Gedragsregels en regels betreffende de tuchtrechtspraak
NEDERLANDS GENOOTSCHAP VAN BEDRIJFSJURISTEN NGB
Gedragsregels en regels betreffende de tuchtrechtspraak
A. Algemene regels
Artikel 1 – Toepasselijkheid
1. Deze gedragsregels zijn van toepassing op de leden van het NGB. Door het aangaan van het lidmaatschap van het NGB conformeert het lid zich om zich te houden aan en zijn werkzaamheden te verrichten met inachtneming van deze gedragsregels.
2. Onder “lid” wordt in deze gedragsregels verstaan hij die op grond van de statuten is toegelaten als lid van het NGB.
3. De gedragsregels kunnen worden gewijzigd op voorstel van het bestuur van het NGB (het “Bestuur”) na vaststelling door de algemene vergadering.
4. Indien een lid tevens advocaat in dienstbetrekking is, prevaleren de “gedragsregels advocatuur” boven deze gedragsregels en zijn deze gedragsregels enkel van toepassing op zaken die in de “gedragsregels advocatuur” niet geregeld zijn.
Artikel 2 – Uitoefening werkzaamheden
1. Een lid onthoudt zich van al hetgeen schadelijk is voor het aanzien en de goede naam van het beroep van bedrijfsjurist. Hij verricht zijn werkzaamheden met zorgvuldigheid, vakbekwaamheid en professionele objectiviteit, ziet de belangen van de onderneming waarvoor hij werkzaam is in relatie tot de rechtsorde waarin die onderneming optreedt en neemt bij de uitoefening van zijn beroep algemeen aanvaarde maatstaven van moraal en fatsoen in acht.
2. Van gedrag van een lid dat schadelijk is voor het aanzien en de goede naam van het beroep van bedrijfsjurist zal in elk geval sprake zijn:
a. indien een verklaring, door een lid in zijn hoedanigheid van bedrijfsjurist afgegeven, onjuist is, en hij zich van deze onjuistheid bewust was of zich - handelend als een goed bedrijfsjurist
- daarvan bewust had moeten zijn;
b. indien een lid niet de nodige geheimhouding in acht neemt ten aanzien van hetgeen hem in de uitoefening van zijn beroep als bedrijfsjurist als vertrouwelijk ter kennis is gebracht of gekomen. Niet strijdig met voormelde geheimhoudingsplicht is het geven van verdere bekendheid binnen de onderneming waarvoor hij werkzaam is aan zodanige gegevens, indien en voor zover het lid handelend als een goed bedrijfsjurist dit voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk mocht achten, en hij ten aanzien van deze gegevens niet uitdrukkelijk een specifieke geheimhoudingsplicht heeft aanvaard.
3. Het werkzaam zijn als bedrijfsjurist laat de eigen verantwoordelijkheid van het lid onverlet. Het lid bewaart een zodanige onafhankelijkheid dat hij zijn taak kan vervullen in overeenstemming met deze gedragsregels.
4. Een lid - en in het bijzonder een lid dat voor meerdere ondernemingen werkzaam is of daarvoor nevenactiviteiten verricht - zal in de uitoefening van zijn functie(s) te allen tijde voorkomen dat hij in een situatie van belangenverstrengeling terechtkomt of, indien zich dat voor dreigt te doen, zich (tijdelijk) aan één van die belangen zal onttrekken.
B. Commissie van Discipline
Artikel 3 – Commissie van Discipline
1. De samenstelling en benoeming van de leden van de Commissie van Discipline (de “Commissie”) vindt haar basis in de statuten.
2. Iedere belanghebbende kan zich tot de voorzitter van de Commissie wenden met het schriftelijke verzoek om over een duidelijk omschreven vraag ten aanzien van de uitleg of de toepassing van de gedragsregels een uitspraak van de Commissie te verkrijgen. De secretaris van de Commissie draagt er zorg voor dat de vragensteller op redelijke termijn, doch uiterlijk drie maanden na ontvangst van de vraag, een schriftelijke uitspraak van de Commissie ontvangt. Een kopie van de uitspraak wordt aan het Bestuur gezonden. De Commissie zal, voordat zij tot haar uitspraak komt, het standpunt van het Bestuur in de onderhavige zaak vragen en in haar overwegingen betrekken.
3. Iedere belanghebbende kan zich tot de Commissie wenden met een klacht over het handelen van een lid in strijd met de gedragsregels. De klacht wordt gedagtekend en ondertekend en bevat ten minste:
• de naam en het adres van de klager;
• de naam en het werkadres van het lid tegen wie de klacht gericht is;
• een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de klacht, de feiten en omstandigheden waarop deze rust en stukken ter ondersteuning van de klacht.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4 lid 1 stelt de voorzitter van de Commissie het lid tegen wie de klacht gericht is daarvan in kennis.
4. De Commissie kan op eigen initiatief besluiten een tuchtprocedure tegen een lid aan te vangen. De Commissie stelt het betrokken lid daarvan in kennis. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 – Behandeling door voorzitter van de Commissie
1. De voorzitter van de Commissie wijst kennelijk ongegronde klachten of klachten die van onvoldoende gewicht zijn onder opgaaf van redenen af en tracht de klachten, die daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komen, in der minne tot een oplossing te brengen.
2. Indien de klacht op grond van lid 1 is afgewezen en de aard van de klacht of de belangen van de bij de klacht betrokkenen dat rechtvaardigen, kan de voorzitter van de Commissie ervan afzien het lid tegen wie de klacht is gericht van de klacht en de afwijzing daarvan in kennis te stellen. Indien de klager beroep instelt tegen de beslissing tot afwijzing van zijn klacht, stelt de voorzitter van de Commissie het lid tegen wie de klacht gericht is alsnog in kennis van de klacht.
3. De voorzitter van de Commissie stelt het Bestuur in kennis van klachten die door hem op grond van lid 1 zijn afgewezen.
Artikel 5 – Niet-ontvankelijkheid
De voorzitter van de Commissie verklaart de klacht niet-ontvankelijk indien deze niet voldoet aan de in artikel 3 lid 3 vermelde vereisten. Het bepaalde in artikel 4 lid 2 en lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 – Werkwijze Commissie
1. De voorzitter van de Commissie roept voor de behandeling van klachten, welke hij niet op grond van artikel 4 afwijst, op grond van artikel 5 niet-ontvankelijk verklaard, noch in der minne oplost een zitting van de Commissie bijeen. Bijeenroeping geschiedt binnen vier weken nadat hij van de klacht heeft kennisgenomen dan wel indien hij getracht heeft de klacht in der minne op te lossen binnen 4 weken nadat hij aan partijen heeft meegedeeld dat geen oplossing in der minne is bereikt.
2. Aan de behandeling van tuchtzaken dient op straffe van nietigheid te worden deelgenomen door tenminste drie leden van de Commissie.
3. De leden van de Commissie kunnen zich verschonen of kunnen worden gewraakt indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen. Indien tengevolge van verschoning, wraking of ontstentenis van een lid van de Commissie niet kan worden voldaan aan het voorschrift van lid 2 van dit artikel, doet de voorzitter van de Commissie aan de voorzitter van het Bestuur het verzoek om voor de behandeling van de desbetreffende klacht de nodige plaatsvervangers aan te wijzen uit de gewone leden van het NGB.
4. De Commissie neemt, indien een klager daartoe de wens te kennen heeft gegeven of indien zij dit zelf wenselijk acht, geen beslissing dan na het horen of behoorlijke oproeping van de klager.
5. De Commissie legt geen straf of maatregel op dan na het horen of behoorlijke oproeping van het lid waartegen een tuchtprocedure is aangevangen. Dit lid is bevoegd zich bij de behandeling van de klacht door een raadsman (al dan niet lid van het NGB) te laten bijstaan.
6. De Commissie kan getuigen en deskundigen oproepen en horen.
7. De zittingen van de Commissie zijn niet openbaar, tenzij beklaagde verzocht heeft om een openbare behandeling.
Artikel 7 – Beslissing van de Commissie
1. De Commissie draagt er zorg voor dat er binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk drie maanden na ontvangst van de klacht, een beslissing op de klacht wordt genomen. De beslissingen van de Commissie zullen met redenen omkleed zijn.
2. De secretaris van de Commissie zendt van de beslissing van de Commissie onverwijld afschrift:
a. aan het lid tegen wie de klacht is ingediend;
b. het Bestuur;
c. Indien beslist werd naar aanleiding van een klacht, aan de klager, tenzij de Commissie termen aanwezig acht de klager schriftelijk kennis te geven uitsluitend van dat deel van de beslissing dat voor de klager van belang is.
Artikel 8 – Openbaarmaking beslissingen Commissie
Het Bestuur is bevoegd beslissingen van de Commissie openbaar te maken op de wijze(n) die het Bestuur daarvoor geschikt acht. Daarbij dient het Bestuur, met inachtneming van de geldende privacywetgeving, zoveel mogelijk te vermijden dat de identiteit van de betrokkene(n) wordt geopenbaard.
Artikel 9 – Klacht tegen een lid van de Commissie
Klachten tegen een der leden van de Commissie worden bij de voorzitter van het College ingediend, en worden door het College behandeld.
C. College van Beroep
Artikel 10 – College van Beroep
1. De samenstelling en benoeming van de leden van het Collega van Beroep (het “College”) vindt haar basis in de statuten.
2. Tegen een beslissing van de voorzitter van de Commissie tot (i) afwijzing van een klacht op grond van artikel 4 of (ii) niet-ontvankelijkheidverklaring op grond van artikel 5 kan de klager
of het Bestuur binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is verzonden, beroep instellen bij de voorzitter van het College. De voorzitter van het College beoordeelt of de voorzitter van de Commissie in redelijkheid tot het betreffende oordeel heeft kunnen komen.
3. Tegen beslissingen van de Commissie op grond van artikel kan de klager, het betreffende lid of het Bestuur binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is verzonden, beroep instellen bij het College.
4. Het beroep wordt ingesteld bij een gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed beroepschrift, in te dienen bij de secretaris van het College. De voorzitter van het College zendt een kopie van het beroepschrift aan de voorzitter van de Commissie en het Bestuur.
5. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het beroep wordt ingesteld na verloop van de termijn van vier weken als genoemd in lid 3 en/of wanneer het ingestelde beroep niet met redenen is omkleed.
6. Door het beroep wordt de tenuitvoerlegging van een opgelegde straf of maatregel geschorst.
Artikel 11 – Werkwijze College
1. De voorzitter van het College roept binnen vier weken na ontvangst van het beroepschrift een zitting van het College bijeen.
2. Aan de behandeling van een beroepschrift dient op straffe van nietigheid te worden deelgenomen door tenminste twee van de drie leden van het College, die zijn benoemd door de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage, alsmede tenminste een van de andere leden van het College.
3. De leden van het College kunnen zich verschonen of kunnen worden gewraakt indien er feiten of omstandigheden bestaan, waardoor hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen. Indien ten gevolge van verschoning, wraking of ontstentenis van de leden benoemd door de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage niet kan worden voldaan aan het voorschrift van lid 2 van dit artikel verzoekt de voorzitter van het College eerdergenoemde President om voor de behandeling van het desbetreffende beroep de nodige plaatsvervangers aan te wijzen. Indien door verschoning, wraking of ontstentenis van door de algemene vergadering van het NGB benoemde leden van het College niet kan worden voldaan aan het voorschrift van lid 2 van dit artikel verzoekt de voorzitter van het College de voorzitter van het Bestuur het Bestuur een plaatsvervanger uit de leden van de vereniging aan te wijzen.
4. Op de behandeling in hoger beroep door het College is het bepaalde in artikel 6 lid 4 t/m 7 van overeenkomstige toepassing.
5. Het College kan de Commissie uitnodigen nadere inlichtingen te verschaffen. Het College onderzoekt de grondslag van de beslissing van de Commissie, doch het is bevoegd mede in zijn oordeel te betrekken alle feiten die het relevant acht, en het kan de door de Commissie onbewezen geachte feiten opnieuw onderzoeken.
Artikel 12 – Beslissing van het College
1. Het College draagt er zorg voor dat er binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk drie maanden na ontvangst van een beroepschrift of klacht, een beslissing wordt genomen. De beslissingen van de Commissie zullen met redenen omkleed zijn.
2. De beslissing van het College waarbij de strafoplegging door de Commissie van schorsing of ontzetting uit het lidmaatschap gegrond wordt verklaard, treedt in werking met ingang van de datum van de beslissing van het College.
3. De secretaris van het College zendt een afschrift van zijn beslissing op het beroepschrift aan:
a. de voorzitter van de Commissie;
x. xx xxxxxx;
c. het lid tegen wie de klacht is gericht;
d. het Bestuur.
4. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op beslissingen van het College.
Artikel 12 – Vergoedingen
Aan de leden van het College die geen lid zijn van het NGB kan naast een vergoeding van reis- en verblijfkosten een door het bestuur van het NGB vast te stellen presentiegeld worden toegekend.
………….2021
Toelichting bij gedragsregels en regels betreffende de tuchtrechtspraak
Ieder lid van het NGB dient zich te houden aan gedragsregels en regels betreffende de tuchtrechtspraak zoals die in dit document zijn vastgesteld. De juridische basis voor deze regels is neergelegd in artikel 14 van de statuten van het NGB. In dit artikel worden tevens geregeld de samenstelling en de strafbevoegdheden van de organen die met de tuchtrechtspraak zijn belast.
In de gedragsregels staan twee elementen op de voorgrond. Het eerste zijn de grondregels waaraan een lid van het NGB zich dient te houden. Het tweede is de beantwoording van de vraag hoe de gedragsregels zich verhouden tot het feit dat de bedrijfsjurist zijn beroep bij een onderneming uitoefent. De grondregel voor het handelen van de bedrijfsjurist-NGB is dat men zich dient te onthouden van al hetgeen schadelijk is voor het aanzien en de goede naam van het beroep van bedrijfsjurist.
Deze grondregel is niet in gedetailleerde voorschriften uitgewerkt. Slechts op enkele punten is nader aangegeven welke concretisering van deze grondregel het NGB voor ogen staat. Dat is bijvoorbeeld het geval waar gesproken wordt over de normen die gelden voor het professionele optreden van het lid, over zijn geheimhoudingsplicht en over de door hem in zijn hoedanigheid afgelegde verklaringen. Het NGB is van oordeel dat met het vastleggen van enkele basisprincipes sfeer en geest van waaruit het gedrag van de leden wordt bepaald voldoende zijn aangegeven. Daarmede is tevens ruimte gegeven voor een verdere uitwerking aan de hand van ontwikkelingen in de praktijk en nadere concretisering door de tuchtrechtspraak.
Het tweede aspect dat in de gedragsregels van het NGB bijzondere aandacht heeft gekregen is het feit dat alleen die bedrijfsjuristen lid kunnen worden van het NGB die hun beroep van bedrijfsjurist bij – dus ten kantore van - een onderneming uitoefenen; dat kan zijn in dienstbetrekking maar ook anderszins, bijvoorbeeld op basis van een overeenkomst van opdracht. De gedragsregels zeggen dat het optreden als werkzame bedrijfsjurist de eigen verantwoordelijkheid van het lid onverlet laat. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat in een conflict tussen de verplichtingen uit de overeenkomst op basis waarvan van de bedrijfsjurist werkzaam is en de verplichtingen die voortvloeien uit de gedragsregels van het NGB, het lid weliswaar geheel vrij is zelf zijn optreden te bepalen, maar dat hij als lid van het NGB steeds persoonlijk verantwoordelijk blijft voor zijn handelen. Dat betekent dat het lid van het NGB zich voor een overtreding van de gedragsregels nimmer zal kunnen disculperen met een beroep op zijn verplichtingen uit de overeenkomst op basis waarvan hij als bedrijfsjurist werkzaam is, zoals bijvoorbeeld een uitdrukkelijke instructie vanuit de onderneming.
De regels betreffende de tuchtrechtspraak kunnen als volgt worden samengevat. In eerste instantie worden klachten behandeld door de Commissie van Discipline, bestaande uit vijf leden van het NGB, en als zodanig benoemd door het bestuur. Deze commissie kan tevens over een bepaald vraagpunt ten aanzien van de gedragsregels bij wijze van 'verklaring voor recht' uitspraak doen. Als appelinstantie fungeert het College van Beroep, bestaande eveneens uit vijf leden, waarvan drie worden benoemd door de President van de Rechtbank te Den Haag uit leden van de rechterlijke macht. De overige twee worden benoemd door de algemene vergadering van het NGB uit de gewone leden. Doordat het College van Beroep in meerderheid uit niet-bedrijfsjuristen bestaat is de objectiviteit van de tuchtrechtspraak voldoende gewaarborgd. De strafbevoegdheid van de Commissie van Discipline en van het College van Beroep bestaat uit het opleggen van een waarschuwing of een berisping, of het uitspreken van schorsing of van ontzetting uit het lidmaatschap.
Voorts heeft het bestuur van het NGB de bevoegdheid om beslissingen van de Commissie van Discipline of van het College van Beroep openbaar te maken. Het vermijdt daarbij zoveel mogelijk dat de identiteit van de betrokkene(n) wordt geopenbaard.