SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 10/35
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
xx. X. Xxxxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter, dr. C.H.R. Bosman, wonende te Wassenaar,
drs. X.X. xxx xxx Xxxxx, wonende te Terneuzen, arbiters,
bijgestaan door mr. X.X. xx Xxx, griffier, heeft op 16 maart 2011 het navolgende arbitraal vonnis gewezen
in de zaak van:
A.,
wonende te Z., eiser,
gemachtigde: xx. xxx. X. Xxxxxxxxxx,
tegen:
de stichting B., gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigde: mr. A.C. Siemons.
1. De procedure
1.1 Eiser heeft bij brief van 26 augustus 2010 dit geding aanhangig gemaakt. Bij memorie van eis van 1 december 2010 (met 54 producties) heeft hij gevorderd dat het Scheidsgerecht bij arbitraal vonnis:
1. de op non-actiefstelling van xxxxx door verweerster van 11 maart 2010 onrechtmatig zal verklaren en zal opheffen;
2. de beëindiging van de toelatingsovereenkomst met eiser door verweerster van 2 augustus 2010 onrechtmatig zal verklaren;
3. verweerster zal gebieden het eiser mogelijk te maken met onmiddellijke ingang zijn beroepsuitoefening te Z. en te Y. in volle omvang te hervatten;
4. verweerster zal veroordelen aan xxxxx, wegens inkomensderving, een schadevergoeding te betalen van € 29.000,-- voor iedere maand, of gedeelte van een maand, dat eiser zijn beroep niet heeft kunnen uitoefenen tot de dag van hervatting of totdat eiser de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
5. verweerster zal veroordelen aan xxxxx wegens verminderde pensioenopbouw een vergoeding van € 2.500,-- per maand te betalen;
6. verweerster zal veroordelen wegens gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere kosten een bedrag te betalen van € 70.000,--, althans de door eiser werkelijk gemaakte kosten aan hem te vergoeden;
7. verweerster zal veroordelen aan eiser, wegens immateriële schade, een bedrag van
€ 50.000,-- te betalen, althans een bedrag naar goede justitie;
8. verweerster zal veroordelen aan eiser de waardedaling van zijn praktijk te vergoeden, op te maken bij staat;
9. verweerster zal veroordelen tot, kort gezegd, rehabilitatie als nader omschreven;
10. verweerster zal veroordelen in de kosten van het geding.
1.2 Bij memorie van antwoord van 27 januari 2011, met producties genummerd 55 tot en met 77, heeft verweerster geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van xxxxx met zijn veroordeling in de kosten.
1.3 Bij “akte” van 6 februari 2011 heeft de gemachtigde van xxxxx de producties 78 tot en met 86 in het geding gebracht.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 14 februari 2011. Xxxxx is verschenen met zijn gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. J. Kap. Namens verweerster zijn verschenen drs. X., voorzitter van de raad van bestuur, mr. D., secretaris van de raad van bestuur, en mr. X., bestuursadviseur, met haar gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser, thans 61 jaar oud, is sedert 1 augustus 1985 als (eerste) orthopeed verbonden aan het ziekenhuis van verweerster. Tussen partijen is een toelatingsovereenkomst gesloten. Xxxxx werkt in maatschapsverband. Met ingang van 1 augustus 2008 werkt hij voor 50% in het zelfstandig behandelcentrum “F.” te Y..
2.2 Bij uitspraak van 27 mei 2008 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (RTG) eiser een waarschuwing opgelegd wegens onvoldoende dossiervorming en gebrekkige informatie aan de betrokken patiënte. Bij uitspraken van 9 maart 2010 heeft het RTG eiser in twee zaken berispt wegens tekortkomingen in informatieverstrekking aan patiënten, in postoperatieve zorg en in dossiervorming. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of xxxxx verweerster (tijdig) op de hoogte heeft gesteld van de desbetreffende klachten en de datum van de uitspraken. Toen de uitspraken bekend werden en aan verweerster om commentaar werd gevraagd, heeft zij met eiser, die toen in het buitenland verbleef, overleg gepleegd. De (eenhoofdige) raad van bestuur heeft besloten dat eiser geen rugingrepen meer zou mogen verrichten in afwachting van een onderzoek naar zijn functioneren als orthopeed. Dit is hem bij brief van 15 maart 2010 meegedeeld. De andere leden van de vakgroep orthopedie waren het hiermee eens. Verweerster heeft naar buiten bekend gemaakt dat een onderzoek zou worden ingesteld en dat eiser in afwachting daarvan geen rugingrepen zou doen. Ook is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte gesteld.
2.3 Partijen zijn het, nadat enkele bezwaren van xxxxx waren weggenomen, in beginsel eens geworden over een onderzoeksopdracht aan een commissie waarvan twee leden zijn benoemd op advies van de NOV, de beroepsvereniging van eiser. De voorzitter van deze commissie was een jurist met relevante ervaring in de zorg. De raad van bestuur heeft kenbaar gemaakt aan de commissie dat hem meer signalen hebben bereikt die vragen oproepen over de organisatie en de kwaliteit van het medisch handelen van eiser. Op 7 juni 2010 heeft xxxxx, bijgestaan door zijn gemachtigde, met de commissie gesproken over haar bevindingen. Op 21 juni 2010 is het rapport in concept gereed gekomen en door de commissie voor commentaar aan eiser gezonden. Bij brief van 5 juli 2010 heeft eiser op het rapport gereageerd met een groot aantal bezwaren. Op 8 juli 2010 heeft de commissie haar rapport uitgebracht. De conclusies luiden, samengevat, als volgt.
- De indicatiestellingen voor rugingrepen en de voorbereiding daarvan zijn beneden de maat.
- De behandeling draagt in vele gevallen het karakter van een experiment. De Dynesys- methode is omstreden maar wordt herhaaldelijk toegepast. De vaardigheid van eiser hiermee is kwestieus.
- De verslaggeving is summier en ver beneden de maat. De wijze van communicatie met patiënten is beneden de maat. Xxxxx is een harde werker, maar hij gunt zich geen tijd patiënten adequaat voor te lichten.
- De samenwerking met medische specialisten is goed, maar die met fysiotherapeuten laat te wensen over. De solistische werkwijze van xxxxx heeft tot gevolg dat van opleiding en begeleiding van collega’s weinig terechtkomt. Xxxxx laat zich niet aanspreken op mogelijk verkeerde gevolgen van de behandeling. Zijn wijze van werken en beperkte verslaglegging vormen een risico voor het ziekenhuis.
2.4 Bij brief van 1 juni 2010 heeft de gemachtigde van xxxxx verweerster gesommeerd de op non-actiefstelling van eiser onmiddellijk te beëindigen en de onderzoekscommissie te ontbinden en een persbericht te doen uitgaan om de goede naam van eiser te herstellen. Op 24 juni 2010 heeft eiser een kort geding bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt. De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht heeft de vorderingen van eiser tot het treffen van daartoe strekkende voorlopige voorzieningen bij vonnis van 6 juli 2010 afgewezen.
2.5 Bij brief van 9 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad van bestuur het rapport van de commissie aan xxxxx gezonden met de mededeling dat xxxxx daarover nog moet worden gehoord, doch dat het voorlopig standpunt van de raad van bestuur is dat “voor voortzetting van de toelatingsovereenkomst geen basis lijkt te bestaan”. Op 12 juli 2010 heeft de bijeenkomst plaatsgevonden waarbij eiser is gehoord. Daarvan zijn door eiser en verweerster verslagen gemaakt die op een aantal punten niet eensluidend zijn. Partijen verschillen van mening over de gemaakte afspraken. Xxxxx is het niet eens met de methode van onderzoek van de commissie en met de oordelen van de commissie over zijn functioneren.
2.6 Op 13 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad van bestuur aan eiser geschreven dat hij de door de commissie beoordeelde status in kopie krijgt toegestuurd. De voorzitter deelde in deze brief mee niet te twijfelen aan de deskundigheid van de commissie en aan de conclusies in het rapport. Op grond daarvan en van andere onvoorziene omstandigheden, zoals de uitspraken van het RTG en de klachten van patiënten, achtte
hij voortzetting van de toelatingsovereenkomst niet mogelijk. Xxxxx werd in de gelegenheid gesteld over de opzegging daarvan te worden gehoord. Xxxxx liet in een brief van zijn raadsman van 14 juli 2010 weten dat hij zich verzette tegen het niet- nakomen van de gemaakte afspraken. Bij brief van 19 juli 2010 volgde een reactie op het voornemen tot opzegging. Xxxxx handhaafde zijn bezwaren tegen het rapport van de commissie en achtte het verwerpelijk dat die bezwaren niet serieus werden genomen. Hij verklaarde zich bereid afspraken te maken over verbetering van de patiëntenzorg en betwistte de gronden van de opzegging, met name het ontbreken van zijn medische bekwaamheid en het gebrek aan samenwerking binnen het ziekenhuis
2.7 Op 29 juli 2010 heeft verweerster een persconferentie belegd waarin de belangrijkste conclusies van het onderzoek bekend zijn gemaakt. Verweerster is voorbijgegaan aan het verzoek van eiser hiermee te wachten.
2.8 Op 2 augustus 2010 heeft verweerster de toelatingsovereenkomst met eiser met onmiddellijke ingang opgezegd op grond van zowel gewichtige als dringende redenen. Bij brief van 12 augustus 2010 heeft de gemachtigde van eiser de redenen van opzegging gemotiveerd betwist.
2.9 Eiser heeft de door de onderzoekscommissie beoordeelde dertien dossiers voorgelegd aan twee deskundigen, dr. G. en prof. dr. H., die ieder afzonderlijk hun oordeel daarover hebben gegeven. Dr. G. oordeelt dat eiser de juiste keuzes heeft gemaakt, deze goed heeft gedocumenteerd en met de patiënt heeft besproken, en de operaties “lege artis” heeft uitgevoerd. Hij neemt afstand van de kwalificatie “experimenteel” voor de Dynesys-systematiek. Volgens prof. H. is de diagnostiek van eiser adequaat, is lichamelijk onderzoek standaard verricht, evenals regulier röntgenonderzoek, is in alle gevallen van indicatiestelling tot operatie aan de basisvoorwaarden voldaan en zijn bij indicatiestelling voor specifieke operatieve ingrepen logische keuzes gemaakt. Hij is geen “experimentele” ingrepen tegengekomen, ook niet bij gebruik van de Dynesys- methodiek. De dossiervorming zou verbeterd kunnen worden.
2.10 Met betrekking tot het “Dynesys-systeem” heeft eiser een groot aantal producties overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat geen sprake is van een experimentele behandelmethode. Hij heeft daarnaast een advies van prof. dr. ir. I. overgelegd waarin deze concludeert dat de commissie niet tot duidelijke en significante uitspraken is gekomen en dat de gevolgde methodiek aanvechtbaar is, omdat tussen proces en uitkomst nauwelijks een waarneembaar onderscheid is gemaakt.
2.11 Verweerster heeft de dertien dossiers/status laten beoordelen door prof. dr. X., die daarbij de opmerkingen van door eiser geraadpleegde deskundigen heeft betrokken. Hij schrijft in zijn rapport van 14 januari 2011 onder meer het volgende.
- “Het is een verbijsterende serie van patiënten met overwegend simpele degeneratieve afwijkingen met lage rug pijn zonder ernstige mechanische of neurologische problematiek. In de meerderheid van de gevallen is het überhaupt de vraag of bij de aanvankelijke behandeling een plaats was voor een operatieve ingreep. Ik deel niet de mening van collega X. dat de meeste patiënten uiteindelijk beter zijn geworden. De meeste patiënten hebben meerdere operaties ondergaan met als uiteindelijk resultaat dezelfde of een ergere pijn en beperkingen. Het is voor mij ook volstrekt onduidelijk hoe het verder met deze patiënten is gegaan. Er is nagenoeg geen informatie in de statussen over de uiteindelijke klinische uitkomsten.”
- “Het beeld dat ik krijg van deze 13 patiënten is dat […] volstrekt onduidelijk is welke chirurgische problemen deze collega heeft geprobeerd op te lossen. In ieder geval in de statusvoering en in de opgestuurde brieven is geen duidelijke beschrijving van het probleem en wat voor oplossing voor het probleem wordt voorgesteld en welke resultaten worden verwacht. Dat leidt vaak tot merkwaardige en wisselende besluiten en conflicterende beslissingen.”
- “Mijn algemene indruk was dat deze collega niet heeft geleerd van zijn falen in de loop van zijn chirurgische carrière. De problemen hier komen naar mijn mening ook uit het eerder beschreven gebrek aan inzicht in de basale chirurgische principes en gebrek aan reflectie en zelfkritiek. Mijn eindconclusie is dat het advies van de commissie terecht is. [..] de commissie [is] naar mijn mening ook redelijk mild geweest [..].”
2.12 In reactie hierop heeft eiser verklaringen van dr. G. en prof. H. overgelegd waarin zij de kritiek van prof. J. (op hun deskundigheid) van de hand wijzen. Xxxxx heeft ook verklaringen van patiënten en collega’s in het geding gebracht, waarin hem steun betuigd wordt. Ten slotte heeft eiser een rapport van “Feitelijke Bevindingen” overgelegd, waarin een schadeberekening is opgenomen. Zijn schade tot 1 februari 2011 is daarin begroot op € 672.500,-- en zijn schade tot zijn 65e levensjaar op € 2.117.000,-- exclusief enkele PM-posten.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 27 lid 1 van de toelatingsovereenkomst en staat tussen partijen niet ter discussie.
4. Beoordeling
4.1 De opzegging van de toelatingsovereenkomst is gebaseerd op de volgende gronden. Xxxxx blijkt niet de bekwaamheid of geschiktheid te bezitten de praktijk voort te zetten. Voorts bemoeilijkt hij de samenwerking in het ziekenhuis. Ten slotte hebben zich voor verweerster onvoorziene omstandigheden voorgedaan in de vorm van uitspraken van het RTG, een veelheid van klachten van patiënten en de conclusies in het onderzoeksrapport van de commissie. Nu eiser die conclusies bestrijdt en kennelijk geen inzicht heeft in zijn tekortkomingen, is een verandering van de situatie niet te verwachten. Omdat eiser zijn werkzaamheden wil hervatten moet de opzegging wel onmiddellijk ingaan, omdat anders de belangen van verweerster in vergelijking met die van eiser te zeer geschaad worden.
4.2 Bij de beoordeling van het geschil dient het volgende te worden vooropgesteld. Het rapport van de commissie mondt uit in een aantal conclusies die ernstige kritiek bevatten op het professionele handelen van eiser en die, indien juist, in onderlinge samenhang voldoende grond opleveren om de toelatingsovereenkomst op te zeggen. Daar staat tegenover dat eiser onbetwist gedurende een zeer lange periode naar tevredenheid in het ziekenhuis van verweerster werkzaam is geweest. Met uitzondering van een tuchtrechtelijke veroordeling in 2008 wegens onvoldoende dossiervorming zijn er vóór die van maart 2010 geen ernstige klachten over eiser bekend. Xxxxx heeft zich met succes ingespannen om de orthopedie in het ziekenhuis op een behoorlijk niveau te brengen en hij heeft daarbij oog gehad voor vernieuwingen in samenwerking met andere medisch specialisten. Verweerster had eerder blijkbaar geen reden aan de medische bekwaamheid van eiser te twijfelen. Het openbaar maken van de conclusies van de
commissie heeft geleid tot zeer veel publiciteit die voor eiser bijzonder negatief is geweest en die zodanig massief is geweest dat het voor eiser vrijwel onmogelijk zal zijn nog als orthopeed de praktijk te blijven uitoefenen. Verweerster erkent dat het beeld van eiser zoals dat in de media is geschetst op onderdelen in strijd is met de werkelijkheid en onverdiend afbreuk doet aan de reputatie van eiser. Zij voelt zich echter voor deze berichtgeving en de uiterst negatieve gevolgen daarvan voor eiser niet verantwoordelijk.
4.3 Onder andere omstandigheden zouden de conclusies van de commissie waarschijnlijk aanleiding zijn geweest om met xxxxx afspraken te maken over verbeteringen van zijn functioneren die zouden kunnen leiden tot vermindering van de door de commissie gesignaleerde xxxxxx’x. Daartoe bestond echter door de grote en voor eiser zeer negatieve publiciteit geen reële mogelijkheid. Anders dan eiser meent, kon verweerster deze publiciteit niet voorkomen. De uitspraken van het RTG zijn onder meer door toedoen van de betrokken patiënten in de publiciteit gekomen. Xxxxx heeft zelf niets ondernomen om, samen met verweerster, vooraf een beleid te ontwikkelen hoe met het bekendmaken van deze uitspraken zou worden omgegaan. Hij heeft blijkens zijn eigen verklaring dat hij bij een veroordeling in hoger beroep zou gaan, de klachten niet erg serieus genomen. Hoewel hij wist dat een veroordeling zou kunnen volgen of daarmee rekening had moeten houden, was hij op de dag van de uitspraak in het buitenland en moeilijk bereikbaar voor overleg. Anders dan hij meent, kon de bestuurder van verweerster niet op zijn terugkomst (enkele dagen later) wachten. Verweerster moest dadelijk reageren op vragen van de media en heeft terecht ervoor gekozen openheid van zaken te geven ter voorkoming van onjuiste of tendentieuze berichtgeving. Verweerster had bovendien ten opzichte van patiënten in beginsel ook al de verplichting open te zijn over mogelijke risico’s door de wijze van praktijkvoering van eiser. De stelling van eiser dat hij door verweerster willens en wetens is benadeeld doordat verweerster nodeloos openheid van zaken heeft gegeven, moet worden verworpen, omdat eiser dit niet aannemelijk heeft weten te maken. Ook is niet gebleken dat verweerster eiser opzettelijk heeft willen beschadigen. De door eiser in dit verband aangevoerde stellingen kunnen die conclusie niet dragen. Verweerster heeft op goede gronden besloten bekend te maken dat een onderzoek naar het functioneren van eiser zou worden ingesteld en kon vervolgens de conclusies van dat onderzoek niet geheim houden. De wijze waarop eiser in de media is afgeschilderd, komt niet voor de verantwoordelijkheid van verweerster. Ten slotte is wel duidelijk geworden dat verweerster na het verschijnen van het rapport van de onderzoekscommissie en voordat zij eiser daarover had gehoord de conclusie heeft getrokken dat de toelating van xxxxx tot haar ziekenhuis zou moeten worden beëindigd.
4.4 Xxxxx heeft een aantal bezwaren aangevoerd tegen het onderzoek en het rapport van de externe commissie. Het Scheidsgerecht acht een gedeelte van die bezwaren gegrond. Het rapport geeft in de eerste plaats onvoldoende inzicht in de wijze waarop de commissie haar informatie heeft verkregen. De commissie had in elk geval een lijst van namen van haar informanten moeten verschaffen en de commissie had eiser ook moeten confronteren met de belangrijkste gegevens die zij van informanten had verkregen. Volledige openheid kon van de commissie op dit punt niet worden verlangd, omdat zij anders mogelijk zou stuiten op gebrek aan medewerking van de zijde van de benaderde informanten. Een zekere mate van vertrouwelijkheid is in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk, zodat aanvaardbaar is dat eiser geen gespreksverslagen heeft gekregen. Het rapport is echter wat de inhoud van de aan de commissie verschafte informatie betreft uiterst summier. In de tweede plaats moet worden geoordeeld dat het rapport niet toereikend is gemotiveerd. Het vermeldt wel dat het professionele handelen van eiser op
een aantal punten (zie hiervoor in 2.3) ver beneden de maat was, maar die conclusies worden op geen enkele wijze nader onderbouwd met voorbeelden en verklaringen waarom dit handelen onder de maat was, laat staan dat duidelijk is welke maatstaven de commissie daarbij heeft gehanteerd. Door beide tekortkomingen is eiser in zijn verdediging benadeeld. Hij kon zich moeilijk verweren tegen conclusies waarvan hij de grondslag niet kende. Verweerster had dit, zeker toen eiser daarop bij herhaling wees, moeten onderkennen en zij heeft door het rapport klakkeloos te aanvaarden niet zorgvuldig jegens eiser gehandeld. Het verwijt dat eiser “experimentele” methoden heeft gebruikt, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door eiser niet voldoende aangetoond.
4.5 Op de overige punten acht het Scheidsgerecht de bezwaren van eiser ongegrond. Het onderzoek behoefde niet te voldoen aan de eisen die op het gebied van de methodiek worden gesteld aan wetenschappelijk onderzoek. Het in dit verband door eiser in het geding gebrachte rapport van prof. I. stelt eisen die naar het oordeel van het Scheidsgerecht te hoog gegrepen zijn, en kan reeds daarom niet worden gevolgd. Op de samenstelling van de commissie is niets aan te merken. Het is zorgvuldig dat gekozen is voor externe onderzoekers van wie de beide vakdeskundigen zijn geselecteerd met medewerking van de beroepsvereniging (NOV) van eiser. Ook als zij niet zelf werkzaam zijn (geweest) op het specifieke aandachtsgebied van eiser, mag van hen voldoende expertise worden verwacht om over het werk van eiser en de algemene aspecten daarvan een oordeel te geven.
4.6 Verweerster heeft het gebrek aan inhoudelijke onderbouwing van het rapport van de externe commissie, naar aanleiding van de daarop door eiser geleverde kritiek, hersteld door een nader onderzoek te laten uitvoeren door prof. X. en diens rapport in deze procedure over te leggen. Hij heeft de dossiers die de externe commissie had gebruikt, bestudeerd en daarover verslag uitgebracht. Hij onderschrijft de conclusies van de externe commissie en is van oordeel dat deze nog redelijk mild is geweest in haar oordeel over eiser. Hij is met name van oordeel dat uit de statussen niet blijkt dat de behandelde patiënten beter uit hun behandeling zijn gekomen. Meestal blijkt niets over de eindtoestand. Als er wel iets blijkt, is het dat de pijn juist is verergerd of de beperkingen zijn toegenomen. Ook als – naar eiser heeft aangevoerd – op het rapport van prof. J. kritiek mogelijk is, blijft staan dat eiser naar het oordeel van alle door verweerster geraadpleegde deskundigen met name onvoldoende gegevens heeft vastgelegd over de indicatiestellingen bij zijn patiënten en op zijn minst gerechtvaardigde twijfel heeft doen ontstaan over het antwoord op de vraag of de uitgevoerde operatie wel voldoende was geïndiceerd. De kritiek op eiser betreft niet zo zeer zijn algemene bekwaamheid als orthopeed die zich had toegelegd op de behandeling van lage rugklachten, doch richt zich specifiek tegen het gebrek aan voldoende kenbaar onderzoek vooraf over het nut en de noodzaak van de ingreep en soms ook op de aanvechtbare keuze voor een bepaalde wijze van opereren. Het Scheidsgerecht acht de door eiser tegen dit rapport aangevoerde bezwaren niet overtuigend. Prof. J. is, naar eiser erkent en ook blijkt uit informatie van de NOV, een vooraanstaand en deskundig orthopeed, die expertise heeft op het gebied van rugpathologie. Dat hij niet zelf lage rugoperaties uitvoert, kan daaraan niet afdoen. De kritische opmerkingen in zijn rapport zijn klaarblijkelijk op zijn deskundigheid gebaseerd. In het licht van zijn deugdelijk gemotiveerde oordeel, de conclusies van de onderzoekscommissie en de uitspraken van het RTG kunnen de positieve oordelen van de door eiser geraadpleegde deskundigen, zoals vermeld in 2.9, niet worden gevolgd.
Die oordelen laten overigens wel zien dat het medisch handelen van eiser niet over de volle breedte afkeuring verdient en dat van medische onbekwaamheid geen sprake kan zijn. Van een gebrekkige samenwerking in het ziekenhuis is onvoldoende gebleken.
4.7 De conclusie uit het voorgaande is dat, in deze procedure, met voldoende mate van waarschijnlijkheid is komen vast te staan dat eiser in een aantal opzichten als medisch specialist is tekortgeschoten en dat hij door zijn gebrekkig medisch handelen de veiligheid van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten in gevaar bracht of kon brengen. Dit risico kon verweerster niet aanvaarden. Zoals hiervoor al is overwogen, levert dat een grond op voor opzegging van de toelatingsovereenkomst, zij het dat in het onderhavige geval niet een grond bestond voor opzegging met onmiddellijke ingang. Xxxxx was ten tijde van de opzegging arbeidsongeschikt. Hij had, zodra hij weer hersteld was, ook in de opvatting van verweerster bepaalde werkzaamheden buiten operaties aan lage rugklachten kunnen blijven uitvoeren. De gronden voor de opzegging zijn ook niet zo ernstig en dringend dat de opzegtermijn niet in acht had kunnen worden genomen, desnoods met handhaving of toepassing van een op non-actiefstelling. Dan zouden de nadelen voor eiser, zoals hierna nog aan de orde komt, aanzienlijk geringer zijn geweest dan thans.
4.8 Wat die nadelen betreft heeft allereerst te gelden dat onmiddellijke opzegging voor eiser diffamerend was, met alle gevolgen van dien. Hij had niet meer de gelegenheid tijdens de opzegtermijn de gronden daarvan te bestrijden en aan arbitrage te onderwerpen. Hij had niet de gelegenheid vanuit een bestaande toelating naar werk elders om te kijken. Hij werd er ook financieel door benadeeld en ten slotte is aannemelijk dat eiser zijn goodwill niet meer heeft kunnen verzilveren. Verweerster had zich naast uiteraard haar eigen belang en in het bijzonder dat van haar patiënten, ook de belangen van eiser dienen aan te trekken. Xxxxx was immers al zo’n 25 jaar aan het ziekenhuis verbonden en had tot maart 2010, voorzover thans is gebleken, een (nagenoeg) onbevlekte staat van dienst. Hij behoefde zijn praktijk nog maar enkele jaren voort te zetten en hij had steun van een aantal collega’s. Xxxxx heeft ook dadelijk al bezwaren aangevoerd tegen de conclusies van de commissie waarop verweerster slechts in beperkte mate is ingegaan. Door reeds na het verschijnen van het rapport aan eiser kenbaar te maken dat opzegging van de toelatingsovereenkomst zou volgen, heeft verweerster aan eiser de mogelijkheid van het voeren van een succesvol verweer bij voorbaat uit handen geslagen. De verdere gang van zaken duidt er eveneens op dat het besluit van verweerster de toelatingsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, reeds bij voorbaat vaststond. Verweerster heeft met de belangen van eiser in zoverre onvoldoende rekening gehouden.
4.9 Daartegenover moet in aanmerking worden genomen dat xxxxx zelf op een ongelegen moment niet alleen zijn medewerking aan het onderzoek wilde beëindigen en zijn praktijk wilde hervatten, doch ook de verdere uitvoering van het onderzoek heeft trachten te verhinderen. Dat getuigt van een foutieve inschatting van de situatie en was voor verweerster aanleiding het vertrouwen dat eiser zou meewerken aan het wegnemen van de gesignaleerde risico’s, te verliezen. Hoewel verweerster wellicht wat al te gemakkelijk heeft aangenomen dat eiser niet wilde meewerken aan verbeteringen, heeft eiser dit gebrek aan vertrouwen in belangrijke mate aan zichzelf te wijten.
4.10 Eiser heeft nog aangevoerd dat hij vanaf 2008 met de andere leden van de maatschap heeft gewerkt aan de verbetering van de communicatie met en de voorlichting van de
patiënten. Verweerster heeft dit als juist erkend. Die verbeteringen hebben blijkbaar niet op alle aspecten die bij de commissie aan de orde waren, tot resultaat geleid. In het bijzonder uit het rapport van prof. X. blijkt dat juist op de indicatiestellingen en de verslaglegging nog het nodige viel aan te merken.
4.11 Wat de gang van zaken rond de opzegging betreft heeft het navolgende te gelden. Ter zitting is onweersproken gesteld dat het stafbestuur over de opzegging is gehoord. Het stafbestuur is akkoord gegaan (zonder een voor de naleving van dit procedurele vereiste onmisbare schriftelijke bevestiging), doch heeft zich wat de redengeving betreft op de vlakte gehouden. Verweerster heeft aangevoerd dat zij een groot aantal klachten over eiser had ontvangen, maar deze dateren alle uit 2010 toen de berichtgeving over zijn mogelijke disfunctioneren op gang was gekomen. Verweerster heeft niet willen wachten op de afloop van het hoger beroep dat eiser tegen de uitspraken van het RTG heeft ingesteld. Zoals hiervoor al vermeld, heeft zij eiser over de opzegging gehoord nadat zij hem eerst had meegedeeld dat die opzegging wat haar betreft onvermijdelijk was. Van een zorgvuldige procedure is derhalve niet in alle opzichten sprake geweest.
4.12 Xxxxx heeft ter zitting verklaard dat hij inziet dat hij zijn werk in het ziekenhuis van verweerster niet kan voortzetten. Hij is daartoe ook fysiek niet in staat en hij acht het professioneel niet verantwoord. Zijn daarop gerichte vorderingen moeten reeds daarom worden afgewezen.
4.13 In het vorenoverwogene vindt het Scheidsgerecht grond aan eiser een vergoeding toe te kennen, zij het in aanzienlijk beperktere mate dan door hem is gevorderd. Samengevat gaat het om het volgende.
(a) De opzegging is geschied op basis van een rapport dat onvoldoende inzicht gaf in de wijze waarop de commissie tot haar conclusies was gekomen, waardoor xxxxx in zijn verweer tegen de opzegging is benadeeld.
(b) De conclusies van het rapport waren ernstig doch dwongen verweerster niet zonder meer tot onmiddellijke opzegging. Zij hadden ook aanleiding kunnen zijn om met eiser andere oplossingen dan een onmiddellijk vertrek te bespreken. Hoewel in dit opzicht ook eiser een verwijt treft, is onvoldoende getracht een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Het is niet redelijk eiser alle gevolgen van de grote en uiterst negatieve publiciteit te laten dragen, ook al is duidelijk dat deze negatieve berichtgeving verweerster weinig keus liet. Xxxxx was ten tijde van de opzegging arbeidsongeschikt en van een werkhervatting kon dus toch al geen sprake zijn.
(c) Verweerster heeft op ontoereikende gronden besloten de toelatingsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Dit is voor eiser een zeer bezwarende en nadelige beslissing geweest. De conclusie van de commissie dat eiser een risico voor het ziekenhuis vormt, kan in het licht van de omstandigheid dat eiser al lange tijd aan het ziekenhuis was verbonden zonder dat van disfunctioneren is gebleken, niet een dringende reden vormen. In dit verband is van belang dat beide partijen desgevraagd hebben verklaard dat de in het verleden opgemaakte visitatierapporten geen aanwijzingen bevatten dat eiser niet goed zou functioneren.
(d) Xxxxx is gedurende bijna 25 jaar aan het ziekenhuis van verweerster verbonden geweest en heeft onbetwist ook belangrijke verdiensten voor het ziekenhuis. Hij heeft zeer hard gewerkt en zich zeer ingespannen voor de belangen van patiënten en voor het ziekenhuis. Ook nu aan eiser ernstige verwijten kunnen worden gemaakt wat zijn medisch handelen betreft, dient met zijn eerdere langdurige verbondenheid met het ziekenhuis rekening gehouden te worden.
4.14 Verweerster heeft niet weersproken dat eiser een nadeel lijdt van € 112.500,-- wegens verlies aan goodwill/waardedaling van de maatschap. Dit bedrag wordt aan eiser als schadepost toegekend onder de voorwaarde dat hij alle rechten die hij te dezer zake nog heeft of mocht hebben, aan verweerster overdraagt tot (maximaal) dit bedrag. Dit houdt in dat als voor de praktijk van eiser een bedrag aan goodwill is of zal worden betaald, deze door verweerster mag worden ingevorderd en alleen voor zover meer dan voormeld bedrag is of wordt betaald dit aan eiser dient te worden doorbetaald.
4.15 In verband met de overige in 4.13 vermelde omstandigheden kent het Scheidsgerecht aan eiser daarnaast een bedrag van € 130.000,-- toe als vergoeding naar billijkheid. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser niet een volledige inkomensschade heeft geleden vanaf de dag van opzegging, omdat hij arbeidsongeschikt was en te dier zake een uitkering heeft ontvangen. De aan eiser toekomende vergoeding is allereerst gebaseerd op het feit dat eiser met onmiddellijke ingang de toegang tot het ziekenhuis is ontzegd en voorts op de andere hiervoor in 4.13 vermelde factoren. Uitgegaan is van een jaarinkomen van € 260.000,--.
4.16 Voor toekenning van de overige schadeposten bestaat geen grond, omdat uitgangspunt dient te zijn dat een opzegging met inachtneming van de contractuele termijn van zes maanden, standgehouden had. Er is dus in zoverre sprake van een rechtsgeldige beëindiging van de toelating die in de weg staat aan vergoeding van toekomstschade en schade wegens verminderde pensioenopbouw. Ook voor vergoeding van immateriële schade bestaat geen grond, omdat van onrechtmatig handelen van verweerster dat tot deze schade heeft geleid, niet is gebleken, en ook overigens voor toekenning van een vergoeding onvoldoende grond bestaat.
4.17 De posten gederfd winstaandeel en waardedaling praktijk F. zijn onvoldoende toegelicht. Deze posten, die alleen PM zijn opgenomen in het financieel rapport en die door partijen onbesproken zijn gelaten, vallen buiten de afwijzing van de vorderingen in het dictum.
4.18 Het Scheidsgerecht acht het redelijk dat aan eiser met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 10.000,-- wordt toegekend. De kosten van het Scheidsgerecht komen bij deze uitkomst van de procedure voor rekening van beide partijen ieder voor de helft.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, wijst het volgende arbitrale vonnis.
5.1 Verweerster dient aan eiser een bedrag van € 112.500,-- te betalen wegens derving van goodwill, op voorwaarde dat eiser al zijn rechten te dier zake tot dat bedrag aan verweerster overdraagt;
5.2 Verweerster dient aan eiser een bedrag van € 130.000,-- te betalen bij wege van schadevergoeding naar billijkheid;
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op een bedrag van € 5.982,--, komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft, zodat verweerster aan eiser een bedrag van € 2.991,-- moet voldoen;
5.4 Verweerster dient aan eiser een bedrag van € 10.000,-- te betalen als bijdrage in de kosten van zijn rechtsbijstand;
5.5 Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 16 maart 2011 en op die datum aan partijen verzonden.