LIBERCAS
Hof van Cassatie
LIBERCAS
12 - 2017
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
SCHADE
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Raming - Kapitalisatie - Verwerping - Forfaitaire vergoeding
De beslissing waarbij schade wordt vergoed door een forfaitaire vergoeding is naar recht verantwoord, wanneer er te veel onbekende variabelen zijn om een beroep te kunnen doen op de door de eiser gevorderde kapitalisatiemethode.
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
13 oktober 2017
13 oktober 2017
C.2016.0334.F AC nr. ...
ADVOCAAT
- Onderzoek in strafzaken - Recht op bijstand van een advocaat - Draagwijdte - Toepassing
Het recht op bijstand van een advocaat geldt bij onderzoekshandelingen die een actieve medewerking van de verdachte veronderstellen (1); de noodzakelijke dialoog tussen de agenten die met een huiszoeking zijn belast en de persoon bij wie de onderzoekshandeling wordt uitgevoerd, vereist geen actieve medewerking. (1) EHRM 8 december 2009, Savas t. Turkije, EHRM 29 juni 2010, Karadag t. Turkije
- Artt. 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.c Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
- Verzoek tot herziening - Vormvoorschriften - Advies van drie advocaten bij het Hof van Cassatie of die tien jaar ingeschreven zijn op de tabel - Doel - Advies verleend door advocaat die is opgetreden in de voorafgaande procedure
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het advies als bedoeld in artikel 443, tweede lid, eerste zin, Wetboek van Strafvordering tot doel heeft een kritische en onafhankelijke beoordeling van een aanvraag tot herziening te verstrekken die het Hof toelaat af te wegen of deze aanvraag voldoende ernstig blijkt te zijn om nader onderzocht te worden, zodat het advies van een advocaat die is opgetreden tijdens de procedure die tot de veroordeling heeft geleid waarvoor de herziening wordt gevraagd, hiertoe niet de vereiste waarborgen van onafhankelijkheid biedt en de aanvraag tot herziening mitsdien niet ontvankelijk is.
- Art. 443, tweede lid, eerste zin Wetboek van Strafvordering
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0010.N AC nr. ...
AFSTAMMING
- Vordering tot betwisting van vaderschap - Aanwijzing van een voogd ad hoc - Belang van het kind - Ontmoeting met de voogd ad hoc
De voogd ad hoc, die werd aangewezen om de niet-ontvoogde minderjarige te vertegenwoordigen, is niet verplicht het kind, ongeacht zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak, te ontmoeten en hem zijn mening over het geschil te vragen.
- Art. 331sexies Burgerlijk Wetboek
- Art. 22bis De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 12 Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen te New York op 20 november 1989
6 oktober 2017
6 oktober 2017
C.2016.0421.F AC nr. ...
ARBEID
ARBEIDSBESCHERMING
Arbeidsbescherming - Veiligheid van de arbeiders - Plaats waarvan moet gevreesd worden dat de lucht er plots kan worden verontreinigd door gevaarlijke uitwasemingen - Beoordeling door de rechter - Aard
De rechter oordeelt in feite of de locatie waar wordt gewerkt een plaats is waarvan moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen; het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord.
- Art. 53, § 1, a), 3° Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1297.N AC nr. ...
Arbeidsbescherming - Veiligheid van de arbeiders - Plaats waarvan moet gevreesd worden dat de lucht er plots kan worden verontreinigd door gevaarlijke uitwasemingen - Aanwezigheid van een veiligheidssysteem dat afhankelijk is van menselijk handelen
Een plaats waarvan moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen, houdt niet op een dergelijke plaats te zijn louter door de aanwezigheid van een veiligheidssysteem dat afhankelijk is van menselijk handelen.
- Art. 53, § 1, a), 3° Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1297.N AC nr. ...
BELASTING
- Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet
Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet in de zin van artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek omvatten niet alleen de betwistingen over de verschuldigdheid van de aanslag of de heffing zelf, maar ook de betwistingen naar aanleiding van andere individuele fiscale rechtshandelingen vóór of na de vestiging van de belasting, onverminderd de bevoegdheid van de beslagrechter voor vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging.
- Art. 569, eerste lid, 32° Gerechtelijk Wetboek
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0181.N AC nr. ...
- Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten - Inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten - Registratie
De registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruiten is een individuele fiscale rechtshandeling waarmee het bestuur de toestand van leegstand of verwaarlozing vaststelt en beoogt de opgenomen goederen na twee opeenvolgende registraties aan de heffing te onderwerpen; een geschil in verband met de wettigheid van de registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten is een geschil betreffende de toepassing van de belastingwet bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek.
- Artt. 5, 7 en 15, § 1 Decreet 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
- Art. 569, eerste lid, 32° Gerechtelijk Wetboek
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0181.N AC nr. ...
- Belastingschuld - Bewijsmiddelen - Onrechtmatig verkregen bewijs - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
De fiscale wetgeving bevat geen algemene bepaling die het gebruik verbiedt van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van een belastingschuld en zo, daartoe gronden aanwezig zijn, voor het opleggen van een verhoging of een boete.Het gebruik door de administratie van onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces: behoudens wanneer de wetgever ter zake in bijzondere sancties voorziet, kan het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale zaken slechts worden geweerd indien de bewijsmiddelen verkregen zijn op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden als ontoelaatbaar moet worden geacht, of indien dit gebruik het recht van de belastingplichtige op een eerlijk proces in het gedrang brengt; de rechter kan bij die afweging onder meer rekening houden met één of meer van volgende omstandigheden: het zuiver formeel karakter van de onregelmatigheid, de weerslag ervan op het recht of de vrijheid die door de overschreden norm worden beschermd, het al dan niet opzettelijk karakter van de door de overheid begane onrechtmatigheid en de omstandigheid dat de ernst van de inbreuk veruit de begane onrechtmatigheid overstijgt (1). (1) Zie, op het vlak van de BTW, Cass. 22 mei 2015, AR F.13.0077.N, AC 2015, nr. 335.
10 februari 2017
10 februari 2017
F.2015.0145.N AC nr. ...
BELASTINGEN (MET DE INKOMSTENBELASTINGEN GELIJKGES
- Belasting op de inverkeerstelling - Bewijs - Onrechtmatig verkregen bewijs - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
De fiscale wetgeving bevat geen algemene bepaling die het gebruik verbiedt van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van een belastingschuld en zo, daartoe gronden aanwezig zijn, voor het opleggen van een verhoging of een boete.Het gebruik door de administratie van onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces: behoudens wanneer de wetgever ter zake in bijzondere sancties voorziet, kan het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale zaken slechts worden geweerd indien de bewijsmiddelen verkregen zijn op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden als ontoelaatbaar moet worden geacht, of indien dit gebruik het recht van de belastingplichtige op een eerlijk proces in het gedrang brengt; de rechter kan bij die afweging onder meer rekening houden met één of meer van volgende omstandigheden: het zuiver formeel karakter van de onregelmatigheid, de weerslag ervan op het recht of de vrijheid die door de overschreden norm worden beschermd, het al dan niet opzettelijk karakter van de door de overheid begane onrechtmatigheid en de omstandigheid dat de ernst van de inbreuk veruit de begane onrechtmatigheid overstijgt (1). (1) Zie, op het vlak van de BTW, Cass. 22 mei 2015, AR F.13.0077.N, AC 2015, nr. 335.
10 februari 2017
10 februari 2017
BESLAG
ALGEMEEN
F.2015.0145.N AC nr. ...
Algemeen - Beslag onder derden - Verklaring van derde-beslagene - Te vermelden activa
Artikel 55 van de wet van 7 november 1987 heeft niet tot gevolg dat de derde-beslagene geen melding dient te maken van het bestaan van de activa waaruit de collectieve of individuele spaarrekeningen zijn samengesteld in de verklaring van derde-beslagene die ertoe strekt aan de beslagleggende schuldeisers transparantie te verschaffen over de activa van de schuldenaar.
- Art. 55 Wet 7 november 1987 waarbij voorlopige kredieten worden geopend voor de begrotingsjaren 1987 en 1988 en houdende financiële en diverse bepalingen
- Art. 164, § 1 Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 1452 en 1542 Gerechtelijk Wetboek
21 april 2017
21 april 2017
F.2015.0200.N AC nr. ...
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
EXPLOOT
Exploot - Betekening van een bij verstek gewezen beslissing - Vermeldingen - Informatie over de mogelijke rechtsmiddelen - Ontstentenis - Gevolgen - Geldigheid van de betekening - Laattijdig verzet of verzet met schending van de vormvereisten voorgeschreven door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld
Het recht op een eerlijk proces, dat door artikel 6.1 EVRM is gewaarborgd, vereist dat aan de verstekdoende veroordeelde, zo klaar en duidelijk mogelijk, de nadere regels worden meegedeeld van de mogelijke rechtsmiddelen tegen een verstekbeslissing, op het ogenblik waarop die regels de aanwending van een rechtsmiddel toelaten of op het ogenblik dat die beslissing hem wordt betekend (1); dergelijke vermeldingen hebben tot doel om de bestemmeling van de akte toe te laten te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel, tijdig en met inachtneming van de vormvoorschriften; het verzuim, door de gerechtsdeurwaarder, om die informatie te vermelden, is geen grond tot nietigheid van de betekening en heeft enkel tot gevolg dat het de rechter verboden is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken van het rechtsmiddel dat laattijdig werd ingesteld of met schending van de vormvereisten die voorgeschreven zijn door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld; bijgevolg kan de feitenrechter beslissen dat dit verzuim de belangen van de beklaagde niet heeft geschaad, daar hij in voorliggend geval toegang had tot een rechter om zijn zaak te horen, zodat hij zijn rechten heeft kunnen laten gelden, en kan de feitenrechter aan de akte in kwestie een opschortende werking van de verjaring van de strafvordering verlenen (2). (1) Cass. 3 juni 2015, AR P.15.0067.F, AC 2015, nr. 368. (2) Het openbaar ministerie concludeerde dat de appelrechters niet naar recht konden beslissen dat de onregelmatige betekening uitwerking kon hebben op de verjaring van de strafvordering, en dat die verjaring derhalve zou zijn opgeschort voor een buitengewone termijn die niet heeft bestaan: zie Xxxx. 9 maart 2016, AR P.15.1679.F, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX, Pas.
2016, nr. 168, en T. Strafr. 2016, nr. 3, pp. 236-239, met noot van X. XXXXXXXX, "Formele aspecten van de buitengewone termijn voor verzet"; EHRM 24 mei 2007, Da Xxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx t.
België, in het bijzonder §§58-59 en, na heropening van de rechtspleging op grond van artikel 442bis Wetboek van Strafvordering, Cass. 9 april 2008, AR P.08.0051.F, AC 2008, nr. 214: "Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan". (M.N.B.)
- Artt. 22, 24, eerste lid, en 25, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0490.F AC nr. ...
BETICHTING VAN VALSHEID
- Vonnissen en arresten - Vermeldingen - Rechters - Hoedanigheid
De vermeldingen van de namen en hoedanigheid van de leden van de zetel in een vonnis dat zij hebben uitgesproken, gelden tot er betichting van valsheid is (1). (1) Geen enkele bepaling vereist dat het bewijs van de hoedanigheid van de rechters die de beslissingen wijzen en wiens naam en hoedanigheid in de beslissing worden vermeld, ambtshalve moet worden toegevoegd aan het dossier. Uit het arrest van het Hof blijkt bovendien dat de partijen niet kunnen eisen dat de rechters hun hoedanigheid bewijzen.Volgens het openbaar ministerie faalde het middel bovendien naar
recht in zoverre artikel 259octies, § 6, zesde lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat gedurende de periodes van verlenging van de gerechtelijke stage - openbaargemaakt in het Belgisch Staatsblad -, de gerechtelijke stagiair een plaatsvervanging kan uitoefenen, in tegenstelling tot wat de eiser betoogde. (M.N.B.)
28 juni 2017
28 juni 2017
BEWIJS
P.2017.0168.F AC nr. ...
BELASTINGZAKEN
Belastingzaken - Bewijsvoering - Onrechtmatig verkregen bewijs - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
De fiscale wetgeving bevat geen algemene bepaling die het gebruik verbiedt van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van een belastingschuld en zo, daartoe gronden aanwezig zijn, voor het opleggen van een verhoging of een boete.Het gebruik door de administratie van onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces: behoudens wanneer de wetgever ter zake in bijzondere sancties voorziet, kan het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale zaken slechts worden geweerd indien de bewijsmiddelen verkregen zijn op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden als ontoelaatbaar moet worden geacht, of indien dit gebruik het recht van de belastingplichtige op een eerlijk proces in het gedrang brengt; de rechter kan bij die afweging onder meer rekening houden met één of meer van volgende omstandigheden: het zuiver formeel karakter van de onregelmatigheid, de weerslag ervan op het recht of de vrijheid die door de overschreden norm worden beschermd, het al dan niet opzettelijk karakter van de door de overheid begane onrechtmatigheid en de omstandigheid dat de ernst van de inbreuk veruit de begane onrechtmatigheid overstijgt (1). (1) Zie, op het vlak van de BTW, Cass. 22 mei 2015, AR F.13.0077.N, AC 2015, nr. 335.
10 februari 2017
10 februari 2017
STRAFZAKEN
F.2015.0145.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Doorslaggevend element waarop de schuldigverklaring steunt
Bij het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces dat de belastende verklaring van een getuige het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, wordt onder doorslaggevend verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het, het resultaat van de zaak heeft bepaald (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Verplichting tot het horen van een getuige à charge - Beoordeling - Criteria
Of de rechter die zich over de gegrondheid van de strafvordering moet uitspreken verplicht is een persoon, die tijdens het vooronderzoek een voor een beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, te horen als getuige indien die beklaagde daarom verzoekt, moet worden beoordeeld in het licht van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het door artikel
6.3.d EVRM gewaarborgde recht om getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen; wezenlijk daarbij is of de tegen de beklaagde gevoerde strafvervolging in haar geheel beschouwd eerlijk verloopt, wat niet uitsluit dat de rechter niet alleen rekening houdt met het recht van verdediging van die beklaagde, maar ook met de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de getuigen zelf (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
P.2016.1152.N
AC nr. ...
14 maart 2017
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Bestaan van voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen
Bij het beoordelen van de impact op het eerlijk proces kunnen de vereiste voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen voor het niet-kunnen ondervragen van een getuige, bestaan in het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring moet toelaten, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen, en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
In de regel zal de rechter de impact op het eerlijk proces van het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, beoordelen aan de hand van drie criteria, gehanteerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in die volgorde, of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Ernstige redenen tot het niet horen van een getuige
Het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces, dat er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van een getuige ter rechtszitting houdt in dat er feitelijke of juridische gronden zijn die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
BLOEDPROEF
- Alcoholgehalte - Neerlegging bij een erkend laboratorium - Overmaking van de vordering van de gerechtelijke overheid
De wet vereist niet dat het bloedstaal dat werd afgenomen om het alcoholgehalte te bepalen, tezelfdertijd wordt overgemaakt als de vordering van de gerechtelijke overheid wanneer de neerlegging van het bloedstaal gebeurt in een erkend laboratorium en niet ter griffie.
- Artt. 6 en 7 KB 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 April 1958 tot wijziging van het Wetboek, van strafvordering, van de wet van 1 Augustus 18
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0168.F AC nr. ...
- Alcoholgehalte - Deskundigenonderzoek - Betwisting van de resultaten - Recht van verdediging
Enkel wanneer de persoon wiens bloed werd geanalyseerd om het alcoholgehalte te bepalen, het recht om een tweede analyse te laten verrichten, heeft uitgeoefend binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de dag der kennisgeving van de resultaten van de analyse door het openbaar ministerie, kan hij een miskenning van zijn recht van verdediging in verband met dat resultaat inroepen.
- Artt. 7, derde lid, 9 en 10 KB 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 April 1958 tot wijziging van het Wetboek, van strafvordering, van de wet van 1 Augustus 18
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0168.F AC nr. ...
BOSSEN
- Bos - Begrip - Inbreuk op artikel 96 Bosdecreet - Beoordeling door de rechter
Bij de beoordeling of er sprake is van een bos in de zin van artikel 3, § 1, Bosdecreet en of een beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een inbreuk op artikel 96 Bosdecreet, is de rechter niet gebonden door de in artikel 91 Xxxxxxxxxx bepaalde mededelings- en informatieplichten bij de overdracht of vestiging van een zakelijk recht op een onroerend goed waarop het Bosdecreet van toepassing is en door de sanctieregeling bij verzuim van die verplichtingen.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.0619.N AC nr. ...
- Bosaanplanting door de vorige eigenaar van een perceel in strijd met artikel 35bis Veldwetboek - Verwijdering door de nieuwe eigenaar - Voorwaarde - Uitvaardiging van een herstelmaatregel
Uit de omstandigheid dat bomen door de vorige eigenaar zouden zijn aangeplant in strijd met artikel 35bis Veldwetboek, volgt niet dat de nieuwe eigenaar de bepalingen van het Bosdecreet bij de verwijdering van die aanplanting niet zou moeten naleven en belet niet dat op grond van het Bosdecreet een bestuurlijke maatregel wordt uitgevaardigd die strekt tot herstel van een wederrechtelijke ontbossing.
14 maart 2017
14 maart 2017
CASSATIE
BEVOEGDHEID VAN HET HOF
P.2016.0619.N AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof - Allerlei - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à
charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Onaantastbare beoordeling door de rechter - Toezicht door het Hof
Het staat aan de rechter om rekening houdende met de criteria of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, onaantastbaar te oordelen of het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een voor de beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, diens recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd miskent, waarbij de rechter zijn beslissing moet steunen op concrete omstandigheden die hij aanwijst; het Hof gaat na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof - Algemeen - Strafzaken - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting van het Hof van Cassatie - Zwijgrecht - Verbod van gedwongen zelfincriminatie - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat voorafgaand aan een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte in kennis moet zijn gesteld van zijn rechten (inzonderheid het zwijgrecht en het verbod van gedwongen zelfincriminatie) of contact moet hebben kunnen nemen met een raadsman, zelfs niet wanneer die verdachte op dat ogenblik van zijn vrijheid is beroofd, terwijl bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de verdachte, zelfs wanneer hij niet is aangehouden, zich kan laten vergezellen door zijn raadsman en dus ook reeds kennis kan hebben van zijn rechten, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof - Allerlei - Arbeidsbescherming - Veiligheid van de arbeiders - Plaats waarvan moet gevreesd worden dat de lucht er plots kan worden verontreinigd door gevaarlijke uitwasemingen - Onaantastbare beoordeling door de rechter - Toezicht door het Hof
De rechter oordeelt in feite of de locatie waar wordt gewerkt een plaats is waarvan moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen; het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord.
- Art. 53, § 1, a), 3° Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1297.N AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof - Algemeen - Strafzaken - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie - Recht op bijstand van een advocaat - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat bij een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte zich kan laten vergezellen door zijn raadsman, terwijl dat wel het geval is bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
BELASTINGZAKEN
Belastingzaken - Vormen - Vorm en termijn van betekening en/of neerlegging - Niet-betekening - Ontwerp van cassatieberoep - Voorafgaande mededeling
De omstandigheid dat de eiseres aan de raadsman van de verweerder het ontwerp van haar cassatieberoep had meegedeeld, voorafgaandelijk aan de neerlegging van het niet vooraf betekend verzoekschrift ter griffie van het Hof, kan niet tot gevolg hebben dat het cassatieberoep ontvankelijk is of dat eiseres op ontvankelijke wijze een memorie van toelichting zou kunnen laten betekenen aan de verweerder en ter griffie van het Hof neerleggen.
- Artt. 1079 en 1087 Gerechtelijk Wetboek
3 maart 2017
3 maart 2017
F.2016.0065.N AC nr. ...
Belastingzaken - Vormen - Allerlei - Ondertekening - Betwisting inzake verkeersbelasting
Inzake verkeersbelasting op de autovoertuigen moet het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie van de belastingplichtige in elk geval door een advocaat worden ondertekend en neergelegd.
- Artt. 3.1.0.0.1 en 3.8.0.0.2 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codes Fiscaliteit
- Art. 1080 Gerechtelijk Wetboek
3 maart 2017
3 maart 2017
F.2015.0160.N AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN
ALGEMEEN
Algemeen - Belang - Tegenstrijdigheid in de redengeving
Het middel dat opkomt tegen de tegenstrijdigheid in de redengeving is slechts zonder belang, wanneer andere redenen van het arrest dan die waartussen tegenstrijdigheid wordt aangevoerd, een toereikende grondslag van de bestreden beslissing vormen (1). (1) Zie Cass. 21 oktober 2002, AR S.99.0090.F, AC 2002, nr. 554.
29 september 2017
29 september 2017
STRAFZAKEN
F.2015.0051.F AC nr. ...
Strafzaken - Belang - WAM-verzekering - Veroordeling om als eigenaar een niet-verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht - Hoger beroep - Herkwalificatie van het feit in "om als houder een niet-verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht" - Bevestiging van het beroepen vonnis - Cassatiemiddel dat de schending van artikel 149 Grondwet aanvoert - Ontvankelijkheid
Is bij gebrek aan belang niet ontvankelijk, het cassatiemiddel dat de schending aanvoert van artikel 149 Grondwet, doordat het bestreden vonnis na het telast gelegde feit te hebben geherkwalificeerd in een inbreuk op artikel 22, § 1, tweede lid, WAM, om als houder of bestuurder een niet-verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht, het beroepen vonnis bevestigt dat de eiseres
veroordeelde tot straf wegens inbreuk op artikel 22, §1, eerste lid, WAM, om als eigenaar een niet- verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht, vermits de tegen de eiseres uitgesproken straf niet hoger is dan die welke tegen haar kan worden uitgesproken als houdster of bestuurster van het niet-verzekerd voertuig voor de inbreuk bepaald in artikel 22, § 1, tweede lid, WAM.
- Art. 22, § 1 Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.1562.N AC nr. ...
CONFLICT VAN ATTRIBUTIE
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Onder akte met betrekking tot overheidsopdrachten wordt verstaan elke akte die uitgaat van een aanbestedende overheid of die voor haar rekening wordt verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekt een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
De beslissing van een hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, vormt geen akte met betrekking tot overheidsopdrachten (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
C.2015.0043.F
AC nr. ...
29 september 2017
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen - Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
DOUANE EN ACCIJNZEN
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Gefabriceerde tabak - Fiscaal stelsel - Artikel 15, eerste lid, wet 3 april 1997 - Wetswijziging - Artikel 324 Programmawet van 22 december 2003 - Draagwijdte van de wetswijziging
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...
- Artikel 42, eerste lid, Wet Accijnsprodukten - Wetswijziging - Artikel 320 Programmawet van 22 december 2003 - Wetswijziging die niet de straf maar enkel de accijnsschuld betreft - Werking in de tijd - Artikel 2, tweede lid, Strafwetboek - Verenigbaarheid
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...
- Artikel 42, eerste lid, Wet Accijnsprodukten - Wetswijziging - Artikel 320 Programmawet van 22 december 2003 - Draagwijdte van de wetswijziging
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...
- Gefabriceerde tabak - Fiscaal stelsel - Artikel 15, eerste lid, wet 3 april 1997 - Wetswijziging - Artikel 324 Programmawet van 22 december 2003 - Wetswijziging die niet de straf maar enkel de accijnsschuld betreft - Werking in de tijd - Artikel 2, tweede lid, Strafwetboek - Verenigbaarheid
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...
ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
GEVOLGEN T.A.V. DE PERSONEN
Gevolgen t.a.v. de personen - Echtgenoten - Onderhoudsuitkering - Vaststelling - Criterium
Uit de artikelen 301, §§ 2 en 3, van het Burgerlijk Wetboek volgt niet dat de onderhoudsuitkering na echtscheiding de uitkeringsgerechtigde dezelfde levensstandaard als tijdens het samenleven moet waarborgen (1). (1) Zie Cass. 6 maart 2014, AR C.12.0184.N, AC 2014, nr. 178.
- Art. 301, §§ 2 en 3 Burgerlijk Wetboek
6 oktober 2017
6 oktober 2017
C.2016.0397.F AC nr. ...
EUROPESE UNIE
VERDRAGSBEPALINGEN
Verdragsbepalingen - Beginselen - Artikel 1a, Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Begrip werknemer - AOW-uitkering - Artikel 34, § 1, 1°, WIB92 - Invloed
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Beginselen - Artikel 1a, Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Begrip werknemer - AOW-uitkering - Artikel 34, § 1, 1°, WIB92 - Invloed
Uit de bepaling van artikel 1a van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, die een definitie bevat van het begrip " werknemer " in de zin van die verordening kan niet worden afgeleid dat een AOW-uitkering net als een Belgisch pensioen moet belastbaar zijn op grond van artikel 34, §1, 1°, WIB92 (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 34, § 1, 1° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 1a Verordening Raad E.G. nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loonrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTBELASTING
- Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten - Inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten - Registratie
De registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruiten is een individuele fiscale rechtshandeling waarmee het bestuur de toestand van leegstand of verwaarlozing vaststelt en beoogt de opgenomen goederen na twee opeenvolgende registraties aan de heffing te onderwerpen; een geschil in verband met de wettigheid van de registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten is een geschil betreffende de toepassing van de belastingwet bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek.
- Artt. 5, 7 en 15, § 1 Decreet 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
- Art. 569, eerste lid, 32° Gerechtelijk Wetboek
F.2015.0181.N
AC nr. ...
5 mei 2017
- Registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten - Heffingsplichtige - Niet benutten of vergeefs uitputten van de mogelijkheid tot betwisting van de registratie - Voor de rechter ingediend bezwaar tegen de heffing
De mogelijkheid de registratie aan te vechten op grond van artikel 7 Leegstandsdecreet
Bedrijfsruimten en artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek sluit uit dat wanneer de heffingsplichtige die mogelijkheid niet heeft benut of ze tevergeefs heeft uitgeput, de rechter die op grond van artikel 26, §5, Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld (1). (1) Cass. 6 maart 2015, AR F.14.0084.N, AC 2015, nr. 168, met concl. van advocaat-generaal D. Thijs; Cass. 22 mei 2015, AR F.13.0178.N, AC 2015, nr. 338, met concl. van advocaat-generaal D. Thijs.
- Artt. 7 en 26, § 5 Decreet 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
- Art. 569, eerste lid, 32° Gerechtelijk Wetboek
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0181.N AC nr. ...
GRONDWET
GRONDWET 1994 (ART. 1 TOT 99)
Art. 22 - Artikel 22bis - Afstamming - Vordering tot betwisting van vaderschap - Aanwijzing van een voogd ad hoc - Belang van het kind - Ontmoeting met de voogd ad hoc
De voogd ad hoc, die werd aangewezen om de niet-ontvoogde minderjarige te vertegenwoordigen, is niet verplicht het kind, ongeacht zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak, te ontmoeten en hem zijn mening over het geschil te vragen.
- Art. 331sexies Burgerlijk Wetboek
- Art. 22bis De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 12 Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen te New York op 20 november 1989
6 oktober 2017
6 oktober 2017
C.2016.0421.F AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE)
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 172 - Fiscaal legaliteitsbeginsel - Delegatie aan de Koning - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0064.N AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 172 - Fiscaal legaliteitsbeginsel - Delegatie aan de Koning - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
De artikelen 170 en 172 Grondwet verplichten de wetgever niet ertoe elk aspect van een belasting of een vrijstelling zelf te regelen. Een delegatie aan de Koning is niet in strijd met het fiscaal legaliteitsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 170 en 172 De gecoördineerde Grondwet 1994
F.2015.0064.N
AC nr. ...
24 maart 2017
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 170 - Fiscaal legaliteitsbeginsel - Delegatie aan de Koning - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
De artikelen 170 en 172 Grondwet verplichten de wetgever niet ertoe elk aspect van een belasting of een vrijstelling zelf te regelen. Een delegatie aan de Koning is niet in strijd met het fiscaal legaliteitsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 170 en 172 De gecoördineerde Grondwet 1994
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0064.N AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 170 - Fiscaal legaliteitsbeginsel - Delegatie aan de Koning - Toelaatbaarheidsvoorwaarden
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
GRONDWETTELIJK HOF
F.2015.0064.N AC nr. ...
- Bevoegdheid - Omvang - Onderzoek naar de verenigbaarheid van de in artikel 26, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
F.2015.0010.F AC nr. ...
- Zwijgrecht - Verbod van gedwongen zelfincriminatie - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Onderscheid -
Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting van het Hof van Cassatie
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat voorafgaand aan een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte in kennis moet zijn gesteld van zijn rechten (inzonderheid het zwijgrecht en het verbod van gedwongen zelfincriminatie) of contact moet hebben kunnen nemen met een raadsman, zelfs niet wanneer die verdachte op dat ogenblik van zijn vrijheid is beroofd, terwijl bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de verdachte, zelfs wanneer hij niet is aangehouden, zich kan laten vergezellen door zijn raadsman en dus ook reeds kennis kan hebben van zijn rechten, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
- Bevoegdheid - Omvang - Onderzoek naar de verenigbaarheid van de in artikel 26, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 - Beslissing - Gezag
Wanneer het Grondwettelijk Hof aan die normen van Europees of internationaal recht het onderzoek toevoegt naar de verenigbaarheid van een norm van intern recht met een bepaling uit titel II van de Grondwet, zijn beslissing, in zoverre ze betrekking heeft op de voornoemde,
rechtstreeks toepasselijke van het internationaal verdragsrecht, niet het gezag heeft dat artikel 9, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 eraan toekent (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr.
***.
- Art. 9, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
29 september 2017
29 september 2017
F.2015.0010.F AC nr. ...
- Bevoegdheid - Omvang - Onderzoek naar de verenigbaarheid van de in artikel 26, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989
Uit artikel 26, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof volgt niet dat de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof wordt uitgebreid tot het onderzoek naar de verenigbaarheid van de daarin bedoelde normen van intern recht met de normen van Europees of internationaal recht die grondrechten bekrachtigen die tevens op geheel of gedeeltelijk analoge wijze zijn gewaarborgd in een bepaling uit titel II van de Grondwet (1). (1) Zie concl. OM in Pas.
2017, nr. ***.
- Art. 26, § 4 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
29 september 2017
29 september 2017
F.2015.0010.F AC nr. ...
- Bevoegdheid - Omvang - Onderzoek naar de verenigbaarheid van de in artikel 26, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 - Beslissing - Gezag
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
F.2015.0010.F AC nr. ...
- Recht op bijstand van een advocaat - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat bij een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte zich kan laten vergezellen door zijn raadsman, terwijl dat wel het geval is bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
HANDELSREGISTER
- Kruispuntbank van Ondernemingen - Onderneming - Niet-ingeschreven activiteit - Derving van de winst uit de activiteit - Vordering tot vergoeding - Gelijkstelling
De vordering, die betrekking heeft op de vergoeding van het verlies van de winst uit een activiteit waarvoor de onderneming niet is ingeschreven en van de daartoe bestemde middelen, is een op die activiteit gegronde vordering (1). (1) Zie Cass. 8 februari 2013, AR C.10.0669.N, AC 2013, nr. 94.
- Art. 14, vierde lid Wet 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen
13 oktober 2017
13 oktober 2017
C.2017.0015.F AC nr. ...
HERZIENING
VERZOEK EN VERWIJZING OM ADVIES
Verzoek en verwijzing om advies - Verzoek tot herziening - Vormvoorschriften - Advies van drie advocaten bij het Hof van Cassatie of die tien jaar ingeschreven zijn op de tabel - Doel - Advies verleend door advocaat die is opgetreden in de voorafgaande procedure
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het advies als bedoeld in artikel 443, tweede lid, eerste zin, Wetboek van Strafvordering tot doel heeft een kritische en onafhankelijke beoordeling van een aanvraag tot herziening te verstrekken die het Hof toelaat af te wegen of deze aanvraag voldoende ernstig blijkt te zijn om nader onderzocht te worden, zodat het advies van een advocaat die is opgetreden tijdens de procedure die tot de veroordeling heeft geleid waarvoor de herziening wordt gevraagd, hiertoe niet de vereiste waarborgen van onafhankelijkheid biedt en de aanvraag tot herziening mitsdien niet ontvankelijk is.
- Art. 443, tweede lid, eerste zin Wetboek van Strafvordering
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0010.N AC nr. ...
HOGER BEROEP
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Grieven die niet opgeworpen werden voor de eerste rechter of kennelijk niet-gegrond zijn
De appelrechter kan niet beslissen dat het verzoekschrift onnauwkeurig is en het hoger beroep van de appellant vervallen verklaren op grond dat de opgegeven grieven niet voor de eerste rechter werden opgeworpen dan wel kennelijk niet gegrond zijn: die motieven houden geen verband met het onderzoek naar de nauwkeurigheid van de grieven die in het verzoekschrift tot hoger beroep werden opgegeven (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Grieven die niet opgeworpen werden voor de eerste rechter of kennelijk niet-gegrond zijn
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Nauwkeurige bepaling van de grieven - Verzoekschrift tot hoger beroep
Artikel 204 Wetboek van Strafvordering vereist dat de grieven worden opgegeven in het verzoekschrift tot hoger beroep dat de appellant ter griffie moet neerleggen binnen dezelfde termijn als de in artikel 203 van dat wetboek bedoelde verklaring van hoger beroep; bijgevolg gaat de rechter uitsluitend op basis van het onderzoek van dat verzoekschrift na of de appellant zijn grieven, met inbegrip van de procedurele grieven, op nauwkeurige wijze heeft bepaald (1). (1) Zie Cass. 18 april 2017, RG P.17.0087.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 6); Cass. 18 april 2017, AR P.17.0105.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 5).
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Grieven - Nauwkeurigheid - Criterium - Grieven zonder belang
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Grieven - Nauwkeurigheid - Criterium - Grieven zonder belang
Om de nauwkeurigheid van de bepaling van de grieven in het verzoekschrift tot hoger beroep te beoordelen, kan de rechter met name rekening houden met de omstandigheid dat de appellant grieven heeft bepaald die ofwel geen enkel verband houden met de beroepen beslissing en derhalve zonder voorwerp zijn, omdat zij gericht zijn tegen onbestaande beslissingen en beslissingen die geen verband houden met het geschil (1), bijvoorbeeld omdat de grief betrekking heeft op maatregelen die niet werden uitgesproken en die waarschijnlijk nooit zullen worden uitgesproken, ofwel zonder belang zijn om een andere reden, bijvoorbeeld omdat ze het vonnis verwijten dat het uitstel weigert, terwijl het vonnis de opschorting toekent voor de gehele straf, of betrekking hebben op de verbeurdverklaring, terwijl het vonnis geen verbeurdverklaring uitspreekt; wanneer evenwel het verzoekschrift in hoger beroep ook andere grieven bepaalt die precies gericht zijn tegen één of meerdere beslissingen van het beroepen vonnis, kan de omstandigheid dat bepaalde tegen het vonnis gerichte grieven zonder voorwerp zijn, niet als dusdanig het verval van het hoger beroep rechtvaardigen (2). (1) Cass. 28 februari 2017, AR P.16.1177.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 8); Cass. 18 april 2017, AR P.17.0087.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 8). (2) Zie concl. OM; Cass. 1 maart 2017, AR P.16.1283.F (impliciete beslissing), AC 2017, zie datum, met de concl. OM, nr. III.Zie ook Cass. 3 mei 2017, AR P.17.0145.F, AC 2017, zie datum: "Artikel
204, Wetboek van Strafvordering ontneemt de beklaagde het recht niet om het strafrechtelijk dictum dat op hemzelf betrekking heeft in zijn geheel aan te vechten, door desnoods het voorwerp van zijn beroep aan te passen door het op de rechtszitting te beperken, zoals bij artikel 206, zesde lid, Wetboek van Strafvordering is toegestaan". X. XXXXXXX meent dat, wanneer een grief niet "relevant" is, omdat hij gericht is tegen een onbestaande beslissing van de appelrechter, hij in werkelijkheid zonder voorwerp is, en dat die grief op zich niet het verval teweegbrengt van het hoger beroep tegen de beslissingen van het vonnis waarop een bepaalde grief betrekking heeft. ("Grieven in hoger beroep en de revival van artikel 204 Wetboek van Strafvordering: hoe precies moet nauwkeurig zijn?", noot onder Xxxx. 18 oktober 2016, AR P.16.0818.N, T. Strafr. 2017/1, p. 43, nr. 12.1).
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
P.2017.0176.F
AC nr. ...
28 juni 2017
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Grieven - Nauwkeurigheid
De grieven zijn nauwkeurig bepaald in de zin van artikel 204 Wetboek van Strafvordering wanneer de appelrechters en de partijen met zekerheid de beslissing of de beslissingen van het beroepen vonnis kunnen bepalen waarvan de appellant de hervorming vraagt, met andere woorden wanneer daardoor de mate waarin de zaak bij de appelrechters aanhangig is gemaakt (1), kan worden bepaald. (1) Zie Cass. 1 februari 2017, AR P.16.1100.F, AC 2017, zie datum.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Grief
Een grief in de zin van artikel 204 Wetboek van Strafvordering is de specifieke aanwijzing in het verzoekschrift tot hoger beroep van een bepaalde beslissing van het beroepen vonnis waarvan de appellant de hervorming door de appelrechter vraagt; niet vereist is dat de appellant, in het verzoekschrift of in het grievenformulier, opgave doet van de redenen van zijn hoger beroep (1), noch van de middelen die hij wil aanvoeren om de hervorming van de in de grief bedoelde beslissing te bekomen (2)(3). (1) Cass. 18 oktober 2016, AR P.16.0818.N (overweging nr. 5), met concl. van
advocaat-generaal XXXXXXX, AC 2016, nr. 584; Cass. 28 februari 2017, AR P.16.1177.N (overweging
nr. 7), AC 2017, zie datum; Cass. 18 april 2017, AR P.17.0031.N (overweging nr. 3), AC 2017, zie datum; Cass. 18 april 2017, AR P.17.0087.N (overweging nr. 3), AC 2017, zie datum; Cass. 18 april 2017, AR P.17.0105.N (overweging nr. 6), AC 2017, zie datum; Cass. 3 mei 2017, AR P.17.0145.F/2, AC 2017, zie datum. (2) Zie Cass. 1 februari 2017, AR P.16.1100.F, AC 2017, zie datum; FR. LUGENTZ, "La procédure d'appel", J.T. 2016, p. 431; X. XXXXXXX-XXXXXXX en X. XXXXXXXX, "La phase de
jugement et les voies de recours: éléments neufs", in La loi « Pot-Pourri II » : un recul de
civilisation ?, Anthémis, 2016, p. 168. (3) Zie parlementaire voorbereiding van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, de zogenaamde "Potpourri II-wet", Xxxx.xx. Kamer, 54-1418/001, pp. 84 (memorie van toelichting) en 294-295 (advies van de Raad van State).
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Nauwkeurige bepaling van de grieven - Afstand
De wet bepaalt niet dat de appellant gebruik kan maken van het recht om afstand te doen van het hoger beroep of om het hoger beroep te beperken, zoals voorzien in artikel 206 Wetboek van Strafvordering, om een gebrek aan nauwkeurigheid bij het bepalen van de grieven in het
verzoekschrift tot hoger beroep te remediëren; om na te gaan of de appellant zijn grieven op nauwkeurige wijze heeft bepaald in het verzoekschrift, mag de rechter geen rekening houden met de omstandigheid dat de appellant, na het verval van de in artikel 203 bedoelde termijn, afstand heeft gedaan van zijn beroep of dat beroep heeft beperkt, noch om te oordelen dat de grieven nauwkeurig zijn, noch om te oordelen dat zij dat niet zijn (1). (1) Cass. 18 april 2017, AR P.17.0087.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 6); Cass. 18 april 2017, AR P.17.0105.N, AC 2017, zie datum (overweging nr. 5).
- Artt. 203, 204 en 206 Wetboek van Strafvordering
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0176.F AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
AANSLAGPROCEDURE
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Vestiging van een subsidiaire aanslag - Aanslagjaar
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0146.N AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Hertaxatie
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0146.N AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Hertaxatie
De schending van elke mogelijke wettelijke regel, andere dan een regel betreffende de verjaring, kan aanleiding geven tot de hertaxatie bij toepassing van artikel 356 WIB92 voor zover de rechter die de vernietiging uitspreekt niet oordeelt over de omvang van de belastbare grondslag en het bestaan van de belastbare materie niet ontkent (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 356 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0146.N AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Vestiging van een subsidiaire aanslag - Aanslagjaar
Voor de vestiging van een subsidiaire aanslag in de zin van artikel 356 WIB92, is niet vereist dat de nietig verklaarde aanslag en de subsidiaire aanslag betrekking hebben op hetzelfde aanslagjaar; de subsidiaire aanslag kan ook worden gevestigd voor een vroeger of later aanslagjaar dan dat van de nietig verklaarde aanslag, voor zover op het ogenblik dat de oorspronkelijke aanslag werd gevestigd, het aanslagjaar waaraan de subsidiaire is verbonden, door de administratie had kunnen worden belast rekening houdend met de wettelijke verjaringstermijnen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 356 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0146.N AC nr. ...
PERSONENBELASTING
Personenbelasting - Diverse inkomsten - Belastbaar tijdperk
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0171.N AC nr. ...
Personenbelasting - Diverse inkomsten - Belastbaar tijdperk
Alleen die diverse inkomsten zijn belastbaar die de belastingplichtige tijdens het belastbaar tijdperk behaald of verkregen heeft of vermoed wordt behaald of verkregen te hebben; uit geen enkele wetsbepaling volgt dat die inkomsten belastbaar zijn vanaf het ogenblik waarop de schuldvordering die eraan ten grondslag ligt zeker en vaststaand is (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 204, 4°, a) Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 90, 1°, 97 en 360 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0171.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - Artikel 18.1 sub b, Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag - Sociale zekerheidsuitkeringen naar Nederlands recht die aanzien
worden als een basispensioen
De omstandigheid dat België op grond van artikel 18.1 sub b, van het Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag als woonstaat heffingsbevoegd is voor pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald aan een inwoner ter uitvoering van de Nederlandse sociale wetgeving heeft niet tot gevolg dat op sociale zekerheidsuitkeringen naar Nederlands recht die aanzien worden als een basispensioen steeds belasting verschuldigd is; dit is slechts het geval indien de AOW-uitkering op grond van de Belgische fiscale wet als pensioen belastbaar is (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 34, § 1, 1° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 18.1, sub b Verdrag 5 juni 2001 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Bedrijfslasten - Terugbetaling van belaste onrechtmatige inkomsten
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0155.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Bedrijfslasten - Terugbetaling van belaste onrechtmatige inkomsten
Werkelijke en bewezen terugbetalingen aan de benadeelde van aan belasting onderworpen onrechtmatige inkomsten verkregen tijdens de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, zijn aftrekbare beroepskosten, ook al zijn die inkomsten strafrechtelijk verbeurdverklaard met toewijzing aan deze benadeelde (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 49, eerste lid, en 53, 6° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0155.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - AOW-uitkering - Beroepswerkzaamheid in Nederland - Verband
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - Belastbaarheid op grond van artikel 34, § 1, 1°, WIB92
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - Artikel 18.1 sub b, Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag - Sociale zekerheidsuitkeringen naar Nederlands recht die aanzien worden als een basispensioen
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - Belastbaarheid op grond van artikel 34, § 1, 1°, WIB92
Een pensioen is slechts belastbaar op grond van artikel 34, §1, 1°, WIB92 indien er een rechtstreeks of onrechtstreeks verband bestaat met de beroepswerkzaamheid; een basispensioen dat wordt toegekend omwille van een periode van tewerkstelling of dat wordt gefinancierd door een premie die wordt ingehouden op het loon of door een premie die onder meer wordt geheven in functie van een beroepsinkomen, vertoont een band met de beroepswerkzaamheid (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 34, § 1, 1° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - AOW-uitkering - Beroepswerkzaamheid in Nederland - Verband
Indien de genieter van een AOW-uitkering een beroepswerkzaamheid in Nederland heeft verricht en aldus tot de financiering van de AOW heeft bijgedragen door middel van een premie die wordt ingehouden op het loon of door middel van betaling van een premie die onder meer wordt geheven in functie van een beroepsinkomen is er voor het deel van de AOW-uitkering dat betrekking heeft op die periode van tewerkstelling een verband met de beroepswerkzaamheid van de genieter in de zin van artikel 34, §1, 1°, WIB92 (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 34, § 1, 1° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0119.N AC nr. ...
VENNOOTSCHAPSBELASTING
Vennootschapsbelasting - Algemeen - Beleggingsvennootschappen - Fiscaal stelsel
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0064.N AC nr. ...
Vennootschapsbelasting - Algemeen - Beleggingsvennootschappen - Fiscaal stelsel
De uitgekeerde dividenden maken geen deel uit van de belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting van de in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van het WIB92 bedoelde beleggingsvennootschappen, hetgeen voor gevolg heeft dat de roerende voorheffing op uitgekeerde dividenden wordt niet verrekend met de vennootschapsbelasting indien deze dividenden uitgekeerd worden aan de bedoelde beleggingsvennootschappen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 123 Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 114, 118, 119quinquies, en 185 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 143, §§ 1 en 2 Wet 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0064.N AC nr. ...
VOORHEFFINGEN EN BELASTINGKREDIET
Voorheffingen en belastingkrediet - Onroerende voorheffing - Vrijstelling - Nationale domeingoederen - Vrijstellingsvoorwaarden
De vrijstelling van de onroerende voorheffing voor nationale domeingoederen, veronderstelt dat het onroerend goed op zichzelf niets opbrengt; het onproductief zijn van het onroerend goed is niets anders dan de ongeschiktheid van het onroerend goed om het voorwerp te zijn van een privatief genot vanwege de openbare dienst die er eigenaar van is, welke ongeschiktheid voort vloeit uit de bestemming die aan het onroerend goed wordt gegeven.
Opdat een onroerend goed een productief karakter verkrijgt, volstaat het dat het onroerend goed op zichzelf iets opbrengt; de omstandigheid dat de belastingplichtige met betrekking tot het onroerend goed kosten draagt die zijn opbrengst overstijgen, heeft niet tot gevolg dat het onroerend goed op zichzelf niets opbrengt (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 253, 3° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2016.0057.N AC nr. ...
Voorheffingen en belastingkrediet - Onroerende voorheffing - Vrijstelling - Bestemming tot weldadigheidsinstelling - Soortgelijke weldadigheidsinstelling
Met soortgelijke weldadigheidsinstellingen in de zin van artikel 12, § 1, WIB92 worden de instellingen bedoeld die op eender welke wijze fysieke of geestelijke zorg verstrekken; de omstandigheid dat het verstrekken van fysieke of geestelijke zorg niet gepaard gaat met een overnachting in de instelling of met het verschaffen van onderdak belet niet dat een instelling die deze zorg verstrekt een soortgelijke weldadigheidsinstelling is zoals bedoeld in artikel 12, § 1, WIB92 (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 12, § 1, en 253, 1° zoals van toepassing in het Vlaams Gewest Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
10 februari 2017
10 februari 2017
F.2016.0013.N AC nr. ...
Voorheffingen en belastingkrediet - Onroerende voorheffing - Bestemming tot weldadigheidsinstelling - Soortgelijke weldadigheidsinstelling - Vrijstelling
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
10 februari 2017
10 februari 2017
F.2016.0013.N AC nr. ...
Voorheffingen en belastingkrediet - Onroerende voorheffing - Vrijstelling - Nationale domeingoederen - Vrijstellingsvoorwaarden
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
INTERNATIONALE VERDRAGEN
F.2016.0057.N AC nr. ...
- Consulaire bescherming - Verblijfstaat - Onderdaan van de zendstaat - Ernstige aantastingen van zijn fysieke of morele integriteit - Behandelingen beteugeld door dwingende bepalingen van het algemeen volkerenrecht - Zendstaat - Verplichting
Hoewel de omstandigheid dat de onderdaan van een zendstaat in de verblijfstaat ernstige aantastingen van zijn fysieke of morele integriteit ondergaat of behandelingen doorstaat die worden beteugeld door dwingende bepalingen van het algemeen volkerenrecht, in de zin van artikel 53 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, de zendstaat de verplichting oplegt om de maatregelen te treffen die hij geschikt acht om te trachten aan die toestand een einde te maken, doet ze voor die zendstaat niet de verplichting ontstaan om de consulaire bescherming voor die onderdaan in werking te zetten (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0269.F AC nr. ...
- Consulaire bescherming - Zendstaat - Verplichting - Onderdaan van de zendstaat - Recht
Artikel 5, a) en e), van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen en artikel 36, § 1, eerste en tweede lid, en § 2, van dat verdrag, die ten gunste van de zendstaat en van zijn
onderdanen enkel de rechten waarborgen die zij kunnen aanvoeren tegen de verblijfstaat, die ze als enige verschuldigd is, verplichten die zendstaat daarentegen niet om consulaire bijstand te verlenen aan een van zijn onderdanen en verlenen laatstgenoemde niet het recht om die bijstand te vorderen van de zendstaat (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Artt. 5 en 36 Verdrag van Wenen van 24 april 1963 inzake consulair verkeer
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0269.F AC nr. ...
- Consulaire bescherming - Verblijfstaat - Onderdaan van de zendstaat - Ernstige aantastingen van zijn fysieke of morele integriteit - Behandelingen beteugeld door dwingende bepalingen van het algemeen volkerenrecht - Zendstaat - Verplichting
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0269.F AC nr. ...
- Consulaire bescherming - Zendstaat - Verplichting - Onderdaan van de zendstaat - Recht
Conclusie van eerste advocaat-generaal Xxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
LEVENSONDERHOUD
C.2015.0269.F AC nr. ...
- Echtscheiding en scheiding van tafel en bed - Gevolgen t.a.v. de personen - T.a.v. de echtgenoten - Onderhoudsuitkering - Vaststelling - Criterium
Uit de artikelen 301, §§ 2 en 3, van het Burgerlijk Wetboek volgt niet dat de onderhoudsuitkering na echtscheiding de uitkeringsgerechtigde dezelfde levensstandaard als tijdens het samenleven moet waarborgen (1). (1) Zie Cass. 6 maart 2014, AR C.12.0184.N, AC 2014, nr. 178.
- Art. 301, §§ 2 en 3 Burgerlijk Wetboek
6 oktober 2017
6 oktober 2017
C.2016.0397.F AC nr. ...
MACHTEN
RECHTERLIJKE MACHT
Rechterlijke macht - Bevoegdheid - Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
Rechterlijke macht - Bevoegdheid - Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Onder akte met betrekking tot overheidsopdrachten wordt verstaan elke akte die uitgaat van een aanbestedende overheid of die voor haar rekening wordt verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekt een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
Rechterlijke macht - Bevoegdheid - Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
De beslissing van een hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, vormt geen akte met betrekking tot overheidsopdrachten (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
Rechterlijke macht - Bevoegdheid - Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
MISDRIJF
C.2015.0043.F AC nr. ...
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Eenheid van opzet - Feiten die slechts één misdrijf opleveren wegens eenheid van opzet - Nieuwe feiten gepleegd na de eindbeslissing van de feitenrechter over vroegere feiten - Strafbaarheid
Hoewel verscheidene feiten, die elk afzonderlijk strafbaar kunnen zijn, samen slechts één misdrijf kunnen opleveren wegens de eenheid van opzet van de dader, kunnen de feiten welke reeds het voorwerp zijn van een eindbeslissing van de feitenrechter, niet één misdrijf opleveren met nieuwe feiten, zelfs van dezelfde aard, welke zijn gepleegd na die eindbeslissing (1). (1) Cass. 21 september 1982, AR 7594, AC 1982-1983, nr. 53.
- Art. 65 Strafwetboek
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.1380.N AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- rekening-courant - Vennoot in vennootschap waarvan hij aandeelhouder is - Voorwaarde
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0171.N AC nr. ...
- rekening-courant - Vennoot in vennootschap waarvan hij aandeelhouder is - Voorwaarde
De feitenrechter oordeelt onaantastbaar over de voorwaarden, de modaliteiten en de gevolgen van de rekening-courant van een vennoot in de vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, mits hij het wettigheidstoezicht door het Hof niet onmogelijk maakt; inschrijvingen op de rekening-courant van een vennoot in een vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, kunnen als betaling gelden (1). (1) Zie concl. OM.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0171.N AC nr. ...
- Arbeidsbescherming - Veiligheid van de arbeiders - Plaats waarvan moet gevreesd worden dat de lucht er plots kan worden verontreinigd door gevaarlijke uitwasemingen
De rechter oordeelt in feite of de locatie waar wordt gewerkt een plaats is waarvan moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen; het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord.
- Art. 53, § 1, a), 3° Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1297.N AC nr. ...
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
GERECHTELIJK ONDERZOEK
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Recht op bijstand van een advocaat - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de
feiten - Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat bij een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte zich kan laten vergezellen door zijn raadsman, terwijl dat wel het geval is bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Verhoor van de verdachte door de onderzoeksrechter - Bijstand van een beëdigd tolk - Vermelding van hoedanigheid
14 maart 2017
De vaststelling van de eedaflegging in het proces-verbaal van verhoor geldt als vermelding van de hoedanigheid van tolk (1). (1) Zie: Cass. 16 november 2005, AR P.05.1402.F, AC 2005, nr. 602.
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Verhoor van de verdachte door de onderzoeksrechter - Bijstand van een beëdigd tolk - Vermelding van identiteit en hoedanigheid - Verzuim - Daadwerkelijk nazicht van identiteit en hoedanigheid
Wanneer een proces–verbaal van verhoor de identiteit van de tolk niet of onvolledig vermeldt en evenmin vermeldt dat deze beëdigd is, heeft dit niet de nietigheid van dit proces–verbaal voor gevolg, op voorwaarde dat die identiteit en hoedanigheid daadwerkelijk zijn nagegaan; de rechter kan dit nagaan aan de hand van de hem regelmatig voorgelegde gegevens die aan de tegenspraak der partijen zijn onderworpen en waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt (1). (1) Cass. 25 september 2012, AR P.11.2087.N, AC 2012, nr. 485.
- Art. 47bis, § 1, 5° Wetboek van Strafvordering
- Artt. 31, tweede lid, en 40, eerste lid Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0262.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Huiszoeking - Recht op bijstand van een advocaat
Het recht op bijstand van een advocaat geldt bij onderzoekshandelingen die een actieve medewerking van de verdachte veronderstellen (1); de noodzakelijke dialoog tussen de agenten die met een huiszoeking zijn belast en de persoon bij wie de onderzoekshandeling wordt uitgevoerd, vereist geen actieve medewerking. (1) EHRM 8 december 2009, Savas t. Turkije, EHRM 29 juni 2010, Karadag t. Turkije
- Artt. 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.c Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Zwijgrecht - Verbod van gedwongen zelfincriminatie - Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat voorafgaand aan een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte in kennis moet zijn gesteld van zijn rechten (inzonderheid het zwijgrecht en het verbod van gedwongen zelfincriminatie) of contact moet hebben kunnen nemen met een raadsman, zelfs niet wanneer die verdachte op dat ogenblik van zijn vrijheid is beroofd, terwijl bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de verdachte, zelfs wanneer hij niet is aangehouden, zich kan laten vergezellen door zijn raadsman en dus ook reeds kennis kan hebben van zijn rechten, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
14 maart 2017
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
ONDERZOEKSRECHTER
- Onderzoeksverrichtingen - Verhoor van de verdachte - Bijstand van een beëdigd tolk - Vermelding van hoedanigheid
De vaststelling van de eedaflegging in het proces-verbaal van verhoor geldt als vermelding van de hoedanigheid van tolk (1). (1) Zie: Cass. 16 november 2005, AR P.05.1402.F, AC 2005, nr. 602.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0262.N AC nr. ...
- Onderzoeksverrichtingen - Verhoor van de verdachte - Bijstand van een beëdigd tolk - Vermelding van identiteit en hoedanigheid - Verzuim - Daadwerkelijk nazicht van identiteit en hoedanigheid
Wanneer een proces–verbaal van verhoor de identiteit van de tolk niet of onvolledig vermeldt en evenmin vermeldt dat deze beëdigd is, heeft dit niet de nietigheid van dit proces–verbaal voor gevolg, op voorwaarde dat die identiteit en hoedanigheid daadwerkelijk zijn nagegaan; de rechter kan dit nagaan aan de hand van de hem regelmatig voorgelegde gegevens die aan de tegenspraak der partijen zijn onderworpen en waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt (1). (1) Cass. 25 september 2012, AR P.11.2087.N, AC 2012, nr. 485.
- Art. 47bis, § 1, 5° Wetboek van Strafvordering
- Artt. 31, tweede lid, en 40, eerste lid Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0262.N AC nr. ...
OVERHEIDSOPDRACHTEN (WERKEN, LEVERINGEN, DIENSTEN)
- Wet van 15 juni 2006 overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten - Toepassingsgebied
Uit de omstandigheid dat de beslissing van een hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, geen akte met betrekking tot overheidsopdrachten vormt, valt niet af te leiden dat de wet van 15 juli 2006 niet op dezelfde wijze van toepassing zou zijn op de organen van de rechterlijke macht en op de administratieve overheden; indien de litigieuze akte niet onder de bepalingen van die wet valt, dan is dat naar analogie daarvan, wegens de aard van die akte en niet wegens de rechterlijke of administratieve hoedanigheid van de steller van de akte (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
De beslissing van een hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, vormt geen akte met betrekking tot overheidsopdrachten (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst
van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Wet van 15 juni 2006 overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten - Toepassingsgebied
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Onder akte met betrekking tot overheidsopdrachten wordt verstaan elke akte die uitgaat van een aanbestedende overheid of die voor haar rekening wordt verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekt een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
PREJUDICIEEL GESCHIL
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Onderscheid - Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie - Recht op bijstand van een advocaat - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat bij een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte zich kan laten vergezellen door zijn raadsman, terwijl dat wel het geval is bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
- Zwijgrecht - Verbod van gedwongen zelfincriminatie - Persoon bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd - Persoon die meewerkt aan de reconstructie van de feiten - Onderscheid -
Bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof - Verplichting voor het Hof van Cassatie
Personen bij wie een huiszoeking wordt uitgevoerd, bevinden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met deze waarin personen zich bevinden die meewerken aan een reconstructie van de feiten vermits de reconstructie van de feiten de actieve medewerking van de verdachte vereist terwijl de huiszoeking kan plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de verdachte en leidt tot het verzamelen van bewijs dat bestaat los van de wil van de verdachte, zodat, wanneer voor het Hof de vraag rijst naar de bestaanbaarheid van de artikelen 87 en 89bis van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM doordat zij niet vereisen dat voorafgaand aan een huiszoeking verricht in de woning van de verdachte die verdachte in kennis moet zijn gesteld van zijn rechten (inzonderheid het zwijgrecht en het verbod van gedwongen zelfincriminatie) of contact moet hebben kunnen nemen met een raadsman, zelfs niet wanneer die verdachte op dat ogenblik van zijn vrijheid is beroofd, terwijl bij een plaatsbezoek dat georganiseerd wordt met het oog op een reconstructie overeenkomstig artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de verdachte, zelfs wanneer hij niet is aangehouden, zich kan laten vergezellen door zijn raadsman en dus ook reeds kennis kan hebben van zijn rechten, het Hof de vraag aan het Grondwettelijk Hof niet moet stellen.
- Artt. 62, tweede lid, 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
RAAD VAN STATE
- Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
- Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten
Onder akte met betrekking tot overheidsopdrachten wordt verstaan elke akte die uitgaat van een aanbestedende overheid of die voor haar rekening wordt verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekt een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
C.2015.0043.F
AC nr. ...
29 september 2017
- Afdeling bestuursrechtspraak - Bevoegdheid - Akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten - Lijst van door een gerecht aanvaarde vertalers-tolken - Beslissing van de voorzitter van de rechtbank om een vertaler van de lijst te schrappen
De beslissing van een hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, vormt geen akte met betrekking tot overheidsopdrachten (1). (1) Zie andersluidende concl. OM in Pas. 2017, nr. ***.
- Art. 14, § 1, eerste lid, 2° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
29 september 2017
29 september 2017
C.2015.0043.F AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
STRAFZAKEN
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Verplichting tot het horen van een getuige à charge - Beoordeling - Criteria
Of de rechter die zich over de gegrondheid van de strafvordering moet uitspreken verplicht is een persoon, die tijdens het vooronderzoek een voor een beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, te horen als getuige indien die beklaagde daarom verzoekt, moet worden beoordeeld in het licht van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het door artikel
6.3.d EVRM gewaarborgde recht om getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen; wezenlijk daarbij is of de tegen de beklaagde gevoerde strafvervolging in haar geheel beschouwd eerlijk verloopt, wat niet uitsluit dat de rechter niet alleen rekening houdt met het recht van verdediging van die beklaagde, maar ook met de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de getuigen zelf (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Artikel 6.3 - Artikel 6.3.c - Recht van verdediging - Recht op bijstand van een advocaat - Draagwijdte - Toepassing - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6
Het recht op bijstand van een advocaat geldt bij onderzoekshandelingen die een actieve medewerking van de verdachte veronderstellen (1); de noodzakelijke dialoog tussen de agenten die met een huiszoeking zijn belast en de persoon bij wie de onderzoekshandeling wordt uitgevoerd, vereist geen actieve medewerking. (1) EHRM 8 december 2009, Savas t. Turkije, EHRM 29 juni 2010, Karadag t. Turkije
- Artt. 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.c Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Doorslaggevend element waarop de schuldigverklaring steunt
Bij het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces dat de belastende verklaring van een getuige het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, wordt onder doorslaggevend verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het, het resultaat van de zaak heeft bepaald (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Bestaan van voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen
Bij het beoordelen van de impact op het eerlijk proces kunnen de vereiste voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen voor het niet-kunnen ondervragen van een getuige, bestaan in het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring moet toelaten, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen, en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
In de regel zal de rechter de impact op het eerlijk proces van het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, beoordelen aan de hand van drie criteria, gehanteerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in die volgorde, of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Ernstige redenen tot het niet horen van een getuige
Het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces, dat er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van een getuige ter rechtszitting houdt in dat er feitelijke of juridische gronden zijn die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
RECHTBANKEN
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Beschikkingsbeginsel - Niet-gevorderde zaken - Miskenning
Het arrest dat méér dan het gevorderde toekent, miskent het algemeen beginsel, beschikkingsbeginsel genaamd.
- Art. 1592, vijfde lid Gerechtelijk Wetboek
13 oktober 2017
13 oktober 2017
C.2015.0472.F AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Betekening van een bij verstek gewezen beslissing - Vermeldingen - Informatie over de mogelijke rechtsmiddelen - Ontstentenis - Gevolgen - Geldigheid van de betekening - Laattijdig verzet of verzet met schending van de vormvereisten voorgeschreven door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld
Het recht op een eerlijk proces, dat door artikel 6.1 EVRM is gewaarborgd, vereist dat aan de verstekdoende veroordeelde, zo klaar en duidelijk mogelijk, de nadere regels worden meegedeeld van de mogelijke rechtsmiddelen tegen een verstekbeslissing, op het ogenblik waarop die regels de aanwending van een rechtsmiddel toelaten of op het ogenblik dat die beslissing hem wordt betekend (1); dergelijke vermeldingen hebben tot doel om de bestemmeling van de akte toe te laten te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel, tijdig en met inachtneming van de vormvoorschriften; het verzuim, door de gerechtsdeurwaarder, om die informatie te vermelden, is geen grond tot nietigheid van de betekening en heeft enkel tot gevolg dat het de rechter verboden is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken van het rechtsmiddel dat laattijdig werd ingesteld of met schending van de vormvereisten die voorgeschreven zijn door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld; bijgevolg kan de feitenrechter beslissen dat dit verzuim de belangen van de beklaagde niet heeft geschaad, daar hij in voorliggend geval toegang had tot een rechter om zijn zaak te horen, zodat hij zijn rechten heeft kunnen laten gelden, en kan de feitenrechter aan de akte in kwestie een opschortende werking van de verjaring van de strafvordering verlenen (2). (1) Cass. 3 juni 2015, AR P.15.0067.F, AC 2015, nr. 368. (2) Het openbaar ministerie concludeerde dat de appelrechters niet naar recht konden beslissen dat de onregelmatige betekening uitwerking kon hebben op de verjaring van de strafvordering, en dat die verjaring derhalve zou zijn opgeschort voor een buitengewone termijn die niet heeft bestaan: zie Xxxx. 9 maart 2016, AR P.15.1679.F, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX, Pas.
2016, nr. 168, en T. Strafr. 2016, nr. 3, pp. 236-239, met noot van X. XXXXXXXX, "Formele aspecten van de buitengewone termijn voor verzet"; EHRM 24 mei 2007, Da Xxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx t.
België, in het bijzonder §§58-59 en, na heropening van de rechtspleging op grond van artikel 442bis Wetboek van Strafvordering, Cass. 9 april 2008, AR P.08.0051.F, AC 2008, nr. 214: "Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan". (M.N.B.)
- Artt. 22, 24, eerste lid, en 25, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0490.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Toepassingsgebied - Gewestelijk directeur der directe belastingen die als administratieve overheid uitspraak doet op een bezwaar
Artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat elke onafhankelijke en onpartijdige rechtbank hoort na te leven, is niet van toepassing op de gewestelijke directeur der directe belastingen die, overeenkomstig artikel 375, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, als administratieve overheid uitspraak doet op een bezwaar.
- Art. 375, § 1 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
29 september 2017
29 september 2017
F.2015.0049.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
In de regel zal de rechter de impact op het eerlijk proces van het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, beoordelen aan de hand van drie criteria, gehanteerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in die volgorde, of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Getuigen - Rechter ten gronde - Verplichting tot het horen van een getuige à charge - Beoordeling - Criteria
Of de rechter die zich over de gegrondheid van de strafvordering moet uitspreken verplicht is een persoon, die tijdens het vooronderzoek een voor een beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, te horen als getuige indien die beklaagde daarom verzoekt, moet worden beoordeeld in het licht van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het door artikel
6.3.d EVRM gewaarborgde recht om getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen; wezenlijk daarbij is of de tegen de beklaagde gevoerde strafvervolging in haar geheel beschouwd eerlijk verloopt, wat niet uitsluit dat de rechter niet alleen rekening houdt met het recht van verdediging van die beklaagde, maar ook met de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de getuigen zelf (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
In de regel zal de rechter de impact op het eerlijk proces van het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, beoordelen aan de hand van drie criteria, gehanteerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in die volgorde, of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Ernstige redenen tot het niet horen van een getuige
Het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces, dat er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van een getuige ter rechtszitting houdt in dat er feitelijke of juridische gronden zijn die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Bestaan van voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen
Bij het beoordelen van de impact op het eerlijk proces kunnen de vereiste voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen voor het niet-kunnen ondervragen van een getuige, bestaan in het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring moet toelaten, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen, en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.c - Recht van verdediging - Recht op bijstand van een advocaat - Draagwijdte - Toepassing
Het recht op bijstand van een advocaat geldt bij onderzoekshandelingen die een actieve medewerking van de verdachte veronderstellen (1); de noodzakelijke dialoog tussen de agenten die met een huiszoeking zijn belast en de persoon bij wie de onderzoekshandeling wordt uitgevoerd, vereist geen actieve medewerking. (1) EHRM 8 december 2009, Savas t. Turkije, EHRM 29 juni 2010, Karadag t. Turkije
- Artt. 87 en 89bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.c Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Ernstige redenen tot het niet horen van een getuige
Het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces, dat er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van een getuige ter rechtszitting houdt in dat er feitelijke of juridische gronden zijn die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Rechter ten gronde - Verplichting tot het horen van een getuige à charge - Beoordeling - Criteria
Of de rechter die zich over de gegrondheid van de strafvordering moet uitspreken verplicht is een persoon, die tijdens het vooronderzoek een voor een beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, te horen als getuige indien die beklaagde daarom verzoekt, moet worden beoordeeld in het licht van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het door artikel
6.3.d EVRM gewaarborgde recht om getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen; wezenlijk daarbij is of de tegen de beklaagde gevoerde strafvervolging in haar geheel beschouwd eerlijk verloopt, wat niet uitsluit dat de rechter niet alleen rekening houdt met het recht van verdediging van die beklaagde, maar ook met de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de getuigen zelf (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr. met concl. advocaat-
generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Zwijgrecht - Verbod van gedwongen zelfincriminatie
Het zwijgrecht en het verbod op gedwongen zelfincriminatie zijn niet van toepassing op bewijsmiddelen die kunnen worden verkregen door het gebruik van dwang en die bestaan onafhankelijk van de wil van de verdachte (1). (1) EHRM 11 juli 2006, Xxxxxx x. Duitsland, EHRM 15 maart 2011, Begu t. Roemenië.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2014.1001.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Doorslaggevend element waarop de schuldigverklaring steunt
Bij het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces dat de belastende verklaring van een getuige het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, wordt onder doorslaggevend verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het, het resultaat van de zaak heeft bepaald (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Doorslaggevend element waarop de schuldigverklaring steunt
Bij het criterium ter beoordeling van de impact op het eerlijk proces dat de belastende verklaring van een getuige het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, wordt onder doorslaggevend verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het, het resultaat van de zaak heeft bepaald (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Rechter ten gronde - Niet horen van een getuige à charge op de rechtszitting - Impact op een eerlijk proces - Bestaan van voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen
Bij het beoordelen van de impact op het eerlijk proces kunnen de vereiste voldoende compenserende factoren met inbegrip van sterke procedurele waarborgen voor het niet-kunnen ondervragen van een getuige, bestaan in het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring moet toelaten, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen, en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen (1). (1) Cass. 31 januari 2017, AR P.16.0970.N, AC 2017, nr met concl. advocaat-generaal XXXXXXX.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2016.1152.N AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
ALLERLEI
Allerlei - Strafzaken - Verzoek of vordering om een werkstraf op te leggen - Afwijzing - Motivering
Xxxx wetsbepaling schrijft voor dat een afzonderlijke motivering vereist is voor de keuze van de straf en het afwijzen van een door de beklaagde gevraagde of door het openbaar ministerie gevorderde werkstraf (1). (1) Contra: Cass. 24 september 2008, AR P.08.1234.F, AC 2008, nr. 504.
- Art. 195, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 37ter, § 3, tweede lid Strafwetboek
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.1380.N AC nr. ...
OP CONCLUSIE
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Getuigen - Rechter ten gronde - Verzoek tot het horen van een getuige à charge - Beoordeling - Aard - Criteria - Redengeving
Het staat aan de rechter om rekening houdende met de criteria of (i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige (ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, (iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen, onaantastbaar te oordelen of het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een voor de beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, diens recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd miskent, waarbij de rechter zijn beslissing moet steunen op concrete omstandigheden die hij aanwijst; het Hof gaat na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord.
14 maart 2017
14 maart 2017
REKENING-COURANT
P.2016.1152.N AC nr. ...
- Vennoot in vennootschap waarvan hij aandeelhouder is - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Voorwaarde
Conclusie van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx.
5 mei 2017
5 mei 2017
F.2015.0171.N AC nr. ...
- Vennoot in vennootschap waarvan hij aandeelhouder is - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Voorwaarde
De feitenrechter oordeelt onaantastbaar over de voorwaarden, de modaliteiten en de gevolgen van de rekening-courant van een vennoot in de vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, mits hij het wettigheidstoezicht door het Hof niet onmogelijk maakt; inschrijvingen op de rekening-courant van een vennoot in een vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, kunnen als betaling gelden (1). (1) Zie concl. OM.
5 mei 2017
5 mei 2017
STRAF
XXXXXX XXXXXXXX
F.2015.0171.N AC nr. ...
Andere straffen - Werkstraf - Verzoek of vordering om een werkstraf op te leggen - Afwijzing - Motivering
Xxxx wetsbepaling schrijft voor dat een afzonderlijke motivering vereist is voor de keuze van de straf en het afwijzen van een door de beklaagde gevraagde of door het openbaar ministerie gevorderde werkstraf (1). (1) Contra: Cass. 24 september 2008, AR P.08.1234.F, AC 2008, nr. 504.
- Art. 195, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 37ter, § 3, tweede lid Strafwetboek
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.1380.N AC nr. ...
SUCCESSIERECHTEN
- Nalatenschap - Bestaande schulden - Optioneel finaal verrekenbeding - Verrekenschuld - Tijdstip van ontstaan
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2016.0067.N AC nr. ...
- Erfgoederen - Huwelijksvoordelen - Inkorting
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0189.N AC nr. ...
- Erfgoederen - Huwelijksvoordelen - Inkorting
Een huwelijksvoordeel valt niet in de nalatenschap, maar behoort de langstlevende echtgenoot toe ingevolge de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel; de inkorting van het voordeel heeft niet tot gevolg dat het voordeel alsnog in de nalatenschap valt en derhalve onderworpen zou zijn aan het successierecht (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1, 1°, 2 en 5 Wetboek van Successierechten
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0189.N AC nr. ...
- Verkrijging van aandelen van een familiale vennootschap - Participatievoorwaarde van 50 % - Familie van de erflater
Een rechtspersoon is geen familie in de zin van voormeld artikel 60/1, § 1, eerste lid, 2°, Wetboek Successierechten zodat de aandelen ervan in de familiale vennootschap niet kunnen worden samengeteld met de aandelen van de erflater; de omstandigheid dat de aandelen in de rechtspersoon toebehoren aan de familie van de erflater doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 60/1, § 1, eerste lid, 2°, en 60/1, § 2, 5° Wetboek van Successierechten
10 februari 2017
10 februari 2017
F.2016.0027.N AC nr. ...
- Verkrijging van aandelen van een familiale vennootschap - Participatievoorwaarde van 50 % - Familie van de erflater
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
10 februari 2017
10 februari 2017
F.2016.0027.N AC nr. ...
- Nalatenschap - Bestaande schulden - Optioneel finaal verrekenbeding - Verrekenschuld - Tijdstip van ontstaan
De echtgenoten gaan bij de opname van het finaal verrekenbeding een verbintenis onder opschortende voorwaarde aan van hun vooroverlijden en van het lichten van de optie door de
langstlevende van hen, zodat de schuld reeds vóór het overlijden bestaat, en bijgevolg als passief van de nalatenschap in aanmerking komt (1). (1) Zie de schriftelijke concl. OM die neergelegd werd in de analoge zaak F.15.0190.N tussen dezelfde advocaten zodat er in de zaak F.16.0067.N ter zitting mondeling naar verwezen werd. Deze conclusie steunt op het studiewerk van mevrouw de referendaris X. del Corral.
- Art. 27, eerste lid Wetboek van Successierechten
F.2016.0067.N
AC nr. ...
24 maart 2017
TAALGEBRUIK
BESTUURSZAKEN
Bestuurszaken - Vreemdeling - Voortzetting van het illegaal verblijf na een weigering van verblijf - Bevel om het grondgebied te verlaten gepaard met een vasthoudingsmaatregel
Wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten een bijkomende beslissing is bij een beslissing tot weigering van verblijf, impliceert artikel 41, § 1, Taalwet Bestuurszaken dat de administratie in dat geval de taal gebruikt waarvan de vreemdeling zich bediend heeft tijdens de procedure die hij instelde om gemachtigd te worden tot een verblijf in België; die bepaling is niet van toepassing
wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten samen met een vasthoudingsmaatregel volgt op de vaststelling dat de vreemdeling na een weigering tot verblijf in zijn onregelmatig verblijf op het grondgebied volhardt (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 41, § 1 Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij KB 18 juli 1966
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0670.F AC nr. ...
Bestuurszaken - Vreemdeling - Voortzetting van het illegaal verblijf na een weigering van verblijf - Bevel om het grondgebied te verlaten gepaard met een vasthoudingsmaatregel
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
28 juni 2017
28 juni 2017
GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935)
P.2017.0670.F AC nr. ...
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) - In eerste aanleg - Strafzaken - Onderzoeksverrichtingen - Verhoor van de verdachte door de onderzoeksrechter - Bijstand van een beëdigd tolk - Vermelding van identiteit en hoedanigheid - Verzuim - Daadwerkelijk nazicht van identiteit en hoedanigheid
Wanneer een proces–verbaal van verhoor de identiteit van de tolk niet of onvolledig vermeldt en evenmin vermeldt dat deze beëdigd is, heeft dit niet de nietigheid van dit proces–verbaal voor gevolg, op voorwaarde dat die identiteit en hoedanigheid daadwerkelijk zijn nagegaan; de rechter kan dit nagaan aan de hand van de hem regelmatig voorgelegde gegevens die aan de tegenspraak der partijen zijn onderworpen en waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt (1). (1) Cass. 25 september 2012, AR P.11.2087.N, AC 2012, nr. 485.
- Art. 47bis, § 1, 5° Wetboek van Strafvordering
- Artt. 31, tweede lid, en 40, eerste lid Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2017.0262.N AC nr. ...
VERBINTENIS
- Opschortende voorwaarde
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
- Opschortende voorwaarde
F.2016.0067.N AC nr. ...
Een verbintenis is aangegaan onder een opschortende voorwaarde wanneer haar uitvoering afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis of van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is; anders dan bij een alternatieve en een facultatieve verbintenis is het bij een verbintenis onder opschortende voorwaarde onzeker of de schuldenaar uiteindelijk zal moeten presteren nu de opeisbaarheid van de verbintenis onder opschortende voorwaarde afhangt van de verwezenlijking van de voorwaarde (1). (1) Zie de schriftelijke concl. OM die neergelegd werd in de analoge zaak F.15.0190.N tussen dezelfde advocaten zodat er in de zaak F.16.0067.N ter zitting mondeling naar verwezen werd. Deze conclusie steunt op het studiewerk van mevrouw de referendaris X. del Corral.
24 maart 2017
24 maart 2017
VERJARING
BURGERLIJKE ZAKEN
F.2016.0067.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Aansprakelijkheid buiten overeenkomst - Vordering tot schadevergoeding - Vijfjarige verjaring - Aanvang - Kennis van de schade of van de verzwaring ervan
De kennis van het bestaan van schade of van de verzwaring ervan impliceert niet de kennis van de omvang ervan (1). (1) Cass. 9 december 2010, AR C.10.0306.F, AC 2010, nr. 725.
- Art. 2262bis, § 1, tweede lid Burgerlijk Wetboek
13 oktober 2017
13 oktober 2017
C.2016.0454.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Strafvordering - Schorsing - Betekening van een bij verstek gewezen beslissing - Vermeldingen - Informatie over de mogelijke rechtsmiddelen - Ontstentenis - Gevolgen - Geldigheid van de betekening
2016, nr. 168, en T. Strafr. 2016, nr. 3, pp. 236-239, met noot van X. XXXXXXXX, "Formele aspecten van de buitengewone termijn voor verzet"; EHRM 24 mei 2007, Da Xxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx t.
België, in het bijzonder §§58-59 en, na heropening van de rechtspleging op grond van artikel 442bis Wetboek van Strafvordering, Cass. 9 april 2008, AR P.08.0051.F, AC 2008, nr. 214: "Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan". (M.N.B.)
- Artt. 22, 24, eerste lid, en 25, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0490.F AC nr. ...
Strafzaken - Strafvordering - Stuiting - Betekening van een bij verstek gewezen beslissing - Vermeldingen - Informatie over de mogelijke rechtsmiddelen - Ontstentenis - Gevolgen - Geldigheid van de betekening
Het recht op een eerlijk proces, dat door artikel 6.1 EVRM is gewaarborgd, vereist dat aan de verstekdoende veroordeelde, zo klaar en duidelijk mogelijk, de nadere regels worden meegedeeld van de mogelijke rechtsmiddelen tegen een verstekbeslissing, op het ogenblik waarop die regels de aanwending van een rechtsmiddel toelaten of op het ogenblik dat die beslissing hem wordt betekend (1); dergelijke vermeldingen hebben tot doel om de bestemmeling van de akte toe te laten te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel, tijdig en met inachtneming van de vormvoorschriften; het verzuim, door de gerechtsdeurwaarder, om die informatie te vermelden, is geen grond tot nietigheid van de betekening en heeft enkel tot gevolg dat het de rechter verboden is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken van het rechtsmiddel dat laattijdig werd ingesteld of met schending van de vormvereisten die voorgeschreven zijn door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld; bijgevolg kan de feitenrechter beslissen dat dit verzuim de belangen van de beklaagde niet heeft geschaad, daar hij in voorliggend geval toegang had tot een rechter om zijn zaak te horen, zodat hij zijn rechten heeft kunnen laten gelden, en kan de feitenrechter aan de akte in kwestie een opschortende werking van de verjaring van de strafvordering verlenen (2). (1) Cass. 3 juni 2015, AR P.15.0067.F, AC 2015, nr. 368. (2) Het openbaar ministerie concludeerde dat de appelrechters niet naar recht konden beslissen dat de onregelmatige betekening uitwerking kon hebben op de verjaring van de strafvordering, en dat die verjaring derhalve zou zijn opgeschort voor een buitengewone termijn die niet heeft bestaan: zie Xxxx. 9 maart 2016, AR P.15.1679.F, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX, Pas.
2016, nr. 168, en T. Strafr. 2016, nr. 3, pp. 236-239, met noot van X. XXXXXXXX, "Formele aspecten van de buitengewone termijn voor verzet"; EHRM 24 mei 2007, Da Xxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx t.
België, in het bijzonder §§58-59 en, na heropening van de rechtspleging op grond van artikel 442bis Wetboek van Strafvordering, Cass. 9 april 2008, AR P.08.0051.F, AC 2008, nr. 214: "Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan". (M.N.B.)
- Artt. 22, 24, eerste lid, en 25, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0490.F AC nr. ...
VERKEERSBELASTING OP MOTORRIJTUIGEN (MOTORRIJTUIGE
- Cassatieberoep - Vormen - Ondertekening
Inzake verkeersbelasting op de autovoertuigen moet het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie van de belastingplichtige in elk geval door een advocaat worden ondertekend en neergelegd.
- Artt. 3.1.0.0.1 en 3.8.0.0.2 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codes Fiscaliteit
- Art. 1080 Gerechtelijk Wetboek
3 maart 2017
3 maart 2017
F.2015.0160.N AC nr. ...
- Buitenlandse leaseonderneming - Gebruik van het voertuig in België - Wijze van inschrijving
De verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van diensten verzetten er zich niet tegen dat een buitenlandse leaseonderneming een voertuig op haar naam kan registeren in de lidstaat van gebruik mits opgave van het adres van de huurder, die verblijfshouder is in deze lidstaat. Artikel 3 en bijlage 1 van de Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 vereisen niet dat de leaseauto in de lidstaat waarin hij wordt gebruikt op het adres van de buitenlandse leaseonderneming kan worden geregistreerd (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 10 KB 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen
- Art. 3 en bijlage 1 Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen
24 maart 2017
24 maart 2017
F.2015.0048.N AC nr. ...
- Buitenlandse leaseonderneming - Gebruik van het voertuig in België - Wijze van inschrijving
Conclusie van procureur-generaal Xxxxx.
24 maart 2017
24 maart 2017
VERZEKERING
LANDVERZEKERING
F.2015.0048.N AC nr. ...
Landverzekering - Brandverzekering - Vergoeding - Betaling - Bevoorrechte schuldvorderingen - Inschrijving - Schadegeval - Voorafgaande inschrijving
De vergoeding die verschuldigd is wegens het tenietgaan of de beschadiging van een goed, wordt aangewend voor de betaling van de bevoorrechte of de hypothecaire schuldvorderingen, ieder
volgens haar rang, voor zover die schuldvorderingen vóór het schadegeval werden ingeschreven bij de bewaring der hypotheken.
- Art. 58 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
13 oktober 2017
13 oktober 2017
C.2015.0472.F AC nr. ...
WAM-VERZEKERING
WAM- verzekering - Veroordeling om als eigenaar een niet-verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht - Hoger beroep - Herkwalificatie van het feit in "om als houder een niet- verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht" - Bevestiging van het beroepen vonnis - Cassatiemiddel dat de schending van artikel 149 Grondwet aanvoert - Ontvankelijkheid
Is bij gebrek aan belang niet ontvankelijk, het cassatiemiddel dat de schending aanvoert van artikel 149 Grondwet, doordat het bestreden vonnis na het telast gelegde feit te hebben geherkwalificeerd in een inbreuk op artikel 22, § 1, tweede lid, WAM, om als houder of bestuurder een niet-verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht, het beroepen vonnis bevestigt dat de eiseres
veroordeelde tot straf wegens inbreuk op artikel 22, §1, eerste lid, WAM, om als eigenaar een niet- verzekerd voertuig in het verkeer te hebben gebracht, vermits de tegen de eiseres uitgesproken straf niet hoger is dan die welke tegen haar kan worden uitgesproken als houdster of bestuurster van het niet-verzekerd voertuig voor de inbreuk bepaald in artikel 22, § 1, tweede lid, WAM.
- Art. 22, § 1 Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.1562.N AC nr. ...
VERZET
- Betekening van een bij verstek gewezen beslissing - Ontstentenis van de vermelding van de mogelijke rechtsmiddelen - Gevolgen - Geldigheid van de betekening - Laattijdig verzet of verzet met schending van de vormvereisten voorgeschreven door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld
Het recht op een eerlijk proces, dat door artikel 6.1 EVRM is gewaarborgd, vereist dat aan de verstekdoende veroordeelde, zo klaar en duidelijk mogelijk, de nadere regels worden meegedeeld van de mogelijke rechtsmiddelen tegen een verstekbeslissing, op het ogenblik waarop die regels de aanwending van een rechtsmiddel toelaten of op het ogenblik dat die beslissing hem wordt betekend (1); dergelijke vermeldingen hebben tot doel om de bestemmeling van de akte toe te laten te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel, tijdig en met inachtneming van de vormvoorschriften; het verzuim, door de gerechtsdeurwaarder, om die informatie te vermelden, is geen grond tot nietigheid van de betekening en heeft enkel tot gevolg dat het de rechter verboden is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken van het rechtsmiddel dat laattijdig werd ingesteld of met schending van de vormvereisten die voorgeschreven zijn door de bepalingen waarvan de inhoud niet werd meegedeeld; bijgevolg kan de feitenrechter beslissen dat dit verzuim de belangen van de beklaagde niet heeft geschaad, daar hij in voorliggend geval toegang had tot een rechter om zijn zaak te horen, zodat hij zijn rechten heeft kunnen laten gelden, en kan de feitenrechter aan de akte in kwestie een opschortende werking van de verjaring van de strafvordering verlenen (2). (1) Cass. 3 juni 2015, AR P.15.0067.F, AC 2015, nr. 368. (2) Het openbaar ministerie concludeerde dat de appelrechters niet naar recht konden beslissen dat de onregelmatige betekening uitwerking kon hebben op de verjaring van de strafvordering, en dat die verjaring derhalve zou zijn opgeschort voor een buitengewone termijn die niet heeft bestaan: zie Xxxx. 9 maart 2016, AR P.15.1679.F, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX, Pas.
2016, nr. 168, en T. Strafr. 2016, nr. 3, pp. 236-239, met noot van X. XXXXXXXX, "Formele aspecten van de buitengewone termijn voor verzet"; EHRM 24 mei 2007, Da Xxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx t.
België, in het bijzonder §§58-59 en, na heropening van de rechtspleging op grond van artikel 442bis Wetboek van Strafvordering, Cass. 9 april 2008, AR P.08.0051.F, AC 2008, nr. 214: "Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan". (M.N.B.)
- Artt. 22, 24, eerste lid, en 25, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0490.F AC nr. ...
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
ALGEMEEN
Algemeen - Vermeldingen - Rechters - Hoedanigheid - Geen inschrijving van valsheid
De vermeldingen van de namen en hoedanigheid van de leden van de zetel in een vonnis dat zij hebben uitgesproken, gelden tot er betichting van valsheid is (1). (1) Geen enkele bepaling vereist dat het bewijs van de hoedanigheid van de rechters die de beslissingen wijzen en wiens naam en hoedanigheid in de beslissing worden vermeld, ambtshalve moet worden toegevoegd aan het dossier. Uit het arrest van het Hof blijkt bovendien dat de partijen niet kunnen eisen dat de rechters hun hoedanigheid bewijzen.Volgens het openbaar ministerie faalde het middel bovendien naar
recht in zoverre artikel 259octies, § 6, zesde lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat gedurende de periodes van verlenging van de gerechtelijke stage - openbaargemaakt in het Belgisch Staatsblad -, de gerechtelijke stagiair een plaatsvervanging kan uitoefenen, in tegenstelling tot wat de eiser betoogde. (M.N.B.)
28 juni 2017
28 juni 2017
VREEMDELINGEN
P.2017.0168.F AC nr. ...
- Taalgebruik - Voortzetting van het illegaal verblijf na een weigering van verblijf - Bevel om het grondgebied te verlaten gepaard met een vasthoudingsmaatregel
Wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten een bijkomende beslissing is bij een beslissing tot weigering van verblijf, impliceert artikel 41, § 1, Taalwet Bestuurszaken dat de administratie in dat geval de taal gebruikt waarvan de vreemdeling zich bediend heeft tijdens de procedure die hij instelde om gemachtigd te worden tot een verblijf in België; die bepaling is niet van toepassing
wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten samen met een vasthoudingsmaatregel volgt op de vaststelling dat de vreemdeling na een weigering tot verblijf in zijn onregelmatig verblijf op het grondgebied volhardt (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 41, § 1 Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij KB 18 juli 1966
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0670.F AC nr. ...
- Taalgebruik - Voortzetting van het illegaal verblijf na een weigering van verblijf - Bevel om het grondgebied te verlaten gepaard met een vasthoudingsmaatregel
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
28 juni 2017
28 juni 2017
P.2017.0670.F AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Douane en accijnzen - Artikel 42, eerste lid, Wet Accijnsprodukten - Wetswijziging - Artikel 320 Programmawet van 22 december 2003 - Wetswijziging die niet de straf maar enkel de accijnsschuld betreft - Gevolg - Artikel 2, tweede lid, Strafwetboek - Verenigbaarheid
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Douane en accijnzen - Gefabriceerde tabak - Fiscaal stelsel - Artikel 15, eerste lid, wet 3 april 1997 - Wetswijziging - Artikel 324 Programmawet van 22 december 2003 - Wetswijziging die niet de straf maar enkel de accijnsschuld betreft - Gevolg - Artikel 2, tweede lid, Strafwetboek - Verenigbaarheid
Vóór hun vervanging bij de respectieve artikelen 320 en 324 van de programmawet van 22 december 2003, in werking getreden op 10 januari 2004, bepaalden artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 en artikel 15, eerste lid, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak dat ongeacht de in die wetten bepaalde straffen, de ontdoken accijns altijd verschuldigd blijft, maar krachtens de artikelen 320 en 324 voormeld is deze accijns niet meer verschuldigd op accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een in die wetten bedoelde overtreding, effectief in beslag worden genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan; deze wetswijzigingen hebben geen betrekking op de straf voor de overtreding, maar enkel op de accijnsschuld zodat zij geen onmiddellijke werking hebben op de vóór hun inwerkingtreding definitief verschuldigd geworden, maar nog niet betaalde accijns, zonder dat artikel 2, tweede lid, Strafwetboek daaraan afbreuk doet vermits die bepaling enkel van toepassing is op straffen, maar niet op de veroordeling tot betaling van ontdoken accijns, die louter burgerlijk van aard is (1). (1) Zie: Cass. 29 januari 2008, AR P.07.1434.N, AC 2008, nr. 69.
14 maart 2017
14 maart 2017
P.2015.0295.N AC nr. ...