Bestuursconvenant samenwerking U10 gemeenten
Bestuursconvenant samenwerking U10 gemeenten
Convenant
de gemeente Bunnik te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de xxxx X. xxx Xxxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Bunnik d.d. 19 mei 2020,
X. xxx Xxxxxxxx
… op 22-10-2020
de gemeente De Bilt, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer S.C.C.M. Potters, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders De Bilt d.d. 16 juni 2020,
…
S.C.C.M. Potters op 22-10-2020
de gemeente Houten, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer G.P. Xxxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Houten d.d. 2 juni 2020,
G.P. Xxxxxxxx
… op 15-10-2020
de gemeente IJsselstein, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer X.X.X. xxx Xxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders IJsselstein d.d. 23 juni 2020,
X.X.X. xxx Xxxxxxx
… op 19-10-2020
de gemeente Nieuwegein, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer F. Th.J.M. Backhuijs, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Nieuwegein d.d. 23 juni 2020,
F.Th.J.M. Backhuijs
… op 18-10-2020
de gemeente Stichtse Vecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de xxxx X.X.X.X.X. Xxxxxxxx, x.x. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Stichtse Vecht d.d. 19 mei 2020,
X.X.X.X.X. Xxxxxxxx
… op 14-10-2020
de gemeente Utrecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer X.X.X. xxx Xxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Utrecht d.d. 16 juni 2020,
P.E.J. den Oudsten
… op 27-10-2020
de gemeente Utrechtse Heuvelrug, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer G.F. Naafs, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Utrechtse Heuvelrug d.d. 23 juni 2020,
G.F. Naafs
… op 13-10-2020
de gemeente Vijfheerenlanden, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de xxxx X. Xxxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Vijfheerenlanden d.d. 16 juni 0000,
X. Xxxxxxxx
… op 13-10-2020
de gemeente Wijk bij Duurstede, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, mevrouw I.P. Meerts, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Wijk bij Duurstede d.d. 23 juni 2020,
…
I.P. Meerts op 13-10-2020
de gemeente Woerden, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer V.J.H. Molkenboer, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Woerden d.d. 23 juni 2020,
V.J.H. Molkenboer
… op 16-10-2020
de gemeente Zeist, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer J.J.L.M. Xxxxxxx, d.d. …
ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders Zeist d.d. 12 mei 2020,
…
J.J.L.M. Xxxxxxx op 16-10-2020
overwegende dat
▪ de wens is een optimale netwerksamenwerking op regionaal niveau te bewerkstelligen tussen de deelnemende gemeenten, waarin uiteenlopende grote maatschappelijke opgaven worden opgepakt;
▪ de deelnemende gemeenten via zowel het netwerk als de allianties onder meer een democratische borging en intrinsieke motivatie nastreven;
▪ de deelnemende gemeenten sinds oprichting in 2014 samenwerken binnen een netwerksamenwerking en dit netwerk zich gedurende jaren organisch heeft ontwikkeld, waarbij het aantal deelnemers is toegenomen en het langzaam van een verkennende samenwerking verandert in een meer realiserende samenwerking;
▪ er naar aanleiding van een nieuwe governance dit nieuwe bestuursconvenant is opgesteld en daarmee het voormalig geldend bestuursconvenant komt te vervallen;
▪ de deelnemende gemeenten wensen dat het een lichte vorm van samenwerking blijft, maar er behoefte is aan een fundament onder de samenwerking en deze te bestendigen met dit bestuursconvenant, waarin nadere gezamenlijke afspraken worden vastgelegd;
▪ de kern van de samenwerking in de bestuurstafels zit en er sprake is van een lerende netwerksamenwerking, waarbij de deelnemende gemeenten, naast de vijfjaarlijkse evaluatie, ten minste één keer per jaar in de daartoe betreffende overleggremia expliciet de vraag agenderen in hoeverre de nu gemaakte afspraken het gewenste effect hebben en of de governance nadere bijstelling behoeft;
▪ in het governance besluit, dat als bijlage bij dit bestuursconvenant integraal onderdeel uitmaakt van dit bestuursconvenant, expliciet is ingegaan op de zachte kant van de governance van de samenwerking U10-gemeenten; en
▪ de deelnemende gemeenten waarde hechten aan de relationele aspecten binnen de netwerksamenwerking, waarbij onder meer de onderlinge verhoudingen, het commitment om samen te werken en het vertrouwen in elkaar centraal staan.
komen overeen de volgende:
Bestuursconvenant samenwerking U10-gemeenten Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. | bestuursconvenant: | deze overeenkomst, inclusief bijlage governance besluit; |
b. | deelnemende gemeenten: | de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Vijfheerenlanden, Wijk bij Duurstede, Woerden en Zeist; |
c. | centrumgemeente: | de gemeente Utrecht; |
d. | daily urban system: | het gebied rond de gemeente Utrecht waarbinnen de belangrijkste dagelijkse woon-werkverplaatsingen plaatsvinden; |
e. | colleges: | de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten; |
f. | directeur: | de directeur van de U10-organisatie, als bedoeld in artikel 12, en |
g. | U10-organisatie: | het organisatieonderdeel binnen de centrumgemeente dat ten behoeve van de samenwerking werkt en onder leiding van de directeur staat. |
Hoofdstuk 2: Samenwerking
Artikel 2: Doel
Het doel van de samenwerking is het leggen van een fundament onder de samenwerking tussen de deelnemende gemeenten op visievorming, strategievorming en het realiseren van gemeenschappelijke opgaven en belangen die bovenregionale aspecten hebben.
Artikel 3: Netwerksamenwerking
1. Dit bestuursconvenant is van toepassing op en beperkt tot het grondgebied van de deelnemende gemeenten.
2. De gemeenten committeren zich aan de Ruimtelijke Economische Koers 2017, of een later door de colleges vastgestelde nieuwe koers ter vervanging of concretisering van deze koers.
3. De gemeenten committeren zich jaarlijks een vaste bijdrage te doen, als bedoeld in artikel 19, tweede lid van dit convenant.
4. De gemeenten verplichten zich actief in te zetten voor de samenwerking door de inzet van bestuurders, medewerkers en middelen. Daarbij wordt het regionaal belang van de U10 nagestreefd, met ook oog voor de lokale belangen.
Artikel 4: Taken
1. De samenwerking heeft betrekking op de ontwikkeling van de economische, ruimtelijke, sociale en duurzame domeinen. Deelnemende gemeenten besluiten gezamenlijk of er binnen de samenwerking beleidsdomeinen kunnen worden toegevoegd.
2. De samenwerking richt zich in elk geval op:
a. het vormen van een gezamenlijke visie;
b. het ontwikkelen van een strategie op de gemeenschappelijke opgaven en belangen; en
c. het afstemmen en realiseren van de bij of krachtens dit bestuursconvenant afgesproken acties.
3. Met dit bestuursconvenant worden geen bevoegdheden van de gemeenteraden, colleges of burgemeesters overgedragen aan de samenwerking.
4. De deelnemende gemeenten werken (boven)regionaal samen op de domeinen, bedoeld in het eerste lid, conform de afspraken in dit bestuursconvenant.
Hoofdstuk 3: Netwerksamenwerking
Artikel 5: Governance
Het netwerk bestaat uit de volgende gremia:
a. de bestuurstafels;
b. de opgaveteams;
c. het trekkersoverleg;
d. het regieoverleg;
x. het burgemeestersoverleg; en
f. de netwerkdirectie.
Artikel 6: Bestuurstafels
1. Het regieoverleg kan bestuurstafels instellen en opheffen.
2. Een bestuurstafel wordt ingesteld ten behoeve van bestuurlijke samenwerking op inhoudelijke thema’s binnen dit bestuursconvenant. Onder deze rol valt ook een visie op aansluiting bij andere bestuurlijke overleggen of samenwerking met andere partners.
3. Een bestuurstafel bestaat uit één vertegenwoordiger per college. Per lid van de bestuurstafel kan ook een plaatsvervangend lid worden aangewezen vanuit hetzelfde college.
4. Het regieoverleg wijst de trekker van de bestuurstafel aan, die als voorzitter van de bestuurstafel functioneert. Het regieoverleg kan ook een plaatsvervangend trekker aanwijzen.
5. De bestuurstafel regelt zelf zijn werkwijze en stelt jaarlijks een werkplan vast. De bestuurstafel kan ook andere stakeholders uitnodigen om deel te nemen aan de beraadslaging.
6. De bestuurstafel wordt ondersteund door een of meerdere procesmanagers, die hiertoe door de directeur worden aangewezen.
Artikel 7: Opgaveteams
1. Het regieoverleg kan opgaveteams instellen en opheffen.
2. In het plan van aanpak, dat door de colleges wordt vastgesteld, wordt de opgave vastgelegd voor het opgaveteam. Daarbij worden tevens de kaders meegegeven waaronder de opdracht moet worden uitgevoerd en wordt de samenstelling van het opgaveteam geregeld. Het team bestaat in elk geval uit bestuurlijke en ambtelijke opdrachtgevers en een of meerdere opgavemanager.
3. Het regieoverleg wijst de trekkers van een opgaveteam aan.
Artikel 8: Trekkersoverleg
1. Het trekkersoverleg bestaat uit:
a. de trekkers van de bestuurstafels;
b. de trekkers van de opgaveteams; en
c. een burgemeester, niet zijnde de burgemeester van de centrumgemeente.
2. Het trekkersoverleg weegt alle bij zijn beslissingen betrokken belangen af en houdt daarbij specifiek de belangen van de verschillende deelnemende gemeenten alsmede het regionale belang in het oog. De voor een of meer deelnemende gemeenten nadelige gevolgen van een beslissing mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de beslissing te dienen doelen.
3. De burgemeester, bedoeld in het eerste lid onder c, is voorzitter van het trekkersoverleg.
4. Het trekkersoverleg komt zo vaak bijeen als de voorzitter dit nodig acht, of wanneer tenminste twee trekkers hierom verzoeken.
5. Het trekkersoverleg heeft tot taak:
a. het coördineren en stimuleren van de inhoudelijke voortgang in de bestuurstafels en opgaveteams, met name waar onderwerpen van bestuurstafels of opgaveteams elkaar raken;
b. het coördineren en stimuleren van eenduidigheid in de procesrichting en van de werkzaamheden van de bestuurstafels en opgaveteams;
c. het coördineren en stimuleren dat voorstellen die bestuurstafels aan de colleges doen niet met elkaar conflicteren;
d. het signaleren van inhoudelijke ontwikkelingen die voor de samenwerking van strategisch belang zijn;
6. De directeur is secretaris van het trekkersoverleg.
Artikel 9: Regieoverleg
1. Het regieoverleg bestaat uit:
a. de burgemeester van de centrumgemeente;
b. de voorzitter van het trekkersoverleg;
c. twee trekkers uit het trekkersoverleg; en
d. de voorzitter van de netwerkdirectie.
2. Het regieoverleg weegt alle bij zijn beslissingen betrokken belangen af en houdt daarbij specifiek de belangen van de verschillende deelnemende gemeenten alsmede het regionale belang in het oog. De voor een of meer deelnemende gemeenten nadelige gevolgen van een beslissing mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de beslissing te dienen doelen.
3. De burgemeester van de centrumgemeente is voorzitter van het regieoverleg.
4. Het regieoverleg komt zo vaak bijeen als de voorzitter dit nodig acht, of wanneer tenminste twee andere leden hierom verzoeken.
5. Het regieoverleg heeft tot taak:
a. het toezien op de doeltreffendheid, doelmatigheid en democratische legitimatie van de samenwerking;
b. het instellen en opheffen van bestuurstafels en opgaveteams;
c. het toezien op zorgvuldige en transparante alliantievorming;
d. het vaststellen van de begroting en de jaarrekening van de samenwerking;
e. het jaarlijks doen van een voorstel aan de colleges met betrekking tot de bijdrage bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid;
f. het aanwijzen van de trekkers van de bestuurstafels en opgaveteams;
g. het doen van voorstellen aan de colleges met betrekking tot toetreding van nieuwe deelnemers of uittreding van bestaande deelnemers;
h. het doen van voorstellen aan de colleges met betrekking tot wijziging van dit bestuursconvenant;
i. het bemiddelen en adviseren in geschillen tussen gemeenten onderling en tussen een deelnemende gemeente en het netwerk, bedoeld in artikel 5;
j. het organiseren van de collegedag; en
k. het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur van de U10-organisatie.
6. De directeur is secretaris van het regieoverleg. In een vergadering waarin over de benoeming, schorsing of het ontslag van de directeur wordt gesproken xxxxxx de voorzitter van de werkgeverscommissie, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, op als secretaris van het regieoverleg.
Artikel 10: Burgemeestersoverleg
1. Het burgemeestersoverleg bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten.
2. De burgemeester van de centrumgemeente zit de vergaderingen van het burgemeestersoverleg voor.
3. Het burgemeestersoverleg wijst uit zijn midden een burgemeester aan die participeert in het trekkersoverleg, niet zijnde de burgemeester van de centrumgemeente.
4. Het burgemeestersoverleg komt tweemaal per jaar bijeen.
5. Het burgemeestersoverleg heeft tot taak het signaleren en stimuleren van ontwikkelingen omtrent de doeltreffendheid, doelmatigheid en democratische legitimatie van de samenwerking;
6. De directeur is secretaris van het burgemeestersoverleg.
Artikel 11: Netwerkdirectie
1. De netwerkdirectie bestaat uit:
a. de secretarissen van de deelnemende gemeenten; en
b. de directeur.
2. De netwerkdirectie wijst uit zijn midden een voorzitter aan. De directeur kan niet worden aangewezen als voorzitter.
3. De netwerkdirectie komt zo vaak bijeen als de voorzitter of directeur dit nodig acht of wanneer tenminste twee andere secretarissen hierom verzoeken.
4. De netwerkdirectie heeft tot taak:
a. het coördineren van eenduidigheid in de bestuurlijke en politieke besluitvormingsprocessen;
b. het in kaart brengen van benodigde functies en inzetten van medewerkers en middelen die nodig zijn voor een kwalitatief hoogwaardige manier van werken van de bestuurstafels en de opgaveteams op voorstel van de trekker van de betreffende bestuurstafel onderscheidenlijk opgaveteam en na advies van de directeur;
c. het salderen van de inzet, als bedoeld onder b, aan het eind van het jaar;
d. het monitoren en aansturen van de inzet van ambtenaren van de deelnemende gemeenten en van de U10-organisatie aan bestuurstafels en in opgaveteams; en
e. het positioneren en faciliteren van de leden van de gemeentelijke directie- en managementteams ten behoeve van een zichtbare verbinding tussen beleid en uitvoering en tussen individueel-gemeentelijke en regionale verantwoordelijkheden.
5. De netwerkdirectie wijst uit zijn midden een werkgeverscommissie aan. De werkgeverscommissie adviseert het regieoverleg over de benoeming, schorsing en ontslag van de directeur, bedoeld in artikel 9, lid 5, sub k. De werkgeverscommissie is verantwoordelijk voor de personele aansturing van de directeur en voert daartoe met hem voortgangsgesprekken. De werkgeverscommissie kan het regieoverleg hiertoe adviseren. De werkgeverscommissie wordt bijgestaan door een HRM-adviseur van de centrumgemeente, die tevens als secretaris van de commissie optreedt.
6. De deelnemende gemeenten stellen zich garant voor schade die voortvloeit uit arbeidsovereenkomsten met betrekking tot de U10-organisatie of handelingen van de directeur en de door of namens de directeur aangewezen medewerkers die ten behoeve van de U10- organisatie werken.
Artikel 12: Directeur
1. Het regieoverleg benoemt de directeur van de U10-organisatie. De directeur heeft de leiding over de U10-organisatie en verzorgt de inhoudelijke en personele aansturing van de medewerkers van de U10-organisatie. Dit met uitzondering van de medewerkers van de U10-organisatie die werken in een opgaveteam: zij worden inhoudelijk aangestuurd door de ambtelijk opdrachtgevers van het opgaveteam, terwijl de directeur van de U10-organisatie de personele aansturing verzorgt.
2. De directeur is tevens secretaris van het trekkersoverleg, het regieoverleg en het burgemeestersoverleg. In die hoedanigheid is hij bij de betreffende overleggen aanwezig en staat hij deze overleggen bij de uitoefening van hun taak terzijde.
3. De directeur heeft voorts tot taak:
a. het in overeenstemming met de centrumgemeente regelen van het werkgeverschap en de bedrijfsvoering van de U10-organisatie;
b. het aanwijzen van een of meerdere procesmanagers ter ondersteuning van een bestuurstafel;
c. het adviseren over een voorstel van de trekker van een bestuurstafel of opgaveteam over het in kaart brengen van benodigde functies en inzetten van medewerkers en middelen die nodig zijn voor een kwalitatief hoogwaardige manier van werken van de bestuurstafels en de opgaveteams; en
d. het coördineren van de organisatie van een raadsledenbijeenkomst, als bedoeld in artikel 15.
4. De directeur spreekt met het regieoverleg af wie de directeur vervangt bij diens afwezigheid.
Hoofdstuk 4: Allianties
Artikel 13: Alliantievorming
1. Onder alliantie in de zin van dit artikel wordt verstaan: een samenwerking tussen twee of meerdere deelnemende gemeenten en eventuele andere partijen waarbinnen deze partijen een concrete opgave in samenwerking uitvoeren.
2. Een college bepaalt zelf of het participeert in een alliantie. Bij een besluit tot deelneming committeert het college zich aan de uitgangspunten van de betreffende alliantie en aan het komen tot een gezamenlijk resultaat.
3. Aan een alliantie kunnen ook partijen deelnemen die geen partij zijn bij dit bestuursconvenant, indien deze partijen zich vooraf schriftelijk committeren aan de uitgangspunten van de betreffende alliantie en aan het komen tot een gezamenlijk resultaat.
4. Colleges die een alliantie wensen te vormen doen hiervan mededeling aan het regieoverleg.
5. Bij het aangaan van de alliantie worden tussen de participerende colleges in elk geval afspraken gemaakt over:
a. de opgaven van de alliantie;
b. inhoudelijke en financiële voorwaarden voor deelneming;
c. de door de participerende colleges te verlenen mandaten, zodat de alliantie effectief en doelmatig kan werken;
d. voorwaarden waaronder partijen kunnen toe- of uittreden uit de alliantie; en
e. de betrokkenheid van colleges en gemeenteraden bij besluitvorming.
6. De deelnemende gemeenten verplichten zich actief in te zetten voor alliantievorming en de participatie in een of meerdere allianties.
Hoofdstuk 5: Betrokkenheid colleges en raden
Artikel 14: Collegedag
1. Ten minste eenmaal per jaar wordt door het regieoverleg een collegedag georganiseerd.
2. Tijdens een collegedag worden alle leden van de colleges uitgenodigd ten behoeve van beeldvorming en oordeelsvorming over de inhoud of voortgang van de samenwerking.
Artikel 15: Gemeenteraden
1. De colleges verplichten zich de gemeenteraden actief betrokken te houden bij de samenwerking. Zij spannen zich daarbij in om de gemeenteraden vroegtijdig een oordeel te laten geven over voorgenomen beleid en activiteiten op regionaal niveau.
2. Colleges spannen zich in om regionale voorstellen en beslispunten uniform en gelijktijdig voor te leggen aan de gemeenteraden. Dit laat onverlet dat de binnen de betreffende gemeenten geldende procedures gevolgd worden en de mogelijkheid om een eigen lokale motivatie aan het voorstel of beslispunt toe te voegen rekening houdend met de eigen gemeentelijke kaders en ambities. Een college of gemeenteraad kan een vertegenwoordiging van de U10-organisatie ter ondersteuning uitnodigen.
3. Een bestuurstafel of een opgaveteam kan voorstellen een gezamenlijke raadsledenbijeenkomst te organiseren, zodat raadsleden gezamenlijk geïnformeerd kunnen worden. De directeur coördineert de organisatie van de bijeenkomst.
4. De colleges maken, op voorstel van een bestuurstafel of een opgaveteam, voorafgaand aan de start van een besluitvormingsproces duidelijk op welke manieren en welke tijdstippen de gemeenteraden betrokken worden in de besluitvorming.
5. De verplichtingen die het college onder gevolg van de Gemeentewet of enige andere wet heeft jegens de gemeenteraad blijven onverminderd van kracht.
Hoofdstuk 6: Toetreding, wijziging en uittreding
Artikel 16: Toetreding
1. Aan dit bestuursconvenant kunnen uitsluitend gemeenten deelnemen die behoren tot de provincie Utrecht en in het daily urban system van de gemeente Utrecht liggen.
2. Het regieoverleg doet voorstellen aan de colleges met betrekking tot de toetreding van nieuwe gemeenten.
3. Een toetredende gemeente onderschrijft de uitgangspunten als genoemd in artikel 3 en accepteert door ondertekening van dit bestuursconvenant de overige voorwaarden die gelden voor de samenwerking. Een toetredende gemeente gaat eveneens akkoord met de geldende begroting, werkplannen en andere relevante beleidsdocumenten.
Artikel 17: Wijziging
1. Het regieoverleg doet voorstellen tot wijziging van dit bestuursconvenant.
2. Dit bestuursconvenant wordt gewijzigd door ondertekening van de burgemeesters namens de gemeenten. De burgemeesters tekenen niet dan nadat de daartoe in de betreffende gemeente van toepassing zijnde regels zijn nagekomen, onverminderd het bepaalde in artikel 160, eerste lid aanhef en onder e, artikel 169, vierde lid, en artikel 171 van de Gemeentewet.
Artikel 18: Uittreding
1. Ieder college kan besluiten tot uittreding uit de samenwerking en het opzeggen van dit bestuursconvenant. Het college neemt daartoe eerst een principebesluit en deelt dit besluit mee aan het regieoverleg.
2. Het regieoverleg doet voorstellen met betrekking tot de beoogde uittreding. Het regieoverleg doet deze voorstellen binnen drie maanden nadat het college zijn kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan. Uitgangspunt is dat een uittredende gemeente de reeds aangegane financiële verplichtingen, met een bepaalde afbouw in de bijdrage, nog drie jaren volgend op de uittreding doorbetaalt.
3. De doorbetaling van de aangegane financiële verplichting, bedoeld in het tweede lid, als volgt wordt afgebouwd:
a. het eerste jaar na uittreding 100% doorbetaling;
b. het tweede jaar na uittreding 50% doorbetaling;
c. het derde jaar na uittreding 25% doorbetaling.
4. Het college dat wenst uit te treden neemt binnen zes maanden na het voorstel van het regieoverleg een definitief besluit omtrent de uittreding.
5. De uittreding gaat in op 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot uittreding, als bedoeld in het derde lid.
6. De uittreding als bedoeld in dit artikel heeft geen gevolgen voor de participatie van de betreffende gemeente in een alliantie. De participatie aan een alliantie kan beëindigd worden overeenkomstig de voorwaarden zoals die bij het starten van de alliantie zijn aangegaan.
Hoofdstuk 7: Financiën
Artikel 19: Begroting en jaarrekening
1. Het regieoverleg stelt jaarlijks, uiterlijk in het laatste kwartaal voorafgaand aan het daaropvolgende kalenderjaar, de begroting vast voor de kosten die verbonden zijn aan de samenwerking.
2. Iedere gemeente betaalt per inwoner een bijdrage van € 1,10 per jaar. Artikel 1 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing. De colleges kunnen unaniem besluiten dit bedrag jaarlijks te indexeren of dit bedrag anderszins te verminderen of te vermeerderen.
3. De deelnemende gemeenten betalen voor 1 juli van het kalenderjaar waar de begroting betrekking op heeft hun bijdrage, bedoeld in het tweede lid, aan de centrumgemeente. De centrumgemeente voldoet de facturen die worden ingediend met betrekking tot kosten voor de samenwerking.
4. Het regieoverleg stelt uiterlijk zes maanden na afloop van het kalenderjaar de jaarrekening vast.
Hoofdstuk 8: Slotbepalingen
Artikel 20: Evaluatie
1. In 2025 vindt een evaluatie plaats van dit bestuursconvenant. Opvolgend wordt er iedere vijf jaar een evaluatie van de samenwerking op basis van dit bestuursconvenant uitgevoerd.
2. De evaluatie richt zich onder meer op:
a. de bestuurlijke samenwerking;
b. de behaalde resultaten;
c. de organisatorische ondersteuning, en
d. de benodigde financiële bijdrage.
Artikel 21: Geschillen
1. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
2. Eventuele nietigheid of vernietigbaarheid van een van de bepalingen van deze overeenkomst tast de rechtsgeldigheid van de overige bepalingen van deze overeenkomst niet aan.
3. Een geschil over deze overeenkomst wordt geacht aanwezig te zijn indien een van de deelnemende gemeente dit in een aangetekende brief aan een andere deelnemende gemeente kenbaar maakt. Alsdan verrichten de deelnemende gemeenten naar redelijkheid en billijkheid alle inspanning om het geschil minnelijk op te lossen.
4. Geschillen die voortvloeien uit dit bestuursconvenant worden zoveel mogelijk in onderling overleg opgelost. Het regieoverleg neemt hierbij het voortouw.
Artikel 22: Inwerkingtreding en looptijd
Dit bestuursconvenant treedt in werking op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de ondertekening van de laatste gemeente en geldt voor onbepaalde tijd. Dit bestuursconvenant vervangt het Bestuursconvenant samenwerking U10-gemeenten zoals dat op 1 januari 2016 in werking is getreden.
Besluit governance
Addendum vanaf pagina 11
Governance 2020 - 2025
De U10 is bij de oprichting in 2014, als reactie op de toenmalige BRU, ingericht als een open en licht netwerk, zonder al te veel nadere afspraken over sturing en besluitvorming. Het netwerk heeft zich door de jaren heen organisch ontwikkeld. Het aantal leden is toegenomen en het verandert langzamerhand van een verkennende samenwerking waarin vooral afstemming plaatsvindt, naar een meer realiserend netwerk. De totstandkoming en uitvoering van de Regionale Energie Strategie (RES) is daarvan een voorbeeld. In de huidige bestuurlijke organisatievorm lopen we daarom tegen diverse problemen aan. Daarom is in de U10 gestart met het onderzoeken van de vraag welke bestuurlijke organisatie het best past bij een realiserend en uitvoeringsgericht netwerk.
Aanpak
Begin 2019 is in het U10 netwerk de opdracht opgehaald om met de governance aan de slag te gaan. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen een korte termijn advies, gericht op de verduidelijking van processen en besluitvorming binnen de bestaande governance. En een advies voor de langere termijn, gericht op vernieuwing van de governance, passend bij een perspectief waarin de U10 steeds meer
gezamenlijk programma’s wil realiseren. Het korte termijn advies is voor de zomer opgeleverd, daarna is het adviesteam gestart met het lange termijn advies in overleg met de U10 boegbeelden Xxx Xxxxx en Backhuijs. Het adviesteam bestaat uit :
- Xxxxxxxxx Xxxxxx (secretaris Utrecht)
- Xxxxx Xxxxxxxxx (secretaris Nieuwegein)
- Xxxx Xxxxxxx (secretaris Zeist)
- Xxxxxxx xxx Xxxxxxx (secretaris Vijfheerenlanden)
- Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx (griffier Utrechtse Heuvelrug)
- Xxxxxxx Xxxxx (directeur U10)
- Xxxxxxx Xxxxxx (adviseur Utrecht)
Een van de eerste stappen voor de lange termijn betrof het opstellen van een uitgangspuntennotitie, richtinggevend bij de inventarisatie en analyse, onderschreven in het burgemeestersoverleg. We vinden het wiel niet onnodig opnieuw uit en kunnen gelukkig leren van de ervaringen en inzichten van
vergelijkbare regio’s met vergelijkbare opgaven. Op basis van de uitgangspunten is een selectie
gemaakt van regio’s die het meest hieraan voldoen. Er is gesproken met de regio’s: Metropoolregio Amsterdam (MRA), Regio Zwolle, Regio Hart van Brabant, Regio Arnhem Nijmegen en Verstedelijkingsalliantie Zuid-Holland.
In de volgende stap zijn een aantal experts op het gebied van intergemeentelijke samenwerking om advies gevraagd, te weten
- Xxxxxx Xxxxx: Hoofddocent Openbaar Bestuur Wageningen Universiteit
- Xxx xx Xxxxx: Docent/Onderzoeker Staats- en Bestuursrecht Vrije Universiteit
- Xxx-Xxxxxx xx Xxxx: Docent Bestuurskunde Radboud Universiteit Nijmegen tot 2016
- Xxxxx Xxxxxxx: Hoogleraar Bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam
- Gido ten Dolle: Directeur Ruimte & Economie gemeente Delft
Samen met de experts ontstond een eerste gemeenschappelijk beeld van de denkrichting voor het lange termijn advies, het adviesteam heeft dit verwerkt tot concrete aanbevelingen. In de verdiepingssessie van de netwerkdirectie en het daaropvolgende netwerkoverleg zijn deze aanbevelingen getoetst en aangescherpt. Voor u ligt het eindadvies.
Dilemma’s
In beginsel is de U10 een open netwerk. Inmiddels zijn 12 gemeenten lid van de U10 en hebben nog eens 4 gemeenten aangegeven lid te willen worden. Zij nemen op dit moment als gast deel aan de vergaderingen. Dat betekent dat 16 van de 26 gemeenten in de provincie deelnemen aan de U10. Deze groei heeft gevolgen voor de verhouding naar de provincie, besluitvorming en onderlinge samenwerking in het netwerk. Sommige regio’s werken daarom met sub regio’s en een getrapte vertegenwoordiging. De vraag is hoe we zowel het open karakter als de slagvaardigheid kunnen behouden. En de vraag is wat eigenlijk de basis is voor deelname aan de U10: als we gemeenten toelaten op basis van welke voorwaarden doen we dat dan? .
In de huidige governance werken alle gemeenten op alle onderwerpen met elkaar samen. Dit geeft aan dat er veel energie zit in de samenwerking en we er voor moeten zorgen om dat vooral vast te houden. Met de grote opgaven moeten we ons wel afvragen of alle raden het altijd eens moeten zijn over alle integrale keuzes die over alle pijlers wonen, bereikbaarheid, energie, economie, groen en gezondheid. Is het wellicht mogelijk om met coalities te werken, en zo ja hoe kunnen deze coalities dan ontstaan.
En stel dat er een raad is die geen akkoord geeft, wat betekent dat dan voor de anderen. In formelere regelingen kan dit worden afgevangen, door het overhevelen van bevoegdheden naar een gemeenschappelijk orgaan die voor de regio besluiten neemt. De uitdaging in een lichte samenwerking is vasthouden aan de positie van colleges en raden en tegelijkertijd te zorgen voor efficiënte en effectieve besluitvorming. Maar hoe zorgen we in de besluitvorming voor een effectievere betrokkenheid van de raden, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, zodanig dat hun kaderstellende, controlerende en volks vertegenwoordigende rol vervuld kan worden.
Het uitgangspunt van de U10 blijft dat we een lichte organisatievorm willen blijven, waarin het leeuwendeel van het werk gedaan wordt met bestuurders en medewerkers van de deelnemende gemeenten. Dit staat op gespannen voet met de beweging naar een meer realiserend netwerk met een veelheid aan projecten en programma’s. Een belangrijk vraagstuk is hoe we onze realisatiekracht kunnen vergroten, zónder dat we vervallen in zwaardere constructies met bijbehorende ondersteuning. En hoe zorgen we voor een grotere betrokkenheid vanuit de ambtelijke organisaties om onze regionale ambities te realiseren, waarin voldoende capaciteit wordt geleverd.
Verder zoeken we naar duidelijke en transparante processen. Met duidelijk wordt bedoeld dat processen helder en ondubbelzinnig zijn ingericht. En transparant dat de mensen die in of met de U10 werken deze processen kennen en begrijpen. Zo is het voor colleges en raden van belang te weten welke besluiten ze met welk doel voorgelegd krijgen en wat hun rol daarin is. Maar hoe zorgen we in de sturing er voor dat in de praktijk voortvarend en effectief samenwerkingsprocessen worden doorlopen. Voorwaarde is een duidelijke rolinvulling van de diverse gremia en bewustwording van ieders taken en verantwoordelijkheden.
Context
Vooropgesteld: welke inrichting of sturing ook gekozen wordt: regionale samenwerking staat of valt met de wil om samen te werken om opgaven te kunnen realiseren. Deze zogenaamde ‘zachte’ kanten zijn bepalend voor de slaagkans van de samenwerking, of dat nu in een GR is of in een informeel netwerk. We komen hier aan het eind van dit voorstel nog op terug.
In regionale samenwerkingen wordt vaak getracht één organisatiestructuur te bedenken die een oplossing moet bieden voor alle dilemma’s. In de regionale samenwerkingen zie je daarbij grofweg twee uiterste denkmodellen:
- Het klassieke bestuurslaag denken waarbij er een regiobestuur is dat de beslissingen neemt.
Waar een aantal bevoegdheden is overgedragen, met een uitvoeringsorganisatie. Risico hiervan is dat na verloop van tijd bestuur en organisatie afdrijven van de gemeenten, waarbij raden steeds minder het gevoel hebben dat de besluiten democratisch gelegitimeerd zijn. Dit was een veelgehoorde kritiek op het oude BRU. De lichte samenwerking van de U10 is een reactie hierop.
- Het tegenovergestelde model is geen apart bestuur maar een permanente conferentie van gemeenten. Hier zijn alle besluiten een uitkomst van onderhandeling en gestoeld op consensus. En er is geen of een minimale uitvoeringsorganisatie. Het risico van dit model is een gebrek aan slagkracht.
Afhankelijk van het doel van de samenwerking wordt voor een van bovenstaande of voor een hybride model gekozen. Het eerste model kan een uitstekende oplossing bieden voor uitvoerende taken zoals een omgevingsdienst, archief, groenbeheer, enz. De U10 daarentegen is een netwerk waarin we uiteenlopende grote maatschappelijke opgaven willen oppakken en dat vraagt op uiteenlopende beleidsterreinen een gezamenlijke strategie én uitvoeringskracht. Vooral dat eerste raakt direct aan de bevoegdheden van raden. Dat is de belangrijkste reden waarom we voorstellen niet te kiezen voor een Gemeenschappelijke Regeling voor de hele U10, waarin bevoegdheden worden overgedragen aan een regionaal bestuur.
Lokale belangen blijven in een regionaal samenwerkingsverband nogal eens onbesproken. Dat is niet bevorderlijk voor zorgvuldige besluitvorming. Het naar voren brengen en bespreken van lokale belangen is legitiem. De samenwerking in een regio vraagt om een proces waarin het regionaal belang en de lokale belangen evenwichtig in beeld en op tafel zijn. Uiteindelijk is het –bij besluitvorming- een afweging van gemeenten of het ‘de moeite waard’ is om deel te nemen aan een opgave of in te stemmen met een voorgelegd besluit. Dat vraagt om een andere houding m.b.t. besluitvorming.
Dan is er nog het misverstand dat in regionaal verband alle opgaven in elke fase met alle deelnemers moeten worden opgepakt. In een open netwerk als de U10 zijn er echter ook opgaven die vooral van betekenis zijn voor een deel van de gemeenten, soms met andere partners en soms buiten de grenzen van het netwerk. Dit kan ondersteund worden door de samenwerking op 2 niveaus te organiseren:
1. Het Netwerk, een basis die als platform kan dienen voor een brede groep deelnemers in een bepaald gebied vanuit een gezamenlijke lange termijn strategie;
2. Allianties, waar gemeenten elkaar op concrete opgaven vinden.
Inrichten
Het Netwerk
De U10 is en blijft een open netwerk. Formele deelname aan de U10 staat in beginsel open voor gemeenten in de regio Utrecht. Het open netwerk is geborgd op dit niveau. Hoewel we het netwerk graag ‘open’ houden, voelt iedereen wel aan dat de omvang niet oneindig is. Aan deelname zijn
daarom een aantal voorwaarden verbonden. Formele deelname aan het netwerk is voorbehouden aan gemeenten die:
- Onderdeel zijn van het Daily Urban System:
De U10 is één samenhangend gebied van stedelijke en landelijke gemeenten, waarbinnen zich het leeuwendeel afspeelt van de dagelijkse bewegingen van onze inwoners.
- Zich committeren aan de Ruimtelijke Economische Koers 2017 (REK) of de dan geldende visie:
De U10 deelnemers vinden elkaar in de ambitie van Xxxxxx Xxxxxxxxx Leven, zoals verwoord in de REK 2017. We doen dat samen omdat per saldo de regio als geheel deze ambities door samenwerking beter kan realiseren dan elke gemeente afzonderlijk. We werken dan ook vooral samen aan die opgaven die bijdragen aan deze ambitie. Ondertussen werken wij de REK 2017 verder uit in een integraal ruimtelijk perspectief. Daarna kan dit de basis zijn die door de (nieuwe) deelnemers aan het netwerk onderschreven wordt.
- Jaarlijks de vaste inwonerbijdrage voldoen en een actieve bijdrage leveren:
Een actieve bijdrage leveren aan het realiseren van opgaven door de inzet van bestuurders, medewerkers en middelen. Met een bijdrage per inwoner is gekozen voor een gelijke verdeelsleutel voor alle gemeenten.
- Meedoen in het belang van de regio:
Dat vergt een andere blik dan alleen maar te kijken wat goed is voor mijn gemeente of dat er niets schadelijks voor mijn gemeente wordt besloten. Of meeliften met allianties zonder inzet te plegen (free riders) of alleen maar meedoen wat voor mij goed is (cherry picking). Op deze wijze ben je met elkaar aan het concurreren.
De U10 is gebaseerd op het collegemodel. Het zwaartepunt van de bestuurlijke samenwerking ligt in het collegemodel bij de wethouders en de besluitvorming ligt primair bij de afzonderlijke colleges en raden. In het Netwerk werken de wethouders met elkaar samen aan diverse integrale bestuurstafels, waar alle gemeenten zijn vertegenwoordigd die deelnemen. Stakeholders (bv provincie) kunnen ook uitgenodigd worden voor bestuurstafels waar de agenda daartoe aanleiding geeft, het blijft echter een netwerk van gemeenten.
Allianties
Een netwerk waar het realiserend vermogen steeds meer voorop staat vraagt om een organisatie die flexibel, daadkrachtig, effectief en wendbaar is. In de huidige samenwerking is het gebruikelijk dat alle gemeenten op alle onderwerpen of projecten met elkaar samenwerken. Dit is goed te verklaren in een fase waarin de focus lag op gezamenlijke verkenning. In een meer realiserende samenwerking zullen er steeds meer allianties ontstaan rondom opgaven en projecten. Dit vergroot de slagkracht van het netwerk.
In de praktijk zullen er verschillende projecten en programma’s ontstaan met gemeenten en stakeholders die dit van belang achten. Neem als voorbeeld de Verstedelijkingsalliantie Zuid-Holland binnen de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Niet alle gemeenten binnen de MRDH hebben dezelfde verstedelijkingsopgave. De acht grootste gemeenten hebben zich gevormd in een stedelijke alliantie. Een soortgelijke alliantievorming zou kunnen ontstaan binnen een U10 programma zoals het Ruimtelijk Economisch Perspectief. Andere stakeholders zoals de provincie, corporaties, waterschappen en bedrijven, bijvoorbeeld energiemaatschappijen, kunnen desgewenst aansluiten, waar dat bijdraagt aan de realisatie van de opgave.
Een bijkomend voordeel van allianties is dat je lokaal eerder commitment kunt krijgen, gelet op de urgentie van concrete opgaven en projecten, met als resultaat dat daar de energie op wordt gericht. Voorts zorgen we er hiermee voor dat partijen die wel willen ook door kunnen zonder hinder te ervaren van degenen die niet willen of juist willen inzetten op andere projecten. Denkbare allianties zijn bijvoorbeeld: gemeenten rond de A12, gemeenten die te maken hebben met bodemdaling, gemeenten die samen met rijk en provincie de schaalsprong mobiliteit gaan uitvoeren, gemeenten die een regiodeal uitvoeren.
Besluitvorming
Zowel de raden als de colleges dragen, gezien het fundamentele karakter van de onderwerpen van de U10-samenwerking, geen van hun bevoegdheden over aan een regionaal gremium zoals een Gemeenschappelijke Regeling. Om ervoor te zorgen dat de besluitvorming niet stagneert (bv door een stapeling van amenderingen aan het eind van een proces), is het van belang om de besluitvorming anders in te richten. Allereerst door bij belangrijke strategische opgaven in twee fasen te laten besluiten, zodat gemeenten aan de voorkant van een proces invloed hebben op de kaderstelling. Dit gebeurt nu binnen de U10 ook al. En verder door gemeenten te vragen vanuit een ander perspectief over samenwerking te besluiten. We willen stimuleren dat de besluitvorming over regionale voorstellen primair plaats vindt op basis van consent (toestemmen).
In elke gemeente is het aan het college om te borgen dat de gevraagde besluiten passen binnen de door de raad vastgestelde of opnieuw vast te stellen kaders. Daarover dient in een voorstel duidelijkheid te bestaan. Ook bieden voorstellen inzicht in eventuele spanning tussen lokale en regionale belangen. Dit betekent dus ook dat een regionaal voorstel altijd wordt voorzien van een lokale toelichting. College en/of raad wegen deze eventuele belangenverschillen.
Bij de besluitvorming is zoeken naar consent vervolgens behulpzaam. De vraag is niet of een college of raad het volledig eens is met een voorstel, maar of er nog beargumenteerde bezwaren zijn om het ‘goed genoeg’ te vinden, om te kunnen toestemmen. Dit perspectief vergroot de slaagkans van regionale besluitvorming, zonder dat bevoegdheden worden overgedragen.
Wanneer een of meerdere deelnemers aan het netwerk geen toestemming geven, betekent dat niet het einde van de besluitvorming. De indiener van het voorstel (zoals een bestuurs- of opgave tafel) dient zich dan te buigen over de bezwaren van de betreffende gemeente(n) en na te gaan of daaraan tegemoet gekomen kan worden. Dit is uiteraard mede afhankelijk van de fase waarin dit gebeurt. Als dit zich voordoet helemaal aan het einde van een proces, waarin al vele gespreksrondes hebben plaatsgevonden, kan het Regieoverleg hierin een rol spelen. Niet door inhoudelijk een knoop door te
hakken, maar door een volgende fase in het proces in gang te zetten. ‘De regio’ kan nooit voor een van de gemeenten beslissen. Wél kan het onthouden van toestemming ultiem betekenen dat een of meer gemeenten aan een bepaalde opgave niet (verder) deelnemen.
Allianties ontstaan waar mensen samen aan het werk zijn, in of aan de grenzen van het netwerk en worden gemeld aan het netwerk. Daarmee hebben anderen altijd de mogelijkheid na te gaan of aansluiting relevant is en de kans om zich te melden. Bij de start van allianties is het van belang om de opgaven helder te hebben en op basis daarvan concrete voorstellen te maken, waarbij gemeenten zich eraan verbinden om gezamenlijk een ambitie na te streven en te realiseren. Daarbij is de afweging of de inzet van een gemeente opweegt tegen hetgeen het oplevert. Als dat zo is dan committeert een gemeente zich aan de opgave, de voorwaarden en aan het komen tot een gezamenlijk resultaat.
Bij de uitvoering van allianties biedt het opgavegericht denken en werken flexibiliteit en slagvaardigheid. De randvoorwaarden en kaders kunnen de besturen aan de voorkant kwijt in bijvoorbeeld een startnotitie. De bestuurlijke opdrachtgever overweegt, in overleg met de direct in de alliantie betrokken bestuurders, wanneer resultaten rijp zijn om ter besluitvorming voor te leggen aan de bevoegde besturen. Daar kan dan vervolgens weer besloten worden op basis van consent.
De Raden
We hechten aan onze filosofie dat de U10 een netwerk is van colleges met de raden als besluitvormend orgaan. De lichtvoetige collegeregeling van de U10 is een reactie op het BRU als formele regeling en de wens van de gemeenten om in positie te blijven als het gaat om besluiten over hun eigen grondgebied. Maar hoe zorgen we voor een effectievere betrokkenheid van de raden, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, zodanig dat hun kaderstellende, controlerende en volks vertegenwoordigende rol vervuld kan worden.
De primaire rol van elke raad is de rol in de eigen gemeente. In die rol krijgen de U10 raden besluiten voorgelegd door hun eigen college. Soms aan het begin van een proces (kaderstellend) en soms aan het eind. In deze rol worden raden geïnformeerd door hun eigen college en vindt besluitvorming plaats volgens de eigen procedures. Desgewenst kan een vertegenwoordiging van de U10 worden uitgenodigd ter ondersteuning.
De tweede manier waarop raden in de U10 een rol kunnen nemen, is als U10 raden gezamenlijk. Dat kan bijvoorbeeld als een bestuurstafel van de U10 de raden graag wil informeren over een belangrijke regionale opgave of –proces. Dergelijke bijeenkomsten zijn uitsluitend informatief. Natuurlijk kunnen raadsleden hier al dan niet gezamenlijk van gedachten wisselen of zich zelfs een mening vormen, maar dat kan niet in de plaats komen van de informatievoorziening vanuit elk college aan elke raad noch in de plaats van meningsvorming in de eigen raad.
Voor alle besluiten is het bij raadsvoorstellen verstandig om:
- de momenten en de wijze te benoemen waarop xxxxx besluiten moeten nemen;
- heldere voorstellen te formuleren met oog voor ieders rol en verantwoordelijkheden;
- tijdig de voorstellen in roulatie te brengen, zodat raden hun eigen agenda kunnen plannen;
- te werken met uniformiteit in besluitvorming (een besluit vragen is overal een besluit krijgen) en af te stappen van het concept couleur locale (onverlet de noodzaak van duiding van regionale voorstellen door elk college m.b.t. de gemeentelijke kaders en ambities).
In andere regio’s van het land zijn er interessante voorbeelden van raden die in gezamenlijkheid komen tot oordeelsvorming of beïnvloeding van de koers van de colleges. Denk hierbij aan de Verenigde Vergadering van Raden in regio Hart van Brabant. Een openbare bijeenkomst van alle raden, waarvan het initiatief bij de raden (!) ligt en men in gezamenlijkheid zwaarwegende adviezen kan aannemen. Een ander voorbeeld is de onderlinge afstemming tussen gemeenteraadsleden in de
‘Twenteraad’, waar men op hoofdlijnen het werkprogramma bespreekt en in gezamenlijkheid richtinggevende resoluties kan indienen.
Een dergelijke rol van raden gezamenlijk is onlangs ook beschreven door xxxx. Xxxxxx Xxxxxxx in zijn essay “Energie en Democratie”. Dit essay schreef hij In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, op zoek naar de democratische legitimatie bij de totstandkoming van de RES in de regio’s. Los van de vraag of dit de oplossing is voor het RES-proces in onze regio: interessant is dat hij hierin zoekt naar het samenspel tussen enkelvoudige democratie en meervoudig besturen. Hij doet onder meer een voorstel voor regiocommissies van regionale volksvertegenwoordigers die, op basis van gezamenlijke beeld- en oordeelsvorming advies uitbrengen aan de afzonderlijke gemeenteraden.
In onze relatief jonge netwerkorganisatie zien wij dergelijke vormen van gezamenlijke oordeelsvorming en beïnvloeding als een mogelijk volgende stap, maar wegen wij vanuit het perspectief van rolzuiverheid af dat initiatief hiertoe expliciet door de raden genomen zouden moeten worden. Vooralsnog stellen we dus 2 rollen van de raden voor: - de raad in zijn eigen gemeente – de raden gezamenlijk, met uitsluitend het doel gezamenlijk geïnformeerd te worden.
Organiseren en Sturen
In onze manier van organiseren borgen we dat we voortvarend en zorgvuldig komen van visievorming en strategieontwikkeling naar het creëren van allianties en het realiseren van opgaven. Dit met werkprocessen die duidelijk, voorspelbaar en transparant de verbinding leggen tussen wat een ieder lokaal doet en wat we regionaal doen. Dit vraagt om het versterken van onze ambtelijk-bestuurlijke slagkracht.
De inrichting van en samenwerking tussen het trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie geven we met meer focus vorm, zodat dit ons in de dagelijkse praktijk beter faciliteert om daadkrachtig te handelen. Op deze manier stimuleren we dat de kerngremia zoals opgaveteams en bestuurstafels zich kunnen richten op de eigen rolvervulling en een gecoördineerde en vruchtbare samenwerking met elkaar en onze partners.
Onderstaand staan de rollen van het trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie centraal. Xxxxxxx geldt dat we iedere bestuurder en ambtenaar hard nodig hebben om van de U10 een verdergaand en betekenisvol succes te maken. We moedigen een ieder van harte aan om de volgende bijdragen te leveren:
▪ Niet denken en handelen in instituties en structuren, maar in processen en rollen;
▪ Vervullen van de ambassadeursrol namens de U10;
▪ Vervullen van loketfunctie van U10 voor externe partners en delen van relevante kansen en signalen met de secretaris van het trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie (de directeur van de U10).
Het Trekkersoverleg
Het trekkersoverleg is als volgt samengesteld:
▪ Uit hoofde van de bestuurstafels: de trekker van elk van de bestuurstafels;
▪ Uit hoofde van de opgaveteams: de trekker van elk van de opgaveteams;
▪ Uit hoofde van het regieoverleg, in de rol van voorzitter van het trekkersoverleg: een van de burgemeesters, niet zijnde de burgemeester van de centrumgemeente;
▪ In de rol van secretaris de directeur van de U10.
Het trekkersoverleg heeft als taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden:
▪ Coördineren en stimuleren inhoudelijke voortgang en bestuurstafels en opgaveteams;
▪ Coördineren en stimuleren van eenduidigheid in procesinrichting en werkwijzen bestuurstafels en opgaveteams;
▪ Voorbereiden en voorleggen van voorstellen, passend binnen de doelstelling en reikwijdte van de bestuurstafels en opgaveteams, aan colleges van B&W;
▪ Signaleren van inhoudelijke ontwikkelingen die voor de U10 van strategisch belang zijn;
▪ Jaarlijks opstellen van werkplannen voor elk van de bestuurstafels;
▪ Opstellen van werkplannen voor de opgaveteams, in ieder geval bij de start van het opgaveteam en waar opportuun bij de overgang naar een volgende fase in de opgave;
▪ Monitoren en waar nodig aanvullend bijdragen aan de realisatie van de werkplannen van de bestuurstafels en opgaveteams.
Bij doorontwikkeling van de U10 van primair ‘verkennend’ naar primair ‘realiserend’, en vanuit de behoefte om de bestuurlijke drukte zo laag mogelijk te houden, valt te verwachten dat de frequentie van opgaveteam-bijeenkomsten (zoals REP en RES) zal toenemen en die van bestuurstafeldagen kan afnemen.
Het Regieoverleg
De samenstelling van het regieoverleg is als volgt:
▪ Uit hoofde van het trekkersoverleg: de voorzitter van het trekkersoverleg, een trekker van een van de bestuurstafels en een trekker van een van de opgaveteams;
▪ Uit hoofde van het burgemeestersoverleg, en in de rol van voorzitter van het regieoverleg: de burgemeester van de centrumgemeente Utrecht;
▪ Uit hoofde van de netwerkdirectie: de voorzitter van de netwerkdirectie;
▪ In de rol van secretaris: de directeur van de U10.
Het regieoverleg heeft de volgende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden:
▪ Toezien op de doeltreffendheid, doelmatigheid en democratische legitimatie van het U10-netwerk;
▪ Vaststellen van vorming dan wel opheffing van bestuurstafels;
▪ Toezien op zorgvuldige en transparante manier van alliantievorming;
▪ Vaststellen jaarrekening en begroting samenwerkingsconvenant en jaarlijks doen van voorstel aan de colleges voor financiële bijdrage van de deelnemers;
▪ Vaststellen van de bemensing van de rol van trekkers van de bestuurstafels en opgaveteams;
▪ Doen van voorstel aan colleges over toe-en uittreding deelnemers U10-netwerk;
▪ Doen van voorstel aan colleges voor wijzigen governance en convenant;
▪ Organiseren van de collegedag, minimaal eenmaal per jaar.
De Netwerkdirectie
De netwerkdirectie bestaat uit de gemeentesecretarissen van de U10-gemeenten en de directeur van de gezamenlijke U10-organisatie. Uit haar midden kiest de netwerkdirectie wie de rol van ambtelijk opdrachtgever van de opgaveteams verzorgt. In het vervullen van hun rol kunnen de gemeentesecretarissen zich in de eigen organisatie laten ondersteunen door een intern adviseur.
Wanneer deze adviseurs (tot dusver contactfunctionarissen geheten en verenigd in het CFO) bij het stroomlijnen van de politiek-bestuurlijke besluitvormingsprocessen behoefte hebben aan onderling overleg, dan zoeken zij elkaar op. Het CFO heeft geen formele status als gremium van de U10.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de netwerkdirectie zijn:
▪ Coördineren van eenduidigheid in bestuurlijke en politieke besluitvorming;
▪ Identificeren en inzetten van de mensen en middelen die nodig zijn voor een kwalitatief hoogwaardige manier van werken aan de bestuurstafels en in de opgaveteams en aan het eind van ieder jaar salderen van deze inzet.
▪ Monitoren en aansturen van de ambtelijke inzet aan de bestuurstafels en in de opgaveteams;
▪ Positioneren en faciliteren van de relevante leden van de directie- en management teams in de eigen organisaties om zichtbaar de verbinding te organiseren tussen enerzijds beleid en
uitvoering en anderzijds wat een iedere gemeente individueel doet en wat we in gezamenlijkheid als regio doen;
▪ Inrichten, monitoren en aansturen van de manier waarop en de voorwaarden waaronder de
gemeente Utrecht in haar rol als gastheerorganisatie bijdraagt aan een aantrekkelijk en eenduidig werkgeverschap, huisvesting en financiële bedrijfsvoering van de gezamenlijke U10-organisatie.
De zachte kant van samenwerken
Bij de governance denken mensen al snel aan de ‘harde’ kant van samenwerken. Het succes van
samenwerking wordt echter voor een groot deel bepaald door de ‘zachte’ kant. Als netwerk hebben we beide hard nodig. De ‘zachte’ kant van samenwerking gaat over de relationele aspecten. Bij relaties heb je met waarden en belangen te maken die we met elkaar moeten delen. Zaken die we naar elkaar uitspreken en expliciet maken. Wie zijn we als regio, wat vinden we van elkaar, hoe zien onze onderlinge verhoudingen eruit, maar ook commitment om samen te werken en vertrouwen in elkaar staat hierin centraal.
Dit betekent dat we hard en zacht omdraaien. Vanuit de zachte kant met elkaar werken, ondersteund door wat harde structuren, is heel anders werken dan vanuit de harde kant met ook wat oog voor zachtere kanten. Het lijkt een subtiel verschil, maar het is een fundamenteel verschil.
De zachte kant van samenwerken gaat vast niet van de ene op de andere dag optimaal. Op dit moment doen veel deelnemers in het netwerk hun best om ook aandacht te hebben voor deze kant. Goede samenwerking is het alternatief voor alles dichtregelen met nog meer procesafspraken. Hoe beter we zijn in de zachte kant, des te meer profijt we hebben van de harde kant.
Proces
Na positieve besluitvorming in de colleges zal dit voorstel verder worden uitgewerkt in een convenant. Het bestaande U10 convenant dient daarvoor als basis. In het convenant worden afspraken vastgelegd op het gebied van :
- doel, prioritering en reikwijdte van de samenwerking;
- rollen, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de diverse gremia;
- de betrokkenheid van colleges, raden;
- toetreding, wijziging en uittreding;
- financiering, begroting, jaarverslag en jaarrekening.
Door de werkafspraken in dit convenant wordt samenwerking in de regio Utrecht wendbaar, integraal, transparant en voorspelbaar georganiseerd. De deelnemende partijen gaan geen juridisch afdwingbare verplichtingen aan met de ondertekening van dit convenant, maar vormt het fundament van de samenwerking. Elke gemeente die wil deelnemen aan het U10 netwerk committeert zich door het ondertekenen van dit convenant.
Addendum besluit governance
1 Gemeente Utrechtse Heuvelrug
1.1 Ook consent bij het aangaan van allianties: in het document [besluit governance] wordt voorgesteld om bij regionale voorstellen, besluitvorming primair plaats te laten vinden op basis van consent. Ons voorstel is om ook bij het vormen van allianties de consent-methode toe te passen. Door bij het initiëren van een alliantie andere leden van de U10 om consent te vragen, kunnen (mogelijke) tegengestelde belangen in de regio vroegtijdig gesignaleerd worden. Aanvullend hierop is ons voorstel om (tussen)resultaten van een alliantie te delen met de bestuurstafels. Op deze wijze kan ook bij de uitvoering getoetst worden of de (tussen)resultaten overeenstemmen met het indertijd gegeven consent.
1.1 Met de keuze voor deze governance handhaven wij onze overtuiging dat wij niet toe willen naar iets als een regionaal bestuur (zoals in een Gemeenschappelijke Regeling), dat beslissingen neemt over de hoofden van de gemeenten heen. De consent-methode zien wij als geschikt voor te nemen gezamenlijke besluiten, niet voor keuzes die gemeenten individueel maken zoals over het vormen van een alliantie. Het melden van een mogelijke alliantievorming aan het netwerk (i.c. aan de directeur U10) doen we dus niet vanuit het idee dat het U10-netwerk het aangaan van deze alliantie kan verbieden of hier eisen aan gaat stellen, maar vanuit het perspectief dat gemeenten in het netwerk kunnen bepalen of zij zich wellicht ook willen aanmelden voor mogelijke deelname aan de alliantie.
1.2 Het trekkersoverleg heeft een coördinerende rol: onzes inziens heeft het trekkersoverleg een procesmatige en coördinerende rol. Uitvoerende en inhoudelijke taken zoals het opstellen van werkplannen voor de bestuurstafels, net zoals het opstellen van werkplannen voor de opgaveteams, passen hier niet bij. Deze uitvoerende en inhoudelijke taken zouden belegd moeten worden bij de betreffende bestuurstafel of opgaveteam.
1.2 Geheel eens: de bestuurstafels, opgaveteams en allianties vormen het kloppend hart van onze samenwerking. Het trekkersoverleg, regieoverleg en de netwerkdirectie vormen hierbij een faciliterende en coördinerende rol. Wij herkennen dat de op pagina 8 als derde genoemde en de op pagina 8 drie laatstgenoemde taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden thuishoren bij de bestuurstafels en de opgaveteams. Wij hebben deze dan ook in het hernieuwde bestuursconvenant artikel 8 lid 5 niet opgenomen als taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor het trekkersoverleg.
2 Gemeente Vijfheerenlanden
2.1 De samenstelling van het regieoverleg dient zodanig te zijn dat:
▪ er maximaal één vertegenwoordiger per gemeente deelneemt;
▪ er vertegenwoordigers vanuit stedelijke en landelijke gemeenten deelnemen.
2.1 Het trekkersoverleg bepaalt wie uit haar midden zitting nemen in het regieoverleg. Dit doen de leden van het trekkersoverleg op basis van hun trekkersrol van de bestuurstafels en opgaveteams. Wij stimuleren een ieder dan ook om dergelijke voorkeuren kenbaar te maken aan de leden van het trekkersoverleg.
Voorts hebben wij het uitgangspunt heroverwogen dat vanuit het trekkersoverleg altijd één trekker van een bestuurstafel en één trekker van een opgaveteam zitting zou nemen in het regieoverleg.
Wij concluderen dat een dergelijke verbijzondering de keuzevrijheid van het trekkersoverleg onnodig en onwenselijk zou beperken. In het hernieuwde bestuursconvenant bepalen wij in artikel 9 lid 1 nu meer veralgemeniseerd dat in het regieoverleg twee trekkers deelnemen.
2.2 Ten aanzien van de rolinvulling van de raden verzoeken wij een nadere uitwerking op te nemen in het convenant. Binnenkort vindt er griffie overleg plaats in U10 verband, waar o.a. dit onderwerp op de agenda staat. We verzoeken u de resultaten van dit overleg te betrekken bij de uitwerking van het convenant.
2.2 In artikel 15 van het hernieuwde bestuursconvenant beschrijven wij de betrokkenheid van de raden. Dit als uitwerking van het uitgangspunt dat oordeelsvorming en besluitvorming van een voorstel altijd plaatsvindt binnen de eigen raad. Het initiatief ligt bij de raden om het aan te geven wanneer zij behoefte zouden hebben aan gezamenlijke besluitvorming dan wel oordeelsvorming en daarmee aan het wijzigen van het bestuursconvenant. Het verdergaand verbeteren van de informatievoorziening aan de raden, passend binnen de uitgangspunten in het governance besluit en hernieuwde bestuursconvenant, vraagt blijvend om onze aandacht. Primair is het aan ieder college om zijn raad adequaat op de hoogte te brengen en te houden van de voor de raad relevante ontwikkelingen in de regio. Ondersteunend hieraan en aanvullend hierop verwachten wij met de aangescherpte rolverdeling tussen trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie de gezamenlijke informatievoorziening en procescoördinatie op een meer inzichtelijke en voorspelbare manier te kunnen gaan verzorgen. Het overleg met de griffiers op 4 februari 2020 was wat ons betreft geen sluitstuk van dit verbeterproces, maar is een van de vele stappen die wij willen zetten om de raden beter in staat te stellen hun kader stellende, controlerende en volk vertegenwoordigende rollen te xxxxxxxxx.
0 Xxxxxxxx XXxxxxxxxxx
3.1 De consequentie van deze aanpassing is dat een aantal gemeenten niet meer bestuurlijk is vertegenwoordigd in het regie- en trekkersoverleg. Dat geldt ook voor de gemeente IJsselstein. Wij schatten in dat juist in komende periode belangrijke bestuurlijke besluiten moeten worden genomen met betrekking tot de toekomst van onze regio. Besluiten op het terrein van woningbouw, mobiliteit en energietransitie. Deze besluiten kennen een grote samenhang en afhankelijkheid en de effecten hiervan ervan strekken zich uit over de gemeentegrenzen heen. Dit vraagt juist nu om draagvlak en intensieve samenwerking. Om die reden steunen we het voorstel voor de governance maar stellen voor deze pas in te voeren bij de volgende bestuursperiode om reden dat de opgave dan echt kantelt van beleid naar uitvoering.
3.1 Wij zijn ervan overtuigd dat het dringend noodzakelijk is om nú te starten met de hernieuwde governance, juist omdat in de komende periode belangrijke bestuurlijke besluiten moeten worden genomen. Wij benadrukken dat de bestuurstafels, opgaveteams en allianties het kloppend hart van onze samenwerking vormen en dat in deze inhoudelijke gremia dan ook de bestuurlijke vertegenwoordiging is geborgd. Het trekkersoverleg, regieoverleg en de netwerkdirectie vormen hierbij een faciliterende en coördinerende rol. Wij onderschrijven dat het voor het behoud en de versterking van het draagvlak cruciaal is dat de mensen in deze gremia hun rol zichtbaar zuiver en consciëntieus vervullen. Ondersteunend hieraan worden de agenda’s en uitkomsten van vergaderingen van het trekkersoverleg en het regieoverleg transparant en tijdig gedeeld met de colleges. Bovenal vragen we een ieder om te bewaken en te stimuleren dat we voortdurend oog
hebben voor de belangen, zorgen en ambities van álle deelnemende gemeenten. Maakt u het vooral kenbaar aan het regieoverleg op het moment dat u zou signaleren dat dit onvoldoende gebeurt.
3.2 Daarnaast geven wij de suggestie mee om in de volgende bestuursperiode de bestuurlijke trekkers voor een periode van 2 jaar aan te stellen, waarna een trekker van een andere gemeente invulling geeft aan de positie. Gemeenten die in de eerste twee jaar geen trekker hebben geleverd krijgen daarbij voorrang waarbij natuurlijk geldt dat het belangrijk is dat de positie kwalitatief voldoende wordt bemenst. In uw voorstel krijgt het regieoverleg hierin een belangrijkere positie. Hiermee beogen wij dat alle gemeenten zich volledig betrokken blijven voelen bij de U10 en een actieve inbreng kunnen leveren. Dit is een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle samenwerking.
3.2 Wij hechten aan de keuze om de rol van het trekkersoverleg te beperken tot coördinerend en de bestuurlijke vertegenwoordiging te borgen aan bestuurstafels en in opgaveteams en allianties. Een keuze voor de bemensing van de trekkersrol op basis van gemeentevertegenwoordiging past hier niet bij. Vanuit het belang van continuïteit hechten wij er bovendien aan dat de trekkers hun rol vervullen voor de duur van een collegeperiode van vier jaar. Dit neemt niet weg dat wij uw wens en behoefte om zich volwaardig betrokken te blijven voelen begrijpen en onderkennen en dat wij graag met elkaar blijven zoeken naar manieren om onze onderlinge betrokkenheid te versterken.
4 Gemeente Houten
4.1 Wij onderschrijven het open karakter van de U10, en ook in de voorwaarden voor toelating kunnen wij ons vinden. Wat ons betreft is de tweede voorwaarde het belangrijkst: het onderschrijven van de Ruimtelijk-Economische Koers of dan geldende visie als basis. We vragen ons af waar de
grenzen liggen van het ‘daily urban system’ (voorwaarde 1). Daarnaast is het onduidelijk wat we doen met gemeenten die willen toetreden. Kijken zij eerst een tijdje mee alvorens een formeel verzoek komt, of betekent meedoen ook meteen formeel lid zijn? Het eerste is nu het geval en heeft wat ons betreft in de afgelopen periode in een aantal dossiers tot ongemakkelijke situaties geleid in bestuurlijke overleggen. Daarom zijn wij geen voorstander van constructies met ‘aspirant-leden’.
4.1 Helder, wij danken u voor het delen van uw afwegingen. Overigens leggen wij de twaalf colleges graag in het tweede of derde kwartaal van 2020 een voorstel voor over de mogelijke toetreding van de gemeenten De Ronde Venen, Montfoort, Oudewater en Lopik.
4.2 De introductie van allianties zien wij als mogelijk waardevolle toevoeging aan het netwerk. Dit vergroot het commitment en de slagkracht. We zien graag dat in de nadere uitwerking van allianties aandacht is voor het voorkomen van concurrentie (bijvoorbeeld met het oog op financiering van projecten waar (rijks) financiën beschikbaar worden gesteld) binnen en tussen allianties. Daar zit echt een zorg. Het gevaar bestaat dat dan het netwerk juist aan kracht inboet. Een voorbeeld daarvan is hoe het proces van de regiodeals Wonen is verlopen. Ook vragen we aandacht voor het (mogelijk) overlappen van allianties met bestaande bestuurlijke overlegstructuren, waardoor er teveel overleggen ontstaan.
4.2 Voorop gesteld: het bewaken en stimuleren van het goede samenwerkingsgedrag is een verantwoordelijkheid van ons allemaal. Daarbinnen menen wij dat we met de aangescherpte rolverdeling tussen trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie nu beschikken over een belangrijke basis om eventuele spanningen tussen samenwerking en concurrentie te signaleren en
coördineren. Aan uw beide aandachtspunten komen wij graag tegemoet bij de uitvoering van onze taken zoals deze zijn beschreven in respectievelijk artikel 9 lid 5c en artikel 9 lid 5a van het hernieuwde bestuursconvenant: ‘het toezien op zorgvuldige en transparante alliantievorming’ en ‘het toezien op de doeltreffendheid, doelmatigheid en democratische legitimatie van de
samenwerking’. Zo is in het trekkersoverleg van het 20 november 2019 het memo ‘toelichting en suggesties procesverbetering regiodeal’ met positieve waardering besproken. De eerste van de drie aanbevelingen voor een meer duidelijk en transparant proces in de toekomst luidt ‘Creëer duidelijkheid over één coördinatiefunctie’. Wij beleggen deze coördinatiefunctie graag bij de directeur U10. Leidende procesafspraak hierbij is dat bestuurders en ambtenaren bij het signaleren van een mogelijke relevante ontwikkeling of spanning, en ook als een deelproces anders verloopt dan beoogd, meteen de directeur betrekken. De coördinerende rol van de directeur is om vanuit het overkoepelend perspectief van de U10 de gezamenlijkheid in al deze initiatieven en ontwikkelingen te bewaken en coördineren. En om bij een voorgenomen indiening van een voorstel bij een externe financier (zoals het rijk) namens de U10 een gezamenlijk en zorgvuldig besluitvormingsproces in te richten en te coördineren dat én ons als netwerk van gemeenten constructief bij elkaar houdt én ons naar verwachting een zo goed mogelijke financiering oplevert.
4.3 Ten aanzien van de betrokkenheid van de raden vinden we het advies helder. Als colleges hebben wij de primaire verantwoordelijkheid om onze gemeenteraad/raadsleden te informeren en in gesprek te gaan. De regionale bijeenkomsten (U10 Beraden) zijn hierop aanvullend. Het is zaak om hier nu ook naar te handelen. Elk college heeft de verantwoordelijkheid om goed af te wegen wat voorstellen betekenen voor je eigen raad. Daarnaast betekent het ook dat gemeenten hun huiswerk op orde moeten hebben. Dat wil zeggen dat scherpe lokale kaders helpen om een gedragen regionaal verhaal te bouwen. Ten aanzien van de raadsbetrokkenheid merken wij tot slot op dat de nadruk in het advies te veel ligt op welke mogelijkheden er nog meer zijn (gezamenlijke oordeelsvorming). Daar lijkt in het eindadvies op dit moment geen behoefte aan.
4.3 Fijn dat u het advies onderschrijft. In het advies hebben wij niet de indruk willen wekken dat wij nu een stap verder zouden willen gaan. Wel hebben wij expliciet willen maken dat het initiatief bij de raden ligt om het aan te geven wanneer zij aanvullend behoefte zouden hebben aan gezamenlijke oordeelsvorming dan wel besluitvorming.
4.4 Het netwerk functioneert alleen als er heldere afspraken zijn over organiseren en sturen. We zien een aantal risico’s ten aanzien van het voorstel voor de inrichting van het regieoverleg en het trekkersoverleg. Hoe voorkomen we dat beide overleggen te politiek worden? In de nieuwe inrichting is niet elke gemeente meer vertegenwoordigd in het trekkersoverleg. In beginsel zijn we het eens met het principe dat trekkers hun bestuurstafel vertegenwoordigen, en niet hun eigen gemeente. Maar we denken dat er nu teveel druk komt te liggen bij het regieoverleg, omdat zij besluiten over de verdeling van de trekkersposten. Onze suggestie is om deze verantwoordelijkheid te beleggen bij de netwerkdirectie in samenspraak met het burgemeestersoverleg. Op deze manier komt er in onze ogen een meer onafhankelijke verdeling van posten tot stand. Daarnaast horen we graag meer over de overwegingen om het regieoverleg uit te breiden met vertegenwoordigers van een bestuurstafel en opgaveteam. Waar zullen deze deelnemers zich primair op richten gezien het regieoverleg weinig inhoudelijk gericht is?
4.4 Het regieoverleg bewaakt en stimuleert dat we samenwerken naar de filosofie van onze netwerkorganisatie. Dit vraagt om een helicopter view en het in de volle breedte weet hebben van wat er bestuurlijk en ambtelijk speelt. Met de gekozen samenstelling beschikt het regieoverleg over deze benodigde ‘ogen en oren’. Met het beleggen van de taak ‘het aanwijzen van de trekkers
van de bestuurstafels en opgaveteams’ bij het regieoverleg formaliseren we wat dusver ‘illegaal’ werd verricht door de twee bestuurlijk boegbeelden burgemeesters Xxx xxx Xxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxx. De huidige bemensing van de trekkersrollen is geschied op basis van een zorgvuldig en ambtelijk geregisseerd proces en advisering. Ook bij de toekomstige bemensing van de trekkersrollen zal aan de directeur U10 worden gevraagd om het voeren van de procesregie en om het uitbrengen van een zwaarwegend advies aan het regieoverleg (dat bij de start van een collegeperiode bestaat uit de twee burgemeesters en de voorzitter van de netwerkdirectie). De twee burgemeesters in het regieoverleg kunnen bij het wegen van dit advies desgewenst het burgemeestersoverleg raadplegen en de voorzitter van de netwerkdirectie kan eventueel opvattingen vanuit de netwerkdirectie inbrengen.
4.5 Tot slot zien we graag nog meer waardering voor stakeholders in de U10. Mooie voorbeelden van vruchtbare samenwerking zijn de Regionale Energiestrategie met Stedin, of met de Waterschappen
t.a.v. klimaatadaptatie. Het samenwerken met deze partijen kan vanuit de U10 direct worden meegenomen, het voegt meerwaarde toe aan onze samenwerking en de te realiseren doelstellingen in de regio.
4.5 Ons verlangen om voor onze stakeholders een beter georganiseerde en meer herkenbare en attractieve partner te zijn, is een cruciale aanleiding geweest voor het moderniseren van onze governance. Wij geloven dat wij nu de benodigde basisvoorwaarden hebben geschapen. Het is aan ons allen om onze stakeholders in de dagelijkse praktijk - of dit nu is aan bestuurstafels, opgaveteams of in allianties - te laten ervaren hoeveel wij hen waarderen.
5 Gemeente De Bilt
5.1 Wij krijgen de indruk dat in de nieuwe governance het onderhouden van de informatielijnen naar de eigen gemeenteraad geheel voor rekening van colleges gaat komen. In alle gevallen vragen wij om borging van voldoende ruimte in het besluitvormingsproces in de juiste positie te plaatsen.
5.1 Wij hebben vooral duidelijk willen maken dat oordeelsvorming en besluitvorming altijd in de eigen raad plaatsvindt. De colleges zijn weliswaar primair verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de eigen raad, maar de U10 vervult hier wel degelijk graag een faciliterende rol bij. Dit door het organiseren van U10-brede raadsinformatiebijeenkomsten en door het bieden van ambtelijke of bestuurlijke ondersteuning vanuit de regio bij het houden van informatieve bijeenkomsten in de eigen raad. Maar zeker ook door het meer vroegtijdig ontwerpen van en helder communiceren over duidelijke, voorspelbare en transparante besluitvormingsprocessen. Met al de afhankelijkheden van externe partners en de verschillende tempo’s van de raden zal dit niet altijd eenvoudig zijn. Maar met de aanscherping in de rolverdeling tussen trekkersoverleg, regieoverleg en netwerkdirectie verwachten wij dit beter te kunnen gaan coördineren en faciliteren.
5.2 Als in de komende jaren onze samenwerking nog verder in taken en financiën intensiveert, achten wij het nodig om tijdig te bezien om de governance nadere bijstelling behoeft.
5.2 Als ondertitel van het besluit governance hadden wij de periode ‘2020-2025’ meegegeven. Dit
was bedoeld om aan te geven dat deze governance niet ‘voor de eeuwigheid’ is, maar slechts voor de komende jaren. Inmiddels hebben wij begrepen dat het noemen van de periode ‘2020-2025’ bij sommigen juist heeft geleid tot het beeld dat we alles voor de komende 5 jaar ‘vast zouden zetten’. Voor alle duidelijkheid hebben wij het benoemen van een periode ‘2020-2025’ in het
hernieuwde bestuursconvenant achterwege gelaten. Wij bevestigen van harte dat wij blijvend zullen bezien of de governance, bijvoorbeeld door een intensivering in taken en financiën, nadere bijstelling behoeft.
6 Gemeente Stichtse Vecht
6.1 Het vormen van allianties kan de slagvaardigheid van de samenwerking vergroten. De valkuil kan zijn dat er verdeeldheid ontstaat binnen de U10 regio. Het is mogelijk om met gemeenten die dezelfde belangen hebben een alliantie aan te gaan, terwijl dit niet goed is afgestemd met de andere gemeenten. Hierdoor kan verdeeldheid ontstaan. Dit risico kan ondervangen worden door bij het ontstaan van allianties kritisch door te vragen. Daarbij moeten de allianties er voor open staan dat zij zich laten bevragen of het initiatief valt binnen het bredere belang van de U10 samenwerking. Dit kan alleen in een sfeer waarin het mogelijk is om open te spreken over verschillende belangen.
6.1 Wij verwijzen u graag naar onze beantwoording van reactie 4.2.
6.2 Verder is ook de ‘consent methode’ nieuw. Dit vraagt van wethouders en andere betrokkenen een
actieve houding om voorstellen en ontwikkelingen te bespreken met de raad.
6.2 Eens, wij onderschrijven uw oproep aan ons allemaal van xxxxx.
7 Gemeente Woerden
7.1 Wij verzoeken u om de voorgestelde afspraken, indien deze van kracht worden, tijdig te evalueren. Tijdens de evaluatie kan worden nagegaan of de nieuwe afspraken het gewenste effect hebben. Op deze manier houden we aandacht voor de doorontwikkeling van de U10 en het verhogen van de effectiviteit van onze regionale samenwerking.
7.1 Wij zijn een lerende netwerkorganisatie. In paragraaf 5.2 hebben wij al bevestigd dat wij van harte blijvend zullen bezien of de governance nadere bijstelling behoeft. In zowel de netwerkdirectie, het trekkersoverleg als het regieoverleg staan wij regelmatig stil bij de vraag in hoeverre de nu gemaakte afspraken het gewenste effect hebben.