TRAC T A TENBLAD
68 (1996) Nr. 1
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 1997 Nr. 30
A. TITEL
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Russische Federatie tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en
de Regering van de Russische Federatie,
Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dub- bele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2
Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht ten behoeve van welke onderdelen in die Staat zij worden geheven of de wijze van heffing, worden geheven in een Verdragsluitende Staat.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inko- men, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, als- mede belastingen naar het totale bedrag van lonen of salarissen.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
i. de inkomstenbelasting,
ii. de loonbelasting,
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965,
iv. de dividendbelasting,
v. de vermogensbelasting,
(hierna te noemen: ,,Nederlandse belasting’’);
b. in de Russische Federatie, de belastingen naar het inkomen, de winst en het vermogen die worden geheven in overeenstemming met de volgende wetten van de Russische Federatie:
i. ,,Op de belastingen naar de winst van ondernemingen en organi- saties’’ (On tax on profits of enterprises and organisations),
ii. ,,Op de inkomstenbelasting van natuurlijke personen’’ (On the income tax on individuals),
iii. ,,Op de belastingen naar het vermogen van ondernemingen’’ (On tax on property of enterprises),
iv. ,,Op de belastingen naar het vermogen van natuurlijke personen’’ (On taxes on property of physical persons),
(hierna te noemen: ,,Russische belasting’’).
4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden gehe- ven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onder- scheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
Artikel 3
Enige algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders ver- eist:
a. betekenen de uitdrukkingen ,,een Verdragsluitende Staat’’ en ,,de andere Verdragsluitende Staat’’ het Koninkrijk der Nederlanden (Neder- land) of de Russische Federatie (Rusland), al naar de context vereist; betekent de uitdrukking ,,Verdragsluitende Staten’’ het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en de Russische Federatie (Rusland);
b. betekent de uitdrukking ,,Nederland’’ het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van de exclu- sieve economische zone zoals in zijn wetgeving is vastgelegd ingevolge het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982;
c. betekent de uitdrukking ,,Russische Federatie’’ haar grondgebied met inbegrip van de exclusieve economische zone en het continentaal plat zoals in haar wetgeving is vastgelegd ingevolge het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982;
d. omvat de uitdrukking ,,persoon’’ een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking ,,lichaam’’ elke rechtspersoon of elke een- heid, samenwerkingsverband of organisatie die voor de belastingheffing als een rechtspersoon of rechtspersoonlijkheid bezittende entiteit wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen ,,onderneming van een Verdrag- sluitende Staat’’ en ,,onderneming van de andere Verdragsluitende Staat’’ onderscheidenlijk ondernemingsactiviteiten verricht door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en ondernemingsactiviteiten verricht door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking ,,internationaal verkeer’’ alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uit- sluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdrag- sluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking ,,onderdanen’’:
i. met betrekking tot Nederland, iedere natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit;
ii. met betrekking tot de Russische Federatie, iedere natuurlijke per- soon die haar staatsburgerschap bezit;
i. betekent de uitdrukking ,,bevoegde autoriteit’’:
i. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde verte- genwoordiger;
ii. in Rusland het Ministerie van Financiën of zijn bevoegde verte- genwoordiger.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetge- ving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van dit Verdrag uitmaken.
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,inwo- ner van een Verdragsluitende Staat’’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onder- worpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermo- gen dat in die Staat is gelegen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn posi- tie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duur- zaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkin- gen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk ver- blijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onder- daan is;
d. indien elk van de Staten hem beschouwt als zijn onderdaan of indien hij van geen van beide onderdaan is, regelen de bevoegde auto- riteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepa- lingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,vaste inrichting’’ een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werk- zaamheden van een onderneming van een Staat geheel of gedeeltelijk in de andere Verdragsluitende Staat worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking ,,vaste inrichting’’ omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking ,,vaste inrichting’’ niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uit- stalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebe- horende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebe- horende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwer- king door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen, inlichtingen in te winnen of te verspreiden of marktonderzoek te doen dat van voor- bereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
e. de vergemakkelijking van het afsluiten (met inbegrip van enkel de ondertekening) van overeenkomsten betreffende leningen, de levering van goederen of koopwaar of de verlening van technische diensten;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
g. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a tot en met f genoemde werkzaam- heden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsin- richting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoor- diger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming over- eenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepa- lingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrich- ting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsin- richting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, com- missionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrich- ting van het andere.
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking ,,onroerende zaken’’ heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalin- gen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploi- tatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdom- men; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroe- rende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkom- sten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of ver- pachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkom- sten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7
Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar geves- tigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soort- gelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aan- gaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, het- zij elders.
4. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
5. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 26.
6. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalin- gen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.
Artikel 8
Winst uit internationaal verkeer
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming die deze voordelen verkrijgt inwoner is.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal ver- keer mede voordelen verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaar- tuigen op basis van verhuur zonder bemanning van schepen en lucht- vaartuigen die in het internationale verkeer worden geëxploiteerd en uit de verhuur van containers en daarmee verband houdende uitrusting, indien deze huuropbrengsten voortvloeien uit de voordelen omschreven in het eerste lid.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voor- delen uit de deelneming in een ,,pool’’, een gemeenschappelijke onder- neming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9
Winstaanpassingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onder- neming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden wor- den overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dien- overeenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals ,,costsharing’’-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onder- neming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast
– ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstge- noemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemin- gen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voor- delen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdrag- sluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10
Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkom- stig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uit- eindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is (niet zijnde een
maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten min- ste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt en daarin ten minste 75.000 ECU of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de Verdragsluitende Staten heeft geïnvesteerd;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
3. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastinghef- fing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden wor- den betaald.
4. De uitdrukking ,,dividenden’’, zoals gebezigd in dit artikel, bete- kent inkomsten uit aandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, als- mede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wet- geving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast mid- delpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
6. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden wor- den betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeelte- lijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkom- stig zijn.
Artikel 11
Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is slechts in die andere Staat belastbaar indien de inwoner de uiteindelijk gerechtigde is tot de interest.
2. De uitdrukking ,,interest’’, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verze- kerd door hypotheek, en in het bijzonder inkomsten uit overheids- leningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder be- grepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht van- uit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
4. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien deze wordt betaald door die Staat zelf, een plaatselijk pu- bliekrechtelijk lichaam daarvan of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrich- ting of het vaste middelpunt is gevestigd.
5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatst- bedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uit- gaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wet- geving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12
Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar indien die inwoner de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s is.
2. De uitdrukking ,,royalty’s’’, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letter- kunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar geves- tigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste mid- delpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepa- lingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
4. Royalty’s worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan, en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wor- den deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtin- gen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarbo- ven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inacht- neming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13
Winsten uit de vervreemding van vermogen
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in arti- kel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de ver- vreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderne- ming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in interna- tionaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die wor- den gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
5. De bepalingen van het vierde lid tasten laten onverlet het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen inwoner van de eerstgenoemde Staat is geweest.
Artikel 14
Inkomsten uit zelfstandige arbeid
1. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor
het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middel- punt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt mogen de voordelen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toe- gerekend.
2. De uitdrukking ,,vrij beroep’’ omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, op- voeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van art- sen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15
Inkomsten uit dienstbetrekking
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrek- king slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrek- king aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen belo- ning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindi- gend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
x. xx xxxxxxxx wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
x. xx xxxxxxxx niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend in de andere Verdragsluitende Staat slechts belastbaar in de eerstgenoemde Staat indien de dienstbe- trekking wordt uitgeoefend in samenhang met een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden en de in samenhang met zulk een plaats van uitvoering uitgeoefende werk- zaamheden geacht worden niet te worden uitgeoefend door middel van een vaste inrichting overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, derde lid.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter
zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 16
Directeursbeloningen
Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwo- ner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
Artikel 17
Inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie- artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werk- zaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werk- zaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanig- heid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toeko- men, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
Artikel 18
Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen
1. Onverminderd de bepalingen van het vierde lid van dit artikel zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrek- king alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.
3. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaal-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
4. a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewe- zen aan die Staat of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
Artikel 19
Inkomsten uit overheidsfuncties
1. a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdrag- sluitende Staat of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2. De bepalingen van de artikelen 15 en 16 en artikel 18, eerste lid, zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 20
Betalingen aan studenten, leerlingen, onderzoekers, docenten en hoog-leraren
1. Betalingen ontvangen door een student, een in opleiding zijnde persoon, een onderzoeker, een docent of een hoogleraar die onmiddel- lijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwo- ner is of was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding, onderzoek en onderwijs in de eerstge- noemde Staat verblijft, en die bestemd zijn voor hun onderhoud en stu- die, zijn in die eerstgenoemde Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hen worden gedaan uit bronnen in de andere Staat.
2. Met betrekking tot studenten is het eerste lid van toepassing voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Met betrekking tot in opleiding zijnde personen, onderzoekers, docenten en hoogleraren is het eerste lid van toepassing voor een periode van ten hoogste twee jaren.
Artikel 21
Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belast- baar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkom- sten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrich- ting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste in- richting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
Artikel 22
Vermogen
1. Onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, die een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en die zijn gelegen in de andere Verdrag- sluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, die een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit, zijn slechts belastbaar in die Staat.
4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 23
Methoden ter vermijding van dubbele belasting
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwo- ners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestand- delen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Rusland mogen worden belast.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 18, derde lid en vierde lid (onderdeel a), artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en artikel 21, tweede lid van dit Verdrag in Rusland mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalin- gen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belas- ting. Te dien einde worden genoemde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Neder- landse belasting voor die bestanddelen van het inkomen of vermogen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 16, artikel 17, artikel 18, tweede lid en artikel 22 van dit Verdrag in Rusland mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Rusland over deze bestanddelen van het inkomen of vermo- gen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of vermogen begrepen bestanddelen van het inkomen of vermogen de enige bestanddelen van het inkomen of vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermij- den van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4. In het geval van Rusland wordt dubbele belasting als volgt voor- komen: indien een inwoner van Rusland inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, mag het bedrag van de in Nederland over dat inko- men of dat vermogen verschuldigde belasting worden verrekend met de van deze inwoner van Rusland geheven belasting. Het bedrag van de verrekening overschrijdt echter niet het bedrag van de belasting over dat inkomen of dat vermogen, berekend overeenkomstig de belastingwetten en -voorschriften van Rusland.
Voor de toepassing van dit lid worden de belastingen genoemd in arti- kel 2, leden 3a en 4, anders dan de vermogensbelasting, beschouwd als belastingen naar het inkomen.
Artikel 24
Werkzaamheden buitengaats
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die
xxxxxxx een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van arti- kel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
2. In dit artikel betekent de uitdrukking ,,werkzaamheden buiten- gaats’’ werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, on- der voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door mid- del van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedu- rende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.
Voor de toepassing van dit lid wordt:
a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden te boven gaat;
b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderne- ming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uit- drukking ,,werkzaamheden buitengaats’’ evenwel geacht niet te omvat- ten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaar- tuigen in internationaal verkeer.
5. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht,
wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middel- punt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werk- zaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbe- trekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buiten- gaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Rusland belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde onderschei- denlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Rusland mogen worden belast, verleent Nederland een vermin- dering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 23, tweede lid.
Artikel 25
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede ver- band houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waar- aan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwo- ners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van onder- nemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdrag- sluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomin- gen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, vijfde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming
onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belast- bare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrek- baar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerst- bedoelde Staat.
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapi- taal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdrag- sluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belas- tingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming, met uitzondering van indirecte belastingen.
Artikel 26
Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de natio- nale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet wor- den voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplos- sing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstem-
ming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in het Ver- drag geen voorziening is getroffen.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeen- stemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Wanneer na de regelingen van de leden een tot en met vier een geschil, dat is gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag in een bepaald geval, niet opgelost kan worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg, kan het geval, indien beide bevoegde autoritei- ten daarmee instemmen, worden opgelost door middel van een arbitra- gecommissie, die in het leven wordt geroepen door de bevoegde autori- teiten en die wordt aangevuld met onafhankelijke personen, volgens internationaal geaccepteerde arbitrageprocedures. Deze procedures zul- len in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten worden vastgesteld. De beslissing van de arbi- tragecommissie is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.
Dit lid is slechts van toepassing nadat de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten de bovengenoemde procedures hebben vastgesteld.
De Verdragsluitende Staten kunnen aan de, volgens de bepalingen van dit lid ingestelde, arbitragecommissie de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te volbrengen. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 27 en 29.
Artikel 27
Uitwisseling van inlichtingen
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen zodanige inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepa- lingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdrag- sluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtin- gen worden op dezelfde wijze vertrouwelijk behandeld als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en wor- den alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoer-
legging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepas- sing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
Artikel 28
Bijstand bij invordering
1. De Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende ver- hogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.
2. Op verzoek van de verzoekende Staat vordert de aangezochte Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invorde- ring van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderings- maatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3. De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de be- voegde autoriteiten, niet worden bestreden.
Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoritei- ten.
4. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
a. indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die mid- delen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of van enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.
5. De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het ver- zoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
6. De bevoegde autoriteiten van de Staten stellen in gemeen overleg regels vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
Artikel 29
Beperking van de Artikelen 27 en 28
In geen geval worden de bepalingen van artikel 27 en artikel 28 aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wet- geving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdrag- sluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthul- len, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
Artikel 30
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten wettelijk vereiste for- maliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.
2. Wat betreft de betrekkingen tussen Nederland en de Russische Federatie zal de op 21 november 1986 te Moskou ondertekende Over- eenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het ver- mijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beëindigd met de inwerkingtre- ding van dit Verdrag. De bepalingen van de Overeenkomst blijven ech- ter van toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die zijn verstreken voor het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag toepassing vin- den.
Artikel 31
Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdrag- sluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan het Verdrag
langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toe- passing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gegeven.
GEDAAN te Moskou, de 16e december 1996, in tweevoud, in de Nederlandse, de Russische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Russische tekst ver- schillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
(w.g.) W. KOK
Voor de Regering van de Russische Federatie,
(w.g.) V. S. XXXXXXXXXXXXX
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrek- king tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tus- sen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Russische Federatie gesloten, zijn de ondergetekenden overeengeko- men dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I. Ad artikelen 1 en 4
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van dit Verdrag
i. in het geval van Nederland, de Staat of een plaatselijk publiek- rechtelijk lichaam daarvan, alsmede een pensioenfonds of liefdadigheidsinstelling, dat, onderscheidenlijk die, als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, en
ii. in het geval van Rusland, centrale en plaatselijke publiekrechte- lijke lichamen,
worden beschouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pen- sioenfonds van een Verdragsluitende Staat zal worden beschouwd, elk pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van die Staat erkend is en onder toezicht staat.
II. Ad artikelen 5, 6, 7, 13, 23 en 24
Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en onder- grond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rech- ten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rech- ten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogens- bestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
III. Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale bedrag van de inkomsten van de onderneming, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werk- zaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfs- uitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrich- ting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, indien de gegevens betreffende de uitgaven en kosten, die ten behoeve van de hiervoor genoemde werkzaamheden van de vaste inrichting zijn gemaakt, door de belastingbetaler aan de belastingautoriteiten worden verstrekt.
IV. Ad artikelen 7, 14 en 25
Het is wel te verstaan dat in het geval van interest, lonen en salaris- sen die worden betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat waarvan het kapitaal, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of mid- dellijk, gehouden of beheerst wordt door inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, deze interest, lonen en salarissen bij de bereke- ning van de belastbare winst van die onderneming aftrekbaar zijn, tenzij de interest, lonen en salarissen betrekking hebben op winstbestanddelen die van belastingheffing zijn vrijgesteld. De voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot interest, lonen en sala- rissen bij de berekening van de belastbare winst van een vaste inrich- ting.
V. Ad artikelen 10 en 11
Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland de uitdrukking
,,dividenden’’ mede inkomsten uit winstdelende obligaties omvat.
VI. Ad artikel 10
Het is wel te verstaan dat, voor de vaststelling of aan de voorwaarde van een minimale investering van 75.000 ECU is voldaan, een investe- ring evenals nadien gedane of ongedaan gemaakte investeringen in aan- merking worden genomen naar de waarde op het tijdstip waarop deze investeringen worden gepleegd of ongedaan gemaakt.
VII. Ad artikel 10
De uitdrukking ,,dividenden’’ zoals gebezigd in artikel 10, vierde lid, omvat uit Rusland overgemaakte voordelen die door een inwoner van Nederland worden verkregen uit zijn investering als deelnemer in een
,,joint venture’’ met Russische en buitenlandse investeringen welke voor de belastingheffing als een rechtspersoon of rechtspersoonlijkheid bezit- tende entiteit wordt behandeld.
VIII. Ad artikelen 10, 11 en 12
Elk van de Verdragsluitende Staten zal zich beijveren om procedures vast te stellen op grond waarvan belastingplichtigen inkomsten, als bedoeld in de artikelen 11 en 12 en waarvoor het Verdrag uitsluitend voorziet in belastingheffing in de woonstaat, zonder de heffing van bron- belastingen kunnen genieten. Voor de gevallen waarin het Verdrag voor- ziet in belastingheffing in de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, zal elk van de Staten zich beijveren om procedures vast te stellen op grond waarvan belastingplichtigen inkomsten kunnen genieten onder aftrek van belasting naar het in het Verdrag voorziene tarief.
Indien aan de bron belasting is geheven naar een tarief dat het tarief waarin het Verdrag voorziet te boven gaat, moeten verzoeken om terug- gaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, bin- nen een tijdvak van twee jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven. Indien door een belastingplichtige aanspraak wordt gemaakt op een teruggaaf als bedoeld in de voorgaande volzin, wordt de belasting die in een Verdragsluitende Staat is ingehouden naar een tarief dat het tarief waarin het Verdrag voorziet te boven gaat, op tijdige wijze teruggegeven.
IX. Ad artikelen 11, 12 en 19
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking ,,een plaatselijk publiekrech- telijk lichaam daarvan’’ ook omvat: in het geval van Rusland, de onder- scheidenlijke autoriteiten van de subjecten die de Russische Federatie vormen.
X. Ad artikel 16
Het is wel te verstaan dat ,,bestuurder’’ of ,,commissaris’’ van een Nederlands lichaam slaat op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander be- voegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene lei- ding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.
XI. Ad artikel 18
Zolang Rusland ingevolge zijn nationale wetgeving het heffingsrecht uit hoofde van artikel 18, eerste lid, niet kan uitoefenen worden de bepa- lingen van dat lid voorlopig niet toegepast met betrekking tot pensioe- nen ontvangen door een inwoner van Rusland in verband met een dienst- betrekking die vroeger in Nederland is uitgeoefend. Met betrekking tot deze pensioenen blijven de bepalingen van de Nederlandse nationale wetgeving van toepassing. Zodra de bevoegde autoriteit van Rusland de bevoegde autoriteit van Nederland bericht dat Rusland ingevolge zijn nationale wetgeving het in het eerste lid voorziene heffingsrecht kan uit- oefenen, houdt deze protocolbepaling op van toepassing te zijn.
XII. Ad artikel 21
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van dit Verdrag niet van toe- passing zijn op belastingen geheven van prijzen van loterijen en gok- en kansspelen die worden genoten door natuurlijke personen.
XIII. Ad artikel 23
Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 23, derde lid, de waarde van de in artikel 22, eerste lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 22, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.
XIV. Ad artikel 24
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 24 uitsluitend van toepassing zijn wanneer de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg schriftelijk zijn overeengekomen dat dit arti- kel wordt toegepast.
GEDAAN te Moskou, de 16e december 1996, in tweevoud, in de Neder- landse, Russische en Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Russische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
(w.g.) W. KOK
Voor de Regering van de Russische Federatie,
(w.g.) V. S. XXXXXXXXXXXXX