ZITTING 1962—1963 — 721 2 (R 349 )
ZITTING 1962—1963 — 721 2 (R 349 )
Herziene Overeenkomst, op 16 februari 1961 te 's-Gravenhage tot stand gekomen, betref jende de oprichting van een Internationaal
Octrooi Instituut
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITEN! ANDSE ZAKEN
Nr. 1
Ier griffie van de Tweede Kamer der Statcn-Gcncraal ontvangen: 30 mei 1963.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Gencraal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer of door de Gevol- machtigde Minister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 juli 1963.
's-Gravenhage, 20 mei 1963.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61, lid 3, van de Grondwet, alsook naar artikel 24, eerste lid. van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U Hoogcdelgestrengc hier- nevens over te leggen de tekst en de vertaling in het Nedcr- lands van de op 16 februari 1961 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Herziene Overeenkomst betreffende de oprichting van een Internationaal Octrooi Instituut, met Protocol (Trb. 1961, 73 en 1962, 48) >).
Een toelichtende nota bij de overeenkom :t gelieve IJ Hoog- edelgestrenge hiernevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de over- cenkomst voor het gehele Koninkrijk gelden.
Aan de Gouverneurs van Suriname en van de Nederlandse Antillen is verzocht, bovengenoemde stukken op 30 mei 1963 over te leggen aan de Staten van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen.
De Gevolmachtigde Ministers van Suriname en van de Nederlandse Antillen zijn van de overlegging in kennis gesteld.
De Minisier van Buitenlandse 'Zaken a.i..
X. XX XXXX.
Aan
Ie Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Toelichtende nota
Het Internationaal Octrooi Instituut, gewoonlijk aangeduid als LUB. (Institut International des Brevets), is in 1947 opge- richt bij een hier ter stede gesloten overeenkomst tussen Bcl- gië, Frankrijk, Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden (Stb. 1949, J 296; zie ook Trb. 1960, 5). Doel van het Insli- tuut is het verrichten van het onderzoek naar de nieuwheid van in octrooiaanvragen vervatte uitvindingen, een werk. dat zeer uitgebreide, geclassificeerde en geregeld op peil gehouden documentatie en een korps van hoogwaardige technici vergt. Later zijn tot het Instituut toegetreden Marokko, Monaco, Tunesië — dat de overeenkomst later heeft opgezegd —, Turkije en Zwitserland.
In de jaren van zijn bestaan heeft het I.I.B. zijn bcstaans- recht volledig bewezen, hetgeen vooral te danken is aan het gedegen karakter van zijn adviezen, die ook buiten öc kring der deelnemende landen, met name in de Bondsrepubliek Duitsland, Engeland, Italië en de Verenigde Staten, grote waar- dering genieten. Bij de in het kader der Europese Economische Gemeenschap in gang zijnde besprekingen over samenwerking op het gebied van het octrooiwezen, waarbij naar de instelling van een Europees octrooi wordt gestreefd, is dan ook alge- meen aanvaard, dat het I.I.B. voor het nieuwheidsonderzoek der Europese octrooiaanvragen zal worden aangewezen.
Bij de oplichting van het I.I.B. kon de toekomstige ont- wikkeling uiteraard niet geheel worden voorzien en het is
') Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
I 7212 (R349 ) 1
dan nok begrijpelijk, dat na een tiental jaren een herziening van het oorspronkelijke statuut nodig is geworden. Daarom is. na voorbereiding in deskundigenconferenties, in februari 1961 hier ter stede een diplomatieke conferentie gehouden, die een herziene overeenkomst heeft opgesteld ('/>/>. 1962. 48).
De herziene Overeenkomst brengt wel belangrijke aanvul- lingen, doch laat de oorspronkelijke opzet geheel onaangetast. Zo werkt ook de herziene Overeenkomst uitsluitend tussen de regeringen en zijn de belangen van particulieren daarbij niet rechtstreeks betrokken. De tekst is voor het Koninkrijk zeker bevredigend te achten.
De herziene Overeenkomst zal eerst in werking treden, nadat zij door alle acht lid-statcn zal zijn bekrachtigd. Daar spoedige inwerkingtreding algemeen wenselijk werd geoor- dceld, werd ter conferentie afgesproken spoedige bekrachtiging zoveel mogelijk te bevorderen.
De Overeenkomst moet worden geacht voor het gehele Koninkrijk te gelden, zodat ook de bekrachtiging voor het gehele Koninkrijk zal dienen te geschieden.
De artikelen worden hieronder, voor zover nodig, toegelicht.
Artikel 1. lid 1. alinea 1. Deze bepaling houdt thans rekc- ning met de mogelijkheid, die door het bovenvermelde Euro- pese octrooi werkelijkheid kan worden, dat octrooien worden verleend niet door een nationaal orgaan, maar door een inter- nationale instelling.
Alinea 2. Ook deze bepaling berust op een mogelijkheid, die zich ten aanzien van het Europese octrooi zou kunnen verwerkelijken: denkbaar is namelijk een regeling, waarbij de aanvrage voor een Europees octrooi door bemiddeling van een nationaal orgaan zou worden ingediend.
Lid 2. Deze bepaling berust evenzeer op een in de groei- ende internationale samenwerking gevoelde behoefte: het is mogelijk, dat een land niet het gebruikelijke nieuwheidsadvies wenst, maar een technisch advies van andere aard, b.v. of een bepaalde uitvinding reeds op een bepaald gebied is toegepast. In dat geval is voorafgaande instemming van de Bestuursraad vereist, omdat de aard van het gewenste advies in het kader van de normale werkzaamheden van het I.I.B. moet passen.
Artikel 2. Dit artikel opent de mogelijkheid, dat inter- nationale instellingen, tot welker taak het verlenen van oc- trooien. zoals bovengenoemd Europees octrooi, behoort, als volwaardig lid tot het l.I.B. kunnen toetreden. Wel zal daar- voor de enkele wil tot toetreding niet voldoende zijn, doch zal een overeenkomst tussen die instelling en het I.I.B. moeten worden gesloten. Voor een dergelijke overeenkomst is. blijkens artikel 9. eerste lid, onder a, de instemming van de Bestuurs- raad. met twee derde meerderheid, nodig.
Artikel 3. Deze bepaling en het daarop berustende artikel 1 van het Protocol definiëren het door het l.I.B. uit te brengen gebruikelijke nieuwheidsadvies. Door deze definitie wordt vast- gelcgd op wat voor advies de leden recht kunnen doen gelden, zonder verdere beslissing van de Bestuursraad.
Artikelen 7 en 10. In de herziene Overeenkomst zijn de bevoegdheden van de Bestuursraad en van de Directeur zo nauwkeurig mogelijk afgebakend, terwijl in het bestaande Ac- coord alle bevoegdheid in beginsel bij de Bestuursraad bc- rusttc. Artikel 7 belast de Bestuursraad met het algemeen
2
beleid van het Instituut en noemt een aantal speciale taken. De leiding van het Instituut berust overigens, volgens artikel 10, bij de Directeur. De artikelen 2 en 3 van het Protocol geven nadere bepalingen omtrent de afbakening der bevoegd- heden.
Artikel S. De ingewikkelde regeling van dit artikel berust op de wenselijkheid aan de staten, die van de diensten van het Instituut veel gebruik maken, en het dus in hoofdzaak finan- cieren, bij de stemming over financiële zaken een grotere invloed te geven. Bij zulke zaken zal ieder lid van de Bestuurs- raad gewogen stemming kunnen verlangen, waarbij het aantal stemmen van ieder lid afhangt van de contributie van de staat die hij vertegenwoordigt.
Artikelen 13 en 14. Volgens deze bepalingen zal de jaar- lijkse contributie der leden niet meer, als in de Overeenkomst van 1947, afhangen van een vrij willekeurige klassenindeling der staten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene kosten en kosten van onderzoek van octrooiaanvragen. Het ge- deelte der contributie, strekkende tot dekking der kosten van onderzoek, ongeveer 90 pet. van het totaal, wordt gebaseerd op het aantal door elke staat gevraagde adviezen. Het ter dek- king van de algemene kosten strekkende gedeelte der contri- butie wordt volgens een andere maatstaf berekend, namelük het aantal in elke staat ingediende octrooiaanvragen, ongeacht voor hoeveel daarvan advies van het Instituut is gevraagd.
Onder door een staat gevraagde adviezen kunnen ook val- len de door onderdanen van die staat rechtstreeks aan het Instituut gevraagde adviezen, indien die staat dat verlangt. Het ligt niet in de bedoeling, dat Nederland van deze mogclijk- heid gebruik zal maken.
Artikel 15. In deze bepaling is voor het Instituut een rui- me mogelijkheid neergelegd om deel te nemen aan internatio- na!e overeenkomsten van verschillende aard op het terrein van de industriële eigendom.
Artikel 17. Als talen van het Instituut gelden Duits, Xxxxxx, Xxxxx en Nederlands. Voor onderzoek van in andere talen gestelde documenten — hetgeen voor lid-staten met een andere nationale taal van belang kan zijn — kunnen in de belang- hebbende staat en op zijn kosten speciale diensten worden in- gesteld.
Ook voor behoeften van andere aard der lid-staten kunnen dergelijke speciale diensten worden ingesteld.
Artikel 22, lid 2. Bepaalde voorzieningen van technische aard, die niet minder belangrijk zijn dan die van de herziene Overeenkomst zelf, maar waarbij de behoefte aan wijziging veelal meer frequent en meer urgent zal zijn, zijn in een af- zonderlijk Protocol neergelegd. Volgens de onderhavige bepa- ling kan wijziging van het Protocol geschieden door een con- fcrentie der lid-statcn, terwijl deze wijziging onmiddellijk in werking kan treden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
F. J. W. GIJZELS.
De Minister van Buitenlandse Zaken «./.,
X. XX XXXX.