Stichting Pensioenfonds HAL
Stichting Pensioenfonds HAL
Basispensioenreglement
BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.
In dit Pensioenreglement wordt verstaan onder:
a. Het Fonds: de Stichting Pensioenfonds HAL;
b. Het bestuur: het bestuur van het Fonds;
c. HAL N.V.: de naamloze vennootschap HAL Holding N.V., gevestigd te Willemstad, Curaçao;
d. XXX: HAL N.V., alsmede de rechtspersonen waarvan XXX N.V. direct of indirect aandelen houdt, voorzover zij eveneens toegetreden rechtspersonen zijn;
e. Toegetreden rechtspersoon: een rechtspersoon waarvan HAL direct of indirect aandelen houdt, en die een uitvoeringsovereenkomst met het Fonds heeft gesloten;
f. Deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer die op grond van de aan dit reglement ten grondslag liggende pensioenovereenkomst en op grond van dit reglement pensioenaanspraken verwerft jegens het Fonds;
g. Partner: de persoon met wie de (gewezen) deelnemer is gehuwd, dan wel een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap voert. Overal waar in dit reglement wordt gesproken van huwelijk, (echt)scheiding of echtgenoot moet tevens worden gelezen geregistreerd partnerschap, beëindiging van het geregistreerd partnerschap respectievelijk geregistreerde partner;
h. Aanspraakgerechtigde: de persoon die krachtens dit reglement begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
i. Pensioenaanspraak: recht op een krachtens dit reglement nog niet ingegaan pensioen;
j. Pensioenovereenkomst: hetgeen tussen HAL en een werknemer is overeengekomen met betrekking tot pensioen en dat als grondslag dient voor hetgeen is vastgelegd in dit reglement;
k. Pensioenrecht: het recht op een krachtens dit reglement ingegaan pensioen;
l. Gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie krachtens dit reglement het ouderdomspensioen is ingegaan;
m. Pensioengerechtigde: persoon voor wie krachtens dit reglement het pensioen is ingegaan;
n. Gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming krachtens dit reglement een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het Fonds;
o. Kind: het kind tot wie de deelnemer als ouder in familierechtelijke betrekking staat of
het pleegkind x.x. xxxxxxxxxx kind van de deelnemer die door deze naar het oordeel van het bestuur als zijn eigen kind wordt opgevoed en onderhouden;
p. Xxxxx wees: het kind respectievelijk pleegkind x.x. xxxxxxxxxx kind van wie beide ouders respectievelijk verzorgers zijn overleden c.q. de enige ouder respectievelijk verzorger is overleden;
q. Werknemer: degene die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verricht voor HAL;
r. WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
s. WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;
t. Reglement: dit basispensioenreglement.
DEELNEMERSCHAP
Artikel 2.
1. Tot de in dit reglement omschreven pensioenregeling van het Fonds kan als deelnemer toetreden de werknemer in dienst van HAL die de 18-jarige leeftijd heeft bereikt.
2. Het bestuur is bevoegd, met inachtneming van geldende wet- en regelgeving, van de in lid 1 genoemde voorwaarden dispensatie te verlenen of de toetreding voorwaardelijk of onder beperkte bepalingen te doen geschieden.
3. Het deelnemerschap vangt aan op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden is voldaan.
4. De hoedanigheid van deelnemer gaat verloren:
a. door het bereiken van de pensioendatum,
b. door het overlijden van de deelnemer,
c. door beëindiging van de dienstbetrekking met HAL vóór het bereiken van de pensioendatum tenzij artikel 13 van toepassing is,
x. xxxxx de vennootschap waarbij de deelnemer in dienst is niet langer wordt aangemerkt als toegetreden vennootschap.
AANSPRAKEN
Artikel 3.
1. Uit hoofde van een overeengekomen pensioenovereenkomst hebben de werknemer en HAL een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet gesloten. Krachtens deze uitkeringsovereenkomst en ter uitvoering daarvan op basis van dit reglement, wordt aanspraak verkregen op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen.
2. Aanspraak op partnerpensioen bestaat ten behoeve van de partner met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ten tijde van zijn overlijden gehuwd zal blijken te zijn, behoudens het bepaalde in de leden 4 en 5 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.
3. Aanspraak op wezenpensioen bestaat ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde zolang zij jonger zijn dan 18 jaar, dan wel zolang zij studeren en jonger zijn dan 27 jaar, behoudens het bepaalde in lid
6. Een kind wordt als studerend aangemerkt, indien zijn / haar normale dagelijkse voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een niet gehonoreerde beroepsopleiding.
4. Bij huwelijk na beëindiging van de deelneming als bedoeld in artikel 2, lid 4, onderdeel c bestaat, met inachtneming van de leden 5 en 6, uitsluitend recht op partnerpensioen indien het huwelijk bij het overlijden van de gewezen deelnemer tenminste één jaar heeft bestaan.
5. Geen aanspraak op partnerpensioen wordt verkregen ten behoeve van de partner met wie een gepensioneerde na de pensioendatum in het huwelijk treedt.
6. Geen aanspraak op wezenpensioen wordt verkregen ten behoeve van kinderen van een gewezen deelnemer, die zijn geboren uit een na de pensioendatum ge- sloten huwelijk of na de pensioendatum als pleegkind in zijn / haar gezin zijn opgenomen.
7. Op de door het Fonds uitgekeerde en uit te keren pensioenen worden in beginsel in mindering gebracht de tijdelijke of levenslange uitkeringen uit hoofde van een buitenlands overheidspensioen, waarop pensioengerechtigden en aanspraakgerechtigden recht verkrijgen of hebben verkregen op grond van
buitenlandse wetgeving, indien en voorzover deze uitkeringen hoger zijn dan de overheidsuitkering waarmee ten aanzien van de pensioenaanspraken krachtens dit reglement rekening is gehouden.
8. Indien door de deelnemer voor de in lid 7 bedoelde uitkeringen direct of indirect bijdragen verschuldigd zijn geweest die uitgaan boven de eventuele regle- mentaire bijdragen aan het Fonds zal daarmee rekening worden gehouden over- eenkomstig het advies van de actuaris.
PENSIOENGRONDSLAG
Artikel 4.
1. De pensioengrondslag is gelijk aan de laagste van het overeengekomen vaste jaarsalaris, uitgedrukt in Euro’s (EUR) en het van jaar tot jaar geldende fiscaal maximum pensioengevend salaris (2018: EUR 105.075,- fulltime basis), verminderd met de in lid 3 omschreven franchise. De pensioengrondslag wordt vastgesteld op de datum van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op 1 januari van ieder deelnemersjaar.
2. Gratificaties, tantièmes, overwerk- en kostenvergoedingen en andere emolu- menten, onder welke benaming ook verleend, blijven bij de vaststelling van de pensioengrondslag buiten beschouwing.
3. De in het jaar 2018 geldende franchise bedraagt EUR 15.099,-. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met het percentage waarmee de AOW-uitkering aan een gehuwde is verhoogd vanaf 2 januari van het voorafgaande jaar tot en met de aanpassingsdatum.
4. Wijziging van de pensioengrondslag vindt plaats per 1 januari. Nadat het deelnemerschap is geëindigd, zal de pensioengrondslag niet meer worden herzien.
5. In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een deelnemer worden de op grond van dit reglement tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
PENSIOENDATUM
Artikel 5.
1. De pensioendatum is de eerste van de maand volgend op de 68ste verjaardag.
2. Het bestuur kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer en onder het stellen van voorwaarden het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) vervroegd laten ingaan, mits de arbeidsovereenkomst met de werkgever dan wel in geval van een gewezen deelnemer de huidige werkgever (gedeeltelijk) is beëindigd wegens pensionering. De (gewezen) deelnemer verklaart dit schriftelijk op een door het Fonds aan te geven wijze.
De keuze voor (gedeeltelijke) vervroeging is eenmalig en op zijn vroegst mogelijk vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt. Alsdan wordt het (ingegane deel van het) ouderdomspensioen actuarieel herrekend op basis van door het bestuur jaarlijks vast te stellen factoren die bij het Fonds kunnen worden opgevraagd.
Het partnerpensioen is gelijk aan 70% van het vanaf de (gedeeltelijk) vervroegde pensioendatum uit te keren verlaagde ouderdomspensioen.
3. Het bestuur kan op verzoek van de deelnemer en onder het stellen van voorwaarden het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen geheel dan wel gedeeltelijk uitstellen tot uiterlijk het moment waarop de deelnemer de leeftijd bereikt die twee jaar hoger is dan de voor de deelnemer geldende AOW- gerechtigde leeftijd, indien de arbeidsovereenkomst met een werkgever wordt voortgezet. Alsdan wordt het ouderdomspensioen verhoogd op basis van door het bestuur vast te stellen factoren die door het bestuur jaarlijks worden vastgesteld. Deze factoren kunnen bij het Fonds worden opgevraagd.
Als de pensioendatum wordt uitgesteld, vindt tevens pensioenopbouw plaats tot de pensioeningangsdatum. Hiertoe wordt het opbouwpercentage aangepast op basis van de door het bestuur vast te stellen factoren die door het bestuur jaarlijks worden vastgesteld.
Zodra bij geheel dan wel gedeeltelijk uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen het fiscaal maximaal toelaatbare percentage bereikt wordt, wordt het deelnemerschap beëindigd en zal het genoemde pensioen direct ingaan.
Het partnerpensioen is gelijk aan 70% van het vanaf de (gedeeltelijk) uitgestelde pensioendatum uit te keren verhoogde ouderdomspensioen.
4. Het in de leden 2 bedoelde verzoek van de (gewezen) deelnemer kan alleen worden ingewilligd indien de partner van de (gewezen) deelnemer hiervoor instemming heeft verleend op een door het Fonds aan te geven wijze.
OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 6.
1. Iedere deelnemer heeft aanspraak op een levenslang ouderdomspensioen, dat ingaat op de pensioendatum.
2. Het ouderdomspensioen eindigt per het einde van de maand, waarin het overlijden van de gepensioneerde plaatsvindt.
3. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,657% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag.
Het aantal deelnemersjaren wordt in volle maanden nauwkeurig vastgesteld, waarbij een resterend aantal dagen van 15 of meer voor een volle maand wordt gerekend en een resterend aantal dagen van 14 of minder wordt verwaarloosd.
4. Indien de deelnemer voorafgaande aan het deelnemerschap premievrije pensioenaanspraken heeft verworven uit hoofde van een voorgaande dienstbetrekking en de gekapitaliseerde waarde van deze aanspraken aan het Fonds is overgedragen, zullen aan de deelnemer daarvoor extra deelnemersjaren worden toegekend. Het aantal toe te kennen extra deelnemersjaren zal worden bepaald op basis van door het bestuur vastgestelde rekenregels, met inachtneming van de wettelijke bepalingen.
5. In geval van een (interne) waardeoverdracht worden niet méér extra deelnemersjaren toegekend dan het aantal deelnemersjaren ontstaan door de dienstjaren die bij de werkgever zijn doorgebracht plus het aantal eventuele extra deelnemersjaren ontstaan uit hoofde van een wettelijke overdracht. Op basis van het na toekenning van deze (extra) deelnemersjaren resterende gedeelte van de overgedragen waarde worden daarnaast extra premievrije pensioenaanspraken toegekend. Deze extra pensioenaanspraken worden vanaf de overdrachtsdatum met hetzelfde percentage en op hetzelfde tijdstip verhoogd als de pensioenen volgens het bepaalde in artikel 11.
6. De periode van onbetaald verlof door een deelnemer, als bedoeld in artikel 7, lid
7 blijft bij de berekening van de hoogte van het ouderdomspensioen buiten beschouwing.
PARTNERPENSIOEN
Artikel 7.
1. Het partnerpensioen gaat in:
a. voor de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer die overlijdt voor de ingang van zijn / haar ouderdomspensioen, op de eerste van de maand waarin dit overlijden plaatsvindt;
b. voor de partner van een gepensioneerde die overlijdt, op de eerste van de maand volgend op de maand waarin dit overlijden plaatsvindt.
2. Het partnerpensioen eindigt aan het einde van de maand, waarin de partner overlijdt.
3. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het volgens artikel 6 vastgestelde jaarlijkse ouderdomspensioen, waarbij in geval van overlijden van een deelnemer vóór de pensioendatum de jaren liggende tussen overlijdensda- tum en de pensioendatum mede als deelnemersjaren in aanmerking worden ge- nomen.
4. Indien bij echtscheiding van een deelnemer een recht op bijzonder partnerpen- sioen als bedoeld in artikel 9 in stand is gehouden, wordt het partnerpensioen op grond van dit artikel uitsluitend berekend over het gedeelte van het ouderdomspensioen dat niet reeds in aanmerking is genomen voor de vaststelling van bijzonder partnerpensioen.
5. De (gewezen) deelnemer kan er op de pensioendatum voor kiezen af te zien van het partnerpensioen in ruil voor een verhoging van het ouderdomspensioen. Dit vindt plaats aan de hand van factoren die door het bestuur jaarlijks worden vastgesteld. Deze factoren kunnen bij het Fonds worden opgevraagd. Bij de hiervoor genoemde keuze is de toestemming vereist van – indien aanwezig – de partner. Het verzoek hiertoe dient te worden gedaan op de door het bestuur vastgestelde wijze.
6. Indien de (gewezen) deelnemer gebruik wil maken van het keuzerecht om ouderdomspensioen uit te ruilen voor partnerpensioen krachtens het bepaalde in artikel 61 van de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, zal de uitruil plaatsvinden op basis van door het bestuur vast te stellen uitruilfactoren.
7. Tijdens een periode van onbetaald verlof door een deelnemer tot een maximum van 18 maanden, zal de dekking uit hoofde van het partnerpensioen op risicobasis worden voortgezet. Na afloop van het onbetaald verlof blijft de periode van onbetaald verlof door een deelnemer bij de berekening van de hoogte van het partnerpensioen buiten beschouwing.
TOESLAG PARTNERPENSIOEN
Artikel 8.
1. Naast het in het vorige artikel omschreven partnerpensioen heeft een deelnemer aanspraak op een toeslag partnerpensioen. Deze toeslag partnerpensioen komt tot uitkering aan de partner indien de deelnemer overlijdt en de partner recht heeft op partnerpensioen als bedoeld in artikel 7 en de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
2. De jaarlijkse toeslag is gelijk aan het bedrag van de maximale Anw-uitkering voor de partner, verminderd met de door de partner te ontvangen daadwerkelijke Anw-uitkering.
3. De toeslag partnerpensioen gaat in en eindigt op dezelfde dag waarop het partnerpensioen ingaat respectievelijk eindigt, doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
4. De financiering van de toeslag partnerpensioen vindt plaats op risicobasis. Bij beëindiging van het dienstverband anders dan door overlijden dan wel na ingetreden arbeidsongeschiktheid vervalt de aanspraak op de toeslag partnerpensioen.
5. Tijdens een periode van onbetaald verlof door een deelnemer tot een maximum van 18 maanden, zal de dekking uit hoofde van het toeslag partnerpensioen op risicobasis worden voortgezet
GEVOLGEN VAN SCHEIDING
Artikel 9.
1. De partner van wie het huwelijk met een deelnemer eindigt door een echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt een zodanige aanspraak op bijzonder partnerpensioen, als de deelnemer ten behoeve van de partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of van de ontbinding van het huwelijk zijn / haar deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum. De partner ontvangt een bewijs van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
2. De partner van wie het huwelijk met een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed verkrijgt een zodanige aanspraak op bijzonder partnerpensioen, als de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van de partner heeft verkregen bij het eindigen van zijn / haar deelneming respectievelijk bij bereiken van de pensioendatum. De partner ontvangt een bewijs van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
3. De aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen kan niet bij overeenkomst tussen de deelnemer, de gewezen deelnemer, gepensioneerde en het Fonds of HAL worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals geregeld in de Pensioenwet, zonder toestemming van de partner. Het voorgaande is niet van toepassing indien de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
Voor zover niet anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit reglement omtrent het partnerpensioen van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partner- pensioen.
4. In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed heeft de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze wet bepaalt dat de gewezen partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
5. Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens het Fonds geldend worden gemaakt indien de scheiding binnen twee jaar na de scheidingsdatum met behulp van het wettelijk voorgeschreven formulier aan het Fonds wordt gemeld. Het Fonds betaalt dan het aan de gewezen partner toekomende deel van het ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan de gewezen partner. De betaling aan de gewezen partner eindigt bij overlijden van de gepensioneerde
6. Indien de scheiding niet tijdig aan het Fonds is gemeld, kan de gewezen partner het recht op verevening uitsluitend nog jegens de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitoefenen.
7. De gewezen partners kunnen bij echtscheiding onder bepaalde voorwaarden om conversie verzoeken. Hieronder wordt verstaan de omzetting van het aan de gewezen partner uit te betalen deel van het ouderdomspensioen en het aan de gewezen partner op grond van de leden 1 en 2 toekomende bijzonder partnerpensioen (onder verval van de genoemde rechten) in een voor hem / haar zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen. Het Fonds is niet verplicht aan conversie mee te werken en kan aan de conversie voorwaarden verbinden en kosten in rekening brengen.
8. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verminderd met het aan de gewezen partner uit te betalen deel van het ouderdomspensioen; deze vermindering vervalt bij overlijden van de gewezen partner. Heeft wel conversie plaatsgevonden, dan wordt het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verminderd met het aan de gewezen partner uit te betalen geconverteerde deel van het ouderdomspensioen; deze vermindering vervalt echter niet bij overlijden van de gewezen partner.
9. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en zijn partner bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. Het in dit lid bepaalde zal niet kunnen leiden tot hogere aanspraken dan bedoeld in dit artikel.
10. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. het Fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Het Fonds is – gelet op het hierboven onder a. bepaalde – niet verplicht aan de vervreemding mee te werken en kan kosten in rekening brengen bij de gewezen partner en de eerdere of latere partner.
WEZENPENSIOEN
Artikel 10.
1. Het wezenpensioen gaat in:
a. voor de wees van een deelnemer of gewezen deelnemer die overlijdt vóór de ingang van zijn / haar ouderdomspensioen, op de eerste van de maand waarin dit overlijden plaatsvindt;
b. voor de wees van een gepensioneerde die overlijdt, op de eerste van de maand volgend op de maand waarin dit overlijden plaatsvindt.
2. Het wezenpensioen eindigt aan het einde van de maand, waarin het kind over- lijdt. Het wezenpensioen eindigt voorts aan het einde van de maand, waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt; voor ongehuwde studerende kinderen echter aan het einde van het kalenderkwartaal, waarin het kind ophoudt een studerend
kind te zijn, doch in ieder geval aan het einde van de kalendermaand, waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.
3. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het volgens ar- tikel 6 en artikel 29, lid 2a en 2b vastgestelde ouderdomspensioen, waarbij in geval van overlijden van een deelnemer vóór de pensioendatum de jaren liggende tussen de overlijdensdatum en de pensioendatum mede als deelnemersjaren in aanmerking worden genomen.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de datum waarop het kind volle wees wordt.
5. Het wezenpensioen wordt voor ten hoogste vijf kinderen uitgekeerd. Indien er meer kinderen zijn zal het wezenpensioen gelijkelijk over alle kinderen worden verdeeld.
AANPASSING VAN DE PENSIOENEN
Artikel 11.
1. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het Fonds.
2. De toeslag als bedoeld in lid 1 bedraagt niet meer dan de toeslag die volgens de bepalingen in Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien van een fiscaal zuivere pensioenregeling is toegestaan.
ONVOLLEDIGE DIENSTBETREKKING
Artikel 12.
1. Voor een deelnemer, die krachtens zijn / haar arbeidsovereenkomst met HAL minder dan het – bij een volledige dienstbetrekking horende – normale aantal uren per week werkt, gelden voor de berekening van de pensioenen de volgende afwijkende bepalingen.
2. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt uitgegaan van het salaris, dat voor de deelnemer bij een volledige dienstbetrekking gegolden zou hebben, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.
3. De pensioenen worden vervolgens van de in lid 2 bedoelde pensioengrondslag afgeleid, naar rato van het aantal gewerkte uren en het bij HAL gebruikelijke aantal werkuren behorende bij een volledige dienstbetrekking.
4. Indien een volledige dienstbetrekking overgaat in een onvolledige dienstbe- trekking of omgekeerd, dan wel indien de verhouding tussen het normale en het feitelijke aantal werkuren per week wordt herzien, zullen de pensioenbedragen per deelnemersjaar, met inachtneming van het in lid 3 bepaalde, dienovereen- komstig worden gewijzigd, doch alleen met betrekking tot de op het tijdstip der wijziging nog toekomstige deelnemersjaren.
GEVOLGEN VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID VOOR DE AANSPRAKEN OP OUDERDOMS-, PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 13.
1. Vanaf de dag, waarop aan een deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA een uitkering ingevolge deze wet wordt toegekend, blijven de aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, zowel ten aanzien van de reeds verstreken als ten aanzien van nog toekomstige voor pen- sioenaanspraken meetellende jaren tot uiterlijk de pensioendatum, waarbij geen gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid tot uitstel, in stand voor een percentage dat afhankelijk is van de mate van arbeidsongeschiktheid, zoals blijkt uit onderstaande tabel:
Bij een mate van arbeidsongeschiktheid volgens de WIA van: van nihil tot 35% | gelijk aan (voortzettingsklasse) geen voortzetting |
van 35% tot 45% | 40% |
van 45% tot 55% | 50% |
van 55% tot 65% | 60% |
van 65% tot 80% | 72,5% |
van 80% tot 100% | 100% |
2. Indien tijdens de dienstbetrekking met HAL een wijziging optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid zullen de pensioenaanspraken, voorzover berekend over dan nog toekomstige jaren, met inachtneming van het in lid 1 bepaalde worden herzien, met ingang van een door het bestuur te bepalen datum.
3. Indien na beëindiging van de dienstbetrekking met HAL de mate van arbeidsongeschiktheid daalt, zullen de pensioenaanspraken in verminderde mate in stand blijven conform het bepaalde in lid 1. Indien na de beëindiging van de dienstbetrekking met HAL de arbeidsongeschiktheid ophoudt te bestaan dan wel beneden een percentage daalt waarvoor pensioenaanspraken nog in stand blijven, wordt door het Fonds gehandeld conform het bepaalde in artikel 16 per het einde van de kalendermaand, waarin een dezer omstandigheden zich voor- doet.
4. Indien een arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de deelnemer, is het bestuur bevoegd het in dit artikel bepaalde buiten toepas- sing te laten.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 23, leden 8 en 9 is de deelnemer op wie het bepaalde in dit artikel van toepassing is, verplicht iedere wijziging van de op basis van de WIA-beschikking toegekende WIA-uitkering onmiddellijk na bedoelde wijziging aan het Fonds te melden.
6. Indien de deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, kan hij geen recht aan dit artikel ontlenen voor het gedeelte dat de deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap arbeidsongeschikt is.
De pensioenaanspraken blijven wel in stand in geval het arbeidsongeschiktheidspercentage tijdens het deelnemerschap toeneemt als gevolg van een andere ziekte of ander gebrek dan de ziekte die of het gebrek dat op het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap de basis vormt van de op genoemd tijdstip aanwezige gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. De instandhouding van de pensioenaanspraken vindt in dat geval plaats op basis van het verschil tussen de voortzettingsklasse behorend bij het hogere arbeids- ongeschiktheidspercentage en de voortzettingsklasse behorend bij het arbeidsongeschiktheidspercentage op het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap. Het Fonds is bevoegd de instandhouding van de pensioenaanspraken afhankelijk te stellen van door de werknemer te leveren bewijs dat de toename van het arbeidsongeschiktheidspercentage het gevolg is van een andere ziekte of ander gebrek dan de ziekte die of het gebrek dat op het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap aanwezig was.
7. Als mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van dit artikel geldt de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering op grond van de WIA wordt vastgesteld. De mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA zal, indien en voor zolang door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering geen arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld, volgens de volgende formule worden vastgesteld:
(Maatmanloon -/- restverdiencapaciteit)/Maatmanloon
Zowel het maatmanloon als de restverdiencapaciteit (dat is het salaris dat volgens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering nog verdiend kan worden) worden door genoemd instituut opgegeven.
KOSTEN VAN DE PENSIOENREGELING
Artikel 14.
1. De kosten van de in dit reglement opgenomen pensioenregeling komen volledig ten laste van HAL. Jaarlijks bepaalt het Fonds met inachtneming van de bepalingen in de uitvoeringsovereenkomst en de bepalingen krachtens de Pensioenwet, de hoogte van de in dat jaar door HAL te betalen premie (de werkelijke premie). De werknemersbijdrage in de kosten van de pensioenregeling bedraagt 0%.
2. XXX heeft de mogelijkheid de werkelijk te betalen premie voor de pensioenregeling per kalenderjaar te maximeren op een bedrag van 30% van de som van de salarissen, als bedoeld in artikel 4 lid 1. Indien de werkelijk te betalen premie in enig kalenderjaar hoger is dan dit maximum en HAL besloten heeft deze maximering toe te passen, kunnen voor alle deelnemers in bedoeld kalenderjaar de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken, voorzover nog niet overeenkomstig het bepaalde in het 1e lid gefinancierd, worden verminderd. Deze vermindering zal door het bestuur in overleg met de actuaris worden vast- gesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 (Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten).
KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
Artikel 15.
1. Het Fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, met inachtneming van het daartoe bepaalde in de statuten van het Fonds, uitsluitend verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen zoals gedefinieerd in respectievelijk artikel 126 en artikel 131 van de Pensioenwet, niet meer volledig door waarden zijn gedekt; en
b. het Fonds niet in staat is binnen de wettelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of HAL onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 van de Pensioenwet.
2. Het Fonds informeert de (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en HAL schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering wordt niet eerder gerealiseerd dan een maand nadat de hiervoor genoemde belanghebbenden en De Nederlandsche Bank NV zijn geïnformeerd.
BEEINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP
Artikel 16.
1. Indien het deelnemerschap van een deelnemer vóór de pensioendatum anders dan door overlijden en behoudens het bepaalde in artikel 13, wordt beëindigd, behoudt de gewezen deelnemer voor zichzelf een aanspraak op ouderdoms- pensioen ingaande op de voor de gewezen deelnemer geldende pensioendatum en voor zijn / haar partner, kinderen en eventueel voor zijn / haar gewezen partner aanspraken op partnerpensioen, wezenpensioen, respectievelijk bijzonder partnerpensioen.
2. De grootte van de jaarlijkse pensioenen waarop aanspraak behouden blijft wordt berekend volgens de bepalingen van het reglement en gesteld op de bedragen die op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap volgens artikel 14 dienen te zijn gefinancierd.
3. Aan de gewezen deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de toegekende aanspraken.
WAARDE OVERDRACHT VAN PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 17.
1. Indien een deelnemer na beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 16, lid 1 in dienst treedt bij een nieuwe werkgever, zal op verzoek van de deelnemer de overdrachtswaarde van de op grond van artikel 16 vastgestelde premievrije pensioenaanspraken worden overgedragen aan het pensioenfonds of de verzekeringsmaatschappij waar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever is ondergebracht. Deze overdracht geschiedt op basis van de eisen van de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving met betrekking tot waardeoverdracht. Door de overdracht vervallen alle aanspraken van de gewezen deelnemer tegenover het Fonds.
2. De deelnemer die voor zijn indiensttreding bij HAL heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van een vorige werkgever, krijgt aanvullende aanspraken op pensioen mits:
a. de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap een verzoek tot overdracht van de waarde van de premievrije pensioenaanspraken bij het Fonds heeft gedaan; en
b. het pensioenfonds of de verzekeraar van de vorige werkgever de overdrachtswaarde van de premievrije pensioenaanspraken – in de vorm van een uitkering ineens - aan het Fonds heeft overgedragen; en
c. aan de eisen van de Pensioenwet en daarop gebaseerde regelgeving met betrekking tot waardeoverdracht wordt voldaan.
3. De inkomende overdrachtswaarde als bedoeld in lid 2 zal bij het Fonds worden aangewend voor de aankoop van aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen bij het Fonds, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 lid 4 en lid 5 van dit reglement.
ONDERBREKING DEELNEMERSCHAP
Artikel 18.
1. Indien de dienstbetrekking van een werknemer is geëindigd en de werknemer later opnieuw in dienst van HAL treedt zullen voor de toepassing van dit re- glement de beide dienstbetrekkingen als afzonderlijke dienstbetrekkingen worden aangemerkt, tenzij HAL anders beslist en behoudens het bepaalde in lid 2.
2. Indien tijdens de gehele duur van de onderbreking een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van meer dan 80% heeft bestaan, wordt één ononderbroken dienstverband aangehouden en wordt de duur van de onderbreking volledig mede als deelnemerstijd in aanmerking genomen. In geval en voor zolang de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA minder dan 80% doch meer dan 35% bedraagt, zal de duur van de onderbreking voor een in lid 3 genoemd percentage als deelnemerstijd in aanmerking worden genomen.
3. Het percentage waarvoor de duur van de onderbreking ingevolge lid 2 in aanmerking wordt genomen als deelnemerstijd blijkt uit onderstaande tabel:
Bij een mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt het percentage in van: aanmerking te nemen
deelnemerstijd
van nihil tot 35% nihil
van 35% tot 45% 40%
van 45% tot 55% 50%
van 55% tot 65% 60%
van 65% tot 80% 72,5%
van 80% tot 100% 100%
AFWIJKENDE REGELS PENSIOENRECHTEN
Artikel 19.
Tussen HAL en werknemers kan worden overeengekomen, dat de pensioenrechten volgens van dit reglement afwijkende regels zullen worden vastgesteld. Deze af- wijkingen zullen door HAL ter kennis van het bestuur worden gebracht. Afwijkende
regels als bedoeld in dit artikel mogen niet in strijd zijn met de voorschriften van de Pensioenwet noch enige andere wettelijke bepaling.
VERBLIJF IN HET BUITENLAND
Artikel 20.
Voor deelnemers, wier salaris in een andere munteenheid dan Euro’s is vastgesteld, wordt ter bepaling van de in artikel 4 bedoelde pensioengrondslag, door HAL naar redelijkheid een salaris in Euro’s bepaald. De overige bepalingen van de statuten en het pensioenreglement zijn volledig van toepassing.
UITBETALING VAN DE PENSIOENEN
Artikel 21.
1. De pensioenen worden uitbetaald in maandelijkse termijnen op een door de pensioengerechtigde schriftelijk aangewezen bankrekening. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, waarin het pensioen is ingegaan; de laatste termijn op de laatste dag van de maand, waarin het recht op pensioen eindigt.
2. Het bestuur kan besluiten een pensioen in afwijking van het in lid 1 bepaalde in een andere dan een maandelijkse termijn uit te betalen.
3. De termijnbetalingen worden naar boven afgerond op een bedrag in hele Euro’s.
4. De pensioenen zijn betaalbaar in Euro’s op een door het bestuur te bepalen plaats.
5. Het bestuur kan vóór de uitbetaling verlangen, dat het recht op pensioen door overlegging van de nodige bescheiden wordt aangetoond.
6. Een rechtsvordering tot betaling van enige opeisbare pensioentermijn verjaart niet zolang de pensioengerechtigde in leven is.
7. Het Fonds zal op de pensioentermijnen de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten.
VERBOD OP AFKOOP EN VERVREEMDING, VOLMACHT
Artikel 22.
1. Afkoop van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit reglement is niet mogelijk, behoudens de in dit reglement opgenomen gevallen.
2. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de (gewezen) deelnemer, aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt van een bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 lid 10 van dit reglement.
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (artikel 9, leden 4 tot en met 9 van dit reglement);
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de deelnemer diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits het Fonds hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de deelnemer bij het Fonds wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits het Fonds hiermee instemt.
3. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
4. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
VERSTREKKEN VAN INFORMATIE DOOR EN AAN HET FONDS
Artikel 23.
1. Het bestuur zorgt voor informatieverstrekking aan de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden conform de eisen van de Pensioenwet.
2. Het bestuur zorgt ervoor dat de deelnemers binnen 3 maanden na aanvang deelname aan de pensioenregeling de startbrief ontvangen met daarin informatie over de pensioenregeling, welke voldoet aan artikel 21 lid 1 van de Pensioenwet. De deelnemers worden binnen 3 maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst en in dit reglement schriftelijk van de wijzigingen daarin
door het bestuur op de hoogte gesteld.
3. Jaarlijks verstrekt het bestuur ten behoeve van de deelnemer een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken, de reglementair te bereiken pensioenaanspraken en een opgave van aan het voorafgaande deelnemersjaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken overeenkomstig de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. De deelnemer ontvangt ook informatie over een eventuele incidentele toeslag als bedoeld in artikel 11.
4. Het bestuur verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in de vijf jaar een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken en informatie over een eventuele toeslag als bedoeld in artikel 11.
5. Bij pensioeningang en vervolgens jaarlijks verstrekt het bestuur aan de pensioengerechtigde een opgave van zijn pensioenrecht, een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en informatie over een eventuele toeslag als bedoeld in artikel 11.
6. Op verzoek van de (vertegenwoordigers van de) (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigde en de gewezen partner verstrekt het bestuur de informatie over de onderwerpen die zijn genoemd in artikel 46 van de Pensioenwet en in de op de Pensioenwet gebaseerde regelgeving. Naast de in de hiervoor genoemde wet- en regelgeving genoemde onderwerpen, kan het bestuur aan de (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigde en de gewezen partner informatie verschaffen die specifiek voor die persoon van belang is.
7. Het bestuur kan een vergoeding vragen voor het verstrekken van de conform lid
6 verstrekte documenten, mits dit conform de Pensioenwet of daarop gebaseerde regelgeving is toegestaan.
8. Iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioen- gerechtigde is verplicht het bestuur onverwijld in kennis te stellen van alle voor het Fonds van belang zijnde gegevens, waaronder doch niet uitsluitend te rekenen eventuele wijzigingen in zijn / haar burgerlijke staat, gezin of adres. Bij gebreke daarvan is hij / zij jegens het Fonds aansprakelijk voor eventueel uit dat verzuim voor het Fonds voortvloeiende schade en kosten.
9. Onverminderd het in het vorige lid bepaalde is een deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of aanspraakgerechtigde verplicht alle voor hem kenbare (vermoedelijke) onjuistheid of onvolledigheid in pensioenopgaven, uniform pensioenoverzichten en/of correspondentie van het Fonds, zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het Fonds te melden. De laatste volzin van lid 8 is van overeenkomstige toepassing.
OVERGANG NAAR EEN ANDERE TAK VAN DIENST
Artikel 24.
Indien een deelnemer overgaat naar een bedrijf of een tak van dienst van HAL waar dit pensioenreglement geen onderdeel van de arbeidsovereenkomst uitmaakt, wordt hij geacht per de datum van overgang de dienst te hebben verlaten en handelt het Fonds conform het bepaalde in artikel 16 uitgaande van de datum van overgang. Evenzo wordt de toetreding vanuit een bedrijf of tak van dienst waar dit pensioen- reglement geen onderdeel van de arbeidsvoorwaarden uitmaakt beschouwd als in- diensttreding. De eventuele pensioenaanspraken die vóór de overgang in de toen geldende pensioenregeling zijn opgebouwd blijven gehandhaafd. Indien daartoe aanleiding bestaat kan het bestuur maatregelen nemen met betrekking tot de na de overgang in aanmerking te nemen diensttijd.
WIJZIGING PENSIOENREGLEMENT
Artikel 25.
1. Het Fonds behoudt zich het recht voor om dit reglement te wijzigen in de volgende gevallen, met inachtneming van het bepaalde daaromtrent in de voor het Fonds geldende statuten, de uitvoeringsovereenkomst en de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving:
- bij wijziging van bestaande wettelijke voorzieningen of invoering van andere wettelijke voorzieningen met betrekking tot ouderdoms-, partner en wezenpensioen of andere vormen van sociale uitkeringen,
- bij wijziging van de aan dit reglement ten grondslag liggende pensioenover- eenkomst.
2. Onverminderd het in lid 1 bepaalde heeft het bestuur het recht om mede namens HAL de in dit reglement opgenomen pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan of voor het van kracht worden van een wijziging daarin ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor beroep vatbare beschikking te vragen. Het bestuur heeft de bevoegdheid om mede namens HAL zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling met terugwerkende kracht in overeenstemming te brengen met de eventuele voorwaarden van deze be- schikking.
3. Onverminderd het in de vorige leden bepaalde heeft het bestuur de bevoegdheid dit reglement, indien noodzakelijk met terugwerkende kracht, in overeen- stemming te brengen met de voorwaarden die De Nederlandsche Bank N.V. of de Autoriteit Financiële Markten aan dit reglement stellen.
VERMINDERING OF BEEINDIGING PENSIOENPREMIES
Artikel 26.
XXX heeft het recht om na overleg met het Fonds zijn bijdragen aan het Fonds te verminderen of te beëindigen indien:
- sociale wetten of publiekrechtelijke of privaatrechtelijk verplicht gestelde regelingen met betrekking tot pensioenvoorzieningen worden ingevoerd of gewijzigd;
- wijziging van de op de pensioenregelingen betrekking hebbende wetgeving dan wel de daarop gebaseerde regelgeving, daartoe aanleiding geeft;
- het Fonds zonder instemming van HAL reserves heeft aangewend ter verbetering van de pensioenaanspraken;
- de financiële positie van HAL de uitgaven terzake van de pensioenregelingen niet meer toestaat.
HERVERZEKERING DOOR HET FONDS
Artikel 27.
1. Ter gehele of gedeeltelijke dekking van de uit dit reglement voortvloeiende pensioenaanspraken kan het Fonds verzekeringen sluiten met een verzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet op het financieel toezicht gekwalificeerd is tot het sluiten van verzekeringen van pensioen in of naar Nederland, waarbij het Fonds als begunstigde zal worden aangewezen.
2. In geval van toepassing van lid 1 zijn de uit dit reglement voortvloeiende pensioenaanspraken en –rechten mede onderworpen aan de verzekeringsvoor- waarden van de herverzekeraar, welke deel uitmaken van de door het Fonds met de herverzekeraar gesloten herverzekeringsovereenkomst. Deze verzekerings- voorwaarden zijn daarmee onderdeel van de pensioenovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij het Fonds ter inzage.
ONVOORZIENE GEVALLEN
Artikel 28.
In alle incidentele in dit reglement niet voorziene gevallen beslist het bestuur.
INWERKINGTREDING
Artikel 29.
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2018.
OVERGANGSBEPALINGEN
1. Voor de deelnemer die vóór 1 januari 2004 ziek is geworden en aansluitend een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van arbeidsongeschiktheid, krachtens de WAO, blijven voor het gedeelte dat de deelnemer arbeidsongeschikt is, de bepalingen omtrent voortzetting pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid, zoals deze zijn opgenomen in het tot 1 januari 2008 geldende pensioenreglement, onverkort van kracht.
2. Voor de per 31 december 2017 actieve deelnemers geldt het volgende:
a. De deelnemer verwerft per 1 januari 2018 extra pensioenaanspraken waarvan de waarde per 1 januari 2018 gelijk is aan het positieve verschil tussen de waarde van:
− de per 31 december 2017 op basis van artikel 6 en 7 van het per 31 december 2017 geldende pensioenreglement opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen; bij de vaststelling daarvan wordt uitgegaan van het salaris- en franchiseniveau per 1 januari 2018;
− de per 1 januari 2018 op basis van artikel 6 en 7 van dit pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken.
Bij een negatief verschil worden geen extra pensioenaanspraken verworven. De extra pensioenaanspraken worden toegekend in de vorm van een levenslang ouderdomspensioen ingaande op de pensioendatum en een jaarlijks partnerpensioen van 70% van dit extra ouderdomspensioen.
b. De per 1 januari 2015 uit de maximering van het pensioengevend salaris verworven extra pensioenaanspraken maken geen deel uit van het bepaalde in lid 2a van dit artikel. Het per 1 januari 2015 uit de maximering van het pensioengevend salaris verworven extra ouderdomspensioen is per 1 januari 2018 actuarieel herrekend van een pensioenleeftijd van 65 jaar naar een pensioenleeftijd van 68 jaar. Het bijbehorende extra partnerpensioen is gelijk aan 70% van het herrekende ouderdomspensioen.
c. Voor de waardevaststelling conform lid 2a van dit artikel en de herrekening conform lid 2b van dit artikel wordt uitgegaan van sekseneutrale waardering en de per 31 december 2017 door het Fonds gehanteerde grondslagen en veronderstellingen.
d. De extra pensioenaanspraken conform lid 2a en 2b van dit artikel worden vanaf 2 januari 2018 met hetzelfde percentage en op hetzelfde tijdstip verhoogd als de pensioenen volgens het bepaalde in artikel 11.
e. Bij vervroegde pensioeningang vanaf pensioenleeftijd 65 jaar conform artikel 5 lid 2 worden, uitsluitend voor het per 1 januari 2018 opgebouwde
ouderdomspensioen (inclusief het extra ouderdomspensioen conform lid 2a en 2b van dit artikel), onderstaande vervroegingsfactoren gegarandeerd:
Vervroegde pensioenleeftijd | Hoogte pensioen ten opzichte van het pensioen op pensioenleeftijd 68 |
65 jaar | 87,23% |
66 jaar | 91,21% |
67 jaar | 95,46% |
68 jaar | 100,00% |
Bij vervroegde pensioeningang met een pensioenleeftijd tussen 62 jaar en 65 jaar wordt het per 1 januari 2018 opgebouwde ouderdomspensioen (inclusief het extra ouderdomspensioen conform lid 2a en 2b van dit artikel) als volgt bepaald:
(1) Het opgebouwde ouderdomspensioen wordt op basis van bovenstaande tabel herrekend naar pensioenleeftijd 65 jaar; en
(2) De uitkomst onder (1) wordt herrekend op basis van de per de vervroegde ingangsdatum geldende factoren naar de gekozen pensioenleeftijd.
Wanneer toepassing van de per de vervroegde ingangsdatum geldende factoren zou leiden tot hogere pensioenuitkomsten gelden deze hogere uitkomsten.
A.S. Vink R.L. de Visser
voorzitter secretaris