. De economisch sterkste partij heeft immers de beste onderhandelingspositie om de (financiële) gevolgen van de beëindiging van de commerciële relatie contractueel te regelen en is meestal het best juridisch omkaderd. Dit geldt ook voor het voeren van procedures indien er een geschil ontstaat omdat opdrachtgever en de geïntegreerde distributeur in principe ook ongelijke financiële mogelijkheden hebben.
3.2. Noodzaak van een eenvoudige wetgeving van dwingend recht ten voordele van de geïntegreerde distributeur
942. OPLOSSING VOOR ZWAKKERE ONDERHANDELINGSPOSITIE EN MINDER GROTE FINANCIËLE
MOGELIJKHEDEN. Omdat de geïntegreerde distributeur in principe een zwakkere onderhandelingspositie heeft, is het noodzakelijk dat de wetgever hem beschermt tegen de nadelige gevolgen van de beëindiging van de geïntegreerde distributierelatie, door op die punten in een wettelijke regeling te voorzien die dwingend is ten voordele van de distributeur. Zo is het bijvoorbeeld nodig dat de wetgever bepaalt aan welke voorwaarden een concurrentiebeding moet voldoen (zoals nu al het geval is in art. 24, § 1 Handelsagentuurwet, supra nr. 897) en dat men niet in het nadeel van de geïntegreerde distributeur van die voorwaarden mag afwijken. Het is immers de taak van de wetgever om te voorkomen dat de opdrachtgever misbruik maakt van zijn sterkere onderhandelingspositie (supra nr. 232). Hetzelfde geldt voor het geval waarin de opdrachtgever een aankoopoptie bedingt op de handelszaak van de geïntegreerde distributeur die uitwerking heeft wanneer de overeenkomst eindigt. Hierover bestaan er in het Belgische distributierecht geen dwingende wettelijke bepalingen, zodat de partijen dat aspect meestal contractueel regelen (supra nr. 650). Dat kan evenwel aanleiding geven tot problemen omdat de geïntegreerde distributeur in een zwakkere onderhandelingspositie staat en de opdrachtgever daarvan misbruik zou kunnen maken om een te lage aankoopprijs te bedingen voor de handelszaak. Om dergelijke misbruiken te vermijden, menen we dat het noodzakelijk is dat de wetgever hierover de lege ferenda een dwingende regeling bepaalt (art. 8, § 4 wetsvoorstel, infra nr. 967).
Dat een geïntegreerde distributeur in bepaalde – uitzonderlijke – gevallen een gelijkwaardige of zelfs sterkere onderhandelingspositie heeft dan de opdrachtgever, belet niet dat men toch een wettelijke regeling kan uitwerken waarvan alle bepalingen die de distributeur beschermen van dwingend recht zijn ten voordele van hem. Mocht de wetgever een regeling bepalen die al dan niet dwingend is naar gelang van de concrete feitelijke onderhandelingspositie van de partijen, dan zou dat immers een rechtsonzekere toestand creëren.
Ten slotte is het nodig dat de wetgever een regelgeving uitwerkt die duidelijk en eenvoudig is, om lange en dure (buiten)gerechtelijke procedures zoveel mogelijk te vermijden, zodat de
4225 X. XXXXXXXXX, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 38 en F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 589: “(…) l’après-contrat tel qu’il est généralement organisé par le chef de réseau, loin de contribuer à une liquidation harmonieuse de la relation, a souvent pour effet d’aggraver la situation économique de celui qui quitte le réseau: une clause de non-concurrence postcontractuelle entrave généralement la liberté économique distributrice (…).”
contractpartij met grotere financiële mogelijkheden geen machtspositie heeft bij de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomst (infra nr. 967).
c) Specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten
943. KENMERKEN VLOEIEN VOORT UIT DE WIJZE WAAROP DE DISTRIBUTEUR DE EVENTUELE VERKOOPOVEREENKOMSTEN SLOOT TIJDENS DE OVEREENKOMST. De diverse geïntegreerde distributieovereenkomsten onderscheiden zich op grond van a) de aard van de distributieactiviteit (van loutere bemiddeling tot doorverkoop), b) de vergoedingen die de contractpartijen al dan niet betalen en/of ontvangen en c) de wijze waarop de geïntegreerde distributeur de eventuele verkoopovereenkomsten sluit. De twee eerste onderscheidingscriteria zijn vooral relevant bij de studie van de rechten en plichten bij de uitvoering van de distributieovereenkomst, ook al kunnen bepaalde vergoedingen (bv. commissies) ook verschuldigd zijn bij het einde of zelfs nadien. In de huidige studie over de beëindiging van geïntegreerde distributierelaties leiden we vooral uit de wijze waarop de geïntegreerde distributeur de eventuele verkoopovereenkomsten sluit enkele kenmerken af die specifiek zijn voor de beëindiging van bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten.
1. Voorraad
1.1. Algemeen
944. PROBLEEM VAN DE ONVERKOOPBARE VOORRAAD. In bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten verkoopt de distributeur de verdeelde goederen en wisselstukken voor eigen rekening (cf. verkoopconcessiehouder en verkoopfranchisenemer, supra nr. 652). Die distributeur houdt doorgaans een bepaalde voorraad van die goederen en wisselstukken in eigendom, zodat bij dan ook de vraag rijst naar het lot van die voorraad bij het einde van de overeenkomst.
1.2. Noodzaak van een verplichting om de onverkoopbare voorraad over te nemen
945. ONVERKOOPBARE VOORRAAD PROBLEMATISCH VOOR DE GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTEUR.
De voorraad is een vorm van investering, zodat we kunnen verwijzen naar de bovenvermelde opmerkingen over de investeringen die de geïntegreerde distributeur uitvoert (supra nr. 934). Ook in dit geval is de economische beslissingsmacht van de distributeur beperkt als gevolg van de integratie en mag hij er, als gevolg van de langdurige aard van de commerciële relatie, op vertrouwen dat hij de voorraad zal kunnen verkopen tijdens de duur van die commerciële relatie. Daarom is het nodig dat de wetgever de opdrachtgever verplicht om de voorraad die de distributeur na het einde van de overeenkomst redelijkerwijze niet meer kan verkopen, onder bepaalde voorwaarden over te nemen wanneer de beëindiging van de overeenkomst aan hem te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing (art. 9 wetsvoorstel, infra nr. 967). Om onverantwoorde ongelijkheden te vermijden, is het aan te raden om de wettelijke regeling
over de onverkoopbare voorraad de lege ferenda zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de wettelijke bepaling over de investeringsvergoeding (vergelijk art. 9 en 11 wetsvoorstel, infra nr. 967).
In het huidige distributierecht bestaan er geen bijzondere wettelijke bepalingen over de voorraad (supra nr. 654 e.v.). De distributeur kan zich enkel beroepen op het vage verbintenisrechtelijke beginsel van de uitvoering te goeder trouw om de opdrachtgever te dwingen de voorraad over te nemen (supra nr. 660). Er bestaat echter veel discussie over die overnameplicht, bijvoorbeeld over de omvang en de modaliteiten ervan. De gemeenrechtelijke regeling is bovendien van aanvullende aard, zodat de opdrachtgever een andersluidende contractuele regeling kan opleggen en op die manier misbruik zou kunnen maken van de zwakke onderhandelingspositie van de geïntegreerde distributeur (supra nr. 941). Daarom moet de wettelijke regeling de lege ferenda van dwingend recht zijn (art. 9, § 4 wetsvoorstel, infra nr. 967).
2. Einde van het recht om een bedrijfsformule te gebruiken
2.1. Algemeen
946. BEDRIJFSFORMULE VAN VITAAL BELANG VOOR DE OPDRACHTGEVER. De opdrachtgever
stelt daarnaast in het kader van bepaalde overeenkomsten een bedrijfsformule ter beschikking van de geïntegreerde distributeur om het sluiten van verkoopovereenkomsten met derden te bevorderen (cf. franchising en verkoopcommissie-affiliatie). Wanneer de distributieovereenkomst eindigt, verliest de geïntegreerde distributeur het recht om verder gebruik te maken van die bedrijfsformule (supra nr. 646). Hij moet er zich van onthouden om handelingen te verrichten waaruit derden zouden kunnen afleiden dat hij nog het recht heeft om gebruik te maken van de bewuste bedrijfsformule.
2.2. Mogelijkheid van een verbod om een bedrijfsformule te gebruiken na het einde van de overeenkomst
947. VERBOD VOOR DE GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTEUR OM BEDRIJFSFORMULE TE GEBRUIKEN
NA HET EINDE VAN DE OVEREENKOMST IS MOGELIJK. Omdat het risico bestaat dat de distributeur na het einde van de overeenkomst niet vrijwillig stopt met de bedrijfsformule te gebruiken, staat die laatste in dit verband in een zwakkere positie omdat die bedrijfsformule van vitaal belang is voor de distributieorganisatie. In het Belgische distributierecht bestaan er geen bijzondere wettelijke bepalingen over dit aspect (supra nr. 646 e.v.). Gelet op het belang dat de bedrijfsformule in kwestie heeft voor de opdrachtgever, zou de wetgever er de lege ferenda voor de volledigheid voor kunnen kiezen om, op niet-dwingende wijze, de distributeur te verbieden om na het einde van de overeenkomst de bedrijfsformule nog te gebruiken of handelingen te verrichten die laten uitschijnen dat hij het recht heeft behouden om van die formule gebruik te maken (art. 8, § 2 wetsvoorstel, infra nr. 967). Omdat de opdrachtgever geen zwakkere onderhandelingspositie heeft tegenover de geïntegreerde distributeur, is het niet noodzakelijk dat die wettelijke bepaling een dwingend karakter heeft.
d) Specifieke kenmerken verstoren de systematiek van de gemeenschappelijke kenmerken niet
948. SPECIFIEKE KENMERKEN MAKEN HET NIET ONMOGELIJK OM EEN REGELGEVING AAN TE NEMEN DIE DE GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN ALS UITGANGSPUNT NEEMT. Hierboven
hebben we een aantal specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten besproken, die meer bepaald betrekking hebben op de onverkoopbare voorraad en het einde van het recht om een bedrijfsformule te gebruiken (supra nr. 944 e.v.). Die kenmerken spelen slechts een ondergeschikte rol en zijn niet van aard om de systematiek te verstoren van de bovenvermelde gemeenschappelijke kenmerken. Daaruit volgt dat die specifieke kenmerken een regelgeving die de bovenvermelde gemeenschappelijke kenmerken als uitgangspunt neemt, niet beletten. Er is geen bezwaar dat de wetgever enkele aanvullende bepalingen over de voorraad en de bedrijfsformule toevoegt aan de wettelijke regeling (art. 8, § 2 en art. 9 wetsvoorstel, infra nr. 967) omdat die bepalingen een regelgeving die opgebouwd is rond de gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten, niet doorkruist.
B. Evaluatie van de bestaande wetgeving over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten
949. NOCH HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT NOCH HET MEDEDINGINGSRECHT VOLSTAAT.
Hierboven hebben we de gemeenschappelijke en enkele specifieke kenmerken omschreven van de beëindiging van (bepaalde) geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 918 e.v.). We hebben aangegeven in welke gevallen er al dan niet een bescherming van een bepaalde partij nodig is en waarom het gemeen verbintenissenrecht niet volstaat of niet aangepast is om de nodige bescherming te bieden.4226 Ook de werking van het mededingingsrecht volstaat niet omdat dat recht een andere doelstelling heeft, namelijk de vrije mededinging te beschermen en dus niet rechtstreeks bedoeld is om privaatrechtelijke belangen te beschermen.4227 De bescherming van de vrije mededinging en de bescherming van de belangen van de distributeur of de opdrachtgever zijn niettemin in bepaalde gevallen gelijklopend (bv. supra nr. 889 e.v.).
Omdat noch het verbintenissen- noch het mededingingsrecht volstaat, is er nood aan een bijzondere regelgeving, namelijk een bijzondere wetgeving (over deze hypothese, infra nr. 953 e.v.) over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten.4228 Het gemeen verbintenissenrecht moet een aanvullende werking behouden en de bijzondere wetgeving
4226 Cf. X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 467, nr. 52 en G. VIRASSAMY, Les contrats de dépendance, 62-63, nr. 75. In het Franse recht: X. XXXXXXXXX, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 39-42 en F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 467.
4227 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 166 e.v.
4228 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 405, nr. 401. Contra: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000: “Een wettelijk ingrijpen op het vlak van de distributieovereenkomsten is niet nodig, daar het gemeen recht evenwichtige oplossingen biedt.”
moet rekening houden met de vraag hoe zij zich tot het gemeen verbintenissenrecht verhoudt.4229 Het valt in ieder geval te vermijden dat men, om het beperkte rechtsgebied van (de beëindiging van) geïntegreerde distributieovereenkomsten op een rechtlijnige en eenduidige wijze te regelen, rechtstreeks of onrechtstreeks onnodig een extra laag van “algemene” verbintenisrechtelijke principes zou creëren die enkel betrekking hebben op (de beëindiging van) geïntegreerde distributieovereenkomsten of dat men op een andere manier wijzigingen zou aanbrengen aan het gemeen verbintenissenrecht.4230
950. BELGISCHE WETTELIJKE BEPALINGEN OVER DE BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE
DISTRIBUTIEOVEREENKOMSTEN ZIJN DISPARAAT. De materie van de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten is op disparate en onsamenhangende wijze geregeld in de Belgische wetgeving. Over de beëindiging van bepaalde overeenkomsten bestaan er wettelijke regels, voornamelijk in de Alleenverkoop- en de Handelsagentuurwet. De beëindiging van andere overeenkomsten, zoals een niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising en een geïntegreerde verkoopcommissie, valt niet onder specifieke bepalingen en is onderworpen aan het gemeen verbintenissenrecht. Daarnaast verschillen de wettelijke bepalingen onderling en is de wettelijke behandeling van de beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur, de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur, de beëindiging wegens ernstige reden, de cliënteel- en investeringsvergoeding en het concurrentiebeding disparaat (supra nrs. 348, 510, 610, 852 en 914). Het diffuse toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen en de sterk uiteenlopende inhoud van de wettelijke regels die betrekking hebben op de beëindiging van die overeenkomsten, hebben een onverantwoorde ongelijke behandeling van gelijkaardige categorieën van opdrachtgevers of geïntegreerde distributeurs tot gevolg (supra nr. 241). Er is bijvoorbeeld een ongerechtvaardigde verschillende behandeling van onder de Alleenverkoopwet vallende franchiseovereenkomsten enerzijds en de overige franchiseovereenkomsten anderzijds (supra nr. 242). Enkel in het kader van de eerste overeenkomsten kan de franchisenemer een cliënteelvergoeding verkrijgen volgens artikel 3, 1° Alleenverkoopwet, terwijl hij in het kader van de andere overeenkomsten – zoals een dienstenfranchising – geen aanspraak kan maken op cliënteelvergoeding, niettegenstaande hij
4229 Voor een kritische bespreking over de verhouding tussen bepaalde bestaande bijzondere wetten (waaronder de Alleenverkoopwet) en het gemeen (handelsrecht en) verbintenissenrecht: X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, X, 000, xx. 000. Cf. X. XXXXXX, “De rol van de overheid bij onbenoemde contracten” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Actualia vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2005, 55, nr. 13 (over de exponentiële groei van dwingendrechtelijke regels). Voor een uitgebreide en kritische studie over de verhouding tussen het gemeen en het bijzonder recht inzake overeenkomsten: CH. GOLDIE-GENICON, Contribution à l’étude des rapports entre le droit commun et le droit spécial des contrats, Parijs, LGDJ, 2009, 674 p.
4230 Cf. X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 62, nr. 49; X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506
p. en P. XXX XXXXXXXXXX, “Observations schématiques sur le Livre V: contrats économiques” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, 146. Over de complementariteit van het burgerlijk recht en het handelsrecht en de evolutie naar een privaat vermogenrecht: X. XXXXXXXXX, “Le champ de la commercialité. Réflexions en vue de l’élaboration d’un Code du commerce et de la consommation” in J.-X. XXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXXXXXX, Bicentenaire du Code de commerce. Tweehonderd jaar Wetboek van Koophandel, Brussel, Larcier, 2007, 48-49, nr. 17.
in dat geval eenzelfde meerwaarde aan cliënteel kan aanbrengen aan de franchisegever. Hetzelfde geldt voor een niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of een geïntegreerde verkoopcommissionair die een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel aanbrengt.
951. DISPARITEIT IS NIET GEBASEERD OP DE SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE BEËINDIGING VAN
BEPAALDE OVEREENKOMSTEN. De ongelijke wettelijke behandeling is niet verantwoord omdat er duidelijk gemeenschappelijke kenmerken bestaan van de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 920 e.v.). Men kan die dispariteit ook geenszins verklaren aan de hand van de specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde van die overeenkomsten (supra nr. 944 e.v.) omdat de Belgische wetgever over die specifieke kenmerken, die betrekking hebben op het lot van de voorraad en de bedrijfsformule bij de beëindiging van de overeenkomst, momenteel zelfs geen wettelijke bepalingen formuleert (supra nrs. 945 en 947). De wetgever heeft dus ten onrechte de kans laten liggen om een gemeenschappelijke regeling uit te werken op basis van de gemeenschappelijke kenmerken. Bovendien maakt de wetgever binnen bepaalde categorieën van distributieovereenkomsten een verdere onderverdeling volgens de graad van de (kwalitatieve en kwantitatieve) integratie van de distributeur in de distributieorganisatie (bv. in de Alleenverkoopwet, die enkel van toepassing is op (quasi-)exclusieve verkoopconcessies en verkoopconcessies waarin de concessiegever de concessiehouder belangrijke verplichtingen oplegt, supra nr. 69),4231 maar gebeuren ook die onderverdelingen op disparate en ongestructureerde wijze (supra nr. 230).
Dit alles heeft een onverantwoorde ongelijkheid tot gevolg in de wijze waarop de wetgever (gelijkwaardige kenmerken van) de beëindiging van de bewuste overeenkomsten al dan niet wettelijk behandelt. Veel van de kwalificatieproblemen in verband met geïntegreerde distributieovereenkomsten zijn het gevolg van die onverantwoorde inhoudelijke wettelijke verschillen en veel van de kwalificatiediscussies worden daardoor uitvergroot (supra nr. 248).
952. DE LEGE FERENDA: NOODZAAK VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE WETGEVING OP BASIS VAN
DE GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN. Ondanks de enkele specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten, is het noodzakelijk om een gemeenschappelijke wetgeving uit te werken op basis van de vele gemeenschappelijke kenmerken (wetsvoorstel, infra nr. 967).4232 Enkel op die manier kan de wetgever een
0000 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 00-00, xx. 000: “De concessieovereenkomsten die niet onder de wetgeving (noot: de Alleenverkoopwet) vallen zijn immers ook deze waarin de samenwerking, de integratie het minst is en waar een beëindigingsvergoeding bijgevolg ook minder noodzakelijk is.”
4232 Cf. Hand. Senaat 2005-06, 24 november 2005, nr. 3-134, 47-48, senator Xxx Xxxxxxx (in het kader van de bespreking over het wetsontwerp precontractuele informatie): “De minister heeft in de Kamer verklaard dat ze wil nagaan of het mogelijk is een aantal dwingende regels in het kader van het materiële recht van de overeenkomsten op te leggen. Ik stel vast dat de zelfstandige distributie in onze maatschappij steeds verder toeneemt. Ik verwijs naar de handelsagenten, de makelaars, de licentienemers, de commissionairs, de franchisenemers, de aanbrengers. Een volgende stap op wetgevend vlak lijkt me dan ook in de richting te gaan van een algemeen distributierecht. Het voorstel van de xxxx Xxxxxxxxxxx over de franchisenemers is in feite een kopie van de handelsagentuurwet. Het recht op een handelsfonds, de bepalingen over niet-concurrentie, de loyale uitvoering van overeenkomsten, de informatieverplichting zijn elementen die in alle distributieovereenkomsten voorkomen. Ik pleit dan ook voor een algemeen kader waarin de bestaande wetgeving voor licentieovereenkomsten, handelsagentuurovereenkomsten, franchisecontracten, wordt gecodificeerd. De Senaat
uniforme behandeling garanderen. Een dergelijke gemeenschappelijke wettelijke regeling zou ook betrekking hebben op de beëindiging van bepaalde overeenkomsten die nog niet het voorwerp uitmaken van een wettelijke regeling in het Belgische recht, zoals dienstenfranchising of geïntegreerde verkoopcommissie (art. 2 juncto art. 1, 1° wetsvoorstel, infra nr. 967).4233 Een gemeenschappelijke wettelijke regeling zou ook verhinderen dat de opdrachtgever een toevlucht neemt tot andere soortgelijke vormen van geïntegreerde distributieovereenkomsten, zoals verkoopcommissie-affiliatie (supra nr. 139), waarvan de beëindiging (nog) niet op dwingende wijze wettelijk geregeld is.4234 De regelgeving over de beëindiging van andere overeenkomsten, zoals de verkoopconcessie en handelsagentuur (maar ook de overeenkomst met een geïntegreerde pomphouder) zou op die manier meer gestroomlijnd worden en een ongelijke behandeling van gelijkaardige gevallen zou worden vermeden. Een wetgeving die uitgaat van de bovenvermelde gemeenschappelijke kenmerken maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de omstreden Alleenverkoopwet op te heffen (art. 15 wetsvoorstel, infra nr. 967) omdat die wet, die in hoofdzaak betrekking heeft op de beëindiging van bepaalde verkoopconcessies, zou opgaan in het groter geheel van de geharmoniseerde wetgeving. Op die manier vermijdt men excessen in de rechtspraak over de beëindiging van bepaalde overeenkomsten (bv. verkoopconcessies die onder de Alleenverkoopwet vallen) of een onderbedeling bij de beëindiging van andere overeenkomsten (bv. dienstenfranchising).
Om een voorstel van een dergelijke wettelijke regeling te ontwerpen in het Belgische recht, kan men zich op de Handelsagentuurrichtlijn en de Handelsagentuurwet baseren. Die regelgeving kan als een gemeenschappelijke basis dienen. De kwalitatieve mate van integratie van de handelsagent als geïntegreerde distributeur is immers zeer groot (supra nr. 210 e.v.) en
is daar het geschikte forum voor. Op die manier kan het knip- en plakwerk waarover de xxxx Xxxxxxxxxxx het terecht had, worden vervangen door een grondiger wetgeving.”; Hand. Senaat 2005-06, 24 november 2005, nr. 3-134, 49: “(…) Sommigen vinden dat het ontwerp niet ver genoeg gaat. Ook in Frankrijk en Spanje vond men de wetgeving in het begin onvolledig, maar nu blijkt ze ruim voldoende. Ik vind het voorstel van de xxxx Xxxxxxx evenwel erg interessant.”; FOD Economie, Kmo, Middenstand en Energie, “Evaluatie en modernisering van de economische wetgeving” (Eindverslag), xxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxx/xxxxxxxxxxx_ economische_wetgeving/index.jsp, 2008, 81, nr. 263 (over distributieovereenkomsten): “Afgaande op deze vaststellingen wordt aanbevolen terug een kader op te bouwen waarin de wetteksten over deze overeenkomsten geharmoniseerd worden en waarin de rechten en plichten van de partijen terug in evenwicht gebracht worden. De wetteksten dienen herschreven te worden in gewoon taalgebruik en dienen afgestemd te zijn op de teksten van het Europese recht, met een gemeenschappelijke romp voor de verschillende types contracten en met speciale regels waar het nodig is.”; P. XXXXXXX, X. XXXXXXXXX en X. XXXXXX, Xx xxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx xx xxxxx, 000, xx. 000: (…) on peut se demander dans quelle mesure il ne serait pas judicieux de tendre un jour vers un régime légal qui soit plus uniforme pour tous les modes de distribution.”; P. XXX XXXXXXXXXX, “Observations schématiques sur le Livre V: contrats économiques” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, 145, die voorstander is van een eenmaking van de regimes die betrekking hebben op het einde van de concessie en de franchising. Anderzijds is hij ook voorstander van een eengemaakt recht in verband met de diensten van handelstussenpersonen (in juridische zin). Contra (algemeen): CL. DELCORDE, “Conclusion” in CL. DELCORDE (ed.), La distribution commerciale dans tous ses états, Brussel, Éd. du Jeune Xxxxxxx xx Xxxxxxxxx, 0000, 326: “Sans doute est-il impossible – et certainement non souhaitable – d’imaginer ou de promouvoir une législation unique qui réglementerait l’ensemble des formes de distribution commerciale.” 4233 X. XXXXXXXXXX, “Die Rechtsnatur des Franchisevertrages in der deutschen Rechtswissenschaft” in X. XXXXXXX (xx.), Xxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx, 00: “(…) zeichnet sich doch ein deutlicher Trend in Richtung auf die Herausbildung eines einheitlichen Absatzmittlungsrechtes ab, das auch für Franchiseverträge Gültigkeit beanspruchen kann.”
4234 Cf. PH. XX XXXXXXXX, Xxx xxxxxxxx xx xxxxxxxxxx, 0, xx. 00.
men kan de handelsagent en de bijbehorende regelgeving over de beëindiging van handelsagentuur als een prototype beschouwen (infra nr. 955). We sluiten daarbij geenszins de mogelijkheid uit om die wettelijke regeling op termijn in een nog groter geheel in te passen, in de eerste plaats uiteraard in een wetgeving die niet enkel betrekking heeft op de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten, maar idealiter op termijn in een verruimd wetboek privaatrecht (infra nr. 957).4235 Die regelgeving zou dan moeten passen in een algemene regelgeving over dienstenovereenkomsten4236 of – nog ruimer – over duurovereenkomsten.4237
Binnen de bestaande categorieën van de geïntegreerde distributieovereenkomsten kan men in bepaalde gevallen een verdere onderverdeling maken volgens de graad van de (kwalitatieve of kwantitatieve) integratie in de distributieorganisatie (supra nr. 230). In verband met de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur is er de lege ferenda een afzonderlijke regelgeving nodig voor een overeenkomst waarbij de distributeur in hoge mate kwantitatief geïntegreerd is in de distributieorganisatie (art. 5, § 2 wetsvoorstel, infra nr. 967) en voor een overeenkomst waarbij de distributeur in hoge mate kwalitatief geïntegreerd is in de distributieorganisatie (art. 5, § 3 wetsvoorstel, infra 967). Theoretisch zou er in dergelijke gevallen een mogelijkheid moeten bestaan om te weerleggen dat de integratie in concreto bepaalde gevolgen teweegbrengt, namelijk dat de integratie geen inperking tot gevolg heeft van de commerciële en economische beslissingsmacht of van de economische afhankelijkheid van de distributeur (supra nr. 54). Wij menen niettemin dat enige mate van veralgemening in een wettelijke regeling de lege ferenda niet onverantwoord is, gelet op het oogmerk dat die wettelijke regeling moet hebben om betwistingen te vermijden. Het is immers te begrijpen dat de wetgever kiest voor forfaitaire regels omdat men kan vrezen dat wanneer men het beschermenswaardige karakter van een partij telkens in concreto zou beoordelen, dat tot rechtsonzekerheid en betwistingen zou leiden (supra nr. 237).
Daarnaast is het ten slotte nodig om afzonderlijke wettelijke regels te bepalen over de specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde geïntegreerde distributie- overeenkomsten, namelijk over de ter beschikking gestelde bedrijfsformule en de voorraad (art. 8, § 2 en art. 9 wetsvoorstel, infra nr. 967). Momenteel bestaan er daarover, ten onrechte, geen wettelijke bepalingen in het Belgische distributierecht.
0000 X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 55, nr. 38 en 62-63, nr. 50.
4236 P.A. FORIERS, “Conclusions générales. Le contrat de services: unité ou diversité” in F. GLANSDORFF en P.A. FORIERS (eds.), Les contrats de service, Brussel, Éd. du Jeune Xxxxxxx xx Xxxxxxxxx, 0000, 000, xx. 0 e.v.; X. XXXXXXXX, Aanneming van werk, 1189, nr. 1270 e.v. en D.-M. XXXXXXXX, “Le contrat de prestations de services. Tentative de définition. Perspectives de réglementation” in X. XXXXXXXXX (ed.), De dienstverlening en de consument, Brussel, Story-Scientia, 1990, 9-40.
4237 X. XXXXXXXX, “Contrats à long terme et Code Civil européen” in Liber Amicorum Xxxxxx Xxxxxx, Brussel, Bruylant, 2002, 686, nr. 7 e.v. en 692, nr. 25.
C. Analyse en beoordeling van de bestaande oplossingen en voorstellen in de wetgeving, rechtspraak en rechtsleer
953. OVERZICHT. Hierna gaan we op zoek naar een nieuwe systematiek voor de regelgeving in het Belgische recht over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten. De gevolgen van bepaalde gemeenschappelijke en specifieke kenmerken noodzaken een tussenkomst van de wetgever, bijvoorbeeld om te voorkomen dat een partij misbruik maakt van haar sterkere positie of om gedragingen tegen te gaan die afbreuk doen aan de rechtmatige verwachting van de andere partij over de langdurige aard van de commerciële relatie. We namen voorlopig als hypothese aan dat er in een dergelijk geval een globale bijzondere wettelijke regeling nodig is (supra nr. 918). Hierna gaan we na of die hypothese correct is, aan de hand van de bestaande oplossingen en voorstellen die de Belgische en buitenlandse wetgeving, rechtspraak en rechtsleer hanteren over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten.
a) Franse mededingingswetgeving over de beëindiging van een gevestigde commerciële relatie
954. FRANSE CODE DE COMMERCE: GEVESTIGDE COMMERCIËLE RELATIE. Artikel 442-6, I, 5°
X.xxx. bepaalt dat een producent, handelaar, industrieel of ambachtsman aansprakelijk en verplicht is om de veroorzaakte schade te herstellen wanneer hij op brutale wijze een gevestigde commerciële relatie beëindigt zonder een geschreven opzegging te geven (waarbij hij een opzeggingstermijn naleeft). De Franse wetgever bepaalt dus een algemene regeling over de beëindiging van een gevestigde commerciële relatie en maakt een opzeggingstermijn verplicht. Deze bepaling valt formeel onder het mededingingsrecht, hoewel ze een verbintenisrechtelijke norm is (supra nr. 381).4238 Opvallend is dat die bepaling naar een commerciële relatie verwijst en niet louter naar een overeenkomst (supra nr. 381).
Ook in het Belgische recht verwees de Raad van State in zijn advies over de Alleenverkoopwet naar het principe van de plotse onderbreking van de handelsbetrekkingen:4239
“Men staat hier ongetwijfeld voor een verreikende innovatie in het handelsrecht, waarvan het beginsel ongetwijfeld nog voor ruimere toepassing vatbaar is. Immers, telkens in het economisch verkeer een persoon of onderneming het voordeel heeft een grote bedrijvigheid te kunnen ontwikkelen dankzij de samenwerking met een economisch sterke medecontractant, kan een plotselinge onderbreking van de handelsbetrekkingen zich voordoen en derhalve, op grond van het hiervoren vermeld beginsel, het nut van het stabiliseren van een contract zich (opdoen)4240. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn voor een fabrikant die geregeld en haast uitsluitend voor een grootwarenhuis produceert. Het stopzetten van de handelsbetrekkingen door het grootwarenhuis zal voor de fabrikant een gevaarlijke ontreddering van zijn verkooporganisatie teweegbrengen.”
4238 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 170.
4239 Adv.RvS Alleenverkoopwet, 12.
4240 In de Franstalige versie: “peut s’imposer”.
We sluiten niet uit dat het de lege ferenda mogelijk is om in het Belgische verbintenissenrecht bepaalde juridisch gevolgen toe te kennen aan de notie van de commerciële relatie, met het oog op de stabiliteit ervan.4241 Een dergelijke verbintenisrechtelijke regeling zou niet enkel betrekking hebben op geïntegreerde distributierelaties. Toch menen we dat het vooralsnog wenselijk is om de regelgeving over geïntegreerde distributie te laten aansluiten bij het bestaande Belgische verbintenissenrecht en dus niet de commerciële relatie, maar de overeenkomst als het formele uitgangspunt te nemen. Algemene regels over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten, namelijk zowel over overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur als over de opeenvolging van overeenkomsten, kunnen hetzelfde effect bereiken als een regelgeving over de onderbreking van een commerciële (distributie)relatie.
Een wettelijke bepaling over de beëindiging van een commerciële relatie is trouwens op zich niet voldoende omdat een dergelijke bepaling geen betrekking heeft op andere pijnpunten zoals het concurrentiebeding of een eventuele cliënteelvergoeding enz.4242 Door enkel dat aspect te reguleren, zou er opnieuw een onnodige versnippering ontstaan in de wetgeving over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten.
b) Analoge toepassing van het handelsagentuurrecht op andere vormen van geïntegreerde distributie
955. ANALOGISCHE BENADERING IN DE DUITSE RECHTSPRAAK. De Duitse rechtspraak
aanvaardt algemeen dat men bepaalde wettelijke regels over handelsagentuur naar analogie kan toepassen op verkoopconcessie wanneer de concessiehouder op zodanige wijze in de distributieorganisatie geïntegreerd is dat hij economisch gezien in belangrijke mate taken moet uitvoeren die vergelijkbaar zijn met die van een handelsagent (supra nr. 67). Ook in de interne verhouding tussen de opdrachtgever en de Kommissionsagent meent men in het Duitse recht dat het verantwoord is om bepaalde wetsartikelen uit het agentuurrecht, zoals de bepaling over cliënteelvergoeding, naar analogie toe te passen (supra nr. 682). Er bestaat discussie of men sommige bepalingen uit de Duitse agentuurwetgeving ook naar analogie kan toepassen op franchising (supra nr. 109).
Ook in andere rechtsstelsels, zoals in Oostenrijk en Zwitserland, bestaat er in bepaalde gevallen een dergelijke analogische benadering (supra nrs. 683 en 684).4243 In het Franse en Nederlandse recht verwerpt men die analogische benadering over het algemeen, bepaalde rechtsleer uitgezonderd (supra nr. 67).4244
4241 Cf. X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 369-370, nr. 419.
4242 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 170.
4243 Voor een overzicht van de analogische toepassing in diverse Europese rechtsstelsels: F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 146. Cf. Comments DCFR, 2284, notes, VI, nr. 7 e.v. en 2326-2327, notes, IV, nr. 10 e.v.
4244 Een belangrijke voorstander van de analogische benadering in het Franse recht is LICARI (F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 146 e.v.).
In het Duitse recht past men de handelsagentuurwetgeving via een redenering naar analogie in bepaalde gevallen ook toe op andere vormen van geïntegreerde distributie. Men gebruikt de analogische toepassing van die wetgeving dus als een harmonisatie-instrument voor de regels die van toepassing zijn op (de beëindiging van) geïntegreerde distributieovereenkomsten. De regelgeving over handelsagentuur geldt als een leidraad (Leitbild) omdat men de handelsagent als het prototype van de geïntegreerde distributeur beschouwt.4245 Die analogische benadering is deels te verklaren door het feit dat er in het buitenlandse recht geen wetgeving bestaat over (de beëindiging van) de verkoopconcessie. In het Belgische recht, waarin de belangrijkste verkoopconcessies en sommige vormen van franchising aan de Alleenverkoopwet onderworpen zijn, is er vanzelfsprekend minder aandacht voor de mogelijkheid om de bepalingen uit de Handelsagentuurwet naar analogie toe te passen op verkoopconcessie.
Toch kan men zich afvragen of het ook in het Belgische recht mogelijk is om de lacunes in de wetgeving over de beëindiging van bepaalde vormen van geïntegreerde distributie (bv. dienstenfranchising) in te vullen door de Handelsagentuurwet op analoge wijze toe te passen. Wij menen dat de wettelijke regeling over (de beëindiging van een) handelsagentuur op bepaalde punten niet geëigend noch aangepast is om ze op analoge wijze toe te passen op (de beëindiging van) andere vormen van geïntegreerde distributie.4246 Men moet rekening houden met de criteria die de geïntegreerde distributieovereenkomsten van elkaar onderscheiden (supra nr. 199 e.v.) en men mag die verschillen niet “uitvlakken” door op een dienstenfranchising of geïntegreerde verkoopcommissie enkel wettelijke bepalingen toe te passen die specifiek ontworpen zijn voor één bepaalde overeenkomst, namelijk de handelsagentuur.4247 Zelfs in het Duitse recht oordeelt de rechtspraak dat men telkens in concreto moet nagaan of een analoge toepassing mogelijk is en oordeelt men in bepaalde gevallen dat de wettelijke bepaling over agentuur niet aangepast is en dus ook niet voor analoge toepassing vatbaar is (bv. de regelgeving over de duur van de opzeggingstermijn, supra nr. 410). Door de casuïstische benadering van de toepassing van de agentuurwetgeving valt er trouwens voor te vrezen dat de rechtspraak die wetgeving niet op eenduidige wijze zou toepassen, zodat het niet zeker is of die rechtspraak een “spontane” harmonisatie teweeg zou brengen. De regelgeving over handelsagentuur is wel een belangrijke inspiratiebron voor de ontwikkeling van een geharmoniseerd recht over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten.4248 Voor dat geharmoniseerd recht is de benadering uit de
4245 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 91 en X. XXXXXXXX e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, 614, nr. 55: “Der Handelsvertretervertrag als besonderer Typus des auf interessenwahrende Absatzmittlung gerichteten Geschäftsbesorgungsvertrags muss mit seinen Regelungen und Ordnungsmustern vielfach und weitgehend für das Subordinations-Franchising eine Leitbildgeltung beanspruchen.”
4246 In dezelfde zin: X. XXXXXXXXX, “De vijftigjarige Alleenverkoopwet: een tandeloos oud vrouwtje of een dynamische jonge dame?”, RW 2011-12, 439, voetnoot 187.
4247 X. XXXXXXX en J. XXXXXXXXX (xxx.), Xxxxxxxxxxxxxx, 000, xx. 0 e.v.
4248 J.M. BARENDRECHT en X.X.X. XXX XXXXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx, 00, xx. 00. Cf. X. XXXXXXXX, “Alleenverkoopconcessie: een requiem?” in PERMANENTE VORMING BALIE KORTRIJK, Recente ontwikkelingen en topics van het handelsrecht, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 52 en 78, die ervoor pleit om de Alleenverkoopwet aan te passen en daarvoor de Handelsagentuurwet als inspiratiebron te nemen.
Handelsagentuurrichtlijn en de Handelsagentuurwet volgens ons meer passend4249 omdat men het oordeel in dat geval niet volledig overlaat aan de billijke beoordeling van de rechter (vgl. met de Alleenverkoopwet).
956. VOORLOPIG GESCHORSTE GEDEELTELIJKE ANALOGISCHE BENADERING IN HET SPAANSE
RECHT. De Spaanse wetgever voegde recent aan de Agentuurwet van 27 mei 1992 een bepaling toe die stelt dat het juridisch regime van die wet van toepassing is op distributieovereenkomsten die betrekking hebben op motorvoertuigen (contratos de distribución de vehículos automóviles e industriales).4250 Daarnaast bevatte de aanvullende bepaling uit de Agentuurwet ook een aantal specifieke voorschriften over de distributieovereenkomsten, onder meer over de beëindigingsvergoedingen (punt 6 van de aanvullende bepaling). De Spaanse wetgever bepaalde echter daarna dat die bepaling niet toepasselijk is tot er een nieuwe wet over de distributieovereenkomsten wordt goedgekeurd.4251 Voor de periode die voorafgaat aan de inwerkingtreding van die wet, zal de Spaanse Regering een code van goede praktijken voorstellen aan de belangrijkste verenigingen in de automobielsector.
957. BELGISCH ONTWERP VAN WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT. In 2009 verscheen een
ontwerp van codificatie van het Belgisch economisch recht, namelijk het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht, op initiatief van de minister van Kmo’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en de minister van Klimaat en Energie.4252 Een team rond Byttebier, Feltkamp, Vanbossele en Germonpré (VUB) verwezenlijkte dit groots opgezet project, op grond van een Eindverslag dat tal van experts opstelden.4253 Op die manier is het mogelijk om de bestaande ad- hocregelgeving, die ook terug te vinden is in de materie van de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten, te vervangen door één grote en samenhangende wettelijke regeling. De codificatie gaat verder dan het louter ordenen en coördineren van de bestaande economische regelgeving in een logische structuur, maar is bedoeld om een algemeen, duidelijk en duurzaam wettelijk kader te creëren.4254 Terryn argumenteert terecht dat een afzonderlijk Wetboek Economisch Recht de opsplitsing tussen het burgerlijk en het
4249 X. XXXXXXXX, “Alleenverkoopconcessie: een requiem?” in PERMANENTE VORMING BALIE KORTRIJK, Recente ontwikkelingen en topics van het handelsrecht, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 78: “De commercieel meer verantwoorde (lees ook: gematigde) bescherming van de handelsagent is een voorbeeld voor een vernieuwde alleenverkoopwet.” (…) “De wettelijke maat van de agentuurwetgeving is ook de economisch verantwoorde maat.”
4250 Wet 4 maart 2011 de Economía Sostenible, Boletín oficial 5 maart 2011, I, 25110. Cf. X. XXXXXX, “SPAIN: modification of the Spanish Agency Act - Cars and Motor Vehicles distribution”, xxx.xxxxxxxxxx.xxx (news).
4251 Wet 11 april 2011, Boletín oficial 12 april 2011, I, 37501, art. 4, in werking op 13 april 2011 (art. 5).
4252 FOD Economie, Kmo, Middenstand en Energie, xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxx/0000-00-00_xxx000- 81529.pdf (in deze thesis afgekort als het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht of als het ontwerp). Cf.
K. XXXXXXXXX, X. XXXXXXXX en F. VANBOSSELE, “Naar een wetboek economisch recht” en L. VERJUS, “De l’évaluation du droit économique à sa codification” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxx/0000-00-00-X0_xxx000-00000.xxx, 5-97 en X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 55, nr. 40 e.v.
4253 FOD Economie, Kmo, Middenstand en Energie, “Evaluatie en modernisering van de economische wetgeving”, xxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxx/xxxxxxxxxxx_xxxxxxxxxxx_xxxxxxxxx/xxxxx.xxx, 2008.
4254 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 8.
economisch privaatrecht bestendigt en versterkt, en bijgevolg de eenmaking van het privaatrecht niet bevordert.4255 Zij pleit daarentegen voor een verruimd Burgerlijk Wetboek of een algemeen Wetboek Privaatrecht, waar nodig met deelcodificaties in het economisch recht.
Het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht bestaat uit 10 boeken, waarvan één betrekking heeft op economische overeenkomsten (boek V).4256 De samenstellers van het ontwerp schrijven zelf dat met boek V ongetwijfeld het meest vernieuwende onderdeel van het wetboek is aangereikt.4257 Boek V bevat een aantal algemene bepalingen, onder meer over beëindiging (art. V.42 over de opzegging van een economische overeenkomst van onbepaalde duur en art. V.43 over de onmiddellijke beëindiging wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheden).
Vervolgens maakt men een onderscheid tussen overeenkomsten van intermediaire dienstverlening (titel 3 – art. V.45 e.v.) en commerciële samenwerkingsovereenkomsten (titel 4 – art. V.101 e.v.). Onder de overeenkomsten van intermediaire dienstverlening vallen onder meer de overeenkomsten met professionele tussenpersonen, onder andere de makelarij (of makelaardij), handelsagentuur en commissie (art. V.58). De bepalingen over de beëindiging van handelsagentuur zijn overgenomen uit de Handelsagentuurwet, met enkele kleine wijzigingen.4258 Zoals in de Handelsagentuurwet, bepaalt het ontwerp uitdrukkelijk dat bepaalde artikelen van dwingend recht zijn ten voordele van de handelsagent (art. V.91). De bepalingen over de commissionair en in het bijzonder over het voorrecht van de commissionair zijn overgenomen uit artikel 13 e.v. wet 5 mei 1872. Een commerciële samenwerkingsovereenkomst is daarentegen een “overeenkomst, andere dan een handelsagentuurovereenkomst, waarbij partijen een samenwerkingsverband aangaan ten behoeve van de afzet en verspreiding van bepaalde producten en krachtens welke de ene partij zich verbindt tot het verkopen van deze producten aan de andere partij en laatste vermelde zich ertoe verbindt zorg te dragen voor genoemde afzet en verspreiding door de producten van de eerst vermelde partij te kopen en, in eigen naam, en voor eigen rekening door te verkopen” (art. I.6, 12°). Daaronder vallen meer bepaald de concessie- en franchisingovereenkomsten (art. V.101). De bepalingen over de beëindiging van concessie of franchising (art. V.110 e.v.)4259 zijn een overname van de bepalingen over de beëindiging van handelsagentuur (art.
4255 X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 61, nr. 49 e.v.
4256 Economische overeenkomsten zijn “overeenkomsten met betrekking tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten, al dan niet tegen vergoeding, aangegaan tussen: 1° hetzij twee of meerdere ondernemingen; 2° hetzij tussen één of meerdere ondernemingen en één of meerdere aanbestedende overheden (…); 3° hetzij, enerzijds één of meerdere ondernemingen en, anderzijds, één of meerdere consumenten.” (art. V.1).
4257 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 37.
4258 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 55. Wijzigingen zijn o.a. de toevoegingen in art. V.87, § 3: “met schriftelijke ontvangstbevestiging van de partij aan wie het gericht is” en “hetzij middels enig ander technologisch procédé dat door de Koning hieraan equivalent is verklaard” (vergelijk met art. 18, § 2 Handelsagentuurwet) en de weglating van de specifieke verjaringstermijn uit art. 26 Handelsagentuurwet.
4259 Hoofdstuk 4 heeft als titel opzegging, hoewel het hoofdstuk ook op cliënteelvergoeding en bijkomende schadevergoeding betrekking heeft. Wij menen dat het aangewezen is om de meer neutrale term beëindiging of – juridisch nog correcter – het begrip einde of eindigen (supra nr. 12) te gebruiken.
V.87 e.v.),4260 die op hun beurt overgenomen zijn uit de Handelsagentuurwet. De bepalingen over de beëindiging van concessie en franchising zijn van dwingend recht (art. V.115).4261 Daarnaast neemt het ontwerp ook de volgende artikelen uit de Alleenverkoopwet over: artikel 4 Alleenverkoopwet over het toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen (art. V.116) en artikel 5 Alleenverkoopwet over de onderconcessiehouder (art. V.117). Het ontwerp bevat ten slotte geen verplichting tot eindopzegging en geen bepaling over de diverse voortzettingen van overeenkomsten van bepaalde duur (vergelijk met art. 3bis Alleenverkoopwet).
Wij menen dat het toe te juichen is dat het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht een algemeen kader uitwerkt voor de economische overeenkomsten, onder meer over de beëindiging ervan. Een geïntegreerde commissie valt bijvoorbeeld onder die algemene bepalingen, zodat er op die manier een vorm van harmonisatie met de overige geïntegreerde distributieovereenkomsten tot stand komt. De algemene bepalingen over de beëindiging van die overeenkomsten zijn analoog met bepaalde artikelen uit de Handelsagentuurwet, zodat de opzeggingsregeling en de beëindigingsmogelijkheid wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheden, die ook terug te vinden zijn in de Handelsagentuurwet,4262 veralgemeend worden.4263 Ook een concessie of franchising kan dus bijvoorbeeld eindigen op grond van een ernstige tekortkoming of wegens uitzonderlijke omstandigheden (cf. art. V.43). Het stipuleren van ontwerpbepalingen die gelijkaardig zijn aan die van de Handelsagentuurwet, is een werkwijze die zeer gelijkaardig is aan de analogische toepassing van de Handelsagentuurwet (supra nr. 955). Het hoeft geen betoog dat het ontwerp op die manier, zonder dat het duidelijk merkbaar is, een ware omwenteling veroorzaakt in verband met de beëindiging van de verkoopconcessie en franchising.
Het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht neemt de bepalingen uit de Handelsagentuurwet over om de beëindiging van concessie en franchising te reguleren.4264 Op
4260 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 55: “Rekening houdend met de aanbevelingen van het Eindverslag, is een algemeen kader uitgewerkt voor deze overeenkomsten, door de voorschriften inzake deze overeenkomsten o.m. verder af te stemmen op het vrij volledig kader dat is uitgewerkt voor de handelsagentuurovereenkomst die economisch gezien een gelijkaardige doelstelling heeft als de concessie- en franchising overeenkomsten, zonder evenwel de eigenheden van elk van deze overeenkomsten uit het oog te verliezen.”
4261 Artikel V.115 laat uitschijnen dat de bepalingen over het einde van de concessie of franchising van bilateraal dwingend recht zijn. Artikel V.114 bepaalt dat de partijen “voordat de overeenkomst is beëindigd (…) niet ten nadele van de opdrachtnemer (mogen) afwijken van de bepalingen van de artikelen V.43, V.111, V.112 en V.113”. Het is volgens ons aangewezen om de inhoud van artikelen V.114 en V.115 op elkaar af te stemmen.
4262 Hoewel men in het voorstel van memorie van toelichting naar analogie verwijst naar het Weens Koopverdrag, naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie over de buitengerechtelijke ontbinding en naar de voorbereidende werken van de Unidroit Principles (MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 52), lijkt het artikel in hoofdzaak gebaseerd op art. 19 Handelsagentuurwet.
4263 Cf. over résiliation ou résolution sur déclaration: P. XXX XXXXXXXXXX, “Observations schématiques sur le Livre V: contrats économiques” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, 145, die voorstander is van een dergelijke uitbreiding in het handelsrecht, maar zich de vraag stelt of een dergelijke beëindigingsmogelijkheid niet ook in het burgerlijk recht ingevoerd moet worden.
4264 Het ontwerp neemt de bepaling over het concurrentiebeding (art. 24 Handelsagentuurwet) niet over inzake concessie en franchising. Ook het wettelijk vermoeden over de aanbreng van klanten neemt het ontwerp niet over (art. 24, § 3 Handelsagentuurwet). Het neemt daarentegen wel het wettelijk vermoeden over dat de opdrachtgever, indien de overeenkomst een concurrentiebeding bevat, behoudens tegenbewijs nog geacht wordt aanzienlijke voordelen te krijgen (art. 20, tweede lid Handelsagentuurwet - art. V.111, tweede lid ontwerp). Dat
basis van het ontwerp kan men een concessie of franchising voor een bepaalde duur met een conventionele opzeggingsmogelijkheid sluiten (art. V.110, § 2, eerste lid), zijn de relatief korte opzeggingstermijnen uit het agentuurrecht van toepassing (art. V.110, § 2, tweede lid, namelijk maximum 6 maanden), is de regeling over de eindopzegging van onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessies van bepaalde duur niet toepasselijk,4265 kan de opdrachtgever bij de beëindiging van elke concessie en franchising een uitwinningsvergoeding4266 verschuldigd zijn (art. V.111, eerste lid, dus niet enkel bij het eindigen van een verkoopconcessie of franchising van onbepaalde duur die onder de Alleenverkoopwet valt), mag die uitwinningsvergoeding een bepaald wettelijk plafond niet overstijgen (art. V.111, vierde lid), kan de opdrachtgever ook bijkomende schadevergoeding verschuldigd zijn (art. V.112) enz. Die analogische toepassing van de Handelsagentuurwet heeft een belangrijke impact op de bestaande regelgeving over de beëindiging van een verkoopconcessie of franchising.
Hoewel het ontwerp in hoofdzaak een analogische methode hanteert, heeft het onvoldoende oog voor de gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 920 e.v.). Het ontwerp maakt zoals vermeld een opsplitsing tussen de makelaars, handelsagenten en commissionairs enerzijds en de concessiehouders en franchisenemers anderzijds.4267 Dat een gezamenlijke behandeling niettemin nuttig is, blijkt uit het feit dat de voorgestelde regeling over de beëindiging van concessie en franchising in het ontwerp identiek is aan de bepalingen over de beëindiging van handelsagentuur. In de toekomst zou er trouwens nog een meer geharmoniseerde wettelijke regeling over distributie mogelijk zijn, waarbij men ook de niet-geïntegreerde distributeurs betrekt (supra nr. 11). Volgens ons houdt het ontwerp, ondanks de gemaakte opsplitsing, nog te weinig rekening met de specifieke kenmerken van de beëindiging van concessie of franchising. Zo bevat de regeling over de beëindiging van concessie en franchising geen bepalingen over het lot van eventuele investeringen en/of voorraad,4268 noch over het einde van de terbeschikkingstelling van de bedrijfsformule. Ook het feit dat de regeling over de opzeggingsvergoeding een bepaling bevat over het (uitzonderlijke) geval dat de vergoeding van de distributeur uit commissies zou bestaan (art. V.110, § 4, tweede lid), is een aanwijzing dat het ontwerp te weinig rekening houdt met de specifieke kenmerken van concessie en franchising omdat de (onrechtstreekse vorm van) vergoeding in die overeenkomsten bijna altijd uit een bepaalde winstmarge en dus niet uit een commissie bestaat.
heeft volgens ons tot gevolg dat inzake concessie en franchising zonder duidelijke reden slechts de helft van het dubbele wettelijke vermoeden over de voorwaarden van de cliënteelvergoeding (supra nrs. 747 en 755) van toepassing is.
4265 In dat verband is het volgens ons niet aangewezen dat art. V.117, derde lid ontwerp nog verwijst naar de wettelijke termijn in verband met de eindopzegging (cf. art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet).
4266 Het ontwerp kiest voor de term uitwinningsvergoeding, zoals in art. 20 Handelsagentuurwet. Wij geven evenwel de voorkeur aan het begrip cliënteelvergoeding (supra nr. 700).
4267 Cf. MvT ontwerp Wetboek van Economisch recht: “De handelsagentuurovereenkomst kan ook onder de distributieovereenkomst worden geplaatst. Zij zou daarom kunnen worden behandeld aansluitend bij de concessie- en franchisingovereenkomsten (zie bijvoorbeeld Eindverslag p. 80). Xxxxxxx, gezien de handelsagent bemiddelt en, in voorkomend geval, in naam en voor rekening van de principaal zaken afsluit, is ervoor geopteerd de handelsagent op te nemen in de titel gewijd aan intermediaire dienstverlening.”
4268 X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 63, voetnoot 158.
Het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht is een verdienstelijk project. Wat de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomsten betreft, werkt het ontwerp bepaalde ongelijkheden weg (bv. tussen distributie- en dienstenfranchising). Het ontwerp harmoniseert de regelgevingen over de beëindiging van de handelsagentuur, concessie en franchising door er in globo naar analogie de bepalingen uit de Handelsagentuurwet op toe te passen. Dat heeft een harmoniserende werking omdat het ontwerp bijvoorbeeld de regeling over de beëindiging wegens uitzonderlijke omstandigheden van toepassing maakt op de belangrijkste geïntegreerde distributieovereenkomsten. Toch is de wetgeving over de beëindiging van handelsagentuur niet altijd geschikt om zonder aanpassingen naar analogie toegepast te worden op de beëindiging van een verkoopconcessie of franchising. Het verdient daarom aanbeveling om op bepaalde punten meer rekening te houden met de specifieke kenmerken van de beëindiging van concessie- en franchiseovereenkomsten.
c) Rechtspraak op basis van het principe van redelijkheid en billijkheid
958. TOEPASSING VAN HET PRINCIPE VAN REDELIJKHEID EN BILLIJKHEID VOLSTAAT NIET.
Volgens sommige rechtsleer is er geen tussenkomst van de wetgever nodig om een harmonisatie te bereiken in verband met (de beëindiging van) geïntegreerde distributieovereenkomsten, maar kan er via gerechtelijke weg een spontane harmonisatie tot stand komen door de toepassing en concrete uitwerking van het algemene principe van de uitvoering te goeder trouw.4269 De rechtspraak kan een dergelijke harmonisatie slechts gedeeltelijk tot stand brengen. Het gemeen verbintenissenrecht volstaat niet om de gevolgen van de kenmerken van de beëindiging van commerciële relaties cq. overeenkomsten met een geïntegreerde distributeur op te vangen (supra nr. 949). Hoewel de rechtspraak in bepaalde gevallen op basis van de principes van redelijkheid en billijkheid en van de uitvoering te goeder trouw een passende oplossing kan uitwerken (bv. door een verplichting tot overname van de voorraad op te leggen, supra nr. 660), mag men niet van de rechtspraak verwachten dat zij op basis van die algemene rechtsprincipes de lacunes en ongelijkheden kan herstellen die onbewust door de Belgische wetgever in het leven zijn geroepen.4270 Uit de toepassing in de rechtspraak van de principes van redelijkheid en billijkheid, zoals verankerd in de Alleenverkoopwet, blijkt trouwens dat er op die manier geen spontane harmonisatie optreedt tussen de verschillende vormen van geïntegreerde distributie, maar dat de dispariteit in bepaalde gevallen integendeel zelfs nog vergroot (bv. supra nr. 832). Een beoordeling op basis van de redelijkheid en billijkheid is trouwens altijd gebaseerd op de concrete omstandigheden van de zaak, die telkens anders zijn, zodat er ook telkens andere oplossingen mogelijk zijn.
4269 CL. DELCORDE, “Conclusion” in CL. DELCORDE (ed.), La distribution commerciale dans tous ses états, Brussel, Éd. du Jeune Xxxxxxx xx Xxxxxxxxx, 0000, 327-329. In het Nederlandse recht: J.M. BARENDRECHT en
G.R.B. VAN PEURSEM, Distributieovereenkomsten, 15, nr. 22, die ervoor pleiten om het stelsel van normen dat de Nederlandse rechtspraak en rechtsleer op basis van de redelijkheid en billijkheid ontwikkeld hebben voor de distributieovereenkomst, te perfectioneren.
4270 Cf. X. XXXXXXXXX, “Protection du franchisé: faut-il une réforme législative?” in N. DISSAUX en R. XXXX (eds.), La protection du franchisé, 270: “Fondamentalement au demeurant, le rôle de la jurisprudence n’est d’ailleurs pas de réformer le droit.”
d) Wetgeving over onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen?
959. WETGEVING OVER ONRECHTMATIGE BEDINGEN (MARKTPRAKTIJKENWET) IS NIET VAN TOEPASSING OP OVEREENKOMSTEN TUSSEN ONDERNEMINGEN. De Belgische
Marktpraktijkenwet bevat een aantal bepalingen over onrechtmatige bedingen (art. 73 e.v. Marktpraktijkenwet).4271 Een onrechtmatig beding is elk beding of elke voorwaarde in een overeenkomst tussen een onderneming en een consument die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument (art. 2, 28° Marktpraktijkenwet). De wettelijke bepalingen verbieden tal van contractuele bedingen, bijvoorbeeld een clausule die ertoe strekt “onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de onderneming toe te staan de overeenkomst voor bepaalde duur eenzijdig te beëindigen zonder schadeloosstelling voor de consument, behoudens overmacht” (art. 74, 10° Marktpraktijkenwet) of “onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de onderneming toe te staan een overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen zonder redelijke opzegtermijn, behoudens overmacht” (art. 74, 11° Marktpraktijkenwet). Dergelijke bedingen zijn verboden en nietig (art. 75, § 1 Marktpraktijkenwet). Die bepalingen zijn een omzetting van een Europese richtlijn over oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.4272
De wettelijke bepalingen over onrechtmatige bedingen zijn enkel van toepassing op overeenkomsten tussen een onderneming en een consument (business to consumer, B2C) (art. 74 Marktpraktijkenwet)4273 en dus niet op overeenkomsten tussen ondernemingen (business to business, B2B). De wettelijke regeling is niet van toepassing op contracten tussen een opdrachtgever en een professionele distributeur, zelfs niet als die distributeur, zoals een consument, in een duidelijk zwakkere positie staat tegenover de opdrachtgever of indien het om een toetredingscontract gaat.4274
960. NEDERLANDS EN DUITS RECHT: WETGEVING OVER ONRECHTMATIGE BEDINGEN IS OOK TOEPASSELIJK OP OVEREENKOMSTEN TUSSEN ONDERNEMINGEN. In het Nederlandse en Duitse
recht bestaan er daarentegen wettelijke bepalingen die een controle op bepaalde onrechtmatige bedingen uit een toetredingscontract mogelijk maken, ook indien dat contract tussen ondernemingen gesloten wordt (art. 6:231 en 6:233 Nederlands BW en § 305 e.v. BGB) (supra nr. 32). Volgens het Nederlandse recht is een beding in algemene voorwaarden
4271 Cf. het vroegere art. 31 e.v. Handelspraktijkenwet. Cf. P. CAMBIE, Onrechtmatige bedingen, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 478 p.; R. XXXXXXXX, “Overzicht van rechtspraak. Consumentenbescherming 2003-2007”, TPR 2009, 267, nr. 48 e.v. en R. XXXXXXXX, “Commentaar bij art. 31 W. 14 juli 1991” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, 1 e.v.
4272 Richtl.Raad 93/13/EEG, 5 april 1993, betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, Pb.L. nr. 95, 21 april 1993, 29-34, gewijzigd door de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over consumentenrechten, goedgekeurd op 23 juni 2011.
4273 Art. 2, 1° Marktpraktijkenwet definieert het begrip onderneming als “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen” en art. 2, 3° Marktpraktijkenwet omschrijft het begrip consument als “iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet- beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt”.
4274 In het Franse recht: A. PINNA, La mesure du préjudice contractuel, Parijs, LGDJ, 2007, 564-565, nr. 509.
vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is voor de wederpartij, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval (art. 6:233, a Nederlands BW). Volgens het Duitse recht kan de rechter een inhoudscontrole uitoefenen op bepalingen in algemene commerciële voorwaarden (Allgemeine Geschäftsbedingungen), meer bepaald kan hij een beding “onwerkzaam” (unwirksam) verklaren wanneer dat beding de medecontractant van de partij die het beding stipuleert op onredelijke wijze, in strijd met de goede trouw, benadeelt (§ 307 BGB).4275 Bij twijfel is er aanleiding om tot een onredelijke benadeling te besluiten wanneer een bepaling 1) niet te verzoenen is met de essentiële grondgedachte van de wettelijke regeling waarvan ze afwijkt of 2) essentiële rechten of plichten beperkt die uit de aard van de overeenkomst voortvloeien zodat de verwezenlijking van het doel van die overeenkomst in gevaar komt (§ 307, (2) BGB, vrije vertaling).
961. PLEIDOOI OM DE WETTELIJKE REGELING UIT TE BREIDEN TOT
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX TUSSEN ONDERNEMINGEN. Hoewel de geïntegreerde distributeur een onderneming is (in de zin van art. 2, 1° Marktpraktijkenwet4276), staat hij in beginsel in een zwakkere positie tegenover de opdrachtgever (supra nrs. 52, 56 en 61). In die zin verhoudt hij zich in principe als een quasi-consument tegenover de opdrachtgever.4277 In de rechtsleer noemt men dergelijke overeenkomsten ook asymmetrische overeenkomsten (supplier to customer, S2C).4278 Het is dan ook niet verwonderlijk dat bepaalde rechtsleer ervoor pleit om het toepassingsgebied van de wettelijke regeling over onrechtmatige bedingen niet te beperken tot overeenkomsten met consumenten, maar ze uit te breiden tot asymmetrische overeenkomsten tussen ondernemingen,4279 in casu tot overeenkomsten tussen opdrachtgevers en (geïntegreerde) distributeurs.4280 Wij menen dat een uitbreiding van de
4275 X. XXXXXXXX e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, 165, nr. 12.
4276 Cf. over het begrip onderneming in de Marktpraktijkenwet: X. XXXXXX, “Twee jaar marktpraktijken” in X. XXXXXX, X. XXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Economisch recht, Themis cahier nr. 69, Brugge, die Keure, 2012, 109, nr. 18 e.v.
4277 X. XXXXXXXXX, “Protection du franchisé: faut-il une réforme législative?” in N. DISSAUX en R. XXXX (eds.), La protection du franchisé, 263: “(…) Toute proportion gardée, le franchisé se trouve peu ou prou dans la situation d’un consommateur face à un professionnel.”; N. DISSAUX, “La protection du franchisé au début du XXIème siècle: Pour qui? Pour quoi? Comment?” in N. DISSAUX en R. XXXX (eds.), La protection du franchisé, 64: “A bien des égards, certains franchisés sont dans la même situation qu’un consommateur profane.” en A. PINNA, La mesure du préjudice contractuel, Parijs, LGDJ, 2007, 569, nr. 510. Contra: X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
4278 X. XXXXX, “From Consumer Contracts to Asymmetric Contracts: a Trend in European Contract Law?”,
ERCL 2009, afl. 3, 315-316.
4279 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 464, nr. 50: “On ne voit d’ailleurs pas pourquoi certaines clauses échapperaient à tout contrôle dans les relations entre professionnels, alors que l’un d’eux peut parfaitement se trouver dans une situation d’infériorité voire de dépendance économique.” en F.-X. XXXXXX, “Quelques réflexions et propositions au sujet des clauses “déraisonnables” ou “abusives” dans les contrats conclus entre professionnels, à la lueur du droit comparé et des propositions savantes” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 655-703, die ervoor pleit om het stipuleren van onrechtmatig bedingen te sanctioneren op grond van de precontractuele aansprakelijkheid.
4280 X. XXXXXXXXX, “Protection du franchisé: faut-il une réforme législative?” in N. DISSAUX en R. XXXX (eds.),
La protection du franchisé, 264-265.
wettelijke regeling over onrechtmatige bedingen tot asymmetrische overeenkomsten tussen ondernemingen toe te juichen is, maar we zijn van oordeel dat een dergelijke uitbreiding beperkt moet blijven tot toetredingsovereenkomsten (cf. Feasility study, infra nr. 962), om te vermijden dat de wilsautonomie van de contractpartijen op onverantwoorde wijze ingeperkt wordt.
De Franse wet LME van 4 augustus 20084281 wijzigde het mededingingsrechtelijk artikel X.000-0, X, 0x X.xxx.0000 Dat artikel bepaalt nu dat een producent, handelaar, industrieel of ambachtsman aansprakelijk en verplicht is om de veroorzaakte schade te herstellen wanneer hij een commerciële partner verplichtingen oplegt of probeert op te leggen die een kennelijk onevenwicht in de rechten en plichten van de partijen veroorzaken (vrij vertaald). In die zin bestaat er in het Franse recht dus een verbod op onrechtmatige bedingen in overeenkomsten tussen ondernemingen.4283
Ook in het ontwerp van Europese verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht (infra nr. 926) is een verbod opgenomen op onrechtmatige (“oneerlijke”) bedingen in koopovereenkomsten4284 tussen ondernemingen. Bijlage I bij die verordening bevat namelijk een aantal bepalingen over oneerlijke voorwaarden van overeenkomsten (art. 79 e.v.). Een door een partij in een overeenkomst bedongen voorwaarde (in het Engels: contrat term) die oneerlijk is op grond van die bepalingen, is niet bindend voor de wederpartij (art. 79.1). Die artikelen zijn van dwingende aard, zodat de partijen die bepalingen niet kunnen uitsluiten noch ervan kunnen afwijken (art. 81). De bepalingen hebben niet enkel betrekking op oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een handelaar en een consument (art. 82 e.v.), maar ook op dergelijke bedingen in overeenkomsten tussen handelaars4285 (art. 86).
Een voorwaarde in een overeenkomst tussen handelaars is volgens het ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht enkel “oneerlijk” als (a) deze deel uitmaakt van voorwaarden waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, d.w.z. dat deze door een partij bedongen zijn en de wederpartij de inhoud ervan niet heeft kunnen beïnvloeden (cf. art. 7.1) en (b) de voorwaarde van die aard is dat het gebruik ervan grovelijk afwijkt van de gangbare handelspraktijken en indruist tegen de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid (art. 86.1). Om te beoordelen of een voorwaarde oneerlijk is, moet men rekening houden met de aard van de op grond van de overeenkomst te leveren prestatie, met de omstandigheden waarin de overeenkomst werd gesloten, met de andere voorwaarden van de overeenkomst en met de voorwaarden van eventuele andere overeenkomsten waar de overeenkomst van afhangt (art. 86.2).
4281 Loi n° 2008-776, 4 augustus 2008 “de modernisation de l’économie” (LME).
4282 X. XXXXXXX, Droit de la distribution, 142-143, nr. 318.
4283 A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 308- 309, nrs. 711 en 712.
4284 Cf. art. 5 ontwerp Europese verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht: “Het gemeenschappelijk Europees kooprecht kan worden toegepast op: (a) koopovereenkomsten; (b) overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud, al dan niet op een materiële gegevensdrager, die door de gebruiker kan worden opgeslagen, verwerkt en hergebruikt, en waartoe hij toegang kan hebben, ongeacht of tegenover die levering de betaling van een prijs staat; (c) overeenkomsten betreffende verbonden diensten, ongeacht of voor die verbonden dienst een afzonderlijke prijs is overeengekomen.”
4285 Art. 2, (e) bijlage I ontwerp van verordening definieert het begrip “handelaar” als “een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die handelt voor doeleinden die verband houden met zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit”.
Ten slotte bevat ook het Belgische ontwerp van Wetboek van Economisch Recht bepalingen over onrechtmatige bedingen, namelijk in het tweede hoofdstuk van titel 2 van boek V. De artikelen zijn gebaseerd op de bepalingen uit (het toenmalige voorontwerp van) de Marktpraktijkenwet.4286 Opvallend is dat de algemene bepaling over het verbod op onrechtmatige bedingen niet enkel van toepassing is op overeenkomsten tussen ondernemingen4287 en consumenten, maar ook op overeenkomsten tussen ondernemingen onderling (en overeenkomsten tussen ondernemingen en aanbestedende overheden) (art. V.13 jo. art. V.1). Uit die algemene bepaling volgt dat elk beding of elke voorwaarde die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is (art. V.13, § 1). In een overeenkomst tussen ondernemingen kunnen de partijen die bepaling conventioneel uitsluiten (opt out) (art. V.13, § 2).4288 Het is de taak van de rechter om in voorkomend geval in concreto te bepalen of de toepassingsvoorwaarden van de algemene bepaling vervuld zijn.4289 De lijst met bedingen die in elk geval als onrechtmatig worden beschouwd, geldt enkel voor overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten (art. V.15). Een algemeen verbod dat niet dwingend van toepassing is op overeenkomsten tussen ondernemingen, biedt geen bescherming tegen de eventuele opname van onrechtmatige bedingen in een (toetredings)contract tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur omdat te verwachten valt dat de opdrachtgever er in een dergelijk geval a priori voor zal kiezen om het algemeen verbod weg te bedingen in het (toetredings)contract (supra nr. 941).
Wij zijn in het kader van het huidige onderzoek over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten zeker niet gekant tegen een algemeen wettelijk verbod op onrechtmatige of oneerlijke bedingen in toetredingsovereenkomsten tussen ondernemingen. Een dergelijk verbod verhindert dat de opdrachtgever misbruik maakt van het feit dat de distributeur zich in een zwakkere onderhandelingspositie bevindt, door hem bepaalde bedingen op te leggen die een kennelijk onevenwicht scheppen tussen hun rechten en plichten. Een dergelijk wettelijk verbod is in casu enkel nuttig wanneer het van dwingend recht is ten voordele van de geïntegreerde distributeur. Een wettelijke bepaling over onrechtmatige bedingen is aanbevelenswaardig, maar volstaat niet om een volwaardige regeling over de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomsten uit te werken. Een wettelijke regeling over onrechtmatige bedingen heeft immers enkel een verbiedend karakter en is geen geschikt instrument om de contractpartijen ook effectief bepaalde verplichtingen op te leggen, bijvoorbeeld om een cliënteel- en/of investeringsvergoeding te betalen.
4286 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 47.
4287 Het begrip onderneming betekent in het ontwerp “elke persoon die op duurzame wijze een economische activiteit uitoefent. (…)” (art. I.1, 1°).
4288 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 48.
4289 MvT ontwerp Wetboek van Economisch Recht, 48.
e) Draft Common Frame of Reference
962. NAAR EEN TOEKOMSTIG EUROPEES CONTRACTENRECHT? Op initiatief van de Europese Commissie werd een Ontwerp van Gemeenschappelijk Referentiekader (Draft Common Frame of Reference) uitgewerkt op het gebied van het Europees contractenrecht.4290 De bedoeling was om na te gaan of er een behoefte bestaat aan een verdergaande actie in verband met het verbintenissenrecht op het niveau van de Europese Unie.4291 De Europese Commissie besliste in 2003 om een Gemeenschappelijk Referentiekader te ontwikkelen, dat gemeenschappelijke terminologie en regels zou bevatten.4292 Dat zou de basis vormen voor een verdere reflectie over de harmonisatie van het Europees contractenrecht, mogelijk in de vorm van een optioneel instrument. Een groep van experts in het overeenkomstenrecht uit diverse lidstaten werkte tussen 2005 en 2009 een Ontwerp van Gemeenschappelijk Referentiekader uit.4293 In 2010 maakte de Europese Commissie vervolgens een Groenboek (Green Paper) bekend, met de bedoeling om de mogelijkheden voor te stellen om de interne markt te versterken door vooruitgang te boeken op het gebied van het Europees contractenrecht.4294 Het Europees Parlement sprak in juni 2011 zijn steun uit voor een optioneel Europees contractenrecht, d.i. een geheel van regels waarvoor de consumenten en ondernemingen vrijwillig kunnen opteren in hun overeenkomsten met grensoverschrijdend karakter.4295 Dat Europese optionele rechtssysteem zou het nationaal contractenrecht niet vervangen, maar naast de nationale rechtsordes staan.4296 Door de keuze voor het Europees contractenrecht, dat ook dwingende bepalingen kan bevatten, zouden de contractpartijen dwingende nationale wettelijke regels aan de kant kunnen schuiven en zou het mogelijk zijn om in de hele EU eenzelfde set van regels te hanteren.
4290 Draft Common Frame of Reference. Full Edition, Principles, Definitions and Model Rules of European Private Law, Edited by Study Group on a European Civil Code and Research Group on EC Private Law (Acquis Group), München, Sellier, 2009, 6563 p. (in deze thesis afgekort als Draft Common Frame of Reference of DCFR). Cf. A.S. XXXXXXXX, X.X. HESSELINK, E.H. XXXXXXX, CH. MAK en C.E. XX XXXXXX, Towards a
European Civil Code, Alphen aan den Rijn en Nijmegen, Kluwer Law International en Ars Aequi Libri, 2011, 1158 p. en X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 50, nr. 36 e.v.
4291 Med.Comm. 11 juli 2001 aan de Raad en het Europees Parlement over Europees verbintenissenrecht, COM(2001), 398, def.
4292 Med.Comm. 12 februari 2003 aan het Europees Parlement en de Raad. Een coherenter Europees verbintenissenrecht. Een Actieplan, COM(2003), 68, def.
4293 Voor meer informatie over de achtergrond: Feasibility study, 1.
4294 Groenboek 1 juli 2010 van de Commissie over beleidsopties voor de ontwikkeling van een Europees contractenrecht voor consumenten en ondernemingen, COM(2010), 348, def.
4295 xxxx://xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxXxxxxxxxXxxxxx.xx?xxxxxxxxxxXX/00/000&xxxxxxxXXXX&xxxxx0&xxxxxxxxxX &guiLanguage=en. Cf. overwegingen 13 en 14 Rome I-Verordening: “(13) Deze verordening laat onverlet dat partijen in hun overeenkomst een niet-statelijk recht of een internationale overeenkomst kunnen opnemen, door verwijzing ernaar. (14) In een besluit waarbij de Gemeenschap regels van materieel verbintenissenrecht, waaronder standaardvoorwaarden, vaststelt, kan worden bepaald dat de partijen ervoor mogen kiezen deze regels toe te passen.” Cf. X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 6.
4296 Speech X. XXXXXX (Europese Commissie), “The Next Steps Towards a European Contract Law for Businesses and Consumers”, Conference “Towards a European Contract Law”, KU Leuven en Universiteit van Münster, 3 juni 2011, xxxx://xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxXxxxxxxxXxxxxx.xx?xxxxxxxxxxXXXXXX/00/000&xxxxxxx HTML&aged=0&language=EN&guiLanguage=en. Cf. X. XXXXXXXX, “Via een optioneel Europees contractenrecht naar een aanpassing van ons gefragmenteerd intern kooprecht” in C. XXX XXXXXXXXXXX, X. XXXXXX, X. XXXXX en X. XXXXXX (eds.), Over grenzen. Liber amicorum Xxxxxx Xxxxx, Antwerpen, Intersentia, 2011, 817 e.v.
Een door de Europese Commissie aangeduide deskundigengroep maakte een haalbaarheidsstudie (Feasibility study), die uiteindelijk een voorstel bevatte dat niet het volledige contractenrecht besloeg, maar enkel betrekking had op bepaalde gemeenschappelijke algemene verbintenisrechtelijke regels en bijzondere regels over de koop.4297 De bijzondere regels over distributieovereenkomsten uit het Draft Common Frame of Reference werden niet overgenomen in het voorstel. Op basis van die Feasibility study heeft de Europese Commissie een ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht goedgekeurd,4298 dat dus evenmin bijzondere regels over distributieovereenkomsten bevat. Het gaat in casu om een optioneel of facultatief gemeenschappelijk Europees kooprecht, namelijk een set van regels waarvoor de contractpartijen kunnen opteren4299 maar die niet in de plaats komt van de bestaande nationale wettelijke bepalingen.4300
Het project om het Europees contractenrecht te harmoniseren, is lovenswaardig.4301 Wat de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten betreft, is het immers aan te raden om een eenvormige en geharmoniseerde regelgeving uit te werken. Ideaal zou zijn mocht dat op het Europese niveau mogelijk zijn.4302 In verband met de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten heeft een louter optionele set van regels echter weinig nut.4303 Het valt immers te verwachten dat de opdrachtgevers, die de contracten redigeren aangezien het om (toetredings)overeenkomsten gaat (supra nr. 32), enkel vrijwillig voor de Europese regels zullen kiezen wanneer die bepalingen minder bescherming bieden aan de distributeur dan gebruikelijk is in het recht van de lidstaten dat van toepassing is op de overeenkomsten die ze sluiten. Anderzijds is het onwaarschijnlijk dat de lidstaten naast de eventuele dwingende
4297 EXPERT GROUP, “A European contract law for consumers and businesses: Publication of the results of the feasibility study carried out by the Expert Group on European contract law for stakeholders' and legal practitioners' feedback”, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxx/xxxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxx_xx.xxx (hierna Feasibility study).
4298 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht, 11 oktober 2011, COM(2011), 635 definitief (hierna ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht genoemd).
4299 Cf. art. 3 ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht (Facultatieve karakter van het gemeenschappelijk Europees kooprecht): “Partijen kunnen overeenkomen het gemeenschappelijk Europees kooprecht toe te passen op hun grensoverschrijdende overeenkomsten betreffende de verkoop van goederen, de levering van digitale inhoud en het verrichten van verbonden diensten, binnen de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde territoriale, materiële en personele werkingssfeer.”
4300 X. XXXXX en X. XXXXXXXXXXX, “Gemeenschappelijk Europees kooprecht. Een nieuw instrument van uniform toepasselijk recht”, NJW 2012, 2-12.
4301 Cf. PH. MARCHANDISE, “Plaidoyer pour un droit européen des contrats”, CJ 2011, 118-119.
4302 X. XXXXXXXXX, “De vijftigjarige Alleenverkoopwet: een tandeloos oud vrouwtje of een dynamische jonge dame?”, RW 2011-12, 439, nr. 76; X. XXX XXXXXX, “Distributieovereenkomsten. Proliferatie van wetgeving: kwalificatieproblemen en rechtsonzekerheid troef” in Bijzondere overeenkomsten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 66-67, nr. 63 en X. XXXXXXXX, “Alleenverkoopconcessie: een requiem?” in PERMANENTE VORMING BALIE KORTRIJK, Recente ontwikkelingen en topics van het handelsrecht, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 52: “Een aanpak die geleid zou worden vanuit de Europese Unie, geniet de voorkeur.” Cf. F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 622-623, in ondergeschikte orde als een analoge benadering niet mogelijk blijkt en X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 48, nr. 35 e.v. (algemeen).
0000 X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “An optional instrument for commercial agency, franchise and distribution contracts?” in D. VOINOT en X. XXXXXXXX (eds.), Vers un droit européen des contrats spéciaux. Towards a european law of specific contracts, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 200 e.v.
nationale regels andere regels zouden aanvaarden die een minder grote bescherming bieden aan de geïntegreerde distributeurs. Optionele rechtsregels zijn weinig doeltreffend (supra nr. 941), ongeacht of het om Europese of nationale regels gaat. Gelet op de hierboven beschreven ontwikkelingen in de besluitvorming over het Europees contractenrecht, vrezen we dat het nog lang kan duren voordat men op het Europese niveau een consensus vindt om een slagkrachtige geharmoniseerde regelgeving goed te keuren over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten. De Europese regelgever zou daarvoor immers niet enkel een optionele set van regels moeten uitwerken, maar dwingende bepalingen moeten aannemen in de vorm van een verordening of minstens van een richtlijn.
Omdat wij van oordeel zijn dat een harmonisatie van de bestaande disparate wetgeving over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten niet kan wachten op een doorbraak op Europees niveau, menen we dat het wenselijk is dat de wetgever een Europees initiatief niet afwacht en nu al op het Belgische niveau een geharmoniseerde wetgeving aanneemt.4304 Verder in deze thesis stellen we een geharmoniseerde wettelijke regeling voor in verband met de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten (infra nr. 967). Daarbij baseren we ons op de bepalingen van de Handelsagentuurrichtlijn. Daarnaast houden we ook rekening met de regels die op het Europese niveau in het Draft Common Frame of Reference uitgewerkt en voorgesteld werden en onderzoeken we of die regels een voldoende oplossing bieden in het Belgische recht. Mochten alle lidstaten overgaan tot een dergelijke nationale harmonisatie die gebaseerd is op de Handelsagentuurrichtlijn, het Draft Common Frame of Reference en de wetsontwerpen die men in de andere lidstaten uitwerkt, dan zou de stap naar een Europese harmonisatie in ieder geval kleiner worden dan nu het geval is. We stellen daarnaast ook bepaalde wijzigingen voor aan de Handelsagentuurrichtlijn, wanneer we
– op basis van het voorstel van een gemeenschappelijke regeling – merken dat die wijzigingen tot een beter resultaat zouden leiden (infra nr. 967). Hierna bespreken we het Draft Common Frame of Reference, waarvan de bijzondere bepalingen over distributieovereenkomsten – zoals hierboven vermeld – niet werden overgenomen in de Feasibility study.
963. STRUCTUUR VAN HET DRAFT COMMON FRAME OF REFERENCE. Het Draft Common Frame
of Reference bevat een ruim aantal ontwerpbepalingen over het verbintenissen- en overeenkomstenrecht. Boek I bevat algemene bepalingen, boek II handelt over overeenkomsten en boek III over verbintenissen. Xxxx XX is voor deze thesis van bijzonder belang omdat het betrekking heeft op bijzondere overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende verbintenissen (specific contracts and the rights and obligations arising from them). Boek IV bevat een deel E over handelsagentuur, franchising en verkoopconcessie4305
4304 Vergelijk in het Nederlandse recht: X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, afl. 29, 1896: “(…) Er ligt een schone taak voor de Nederlandse wetgever om de geconstateerde ongelijkheden zo snel mogelijk op te heffen en niet te wachten op (de uitwerking van) een Europees initiatief.”
4305 Het DCFR verwijst naar een distributieovereenkomst in strikte zin (supra nr. 22). Hoewel er volgens het huidige Belgische recht een licht nuanceverschil is (de distributieovereenkomst in restrictieve zin kan volgens het DCFR ook betrekking hebben op diensten en niet enkel op goederen, supra nr. 22), spreken we hierna over verkoopconcessie om verwarring te vermijden met een distributieovereenkomst in ruime zin.
(commercial agency, franchise and distributorship).4306 In vergelijking met het Belgische ontwerp van Wetboek van Economisch Recht (supra nr. 957), heeft het DCFR meer oog voor de gemeenschappelijke kenmerken van (de beëindiging van) de geïntegreerde distributieovereenkomsten doordat het handelsagentuur, franchising en verkoopconcessie samen behandelt.4307 Op die manier vermindert de inzet van de discussie over de exacte kwalificatie van de overeenkomst en dus ook het aantal geschillen over die kwalificatie (supra nr. 248), wat een grote verdienste is van deze gemeenschappelijke regels.4308 Deel E is van toepassing op overeenkomsten die een handelsagentuur, franchising of verkoopconcessie in het leven roepen en regelen, maar mutatis mutandis ook op andere overeenkomsten waarbij een opdracht wordt gegeven aan een onafhankelijke commerciële partij om haar vaardigheden en inspanningen in te zetten om de producten (dit zijn zowel goederen als diensten)4309 van de opdrachtgever op de markt te brengen (IV.E – 1:101, (1) DCFR).4310 De omschrijving van het toepassingsgebied van deel E is volgens ons te ruim4311 omdat het niet enkel verwijst naar overeenkomsten met geïntegreerde onafhankelijke distributeurs, maar naar alle overeenkomsten met onafhankelijke distributeurs in ruime zin (supra nr. 21). Hoofdstuk 1 van deel E bevat algemene bepalingen en hoofdstuk 2 gemeenschappelijke regels die van toepassing zijn op alle bovenvermelde overeenkomsten. Daarnaast heeft men regels bepaald indien men dat noodzakelijk achtte als gevolg van de specifieke kenmerken van bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten, namelijk in hoofdstuk 3 (handelsagentuur), hoofdstuk 4 (franchising)4312 en hoofdstuk 5 (verkoopconcessie). Enkel de bijzondere bepalingen over handelsagentuur bevatten regels over de beëindiging van de overeenkomst,
4306 Cf. Principles of European Law on Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL CAFDC), waarop de bepalingen van het DCFR over handelsagentuur, franchising en verkoopconcessie gebaseerd zijn: M.W. HESSELINK e.a., Principles of European Law. Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL XXXXX), Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 371 p. Cf. X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 5-24 en X. XXXXXX RITAINE, “The Common Frame of Reference (CFR) and the Principles of European Law on Commercial Agency, Franchise and Distribution contracts”, ERA Forum 2007, afl. 8, 563-584.
4307 Voor een, volgens ons evenwel onterechte, kritiek (over PEL CAFDC): X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, afl. 29, 1896. Volgens haar moest handelsagentuur niet in de regeling betrokken worden, gelet op de relatief recente Handelsagentuurrichtlijn.
4308 Comments DCFR, 2426, onder B en X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
4309 IV.E – 1:101 (2) DCFR: “In this Part, “products” includes goods and services.”
4310 Vrije vertaling van IV.E – 1:101, (1) DCFR: “This Part of Book IV applies to contracts for the establishment and regulation of a commercial agency, franchise or distributorship and with appropriate adaptations to other contracts under which a party engaged in business independently is to use skills and efforts to bring another party’s products on to the market.”
0000 X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p. en X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 61-62, nr. 49. Cf. over PEL CAFDC: X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 13.
4312 Cf. X. XXXXX XXXX, Franchising in European Contract Law, München, Sellier, 2008, 292 p., over de bepalingen over franchising in the Principles of European Law on Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL CAFDC).
bijvoorbeeld IV.E – 3:312 DCFR over de omvang van de goodwillvergoeding.4313 We bespreken de individuele bepalingen uit het DCFR verder in deze thesis, in het licht van ons eigen wetsvoorstel (infra nr. 967).4314 We focussen enkel op de bepalingen over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten omdat onze onderzoeksvraag op die manier begrensd is (supra nr. 7).
964. HOOFDZAKELIJK SUPPLETIEF KARAKTER VAN DE BEPALINGEN. De bepalingen in de
hoofdstukken van het DCFR over handelsagentuur, franchising en verkoopconcessie zijn hoofdzakelijk van aanvullend recht.4315 De bepalingen zijn slechts van dwingend recht wanneer dat uitdrukkelijk bepaald is, zoals in IV.E – 3:312, (4) DCFR over de omvang van de goodwillvergoeding inzake handelsagentuur. Volgens ons biedt een louter aanvullende regelgeving een onvoldoende bescherming in verband met de beëindiging van een geïntegreerde distributieovereenkomst (supra nrs. 941 en 942).
f) Wetsontwerp over distributieovereenkomsten in het Spaanse recht
965. SPAANS WETSONTWERP. In Spanje heeft de ministerraad in 2011 een wetsontwerp ingediend over distributieovereenkomsten.4316 Men heeft parlementaire, academische en maatschappelijke debatten over dit ontwerp gevoerd,4317 maar momenteel is het onduidelijk of het wetsontwerp effectief zal worden gestemd in het Spaanse parlement.4318 Het wetsontwerp had als doel om de regelgeving over het distributierecht te moderniseren en om, in tegenstelling tot de vroegere disparate wetgeving, een moderne en gemeenschappelijke regelgeving uit te werken.4319 De bedoeling was ten eerste om de transparantie in de sector en de competitiviteit ervan te verhogen en het evenwicht tussen de contractpartijen te bevorderen en ten tweede om een cultuur van samenwerking, dialoog en bemiddeling te creëren om de
4313 Cf. ook IV.E – 3:302 (commission after the agency has ended) en IV.E – 3:303 DCFR (conflicting entitlements of successive agents). Wij behandelen die laatste bepalingen niet omdat we menen dat het logischer is dat die bepalingen aan bod komen in een algemene studie over de vergoeding van de handelsagent, dus in het kader van de rechten en verplichtingen tijdens de agentuur.
4314 Voor een kritische bespreking van dit deel van het DCFR vanuit het oogpunt van het Belgische recht:
X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
4315 Comments DCFR, 2282-2283, onder E. Vergelijk met de regels van de PEL CAFDC die wel meer bepalingen met een dwingend karakter bevatten: M.W. HESSELINK e.a., Principles of European Law. Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL XXXXX), Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 94. Voor een kritiek op het dwingend karakter van de bepalingen van de PEL CAFDC over distributieovereenkomsten en andere verticale overeenkomsten: X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 14-15.
4316 Proyecto de Ley de Contratos de Distribución, Boletín Oficial de las Cortes Generales 29 juni 2011, A (wetsontwerpen), nr. 138-1, 1-11 (hierna het Spaanse wetsontwerp). Cf. X. XXXXXX, “SPAIN: Draft on distribution contracts Act”, xxx.xxxxxxxxxx.xxx (news).
4317 Bv. Congreso Nacional de Distribución Comercial y Derecho de la Competencia, oktober 2011, Universidad Xxx Xxxx Xxxxxx (Madrid), xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
4318 Cf. J.-X. XXXXXX, “Chronique. Droit de la distribution”, RJC 2011, afl. 6, 559: “Espagne: Enterrement d’un projet de loi sur les contrats de distribution”.
4319 Proyecto de Ley de Contratos de Distribución (Exposición de motivos), Boletín Oficial de las Cortes Generales 29 juni 2011, A (wetsontwerpen), nr. 138-1, 2, onder I.
sfeer van conflicten in de sector te verminderen. Ten derde was het ontwerp bedoeld om duidelijke, transparante en efficiënte contractuele regels te bepalen voor de hele sector, die een minimaal aanvullend regime invoeren dat van toepassing is wanneer de contractpartijen niet in contractuele bepalingen voorzien hebben.
Het toepassingsgebied van het wetsontwerp was zeer breed omdat het betrekking had op distributieovereenkomsten in ruime zin.4320 Anderzijds sloot het onder andere de agentuurovereenkomst uit,4321 die in het Spaanse recht onder de Agentuurwet van 27 mei 1992 valt. Wij achten een dergelijke uitsluiting niet aangewezen. De bepalingen van het wetsontwerp waren van dwingend recht.4322 Enkele bepalingen uit het Spaanse wetsontwerp die betrekking hebben op de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten worden hierna besproken voor zover ze relevant zijn met het oog op het toekomstige Belgische recht en het door ons uitgewerkte wetsvoorstel (infra nr. 967).
D. Eigen wetsvoorstel
966. NOOD AAN TUSSENKOMST VAN DE WETGEVER OM EEN GEHARMONISEERDE REGELING UIT
TE WERKEN. Omdat een harmonisatie alleen op basis van de rechtspraak onwaarschijnlijk is (supra nrs. 955 e.v. en 958), achten wij de tussenkomst van de wetgever noodzakelijk om een geharmoniseerde regeling uit te werken over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten.4323 De bedoeling van de wettelijke tussenkomst is om de bestaande dispariteit in de wetgeving weg te werken die het resultaat is van het ad-hocbeleid van de wetgever, dat geenszins op een weldoordachte beleidsvisie berust (supra nr. 240). De bestaande wettelijke bepalingen hebben slechts een beperkt toepassingsgebied, zodat bepaalde overeenkomsten hieraan ontsnappen. De huidige wetgeving heeft trouwens onvoldoende oog voor de gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van geïntegreerde distributierelaties en distributieovereenkomsten. Bij het uitwerken van de wettelijke regeling moet men rekening houden met de nood aan flexibiliteit in deze rechtstak.4324 De harmonisatie
4320 Art. 2 Spaans wetsontwerp vermeldt dat de wet onder meer van toepassing is op: a) el contrato de compra en exclusiva, b) el contrato de venta en exclusiva, c) el contrato de distribución autorizada, d) el contrato de distribución selectiva, e) el contrato de concesión mercantil en f) la actividad comercial en régimen de franquicia.
4321 Art. 3, a) Spaans wetsontwerp.
4322 Dit werd ons bevestigd door X. XXXXX XXXXX (hoofd studiedienst Ministerio de Industria, Turismo y Comercio) bij e-mail van 8 november 2011: “The draft is “respectful” with the autonomy of the parties, but the draft completes the rules of the Code of Commerce and is mandatory as a whole.”
4323 In het Nederlandse en het Franse recht bestaat discussie over de noodzaak van een wettelijke tussenkomst over (het eindigen van) de verkoopconcessie. Contra wettelijke tussenkomst: X. XXXXXX-XXXXXXXX, “Contre une intervention législative en matière de concession commerciale”, RTD Com. 1982, 519-538. Pro wettelijke tussenkomst: X. XXXXXXXXX, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 47; X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, 1894: “Net zoals voor agentuurrelaties zou er ook voor distributierelaties een wettelijk regime moeten komen.” en G. VIRASSAMY, Les contrats de dépendance, 65-66, nrs. 84 en 85.
4324 Toelichting bij het wetsvoorstel franchising, 9: “Het doel van een reglementering ter zake is, bij de concrete aanwending van die bijzondere vorm van handelspartnerschap, een beter evenwicht tussen de partijen te waarborgen, zulks met handhaving van de soepelheid die die doeltreffende handelsmethode kenmerkt.”; CL. DELCORDE, “Conclusion” in CL. DELCORDE (ed.), La distribution commerciale dans tous ses états, Brussel, Éd. du Jeune Xxxxxxx xx Xxxxxxxxx, 0000, 326: “C’est que la diversité des objectifs, des contraintes et des moyens est
moet de nodige ruimte laten voor de concrete beoordeling van elk geval door de rechter.4325 Tegelijkertijd moet de wetgever een gepast evenwicht vinden tussen de noodzaak aan bescherming van de geïntegreerde distributeur, die meestal de zwakke contractpartij is, en de vrijheid van de opdrachtgever om zijn distributieorganisatie te reorganiseren.4326
Het hierna uitgewerkte wetsvoorstel heeft daarom als doel om in een alternatief te voorzien voor de onverantwoorde dispariteit in de Belgische wetgeving, door een globale wetgeving uit te werken over de beëindiging van de bestudeerde overeenkomsten. Het ontwerp past niet enkel op analoge wijze de regels van handelsagentuur toe op (de beëindiging van) de andere geïntegreerde distributieovereenkomsten, maar houdt ook rekening met de specifieke kenmerken van (de beëindiging van) die overeenkomsten, zonder de gemeenschappelijke kenmerken uit het oog te verliezen.4327 We kiezen ervoor om het wetsvoorstel voornamelijk te baseren op bepalingen uit de Handelsagentuurrichtlijn (uiteraard volgen we die bepalingen waar dat verplicht is, eventueel met vermelding van kritiek), het Draft Common Frame of Reference en het Spaanse wetsontwerp, in de mate dat die bepalingen overeenstemmen met de onderzoeksresultaten. Hierna gaan we na in welke mate deze (voorstellen van) regelgevingen model kunnen staan voor een ontwerp van geharmoniseerde wetgeving in het Belgische recht. Een aanpak op nationaal niveau die vooral gebaseerd is op de Europese (voorstellen van) regelgeving of wetsontwerpen uit andere lidstaten van de Europese Unie, maakt een latere harmonisatie op Europees niveau trouwens eenvoudiger (supra nr. 962).
Het hiernavolgende wetsvoorstel is slechts een juridisch-technisch voorstel en is een aanzet tot een academisch en parlementair debat. We baseren ons in de eerste plaats op bepalingen uit Europese (voorstellen van) regelgeving, maar we houden bij de implementatie van die regels onder meer ook rekening met de vigerende Belgische wetgeving zoals ingevuld door rechtspraak en rechtsleer en met het laatste (weliswaar vervallen) wetsvoorstel over franchising (supra nr. 108).
We vermijden bepalingen die louter gebaseerd zijn op een redelijke en billijke beoordeling door de rechter omdat uit ons onderzoek blijkt dat dergelijke regels tot een diffuse rechtspraak en rechtsonzekerheid leiden (supra nr. 958). Uiteraard is het echter niet de bedoeling om die principes of de flexibiliteit die noodzakelijk is, volledig te bannen.
tellement polymorphe qu’il faut respecter dans la plus large mesure possible la liberté des entreprises et leur permettre de s’adapter sans contrainte injustifiée à la mouvance qu’il implique le dynamisme commercial.” en PH. XX XXXXXXXX, Xxx xxxxxxxx xx xxxxxxxxxx, 0, xx. 0: “(…) qu’il ne paraît pas souhaitable qu’un statut légal soit promulgué, qui viendrait figer la matière.”
4325 F.-X. XXXXXX, La protection du distributeur intégré, 622-623.
4326 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 469, nr. 56.
4327 Cf. X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
967. TEKST VAN HET WETSVOORSTEL, MET COMMENTAAR. Hierna volgt de tekst van het wetsvoorstel, met commentaar. Die commentaar is een verwijzing naar de hierboven vermelde beschrijving en bespreking.
Wetsvoorstel over de beëindiging van overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur
Commentaar
De bedoeling van dit wetsvoorstel is om een gemeenschappelijke regeling uit te werken over de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten, op basis van de gemeenschappelijke kenmerken van de beëindiging van die overeenkomsten. Die gemeenschappelijke kenmerken kunnen we als volgt samenvatten, namelijk het feit dat: 1) de geïntegreerde distributeur wordt losgekoppeld uit de distributieorganisatie van de opdrachtgever, 2) er een einde komt aan een langdurige commerciële relatie en 3) de partijen op het ogenblik van de beëindiging een ongelijke economische positie hebben. Daarnaast houdt het wetsvoorstel ook rekening met de specifieke kenmerken van de beëindiging van bepaalde overeenkomsten. Een typisch kenmerk van de beëindiging van overeenkomsten waarbij de geïntegreerde distributeur de verdeelde goederen voor eigen rekening verkoopt, is dat de distributeur meestal een onverkoopbare voorraad in eigendom heeft op het ogenblik dat de overeenkomst eindigt. Een typisch kenmerk van de beëindiging van een overeenkomst waarbij de opdrachtgever een bedrijfsformule ter beschikking stelt aan de geïntegreerde distributeur, is ten slotte dat de distributeur geen gebruik meer mag maken van de hem ter beschikking gestelde bedrijfsformule. Om rekening te houden met die specifieke kenmerken volstaat het om enkele bepalingen toe te voegen aan het wetsvoorstel (art. 8, § 2 over de bedrijfsformule en art. 9 over de voorraad, infra), zonder dat dit de algemene aanpak van het wetsvoorstel op basis van de bovenvermelde gemeenschappelijke kenmerken verstoort.
Het doel van dit wetsvoorstel is om het aantal en de omvang van de geschillen bij de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten zoveel mogelijk te verminderen, in het bijzonder om de discussies over de kwalificatie van de overeenkomst te beperken. Door gemeenschappelijke regels uit te werken over de beëindiging van verkoopconcessie en verkoopfranchising, wil dit voorstel bijvoorbeeld een einde maken aan de vele discussies over de vraag of een franchising die betrekking heeft op de verkoop van goederen al dan niet onder de Alleenverkoopwet valt.
Het wetsvoorstel heeft enkel betrekking op de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten. Er loopt momenteel ook een doctoraatsonderzoek aan de KU Leuven over de overige aspecten, zoals de precontractuele fase en de rechten en verplichten tijdens de duur van de overeenkomsten, dat ook eventueel zal uitmonden in een wetsvoorstel over de (pre)contractuele fase van geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 7). Het huidige wetsvoorstel kan echter op zichzelf staan. Andere aspecten zou men op een meer
algemeen niveau moeten regelen, bij voorkeur in een uitgebreid wetboek privaatrecht,4328 bijvoorbeeld de kwalificatie van gemengde overeenkomsten en de heronderhandelingsplicht bij onvoorzienbare omstandigheden, aangevuld met een oplossing voor het geval dat de heronderhandeling niet slaagt. Het ontwerp bevat ook een bepaling over de onderdistributeur (art. 7 wetsvoorstel, cf. art. 5 Alleenverkoopwet).
Om de coherentie niet te verstoren en om de mogelijkheid te behouden om bepaalde wetten (zoals de Alleenverkoopwet) in hun geheel te kunnen afschaffen, heeft het huidige wetsvoorstel ook de bepalingen overgenomen over handelsagenten in de sectoren van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen of van de gereglementeerde markten voor effecten. Het wetsvoorstel gaat daarvoor uit van de bestaande bepalingen uit de Alleenverkoop- of Handelsagentuurwet, maar de inhoud is waar nodig aangepast aan de overige nieuwe bepalingen van het wetsvoorstel. Andere bijzondere bepalingen, zoals de korte verjaringstermijn in verband met agentuur (art. 26 Handelsagentuurwet), blijven (voorlopig) bestaan (cf. art. 15 wetsvoorstel) omdat een dubbele verjaringstermijn, namelijk een verjaringstermijn tijdens de duur van de handelsagentuur en een andere termijn na het einde ervan, te vermijden is aangezien een dergelijke dubbele termijn een nieuwe onverantwoorde ongelijkheid zou inhouden. Het is niet aangewezen om de bepaling over de bijzondere verjaringstermijn (art. 26 Handelsagentuurwet) al af te schaffen omdat we ervoor gekozen hebben om een wetsvoorstel te formuleren dat onmiddellijk bruikbaar moet zijn, terwijl een dergelijke afschaffing enkel mogelijk is op voorwaarde dat er in de toekomst ook eenzelfde afschaffing zou gebeuren in de wetgeving over de rechten en verplichtingen tijdens de duur van de agentuur. Toch zijn we van oordeel dat, wat de beëindiging van geïntegreerde distributieovereenkomsten betreft, een dergelijke bijzondere verjaringstermijn niet noodzakelijk is en de gemeenrechtelijke verjaringstermijn geschikt is (cf. de afschaffing van de bijzondere verjaringstermijn in het Duitse agentuurrecht, supra nr. 761). Het wetsvoorstel heeft de onzekerheid die de opdrachtgever zou kunnen hebben over de vraag of de distributeur al dan niet aanspraak maakt op cliënteel- en investeringsvergoeding, opgevangen door in de bepalingen over die vergoedingen te stipuleren dat de distributeur zijn eisen binnen een vervaltermijn van een jaar kenbaar moet maken (art. 10, § 5 en 11, § 5 wetsvoorstel, infra).
Art. 1. DEFINITIES
Voor de toepassing van deze wet gelden volgende definities:
1° “geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die – zonder onder het juridisch gezag te staan van de opdrachtgever – op duurzame wijze is opgenomen in een distributieorganisatie die tot stand gekomen is op initiatief van de opdrachtgever en die bemiddelingsactiviteiten uitoefent die tot doel hebben om producten aan derden te verstrekken, namelijk onder meer de verkoophandelsagent, de
0000 X. XXXXXX, “Codificatie in het economisch recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII A, 55, nr. 38 en 62-63, nr. 50.
verkoopconcessiehouder, de verkoopfranchisenemer en de geïntegreerde verkoopcommissionair;
2° “distributieorganisatie”: een structuur die een natuurlijke persoon of rechtspersoon tot stand brengt met het oog op de commercialisatie van bepaalde producten tegenover derden;
3° “verkoophandelsagent”: een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur die door de opdrachtgever tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het sluiten van verkoopovereenkomsten in naam en voor rekening van de opdrachtgever;
4° “verkoopconcessiehouder”: een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur aan wie de opdrachtgever het recht voorbehoudt om producten te verkopen die hijzelf vervaardigt of verdeelt en die verplicht is om die producten in eigen naam en voor eigen rekening door te verkopen aan derden;
5° “verkoopfranchisenemer”: een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur aan wie de opdrachtgever het recht verleent en de verplichting oplegt om, tegen betaling van een vergoeding, een voor de hele franchiseketen eenvormige bedrijfsformule te gebruiken om in eigen naam en voor eigen rekening bepaalde producten te verkopen;
6° “geïntegreerde verkoopcommissionair”: een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur die door een opdrachtgever belast wordt om tegen vergoeding in eigen naam maar voor rekening van de opdrachtgever bepaalde producten te verkopen aan derden;
7° “bedrijfsformule”: een verzameling van bepaalde kentekens en knowhow;
8° “kentekens”: tekens die bedoeld zijn ter identificatie en om klanten aan te trekken; 9° “knowhow”: een bepaalde technische of bedrijfseconomische kennis;
10° “cliënteel”: de waarde van de mogelijkheid die een natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft om toekomstige bestellingen te verkrijgen;
11° “klant”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die recent minstens één bestelling heeft geplaatst en die een mogelijkheid op toekomstige bestellingen biedt;
12° “producten”: goederen en diensten;
13° “werkdag”: elke dag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen; 14° “semibrutowinst”: brutowinst verminderd met de indrukbare algemene kosten of nettowinst vóór belasting vermeerderd met de niet-indrukbare algemene kosten;
15° “semibrutovergoeding”: brutovergoeding verminderd met de indrukbare algemene kosten; 16° “concurrentiebeding”: een beding dat bepaalt dat de geïntegreerde distributeur na het einde van de overeenkomst in zijn beroepswerkzaamheden beperkt wordt.
Commentaar
- 1° “geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur”: Het wetsvoorstel hanteert het begrip distributeur op ruime wijze, namelijk als een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bemiddelingsactiviteiten uitoefent die tot doel hebben om producten te commercialiseren tegenover derden. Bemiddelingsactiviteiten zijn handelingen die bedoeld zijn om een overeenkomst tot stand te laten komen. Onder de ruime term derde valt iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt. Het gaat niet enkel om consumenten in strikte zin. Zowel een persoon die bemiddelingsactiviteiten uitoefent die tot doel hebben om producten aan een wederverkoper te verstrekken, als een persoon die dergelijke activiteiten uitoefent om producten aan de verwerkende industrie te verstrekken, vallen onder het begrip distributeur.
De definitie van het begrip geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur verwijst ten eerste naar het permanent en structureel karakter van de commerciële relatie tussen de opdrachtgever en de distributeur. De afzonderlijke definities die betrekking hebben op de individuele distributeurs herhalen dat kenmerk niet telkens opnieuw. Ten tweede beklemtoont de definitie dat de distributeur niet onder het juridisch gezag van de opdrachtgever staat. Daaruit volgt dat het wetsvoorstel niet van toepassing is op handelsvertegenwoordigers. Het weerlegbaar vermoeden van artikel 4, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet blijft bestaan. Het begrip opdrachtgever verwijst naar de partij die in een overeenkomst met een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur de opdracht geeft die het voorwerp van die overeenkomst uitmaakt (cf. art. I.6, 7° ontwerp van Wetboek van Economisch Recht). Omdat deze omschrijving overeenstemt met het gewoon juridisch taalgebruik, is het niet noodzakelijk om deze omschrijving in het wetsvoorstel op te nemen.
Het wetsvoorstel heeft enkel betrekking op overeenkomsten met een distributeur die opgenomen is in een distributieorganisatie die tot stand gekomen is op initiatief van de opdrachtgever (top down-distributieorganisatie). Daarmee bedoelen we dat men moet nagaan wie het initiatief heeft genomen om de distributieorganisatie op te richten, ongeacht wie het concrete initiatief nam om de distributieovereenkomst te sluiten. Wanneer de opdrachtgever (eventueel lang geleden) het initiatief heeft genomen om de distributieorganisatie op te zetten, vallen de verbintenissen die voortvloeien uit de overeenkomst met de distributeur die in die organisatie is opgenomen, onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op overeenkomsten met een distributeur die geïntegreerd is in een distributieorganisatie die op zijn eigen initiatief opgericht werd (bottom up). Daaruit volgt dat overeenkomsten tussen een leverancier en een distributeur uit de grootdistributie in principe niet onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel vallen. Dat betekent echter niet dat elke overeenkomst in het kader van grootdistributie automatisch buiten het toepassingsgebied van het wetsvoorstel valt omdat een grootdistributeur (bv. een warenhuisketen) op zijn beurt kan optreden als opdrachtgever die op zijn initiatief een distributieorganisatie inricht, bijvoorbeeld door verkoopfranchisenemers aan te stellen. Het wetsvoorstel is evenmin van toepassing op overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een distributeur die op gelijke voet staan en die opgenomen zijn in een distributieorganisatie die tot stand gekomen is op gezamenlijk initiatief van de partijen, zodat zij ondanks de integratie in de distributieorganisatie een gelijkwaardige positie hebben en als het ware “handelspartners” zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in een Partnerschafts-Franchising.4329 In plaats van een verticale integratie in een centraal georganiseerde distributieorganisatie gaat het in dat geval om een horizontale en “democratisch” gestructureerde distributieorganisatie, zonder overwicht van de franchisegever bij de uitwerking en ontwikkeling van de bedrijfsformule en de sturing van de organisatie.4330
De definitie van de geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur vermeldt op exemplatieve wijze enkele van dergelijke distributeurs, die het wetsvoorstel daarna elk
4329 X. XXXXXXXX e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, 99-100, nrs. 25-27 en 128, nr. 63 e.v.
0000 X. XXXXXXX, “Die Rechtsnatur des Franchisevertrags” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Xxxxxxxxxxx, 00, xx. 0 xx X. XXXXXXXX x.x. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, 100, nr. 27.
afzonderlijk omschrijft. Ook andere distributeurs kunnen onder deze definitie vallen, zoals de pomphouders die momenteel onder het KB Statuut Pomphouders vallen.
- 2° “distributieorganisatie”: Een distributieorganisatie is een structuur die de opdrachtgever tot stand brengt met het oog op de commercialisatie van bepaalde producten tegenover derden. Indien hij bij die commercialisatie een beroep doet op een andere persoon, sluit hij met die persoon een distributieovereenkomst en neemt hij hem op die manier op in zijn distributieorganisatie. De distributieorganisatie op zich vormt geen afzonderlijke juridische entiteit. Een distributienet is een bepaalde vorm van distributieorganisatie die uit meerdere geïntegreerde distributeurs bestaat.
- 3° “verkoophandelsagent”: De omschrijving van de term verkoophandelsagent vertrekt vanuit de omschrijving van de distributeur en dus niet vanuit de overeenkomst (handelsagentuur, meer bepaald verkoophandelsagentuur). Die werkwijze sluit aan bij artikel
1.2 Handelsagentuurrichtlijn4331 dat het (ruimer) begrip handelsagent omschrijft. Om verwarring te vermijden, vertrekt het wetsvoorstel voor de andere definities ook steeds vanuit de omschrijving van de distributeur. De “verkoopovereenkomsten” waarnaar de definitie verwijst, slaat zowel op de verkoop van goederen als van diensten (art. 1, 12° wetsvoorstel, infra).
Omdat de definitie als voorwaarde bepaalt dat de handelsagent “in naam en voor rekening van” de opdrachtgever optreedt, valt een verkoopcommissionair niet onder de definitie van verkoophandelsagent (vergelijk met de vermelding “on behalf of” in IV.E – 3:101 DCFR4332).4333
In de Handelsagentuurwet wordt een artikel opgenomen dat het wetsvoorstel ook van toepassing maakt op handelsagenten die geen verkoophandelsagenten zijn, wat de duur en beëindiging van de handelsagentuur betreft, zodat er op die punten geen nieuwe ongelijkheid ontstaat tussen de verkoophandelsagenten en de overige handelsagenten (art. 14 wetsvoorstel, infra). Omdat niet alle handelsagenten in de zin van artikel 1, eerste lid Handelsagentuurwet verkoophandelsagenten zijn (bv. de aankoophandelsagenten), is het niet mogelijk om de Handelsagentuurwet nu reeds in haar geheel af te schaffen. Omdat het de bedoeling is om een zo coherent mogelijk geheel van wettelijke regelingen te bepalen, menen we dat het noodzakelijk is om in de Handelsagentuurwet te verwijzen naar de wet die tot stand komt op grond van dit wetsvoorstel. Elke handelsagent is immers net als de verkoophandelsagent in de
4331 Art. 1.2 Handelsagentuurrichtlijn: “Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen “principaal”, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.”
4332 IV.E – 3:101 DCFR (Scope): “This Chapter applies to contracts under which one party, the commercial agent, agrees to act on a continuing basis as a self-employed intermediary to negotiate or to conclude contracts on behalf of another party, the principal, and the principal agrees to remunerate the agent for those activities.” 4333 Cf. X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
organisatie van de opdrachtgever opgenomen. Omdat artikel 14, eerste lid wetsvoorstel dit wetsvoorstel ook van toepassing maakt op de (duur en beëindiging van) overeenkomsten met de overige handelsagenten, verwijzen we hierna in de commentaren telkens naar alle handelsagenten en niet louter naar de verkoophandelsagenten.
In navolging van de Handelsagentuurwet maakt ook de voorgestelde bepaling geen gebruik van de mogelijkheid die artikel 2.2 Handelsagentuurrichtlijn biedt om de personen uit te sluiten die de activiteit van handelsagent als nevenberoep uitoefenen.4334 Een fundamenteel gemeenschappelijk kenmerk van de overeenkomsten waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft, is immers dat zij betrekking hebben op distributeurs die op duurzame wijze geïntegreerd zijn in de distributieorganisatie van de opdrachtgever (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra). Er is geen reden om een persoon die de activiteit van handelsagent als nevenberoep uitoefent, uit te sluiten wanneer hij op voldoende duurzame wijze in de distributieorganisatie van de opdrachtgever opgenomen is.
Ten slotte voegt de voorgestelde bepaling bewust niet de voorwaarde toe dat een handelsagent (potentiële) klanten “moet opsporen en bezoeken” omdat het doorslaggevend is dat een handelsagent effectief bemiddelt, wat wil zeggen dat hij actief stappen onderneemt om potentiële klanten te werven voor de principaal, zonder dat het strikt noodzakelijk is dat hij die potentiële klanten opspoort en bezoekt. Een handelsagent kan immers ook bemiddelen zonder zich fysiek te verplaatsen, onder andere via telefoon, fax of internet.
- 4° “verkoopconcessiehouder”: Ook de definitie van het begrip verkoopconcessiehouder is opgebouwd rond de distributeur en dus niet rond de term verkoopconcessie, in tegenstelling tot hetgeen het geval is in artikel 1, § 2 Alleenverkoopwet. Deze definitie is voor het overige gebaseerd op artikel 1, § 2 Alleenverkoopwet4335 en IV.E – 5:101, (1) DCFR4336.
Zoals in de Alleenverkoopwet valt een aankoopconcessiehouder niet onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel. De aankoopconcessiehouder is geen distributeur omdat de bemiddelingsactiviteiten die hij uitoefent niet tot doel hebben om producten aan derden te verstrekken (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra). De aankoopconcessiehouder maakt niet het voorwerp uit van ons onderzoek (vergelijk met de aankoophandelsagent), zodat verder onderzoek over de kenmerken van de aankoopconcessie aangewezen is. Door de aankoopconcessiehouder uit te sluiten, volgt het wetsvoorstel op dit punt het bestaande onderscheid tussen de Handelsagentuurwet, die wél van toepassing is op
4334 Cf. X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
4335 Art. 1, § 2 Alleenverkoopwet: “Een verkoopconcessie, in de zin van deze wet, is iedere overeenkomst krachtens welke een concessiegever aan een of meer concessiehouders het recht voorbehoudt in eigen naam en voor eigen rekening produkten te verkopen, die hijzelf vervaardigt of verdeelt.”
4336 IV. E. – 5:101, (1) DCFR (Scope and definitions): “This Chapter applies to contracts (distribution contracts) under which one party, the supplier, agrees to supply the other party, the distributor, with products on a continuing basis and the distributor agrees to purchase them, or to take and pay for them, and to supply them to others in the distributor’s name and on the distributor’s behalf.”
aankoophandelsagenten en de Alleenverkoopwet, die niet van toepassing is op aankoopconcessiehouders. Mocht uit de rechtspraak of uit verdere studie blijken dat een dergelijk onderscheid discriminerende gevolgen heeft, dan is het uiteraard mogelijk om de werkingssfeer van deze definities te verruimen.
Elke verkoopconcessieovereenkomst valt onder het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel, dus niet enkel de (quasi-)exclusieve verkoopconcessie en de verkoopconcessie waarbij de opdrachtgever belangrijke verplichtingen oplegt aan de concessiehouder (vergelijk met art. 1,
§ 1 Alleenverkoopwet4337). Het wetsvoorstel houdt wel rekening met de investeringen die de concessiehouder moest uitvoeren, door in een investeringsvergoeding te voorzien (art. 11 wetsvoorstel, infra). Ook heeft de vraag of de verkoopconcessiehouder (of de verkoopfranchisenemer) (bijna) exclusief optreedt voor de opdrachtgever dan wel of de opdrachtgever hem toelaat om op (bijna) exclusieve wijze op te treden in een bepaald marktsegment, invloed op de wettelijk bepaalde duur van de opzeggingstermijn (art. 5, § 2 en
§ 3 wetsvoorstel, infra).
Ten slotte vermeldt de definitie de ruime term producten die zowel betrekking heeft op (lichamelijke en onlichamelijke) goederen als op diensten (art. 1, 12° wetsvoorstel, infra), zodat ook een verkoopconcessie die de doorlevering van diensten tot voorwerp heeft onder het toepassingsgebied kan vallen. De distributie van diensten is uitzonderlijk mogelijk, zoals het aanbieden van informatie via elektronische weg, bijvoorbeeld een overeenkomst tussen een aanbieder van een televisieprogramma en een kabelexploitant of internetprovider, met de bij het netwerk aangesloten personen als klanten.4338
- 5° “verkoopfranchisenemer”: De definitie van het begrip verkoopfranchisenemer is gebaseerd op de algemene definities van de franchiseovereenkomst uit IV.E – 4:101 DCFR4339, artikel I.6, 15° en 16° ontwerp van Wetboek van Economisch Recht4340, artikel 2
4337 Art. 1, § 1 Alleenverkoopwet: “Niettegenstaande ieder strijdig beding zijn aan de bepalingen van deze wet onderworpen: 1° de concessies van alleenverkoop; 2° de verkoopconcessies krachtens welke de concessiehouder nagenoeg alle produkten waarop de overeenkomst slaat in het concessiegebied verkoopt; 3° de verkoopconcessies waarbij de concessiegever de concessiehouder belangrijke verplichtingen oplegt, die op strikte en bijzondere wijze aan de concessie gekoppeld zijn en waarvan de last zo zwaar is dat de concessiehouder groot nadeel zou lijden in geval van beëindiging van de concessie.”
4338 J.M. BARENDRECHT en G.R.B. VAN XXXXXXX, Distributieovereenkomsten, 4, nr. 4 en 7, nr. 9.
4339 IV. E. – 4:101 DCFR (Scope): “This Chapter applies to contracts under which one party (the franchisor) grants the other party (the franchisee), in exchange for remuneration, the right to conduct a business (franchise business) within the franchisor’s network for the purposes of supplying certain products on the franchisee’s behalf and in the franchisee’s name, and under which the franchisee has the right and the obligation to use the franchisor’s tradename or trademark or other intellectual property rights, know-how and business method.”
4340 Art. I.6 ontwerp Wetboek van Economisch Recht: “15° “franchisingovereenkomst”: de commerciële samenwerkingsovereenkomst krachtens welke de ene partij, de franchisenemer, op duurzame wijze het recht en de verplichting heeft om, tegen vergoeding, op zelfstandige basis een bedrijf te exploiteren volgens het concept van de andere partij, de franchisegever, en daarbij gebruik maakt van het imago en de know how alsmede van de bijstand die de franchisegever op technisch en commercieel vlak permanent verleent aan de franchisenemer tijdens de duur van de overeenkomst; Een franchising-overeenkomst veronderstelt dat indien de doorverkoop of verdeling van goederen of de verstrekking van diensten door de franchisenemer steunt op de gebruikmaking van een overeengekomen commerciële formule onder één of meerdere van de volgende vormen: a) een gemeenschappelijk uithangbord; b) een gemeenschappelijke handelsnaam; c) een overdracht van know how;
d) een commerciële of technische bijstand; 16° “franchisenemer”: de partij die krachtens een
wetsvoorstel franchising4341 en op de definitie van De Lat en Maes uit de Belgische rechtsleer4342. Het begrip bedrijfsformule (art. 1, 7° wetsvoorstel, infra) wordt in deze definitie gebruikt. De term verkoopfranchising heeft zowel betrekking op de verkoop van goederen als van diensten (cf. art. 1, 12° wetsvoorstel, infra), zoals in het ICC Model International Franchising Contract.4343 Wij menen dat die benadering logisch is, gelet op het vage onderscheid tussen de begrippen goederen en diensten.
De definitie bevat de term distributeur (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra), wat tot gevolg heeft dat een productiefranchising niet onder die definitie valt. Mocht uit de rechtspraak of uit een verdere studie blijken dat dit onderscheid tussen de franchisenemers-distributeurs en de franchisenemers-producenten discriminerend is, is het uiteraard mogelijk om de werkingssfeer van deze definities te verruimen.
- 6° “geïntegreerde verkoopcommissionair”: De definitie van het begrip verkoopcommissionair is gebaseerd op de definitie uit artikel 12 wet van 5 mei 18724344 en op de definities uit de rechtspraak en rechtsleer.4345 Deze definitie laat de termen “onder een maatschappelijke naam” uit die wetsbepalingen vallen omdat het momenteel evident is dat ook een vennootschap kan optreden als commissionair.
De omschrijving van het begrip geïntegreerde verkoopcommissionair heeft betrekking op een bijzonder type van verkoopcommissionair, namelijk de verkoopcommissionair die geïntegreerd is in de distributieorganisatie van de opdrachtgever. Enkel die vorm van verkoopcommissie valt onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel (cf. art. 1, 1°, 1, 6°
franchisingovereenkomst het recht en de verplichting heeft om, op duurzame wijze, tegen vergoeding, op zelfstandige basis een bedrijf te exploiteren volgens het concept van de franchisegever, en daarbij gebruik maakt van het imago en de know how alsmede van de bijstand die de franchisegever op technisch en commercieel vlak permanent verleent aan eerstgenoemde partij tijdens de duur van de franchisingovereenkomst;”
4341 Art. 2 wetsvoorstel franchising: “In deze wet wordt onder franchiseovereenkomst verstaan elke overeenkomst, in welke vorm ook, waarbij een partij, de franchisegever, aan een andere en van hem onafhankelijke partij, de franchisenemer, tegen directe of indirecte vergoeding het recht verleent in hoofdzaak een bedrijfsconcept te gebruiken dat inhoudt dat de franchisenemer voor eigen naam en rekening producten of diensten commercialiseert, alsook dat hij daarbij met name kan rekenen op de overdracht van knowhow en dat hij het recht heeft gebruik te maken van gemeenschappelijke kentekens.”
4342 De Lat en Maes omschrijven de franchiseovereenkomst als “een overeenkomst waarbij de eigenaar van een zaak met belangrijke commerciële knowhow en een bekende handelsnaam en/of warenmerk aan een zelfstandige handelaar het recht geeft om, tegen betaling van een vergoeding, die know how, handelsnaam en/of het warenmerk te gebruiken, waarbij bijstand en regelmatige diensten worden verstrekt en waardoor hij samen met anderen wordt ingeschakeld in een gecoördineerd verkoopsnet.” (J. DE LAT en X. XXXX, Xxxxxxxxxxx. Een juridische schets van een succesformule, 9, nr. 1).
4343 ICC Model International Franchising Contract, 2011, 8-9. Cf. de definitie van de distributiefranchiseovereenkomst die gehanteerd wordt door X. XXX XXXXXX in “Distributieovereenkomsten. Proliferatie van wetgeving: kwalificatieproblemen en rechtsonzekerheid troef” in Bijzondere overeenkomsten 2007-2008, Xxxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, 00, xx. 00: “(…) de (weder)verkoop van goederen en/of diensten volgens een bepaald concept (…)”.
4344 Art. 12 wet 5 mei 1872: “Commissionair is hij die op zijn eigen naam of onder een maatschappelijke naam handelt voor rekening van een opdrachtgever.”
4345 O.a. Luik (7e k.) 6 november 2001, JT 2002, 544; Luik (7e k.) 18 maart 1999, JLMB 1999, 1772 en X. XXXXX, Middellijke vertegenwoordiging, 224, nr. 341: “De aan- of verkoopcommissie is een overeenkomst op grond waarvan een persoon (de aan- of verkoopcommissionair) belast wordt met het sluiten van een koopovereenkomst met een derde (verkoper of koper) in eigen naam maar voor rekening van een andere persoon (de aan- of verkoopcommittent).”
en 2 wetsvoorstel), de klassieke (niet-geïntegreerde) verkoopcommissie niet. Een bijzonder type van geïntegreerde verkoopcommissionair is de geaffilieerde verkoopcommissionair, namelijk een verkoopcommissionair aan wie de opdrachtgever tegen vergoeding een bedrijfsformule (art. 1, 7° wetsvoorstel, infra) ter beschikking stelt. De verkoopcommissie- affiliatieovereenkomst is zeer gelijkaardig aan de verkoopfranchiseovereenkomst, met dat verschil dat de geaffilieerde verkoopcommissionair voor rekening van de committent handelt en dat hij door die laatste vergoed wordt (meestal door middel van commissies op de verkopen).
- 7° “bedrijfsformule”: Het wetsvoorstel omschrijft in één begrip, namelijk het begrip bedrijfsformule, het typische element van verkoopfranchising en verkoopcommissie-affiliatie. Een soortgelijk begrip vindt men ook terug in de rechtsleer4346 en in artikel 2 wetsvoorstel franchising4347 (bedrijfsconcept of in de Franstalige versie: formule commerciale). Een bedrijfsformule is altijd samengesteld uit kentekens (art. 1, 8° wetsvoorstel, infra) enerzijds en knowhow (art. 1, 9° wetsvoorstel, infra) anderzijds.
- 8° “kentekens”: Een bedrijfsformule bestaat ten eerste uit bepaalde kentekens. De omschrijving van dat begrip, namelijk dat kentekens tekens zijn die bedoeld zijn ter identificatie en om klanten aan te trekken, is gebaseerd op de rechtsleer.4348 De kentekens zijn het commercieel imago of de verzameling van uiterlijk waarneembare elementen op grond waarvan de (potentiële) klanten de distributeur in verband brengen met (het distributienet van) de opdrachtgever.4349 Dat is een ruim begrip dat onder meer de volgende tekens omvat: handelsnaam, merk, uithangbord, symbool, slogan, kleurencombinatie, presentatiewijze (bv. inrichting van de zaak, kledij van het personeel, vormgeving van het toebehoren) enz.4350
- 9° “knowhow”: Een bedrijfsformule bestaat ten tweede ook uit knowhow. De definitie van dat begrip, namelijk in brede zin als een bepaalde technische of bedrijfseconomische kennis, is gebaseerd op de Duitse rechtsleer.4351 Die knowhow bestaat uit informatie die de distributeur moet toelaten om meteen als een ervaren, performante en perfect geïntegreerde
4346 X. XXXXXXX, Droit de la distribution, 309, nr. 674 e.v. (concept) en X. XXX XXXXXX en X. XXXXXXXXXX,
Handboek licentieovereenkomsten, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 136, nr. 283 e.v. (immateriële activa).
4347 Art. 2 wetsvoorstel franchising (eigen cursivering): “In deze wet wordt onder franchiseovereenkomst verstaan elke overeenkomst, in welke vorm ook, waarbij een partij, de franchisegever, aan een andere en van hem onafhankelijke partij, de franchisenemer, tegen directe of indirecte vergoeding het recht verleent in hoofdzaak een bedrijfsconcept te gebruiken dat inhoudt dat de franchisenemer voor eigen naam en rekening producten of diensten commercialiseert, alsook dat hij daarbij met name kan rekenen op de overdracht van knowhow en dat hij recht heeft gebruik te maken van gemeenschappelijke kentekens.”
4348 J.-X. XXXXXX, Xx xxxxxxxxx, 00, xx. 000 e.v.; XX. XXXXXX, Xx xxxxxxx xx xxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 67-68; M. MELLAH en S. XXXXXXXXX, “Les franchisés” in X. XXXXXXXXXXXXX (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 1059, nr. 1281 en X. XXXXX, “Le contrat de franchise et les droits intellectuels” in Le contrat de franchise, Brussel, Bruylant, 2001, 62.
4349 PH. COLLE, “Kroniek handels- en distributieovereenkomsten”, RW 2007-08, 173 en X. XXXXXX, “Le contrat de franchise de distribution et la loi relative à la résiliation unilaterale des concessions de vente”, TBH 1985, 666, nr. 8.
4350 Cf. X. XXXXX en X. XXXXX, Xxxxxx xxx xxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 000, xx. 000; X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 en PH. COLLE, “Kroniek handels- en distributieovereenkomsten”, RW 2007-08, 173, nr. 16.
4351 J.P. XXXXXXX en J. XXXXXXXXX (eds.), Franchiserecht, 1025, nr. 14.
schakel op te treden binnen een distributienet.4352 De knowhow (in brede zin) kan hetzij bestaan uit knowhow in strikte, juridische zin4353 hetzij uit uitvindingen of innovaties die beschermd zijn door een intellectueel eigendomsrecht (zoals een octrooi, tekening of model enz.).
- 10° “cliënteel”: Het wetsvoorstel definieert het begrip cliënteel op een gedepersonaliseerde en ruime wijze, gebaseerd op een omschrijving uit bepaalde rechtspraak en rechtsleer.4354 De term cliënteel verwijst naar de waarde van de mogelijkheid die een natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft om toekomstige bestellingen te verkrijgen. Het gaat met andere woorden om de marktpositie van die persoon.4355
- 11° “klant”: De definitie van het begrip klant is daarentegen wel gepersonaliseerd en is gebaseerd op een omschrijving uit de rechtsleer.4356
- 12° “producten”: Het wetsvoorstel hanteert een ruime definitie van het begrip producten, dat zowel (roerende en onroerende) goederen als diensten omvat. Ook de distributie van diensten valt dus onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel. Deze ruime definitie is overgenomen uit IV.E – 1:101, (2) DCFR4357. Ook de distributie van onlichamelijke goederen is mogelijk, bijvoorbeeld kunnen de bemiddelingsactiviteiten verband houden met de overdracht van bepaalde rechten.
- 13° “werkdag”: De omschrijving van de notie werkdag als elke dag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen is gebaseerd op Europese verordening nr. 1182/71.4358 Dit stemt overeen met de termijnen uit het Gerechtelijk Wetboek voor het
4352 PH. XX XXXXXXXX, Xxx xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxx, 0, xx. 0 en CH. MATRAY, “Le contrat de franchise en droit belge” in X. XXXXXXXX en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale en droit belge et en droit français, 66-67, nr. 35.
4353 Cf. art. 1, g) Xxxxxx. xx. 000/0000: “„knowhow” betekent een geheel van niet-geoctrooieerde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de leverancier en de door deze uitgevoerde proeven, die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is; in dit verband betekent „geheim” dat de knowhow niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar is; „wezenlijk” betekent dat de knowhow voor de afnemer belangrijk en nuttig is voor het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van de contractgoederen of -diensten; „geïdentificeerd” betekent dat de knowhow zodanig volledig beschreven is dat kan worden nagegaan of hij aan de criteria van geheim-zijn en wezenlijkheid voldoet;”
4354 O.a. Cass. 15 juni 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1334; X. XXXXXXX, “Wet 25 oktober 1919” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1993, 18, nr. 6; B. DU LAING, “Het pand op de handelszaak: een algemeen overzicht en enkele recentere ontwikkelingen” in Notariële aspecten van de handelszaak en de handelshuur, 129-130, nr. 6 en X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 15, nr. 10. In dezelfde zin: X. XXX XXX en J. HEENEN, Principes de droit commercial, I, Brussel, Bruylant, 1976, 395, nr. 433. In dezelfde zin in het Franse recht: J.-X. XXXXXX, Agents commerciaux, 59-60, nr. 342.
4355 In het Franse recht: J.-X. XXXXXX, “La place de la clientèle aujourd’hui”, Gaz. Pal. 31 mei-4 juni 2009, 74 e.v.
4356 X. XX XXXX en X. XXXXXX, “De uitwinningsvergoeding” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 339, nr. 594 en X. XXXXXX, “Handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXXXX e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 1002-1003, nr. 580.
4357 Art. IV.E – 1:101 (2) DCFR: “In this Part, “products” includes goods and services.”
4358 Art. 2.2 Verord.Raad (EEG, Euratom) nr. 1182/71, 3 juni 1971, houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden, Pb.L. 8 juni 1971, nr. 124, 1-2: “De voor de
verrichten van proceshandelingen.4359 Dit ligt ook in de lijn van artikel 11.7, (b) van het ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht.4360 In tegenstelling tot wat men tot nu toe aanneemt in het Belgische handelsagentuurrecht, 4361 valt de zaterdag volgens dit wetsvoorstel niet meer onder het begrip werkdag. Dat is volgens ons beter in overeenstemming met de economische werkelijkheid.4362 Deze definitie geldt, zoals alle vermelde definities, enkel “voor de toepassing van deze wet” (art. 1, eerste lid wetsvoorstel). Uiteraard zou het aangewezen zijn mochten dergelijke definities in een ruimer wetboek opgenomen zijn.
- 14° “semibrutowinst”: Het wetsvoorstel definieert semibrutowinst als de brutowinst verminderd met de indrukbare algemene kosten of de nettowinst vóór belastingen vermeerderd met de niet-indrukbare algemene kosten. Deze definitie is overgenomen uit de rechtspraak en rechtsleer.4363 De brutowinst is de brutowinst vóór belastingen, namelijk de
toepassing van deze verordening in aanmerking te nemen werkdagen zijn alle dagen, die niet feestdagen, zondagen of zaterdagen zijn.” Cf. bijvoorbeeld art. 24 Verord.Comm. nr. 802/2004, 7 april 2004, tot uitvoering van verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, Pb.L nr. 133, 30 april 2004: “Onder „werkdagen” wordt in verordening (EG) nr. 139/2004 en in de onderhavige verordening verstaan, alle andere dagen dan zaterdagen, zondagen en vakantiedagen van de Commissie zoals die vóór de aanvang van elk jaar in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.” en de verwijzing naar verordening nr. 1182/71 in overweging 41 van richtlijn nr. 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, Pb.L. 22 november 2011, nr. 304, 64 e.v.
4359 Art. 53 Ger.W.: “De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een
wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op een eerstvolgende werkdag.” en X. XXXXXXX, “Werkdagen en zaterdagen in de termijnberekening” (noot onder Xxxx. 30 januari 2009), RW 2009-10, 1469 (over art. 53bis Ger.W.).
4360 Art. 11.7 ontwerp van verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht: “Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: (…) (b) "werkdagen": alle andere dagen dan zaterdagen, zondagen en feestdagen.”
0000 Xxxx (12e k.) 12 november 2008, nr. 2007/AR/1469, onuitg., 14: “De termijn van 7 dagen, waarvan sprake in artikel 19 van de agentuurwet, betreft immers geen kalenderdagen doch werkdagen (dit zijn alle dagen, behalve de zon- en feestdagen).” (over art. 19, tweede lid Handelsagentuurwet); Brussel (8e k.) 8 april 2008, nr. 2007/AR/370, onuitg., 9: “Het hof oordeelt, naar analogie met de rechtspraak inzake arbeidsovereenkomsten, dat ook de zaterdag als een werkdag moet worden beschouwd.” (over art. 18, § 2 Handelsagentuurwet) en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 253, nr. 447 (over art. 18, § 2 Handelsagentuurwet).
4362 Vergelijk met de omschrijving van de term werkdagen in art. 2, 37° Marktpraktijkenwet (eigen cursivering): “het geheel van alle kalenderdagen met uitsluiting van de zondagen en wettelijke feestdagen. Als een termijn, uitgedrukt in werkdagen, op een zaterdag afloopt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag.” en de voorgestelde definitie van het begrip werkdag in het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht (art. I.1, 9°), namelijk “elke kalenderdag met uitsluiting van zondagen, wettelijke feestdagen en, indien het een termijn betreft, met uitsluiting van een zaterdag indien dit de dag is waarop de termijn afloopt”.
0000 Xxxxxxx (8e k.) 29 juni 2010, nr. 2007/AR/3114, onuitg., 43: “(…) de gemiddelde semi netto winst (…) dit wil zeggen de netto winst vóór fiscale afhouding, vermeerderd met de niet-samendrukbare kosten”; Gent (12e k.) 24 juni 2009, RABG 2011, 279, noot K. XXX XXX XXXXXX xx X. XXXXXXX; Xxxxxxx (0x k.) 22 januari 2009, 2006/AR/2487, xxx.xxxxxxx.xx, 6: “(…) puisque le boni (ou bénéfice) semi-brut est l’équivalent du boni (ou bénéfice) net augmenté des frais incompressibles.”; Xxxxxxxxx 00 juni 2004, TBH 2007, 169; Xxxxxxx 00
februari 2001, TBH 2003, 514, noot X. XX XXXXXXXXXXX; Bergen 16 januari 1997, TBH 1998, 243; Luik 26 mei
1992, JLMB 1994, 920 en Brussel 15 maart 1990, JLMB 1990, 804. Cf. L. DU JARDIN, “Concession de vente exclusive: comment éviter les conflits de la résiliation?”, CJ 2004, 187, nr. 11; X. XXXXXX, “De beëindiging van distributieovereenkomsten” in Bijzondere overeenkomsten 2007-2008, Gandaius, Mechelen, Kluwer, 2008, 124, nr. 117; P. KILESTE en X. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 436, nr. 87; X. XXX XXXXXX, “Beëindiging en schadevergoeding in distributiecontracten” in X. XXXXXX e.a.,
omzet verminderd met de aankoopprijs van de goederen, rekening houdend met de aanwezige voorraad.4364
- 15° “semibrutovergoeding”: De definitie van het begrip semibrutovergoeding is gebaseerd op de semibrutowinst uit artikel 1, 14° wetsvoorstel (supra).
- 16° “concurrentiebeding”: De definitie van het begrip concurrentiebeding (clause de non- concurrence) is gebaseerd op artikel 20.1 Handelsagentuurrichtlijn4365. Het voorstel verkiest de term concurrentiebeding boven het begrip niet-concurrentiebeding omdat de Belgische wetgever die term systematisch gebruikt in andere wetten (cf. art. 65, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet, art. 4, § 1, 1°, e) Wet Precontractuele Informatie enz.). Een affiliatiebeding, dat is een beding dat bepaalt dat de geïntegreerde distributeur na het einde van de overeenkomst niet tot een concurrerende distributieorganisatie mag toetreden, is een beperkte vorm van concurrentiebeding.
Art. 2. TOEPASSINGSGEBIED
Deze wet is van toepassing op de duur en beëindiging van overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur.
Commentaar
Het wetsvoorstel is niet enkel van toepassing op (de duur en beëindiging van) een welbepaalde categorie van overeenkomst zoals bv. handelsagentuur, maar is op algemene wijze toepasselijk op (de duur en beëindiging van) overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur. Door het toepassingsgebied op dergelijke ruime wijze te formuleren, vermijdt het wetsvoorstel dat het niet van toepassing zou zijn indien een bepaalde geïntegreerde distributeur niet onder één van bovenvermelde afzonderlijke definities valt (art. 1, 3° tot 6° wetsvoorstel, supra). Het wetsvoorstel is ook van toepassing wanneer men in de distributiesector een nieuwe soort van distributieovereenkomst zou “ontwerpen”. Het begrip geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur is hierboven gedefinieerd (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra). Het toepassingsgebied van het wetsvoorstel is beperkt tot overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een distributeur die opgenomen is in een distributieorganisatie die tot stand is gekomen op initiatief van de opdrachtgever, zodat het wetsvoorstel niet van toepassing is op (de duur en beëindiging van) overeenkomsten met een distributeur die opgenomen is in een distributieorganisatie die op gezamenlijk initiatief
Distributiecontracten, 209, nr. 47 en M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 68, nr. 74.
4364 Cf. X. XXX XXXXXX, “Beëindiging en schadevergoeding in distributiecontracten” in X. XXXXXX e.a.,
Distributiecontracten, 208, nr. 46.
4365 Art. 20.1 Handelsagentuurrichtlijn: “In deze richtlijn wordt een beding waarin wordt bepaald dat de handelsagent na het einde van de overeenkomst in zijn beroepswerkzaamheden wordt beperkt, aangeduid als concurrentiebeding.”
van de partijen tot stand kwam (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra). Op die manier maakt het wetsvoorstel een einde aan de overbescherming die in het verleden in bepaalde gevallen bestond omdat een distributeur die een gelijkwaardige positie had als de opdrachtgever ook onder het toepassingsgebied van de wettelijke regeling kon vallen (bv. een verkoopfranchisenemer die als gelijkwaardige partner van de franchisegever optrad, maar niettemin kon genieten van de grote bescherming die de Alleenverkoopwet bood).
In vergelijking met de bestaande wettelijke bepalingen in het Belgische distributierecht, is het toepassingsgebied van het huidige wetsvoorstel ruim. Het is van toepassing op alle overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur, zodat er geen overeenkomsten meer uit de boot vallen en de beëindiging van die overeenkomsten op gelijke wijze behandeld wordt. Het wetsvoorstel biedt dus een alternatief voor de bestaande diffuse wettelijke behandeling van de beëindiging van bovenvermelde overeenkomsten in het Belgische recht. In tegenstelling tot de bestaande wettelijke bepalingen is het wetsvoorstel ook van toepassing op de beëindiging van een niet-exclusieve verkoopconcessie, een dienstenfranchising, een verkoopcommissie enz. Op die manier biedt het wetsvoorstel een oplossing voor de belangrijke onverantwoorde ongelijkheid in het huidige distributierecht.
Het wetsvoorstel gebruikt hierna, om praktische redenen, enkel het begrip geïntegreerde distributeur om naar een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur te verwijzen (behalve in art. 7 wetsvoorstel, dat betrekking heeft op een andere partij, namelijk de onderdistributeur). Omdat uit artikel 2 wetsvoorstel duidelijk blijkt dat enkel geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeurs onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel vallen, kan dat weinig problemen opleveren.
Het toepassingsgebied van het wetsvoorstel is minder ruim dan het toepassingsgebied van de bepalingen uit deel E van boek IV DCFR4366, dat volgens ons te ruim is omdat het niet enkel verwijst naar overeenkomsten met geïntegreerde onafhankelijke distributeurs, maar naar alle overeenkomsten met onafhankelijke distributeurs in ruime zin. In tegenstelling tot de Principles of European Law. Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL CAFDC), die enkel van toepassing zijn op exclusieve distributie, selectieve distributie of exclusieve aankoop, is het hoofdstuk over verkoopconcessie, franchising enz. uit het DCFR in principe op ruime wijze van toepassing op alle distributieovereenkomsten, hoewel sommige artikelen beperkt zijn tot bepaalde onderverdelingen van de voormelde overeenkomsten. Het huidige wetsvoorstel kiest, in tegenstelling tot de Alleenverkoopwet (cf. art. 1, § 1 Alleenverkoopwet4367) ook voor een breed toepassingsgebied en beperkt zijn
4366 IV.E – 1:101, (1) DCFR: “This Part of Book IV applies to contracts for the establishment and regulation of a commercial agency, franchise or distributorship and with appropriate adaptations to other contracts under which a party engaged in business independently is to use skills and efforts to bring another party’s products on to the market.”
4367 Art. 1, § 1 Alleenverkoopwet: “Niettegenstaande ieder strijdig beding zijn aan de bepalingen van deze wet onderworpen: 1° de concessies van alleenverkoop; 2° de verkoopconcessies krachtens welke de concessiehouder nagenoeg alle produkten waarop de overeenkomst slaat in het concessiegebied verkoopt; 3° de verkoopconcessies waarbij de concessiegever de concessiehouder belangrijke verplichtingen oplegt, die op
werkingssfeer niet tot bepaalde onderverdelingen van de geïntegreerde distributieovereenkomsten, bijvoorbeeld tot exclusieve overeenkomsten. Een dergelijk ruim toepassingsgebied is in casu verantwoord omdat het wetsvoorstel, in tegenstelling tot deel E van boek IV DCFR, een relatief strikte definitie van het begrip geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur hanteert (art. 1, 1° wetsvoorstel, supra). Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat een gewone wederverkoper niet onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel kan vallen. Het feit dat de werkingssfeer van het wetsvoorstel niet beperkt is tot bepaalde onderverdelingen, betekent niet dat die onderverdelingen geen enkele rol spelen in het wetsvoorstel. Indien een verkoopconcessie of verkoopfranchising exclusief is, gelden er bijvoorbeeld langere wettelijke opzeggingstermijnen (art. 5, §§ 2 en 3 wetsvoorstel, infra).
Art. 3. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE OF ONBEPAALDE DUUR
§ 1. Een in artikel 2 bedoelde overeenkomst kan voor bepaalde of onbepaalde duur aangegaan worden.
§ 2. Wanneer er binnen de twee jaar na het einde van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst tussen dezelfde economische exploitatie-eenheden een nieuwe overeenkomst tot stand komt met hetzelfde of een gelijkaardig voorwerp als de overeenkomst die eindigde, wordt de nieuwe overeenkomst van bij het sluiten van de eerste overeenkomst geacht een overeenkomst van onbepaalde duur te zijn. In dat geval moet geen rekening gehouden worden met de duur van de tussenperiode bij de berekening van de opzeggingstermijn volgens artikel 5.
§ 3. De partijen mogen niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur afwijken van dit artikel.
Commentaar
- § 1: Artikel 3, § 1 wetsvoorstel bevestigt de regel dat een geïntegreerde distributieovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur aangegaan kan worden, die identiek is aan het gemeen verbintenissenrecht. Toch is het aangewezen om die regel te herhalen in het wetsvoorstel. Daaruit volgt immers dat een overeenkomst van bepaalde duur met de mogelijkheid vroegtijdig op te zeggen, geen tussenvorm is (zoals men soms argumenteert in verband met de handelsagentuurovereenkomst vermeld in art. 18, § 1 Handelsagentuurwet, supra). Een conventioneel opzeggingsbeding in een overeenkomst van bepaalde duur is volgens het wetsvoorstel wel geldig onder bepaalde voorwaarden (art. 4, § 3 wetsvoorstel, infra).
Men moet de notie bepaalde duur in ruime zin interpreteren, zoals in het gemeen verbintenissenrecht. Dat wil zeggen dat het volstaat dat het bij het sluiten van de overeenkomst zeker is dat de verbintenissen zullen eindigen, zonder dat het op dat ogenblik
strikte en bijzondere wijze aan de concessie gekoppeld zijn en waarvan de last zo zwaar is dat de concessiehouder groot nadeel zou lijden in geval van beëindiging van de concessie.”
moet vaststaan wanneer ze in concreto zullen eindigen.4368 Een geïntegreerde distributieovereenkomst die voor een bepaald werk is aangegaan, is een overeenkomst van bepaalde duur, voor zover bij het sluiten van de overeenkomst tenminste vaststaat dat de verbintenissen zullen eindigen. In tegenstelling tot het Spaanse wetsontwerp (art. 21.1 Spaans wetsontwerp4369), kiest het wetsvoorstel ervoor om geen vermoeden van onbepaaldheid te stipuleren, wat wil zeggen dat er geen vermoeden geldt dat een overeenkomst voor onbepaalde duur gesloten is indien de contractpartijen geen specifieke (schriftelijke) regeling afgesproken hebben.4370 Een dergelijk vermoeden vindt men terug in het Belgische arbeidsrecht,4371 waar – in tegenstelling tot het gemeen verbintenissenrecht – de overeenkomst van onbepaalde duur een stabiele factor is omdat er specifieke wettelijke regels gelden over de opzegging ervan. In het wetsvoorstel is een dergelijk vermoeden van onbepaaldheid echter overbodig omdat het wetsvoorstel niet enkel de overeenkomsten van onbepaalde duur (art. 5 wetsvoorstel, infra), maar ook deze van bepaalde duur (art. 4, § 1 wetsvoorstel, infra) stabiliseert door specifieke regels te bepalen over de beëindiging ervan.
Het wetsvoorstel bepaalt geen maximumduur omdat een lange duur van de overeenkomst in principe voordelig is voor de geïntegreerde distributeur. De distributeur wordt op dit punt trouwens onrechtstreeks beschermd door het mededingingsrecht (cf. de maximumduur van 5 jaar van een concurrentiebeding dat uitwerking heeft tijdens de duur van een verticale overeenkomst4372). Het wetsvoorstel legt evenmin een bepaalde minimumduur op (vgl. met art. 8, §§ 2 en 3 wetsvoorstel franchising4373 en art. 21.2 Spaanse wetsontwerp4374), maar bepaalt dat de opdrachtgever onder bepaalde voorwaarden verplicht is om een
4368 K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in
X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 74-75, nr. 95. Voor meer informatie: X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 11, nr. 10 e.v.
4369 Art. 21.1 Spaans wetsontwerp: “El contrato de distribución podrá pactarse por tiempo determinado o indefinido. Si no se hubiera fijado una duración determinada, se entenderá que el contrato ha sido pactado por tiempo indefinido.”
4370 L. DU JARDIN, “La durée du contrat à prestations successives (une clause modèle?)”, CJ 2002, 34, nr. 1; J.-X. XXXXXXX e.a., La loi du 27 juillet 1961, 33, nr. 33, met verwijzing naar onuitgegeven rechtspraak over de verkoopconcessie en K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX, Handelsagentuur, I, 73, nr. 93.
4371 Art. 9, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet: “Is er geen geschrift waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk is gesloten, dan gelden voor deze arbeidsovereenkomst dezelfde voorwaarden als voor de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.”
4372 Art. 5 Verord. nr. 330/2010: “1. De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op de volgende in verticale overeenkomsten vervatte verplichtingen: a) elk direct of indirect niet-concurrentiebeding, wanneer het van onbepaalde duur is of de duur ervan vijf jaar overschrijdt;”.
4373 Art. 8 wetsvoorstel franchising: “§ 2. De duur van de overeenkomst moet voldoende zijn om de investeringen te dekken die de franchisenemer met de franchisegever is overeengekomen of die noodzakelijk dan wel nuttig zijn voor het gebruik van het bedrijfsconcept waarop de franchise slaat. Hetzelfde beginsel geldt in geval van een eventuele hernieuwing van de overeenkomst. § 3. Xxxxxxxxx 0 is niet van toepassing wanneer in de overeenkomst wordt bepaald dat de franchisegever, bij het einde van de overeenkomst en behoudens grove tekortkomingen van de franchisenemer, de franchisenemer moet vergoeden voor het nadeel dat hij heeft ondervonden doordat de duur tijdens welke de overeenkomst ten uitvoer is gelegd, hem niet in staat heeft gesteld de investeringen te dekken die hij met de franchisegever was overeengekomen of die noodzakelijk of nuttig waren voor het gebruik van het bedrijfsconcept waarop de franchise slaat.”
4374 Art. 21.2 Spaans wetsontwerp: “Los contratos deberán prever un período de duración mínimo sufficiënte para hacer posible la amortización de la inversiones específias necesarias para el cumplimiento del acuerdo.”
investeringsvergoeding te betalen wanneer de overeenkomst eindigt op een aan hem te wijten wijze of als gevolg van zijn vrije beslissing voordat de geïntegreerde distributeur bepaalde distributiegebonden investeringen redelijkerwijze kon afschrijven (art. 11, § 2, eerste lid wetsvoorstel, infra). Het valt te verwachten dat het bestaan van een dergelijke wettelijke verplichting om in bepaalde gevallen een investeringsvergoeding te betalen, tot gevolg zal hebben dat de opdrachtgever niet op willekeurige wijze een einde zal maken aan een geïntegreerde distributieovereenkomst.
- § 2: Artikel 3, § 2 wetsvoorstel beoogt te voorkomen dat een contractpartij, meestal de opdrachtgever, de verplichtingen over de beëindiging (art. 4 en 5 wetsvoorstel, infra) kan ontwijken door een overeenkomst telkens op geldige wijze te beëindigen, om vervolgens onmiddellijk of na een korte tussenperiode een nieuwe overeenkomst te sluiten. Op die manier zouden de bewuste partijen immers de laatst aangegane overeenkomst met een minder lange opzeggingstermijn kunnen beëindigen, hetgeen de onzekerheid voor de andere partij verhoogt. Volgens het bestaande distributierecht zou het mogelijk zijn om de wettelijke regels op die manier te ontwijken, hoewel ook volgens het huidige recht wetsontduiking niet toegelaten is. Als de partijen na het einde van een overeenkomst een nieuwe overeenkomst met hetzelfde of een gelijkaardig voorwerp willen sluiten, moeten zij volgens artikel 3, § 2 wetsvoorstel minstens 2 jaar wachten indien zij willen vermijden dat de nieuwe overeenkomst van bij het sluiten van de eerste overeenkomst geacht wordt van onbepaalde duur te zijn. Een tussenperiode van minimum 2 jaar lijkt lang genoeg om misbruiken te vermijden. Uiteraard kan de wetgever ook voor een andere termijn kiezen, op voorwaarde dat die termijn lang genoeg is om te verhinderen dat de contractpartijen de oorspronkelijke commerciële relatie na het einde ervan toch weer “tot leven wekken”.
Als de partijen binnen een termijn van 2 jaar een nieuwe overeenkomst sluiten, wordt die nieuwe overeenkomst geacht van onbepaalde duur te zijn vanaf het sluiten van de eerste overeenkomst. Door deze paragraaf legt het wetsvoorstel de nadruk op de hele commerciële relatie en dus niet enkel op de afzonderlijke overeenkomsten. Toch bepaalt deze paragraaf dat men bij de berekening van de opzeggingstermijn (zoals bepaald in art. 5 wetsvoorstel) geen rekening moet houden met de bewuste tussenperiode waarin de commerciële relatie onderbroken was.
De paragraaf verwijst niet louter naar de opdrachtgever en de geïntegreerde distributeur, maar naar de economische exploitatie-eenheden van die partijen. Dat is noodzakelijk om te vermijden dat een opdrachtgever bijvoorbeeld een distributeur dwingt om een nieuwe vennootschap op te richten teneinde deze wetsbepaling te ontwijken.
- § 3: Artikel 3 wetsvoorstel is van dwingend recht ter bescherming van de geïntegreerde distributeur.
Art. 4. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR
§ 1. Elke partij die wenst dat een in artikel 2 bedoelde overeenkomst van bepaalde duur eindigt op het ogenblik van het verstrijken van de duur, moet de overeenkomst opzeggen met naleving van de vormvereisten en opzeggingstermijn uit artikel 5. Bij gebrek aan een dergelijke eindopzegging en aan een andersluidende conventionele bepaling in de zin van paragraaf 2, wordt de overeenkomst van bij het sluiten ervan geacht voor onbepaalde duur te zijn aangegaan.
§ 2. De contractpartijen kunnen, vóór het ogenblik van de retroactieve omzetting van de oorspronkelijke overeenkomst op basis van paragraaf 1, conventioneel bepalen dat de overeenkomst bij het verstrijken van de duur maximum tweemaal verlengd wordt voor een bepaalde duur. Behalve wat de duur van de eventuele verlenging betreft, is paragraaf 1 van toepassing bij het einde van iedere verlenging.
§ 3. De partijen kunnen bepalen dat elk van hen een in artikel 2 bedoelde overeenkomst van bepaalde duur kan opzeggen tijdens de duur ervan, als zij de opzeggende partij verplichten om in dat geval de vormvereisten en opzeggingstermijn uit artikel 5 na te leven.
§ 4. De partijen mogen niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur afwijken van dit artikel.
Commentaar
- § 1: Artikel 4, § 1 wetsvoorstel bepaalt dat een eindopzegging noodzakelijk is wanneer een contractpartij wenst dat een geïntegreerde distributieovereenkomst van bepaalde duur effectief eindigt bij het verstrijken van de overeengekomen duur. Een wettelijke verplichting om een eindopzegging na te leven om een overeenkomst van bepaalde duur te beëindigen, wijkt af van de verbintenissenrechtelijke regel dat een overeenkomst van bepaalde duur automatisch eindigt bij het verstrijken van de duur. Een dergelijke afwijking is nodig omdat de beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur ten eerste een loskoppeling van de distributeur uit de distributieorganisatie veroorzaakt en ten tweede afbreuk doet aan de rechtmatige verwachting die beide partijen, als gevolg van de langdurige aard van de bewuste commerciële relatie, kunnen hebben dat de overeenkomst verlengd of vernieuwd zal worden bij het verstrijken van de overeengekomen duur. Indien een contractpartij het plan heeft opgevat om de overeenkomst niet voort te zetten bij het verstrijken van de duur, moet zij de andere partij daarvan tijdig inlichten zodat die laatste de nodige stappen kan ondernemen om zich aan te passen aan het wegvallen van de overeenkomst. Omdat de contractpartijen zich op permanente en structurele wijze verbonden hebben, kan de opdrachtgever de distributeur niet van de ene dag op de andere uit de distributieorganisatie verwijderen en kan de distributeur zich omgekeerd niet plots uit die organisatie losmaken. Toch heeft de opdrachtgever nood aan een zekere flexibiliteit om indien nodig wijzigingen aan te brengen aan zijn
distributieorganisatie of in voorkomend geval aan zijn distributienet.4375 Het zou daarom te verregaand zijn om de geïntegreerde distributeur na het verstrijken van de duur van de overeenkomst in alle gevallen een recht op voortzetting toe te kennen. Daarom is de verplichting om de andere contractpartij tijdig te verwittigen van een loskoppeling een goed compromis tussen de noodzaak aan bescherming van de distributeur en de noodzaak aan flexibiliteit van de opdrachtgever.4376 Het wetsvoorstel kiest er meer bepaald voor om elk van de partijen een recht op verlenging toe te kennen wanneer de andere partij geen geldige en tijdige eindopzegging heeft gegeven.
Door op algemene wijze wettelijk te bepalen dat de partij die een overeenkomst van bepaalde duur tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur wenst te beëindigen een eindopzegging moet naleven, zou de wetgever een einde maken aan de dispariteit en ongelijkheid op dit punt in de wetgeving over het distributierecht. Een dergelijke verplichting is momenteel immers terug te vinden in artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet, maar niet in de Handelsagentuurwet.
IV.E – 2:301 DCFR bepaalt een verplichting tot voorafgaande kennisgeving, maar enkel indien één van de partijen de overeenkomst van bepaalde duur wil vernieuwen.4377 Volgens die bepaling moet een partij die de overeenkomst wil vernieuwen, daarvan tijdig (in due time) kennis geven aan de andere partij. Die laatste kan dan binnen een redelijke termijn (a reasonable time) vóór het verstrijken van de duur eventueel laten weten dat zij de overeenkomst niet wil vernieuwen. De vage termijnen bieden weinig rechtszekerheid en ook het feit dat de bepaling een niet-dwingend karakter heeft, heeft tot gevolg dat het beschermend karakter ervan beperkt is.4378 Een dergelijke bepaling biedt bovendien te weinig bescherming tegen het feit dat een medecontractant te laat kennis geeft van het feit dat zij de overeenkomst niet wil voortzetten.
Ook artikel 8, § 4 wetsvoorstel franchising bevatte een verplichting om een opzeggingstermijn van minimum 6 maanden na te leven bij de beëindiging van een franchising van bepaalde duur.4379 Uit dat artikel kon men afleiden dat er niet enkel bij het verstrijken van de duur een opzegging mogelijk was, maar ook tijdens de overeenkomst van bepaalde duur. Artikel 8, § 4
4375 Cf. X. XXXXXXXXX, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre droit. Mélanges en l’honneur de Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx, Parijs, Dalloz, 2008, 38.
4376 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 469, nr. 56.
4377 IV.E – 2:301 DCFR: “A party is free not to renew for a definite period. If a party has given notice in due time that it wishes to renew the contract, the contract will be renewed for an indefinite period unless the other party gives that party notice, not later than a reasonable time before the expiry of the contract period, that it is not to be renewed.”
4378 Cf. X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
4379 Art. 8, § 4 wetsvoorstel franchising: “Ongeacht het feit of de franchiseovereenkomst beperkt of onbeperkt is in de tijd en behalve in het geval van een grove tekortkoming, kan de overeenkomst slechts worden beëindigd met toepassing van een minimale opzeggingstermijn van zes maanden.”
wetsvoorstel zou met andere woorden elke partij het recht geven om een verkoopfranchising van bepaalde duur op elk ogenblik op te zeggen mits naleving van een bepaalde opzeggingstermijn. Een dergelijk wettelijk recht zou echter te verregaand zijn omdat het de stabiliteit van een overeenkomst, zonder duidelijk aanwijsbare reden, ernstig in het gedrang brengt.
Volgens artikel 4, § 1 wetsvoorstel moet de eindopzegging gebeuren volgens de vormvereisten en de opzeggingstermijnen die vereist zijn voor de opzegging van een geïntegreerde distributieovereenkomst van onbepaalde duur (art. 5 wetsvoorstel, infra). Mocht het wetsvoorstel een andere termijn of andere vormvereisten bepalen in verband met de eindopzegging van een overeenkomst van bepaalde duur, dan zou er een onverantwoord verschil ontstaan tussen de eindopzegging van een overeenkomst van bepaalde duur en de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur. Artikel 4, § 1 wetsvoorstel is gebaseerd op artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet.4380 Een verschil met dat artikel is dat de overeenkomst volgens het wetsvoorstel na de voortzetting geacht wordt retroactief van onbepaalde duur te zijn, dus van bij het sluiten ervan. Een dergelijk principe is ook terug te vinden in artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet4381 en in artikelen 14 en 15.6 Handelsagentuurrichtlijn4382. Bij ontstentenis van een eindopzegging blijft dezelfde overeenkomst voortbestaan en wordt zij op retroactieve wijze geacht van onbepaalde duur te zijn, zodat er geen nieuwe overeenkomst tot stand komt. Op die manier houdt deze paragraaf rekening met de volledige commerciële relatie en niet enkel met de afzonderlijke overeenkomsten, wat onder meer belangrijk is om de duur te bepalen die relevant is voor de toekenning van de opzeggingstermijn.
- § 2: Volgens artikel 4, § 2 wetsvoorstel kunnen de partijen, vóór het ogenblik van de retroactieve omzetting van de oorspronkelijke overeenkomst in een overeenkomst van onbepaalde duur, bepalen dat de overeenkomst bij het verstrijken van de duur maximum tweemaal verlengd wordt voor een bepaalde duur, bijvoorbeeld voor 2 jaar. Uiteraard moeten de partijen daarbij rekening houden met het mededingingsrecht.4383 De partij die wil dat de
4380 Art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet: “Wanneer een aan deze wet onderworpen verkoopconcessie voor bepaalde tijd wordt verleend, worden de partijen geacht te hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgestelde tijd, tenzij zij bij een ter post aangetekende brief ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen termijn opzegging hebben gegeven.”
4381 Art. 4, derde lid Handelsagentuurwet: “Een overeenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan en die na afloop van de termijn wordt voortgezet, wordt van bij het afsluiten geacht een overeenkomst voor onbepaalde tijd te zijn.”
4382 Art. 14 Handelsagentuurrichtlijn: “Een overeenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan en die na afloop van de termijn door beide partijen wordt voortgezet, wordt geacht in een overeenkomst voor onbepaalde tijd te zijn omgezet.” en art. 15.6 Handelsagentuurrichtlijn: “Dit artikel is van toepassing wanneer een overeenkomst voor bepaalde tijd ingevolge artikel 14 wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat bij de berekening van de opzeggingstermijn de tijd voorafgaande aan de omzetting wordt meegerekend.”
4383 O.a. met art. 5 Verord. nr. 330/2010: “1. De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op de volgende in verticale overeenkomsten vervatte verplichtingen: a) elk direct of indirect niet-concurrentiebeding, wanneer het van onbepaalde duur is of de duur ervan vijf jaar overschrijdt; (…) Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), wordt een niet-concurrentiebeding dat na een termijn van vijf jaar stilzwijgend verlengbaar is, geacht te zijn overeengekomen voor onbepaalde duur.”
overeenkomst na het verstrijken van de duur voor een bepaalde duur voorgezet wordt, moet dus de nodige stappen nemen om daarover met de andere partij een overeenkomst te sluiten vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn. Deze regeling is volgens ons verantwoord omdat het meestal de opdrachtgever is die een dergelijke verlenging voor bepaalde duur wenst en er – gelet op de in beginsel sterkere onderhandelingspositie van de opdrachtgever – geen probleem is om hem op te leggen hierover voorafgaand afspraken te maken met de distributeur, ter bescherming van die laatste.
- § 3: Artikel 4, § 3 wetsvoorstel bepaalt dat de partijen op geldige wijze een opzeggingsbeding kunnen stipuleren in een overeenkomst van bepaalde duur, namelijk bij aanvang of tijdens de duur van de overeenkomst, op voorwaarde dat de opzeggende partij verplicht wordt om de opzeggingstermijn en vormvereisten in verband met de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur na te leven (art. 5 wetsvoorstel, infra). Deze bepaling ligt in de lijn van de conventionele opzeggingsmogelijkheid waarnaar artikel 18, § 1, eerste lid Handelsagentuurwet verwijst.4384 Het wetsvoorstel maakt een einde aan de bestaande ongelijkheid in de wettelijke behandeling van de geïntegreerde distributeurs in het distributierecht omdat enkel de Handelsagentuurwet een dergelijke conventionele opzeggingsmogelijkheid toelaat, terwijl een dergelijk beding vernietigbaar is volgens de Alleenverkoopwet (supra nr. 315).
Een dergelijke mogelijkheid om een opzeggingsbeding te stipuleren in een overeenkomst van bepaalde duur laat meer flexibiliteit en een grotere mogelijkheid tot contractsmodulering toe dan een bepaling waaruit volgt dat elk opzeggingsbeding in een overeenkomst van bepaalde duur vernietigbaar is (cf. art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet en art. 6, eerste lid Alleenverkoopwet, op grond waarvan een opzeggingsbeding dat de partijen opnemen in een
onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie van bepaalde duur, vernietigbaar is4385).
- § 4: Volgens artikel 4, § 4 wetsvoorstel is dit artikel van dwingend recht, ten voordele van de geïntegreerde distributeur. Het is niet mogelijk om in het nadeel van de geïntegreerde distributeur af te wijken van dit artikel, zelfs niet na de eventuele retroactieve omzetting van de overeenkomst van bepaalde duur in een overeenkomst van onbepaalde duur. Een afwijking ten voordele van de geïntegreerde distributeur is daarentegen in bepaalde gevallen wel mogelijk. We verwijzen naar hetgeen we hieronder vermelden over artikel 5, § 6 wetsvoorstel.
4384 Art. 18, § 1, eerste lid Handelsagentuurwet: “Is de handelsagentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten of voor bepaalde tijd met de mogelijkheid vroegtijdig op te zeggen, dan heeft ieder der partijen het recht om die te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn.”
4385 X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 460-462, nr. 116.
Art. 5. OVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR
§ 1. Elke partij heeft het recht om een in artikel 2 bedoelde overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen, mits naleving van een opzeggingstermijn.
Behoudens hetgeen bepaald is in paragrafen 2 en 3, bedraagt die termijn één maand per begonnen jaar van de overeenkomst met een maximum van zes maanden. De opzeggingstermijn wordt berekend aan de hand van de duur van de overeenkomst tussen de economische exploitatie-eenheden van de opdrachtgever en de geïntegreerde distributeur.
Indien de partijen een langere termijn overeenkomen, mag de door de opdrachtgever in acht te nemen opzeggingstermijn niet korter zijn dan de termijn die aan de geïntegreerde distributeur is opgelegd.
§ 2. Als de opdrachtgever een verkoopconcessie of verkoopfranchising van onbepaalde duur opzegt waarin de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer exclusief of bijna exclusief optreedt voor de opdrachtgever, bedraagt de opzeggingstermijn, in afwijking van paragraaf 1, in principe één maand per begonnen jaar, met een minimum van drie maanden en een maximum van twaalf maanden.
§ 3. Als de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer een verkoopconcessie of verkoopfranchising van onbepaalde duur opzegt waarin de opdrachtgever toeliet dat de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer op exclusieve of bijna exclusieve wijze in een bepaald marktsegment optrad, bedraagt de opzeggingstermijn, in afwijking van paragraaf 1, in principe één maand per begonnen jaar, met een minimum van drie maanden en een maximum van twaalf maanden.
§ 4. De kennisgeving van de opzegging gebeurt schriftelijk en geeft het begin en de duur van de opzeggingstermijn aan. Behoudens andersluidend conventioneel beding valt het einde van de opzeggingstermijn samen met het einde van een kalendermaand. Wanneer de kennisgeving bij aangetekende brief gebeurt, wordt ze geacht uitwerking te hebben op de derde werkdag na de datum van verzending, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
§ 5. De partij die een in artikel 2 bedoelde overeenkomst van onbepaalde duur beëindigt zonder een ernstige reden zoals bepaald in artikel 6 en zonder de vereiste wettelijke of conventionele opzeggingstermijn in acht te nemen, is gehouden om de andere partij een vergoeding te betalen.
Die vergoeding is gelijk aan de semibrutovergoeding of semibrutowinst van de opgezegde partij met betrekking tot de overeenkomst die op het ogenblik van de beëindiging gebruikelijk is, verrekend over een periode die gelijk is aan de duur van de niet-nageleefde opzeggingstermijn.
De gebruikelijke semibrutovergoeding of semibrutowinst wordt berekend op basis van het gemiddelde van de semibrutovergoeding die de opgezegde partij verdiende of het gemiddelde van de semibrutowinst die zij realiseerde in verband met de overeenkomst gedurende de twee jaren die aan de beëindiging voorafgaan of de voorafgaande maanden indien de overeenkomst minder dan twee jaren duurde.
Eventuele terugbetalingen door de opdrachtgever van kosten die de geïntegreerde distributeur tijdens de normale uitvoering van zijn activiteit maakt, maken deel uit van de gebruikelijke vergoeding van de geïntegreerde distributeur.
§ 6. De partijen mogen niet in het nadeel van de geïntegreerde distributeur van dit artikel afwijken voordat de kennisgeving van de opzegging uitwerking heeft. Inzake een overeenkomst met een verkoophandelsagent mogen de partijen bovendien niet in het nadeel van één van de partijen van paragraaf 1 afwijken voordat de kennisgeving van de opzegging uitwerking heeft.
Commentaar
- § 1: Volgens artikel 5, § 1, eerste lid wetsvoorstel heeft elke partij het recht om een overeenkomst van onbepaalde duur tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur op te zeggen, maar is dat recht verbonden aan de verplichting om een opzeggingstermijn na te leven. Dat principe is ook terug te vinden in artikel 18 Handelsagentuurwet en artikel 2 Alleenverkoopwet. De argumenten om een dergelijke wettelijke verplichting in te voeren, zijn identiek aan de argumenten die we hierboven hebben vermeld over de eindopzegging van een overeenkomst van bepaalde duur. Een wettelijke verplichting om een opzeggingstermijn te respecteren, is nodig omdat de beëindiging van een overeenkomst van onbepaalde duur ten eerste een loskoppeling van de distributeur uit de distributieorganisatie veroorzaakt en ten tweede afbreuk doet aan de rechtmatige verwachting die de partijen, als gevolg van de langdurige aard van de bewuste commerciële relatie, kunnen hebben over het voortduren van de overeenkomst. Wanneer een partij het plan heeft opgevat om de overeenkomst op te zeggen, moet zij de andere partij daarvan tijdig inlichten zodat die laatste de nodige stappen kan ondernemen om zich aan te passen aan het wegvallen van de overeenkomst. Het feit dat het wetsvoorstel bepaalde modaliteiten verbindt aan het opzeggingsrecht, doet echter geen afbreuk aan de macht van elke contractpartij om de overeenkomst van onbepaalde duur op elk ogenblik op te zeggen. Dat houdt in dat ook een opzegging zonder naleving van de wettelijk of contractueel opgelegde opzeggingstermijn tot gevolg heeft dat een overeenkomst van onbepaalde duur effectief eindigt.4386 In dat geval moet de partij die de overeenkomst beëindigt een opzeggingsvergoeding betalen (art. 5, § 5 wetsvoorstel, infra). Dat principe is identiek in het huidige recht en in IV.E – 2:302 en 2:303 DCFR.4387
Artikel 5, § 1, tweede lid wetsvoorstel bepaalt de opzeggingstermijn op forfaitaire wijze, op basis van de duur van de overeenkomst. Het baseert zich op het bestaande systeem van artikel
4386 Comments DCFR, 2304, onder A en 2305, onder B en 2414, onder B en C. Cf. X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 20-22.
4387 Comments DCFR, 2305, onder C: “The rules in this Article replace the rule contained in III. – 1:109 (Variation or termination by notice) paragraph (2). The scheme is different. Under III. – 1:109(2) a reasonable period is a requirement for effective termination. Under the present Article a reasonable period is a requirement only for the avoidance of liability for compensation.” III. – 1:109, (2) DCFR bepaalt: “Where, in a case involving continuous or periodic performance of a contractual obligation, the terms of the contract do not say when the contractual relationship is to end or say that it will never end, it may be terminated by either party by giving a reasonable period of notice. In assessing whether a period of notice is reasonable, regard may be had to the interval between performances or counter-performances.”
18, § 1, tweede lid Handelsagentuurwet4388, dat uit artikelen 15.2 en 15.3 Handelsagentuurrichtlijn4389 volgt. Dat is verantwoord omdat dat systeem, ondanks de nadelen van het forfaitaire karakter, in tegenstelling tot de billijke beoordeling van de opzeggingstermijn door de rechter (cf. art. 2 Alleenverkoopwet) verhoudingswijze tot minder (complexe) gerechtelijke procedures en tot meer rechtszekerheid aanleiding geeft. Het wetsvoorstel wijkt af van het systeem dat het DCFR als het basissysteem voorstelt (IV.E – 2:302, (3) en (4) DCFR4390), waarbij het DCFR de billijkheid als uitgangspunt neemt. Het forfaitaire karakter en de concrete duur van de termijnen zijn verantwoord, zeker omdat de opdrachtgever volgens het wetsvoorstel naast de opzeggingstermijn of opzeggingsvergoeding ook een investeringsvergoeding verschuldigd kan zijn (art. 11 wetsvoorstel, infra).4391 Door één bepaald systeem te kiezen voor de opzegging van alle geïntegreerde distributieovereenkomsten van onbepaalde duur, kiest het wetsvoorstel voor een eenvormige vaststelling van de opzeggingstermijn en reikt het een alternatief aan voor de dispariteit die daarover in het huidige distributierecht bestaat.
Voor een verkoopfranchising of verkoopconcessie van onbepaalde duur geldt er in bepaalde gevallen een afzonderlijke regeling, met langere termijnen (art. 5, §§ 2 en 3 wetsvoorstel, infra). In de overige gevallen zijn de termijnen uit § 1 ook van toepassing op verkoopfranchising en verkoopconcessie, met een maximumduur van 6 maanden. Dat is relatief kort in vergelijking met de opzeggingstermijnen die de rechtspraak nu op basis van artikel 2 Alleenverkoopwet redelijk acht, maar die veelal overdreven lang zijn. Ook het Spaanse wetsontwerp hanteert dezelfde getrapte opzeggingstermijnen bij de opzegging van een distributieovereenkomst van onbepaalde duur (art. 23.2, eerste lid Spaans wetsontwerp4392), zonder dat het wetsontwerp langere termijnen bepaalt voor bepaalde concessie- of franchiseovereenkomsten (vgl. met art. 5, §§ 2 en 3 wetsvoorstel, infra). De
4388 Art. 18, § 1, tweede lid Handelsagentuurwet: “De opzeggingstermijn bedraagt één maand gedurende het eerste jaar van de overeenkomst. Na het eerste jaar wordt de opzeggingstermijn vermeerderd met een maand voor elk begonnen jaar zonder dat deze termijn zes maanden mag te boven gaan (…).”
4389 Art. 15 Handelsagentuurrichtlijn: “2. De opzeggingstermijn bedraagt een maand gedurende het eerste jaar van de overeenkomst, twee maanden indien het tweede jaar is ingegaan, drie maanden indien het derde jaar is ingegaan en gedurende de navolgende jaren. De partijen mogen geen kortere termijnen overeenkomen. 3. De Lid-Staten kunnen een opzeggingstermijn van vier maanden voorschrijven voor het vierde jaar van de overeenkomst, één van vijfde jaar en één van zes maanden voor het zesde jaar en de navolgende jaren. Zij mogen bepalen dat de partijen geen kortere termijnen mogen overeenkomen.”
4390 IV.E – 2:302 DCFR: “(3) Whether a period of notice is of reasonable length depends, among other factors, on: (a) the time the contractual relationship has lasted; (b) reasonable investments made; (c) the time it will take to find a reasonable alternative; and (d) usages. (4) A period of notice of one month for each year during which the contractual relationship has lasted, with a maximum of 36 months, is presumed to be reasonable.”
4391 Cf. Comments DCFR, 2307, onder E (a contrario): “In principle, in the present system there is no room for complementary damages (i.e. in addition to damages in lieu of the notice period) for the recovery of damages due to useless investments not fully amortised by the notice period, as some European systems are familiar with. Under the present system, such investments are always covered by the notice period (and the damages in lieu thereof). This may in some cases lead to a very long period of notice of more than one year being required if liability for damages is to be avoided.”
4392 Art. 23.2, eerste lid Spaans wetsontwerp: “El plazo de preaviso será de un mes por cada año de vigencia del contrato con un xxxxxx xx xxxx meses. Si el contrato hubiera estado en vigor por un período inferior a un año, el plazo de preaviso sera de un mes.” Art. 23.3 Spaans wetsontwerp bevat een uitzondering voor overeenkomsten in het kader van de grootdistributie (termijn tot 1 jaar als de leverancier het geheel van de goederen die hij produceert aan één bepaalde koper of groep van kopers verkoopt).
termijnen uit artikel 5, § 1, tweede lid wetsvoorstel zijn korter dan de vaste (minimum)opzeggingstermijn van 6 maanden die artikel 8, § 4 wetsvoorstel franchising bepaalde4393 of de minimumtermijn van 1 jaar die van der Heiden bepaalt in zijn voorstel van Franchisewet4394. Een verkoopconcessie of verkoopfranchising is echter in bepaalde gevallen volgens artikel 5, §§ 2 en 3 wetsvoorstel onderworpen aan een opzeggingstermijn van maximum 12 maanden en de opdrachtgever kan bovendien onder bepaalde voorwaarden, naast de opzeggingstermijn of opzeggingsvergoeding, een investeringsvergoeding verschuldigd zijn (art. 11 wetsvoorstel, infra).
Het Draft Common Frame of Reference bepaalt zowel met betrekking tot agentuur, franchising, verkoopconcessie als in verband met de overige distributieovereenkomsten van onbepaalde duur, dat elke partij de overeenkomst kan opzeggen en dat zij daarbij geen vergoeding verschuldigd is wanneer zij een redelijke opzeggingstermijn naleeft (IV.E – 2:302,
(1) en (2) DCFR4395, vergelijk met het systeem van artikel 2 Alleenverkoopwet4396). De algemene regel die het DCFR formuleert, is evenwel te ruim. Een termijn van één maand per jaar dat de overeenkomst heeft geduurd, met een maximum van 36 maand, wordt geacht redelijk te zijn (IV.E – 2:302, (4) DCFR4397). Een dergelijk systeem zou onvermijdelijk leiden tot een stijging van het aantal discussies over de duur van de opzeggingstermijn en tot een aanzienlijke verlenging van de duur bij de opzegging van een (verkoop)handelsagentuur van onbepaalde duur.4398 De opdrachtgever is volgens het DCFR gebonden door een dwingende minimumtermijn van één maand per jaar, met een maximum van zes maanden (IV.E – 2:302, (5) DCFR4399).4400
4393 Art. 8, § 4 wetsvoorstel franchising: “Ongeacht het feit of de franchiseovereenkomst beperkt of onbeperkt is in de tijd en behalve in het geval van een grove tekortkoming, kan de overeenkomst slechts worden beëindigd met toepassing van een minimale opzeggingstermijn van zes maanden.”
4394 Art. 17.1 voorstel Franchisewet XXX XXX XXXXXX (A.J.J. XXX XXX XXXXXX, Franchising, 474): “Franchiseovereenkomsten die voor bepaalde of onbepaalde tijd zijn gesloten, kunnen tegen het eind van de duur respectievelijk tegen het eind van de in artikel 6 lid 3 genoemde termijn van tien jaar, door ieder der partijen worden opgezegd. De termijn van opzegging bedraagt ten minste één jaar.”
4395 IV.E – 2:302 DCFR: “(1) Either party to a contract for an indefinite period may terminate the contractual relationship by giving notice to the other. (2) If the notice provides for termination after a period of reasonable length no damages are payable under IV.E – 2:303 (Damages for termination with inadequate notice). If the notice provides for immediate termination or termination after a period which is not of reasonable length damages are payable under that Article.” en IV.E – 1:101, (1) DCFR: “This part of Book IV applies to contracts for the establishment and regulation of a commercial agency, franchise or distributorship and with appropriate adaptations to other contracts under which a party engaged in business independently is to use skills and efforts to bring another party’s products on to the market.”
4396 Art. 2 Alleenverkoopwet: “Een voor onbepaalde tijd verleende, aan deze wet onderworpen verkoopconcessie kan, behalve bij grove tekortkoming van een van de partijen aan haar verplichtingen, niet worden beëindigd dan met een redelijke opzeggingstermijn of een billijke vergoeding die door partijen worden bepaald bij de opzegging van het contract. Zijn partijen het niet eens, dan doet de rechter uitspraak naar billijkheid, eventueel met inachtneming van de gebruiken.”
4397 IV.E – 2:302, (4) DCFR: “A period of notice of one month for each year during which the contractual relationship has lasted, with a maximum of 36 months, is presumed to be reasonable.”
4398 X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, afl. 29, 1896.
4399 IV.E – 2:302, (5) DCFR: “The period of notice for the principal, the franchisor or the supplier is to be no shorter than one month for the first year, two months for the second, three months for the third, four months for the fourth, five months for the fifth and six months for the sixth and subsequent years during which the contractual relationship has lasted. Parties may not exclude the application of this provision or derogate from or vary its effects.”
Artikel 5, § 1, derde lid wetsvoorstel is gebaseerd op de regel uit artikel 15.4 Handelsagentuurrichtlijn4401, zoals omgezet in artikel 18, § 1, derde lid Handelsagentuurwet4402. De partijen kunnen langere opzeggingstermijnen overeenkomen dan de wettelijk bepaalde minimumtermijnen, maar in dat geval mogen de termijnen die de opdrachtgever moet naleven niet korter zijn dan de termijnen die de geïntegreerde distributeur moet respecteren.
- § 2: Artikel 5, § 2 wetsvoorstel bevat een bijzondere bepaling waaruit volgt dat de opdrachtgever bepaalde langere opzeggingstermijnen moet naleven wanneer hij een verkoopconcessie of verkoopfranchising van onbepaalde duur opzegt waarin de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer (bijna) exclusief optreedt voor de opdrachtgever. Voor het overige is de beëindiging van een dergelijke verkoopconcessie of verkoopfranchising onderworpen aan de algemene bepalingen van dit wetsvoorstel. Wanneer bijvoorbeeld de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer een bovenvermelde overeenkomst opzegt, zijn de algemene opzeggingstermijnen uit artikel 5, § 1 wetsvoorstel van toepassing. De bijzondere bepaling uit artikel 5, § 2 wetsvoorstel is nodig gelet op de grote kwantitatieve mate van integratie van de bewuste distributeurs in de distributieorganisatie van de opdrachtgever. Omdat de distributeur (bijna) volledig geïntegreerd is in de distributieorganisatie van de opdrachtgever, heeft het einde van die integratie immers in principe een zware impact op hem, die zelfs zijn economisch voortbestaan in het gedrang kan brengen. Een dergelijke correctie op basis van de hoge afhankelijkheidsgraad van de geïntegreerde distributeur is dus verantwoord.
De opzeggingstermijnen uit artikel 5, § 2 wetsvoorstel zijn uitgebreider dan de algemene termijnen uit artikel 5, § 1. De opzeggingstermijn moet minstens 3 maanden duren. De maximumduur van de opzeggingstermijn is 12 maanden, wat in de lijn ligt van de maximumtermijn die bepaalde rechtsleer voorstelt in verband met artikel 2 Alleenverkoopwet.4403 Dat maximum lijkt op het eerste gezicht streng in vergelijking met de opzeggingstermijnen die de rechtspraak momenteel toekent op basis van de Alleenverkoopwet, namelijk termijnen die tot 39 maanden4404 en in uitzonderlijke gevallen zelfs tot 42 maanden gaan.4405 Dergelijke lange opzeggingstermijnen zijn te vermijden omdat
4400 Voor een kritische bespreking van deze bepalingen: X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
4401 Art. 15.4 Handelsagentuurrichtlijn: “Indien de partijen langere dan de in de leden 2 en 3 bedoelde termijnen overeenkomen, dan mag de door de principaal in acht te nemen termijn niet korter zijn dan de door de handelsagent in acht te nemen termijn.”
4402 Art. 18, § 1, derde lid Handelsagentuurwet: “Indien de partijen een langere dan in het tweede lid bedoelde termijn overeenkomen, mag de door de principaal in acht te nemen opzeggingstermijn niet korter zijn dan die welke aan de handelsagent is opgelegd.”
4403 X. XXXXXX, “Distributie vereist flexibiliteit. Een onredelijke invulling van de redelijkheid?” (noot onder Xxxx 00 mei 2002), TBH 2003, 546.
4404 Opzeggingstermijn van 39 maanden: Gent (7e k.) 2 mei 2005, nr. 2004/AR/653 en 2004/AR/787, onuitg., 13 en het vonnis a quo: Kh. Gent (2e k.) 23 juni 2003, TGR 2003, 272, noot PH. PELS.
4405 Opzeggingstermijn van 42 maanden: Luik 1 december 2006, onuitg. (arrest a quo van Xxxx. 15 februari 2008, Arr.Cass. 2008, 473) en Xxxxxxx 0 mei 1985, RW 1985-86, 1210, xxxx X. XXXXXXX.
een opzeggingstermijn een overgangsperiode moet blijven en het voor elk van de partijen schadelijk is dat die periode onnodig lang duurt.4406 Een maximale opzeggingstermijn van 12 maanden is voldoende omdat het wetsvoorstel daarnaast ook in de mogelijkheid voorziet om een investeringsvergoeding op te leggen (art. 11 wetsvoorstel, infra). Een opzeggingstermijn is dus niet bedoeld om de distributeur de tijd te geven om de gemaakte investeringen alsnog volledig af te schrijven.4407
De vermelde opzeggingstermijnen zijn slechts minimumtermijnen, zodat de partijen de mogelijkheid behouden om langere termijnen te bedingen (hoewel het weinig waarschijnlijk is dat de opdrachtgever daarmee spontaan akkoord zal gaan). Ook in dat geval geldt artikel 5,
§ 1, derde lid wetsvoorstel, dat bepaalt dat wanneer de partijen een langere termijn overeenkomen, de door de opdrachtgever in acht te nemen opzeggingstermijn niet korter mag zijn dan de termijn die aan de geïntegreerde distributeur is opgelegd.
De term exclusief moet men in de normale betekenis begrijpen. Dat houdt in dat de (beroeps)activiteiten van de geïntegreerde distributeur geheel of volledig betrekking hebben op de bewuste geïntegreerde distributie. De notie bijna exclusief verwijst naar het feit dat de distributie het grootste deel van zijn (beroeps)activiteiten uitmaakt. Dat is een feitenkwestie waarover de rechter soeverein oordeelt.
De uitwerking van de paragraaf is beperkt tot bepaalde verkoopconcessiehouders en verkoopfranchisenemers. Het zou niettemin wenselijk zijn om de uitwerking uit te breiden tot alle geïntegreerde distributeurs die exclusief of bijna exclusief optreden voor de opdrachtgever. Op die manier zou men op een nog meer systematische manier rekening houden met de graad van kwantitatieve integratie van de distributeur in de distributieorganisatie van de opdrachtgever. In dat geval zou ook een handelsagent die (bijna) exclusief voor één bepaalde opdrachtgever optreedt, zich op de ruimere opzeggingstermijnen kunnen beroepen. Het lijkt immers aangewezen dat een handelsagent die zijn beroepsactiviteit (bijna) exclusief aan één bepaalde handelsagentuur wijdt, van een langere opzeggingstermijn moet kunnen genieten dan een handelsagent die zijn tijd over meerdere agenturen verdeelt. Toch verwijst artikel 5, § 2 wetsvoorstel niet naar handelsagentuur (en evenmin naar geïntegreerde commissie, die sterk bij de handelsagentuur aanleunt) omdat we menen dat een dergelijke mogelijke verlenging van de opzeggingstermijn strijdig zou zijn met artikel 15.3 Handelsagentuurrichtlijn,4408 waaruit volgt dat de maximale opzeggingstermijn die de lidstaten kunnen voorschrijven zes maanden bedraagt. Volgens ons is het nodig om artikel
15.3 Handelsagentuurrichtlijn te wijzigen, namelijk in de zin dat de lidstaten moeten kunnen
4406 L. DU JARDIN, “Concession de vente exclusive: comment éviter les conflits de la résiliation?”, CJ 2004, 186- 187, nr. 9 en F.M. XXXX, “Opzegging van distributieovereenkomsten: naar een werkbaarder systeem”, NJB 1994, 567.
4407 Cf. C.A.M. XXX XX XXXXXX, De opzegging van distributieovereenkomsten, 106, nr. 3.5.4.4. In het Duitse recht: X. XXX XXX XXXXXX, “Der Vertragshändlervertrag. Vertragsbeendigung” in X. XXXXXXXX e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, § 23, 521, nr. 35.
4408 Art. 15.3 Handelsagentuurrichtlijn: “De Lid-Staten kunnen een opzeggingstermijn van vier maanden voorschrijven voor het vierde jaar van de overeenkomst, één van vijfde jaar en één van zes maanden voor het zesde jaar en de navolgende jaren. Zij mogen bepalen dat de partijen geen kortere termijnen mogen overeenkomen.”
bepalen dat de opzeggingstermijn die de principaal moet naleven maximum 12 maanden bedraagt indien de handelsagent exclusief of bijna exclusief voor één principaal optreedt.
- § 3: Artikel 5, § 3 wetsvoorstel is vergelijkbaar met artikel 5, § 2 wetsvoorstel. Deze paragraaf bevat een bijzondere bepaling waaruit volgt dat de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer een langere opzeggingstermijn moet naleven wanneer hij een verkoopconcessie of verkoopfranchising van onbepaalde duur opzegt waarin de opdrachtgever hem – uitdrukkelijk of zelfs stilzwijgend – toeliet om op (bijna) exclusieve wijze in een bepaald marktsegment op te treden. De opzeggingstermijn bedraagt minimum 3 en maximum 12 maanden. De bijzondere bepaling uit deze paragraaf is verantwoord en zelfs noodzakelijk gelet op de grote kwalitatieve mate van integratie van de bewuste distributeurs in de distributieorganisatie van de opdrachtgever. Omdat de distributeur (bijna) volledig verbonden is aan de opdrachtgever, heeft de beëindiging van die integratie en de loskoppeling van de distributeur uit de distributieorganisatie immers in principe een zware impact op de opdrachtgever.
Het marktsegment waarin de verkoopconcessiehouder of verkoopfranchisenemer op (bijna) exclusieve wijze optreedt, kan onder meer een bepaald gebied en/of een bepaalde groep van (potentiële) klanten en/of een bepaald product(gamma) zijn.
Ook de uitwerking van deze bepaling is beperkt tot verkoopconcessiehouders en verkoopfranchisenemers. Het lijkt aangewezen om te bepalen dat ook een handelsagent aan wie de opdrachtgever toeliet om op (bijna) exclusieve wijze in een bepaald marktsegment op te treden, een langere opzeggingstermijn moet naleven wanneer hij een handelsagentuur van onbepaalde duur opzegt. Toch verwijst artikel 5, § 3 wetsvoorstel niet naar handelsagentuur omdat een dergelijke verlenging van de opzeggingstermijn die de handelsagent moet naleven, strijdig zou zijn met artikel 15.3 Handelsagentuurrichtlijn dat de opzeggingstermijnen vaststelt. Ook in dit geval zou het aangewezen zijn om artikel 15.3 Handelsagentuurrichtlijn te wijzigen, namelijk in de zin dat de lidstaten moeten kunnen bepalen dat de opzeggingstermijn die de handelsagent moet naleven maximum 12 maanden bedraagt wanneer de principaal aan de handelsagent toelaat om op exclusieve of bijna exclusieve wijze in een bepaald marktsegment op te treden.
- § 4: Artikel 5, § 4 wetsvoorstel bepaalt slecht enkele bijzondere regels over de kennisgeving van de opzegging. Voor het overige zijn de algemene regels over de schriftelijke kennisgeving van toepassing (art. 2281 BW). Wij menen dat het nodig is om een algemene bepaling over de kennisgeving op te nemen in een ruimer wetboek privaatrecht. Het wetsvoorstel neemt de relatief strenge vormvereisten uit artikel 18, § 2 Handelsagentuurwet niet over omdat dergelijke strikte vereisten niet aangewezen zijn aangezien zowel de opdrachtgever als de geïntegreerde distributeur in principe handelaars zijn. Hoewel de mogelijkheden waarop de kennisgeving kan gebeuren ruim zijn, moet de opzeggende partij er wel rekening mee houden dat ze die kennisgeving ook moet bewijzen. Artikel 5, § 4 in fine wetsvoorstel kopieert, om discussies te vermijden, het vermoeden uit artikel 18, § 2
Handelsagentuurwet4409 over het ogenblik waarop een kennisgeving bij aangetekende brief uitwerking heeft. In het wetsvoorstel is dit vermoeden weerlegbaar (in tegenstelling tot het vermoeden uit de Handelsagentuurwet, supra nr. 374), in overeenstemming met artikel 53bis, 2° Ger.W.4410 Het vermoeden kan met alle middelen van recht weerlegd worden. Het voorschrift dat het einde van de opzeggingstermijn moet samenvallen met het einde van een kalendermaand, is gebaseerd op artikel 15.5 Handelsagentuurrichtlijn4411 en artikel 18, § 2 in fine Handelsagentuurwet4412.
Artikel 5, § 4 wetsvoorstel vereist niet dat de partij die een geïntegreerde distributieovereenkomst van onbepaalde duur opzegt, die opzegging uitdrukkelijk motiveert. Hetzelfde geldt in het DCFR.4413 Het wetsvoorstel sluit op dat punt aan bij het gemeen verbintenissenrecht, namelijk bij het principe dat elke partij het recht heeft om een overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen zonder dat zij de kennisgeving van de opzegging moet motiveren.4414
- § 5: Volgens artikel 5, § 5 wetsvoorstel is een partij die een onder het wetsvoorstel vallende overeenkomst van onbepaalde duur beëindigt zonder op geldige wijze een ernstige reden in te roepen (art. 6 wetsvoorstel, infra) en zonder de vereiste opzeggingstermijn in acht te nemen, een opzeggingsvergoeding verschuldigd. Die bepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om een distributieovereenkomst te laten ontbinden door de rechter op grond van artikel 1184 BW (infra).
Om discussies te vermijden, verwijst deze paragraaf uitdrukkelijk zowel naar de wettelijke als naar de eventuele (langere) conventionele opzeggingstermijn. De opzeggingsvergoeding is volgens deze bepaling gelijk aan de gebruikelijke semibrutovergoeding of semibrutowinst van de opgezegde partij met betrekking tot de overeenkomst, verrekend over de duur van de opzeggingstermijn waarvan de opgezegde partij niet heeft kunnen genieten. Dat principe is gebaseerd op de meerderheidsrechtspraak over artikel 2 Alleenverkoopwet.4415 De begrippen
4409 Art. 18, § 2 Handelsagentuurwet: “(…) De kennisgeving kan ook geschieden (…) bij een ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending (…).”
4410 Art. 53bis Ger.W.: “Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend: (…) 2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.”
4411 Art. 15.5 Handelsagentuurrichtlijn: “Behoudens andersluidende afspraken tussen de partijen moet het einde van de opzeggingstermijn samenvallen met het einde van een kalendermaand.”
4412 Art. 18, § 2 Handelsagentuurwet: “(…) Behoudens andersluidende bepaling moet het einde van de opzeggingstermijn samenvallen met het einde van een kalendermaand.”
4413 Comments DCFR, 2306, onder D (No “good reason” required for terminating the relationship).
0000 Xxxxxxx (8e k.) 8 april 2008, 2007/AR/370, 12: “Geïntimeerde was er niet toe gehouden redenen op te geven voor de opzegging en deze afwezigheid van motivering maakte evenmin rechtsmisbruik uit.”; Gent (12e k.) 19 december 2007, nr. 2006/AR/2175, onuitg., 9: “(…) In gemeen recht is een motivering van de opzegging niet vereist (XXX XXXXXXXXX, R., “De opzegging”, R.W., 1995-96, p. 347).” en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 445-446, nr. 701 e.v.
4415 Cass. 14 januari 2010, Arr.Cass. 2010, 99, concl. Adv. Gen. D. XXXXX, RW 2010-11, 800, noot X. XXXXXXX
en RABG 2011, 260; Cass. 24 april 1998, Arr.Cass. 1998, 466 en TBH 1999, 256, noot P. KILESTE en Cass. 6
november 1987, Arr.Cass. 1987-88, 310 en TBH 1988, 182, noot J.-X. XXXXXXXX GRADE.
semibrutowinst en semibrutovergoeding zijn gedefinieerd in artikel 1, 14° en 15° wetsvoorstel (supra).
De gebruikelijke semibrutovergoeding of semibrutowinst is de vergoeding of winst die gebruikelijk is op het ogenblik van de beëindiging, dat is bijvoorbeeld op het ogenblik van de opzegging. Welke vergoeding of winst gebruikelijk is, moet men berekenen aan de hand van het maandelijkse gemiddelde van de vergoeding die de opgezegde partij verdiende of het maandelijkse gemiddelde van de winst die zij realiseerde met betrekking tot de overeenkomst gedurende een bepaalde referentieperiode. De referentieperiode wordt in beginsel bepaald op 2 jaar vóór de beëindiging, dit is vóór de eventuele opzegging. Het begrip jaar is een periode van 12 maanden, wat niet noodzakelijk gelijk is aan een kalenderjaar.
Door de opzeggingsvergoeding in verband met handelsagentuur op de gemiddelde semibrutovergoeding te baseren en door op die manier de indrukbare algemene kosten in mindering te brengen, sluit die vergoeding beter aan bij de schade die de opgezegde partij effectief lijdt. Dat betekent echter niet dat de vergoeding bedoeld is om de werkelijke schade die de opgezegde partij lijdt volledig te vergoeden, zoals in het DCFR het geval lijkt te zijn.4416
Artikel 5, § 5 wetsvoorstel is gebaseerd op IV.E – 2:303, (2) en (3) DCFR4417, hoewel er bepaalde verschilpunten zijn. In tegenstelling tot het DCFR verwijst de voorgestelde bepaling niet enkel naar de (semibruto)winst, maar ook naar de (semibruto)vergoeding (cf. art. 18, § 3, eerste lid Handelsagentuurwet4418, dat ook naar de gebruikelijke vergoeding verwijst). Op die manier is de bepaling beter aangepast aan het geval waarin de opgezegde partij een handelsagent is. De winst waarnaar het DCFR verwijst, is ook de semibruto- of seminettowinst.4419 Het DCFR neemt echter de laatste 3 jaar als referentieperiode (IV.E – 2:303, (3) DCFR), in plaats van de laatste 2 jaar. Dat is volgens ons te lang wat de opzegging van een handelsagentuur betreft (momenteel schrijft art. 18, § 3, tweede lid
4416 Comments DCFR, 2314, onder E: “Damages are not calculated in an abstract fashion: what must be compensated is the damage which has been (or will be) effectively suffered by the aggrieved party.”
4417 IV.E – 2:303 DCFR: “(2) The general measure of damages is such sum as corresponds to the benefit which the other party would have obtained during the extra period for which the relationship would have lasted if a reasonable period of notice has been given. (3) The yearly benefit is presumed to be equal to the average benefit which the aggrieved party has obtained from the contract during the previous 3 years or, if the contractual relationship has lasted for a shorter period, during that period.”
4418 Art. 18, § 3, eerste lid Handelsagentuurwet: “De partij die de overeenkomst beëindigt zonder een van de in artikel 19, eerste lid, vermelde redenen op te geven of zonder de in § 1, tweede lid, vastgestelde opzeggingstermijn in acht te nemen, is gehouden de andere partij een opzeggingsvergoeding te betalen die gelijk is aan de vergoeding die gebruikelijk is en overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende deel van die termijn.”
4419 Comments DCFR, 2313, onder D: “What is meant here is the net benefit: if the aggrieved party during that period has to (continue to) incur expenses which cannot be (immediately) avoided (…), then these will also have to be compensated.” Cf. X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
Handelsagentuurwet4420 slechts een referentieperiode van 12 maanden voor wanneer de vergoeding uit commissies bestaat).
De berekeningswijze van de opzeggingsvergoeding op grond van een bepaalde referentieperiode geldt volgens ons ook wanneer de opgezegde partij een vaste maandelijkse vergoeding verkrijgt. Die opvatting is in strijd met de huidige opvatting in de rechtsleer over artikel 18, § 3, eerste lid Handelsagentuurwet dat indien de vergoeding van de handelsagent uit een vast maandelijks bedrag bestaat, de gebruikelijke vergoeding de vaste vergoeding is van de maand die aan het effectieve einde van de handelsagentuur voorafgaat.4421 Indien de vergoeding van de handelsagent daarentegen uit commissies bestaat, baseert men zich op het gemiddelde van die commissies gedurende een bepaalde referentieperiode (art. 18, § 3, tweede lid Handelsagentuurwet). Dat onderscheid tussen de berekeningswijze van de vaste en variabele vergoeding lijkt echter niet noodzakelijk, zodat het wetsvoorstel op dit punt geen onderscheid maakt naargelang de opdrachtgever een vaste of een variabele vergoeding betaalt aan de opgezegde partij.
Ten slotte bestaat er in de rechtspraak en rechtsleer over artikel 18, § 3 Handelsagentuurwet discussie of de eventuele terugbetalingen door de opdrachtgever van kosten die de handelsagent maakt tijdens de normale uitvoering van zijn activiteit, al dan niet deel uitmaken van de gebruikelijke vergoeding. Omdat een distributeur zelfstandig en onafhankelijk is, moet hij zelf de kosten dragen die verbonden zijn aan de uitoefening van de distributie. Wanneer de opdrachtgever die kosten vergoedt, maakt dat deel uit van de gebruikelijke vergoeding en dus van de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding. Artikel 5, § 5, vierde lid wetsvoorstel bevestigt dat principe. Enkel wanneer de opdrachtgever een vergoeding betaalt voor bepaalde (uitzonderlijke) kosten die de geïntegreerde distributeur niet in het kader van de distributieactiviteit heeft gemaakt, maar in uitvoering van een bijkomende taak die hij op uitdrukkelijke vraag van de opdrachtgever heeft uitgevoerd, kan men die vergoeding uit de berekeningsbasis uitsluiten.
- § 6: Uit artikel 5, § 6 wetsvoorstel blijkt dat het artikel over de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur van dwingend recht is ter bescherming van de geïntegreerde distributeur. De partijen kunnen dus eventueel ten voordele van de geïntegreerde distributeur (met uitzondering van de handelsagent) kortere opzeggingstermijnen bepalen dan voorzien in artikel 5 wetsvoorstel.
4420 Art. 18, § 3, tweede lid Handelsagentuurwet: “Wanneer de vergoeding van de handelsagent geheel of gedeeltelijk uit commissies bestaat, wordt de vergoeding berekend op basis van het maandelijks gemiddelde van de commissies verdiend gedurende de twaalf maanden die aan de beëindiging van de overeenkomst voorafgaan of, in voorkomend geval, gedurende de maanden die de beëindiging van de overeenkomst voorafgaan.”
4421 X. XXXXXX, La rupture du contrat d’agence commerciale, 34, nr. 32; A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 29, nr. 20 (rupture effective) en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX, Handelsagentuur, I, 256, nr. 453 (effectieve beëindiging).
Artikel 15.2 Handelsagentuurrichtlijn4422 bepaalt uitdrukkelijk dat de partijen geen kortere opzeggingstermijnen mogen overeenkomen. Daarom is het nodig om in een uitzondering te voorzien in verband met handelsagentuur opdat de voorgestelde regeling niet strijdig zou zijn met de Handelsagentuurrichtlijn. Artikel 5, § 6 wetsvoorstel bepaalt om die reden dat artikel 5, § 1 wetsvoorstel een bilateraal dwingend karakter heeft inzake handelsagentuur. Wij zijn geen voorstander van een dergelijke uitzondering en pleiten ervoor om artikel 15.2 Handelsagentuurrichtlijn als volgt te wijzigen: “De partijen mogen geen kortere termijnen overeenkomen in het nadeel van de handelsagent.” Hoewel dat niet strikt noodzakelijk lijkt, kan men artikel 15.3 Handelsagentuurrichtlijn in dezelfde zin wijzigen: “Zij mogen bepalen dat de partijen geen kortere termijnen mogen overeenkomen in het nadeel van de handelsagent.” Na een dergelijke wijziging zal het mogelijk zijn om de storende uitzondering in verband met het bilateraal dwingend karakter van de bepaling over de opzeggingstermijnen bij handelsagentuur weg te laten uit artikel 5, § 6 wetsvoorstel.
Art. 6. BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST WEGENS ERNSTIGE REDEN
§ 1. Elke partij kan, onverminderd het recht om schadevergoeding te vorderen, een in artikel 2 bedoelde overeenkomst van onbepaalde duur of van bepaalde duur zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen wegens een ernstige reden, die aan het oordeel van de rechter moet worden overgelaten.
Onder een ernstige reden wordt een ernstige tekortkoming van de andere partij of een uitzonderlijke omstandigheid begrepen die elke professionele samenwerking tussen de partijen onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2. De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn wanneer het feit ter rechtvaardiging daarvan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich daarop beroept.
Alleen de ernstige reden waarvan kennis is gegeven binnen zeven werkdagen na de beëindiging wegens ernstige reden kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn. De kennisgeving gebeurt schriftelijk. Wanneer de kennisgeving bij aangetekende brief gebeurt, wordt ze geacht uitwerking te hebben op de derde werkdag na de datum van verzending, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
§ 3. De partijen mogen vóór de beëindiging van de overeenkomst niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur van dit artikel afwijken.
4422 Art. 15 Handelsagentuurrichtlijn: “2. De opzeggingstermijn bedraagt een maand gedurende het eerste jaar van de overeenkomst, twee maanden indien het tweede jaar is ingegaan, drie maanden indien het derde jaar is ingegaan en gedurende de navolgende jaren. De partijen mogen geen kortere termijnen overeenkomen. 3. De Lid-Staten kunnen een opzeggingstermijn van vier maanden voorschrijven voor het vierde jaar van de overeenkomst, één van vijfde jaar en één van zes maanden voor het zesde jaar en de navolgende jaren. Zij mogen bepalen dat de partijen geen kortere termijnen mogen overeenkomen.”
Commentaar
- § 1: Artikel 6, § 1 wetsvoorstel bepaalt een mogelijkheid om de geïntegreerde distributieovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens een ernstige reden, namelijk wegens een ernstige tekortkoming of een uitzonderlijke omstandigheid. Het is nodig om een dergelijke beëindigingsmogelijkheid te bepalen omdat het vertrouwen, de loyauteit en de samenwerking onontbeerlijk is indien de opdrachtgever de distributeur in zijn distributieorganisatie opneemt. Daaruit volgt dat een onmiddellijke loskoppeling uit de distributieorganisatie mogelijk moet zijn wanneer het vertrouwen van één van de partijen in de andere partij wegvalt als gevolg van een ernstige reden die elke professionele samenwerking tussen de partijen onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. 4423 Wij zijn van oordeel dat de rechter bij de beoordeling van de vraag of een bepaald feit al dan niet een ernstige reden uitmaakt, rekening zou moeten houden met de kwalitatieve mate van integratie van de distributeur in de distributieorganisatie. Hoe groter de kwalitatieve omvang van de integratie, hoe groter de noodzaak van het onderling vertrouwen en hoe sneller de rechter tot het bestaan van een ernstige reden kan besluiten. Dat verklaart waarom een bepaald feit in een handelsagentuur een ernstige tekortkoming kan uitmaken, niettegenstaande hetzelfde feit in een verkoopconcessie geen ernstige tekortkoming inhoudt (bv. concurrentie door de distributeur tijdens de overeenkomst bij ontstentenis van een contractueel beding4424). Toch moet men de feiten altijd in concreto beoordelen.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 19 Handelsagentuurwet4425, dat in eenzelfde beëindigingsmogelijkheid voorziet. Artikel 16 Handelsagentuurrichtlijn bepaalt dat de Handelsagentuurrichtlijn geen invloed kan hebben op de toepassing van het nationale recht wanneer daarin bepaald is dat de agentuur zonder opzeggingstermijn kan worden beëindigd
a) indien een van de partijen geheel of gedeeltelijk in gebreke is in de nakoming van haar verplichtingen en b) in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Artikel 6 wetsvoorstel regelt de mogelijkheid tot beëindiging wegens ernstige reden op een manier die gelijk is voor alle geïntegreerde distributieovereenkomsten. Dat is nodig gelet op de bestaande dispariteit in het huidige recht, die vooral tot uiting komt in het onderscheid tussen artikel 2 Alleenverkoopwet
4423 In die zin ook X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 198, nr. 206.
4424 In verband met handelsagentuur oordeelt het Hof van Cassatie dat wanneer een handelsagentuur met een andere principaal zaken tot voorwerp heeft die concurrentieel zijn, de handelwijze van de agent onder omstandigheden strijdig kan zijn met de verplichting om loyaal te goeder trouw te handelen: Cass. 8 november 2007, Arr.Cass. 2007, 2124 en DAOR 2009, afl. 91, 301, goedkeurende noot D.-E. XXXXXXXX.
4425 Art. 19 Handelsagentuurwet: “Elke partij kan, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstige tekort komt in haar verplichtingen.
De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.
Alleen de uitzonderlijke omstandigheden of de ernstige tekortkomingen waarvan kennis is gegeven bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen zeven werkdagen na de beëindiging, kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn.
Niettegenstaande enig hiermee strijdig beding kan, vóór het einde van de overeenkomst, van dit artikel niet worden afgeweken ten nadele van de handelsagent.”
en artikel 19 Handelsagentuurwet wat de uitwerking van de beëindigingsmogelijkheid wegens ernstige reden betreft. Het wetsvoorstel maakt een einde aan die dispariteit door op eenduidige wijze te bepalen dat een beëindiging wegens ernstige reden zowel mogelijk is bij ernstige tekortkoming als bij uitzonderlijke omstandigheden en door te bevestigen dat een dergelijke beëindiging zowel in een overeenkomst van bepaalde als onbepaalde duur kan gebeuren.
Ook artikel 10 wetsvoorstel franchising bepaalde dat elke partij een franchising kan beëindigen zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn bij uitzonderlijke omstandigheden of een ernstige tekortkoming.4426 Artikel 20.1 ICC Model Distributorship Contract bepaalt in dezelfde zin dat een onmiddellijke beëindiging mogelijk is “in case of a substantial breach by the other party of the obligations arising out of the contract, or in case of exceptional circumstances justifying the earlier termination”. Ook het Spaanse wetsontwerp bepaalt dat overeenkomsten van onbepaalde duur beëindigd kunnen worden wegens een ernstige of herhaalde tekortkoming (art. 24.1 Spaans wetsontwerp4427).4428
Uit artikel 6, § 1 wetsvoorstel (juncto art. 2 wetsvoorstel) volgt dat een beëindiging wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheden ook mogelijk is bij verkoopconcessie en verkoopfranchising. Volgens die bepaling is zowel de ernstige tekortkoming als de uitzonderlijke omstandigheid een wettelijke autonome beëindigingsgrond. Op dat punt bestond er tot op heden in het Belgische recht enkel de verwijzing naar een grove tekortkoming in artikel 2 Alleenverkoopwet, maar was er discussie of die bepaling hetzij een autonome beëindigingsgrond4429 hetzij louter een bevestiging van het gemeenrechtelijke artikel 1184 BW4430 inhield.
4426 Art. 10 wetsvoorstel franchising: “Elke partij kan, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke samenwerking tussen de partijen definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekort komt aan haar verplichtingen. De rechter beoordeelt de uitzonderlijke aard van de omstandigheden of de ernst van de tekortkoming.
In alle gevallen handelen de partijen op billijke wijze bij hun wederzijdse betrekkingen. Zo de overeenkomst wordt overtreden, stelt een partij de andere partij vooraf schriftelijk daarvan in kennis, en gunt zij, indien zulks gerechtvaardigd is, haar een redelijke termijn om de overtreding recht te zetten.”
4427 Art. 24.1 Spaans wetsontwerp: “Las partes de un contrato de distribución podrán dar por finalizado el contrato en cualquier momento sin observar plazo de preaviso cuando la otra parte hubiera incumplido de manera grave o reiterada, total o parcialmente, las obligaciones legales o contractuales vinculadas al cumplimiento del contrato y el incumplimiento no fuera subsanado a satisfacción de la parte cumplidora de forma razonable en el plazo establecido.”
4428 Volgens art. 22.1 Spaans wetsontwerp eindigt een overeenkomst van bepaalde duur na het verstrijken van de duur of wegens geldige reden (justa causa): “El contrato a tiempo determinado se extinguirá por el cumplimiento del término pactado o por justa causa.” De termen justa causa verwijzen echter niet naar een tekortkoming, maar naar een andere gebeurtenis die de uitvoering van de overeenkomst onmogelijk maakt. Cf.
X. XXXXX XXXXX (hoofd studiedienst Ministerio de Industria, Turismo y Comercio) bij e-mail van 8 november 2011: “The Justa causa related in article 22 for definite period contracts does not refer to “non performance”. The article tries to cover the other justa causa such as death, lack of capacity of the individual entrepreneur, impossibility of the service, etc...”
0000 Xxxxxxx 23 september 1999, DAOR 2000, afl. 53, 55; X. XXXXX, “(Feitelijk?) vooruitlopen op de vernietiging en de ontbinding van contracten”, TPR 2008, 346-347, nr. 32; X. XXXXXXXX en X. XXXXXX, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 42-43; L. XXXXXXXX, Algemene theorie van de verbintenis, II, Antwerpen, Intersentia, 2000, 812, nr. 628 (verbreking); X. XXXXXXX, “De la rupture des contrats à durée illimitée” (noot onder Xxxx 00 januari 1956), RCJB 1957, 321, nr. 14 (rupture); J.-X. XXXXXXX en B. THIEFFRY,
Artikel 6, § 1, eerste lid wetsvoorstel bepaalt uitdrukkelijk dat enkel de rechter kan oordelen over het bestaan van een ernstige reden. Door die wettelijke bevestiging komt er een einde aan de onzekerheid die daarover bestaat in de rechtspraak en rechtsleer.4431 Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet4432. De wettelijke beëindigingsmogelijkheid sluit een gerechtelijke ontbinding (art. 1184 BW) niet uit, maar een gemeenrechtelijke eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding wel.4433 Omdat de partijen de rechterlijke tussenkomst niet mogen uitsluiten, is een ontbindend beding of een ontbindende voorwaarde niet geldig. Over de vraag welke feiten in concreto al dan niet een ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheid kunnen uitmaken, oordeelt de feitenrechter soeverein. Het overlijden, de onbekwaamverklaring, het (kennelijk) onvermogen of het faillissement van de medecontractant kan bijvoorbeeld een uitzonderlijke omstandigheid uitmaken die elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Wanneer de verbintenissen intuitu personae zijn aangegaan, eindigen zij daarentegen van rechtswege als de bewuste persoon overlijdt, onbekwaam verklaard wordt, (kennelijk) onvermogend wordt, failliet verklaard wordt enz.4434
Wanneer een contractpartij eenzijdig een belangrijke wijziging aanbrengt aan een essentieel bestanddeel van een overeenkomst, bv. wanneer de opdrachtgever het bedrag van de vergoeding van de geïntegreerde distributeur in belangrijke mate eenzijdig wijzigt, maakt dat in principe een ernstige tekortkoming uit. In dat geval kan de partij die te maken krijgt met die eenzijdige wijziging de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen wegens ernstige tekortkoming of kan hij, wanneer hij de bovenvermelde termijnen laat verstrijken, de gerechtelijke ontbinding vorderen (art. 1184 BW). De theorie van de acte équipollent à
“Les notions de ‘faute grave’ et d’‘acte équipollent à rupture’ dans les concessions de vente exclusive” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX, Distributierecht 1987-1992, 35, nr. 1; X. XXXXXXXX, “Les concessions de vente en droit belge et communautaire”, BRH 1973, 73; X. XXXXXX, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 542, nr. 408 (a contrario) en X. XXXXXX, “Distributiecontracten” in Tendensen in het bedrijfsrecht. De eenzijdige wijziging van het contract, Brussel/Antwerpen, Bruylant/Kluwer, 2003, 204, nr. 19. 0000 Xxxxxxx (9e k.) 20 mei 2009, JLMB 2010, 1363; Antwerpen (4e k.) 1 december 2008, Limb.Rechtsl. 2009,
294, noot X. XXXXXX; Antwerpen 25 juni 2001, TBH 2003, 510, noot X. XX XXXXXXXXXXX; Xxxxxxx 00 mei 1995, Pas. 1995, II, 25; X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000; X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 199, voetnoot 994; X. XX XXXXXXXXXXX, “Faute grave et manquement contractuel en matière de concession de vente” (noot onder Xxxxxxx 00 februari 2001), TBH 2003, 516-517, nr. 3; L. DU JARDIN, Le droit belge de la distribution commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 126, nr. 163 en M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 105, nr. 109.
4431 Bv. over art. 19 Handelsagentuurwet: Kh. Dendermonde (5e k.) 24 oktober 2008, DAOR 2010, afl. 96, 438, noot X. XXXXXXXXX: “Essentieel is dat de toetsing van de ernstige tekortkoming aan de rechter wordt overgelaten en niet enkel aan partijen.” Vergelijk met Xxxxxxxxx en Xxxxxxxxx die van oordeel zijn dat de beoordeling van de xxxxx xxx xx xxxx niet op dwingende wijze voorbehouden is aan de rechter (M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 64).
4432 Art. 35, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet: “Elke partij kan de overeenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen om een dringende reden die aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten en onverminderd alle eventuele schadeloosstellingen.”
4433 Bv. over art. 19 Handelsagentuurwet: Gent (12e k.) 10 oktober 2007, nr. 2004/AR/1548, onuitg., 12-13: “(…) Art. 19 van de wet op de handelsagentuur bepaalt wat volgt: (…) Voorgaand artikel regelt de mogelijkheid van een buitengerechtelijke ontbinding dan wel buitengerechtelijke vaststelling van verbreking door de wederpartij op een stringente wijze. Hiermee schuift art. 19 van de handelsagentuurwet de gemeenrechtelijke regeling van de buitengerechtelijke ontbinding duidelijk opzij en legt art. 19 een duidelijke procedure desbetreffend op aan elke partij bij een handelsagentuurovereenkomst.” en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 237, nr. 423. 4434 P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 993-995, nr. 665.
rupture is overbodig, zodat artikel 15, vijfde lid Handelsagentuurwet4435 opgeheven kan worden (cf. art. 15 wetsvoorstel, infra). Artikel 15, zesde en zevende lid Handelsagentuurwet4436, dat betrekking heeft op handelsagenten in het verzekerings-, bank- en beurswezen, kan voor de duidelijkheid ook voor de handelsagent blijven bestaan (mits een kleine aanpassing, cf. art. 14, tweede lid wetsvoorstel, infra).
Het Draft Common Frame of Reference bevat geen bepaling over de beëindiging wegens uitzonderlijke omstandigheden, wat te betreuren valt. Het bepaalt daarnaast wel dat elk contractsbeding dat voorschrijft dat een partij de overeenkomst mag beëindigen voor een wanprestatie die niet fundamenteel is, zonder gevolg is (IV.E – 2:304, (1) en (2) DCFR4437). De contractpartijen kunnen niet op geldige wijze afspreken dat elk van hen de overeenkomst kan ontbinden indien de andere partij een niet-fundamentele wanprestatie begaat.4438 III. – 3:502 DCFR bepaalt dat een schuldeiser een overeenkomst mag beëindigen indien de wanprestatie door de schuldenaar in verband met een contractuele verbintenis fundamenteel is, namelijk wanneer de wanprestatie op substantiële wijze afbreuk doet aan hetgeen de schuldeiser van de overeenkomst mocht verwachten of wanneer de wanprestatie opzettelijk of roekeloos is.4439 Dit regime uit het DCFR wijkt niet sterk af van de beëindiging wegens ernstige tekortkoming zoals bepaald in artikel 6, § 1 wetsvoorstel. Ook in dat geval moet er ten eerste sprake zijn van een ernstige tekortkoming en kunnen de partijen ten tweede een eventuele a posteriori-beoordeling door de rechter niet conventioneel uitsluiten.
4435 Art. 15, vijfde lid Handelsagentuurwet: “Iedere eenzijdige wijziging van het oorspronkelijk overeengekomen bedrag of de oorspronkelijk overeengekomen bedragen tijdens de uitvoering van de overeenkomst is een handeling die gelijkstaat met verbreking van de overeenkomst. Rekening houdend met de omstandigheden kan de rechter evenwel oordelen dat wanneer de handelsagent gedurende een relatief lange periode zonder enig voorbehoud commissies aanvaardt die zijn berekend op grond van een verlaagd percentage, hij stilzwijgend instemt met de aldus toegepaste wijziging.”
4436 Art. 15, zesde en zevende lid Handelsagentuurwet: “In de sectoren van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen en van de gereglementeerde markten voor effecten kunnen de principaal en zijn agenten, in afwijking van vorige leden, in een paritair overlegorgaan een overeenkomst sluiten die gericht is op de wijziging van het bedrag van de commissies of van de berekeningswijzen ervan. De binnen het paritair overlegorgaan gesloten overeenkomst bindt alle agenten en de principaal maar de wijzigingen die de overeenkomst meebrengt, kunnen niet leiden tot de verbreking van de agentuurovereenkomst.
Na raadpleging van de vertegenwoordigende organen van de betrokken sectoren kan de Koning de wijze van oprichting, organisatie en werking van dit overleg bepalen.”
4437 IV.E – 2:304 DCFR (Termination for non-performance): “(1) Any term of a contract within the scope of this Part whereby a party may terminate the contractual relationship for non-performance which is not fundamental is without effect. (2) The parties may not exclude the application of this Article or derogate from or vary its effects.”
4438 X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 19.
4439 Vrije vertaling van III. – 3:502 DCFR (Termination for fundamental non-performance): “ (1) A creditor may terminate if the debtor’s non-performance of a contractual obligation is fundamental. (2) A non-performance of a contractual obligation is fundamental if: (a) it substantially deprives the creditor of what the creditor was entitled to expect under the contract, as applied to the whole or relevant part of the performance, unless at the time of conclusion of the contract the debtor did not foresee and could not reasonably be expected to have foreseen that result; or (b) it is intentional or reckless and gives the creditor reason to believe that the debtor’s future performance cannot be relied on.” Over die bepaling: X. XXXX, “L”inexécution des obligations contractuelles et les « moyens » dans le projet de cadre commun de référence”, JT 2011, 340, nr. 17.2.
- § 2: Artikel 6, § 2 wetsvoorstel neemt de dubbele vervaltermijn van zeven werkdagen over uit artikel 19, tweede en derde lid Handelsagentuurwet4440 en artikel 35, derde en vierde lid Arbeidsovereenkomstenwet4441. Dat is relatief streng omdat de meeste buitenlandse wettelijke regelingen over agentuur (cf. ook art. 18.1 voorstel Franchisewet VAN DER HEIDEN4442) enkel vereisen dat de partij die de overeenkomst met onmiddellijk ingang wil beëindigen, de
ernstige reden onverwijld meedeelt aan de andere partij.4443 Toch is een dergelijke termijn aangewezen omdat men op die manier de partij die te maken krijgt met een ernstige tekortkoming of een uitzonderlijke omstandigheid dwingt om snel een standpunt in te nemen. Dat bevordert de zekerheid die in het handelsverkeer noodzakelijk is, zo niet kunnen er discussies ontstaan over de vraag of de beëindiging al dan niet tijdig gebeurde. Het wetsvoorstel vult het begrip werkdag licht anders in, door de zaterdag, in tegenstelling tot wat men traditioneel aanneemt, niet onder dat begrip te laten vallen (art. 1, 13° wetsvoorstel, supra). Van Ommeslaghe argumenteert terecht dat men wat de beëindiging wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheden betreft, elk excessief formalisme moet vermijden.4444 Daarom neemt artikel 6, § 2 wetsvoorstel de relatief strenge vormvereisten van artikel 19, derde lid Handelsagentuurwet niet over (namelijk de verplichting tot kennisgeving bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekende brief). Dat sluit trouwens aan bij artikel
20.1 ICC Model Distributorship Contract.4445 Artikel 6, § 2, tweede lid wetsvoorstel bepaalt enkel dat de kennisgeving schriftelijk moet gebeuren (cf. in dezelfde zin: art. 5, § 4 wetsvoorstel, supra) en verwijst ook naar het vermoeden van uitwerking van de kennisgeving bij aangetekende brief.
4440 Art. 19, tweede en derde lid Handelsagentuurwet: “De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.
Alleen de uitzonderlijke omstandigheden of de ernstige tekortkomingen waarvan kennis is gegeven bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen zeven werkdagen na de beëindiging, kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn.”
4441 Art. 35, derde en vierde lid Arbeidsovereenkomstenwet: “Ontslag om een dringende reden mag niet zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.
Alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven binnen drie werkdagen na het ontslag kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het ontslag zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn.”
4442 Art. 18.1 voorstel Franchisewet XXX XXX XXXXXX (A.J.J. XXX XXX XXXXXX, Franchising, 474) (eigen cursivering): “De partij die de overeenkomst beëindigt zonder eerbiediging van haar duur of zonder inachtneming van de wettelijke of overeengekomen opzegtermijn en zonder dat de wederpartij daarin toestemt, is schadeplichtig, tenzij de overeenkomst zal worden beëindigd, om een dringende aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden.”
4443 Art. 7:439, eerste lid Nederlandse BW bepaalt bijvoorbeeld op algemene wijze (eigen cursivering): “(…) om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden.” en art. 23, eerste lid Luxemburgse Agentuurwet 3 juni 1994 vermeldt: “(…) motif grave, porté sans délai à la connaissance de l’autre partie”.
4444 P. XXX XXXXXXXXXX, “Observations schématiques sur le Livre V: contrats économiques” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, 145.
4445 Art. 20.1 ICC Model Distributorship Contract: “Each party may terminate with immediate effect, by notice given in writing by means of communication ensuring evidence and date of receipt (e.g. registered mail with return receipt, special courier), in case of substantial breach by the other party of the obligations arising out of the contract, or in case of exceptional circumstances justifying the earlier termination.”
Door de vormvereisten en de verplicht na te leven termijnen op uniforme wijze te bepalen, maakt het wetsvoorstel een einde aan de dispariteit en het onverantwoorde onderscheid dat op dit punt tussen artikel 19 Handelsagentuurwet en artikel 2 Alleenverkoopwet bestaat.
Een voorafgaande ingebrekestelling is in casu overbodig en nutteloos, behalve wanneer de grove tekortkoming uit een herhaling of opeenstapeling van tekortkomingen bestaat, omdat de bewuste tekortkoming van aard moet zijn om de voortzetting van de verkoopconcessie onmiddellijk en definitief onmogelijk te maken. Artikel 6 wetsvoorstel vereist geen voorafgaande ingebrekestelling. Het voorstel verschilt op dat punt van artikel 10, tweede lid wetsvoorstel franchising4446 en artikel 24.2 van het Spaanse wetsontwerp4447. Het is belangrijk om daarbij op te merken dat het wetsvoorstel daarentegen, in tegenstelling tot het wetsvoorstel franchising en het Spaanse wetsontwerp, een relatief korte dubbele wettelijke vervaltermijn oplegt (supra).
- § 3: Artikel 6, § 3 wetsvoorstel bepaalt dat het artikel van dwingend recht is ten voordele van de geïntegreerde distributeur.
Art. 7. BEËINDIGING VAN EEN OVEREENKOMST MET EEN GEÏNTEGREERDE JURIDISCH ONAFHANKELIJKE ONDERDISTRIBUTEUR
§ 1. Een overeenkomst tussen een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke onderdistributeur is ook onderworpen aan deze wet.
§ 2. Wanneer een in de eerste paragraaf vermelde overeenkomst eindigt omdat de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de distributeur eindigt op een wijze die niet aan de geïntegreerde distributeur te wijten is noch het gevolg is van zijn vrije beslissing, kan de onderdistributeur de rechten uit artikelen 5, 10 en 11 slechts laten gelden tegenover de opdrachtgever.
§ 3. Wanneer een in de eerste paragraaf vermelde overeenkomst van bepaalde duur normaal eindigt op dezelfde datum als de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de geïntegreerde distributeur, beschikt de distributeur die van de opdrachtgever een eindopzegging ontvangt in elk geval over een termijn van veertien werkdagen vanaf de ontvangst van die eindopzegging om op zijn beurt een eindopzegging ter kennis te brengen van de onderdistributeur.
4446 Art. 10, tweede lid wetsvoorstel franchising: “(…) Zo de overeenkomst wordt overtreden, stelt een partij de andere partij vooraf schriftelijk daarvan in kennis, en gunt zij, indien zulks gerechtvaardigd is, haar een redelijke termijn om de overtreding recht te zetten.”
4447 Art. 24.2 Spaans wetsontwerp: “Las partes acordarán un plazo para la subsanación del incumplimiento, en su defecto, este plazo sera de 30 días.”
Commentaar
Deze bepaling over de beëindiging van de overeenkomst met een geïntegreerde juridisch onafhankelijk onderdistributeur is gebaseerd op artikel 5 Alleenverkoopwet4448. Een geïntegreerde onderdistributeur is een distributeur die op duurzame wijze opgenomen is in een distributieorganisatie die tot stand is gekomen op initiatief van een distributeur, die dus zelf optreedt als opdrachtgever. De bepaling is voldoende ruim geformuleerd zodat ze niet enkel van toepassing is op overeenkomsten met bepaalde verkoopconcessiehouders of franchisenemers (vergelijk met art. 5 juncto art. 1, § 1 Alleenverkoopwet), maar op alle overeenkomsten met subagenten of andere geïntegreerde onderdistributeurs, zodat er in dat verband geen onverantwoord onderscheid (meer) bestaat.
Artikel 7, § 2 wetsvoorstel is gebaseerd op artikel 5, tweede lid Alleenverkoopwet, met dat verschil dat artikel 7, § 2 niet enkel betrekking heeft op onderdistributieovereenkomsten van onbepaalde duur, maar ook op overeenkomsten van bepaalde duur. Dat volgt uit de verruiming van het toepassingsgebied van de bepalingen over de cliënteel- en investeringsvergoeding (art. 10 en 11 wetsvoorstel, infra). Indien de onderdistributieovereenkomst eindigt omdat de hoofddistributieovereenkomst eindigt op een wijze die niet aan de hoofddistributeur toerekenbaar is, kan de onderdistributeur de rechten uit artikelen 5, 10 en 11 enkel laten gelden tegenover de (hoofd)opdrachtgever. Daarvoor is wel vereist dat de voorwaarden uit artikelen 5, 10 of 11 wetsvoorstel voldaan tussen de onderdistributeur en de (hoofd)opdrachtgever. De (hoofd)opdrachtgever is bijvoorbeeld enkel een investeringsvergoeding verschuldigd in de zin van artikel 11, § 2, eerste en tweede lid wetsvoorstel wanneer de investeringen die de onderdistributeur uitvoerde, terug te voeren zijn op een wens of het beleid van de (hoofd)opdrachtgever. De kennisgeving die de onderdistributeur moet doen volgens artikelen 10, § 5 en 11, § 5 wetsvoorstel, moet ook rechtstreeks aan de (hoofd)opdrachtgever gericht worden. Anderzijds is het vermoeden dat uit het concurrentiebeding volgt (art. 10, § 2 wetsvoorstel), volgens ons wel van toepassing niettegenstaande dat concurrentiebeding opgenomen is in de onderdistributieovereenkomst.
Artikel 7, § 3 wetsvoorstel is ten slotte gebaseerd op artikel 5, derd lid Alleenverkoopwet. De extra termijn die de distributeur krijgt om de overeenkomst met zijn onderdistributeur(s) eventueel te beëindigen, bedraagt volgens die bepaling 14 werkdagen in plaats van 14 volle dagen zoals bepaald in artikel 5, derde lid Alleenverkoopwet. Een dergelijke aanpassing, die een (beperkte) verlenging van de extra termijn inhoudt, is aangewezen omdat er in artikel 6,
§ 2 wetsvoorstel ook sprake is van werkdagen en een eenvormige terminologie nodig is om verwarring te vermijden.
4448 Art. 5 Alleenverkoopwet: “De in de voorafgaande artikelen bepaalde regelen zijn van toepassing op de door een concessiehouder aan een of verscheidene onderconcessiehouders verleende verkoopconcessies.
Wanneer een contract van een onderconcessiehouder voor onbepaalde tijd is verleend en het ten gevolge van de verbreking van het contract van de concessiehouder, buiten de wil of de schuld van deze laatste, wordt verbroken, kan de onderconcessiehouder de in de artikelen 2 en 3 bepaalde rechten evenwel slechts laten gelden tegenover degene, die de oorspronkelijke verbreking heeft bewerkt.
Wanneer het contract van een onderconcessiehouder voor bepaalde tijd is verleend en het normaal moet eindigen op dezelfde datum als het hoofdcontract, beschikt de concessiehouder die van de concessiegever een opzegging ontvangt, alleszins over een termijn van veertien volle dagen vanaf de ontvangst van deze opzegging om de onderconcessiehouder kennis te geven van een opzegging.”
Art. 8. DIRECTE GEVOLGEN VAN DE BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST
§ 1. Ongeacht de wijze waarop een in artikel 2 bedoelde overeenkomst eindigt, is de geïntegreerde distributeur verplicht om na het einde van die overeenkomst onmiddellijk alle onroerende en roerende goederen die de opdrachtgever of een derde op diens vraag aan hem ter beschikking stelde, op eigen kosten in goede staat terug ter beschikking te stellen aan de persoon van wie hij de goederen ontving. Die verplichting heeft geen betrekking op goederen die bedoeld zijn om te verdelen onder de klanten of de potentiële klanten.
De geïntegreerde distributeur is verplicht om de investeringsgoederen waarvoor de opdrachtgever effectief een investeringsvergoeding in de zin van artikel 11 betaalt en die redelijkerwijze voor overdracht vatbaar zijn, na het einde van die overeenkomst onmiddellijk in eigendom over te dragen aan de opdrachtgever.
§ 2. Na het einde van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst moet de distributeur er zich van onthouden om, op welke wijze dan ook, handelingen te verrichten waaruit derden zouden kunnen afleiden dat hij nog deel uitmaakt van de distributieorganisatie van de opdrachtgever.
Wanneer de opdrachtgever een bedrijfsformule of bepaalde bestanddelen daarvan ter beschikking stelt aan de distributeur, mag die distributeur na het einde van de overeenkomst geen gebruik meer maken van de bewuste bedrijfsformule of de bestanddelen ervan. Hij moet er zich van onthouden om, op welke wijze dan ook, handelingen te verrichten waaruit derden zouden kunnen afleiden dat hij nog het recht heeft om gebruik te maken van die bedrijfsformule of de bestanddelen ervan.
§ 3. Na het einde van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst mag de geïntegreerde distributeur enkel een retentierecht uitoefenen op de hem in het kader van de distributie ter beschikking gestelde goederen die eigendom zijn van de opdrachtgever of van een met die laatste verbonden derde, ter afdwinging van een opeisbare schuldvordering tegenover de opdrachtgever met betrekking tot niet-betaalde vergoedingen voor geleverde prestaties of onkostenvergoedingen.
De partijen mogen vóór de beëindiging van de overeenkomst niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur van deze bepaling afwijken.
§ 4. De overeenkomst kan aan de opdrachtgever het recht toekennen om na het einde van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst de handelszaak van de geïntegreerde distributeur te kopen. In dat geval moet de opdrachtgever, op straffe van verval van het recht, binnen twintig werkdagen na het einde van de overeenkomst zijn voornemen kenbaar maken om de handelszaak van de distributeur te kopen. De distributeur beschikt over een termijn van veertig werkdagen volgend op de werkdag waarop hij kennis heeft gekregen van het voornemen van de opdrachtgever, om aan die laatste elk hoger en niet herroepbaar bod van een derde voor te leggen. De distributeur dient zijn handelszaak aan de derde-bieder over te dragen tegen de door die derde geboden voorwaarden indien de opdrachtgever niet minstens dezelfde voorwaarden heeft geboden binnen twintig werkdagen volgend op de werkdag waarop hij van het bod van de derde in kennis werd gesteld.
De partijen mogen niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur van deze bepaling afwijken.
Commentaar
- § 1: Volgens artikel 8, § 1 wetsvoorstel moet de geïntegreerde distributeur na het einde van de overeenkomst alle onroerende en roerende goederen die hem ter beschikking zijn gesteld, ontruimen of teruggeven ten gunste van de opdrachtgever of de derde die op vraag van de opdrachtgever de goederen ter beschikking stelde. Een dergelijke wettelijke bepaling is nodig om de loskoppeling uit de distributieorganisatie op correcte wijze te laten verlopen. De distributeur is ook verplicht om de investeringen aan de opdrachtgever over te dragen waarvoor die laatste een investeringsvergoeding betaalt (art. 11 wetsvoorstel, infra) en die redelijkerwijze overdraagbaar zijn. Deze bepaling over de verplichting tot teruggave van de ter beschikking gestelde goederen en de verplichting tot overdracht van bepaalde investeringsgoederen is bedoeld om de opdrachtgever te beschermen, maar schendt de belangen van de geïntegreerde distributeur niet. De bewuste goederen zijn immers ofwel eigendom van de opdrachtgever (of van een aan hem verbonden derde) ofwel hebben ze redelijkerwijze geen nut meer voor de distributeur (cf. de voorwaarden van de investeringsvergoeding zoals vermeld in art. 11, § 2 wetsvoorstel, infra).
De opdrachtgever moet het bewijs leveren dat hij bepaalde goederen ter beschikking stelde van de distributeur, die niet bedoeld waren om onder (potentiële) klanten verdeeld te worden en/of met betrekking tot welke goederen hij een investeringsvergoeding heeft betaald. Dat laatste bewijs is in principe gemakkelijk te leveren omdat de distributeur, die de investeringsvergoeding in de zin van art. 11 wetsvoorstel vordert, zelf het bewijs moet leveren van de goederen die voor een dergelijke vergoeding in aanmerking komen.
De geïntegreerde distributeur moet de goederen “in goede staat” aan de opdrachtgever (terug)bezorgen. Hij is, behoudens overmacht, aansprakelijk voor schade aan de goederen, met uitzondering van de normale ouderdomssleet. Omdat het gaat om een verplichting van de distributeur, moet hij ook de eventuele kosten van de teruggave dragen, bv. de transportkosten. Dat betekent onder meer dat hij de onroerende goederen die hij ontruimt volledig moet leegmaken en in nette staat ter beschikking moet stellen van de opdrachtgever of van de met de opdrachtgever verbonden derde.
- § 2: Artikel 8, § 2, eerste lid wetsvoorstel bepaalt dat de geïntegreerde distributeur zich na het einde van de overeenkomst moet onthouden om handelingen te verrichten waaruit derden zouden kunnen afleiden dat hij nog deel uitmaakt van de distributieorganisatie van de opdrachtgever. Dit is een algemene bepaling, die van toepassing is op alle geïntegreerde distributeurs. Een soortgelijke bepaling is terug te vinden in het Spaanse wetsontwerp (art.
26.2 Spaans wetsontwerp4449).
4449 Art. 26.2 Spaans wetsontwerp: “Extinguido el contrato el distribuidor no podrá utilizar material publicitario que induzca o pueda inducir a confusión sobre la permanencia del contrato de distribución, debiendo retirar de la denominación social, del rótulo del establecimiento y de cualquier material publicitario las indicaciones relativas a dicho contrato.”
Artikel 8, § 2, tweede lid wetsvoorstel heeft specifiek betrekking op de beëindiging van bepaalde overeenkomsten waarin de opdrachtgever een bedrijfsformule (art. 1, 7° wetsvoorstel, supra) of bestanddelen daarvan (bv. enkel knowhow) ter beschikking stelt aan de geïntegreerde distributeur. Dat is bijvoorbeeld het geval bij verkoopfranchising (cf. de definitie van “verkoopfranchisenemer” in art. 1, 5° wetsvoorstel, supra) of bij verkoopcommissie-affiliatie. Het wetsvoorstel vermeldt deze bepaling om de opdrachtgever te beschermen tegen het feit dat de distributeur de bedrijfsformule nog zou gebruiken na het einde van de overeenkomst. Omdat de opdrachtgever in principe geen zwakkere onderhandelingspositie heeft dan de geïntegreerde distributeur, moet deze wettelijke bepaling geen dwingend karakter hebben.
- § 3: Artikel 8, § 3 wetsvoorstel verwijst uitdrukkelijk naar het gemeenrechtelijke retentierecht, maar beperkt de mogelijkheid om dat retentierecht uit te oefenen. De inspiratie voor deze wettelijke inperking komt uit het Duitse recht (§ 88, a, (1) en (2) HGB4450).
Ten eerste bevestigt artikel 8, § 3, eerste lid wetsvoorstel de mogelijkheid om het retentierecht uit te oefenen op de goederen die eigendom zijn van de opdrachtgever. Die bepaling is van dwingend recht ter bescherming van de geïntegreerde distributeur (art. 8, § 3, tweede lid wetsvoorstel, infra). De bepaling verwijst naar de goederen die eigendom zijn van de opdrachtgever of van een met die laatste verbonden derde. Dat kan bijvoorbeeld een leasingmaatschappij zijn waarmee de opdrachtgever een overeenkomst heeft gesloten om bepaalde goederen in leasing te geven aan de distributeur. Zonder een dergelijke dwingende bepaling zou de opdrachtgever de mogelijkheid om het retentierecht uit te oefenen, kunnen inperken of zelfs helemaal wegbedingen.
Artikel 8, § 3, eerste lid wetsvoorstel beperkt ten tweede, ten voordele van de opdrachtgever, het recht van de geïntegreerde distributeur om het retentierecht uit te oefenen. Dit recht wordt beperkt tot bepaalde schuldvorderingen, namelijk tot opeisbare schuldvorderingen met betrekking tot de betaling van de vergoeding voor geleverde prestaties (maandelijkse vergoeding en/of commissies) of de terugbetaling van de kosten. De distributeur kan het retentierecht niet uitoefenen ter afdwinging van een schuldvordering in verband met opzeggings-, cliënteel- of investeringsvergoeding. Dat is nodig om te vermijden dat de opdrachtgever, als gevolg van (buiten)gerechtelijke procedures, bepaalde goederen die belangrijk of zelfs cruciaal zijn voor zijn distributieorganisatie een lange tijd moet missen. In die zin is de voorgestelde bepaling beperkter dan het DCFR, dat de mogelijkheid om het retentierecht uit te oefenen niet inperkt (IV.E – 2:401 DCFR).
Er bestaat geen bezwaar tegen een contractuele bepaling die het retentierecht uitbreidt tot andere schuldvorderingen omdat die bepaling in het voordeel is van de geïntegreerde distributeur. Het is daarentegen onmogelijk om het ingeperkte retentierecht ten nadele van de
4450 § 88, a HGB: “(1) Der Handelsvertreter kann nicht im voraus auf gesetzliche Zurückbehaltungsrechte verzichten. (2) Nach Beendigung des Vertragsverhältnisses hat der Handelsvertreter ein nach allgemeinen Vorschriften bestehendes Zurückbehaltungsrecht an ihm zur Verfügung gestellten Unterlagen (§ 86a Abs. 1) nur wegen seiner fälligen Ansprüche auf Provision und Ersatz von Aufwendungen.”
distributeur te beperken of weg te bedingen vóór de beëindiging van de overeenkomst (art. 8,
§ 3, tweede lid wetsvoorstel).
In dit onderzoek hebben we het voorrecht van de commissionair, zoals momenteel vermeld in artikel 14 e.v. wet van 5 mei 1872,4451 niet behandeld omdat wij menen dat dit onderwerp beter bestudeerd kan worden in het kader van de rechten en verplichtingen tijdens de duur van de overeenkomst. Ook het wetsvoorstel verwijst niet naar dat voorrecht. Dat is verantwoord omdat het aangewezen is dat de wetgever, indien hij ervoor kiest om de regeling over het voorrecht te behouden, dergelijke bepalingen opneemt in het eventueel toekomstig algemeen wetboek privaatrecht, meer bepaald in een deel over voorrechten en hypotheken. In het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht heeft men daarentegen de bepalingen over het voorrecht wel opgenomen in het deel over geïntegreerde distributieovereenkomsten.4452 Indien de wetgever de regeling behoudt, zou hij eventueel – voor de duidelijkheid – in het deel over geïntegreerde distributieovereenkomsten kunnen verwijzen naar de bepalingen over het voorrecht van de commissionair uit het deel over de voorrechten en hypotheken.
- § 4. Artikel 8, § 4 wetsvoorstel regelt ten slotte de mogelijkheid van de opdrachtgever om een aankoopoptie op de handelszaak van de geïntegreerde distributeur te bedingen die uitwerking heeft bij het einde van de overeenkomst. Bepaalde geïntegreerde distributeurs, namelijk de franchisenemers, wezen erop dat een dergelijke wettelijke bepaling nodig is om misbruiken te voorkomen.4453 Die bepaling is nodig en moet van dwingend recht zijn ten voordele van de distributeur om te vermijden dat de opdrachtgever misbruik maakt van de in principe zwakkere onderhandelingspositie van de distributeur om een te lage aankoopprijs voor de handelszaak te bepalen. Een dergelijke regeling is meer bepaald noodzakelijk om te voorkomen dat de geïntegreerde distributeur benadeeld wordt doordat hij er zich toe verbindt om zijn handelszaak aan de opdrachtgever over te dragen tegen een vooraf vastgestelde verkoopprijs, ook al ligt die prijs bij het einde van de overeenkomst sterk onder de werkelijke waarde van zijn handelszaak.4454 Volgens de vertegenwoordigers van de geïntegreerde distributeurs zou de wettelijke regeling tot gevolg moeten hebben dat men een contractueel beding dat vooraf de prijs van de handelszaak vastlegt “voor ongeschreven” houdt.4455 Dat laatste is te verregaand, het volstaat immers om de geïntegreerde distributeur de kans te geven om binnen een bepaalde termijn een andere overnemer te zoeken die zijn handelszaak tegen een betere prijs wil overnemen. Hierover bestaan nog geen dwingende wettelijke bepalingen
4451 O.a. art. 14, eerste lid wet 5 mei 1872: “Iedere commissionair is, door de enkele toezending, bewaargeving of consignatie van koopwaren, op de waarde bevoorrecht voor alle leningen, voorschotten of betalingen die hij als commissionair doet, hetzij voor de verzending van de koopwaren, hetzij gedurende de tijd dat deze in zijn bezit zijn.”
4452 Art. V.97 e.v. ontwerp Wetboek van Economisch Recht. Cf. K. XXXXXXXXX, X. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX, “Naar een wetboek economisch recht” in Handelingen van het Colloquium “Codificatie van de economische wetgeving”, xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxx/0000-00-00-X0_xxx000-00000.xxx, 66, voetnoot 137: “Waarbij de vraag gesteld kan worden of dit geen aspect is dat in de hypotheekwet zou moeten worden opgenomen, maar waarbij de Ronde Tafel heeft beslist de bepaling op te nemen in het Wetboek.”
4453 MvT wetsontwerp franchising, 17.
4454 MvT wetsontwerp franchising, 17.
4455 Evaluatieverslag van de Arbitragecommissie. Wet 19 december 2005,
xxxx://xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxx_xxxxxx_xx_xxx000-00000.xxx, 13-14.
in het Belgische distributierecht, zodat deze bepaling van het wetsvoorstel een belangrijke wijziging zou inhouden.
Deze paragraaf is gebaseerd op artikel 12 wetsvoorstel franchising,4456 mits de volgende aanpassingen:
Ten eerste bepaalt artikel 8, § 4 wetsvoorstel, in tegenstelling tot het wetsvoorstel franchising, een vervaltermijn waarin de opdrachtgever zijn voornemen kenbaar moet maken om de handelszaak te kopen. Dat is noodzakelijk om te vermijden dat de opdrachtgever gedurende een (te) lange periode geen standpunt inneemt en de distributeur in het ongewisse blijft over de vraag of de opdrachtgever zijn handelszaak al dan niet wenst over te kopen.
Ten tweede beschikt de distributeur over een termijn van veertig werkdagen (vergelijk met de termijn van 2 maanden in het wetsvoorstel franchising) om eventueel aan de opdrachtgever een bod van een derde voor te leggen. Ook hier is het met het oog op de eenduidigheid aangewezen om het begrip werkdagen te gebruiken.
Als de opdrachtgever niet binnen 20 werkdagen dezelfde voorwaarden biedt als de derde- bieder, heeft de distributeur ten derde volgens artikel 8, § 4 wetsvoorstel niet de mogelijkheid (zoals in het wetsvoorstel franchising) maar wel de verplichting om zijn handelszaak aan de derde-bieder over te dragen. Indien de overdracht enkel een mogelijkheid zou zijn, zou het immers te gemakkelijk zijn om een derde te overhalen om een (hoog) bod te doen teneinde de verkoopprijs van de handelszaak kunstmatig op te drijven, door hem te beloven om niet op dat bod in te gaan.
Ten vierde is de termijn waarin de opdrachtgever volgens artikel 8, § 4 wetsvoorstel (minstens) dezelfde voorwaarden kan bieden als de derde-bieder 20 werkdagen in plaats van 30 dagen zoals in het wetsvoorstel franchising.
De regeling uit artikel 8, § 5 wetsvoorstel is, ten vijfde, van dwingend recht ter bescherming van de geïntegreerde distributeur. Het wetsvoorstel franchising vermeldde niet dat de wettelijke procedure over de aankoop van de handelszaak van dwingend recht was, zodat de partijen die procedure eventueel konden wegbedingen.
De procedure die uitgewerkt is in artikel 8, § 4 wetsvoorstel is vanzelfsprekend slechts een voorstel. Het is uiteraard perfect mogelijk om een andere procedure te bepalen. Het is wel belangrijk dat de wetgever de geïntegreerde distributeur op dit punt beschermt, om te vermijden dat de opdrachtgever op basis van een contractuele aankoopoptie de handelszaak
4456 Art. 12 wetsvoorstel franchising: “De franchiseovereenkomst kan de franchisegever het recht voorbehouden desgevallend de in franchise gegeven handelszaak te kopen. De franchisenemer beschikt vanaf het ogenblik waarop de franchisenemer zijn voornemen om dat recht uit te oefenen ter kennis heeft gebracht over een termijn van twee maanden om aan de franchisegever ieder hoger en niet herroepbaar bod van een derde voor te leggen.
De franchisenemer heeft het recht de handelszaak over te dragen aan de derdebieder, tegen de door die derde geboden voorwaarden, indien de franchisegever niet dezelfde voorwaarden heeft geboden binnen dertig dagen volgend op die waarop hij van het bod van de derde in kennis werd gesteld.”
van de geïntegreerde distributeur na het einde van de overeenkomst tegen een te lage prijs in handen kan krijgen.
Art. 9. OVERNAME VAN DE VOORRAAD VAN GOEDEREN EN NIEUWE WISSELSTUKKEN
§ 1. Bij een beëindiging van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst die aan de opdrachtgever te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing, is de opdrachtgever verplicht om de distributiegebonden voorraad van goederen en nieuwe wisselstukken over te nemen die de geïntegreerde distributeur op passende wijze aankocht volgens de wens of in uitvoering van het beleid van de opdrachtgever. Die overnameverplichting geldt enkel indien en voor zover de distributeur die voorraad na het einde redelijkerwijze niet meer kan verkopen.
Ongeacht de wijze waarop een in artikel 2 bedoelde overeenkomst eindigt, is de opdrachtgever verplicht om de voormelde voorraad van goederen en nieuwe wisselstukken over te nemen indien en voor zover hij de geïntegreerde distributeur verbiedt of het hem onmogelijk maakt om de voormelde voorraad nog te verkopen na het einde van de overeenkomst.
§ 2. De overname van de voorraad van goederen en nieuwe wisselstukken vindt plaats tegen de marktwaarde van de bewuste voorraad op het ogenblik van het einde van de overeenkomst. De opdrachtgever draagt de kosten van de overname.
De overname van de voorraad en de omvang van de vergoeding moet billijk zijn gelet op alle omstandigheden.
§ 3. De geïntegreerde distributeur verliest het recht op overname van een bepaalde voorraad indien hij de opdrachtgever niet binnen de zes maanden na de beëindiging van de overeenkomst in kennis heeft gesteld dat hij wenst dat de opdrachtgever die voorraad overneemt. De kennisgeving moet schriftelijk gebeuren. Wanneer ze bij aangetekende brief gebeurt, wordt de kennisgeving geacht uitwerking te hebben op de derde werkdag na de datum van verzending, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
§ 4. De partijen mogen vóór de beëindiging van de overeenkomst niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur van dit artikel afwijken.
Commentaar
- § 1: Artikel 9, § 1 wetsvoorstel heeft betrekking op de verplichting van de opdrachtgever tot overname van de distributiegebonden voorraad van goederen en nieuwe wisselstukken. Hierover bestaan geen dwingende wettelijke bepalingen in het huidige distributierecht, hoewel het nodig is om een regeling uit te werken over dit specifieke kenmerk van de beëindiging van overeenkomsten met geïntegreerde distributeurs die voor eigen rekening handelen (supra). De reden waarom er een wettelijke tussenkomst nodig is op dit punt, is vergelijkbaar met de reden waarom een wettelijke regeling nodig is over bepaalde investeringen die de geïntegreerde distributeur uitvoert volgens de wens of in uitvoering van het beleid van de opdrachtgever (art. 11 wetsvoorstel, infra). De distributeur legt meestal een grote voorraad aan om als een adequaat lid van de distributieorganisatie te kunnen optreden.
Door de loskoppeling uit de distributieorganisatie kan die distributeur de voorraad soms niet meer verkopen. Wanneer de loskoppeling of het feit dat de distributeur de voorraad niet meer kan verkopen aan de opdrachtgever te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing, volgt uit het beginsel van de billijkheid dat de opdrachtgever verplicht moet zijn om de voorraad over te nemen. Een tussenkomst van de wetgever is nodig om te vermijden dat de opdrachtgever misbruik maakt van de zwakkere positie van de distributeur.
Deze bepaling is relevant voor geïntegreerde distributeurs die voor eigen rekening goederen verdelen (bv. verkoopconcessiehouders of verkoopfranchisenemers). De problematiek van de onverkoopbare voorraad is dan ook een typisch kenmerk van de beëindiging van een overeenkomst met dergelijke distributeurs. Deze bepaling kan niettemin ook relevant zijn voor bijvoorbeeld handelsagenten die in het kader van de agentuur sporadisch in eigen naam en voor eigen rekening bepaalde wisselstukken aankopen van de opdrachtgever met het oog op de doorverkoop ervan.4457
De verplichting van de opdrachtgever om de voorraad over te nemen, geldt volgens deze bepaling wanneer de beëindiging van de overeenkomst aan hem te wijten is, bijvoorbeeld wanneer hij de overeenkomst opzegt of wanneer de geïntegreerde distributeur de overeenkomst beëindigt wegens ernstige tekortkoming van de opdrachtgever, of het gevolg is van zijn vrije beslissing. Uiteraard kunnen de contractpartijen overeenkomen dat er ook een overnameplicht bestaat indien de overeenkomst op een andere wijze eindigt. Een dergelijke conventionele regeling is ook mogelijk vóór de beëindiging van de overeenkomst omdat een dergelijke bepaling in het voordeel is van de distributeur (art. 9, § 4 wetsvoorstel, infra).
De voorwaarden van de overnameverplichting (art. 9, § 1, eerste lid wetsvoorstel) zijn gelijkaardig aan die van de investeringsvergoeding (art. 11, § 2, eerste lid wetsvoorstel). De voorwaarde dat de distributeur de voorraad redelijkerwijze niet meer kan verkopen na het einde van de overeenkomst, houdt in dat hij de voorraad niet zonder een grote inspanning voor een redelijke prijs en binnen redelijke tijd kan verkopen.4458 De vereiste dat de distributeur de voorraad “op passende wijze” aangekocht moet hebben, impliceert dat de opdrachtgever niet het slachtoffer mag worden van een verkeerd inkoop- of verkoopbeleid van de distributeur, tenzij hij uiteraard een invloed heeft uitgeoefend op dat beleid en op die aankoopbeslissing.4459
IV.E – 2:306 DCFR verplicht de opdrachtgever op algemene wijze om de voorraad, wisselstukken en materialen van de distributeur over te nemen.4460 Dat artikel stipuleert
4457 Comments DCFR, 2329, onder A.
4458 Comments DCFR, 2330, onder D.
4459 X. XX XXXXXXX, “Een distributeur is in de regel beter af dan een handelsagent”, NJB 2009, afl. 29, 1896. Cf.
Comments DCFR 2330, onder C.
4460 IV.E – 2:306 DCFR (Stock, spare parts and materials): “If the contract is avoided, or the contractual relationship terminated, by either party, the party whose products are being brought on to the market must repurchase the other party’s remaining stock, spare parts and materials at a reasonable price, unless the other party can reasonably resell them.”
namelijk een overnameplicht ingeval de overeenkomst eindigt,4461 tenzij de andere partij die goederen redelijkerwijze kan doorverkopen. Een dergelijke algemene verplichting is volgens ons te verregaand en legt een te zware last op aan de opdrachtgever.
Om overcompensatie te vermijden, is het bovendien aangewezen om de voorraad en de investeringen op identieke wijze te behandelen.4462 Toch is er een verschil omdat de goederen en nieuwe wisselstukken die deel uitmaken van de voorraad nog niet gebruikt zijn en het dus onwaarschijnlijk is dat ze al concreet bijgedragen hebben tot de opbouw van een meerwaarde aan cliënteel. Daarom bevat het wetsvoorstel een afzonderlijke bepaling over de voorraad, die losstaat van de globale cliënteel- en investeringsvergoeding (art. 10 en 11 wetsvoorstel, infra).
Daarnaast blijkt uit artikel 9, § 1, tweede lid wetsvoorstel dat de opdrachtgever ook tot overname verplicht is indien en voor zover hij de geïntegreerde distributeur verbiedt of het hem onmogelijk maakt om de “voormelde” voorraad na het einde van de overeenkomst nog te verkopen. De “voormelde” voorraad verwijst naar de distributiegebonden voorraad van goederen en nieuwe wisselstukken die de geïntegreerde distributeur op passende wijze aankocht volgens de wens of in uitvoering van het beleid van de opdrachtgever (art. 9, § 1, eerste lid wetsvoorstel). Die verplichting geldt ongeacht de wijze waarop de overeenkomst eindigt. De voorwaarde dat de opdrachtgever de distributeur verbiedt of het hem onmogelijk maakt om de voorraad nog te verkopen, is bijvoorbeeld vervuld indien de opdrachtgever een concurrentiebeding oplegt aan de distributeur en dat concurrentiebeding geldig is en uitwerking heeft na het einde van de overeenkomst.4463 Ook de voorwaarden van de overnameplicht die artikel 9, § 1, tweede lid wetsvoorstel voorschrijft, zijn gelijkaardig aan die van de investeringsvergoeding (art. 11, § 2, tweede lid wetsvoorstel, infra).
- § 2: Volgens IV.E – 2:306 DCFR moet de overname van de voorraad, wisselstukken en materialen tegen een redelijke prijs gebeuren. Artikel 9, § 2 wetsvoorstel bepaalt op een iets gedetailleerdere wijze dat de overname tegen de marktwaarde moet gebeuren, hoewel dat in de praktijk wellicht op hetzelfde neerkomt.4464 Het meest billijk is volgens ons dat de opdrachtgever de prijs betaalt die hij op het ogenblik van de overname aanrekent voor gelijkaardige goederen en wisselstukken, eventueel na aftrek van de kortingen die van toepassing zijn.4465 Als de goederen verouderd zijn, is de marktwaarde uiteraard ook lager (of zelfs nihil) dan wanneer ze recent zijn. De opdrachtgever die tot overname van de voorraad verplicht is, moet volgens artikel 9, § 2 wetsvoorstel ook de kosten van die overname dragen, bijvoorbeeld de transportkosten.4466
4461 Vergelijk evenwel: Comments, 2329, onder B (eigen cursivering): “After the premature termination of the contractual relationship (…)”.
4462 In dezelfde zin: M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, 206.
4463 Comments DCFR, 2329, onder B.
4464 Comments DCFR, 2330, onder C: “In many cases a reasonable price will be the price for which the principal, supplier or franchisor can resell the objects in question to the new or to other agents, franchisees or distributors.”
0000 Xxxxxxx 3 april 1997, DAOR 1997, afl. 43, 93, noot G.L. BALLON en Xx. Xxxxxxx 00 maart 1990, DAOR
1991, afl. 18, 83.
0000 Xxxx (12e k.) 20 januari 2010, nr. 2007/AR/1192, onuitg., 26 (over transportkosten): “In de mate dat de concessiegever voorraad terugneemt, voert hij een verbintenis uit die voortvloeit uit zijn beslissing tot
Artikel 9, § 2, tweede lid wetsvoorstel voert een algemene billijkheidstoets in, zodat de rechter kan oordelen of de overnameverplichting of het bedrag van de overnameprijs, berekend volgens de marktwaarde, gelet op alle omstandigheden al dan niet billijk is in een bepaald geval. Op die manier kent deze bepaling een grotere feitelijke beoordelingsmacht toe aan de rechter en sluit het wetsvoorstel ook opnieuw aan bij het begrip redelijke prijs uit het Draft Common Frame of Reference.
- § 3: Artikel 9, § 3 wetsvoorstel bepaalt een vervaltermijn waarin de geïntegreerde distributeur aan de opdrachtgever kennis moet geven van het feit dat hij de overname van een bepaalde voorraad wenst. Deze bepaling is gelijkaardig aan de bepaling over investeringsvergoeding (art. 11, § 5 wetsvoorstel, infra). Een termijn van 6 maanden lijkt in casu redelijk. De distributeur moet in de kennisgeving vermelden met betrekking tot welke goederen en/of nieuwe wisselstukken hij de overname wenst.
- § 4: Artikel 9 wetsvoorstel is van dwingend recht ten voordele van de geïntegreerde distributeur, zodat de opdrachtgever deze verplichting niet geldig kan wegbedingen vóór de beëindiging van de overeenkomst (bv. op het ogenblik van de opzegging).
Art. 10. CLIËNTEELVERGOEDING
§ 1. Bij een beëindiging van een in artikel 2 bedoelde overeenkomst die niet aan de geïntegreerde distributeur te wijten is noch het gevolg is van zijn vrije beslissing, heeft de distributeur recht op een cliënteelvergoeding indien en voor zover hij een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel heeft aangebracht door de aanbreng van nieuwe klanten of door de uitbreiding van de overeenkomsten met de bestaande klanten, die na het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever verblijft.
§ 2. Indien de overeenkomst waaruit de in artikel 2 bedoelde overeenkomst voortvloeit een geldig concurrentiebeding bevat, wordt de opdrachtgever geacht een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel te hebben aangebracht dat aan de opdrachtgever verblijft na het einde van de overeenkomst, ongeacht of het concurrentiebeding al dan niet effectief uitwerking heeft na het einde van de overeenkomst. De opdrachtgever kan het tegenbewijs leveren met alle middelen van recht.
§ 3. De cliënteelvergoeding wordt berekend op basis van de gemiddelde vergoeding die de geïntegreerde distributeur verdiend heeft of de gemiddelde brutowinst die hij gerealiseerd heeft met betrekking tot de overeenkomsten met de nieuw aangebrachte klanten en de uitgebreide overeenkomsten met de bestaande klanten gedurende de laatste drie jaar die voorafgaan aan de beëindiging van de overeenkomst, verrekend over het aantal jaar dat de opdrachtgever na het einde van de overeenkomst vermoedelijk winsten zal verkrijgen in verband met het aangebrachte cliënteel. Daarbij houdt men rekening met een redelijk percentage voor de gemiddelde graad van migratie van dat cliënteel en met een redelijk percentage ter verrekening van de toekomstige waardevermindering.
beëindiging van de overeenkomst en moet hij de daaraan verbonden kosten ten laste nemen.” en X. XXXXXX,
Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
Zowel de toekenning als de omvang van de cliënteelvergoeding moet billijk zijn gelet op alle omstandigheden.
Het bedrag van de cliënteelvergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van twaalf maanden vergoeding die de geïntegreerde distributeur verdiend heeft of twaalf maanden brutowinst die hij gerealiseerd heeft met betrekking tot de in artikel 2 bedoelde overeenkomst, berekend op basis van het jaarlijks gemiddelde van de vijf jaren die voorafgaan aan de beëindiging van de overeenkomst of van de voorafgaande jaren indien de overeenkomst minder dan vijf jaar duurde.
§ 4. De cliënteelvergoeding is niet verschuldigd indien de geïntegreerde distributeur, volgens een afspraak met de opdrachtgever, de aan een in artikel 2 bedoelde overeenkomst verbonden rechten en verplichtingen aan een derde overdraagt.
§ 5. De geïntegreerde distributeur verliest het recht op cliënteelvergoeding indien hij de opdrachtgever niet binnen een jaar na de beëindiging van de overeenkomst in kennis heeft gesteld dat hij voornemens is zijn rechten te doen gelden. De kennisgeving moet schriftelijk gebeuren. Wanneer ze bij aangetekende brief gebeurt, wordt de kennisgeving geacht uitwerking te hebben op de derde werkdag na de datum van verzending, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
§ 6. De partijen mogen vóór de beëindiging van de overeenkomst niet ten nadele van de geïntegreerde distributeur van dit artikel afwijken.
Commentaar
- § 1: Uit artikel 10, § 1 wetsvoorstel volgt dat de opdrachtgever in bepaalde gevallen een cliënteelvergoeding verschuldigd is aan de geïntegreerde distributeur indien een geïntegreerde distributieovereenkomst eindigt op een wijze die niet aan de distributeur te wijten is noch het gevolg is van zijn vrije beslissing. Dat principe bestaat al partieel in de Belgische wetgeving, namelijk in artikel 20 Handelsagentuurwet4467 en artikel 3 Alleenverkoopwet4468 (meer bepaald in art. 3, 1° Alleenverkoopwet). Het wetsvoorstel breidt de (geplafonneerde) verplichting om een cliënteelvergoeding te betalen uit tot alle gevallen waarin een geïntegreerde distributieovereenkomst eindigt op een wijze die niet aan die laatste toe te schrijven is, zodat er ook op dat punt een einde komt aan de bestaande diffuse regeling in het Belgische distributierecht. Deze bepaling van het wetsvoorstel geldt dus ook voor de distributeurs die volgens de huidige Belgische (meerderheids)rechtspraak en rechtsleer geen
4467 Art. 20, eerste lid Handelsagentuurwet: “Na de beëindiging van de overeenkomst heeft de handelsagent recht op een uitwinningsvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijke heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.”
4468 Art. 3 Alleenverkoopwet: “Ingeval de verkoopconcessie als bedoeld in artikel 2 door de concessiegever wordt beëindigd op andere gronden dan de grove tekortkoming van de concessiehouder, of ingeval deze laatste het contract beëindigt wegens grove tekortkoming van de concessiegever, kan de concessiehouder aanspraak maken op een billijke bijkomende vergoeding. Deze vergoeding wordt, al naar het geval, geraamd in functie van de volgende elementen: 1° De bekende meerwaarde inzake cliëntele die door de concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever verblijft na de beëindiging van het contract; (…)”
aanspraak kunnen maken op cliënteelvergoeding (over het toepassingsgebied: art. 2 wetsvoorstel, supra), bijvoorbeeld niet-exclusieve verkoopconcessiehouders, dienstenfranchisenemers en geïntegreerde verkoopcommissionairs.
Een geïntegreerde distributeur levert, naast de inspanningen die hij doet om het hem ter beschikking gestelde cliënteel dat verbonden is aan (het product en/of het merk van) de opdrachtgever te benutten, ook inspanningen om een meerwaarde op te bouwen in verband met dat cliënteel. Wanneer er een einde komt aan de integratie van de distributeur in de distributieorganisatie van de opdrachtgever, vloeien de vruchten van die inspanningen automatisch toe aan de opdrachtgever, zonder dat hij daarvoor (nog) een vergoeding moet betalen. Omdat die verschuiving zonder een financiële tegenprestatie gebeurt, kan men aannemen dat partijen die in een gelijkwaardige onderhandelingspositie staan contractueel de nodige waarborgen zouden bedingen om de gevolgen van die vermogensverschuiving op te vangen, namelijk dat zij in een financiële compensatie zouden voorzien. De (toekomstige) opdrachtgever en de distributeur hebben bij de contractsluiting echter geen gelijkwaardige onderhandelingspositie.4469 Uit het feit dat de opdrachtgever vaak met meerdere distributeurs een distributierelatie aangaat, volgt er als het ware een schaarste van het aantal opdrachtgevers, zodat het voor de distributeur in principe moeilijker is om een geschikte opdrachtgever te vinden dan omgekeerd.4470 Gelet op de voordelen die een integratie in een distributieorganisatie biedt, is de druk voor de distributeur om op een specifiek aanbod in te gaan in veel gevallen groot.4471 Daarenboven heeft de opdrachtgever doorgaans een uitgebreide ervaring opgebouwd door de eerdere distributierelaties die hij aanging, terwijl het voor de distributeur vaak de eerste keer is dat hij een distributierelatie aanknoopt.
Als gevolg van die ongelijkwaardige onderhandelingspositie is het aangewezen dat de wetgever, om de gevolgen van de vastgestelde onbillijke verschuiving tussen de vermogens van de geïntegreerde distributeur en de opdrachtgever ongedaan te maken, een dwingende regeling voorschrijft die de opdrachtgever verplicht om onder bepaalde voorwaarden bij wijze van compensatie een cliënteelvergoeding te betalen indien hij na de beëindiging van de integratie het resultaat verkrijgt van de inspanningen die de geïntegreerde distributeur leverde.4472 In casu vormt de wettelijk bepaalde cliënteelvergoeding één geheel met de investeringsvergoeding (art. 11 wetsvoorstel, infra).
Om recht te hebben op cliënteelvergoeding moet de geïntegreerde distributeur een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel aangebracht hebben aan de opdrachtgever, door middel
0000 X.X. XXXXXXXXX e.a., Principles of European Law. Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts (PEL XXXXX), Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 94.
4470 PH. XX XXXXXXXX, Xxx xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (over franchising). Cf. X.XX. GENZOW,
Vertragshändlervertrag, 13, nr. 15.
4471 Cf. X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 458, nr. 41.
4472 X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 398-399, nr. 453; PH. GRIGNON, “Le concept d’intérêt commun dans le droit de la distribution” in Mélanges Xxxxxx Xxxxxxxxx, Parijs, Litec en Dalloz, 1999, 144-145, nr. 25 en X. XXXXXXX, “Les restitutions dans les contrats de distribution” in La cessation des relations contractuelles d’affaires, Aix-en-Provence, PUAM, 1997, 188.
van een (aanzienlijke) aanbreng van nieuwe klanten of door een (aanzienlijke) uitbreiding van de overeenkomsten met de bestaande klanten. Die aanzienlijke meerwaarde moet na het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever verblijven. Belangrijk is dat de opdrachtgever een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel moet verkrijgen, dat is een aanzienlijke meerwaarde die betrekking heeft op de mogelijkheid om toekomstige bestellingen te verkrijgen (cf. de definitie van het begrip cliënteel in art. 1, 10° wetsvoorstel). De opdrachtgever moet met andere woorden aanzienlijke voordelen verkrijgen, zoals vermeld in artikel 17.2, a) Handelsagentuurrichtlijn4473.
Hoe groter de kwalitatieve omvang van de integratie in de distributieorganisatie is, hoe groter de kans in principe is dat de aangebrachte meerwaarde aan de opdrachtgever verblijft na het einde van de overeenkomst. Bij geïntegreerde verkoopcommissie is er bijvoorbeeld minder kans dan bij agentuur dat de meerwaarde aan cliënteel die de distributeur opbouwt, na het einde aan de opdrachtgever zal verblijven omdat de kwalitatieve omvang van de integratie van een verkoopcommissionair, die in eigen naam optreedt, in principe minder groot is dan die van een handelsagent. De cliënteelvergoeding is enkel verschuldigd als de distributeur een aanzienlijke meerwaarde aan cliënteel aanbrengt, hetgeen in een overeenkomst met een geïntegreerde verkoopcommissionair minder het geval is. De verwijzing naar de kwalitatieve omvang van de integratie is slechts een algemeen uitgangspunt, zodat men altijd in concreto moet nagaan of – en in welke mate – alle voorwaarden vervuld zijn in verband met de cliënteelvergoeding. Men kan niet op algemene wijze argumenteren dat de aanbreng van een meerwaarde aan cliënteel in een verkoopfranchising of een verkoopcommissie-affiliatie bijna altijd te danken is aan de bedrijfsformule van de opdrachtgever en niet aan de inspanningen van de distributeur.4474 Ook in die gevallen moet men immers in concreto nagaan of de toepassingsvoorwaarden van de cliënteelvergoeding vervuld zijn.
IV.E – 2:305 DCFR bepaalt een algemene indemnity for goodwill, bij de beëindiging van handelsagentuur4475, franchising en verkoopconcessie (en van andere overeenkomsten waarbij een opdracht wordt gegeven aan een onafhankelijke commerciële partij om haar vaardigheden en inspanningen te gebruiken om de producten van de opdrachtgever op de markt te brengen,
IV.E – 1:101 DCFR).4476 Die bepaling is, zoals artikel 10 wetsvoorstel, zowel van toepassing
4473 Art. 17.2 a) Handelsagentuurrichtlijn: “De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:
- hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
- de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De Lid-Staten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.”
4474 Bv. in die zin: Comments DCFR, 2322, onder D: “On the other hand, in the case of franchise the goodwill is rarely the goodwill of the franchisee since, typically, clients are attracted by the image of the brand and the network.”
4475 Cf. de bijzondere bepaling IV.E-3:312 DCFR over de omvang van de goodwillvergoeding bij agentuur,
infra.
4476 IV.E – 2:305 DCFR: “(1) When the contractual relationship comes to an end for any reason (including termination by either party for fundamental non-performance), a party is entitled to an indemnity from the other party for goodwill if and to the extent that: (a) the first party has significantly increased the other party’s volume of business and the other party continues to derive substantial benefits from that business; and (b) the payment of
op de beëindiging van overeenkomsten van onbepaalde als van bepaalde duur.4477 IV.E – 3:312 DCFR bevat daarenboven een bijzondere bepaling over de omvang van de goodwillvergoeding bij agentuur.4478 Opvallend is dat er volgens IV.E – 2:305 DCFR goodwillvergoeding verschuldigd is wanneer de toepassingsvoorwaarden voldaan zijn ongeacht de wijze waarop een overeenkomst eindigt, dus zelfs bij beëindiging van de overeenkomst wegens ernstige tekortkoming van de distributeur. Dat is volgens ons te verregaand.4479 In dat geval koppelt de geïntegreerde distributeur zich immers zelf los uit de distributieorganisatie, zodat hij de negatieve gevolgen die verbonden zijn aan die beslissing zelf moet dragen. Daarom sluit artikel 10, § 1 wetsvoorstel het recht op cliënteelvergoeding uit wanneer het einde van de overeenkomst aan de distributeur te wijten is of het gevolg is van zijn vrije beslissing. De algemene bepaling IV.E – 2:305 DCFR is van aanvullend recht, in tegenstelling tot de bepaling die betrekking heeft op agentuur, die van dwingend recht is (IV.E – 3:312, (4) DCFR). Ook opvallend is dat IV.E – 2:305 DCFR het recht op goodwillvergoeding in algemene bewoordingen toekent aan elke partij die aan de toepassingsvoorwaarden voldoet en dat recht niet voorbehoudt aan de distributeur. Volgens dat artikel kan dus ook de opdrachtgever eventueel aanspraak maken op goodwillvergoeding. Hoewel de bepaling in neutrale termen geformuleerd is, zijn het bijna altijd de geïntegreerde distributeurs die een dergelijke vergoeding verkrijgen.4480 Wanneer de overeenkomst eindigt, vindt de litigieuze vermogensverschuiving immers plaats vanuit het vermogen van de distributeur naar het vermogen van de opdrachtgever. Daarom kent artikel 10 wetsvoorstel het recht op cliënteelvergoeding enkel toe aan de geïntegreerde distributeur, zoals dat in artikel 20 Handelsagentuurwet en in artikel 3, 1° Alleenverkoopwet trouwens ook het geval is. De opdrachtgevers kunnen eventueel op grond van het gemeen verbintenissenrecht aanspraak maken op schadevergoeding, hoewel zij tot nu toe nog maar zelden dergelijke vorderingen instelden.
the indemnity is reasonable. (2) The grant of an indemnity does not prevent a party from seeking damages under
IV.E – 2:303 (Damages for termination with inadequate notice).”
4477 Comments DCFR, 2321, onder A.
4478 IV.E – 3:312 DCFR: “(1) The commercial agent is entitled to an indemnity for goodwill on the basis of IV.E
– 2:305 (indemnity for goodwill) amounting to: (a) the average commission on contracts with new clients and on the increased volume of business with existing clients calculated for the last 12 months, multiplied by: (b) the number of years the principal is likely to continue to derive benefits from these contracts in the future.
(2) The resulting indemnity must be amended to take account of: (a) the probable attrition of clients, based on the average rate of migration in the commercial agent’s territory; and (b) the discount required for early payment, based on average interest rates.
(3) In any case, the indemnity must not exceed one year’s remuneration, calculated from the commercial agent’s average annual remuneration over the preceding five years or, if the contractual relationship has been in existence for less than five years, from the average during the period in question.
(4) The parties may not, to the detriment of the commercial agent, exclude the application of this Article or derogate from or vary its effects.”
4479 X. XXXXXXX, “Een voorstel voor Europese beginselen voor verticale overeenkomsten: relevant voor de Nederlandse praktijk?”, VrA 2006, afl. 2, 8 en X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.
0000 X. XXXXXX en X. XXXXXXXX, “Commercial agency, franchise and distribution contracts in the DCFR: perspectives from the Belgian law on agency, franchise and distributorship” in X. XXXXXXX, M.E. STORME en X. XXXXXX (eds.), The Draft Common Frame of Reference: national and comparative perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2012, 506 p.