T +31 (0)70 76 20 220
Pensioenfederatie
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XX Xxx Xxxx
Xxxxxxx 00000
0000 XX Xxx Xxxx
T x00 (0)00 00 00 000
xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
KvK Haaglanden 52988368 IBAN: XX00XXXX0000000000 BIC: XXXXXX0X
DNB
T.a.v. xxxxxxx X. xxx Xxxxxxxx Xxxxxxx 00
0000 XX XXXXXXXXX
KENMERK: B/2023/888/MS DATUM: 21 februari 2023
ONDERWERP: Reactie Pensioenfederatie op consultatie toezicht DNB
Geachte mevrouw Xxx Xxxxxxxx,
De Pensioenfederatie maakt graag gebruik van de mogelijkheid om te reageren op de conceptbeleidsuitingen van DNB in verband met de Wet toekomst pensioenen. Bij de beoordeling van de conceptbeleidsuitingen hebben wij met name gekeken naar de impact op de uitvoering (in termen van zowel complexiteit als kosten) en op de bestuurlijke ruimte van pensioenfondsen.
Toetsing op evenwichtigheid door DNB lijkt meer dan procesmatig en marginaal
Evenwichtige belangenafweging is een taak van het fondsbestuur. De ruime interpretatie van de mogelijkheid om invaren te verbieden doet geen recht aan de verantwoordelijkheid van het fondsbestuur en staat op gespannen voet met het voornemen van DNB om deze afweging procesmatig en marginaal te gaan toetsen. Een verbod op invaren is volgens de beleidsuiting al mogelijk als een deel van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever zich niet op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen, terwijl voldaan is aan alle overige eisen. Het verplicht aanleveren van documenten die het fonds heeft verstrekt aan de fondsorganen en de eisen aan de inhoud van het transitieplan van de sociale partners suggereren een meer dan procesmatige en marginale toetsing van de evenwichtige belangenafweging.
B/2023/888/MS, pagina 2 van 44
Gevraagde onderbouwing is te fijnmazig en gaat verder dan de wet voorschrijft
Het fondsbestuur beoordeelt de evenwichtigheid op het niveau van de regeling of de transitie als geheel, niet op ieder onderdeel afzonderlijk. De conceptversie van de beleidsuitingen vraagt extreem veel doorrekeningen, meer dan wettelijk voorgeschreven en bovendien op een fijnmazig niveau. Voor bijvoorbeeld de baten en de lasten van de solidariteits- of risicodelingsreserve en de effecten van deling van langlevenrisico zou een kwalitatieve analyse in plaats van de gevraagde kwantitatieve analyse ook volstaan. De vereiste verantwoording is niet bevorderlijk voor de benodigde integrale analyse en brengt een tijdige afronding van de transitie in gevaar.
Aanpassing beleggingsbeleid niet het enige instrument om te voldoen aan risicomaatstaven
De Pensioenfederatie betwijfelt of de maatstaven voor de volatiliteit van de uitkering tijdens de pensioenperiode en het risico op lange termijn geschikt zijn voor het doel. Bij de beoordeling of de financiële opzet past bij de risicohouding moeten de beleidsinstrumenten in samenhang worden bezien. Mocht de regeling bij de jaarlijkse toetsing niet meer voldoen aan de gekozen risicomaatstaven, dan zou, naast aanpassing van het beleggingsbeleid en de toedelingsregels, ook aanpassing van de risicohouding of inzet van andere beleidsinstrumenten, zoals de solidariteits- of risicodelingsreserve, het spreiden van schokken of het projectierendement, mogelijk moeten zijn.
Alternatief voorstel voor monitoring bescherming renterisico
De voorgestelde ALM-analyse is niet geschikt om de beheerste inrichting van de bescherming tegen renterisico te monitoren. In de bijlage (punt 50) doen wij een voorstel voor een alternatief. De interpretatie van de directe en de indirecte methode voor toekenning van beschermingsrendement in de beleidsuiting is volgens ons onnodig restrictief, waardoor ten onrechte de indruk ontstaat dat een tussenvorm niet mogelijk zou zijn.
Opleggen verbod kort voor transitie is onwerkbaar
Op basis van de conceptbeleidsuitingen heeft DNB de mogelijkheid om de beoordelingstermijn van zes maanden met maximaal twee maal drie maanden
B/2023/888/MS, pagina 3 van 44
te verlengen. Dit beroep op verlenging zou alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk moeten zijn. Als DNB onverwacht meer tijd nodig heeft voor de toetsing kan op het laatste moment blijken dat invaren uitgesteld moet worden. Dit is niet werkbaar. De Pensioenfederatie pleit dan ook voor een beschrijving van het proces bij DNB, invoering van fatale termijnen en duidelijke criteria voor een beroep op verlenging.
Wij vertrouwen er op u voldoende geïnformeerd te hebben en zijn graag bereid tot het geven van een nadere toelichting. In de bijlage treft u onze uitgebreide reactie op de beleidsuitingen aan.
Met vriendelijke groet,
Xxxxx Xxxx Algemeen directeur
B/2023/888/MS, pagina 4 van 44
BIJLAGE: uitgebreide reactie op de beleidsuitingen DNB
1. Concept Regeling melden interne collectieve waardeoverdracht bij transitie Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
1) Verlenging termijn voor opleggen verbod tot waardeoverdracht
In artikel 150m lid 2 Pw staat: “De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden”. Hierdoor kan er maximaal een jaar zitten tussen de melding van het voornemen tot interne waardeoverdracht ten behoeve van invaren en de uitkomst of DNB wel of geen verbod oplegt op de waardeoverdracht.
Omdat fondsen afhankelijk zijn van de uitspraak van DNB of zij wel of niet verder kunnen met de waardeoverdracht, kan dit zorgen voor vertraging in de implementatie. Langdurige onzekerheid is schadelijk voor het vertrouwen in het nieuwe pensioenstelsel.
⮚ Kan DNB bevestigen dat de beoordeling in principe binnen zes maanden wordt afgerond en alleen in uitzonderingsgevallen langer duurt tot maximaal een jaar?
2) Opleggen verbod tot invaren kan tot beoogd moment van invaren Pagina 5 (tweede zin): “DNB heeft vanaf de melding van voornemen tot invaren bij DNB tot de beoogde invaardatum de bevoegdheid om een verbod op te leggen.” Door de zinsnede “tot de beoogde invaardatum”
wordt de indruk gewekt dat de standaard termijn van één jaar kan worden opgerekt tot meer dan één jaar. Dat is onwenselijk.
Stel dat de beoogde invaardatum 1-1-2026 is en een fonds meldt het voornemen tot invaren aan DNB op 1-1-2025, dan heeft DNB een jaar de tijd. Immers van 1-1-2025 tot de beoogde invaar van 1-1-2026.
Daarna(ast) heeft DNB een recht op verlenging van 2 keer 3 maanden. In totaal heeft DNB bij deze interpretatie anderhalf jaar voor het opleggen van een verbod tot invaren.
⮚ Xxx DNB in de beleidsuiting bevestigen dat de termijn voor het opleggen van een verbod door DNB nooit langer dan één jaar is? En
B/2023/888/MS, pagina 5 van 44
kan DNB aangeven hoe voorkomen wordt dat het invaren op het laatste moment nog uitgesteld moet worden?
3) Artikel 4 lid 1 vraagt veel informatie dubbel
In artikel 4 lid 1 wordt gevraagd om het implementatieplan sec maar ook
– separaat – om informatie die ingevolge artikel 46 Conceptbesluit uitvoering Pw in het implementatieplan moet worden opgenomen. Volgens de toelichting zou de doublure maar twee onderdelen betreffen, te weten:
o de wijze waarop verschillende positieve en negatieve, financiële en economische scenario’s zijn verkend en in welke situaties de afgesproken doelstellingen, voorrangsregels en maatstaven zonder meer gelden en geen nadere besluitvorming nodig is, en
o het niveau van de dekkingsgraad vanaf wanneer de financiële positie van een fonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan niet meer toereikend zijn, een onderbouwing van de berekening van deze dekkingsgraad, de alternatieve afspraken die van toepassing zijn indien het fonds een dergelijke dekkingsgraad heeft en, indien van toepassing, de procedure die voor deze situatie is afgesproken. Zie ook pagina 5.
De in de toelichting gesignaleerde doublures vinden wij onwenselijk. Echter, er zijn meer doublures, zoals bij sub i, sub j, sub p en sub q. De aldaar verzochte informatie maakt onderdeel uit van het implementatieplan ingevolge artikel 150i Pw en artikel 46 Conceptbesluit uitvoering Pw.
⮚ Kunnen de doublures uit de regeling worden gehaald, zodat pensioenfondsen niet twee keer dezelfde informatie hoeven aan te leveren?
B/2023/888/MS, pagina 6 van 44
4) Artikel 4, lid 1, sub d roept vraag op
⮚ Kan DNB bevestigen dat de “indien van toepassing” zo geïnterpreteerd mag worden dat er geen advies hoeft te worden overgelegd als het VO geen advies uitbrengt? Het is mogelijk dat het VO niet tot overeenstemming komt en dus geen advies uitbrengt. Advies is tenslotte een recht en geen plicht.
5) Artikel 4, lid 1, sub e roept vragen op
⮚ Graag ontvangen wij een verduidelijking van wat wordt bedoeld met “en een toelichting op de wijze waarop het bestuur van het fonds het negatieve advies van (deze geleding(en) van) het verantwoordingsorgaan heeft behandeld.”
Wordt hiermee bedoeld dat het pensioenfonds heeft voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 150m, lid 4 Pw (doorgeleiding aan werkgever met verzoek om heroverweging), of wordt hiermee iets anders respectievelijk méér bedoeld? Moet in dat geval bijvoorbeeld de onderbouwde reactie van de werkgever, die in artikel 150m lid 5 Pw in dergelijke situaties is voorgeschreven, meegestuurd worden?
6) Artikel 4, lid 1, sub g roept vragen op
⮚ DNB verzoekt om de documenten die door het fonds bij het verzoek om goedkeuring of advies zijn verstrekt aan de fondsorganen over te leggen. Hier lijkt DNB om meer informatie te vragen dan in het implementatieplan staat en dan nodig is voor een procesmatige en marginale toetsing.
⮚ We bepleiten dat de verstrekking van deze documenten aan DNB achterwege blijft.
7) Artikel 4, lid1, sub l gaat verder dan artikel 46e, lid 8 van het Conceptbesluit uitvoering Pw
B/2023/888/MS, pagina 7 van 44
In artikel 46e, lid 8 van het Conceptbesluit uitvoering Pw staan drie groepen genoemd: “De transitie-effecten worden berekend per leeftijdscohort in hele geboortejaren waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.”
Artikel 4, eerste lid, sub l lijkt hier een vierde groep aan toe te voegen:
“andere aanspraakgerechtigden”.
⮚ Wij bepleiten dat de regeling aansluit bij het Besluit uitvoering Pw.
8) Artikel 6 roept vraag op
Volgens artikel 6 mogen alleen tekst-gebaseerde pdf-bestanden worden ingediend. Pdf-bestanden mogen niet versleuteld zijn of zijn opgesteld
d.m.v. scans.
⮚ Graag ontvangen wij verduidelijking hoe de ondertekende stukken moeten worden ingeleverd (vergelijk. artikel 4, lid 1 sub b, c en d).
9) Artikel 7 beperkt wettelijke termijn voor melding
Volgens de Pensioenwet moet een besluit tot waardeoverdracht ‘onverwijld’ worden gemeld nadat het besluit is genomen, maar in ieder geval zes maanden vóór het moment van de waardeoverdracht. De regeling beperkt de indieningstermijn tot twee weken. Dit is een onwenselijke en onnodige inperking van de wet, die buiten de bevoegdheid van DNB valt. Anders dan bij het implementatieplan, dat ook binnen twee weken moet worden ingediend, kan het besluit tot interne waardeoverdracht niet ‘as is’ worden gemeld. Hiervoor moeten er allerlei stukken worden verzameld en toegevoegd.
⮚ Wij bepleiten dat in de regeling wordt aangesloten bij de wettelijke termijn voor melding van een besluit tot waardeoverdracht.
2. Concept Regeling rekenmethoden onderbouwing solidariteitsreserve en risicodelingsreserve pensioenuitvoerders
B/2023/888/MS, pagina 8 van 44
10) Artikel 3, lid 2, sub d leidt tot onnodige verzwaring uitvoering
Alle deelnemersgroepen en leeftijdscohorten uit de risicohouding moeten worden doorgerekend om de evenwichtigheid van de solidariteitsreserve aan te tonen. De vereiste verantwoording gaat verder dan de wettelijke eisen aan de reserve. Aan de hand van de vul- en de uitdeelregels is eenvoudig in te zien bij wie de lasten en de baten van de reserve neerslaan. Een kwalitatieve analyse of een beperkt aantal reguliere ALM- maatmensen en een aantal maatmensen met bijzondere dienstverbanden maakt voldoende inzichtelijk dat aan de wettelijke eisen is voldaan.
⮚ Wij bepleiten dat de regeling pensioenfondsen meer ruimte biedt voor het aantonen van de evenwichtigheid.
11) Artikel 3, lid 3, sub f leidt tot verzwaring uitvoering en beperkt bestuurlijke ruimte
Een kwantitatieve analyse voor groepen en tijdstip van neerslaan, leidt tot een forse uitbreiding van de verantwoordingslasten en wordt niet vereist in de wet.
⮚ Kan DNB bevestigen dat het voldoende is om kwalitatief inzichtelijk te maken, wanneer baten en lasten in de tijd neerslaan bij verschillende groepen aan de hand van de doelen van de reserve?
12) Pagina 5 Validering model voor de bepaling van de baten en lasten
Het model voor de bepaling van de baten en lasten moet gevalideerd zijn. Volgens de toelichting kunnen bijvoorbeeld interne controlefuncties de validatie verrichten. Bij gebruik van een model van een extern ingehuurde partij ligt dit minder voor de hand.
⮚ Kan DNB bevestigen dat het voldoende is dat de externe partij de validatie kenbaar maakt aan het pensioenfonds?
13) Pagina 5: toelichting op artikel 3, lid 3 sub e
In de toelichting op artikel 3, lid 3, sub e wordt gesproken over de actuele hoogte van de reserve, maar die is ten tijde van de opdrachtaanvaarding
B/2023/888/MS, pagina 9 van 44
en het opstellen van het implementatieplan nog niet bekend. Zelfs bij het vaststellen van de ABTN in het jaar voorafgaand aan implementatie is deze niet bekend.
⮚ Kan DNB toelichten hoe, voorafgaand aan de invaardatum, aan de voorschriften in deze regeling kan worden voldaan of welke elementen daarbij nog mogen ontbreken?
14) Laatste alinea pagina 5 en bovenaan pagina 6: “Ook het moment in de tijd waarop baten en lasten zich voordoen kan voor de pensioenuitvoerder een overweging zijn bij de evenwichtige inrichting . . . materialiseren. De mogelijkheid dat de continue werking van de reserve in de toekomst wordt onderbroken speelt hierbij een rol. Bijvoorbeeld door individuele gebeurtenissen . . . “. Toetsing of individuele gebeurtenissen - zoals een waardeoverdracht - ertoe kunnen leiden dat iemand bijdraagt aan de reserve, maar er niet van profiteert, is niet passend en gaat veel verder dan de wetgever bedoeld heeft. De reserve beoogt immers om risicodeling of solidariteit tussen generaties mogelijk te maken en daarbij hoeven baten en lasten niet samen te vallen in de tijd of terecht te komen bij dezelfde personen. Bovendien is waardeoverdracht een vrije keuze en is er wellicht profijt van de reserve in de nieuwe regeling.
⮚ Wij bepleiten om de vereiste verantwoording aan te passen, opdat deze aansluit bij de bedoeling van de wetgever.
3. Concept beleidsuitingen thema Overbruggingsplan
1. Concept Factsheet overbruggingsplan pensioenfondsen
Invaardekkingsgraad in de periode na indienen implementatieplan (Art 150q, lid 6 en lid 7 Pw)
15) “In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het pensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het pensioenfonds onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het pensioenfonds.”
B/2023/888/MS, pagina 10 van 44
⮚ Wij bepleiten om te verduidelijken dat de invaardekkingsgraad een minimum is en dat het fonds geen maatregelen hoeft te nemen als de dekkingsgraad volgens het deterministische sjabloon daarboven zal uitkomen.
16) Pagina 3: Transitie beleggingsbeleid: een fonds kan na indiening van het implementatieplan besluiten om vooruitlopend op het nieuwe stelsel het beleggingsbeleid aan te passen.
⮚ Kan DNB aangeven met welk beleggingsbeleid het fonds moet rekenen in de vergelijking van UPO voor versus na transitie, als dat beleid vooruitlopend op het nieuwe stelsel is aangepast?
Netto profijt (Art 150p, lid 4 Pw en Art 46e, lid 2, Besluit Pw en Wvb)
17) “Het netto profijt effect van het transitie-FTK, wordt berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt dat ontstaat door het indienen van een overbruggingsplan.”
⮚ Wij bepleiten om ‘Indienen van een overbruggingsplan’ te
vervangen door ‘gebruik van het transitie-FTK’.
⮚ Kan DNB toelichten dat gerekend wordt met de gebruikelijke FTK- regels bij de bepaling van de effecten van het transitie-FTK voor de jaren na de beoogde transitie in het basispad en in de variant, , als de invulling van het nieuwe contract en de transitie nog onduidelijk is en er nog geen implementatieplan is vastgesteld?
18) “Deze netto profijt effecten moeten voldoende granulair worden vastgesteld (art 46e, lid 8 Besluit uitvoering Pw en Wvb).”
⮚ Kan DNB toelichten wat wordt bedoeld met “voldoende granulair”?
B/2023/888/MS, pagina 11 van 44
⮚ En klopt het dat de link naar de Q&A nog ontbreekt?
2. Concept Q&A Wanneer is een overbruggingsplan concreet en haalbaar?
19) Pagina 5: “Als het pensioenfonds nog geen implementatieplan heeft ingediend zal nog niet vaststaan welke specifieke invaardekkingsgraad het pensioenfonds nodig heeft. In het overbruggingsplan staat dan wel een invaardekkingsgraad die het pensioenfonds verwacht nodig te hebben ten tijde van het invaren. Het pensioenfonds moet ook van die invaardekkingsgraad onderbouwen hoe die is vastgesteld, waarbij die onderbouwing nog niet (volledig) gebaseerd kan zijn op de afspraken over de wijziging van de pensioenovereenkomst en compensatie.”
Het fonds kan geen onderbouwde inschatting maken van de benodigde dekkingsgraad bij invaren, als de sociale partners nog bezig zijn met de contractkeuze en de gewenste omvang van de reserve of de compensatie.
⮚ Kan DNB bevestigen dat in deze situatie mag worden gerekend met de generieke invaardekkingsgraad van 95%, conform artikel 150q lid 5 Pw?
4. Concept beleidsuitingen thema Risicohouding
1. Concept Factsheet: Risicohouding
Fasen bij vaststelling en toetsing van de risicohouding
20) De vier ‘fasen’ die onderscheiden worden bij het vaststellen van de risicohouding en het beleggingsbeleid suggereren een chronologische volgorde, terwijl dit in de praktijk een iteratief proces is. Voor de bepaling van realistische toekomstige pensioenen ten behoeve van de uitvraag van risicopreferenties worden mogelijk al verschillende beleggingsmixen en toedelingsregels gesimuleerd met een ALM- model. Het vastleggen van de grenzen voor de drie risicomaatstaven gebeurt wellicht pas na een (eventueel voorlopige) invulling van het
B/2023/888/MS, pagina 12 van 44
beleggingsbeleid en de toedelingsregels. Als de grenzen eerst worden vastgesteld en te ambitieus worden gekozen (een hoog en stabiel pensioen met weinig risico), is er mogelijk geen beleggingsbeleid te vinden dat hieraan voldoet. In de praktijk zal het risicopreferentieonderzoek, samen met de wetenschappelijke inzichten, input zijn voor ALM-analyses, waarin verschillende invullingen van het beleggingsbeleid (en toedeelregels binnen SPR), de reserves en spreidingsperiodes worden onderzocht. Deze analyses zullen veelal op eigen ALM-sets worden uitgevoerd, met andere karakteristieken dan de URM-set. De grenzen voor de drie risicomaatstaven die aansluiten bij de karakteristieken van de URM- set worden mogelijk pas later in het proces vastgesteld door het bestuur.
⮚ Wij stellen voor om dit iteratieve proces te benoemen.
Fase b: vaststelling van de risicohouding (artikelen 14t en 14u Besluit uitvoering Pw en Wvb)
21) Pagina 3: “De pensioenuitvoerder onderbouwt hoe en in welke mate
deze elementen hebben bijgedragen aan de risicohouding.”
⮚ Xxx DNB bevestigen en in deze Q&A opnemen dat met “in welke mate” niet om een getalsmatige verhouding wordt gevraagd?
Fase d: de jaarlijkse toetsing van de risicoblootstelling aan de risicohouding
22) Pagina 3: “De pensioenuitvoerder die verantwoordelijk is voor de beleggingen toetst op grond van artikel 14d Besluit uitvoering Pw en Wvb periodiek - minimaal jaarlijks - op basis van een scenarioanalyse of het beleggingsbeleid of de toedelingsregels (bij een solidaire premieregeling) passend zijn bij de vastgestelde risicohouding. De pensioenuitvoerder past het beleggingsbeleid en de toedelingsregels aan als dat niet het geval is.” Pagina 7: “Op basis van artikel 14d Besluit uitvoering Pw en Wvb toetst de pensioenuitvoerder die verantwoordelijk is voor de beleggingen jaarlijks op basis van een
B/2023/888/MS, pagina 13 van 44
scenarioanalyse (hier ook URM-projectiemethode genoemd) of het beleggingsbeleid en de toedelingsregels (ingeval van de solidaire premieregeling) passend zijn bij de vastgestelde risicohouding en past het beleggingsbeleid aan als dat niet het geval is.” Een aanpassing van het beleggingsbeleid en/of de toedelingsregels biedt soms geen soelaas. Een aanpassing van de scenario’s (bijvoorbeeld door verlaging van het verwacht rendement op aandelen door de Commissie Parameters) kan ertoe leiden dat er geen beleggingsbeleid mogelijk is dat voldoet een de rendements- en risicomaatstaf. Een aanpassing van de risicohouding is dan onvermijdelijk. Soms zal inzet van andere beleidsinstrumenten, zoals de vul- en onttrekregels van de reserve, het spreiden van schokken of het projectierendement voldoende zijn.
⮚ Wij stellen voor om aanpassing van de risicohouding of inzet van andere beleidsinstrumenten ook als mogelijkheid te benoemen.
2. Concept Q&A Waaraan moet de onderbouwing van de risicohouding tenminste voldoen?
23) Pagina 5: “Een gedegen onderbouwing en vastlegging van de risicohouding is van belang zodat het proces en uitkomst van de vaststelling van de risicohouding objectief, controleerbaar, systematisch en reproduceerbaar is voor alle belanghebbenden.” Deze eis is niet haalbaar. De vaststelling van de risicohouding is geen mechanisch proces. Enige subjectiviteit, bijvoorbeeld bij de vertaalslag van uiteenlopende individuele naar collectieve preferenties, is onvermijdelijk.
⮚ In het Conceptbesluit Pw is ‘objectief’ afgezwakt naar ‘zo objectief mogelijk’. Wij vragen DNB hierbij aan te sluiten.
⮚ Kan DNB toelichten hoe aangetoond moet worden dat het proces en de uitkomst van de risicohouding controleerbaar, systematisch en reproduceerbaar is voor alle belanghebbenden? En wat deze
B/2023/888/MS, pagina 14 van 44
criteria betekenen?
24) Pagina 5: ”Op grond van sectie 2.1 in de Nota van Toelichting bij het Besluit toekomst pensioenen weegt de pensioenuitvoerder bij de vaststelling van de risicohouding het risico dat kan worden genomen (op basis van onder meer deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten) tenminste even zwaar als het risico dat deelnemers willen nemen.” Wij onderschrijven het belang van het meenemen van zowel het willen als het kunnen lopen van risico. Echter, in de uitvraag onder deelnemers zijn deze twee aspecten lastig te scheiden. Een keuze uit een palet van persoonlijke toekomstige pensioeninkomens bij verschillende scenario’s kan immers ingegeven zijn door zowel het risico willen als het risico kunnen lopen.
⮚ Kan DNB verduidelijken hoe inzichtelijk gemaakt kan worden dat het kunnen nemen van risico's tenminste even zwaar wordt meegewogen als het willen?
25) Pagina 5: “Ook de cohortgrootte dient expliciet te worden onderbouwd.”
⮚ Wij bepleiten te volstaan met de eis tot onderbouwing als een cohort meer dan vijf geboortejaren omvat, conform artikel 14t lid 5 Conceptbesluit Pw.
3. Concept Q&A Hoe beoordeelt DNB de toetsing van het strategisch beleggingsbeleid en toedelingsregels aan de risicohouding?
26) Pagina 7 “DNB beoordeelt bij de toetsing: of de toetsing plaatsvindt … op basis van de voorgeschreven URM-projectiemethode met de voorgeschreven uniforme scenarioset.” De horizon voor de analyses is bij de URM korter (voor jongeren tot pensioenleeftijd) dan bij de risicohouding (ook voor jongeren tot levenseinde).
B/2023/888/MS, pagina 15 van 44
⮚ Kan DNB de overeenkomsten en de verschillen tussen beide analyses expliciteren?
27) Pagina 7: “De risicoblootstelling wordt in ieder geval bepaald voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. De risicoblootstellingen die volgen uit de (maatmens)doorrekening worden getoetst aan de vastgestelde risicohouding per (leeftijds)cohort.” Dit impliceert een aparte risicohouding én aparte toetsing van de financiële opzet voor slapers. Indien verondersteld wordt dat slapers geen premie meer inleggen is de spreiding van pensioenresultaten groter en zullen hun afwijkingen (risicomaatstaven) hoger uitvallen dan bij actieven.
⮚ Wij bepleiten om uit te mogen gaan van de premisse dat slapers elders pensioen opbouwen en daarmee vergelijkbaar zijn met actieve leeftijdsgenoten. De verplichting om voor slapers een eigen doorrekening te maken kan dan vervallen.
28) Pagina 8 “Een pensioenfonds legt in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van tevoren vast hoe het fonds het beleid aanpast bij een overschrijding van de risicohouding.”
Een fonds mag dit “procedureel” vastleggen en hoeft dat niet inhoudelijk te doen.
⮚ Xxx DNB dit bevestigen en in de Q&A expliciteren?
4. Concept Factsheet: Maatstaven risicohouding en berekening risicoblootstelling door de pensioenuitvoerder
29) De risicomaatstaf voor de uitkeringsfase is (pagina 10) gedefinieerd als:
B/2023/888/MS, pagina 16 van 44
Deze formule omvat alleen de kansverdeling van de reële uitkering in het eerste jaar na het simulatiejaar t en bevat geen weging met overlevingskansen, hoewel de eerdere tekstuele toelichting (pagina 9) dit wel noemt. De afwijking in het eerste jaar onderschat wellicht de volatiliteit gedurende de resterende pensioenperiode, als een mee- of tegenvaller in het eerste jaar wegens spreiding van schokken slechts gedeeltelijk doorwerkt in de uitkering van het tweede jaar. In het tweede jaar is het risico dan per definitie groter. De afwijking in het eerste jaar is wellicht ook gevoelig voor de economische situatie (inflatie, rente) in het startjaar.
Een maatstaf voor de gemiddelde afwijking van de uitkeringen van jaar op jaar over de resterende pensioenperiode, gewogen met overlevingskansen, is meer geschikt. Denk bijvoorbeeld aan de relatieve verandering van de reële uitkeringen,
𝑡+ℎ+1
𝑡+ℎ
𝑈𝑖 −𝑈𝑖 ∗(1+𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑡+ℎ), voor alle h>=0.
𝑡+ℎ
𝑈𝑖 ∗(1+𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑡+ℎ)
Voor deze maatstaf voor koopkrachtbehoud kan een gemiddelde berekend worden, gewogen met overlevingskansen. Verder gaat geen enkele maatstaf in op de kans op, en omvang van, een nominale verlaging, terwijl dit voor gepensioneerden een belangrijke grootheid is. Dit kan ook een invulling zijn van de wettelijke regel: “In de uitkeringsfase betreft het de afwijking van de ouderdomspensioenuitkeringen jaar op jaar”.
⮚ We bepleiten dat DNB ons commentaar op de risicomaatstaf weegt en deze zo nodig aanpast.
30) Pagina 10: “De risicoblootstelling behorend bij de lange termijn risicomaatstaf kan op eenzelfde manier worden bepaald als de risicoblootstelling behorend bij de risicomaatstaf voor de opbouwfase.” Deze risicomaatstaf omvat korte en lange termijn, niet specifiek de lange termijn. De maatstaf moet bepaald worden als sprake is van mechanismen die risico naar de toekomst verplaatsen,
B/2023/888/MS, pagina 17 van 44
maar is niet gevoelig voor de mate waarin dat gebeurt. Meer spreiden van een tegenvaller is gunstig op korte termijn en ongunstig op lange termijn. Bij een gemiddelde spreiding over de resterende uitkeringsperiode vallen deze effecten min of meer tegen elkaar weg, zodat meer of minder spreiden niet of nauwelijks tot andere uitkomsten leidt. Een hoger projectierendement leidt op termijn tot lagere uitkeringen, zowel in een gemiddeld als in een ongunstig scenario. De effecten van een hoger projectierendement vallen in de vergelijking van de uitkomsten tussen deze twee scenario’s min of meer weg.1 Een maatstaf die beoogt te voorkomen dat de uitkering op lange termijn teveel daalt door spreiden van schokken of door een hoog projectierendement is meer zinvol.
⮚ We bepleiten dat DNB ons commentaar op de lange termijn risicomaatstaf weegt en deze zo nodig aanpast. Een mogelijk alternatief is bijvoorbeeld de verhouding van de reële uitkering op leeftijd 88 ten opzichte van die opleeftijd 68.
5. Concept Q&A Wat is een ‘hypothetisch geheel risicomijdend beleggingsbeleid’ zoals bedoeld bij de verwachtingsmaatstaf van de risicohouding?
31) Bevatten de nieuwe scenariosets zowel nominale als reële rentecurves voor het bepalen van het mediane pensioen horend bij een hypothetisch geheel risicomijdend beleggingsbeleid met reële obligaties (pagina 11)? De beschikbare P- en Q-set voor juni 2022 lijken nog geen informatie te bevatten omtrent het creëren van reële rentecurves. De beschikbare set bevat wel aparte tabbladen voor Europese en Nederlandse inflatie, maar geen aparte reële Phi- en Psi- waardes. Is het de bedoeling om met reële obligaties de Europese inflatie toe te kennen in dit hypothetische risicovrije pensioen, hoewel
1 Xxxxxx Xxxxxx van Xxxx en Xxxxx Xxxxxxx concluderen ook dat deze maatstaf niet geschikt is voor het doel. Zie: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxx-xxxx-xxxx-xxxx-xxxxxxxxxxxxx-xxx-0-xxxxxxxxxx en xxxxx://xxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/00000000/xxxxxx-xxxx-xxxx-xxxx-xxxxxxxxxxxxx-xxx-xxxx-xxxxxxxxxx.
B/2023/888/MS, pagina 18 van 44
dit niet geheel aansluit bij een reëel pensioen met correctie voor de Nederlandse inflatie?
⮚ We bepleiten dat DNB verduidelijk hoe de reële rentecurve voor beide scenariosets bepaald kan worden.
32) De toelichting bij het hypothetisch geheel risicomijdende beleggingsbeleid suggereert dat het renterisico en het inflatierisico hier volledig zijn afgedekt en er geen beleggingsrisico via zakelijke waarden wordt gelopen (pagina 11).
⮚ Kan DNB verduidelijken wat deze maatstaf beoogt weer te geven? Klopt het dat een risicovol beleggingsbeleid in een mediaan scenario bij deze maatstaf tot hogere (reële) uitkeringen zou moeten leiden dan een geheel risicomijdend beleggingsbeleid, dus resulteren in een positieve waarde voor de verwachtingsmaatstaf?
⮚ Xxxxx het dat de uitkomst van deze verwachtingsmaatstaf behoorlijk varieert tussen scenariosets van eerdere kwartalen?
6. Concept Q&A Wat zijn de ‘mechanismen die risico naar de toekomst verplaatsen’ zoals bedoeld bij de lange termijn risicomaatstaf in de uitkeringsfase van de risicohouding?
33) Pagina 12 toelichting: “In geval sprake is van mechanismen die risico naar de toekomst verplaatsen, zoals hierboven geconcretiseerd, dienen pensioenuitvoerders de lange termijn risicomaatstaf vast te stellen als onderdeel van de risicohouding.”
Ook als er geen mechanismen zijn om risico naar de toekomst te verplaatsen, is een maatstaf voor de koopkracht op lange termijn (niet gemiddeld over korte en lange termijn) relevant.
B/2023/888/MS, pagina 19 van 44
5. Concept beleidsuitingen thema contract
1. Concept Factsheet: solidariteitsreserve en risicodelingsreserve
34) Pagina 2 na “In geval van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid” staat een cijfer 1. De bijbehorende voetnoot ontbreekt echter.
35) Pagina 2 “In geval van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid bepaalt artikel 10e, lid 4 Pw dat het niet toegestaan is financiële mee-of tegenvallers die ontstaan als gevolg van het beleggingsrisico te compenseren door inzet van de risicodelingsreserve.”
⮚ Het is nuttig om te expliciteren dat bij beleggingsvrijheid in de opbouwfase en niet in de uitkeringsfase de risicodelingsreserve ingezet kan worden om verlaging van uitkeringen te voorkomen.
36) Pagina 2 “De reserve mag gebruikt worden om (deels) te beschermen tegen inflatie.” Wij nemen aan dat de reserve ingezet kan worden om reële verlagingen van uitkeringen te voorkomen, voor zover de inflatie van dat jaar niet gecompenseerd wordt door een eventuele inflatieafslag in het projectierendement en de toedeling van (over)rendement.
⮚ Wij bepleiten om de mogelijke inzet van de reserve in de tekst te verduidelijken.
37) Pagina 2 “onverwachte inflatie”.
⮚ Xxx DNB verduidelijken wat onverwachte inflatie is en welke keuzes het fonds heeft om deze te definiëren?
B/2023/888/MS, pagina 20 van 44
2. Concept Factsheet: Toedelingsregels in de solidaire premieregeling
38) In de beschrijving van de directe methode voor toekenning van het beschermingsrendement (pagina 6) en in de Memorie van Toelichting van de WTP staat niet met zoveel woorden dat bij toewijzing van beschermingsrendement op basis van een directe beschermingsportefeuille een rentevergoeding over het gehele vermogen wordt toegewezen, waarbij het rendement op de return portefeuille wordt gesplitst in een kasrendement en een overrendement.
⮚ Xxx DNB dit verduidelijken bij de directe methode?.
39) Pagina 6. Wij zijn met het ministerie van SZW van mening dat de wet ruimte laat voor een tussenvorm van de directe en indirecte methode voor toedeling van beschermingsrendement. Hierbij wordt het beschermingsrendement afgeleid uit de rts, maar naar rato aangepast aan het behaalde rendement van een deelportefeuille. Als er bijvoorbeeld 100 miljoen euro nodig is voor de beoogde bescherming tegen renteschokken en er is 95 miljoen euro behaald op de deelportefeuille, dan krijgt iedereen 95% van het beoogde beschermingsrendement. De mismatch die bijvoorbeeld ontstaat, doordat de duration van de deelportefeuille niet precies overeenkomt met de duration van de toekomstige uitkeringen van de verschillende cohorten, komt hierbij niet in het overrendement, maar er is wel enige deling van (mismatch) renterisico tussen generaties bij de toekenning van beschermingsrendement.
o Bij de indirecte methode staat dat er geen sprake is van een expliciet afgescheiden beschermingsportefeuille en dat het verschil tussen toedeling en realisatie via overrendement verdeeld zou moeten worden. Op pagina 12 wordt dit nog twee keer expliciet genoemd. Bij de tussenvorm gebeurt dit via het beschermingsrendement.
o Bij de directe methode staat dat er geen sprake kan zijn van deling van renterisico tussen generaties. Dit is bij de tussenvorm wel het
B/2023/888/MS, pagina 21 van 44
geval, doordat een eventueel verschil tussen beoogd beschermingsrendement en behaald rendement op de beschermingsportefeuille evenredig wordt verdeeld.
⮚ Kan DNB nagaan of de beschrijving van de directe en de indirecte methode niet strikter is dan de wet?
40) Deze beleidsuitingen geven onvoldoende duidelijkheid hoe actuariële resultaten op bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioeningang kunnen worden toebedeeld (pagina 5-7). Een onverwacht hoog beroep op arbeidsongeschiktheid of nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioeningang gaat wellicht samen met een lager dan verwacht beroep op ouderdomspensioen. Dit pleit ervoor om deze risico’s langs dezelfde kanalen (de solidariteits- of risicodelingsreserve of via biometrisch rendement naar de persoonlijke vermogens) te mogen verrekenen.
⮚ Kan DNB verduidelijken hoe actuariële resultaten op bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioeningang kunnen worden toebedeeld?
41) Pagina 7 “Op grond van de ex ante vastgestelde toedelingsregels wordt dit resultaat direct gericht naar leeftijdscohorten en/of de solidariteits- of risicodelingsreserve toebedeeld. Als sprake is van gemiddeld korter leven, treedt het omgekeerde effect op. Pensioengerechtigden moeten volledig worden beschermd tegen het micro-langlevenrisico.” De laatste zin is verwarrend, want deze maakt niet duidelijk dat dit alleen betrekking heeft op de initiële toekenning van beschermingsrendement tegen micro-langleven. Pensioengerechtigden delen mogelijk wel in positief of negatief overrendement uit micro-langlevenrisico.
⮚ Kan DNB de mate van bescherming van pensioengerechtigden tegen het micro-langlevenrisico verduidelijken?
B/2023/888/MS, pagina 22 van 44
42) Pagina 7 “gerichte beschermings- en overrendementen voor macro-
langlevenrisico naar leeftijdscohorten”
⮚ Xxx DNB verduidelijken wat “gerichte beschermings- en overrendementen voor macro-langlevenrisico” zijn?
43) Pagina 7 “Enkel in de jaren dat sprake is van een nieuwe prognose voor de levensverwachting zal een beschermingsrendement voor het macro-langlevenrisico worden bijgeschreven.” Aanpassing van de ervaringssterfte, zonder publicatie van een nieuwe overlevingstafel, kwalificeert ook als nieuwe prognose, zodat er dan ook beschermingsrendement voor macro-langleven mag worden bijgeschreven.
⮚ Xxx DNB verduidelijken wat verstaan wordt onder een nieuwe prognose voor de levensverwachting?
44) Als de bescherming tegen macro-langlevenrisico via de solidariteitsreserve loopt, vindt er ook een toewijzing van beschermingsrendement naar leeftijdsgroepen plaats, maar verloopt de toewijzing van het overrendement via de solidariteitsreserve, voor zover mogelijk. De beschrijving van de toekenning via de reserve is wel heel summier. Het kopje boven de alinea benoemt alleen het beschermingsrendement tegen macro-langlevenrisico, maar de tekst gaat ook over overrendement voor macro-langlevenrisico (pagina 7).
⮚ Wij bepleiten om deze beschrijving van de toekenning via de solidariteitsreserve aan te passen.
45) Pagina 7 “Ex-ante herverdeling in de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling is in niet is toegestaan”. De zin klopt taalkundig niet. Bovendien is de formulering te ruim. Het verbod op herverdeling betreft de toekenning van rendement op beleggingen. Herverdeling is wel toegestaan bij biometrisch rendement; door de eis
B/2023/888/MS, pagina 23 van 44
van gelijke behandeling van mannen en vrouwen zelfs onontkoombaar.
⮚ Xxx DNB de formulering van de ex-ante herverdeling aanpassen?
3. Concept Q&A: Wanneer is sprake van ex-ante herverdelingseffecten?
46) Hoe is het “marktconsistente rendement dat de deelnemer had gekregen voor hetzelfde risico” (pagina 8) precies gedefinieerd voor de verschillende vormen van risico?
⮚ Kan DNB verduidelijken dat het bij het marktconsistente rendement alleen gaat om financiële risico’s en niet om biometrische risico’s?
47) Niet alleen bij de solidaire premieregeling, maar ook bij de flexibele premieregeling geldt een uitzondering dat herverdeling is toegestaan met het oog op gelijke aanpassingen van uitkeringen. (pagina 8 en 9)
⮚ Wij vragen DNB om dit aan te passen.
4. Concept Q&A: Hoe kan een pensioenuitvoerder vormgeven aan de toedelingsregels zodat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden in de solidaire premieregeling?
48) Het rendement RiM in vergelijking (1) wordt omschreven als het rendement op vastrentende waarden (pagina 10). Bij de indirecte methode betreft dit het rendement op zero-coupon obligaties conform de door DNB vastgestelde rentetermijnstructuur, waarbij de horizon wellicht aansluit bij die van de verwachte uitbetalingen.
⮚ Wij stellen voor om dit te expliciteren.
B/2023/888/MS, pagina 24 van 44
49) De beleidsuiting bevat formules voor toedeling van rendement zonder herverdeling (pagina 10). Tijdens de Kamerbehandeling is door de minister aangegeven dat de methodes Muns en Balter/Werker ook toegestaan zijn. Deze twee methodes gaan er vanuit dat beschermings- en overrendement multiplicatief worden toegekend. De vermogens vi in formule 2 betreffen dan de persoonlijke vermogens na toewijzing van het beschermingsrendement.
⮚ Kan DNB in de Q&A bevestigen dat multiplicatieve toepassing van beschermings- en overrendement zonder nadere onderbouwing is toegestaan?
5. Concept Q&A: hoe zorgt een pensioenuitvoerder voor een beheerste inrichting van de bescherming tegen renterisico in de solidaire premieregeling?
50) De guidance over een beheerste inrichting van de bescherming tegen renterisico in de solidaire premieregeling schrijft een analyse voor met behulp van een ALM-set (pagina 12). Er staat dat de afwijking tussen gerealiseerd en beoogd overrendement per leeftijdscohort in kaart gebracht moet worden. Het woord ‘realisaties’ suggereert dat de toewijzing van beschermingsrendement en overrendement ex-post een rol speelt, maar het gaat om de toewijzing van rendement bij gesimuleerde economische scenario’s.
⮚ Kan DNB verduidelijken dat beoogd is om per leeftijdscohort de standaarddeviatie van het verschil tussen beoogde en gesimuleerde overrendement per scenario in beeld te brengen (ofwel de tracking error)?
Zo’n ALM-analyse kan inzicht geven in de mate waarin het ‘behaalde’ (eigenlijk: gesimuleerde) overrendement verschilt van het overrendement bij een perfecte matching. Het verschil in return is echter niet alleen het gevolg van een niet perfecte looptijdhedge, maar ook van spread en curve risico. Dus zelfs bij een rentehedge
B/2023/888/MS, pagina 25 van 44
strategie waarbij op verschillende looptijdbuckets de rentegevoeligheid van de beleggingen aansluit bij die van het beschermingsrendement, zal er een mismatch return optreden.
Een ALM-model is niet geschikt om de daadwerkelijke implementatie te monitoren. Immers in ALM-modellen zijn vereenvoudigingen nodig (niet alle spread en looptijd mismatches worden volledig gemodelleerd), ALM-analyses worden met een te lage frequentie gemaakt en kennen veelal geen directe koppeling met de actuele portefeuille. Ons advies is: splits het beheersen van de mate van deling van renterisico in een strategisch deel en een implementatiedeel.
Het is goed om de strategische mismatch in kaart te brengen via de beleidsomschrijving en via de beleidstoetsing. Denk hierbij aan restricties op de omvang en implementatie van het renterisico.
Bijvoorbeeld: de rentegevoeligheid van de beleggingen mag per looptijdsegment niet meer dan x% afwijken van de rentegevoeligheid van het beschermingsrendement. Dergelijke beleidsvrijheden kunnen prima in ALM-modellen worden getoetst, net als nu de impact van de mate van renteafdekking in beeld wordt gebracht.
Een hierbij passende maatstaf is om het mismatch risico uit duration in kaart te brengen op basis van een DVO1 impact. Hiermee wordt namelijk meer duidelijk welke verschuiving van renterisico er plaatsvindt door een 1bp verandering van rente. Voorbeeld maatstaf:
Waarbij:
𝑉𝑖 𝑦𝑖
∑ 𝑉𝑖 𝑦𝑖
(𝐷𝑉𝑂1 − ∑ 𝐷𝑉𝑂1𝑖 )
∗
∑ 𝑉𝑖
- DVO1 de DVO1 van de beleggingen is die meetellen voor de matching (dit is in euro’s de impact van 1 bp verandering van rente op fondsniveau)
B/2023/888/MS, pagina 26 van 44
- DVO1i de DVO1 is zoals deze afgeleid wordt van het beschermingsrendement: dit is de impact van 1 bp verandering op het totale vermogen volgend uit de gewenste bescherming van generatie i.
Bij een perfecte matching is het verschil tussen de DVO1 en de som van alle losse gewenste DV01i’s gelijk aan nul.
Het 2e deel van de formule relateert het verschil in feitelijk DVO1 minus de DVO1 vanuit het beschermingsrendement aan het totale vermogen. Ofwel: wat is op fondsniveau procentueel de impact van 1bp verandering van rente. Het eerste deel van deze formule wijst deze rentemismatch toe aan generatie i.
Het beheersen van het spread en curve risico hoort meer thuis in de implementatierichtlijnen en monitoring.
Om het implementatiedeel van de matching te beheersen kan het mismatch risico op portefeuilleniveau worden vastgesteld in termen van een tracking error (TE), naast gebruikelijke DVO1 restricties per looptijdsegment en restricties m.b.t. rating en producten in de matchingportefeuille. Dit risico moet door de fiduciair manager worden gemonitord.
Om het implementatiedeel van de renteafdekking te monitoren kan de vermogensbeheerder op collectief niveau de TE van de volgende twee grootheden berekenen:
(Rendement op de matching portefeuille, inclusief de geïmplementeerde renteafdekking (in euro’s) + cashreturn * gewicht in Return portefeuille))/ totale vermogen
Totale beschermingsrendement/ totale vermogen
De ABTN moet richtlijnen vastleggen met betrekking tot de collectieve portefeuille. Deze richtlijnen hebben betrekking op:
i. de maximale afwijking van feitelijke en gewenste exposure naar de return portefeuille, en
B/2023/888/MS, pagina 27 van 44
ii. de maximale afwijking (evt. per looptijdsegment) van de renteafdekking ten opzichte van de renteafdekking zoals volgt uit het beschermingsrendement.
Daarnaast moet het implementatierisico op gebruikelijke manieren beperkt worden zoals in het huidige stelsel: allocatie, benchmarks en TE-restricties voor zowel zakelijke waarden als vastrentende waarden, en voor matching: duration richtlijnen per looptijdbucket en maximale exposures naar spreadproducten.
51) Pagina 13 “Om dit te kunnen vaststellen dient een uitvoerder op voorhand vast te leggen welke (delen van de) beleggingen gericht zijn op het behalen van rendement.” Activa zoals credits en hypotheken zijn deels gericht op bescherming tegen renterisico en deels op het behalen van rendement.
⮚ Kan DNB deze lijn bevestigen en expliciteren in de Q&A?
52) Pagina 13 “De uitvoerder legt op voorhand maatregelen vast in de ABTN als de vastgestelde begrenzing wordt overschreden. Mogelijke maatregelen zijn een herijking van het deel van de portefeuille dat gericht is op renteafdekking of aanpassing van de toedeelregels.” De indirecte methode leidt tot deling van renterisico, doordat de rentetermijnstructuur niet exact belegbaar is. Dit kan bij extreme schokken tot overschrijding van de grenzen leiden, terwijl het beleggingsbeleid en de toedeelregels nog steeds passend lijken.
⮚ Kan DNB in de Q&A ook de optie benoemen dat een fonds kan onderbouwen waarom overschrijding van de grenzen niet tot beleidsaanpassing hoeft te leiden?
6. Concept Q&A: Hoe onderbouwt een pensioenuitvoerder de inrichting van de toedelingsregels in de solidaire premieregeling en de lifecycles in de flexibele premieregeling?
B/2023/888/MS, pagina 28 van 44
53) Pagina 15 “Daarbij is het van belang dat zowel i) de verwachting als ii) de (risico)spreiding daaromheen inzichtelijk wordt gemaakt.”
⮚ Kan DNB verduidelijken om welke uitkomstmaat het hier gaat (de gemiddelde pensioenuitkering gewogen met overlevingskansen?).
54) De Q&A over de toedelingsregels verwijst veelvuldig naar het strategisch beleggingsbeleid (pagina 15). De toedelingsregels voor langlevenrisico (pagina 16) zijn geen onderdeel van het strategisch beleggingsbeleid, maar gericht op het delen van een niet- verhandelbaar risico. Het is verwarrend dat dit door elkaar loopt.
⮚ Kan DNB verduidelijken dat de toedelingsregels voor langlevenrisico geen onderdeel zijn van het strategisch beleggingsbeleid?
55) Pagina 16 “... de pensioenuitvoerder moet onderbouwen wat de impact kan zijn van het delen van micro en macro langleven via beschermings- en overrendement constructies”. Wij denken dat een kwalitatieve beschrijving van de mogelijke impact van deze vorm van risicodeling voldoende is. De meerwaarde van een kwantitatieve analyse is beperkt, want het langlevenrisico op fondsniveau is aanmerkelijk minder groot dan de financiële risico’s. Er moet al een groot aantal analyses plaatsvinden.
⮚ Wij bepleiten om deze kwantitatieve analyse te laten vervallen.
7. Concept Factsheet: aanpassing risicoprofiel van het strategisch beleggingsbeleid gedurende transitie
56) Pagina 17 “Een verhoging van het risico van de beleggingsmix – terwijl niet is voldaan aan de vereiste VEV-hoogte – of een verlaging is alleen toegestaan als fonds het besluitvormingsproces om in te varen heeft doorlopen (afgerond) en het fonds de aanpassing van het risicoprofiel van het strategisch beleggingsbeleid onderbouwd heeft opgenomen in
B/2023/888/MS, pagina 29 van 44
het implementatieplan.” Fondsen hebben ook volgens de gebruikelijke FTK-regels ruimte om het beleggingsbeleid aan te passen.
⮚ Wij vragen DNB om te verduidelijken dat de in deze beleidsuiting beschreven mogelijkheid een verruiming is en geen beperking.
57) De factsheet biedt duidelijkheid over de eisen om het risicoprofiel van het strategisch beleggingsbeleid gedurende de transitie aan te passen. SZW geeft aan dat er ook ruimte is om de aanpassing van het beleggingsbeleid pas na de overgang naar het nieuwe stelsel te voltooien, omdat de toets of het beleggingsbeleid voldoet eens per 12 maanden plaats vindt. Aanpassing van het beleid zoals vermindering renteafdekking voor lange horizon na de overgang kan het risico op invaren met een fondstekort beperken.
⮚ Wij vragen DNB om de mogelijkheid om het beleggingsbeleid later aan te passen mee te nemen in deze factsheet (pagina 17 en 18).
6. Concept beleidsuitingen thema Invaren en opdrachtaanvaarding
1. Concept Factsheet: Opdrachtaanvaarding en besluitvorming pensioenfondsen over transitie
58) Pagina 2 “Deze transitie-effecten worden in ieder geval berekend met netto profijt berekeningen …”. In de berekening van netto profijt wordt zowel de werkgevers- als de werknemerspremie beschouwd als inleg van de deelnemer. Compensatie voor afschaffing doorsneesystematiek door extra premie-inleg leidt zodoende wel tot een beter pensioenresultaat, maar niet tot een algehele verbetering van het netto profijt. Indien de extra werkgeverspremie niet doorwerkt in lagere lonen, dan geeft het niet toerekenen van extra werkgeverspremie aan de deelnemer een getrouwer beeld van de netto profijt effecten van deelnemers.
B/2023/888/MS, pagina 30 van 44
⮚ We bepleiten dat fondsen in voorkomende gevallen de extra werkgeverspremie buiten het netto profijt kunnen houden.
Formele opdrachtaanvaarding van de pensioenregeling en het invaar- verzoek
59) Er wordt op pagina 2 en 3 verwezen naar artikel 115 Pw en artikel 110d Wvb waarin via een amendement is opgenomen dat het pensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding deelnemers in ondervertegenwoordigde leeftijdscohorten actief moet vragen zich aan te melden bij het verantwoordingsorgaan. De onderzoeken naar de risicopreferenties zijn met het oog op een tijdige implementatie wellicht al uitgevoerd voordat dit amendement werd ingediend en/of voordat dit wetsvoorstel van kracht wordt. Daarnaast is melding weinig zinvol als er geen openstaande vacatures in het verantwoordingsorgaan zijn.
⮚ Xxx DNB bevestigen dat in deze situaties pas bij een volgend risicopreferentieonderzoek hieraan invulling hoeft te worden gegeven? Xxx DNB daarnaast aangeven wat er van het fonds wordt verwacht als er na invoering van de wet wel vacatures zijn bij het VO?
In het risicopreferentieonderzoek wordt, uitgaande van cohorten van vijf jaar, een groot aantal cohorten onderscheiden.
⮚ Kan DNB toelichten hoe het amendement dient te worden geïnterpreteerd in relatie tot het aantal cohorten?
60) Pagina 3: Niet helder is wat bij opdrachtaanvaarding en besluitvorming bedoeld wordt met “het besluitvormingsmoment”?
⮚ Kan DNB toelichten wat bedoeld wordt met “het
besluitvormingsmoment”?
61) Pagina 3 “Voor een beheerste en evenwichtige transitie is het
belangrijk dat sociale partners en pensioenfonds voorafgaand aan het
B/2023/888/MS, pagina 31 van 44
besluitvormingsmoment afspraken maken die robuust zijn voor financiële en economische ontwikkelingen in de tussenliggende periode (zogenaamde ‘complete’ besluitvorming). [..] Deze complete besluitvorming wordt in zowel het transitieplan als het implementatieplan opgenomen.” Als er meerdere transitieplannen worden verwacht, moeten al deze afspraken dan in het implementatieplan opgenomen worden?
⮚ Hoe zou dat volgens DNB passen in de aangereikte Good practice Inhoudsopgave implementatieplan?
62) Pagina 3, 5e alinea van boven, laatste zin: “Bij deze beoordeling maakt het pensioenfonds gebruik van het implementatieplan.” Het implementatieplan moet het transitieplan zijn. Het resultaat van de beoordeling door het fonds wordt vervolgens opgenomen in het implementatieplan.
Standaard invaarpad
63) Pagina 3 “Artikel 150l Pw voorziet in twee scenario’s om af te wijken van het ‘standaard invaarpad’”.
⮚ Hoe ziet DNB een derde scenario dat afwijkt van het standaardpad, waarbij (een deel van) de sociale partners niet of niet tijdig een compleet transitieplan indienen bij het pensioenfonds? Dit is met name relevant voor fondsen waar naar verwachting meerdere transitieplannen in scope zijn, waaronder ook van gesloten regelingen waarbij contact met de werkgever/rechtsopvolger moeilijk is.
Medezeggenschap en intern toezicht bij besluitvorming over invaren
64) De informatievoorziening aan het VO (pagina 4) lijkt gebaseerd op de Conceptbesluit FTK van oktober 2022. Daarin ontbreekt de verplichte berekening van reële pensioenuitkomsten nog.
B/2023/888/MS, pagina 32 van 44
⮚ Kan DNB bevestigen dat het fonds deze ook met het VO moet delen?
65) Pagina 5, tweede zin: “DNB heeft vanaf de melding van voornemen tot invaren bij DNB tot de beoogde invaardatum de bevoegdheid om een verbod op te leggen. DNB heeft de bevoegdheid de beoordelingstermijn gemotiveerd te verlengen met maximaal twee maal drie maanden.” Wij vinden een jaar voor de beoordeling heel lang en gegeven het totale transitiepad disproportioneel.
⮚ Kan DNB bevestigen dat de beoordeling in principe binnen zes maanden wordt afgerond en alleen in uitzonderingsgevallen langer duurt tot maximaal een jaar? Wij pleiten voor een beschrijving van het proces bij DNB, invoering van fatale termijnen en duidelijke criteria voor een beroep door DNB op verlenging.
2. Concept Factsheet transitieplan Wet toekomst pensioenen
66) In de beleidsuiting staat dat DNB geen oordeel geeft over de arbeidsrechtelijke afspraken van de werkgever/sociale partners en over het transitieplan. DNB houdt toezicht op besluitvorming en uitvoering door het fonds waarbij het transitieplan voor de uitvoerder een informatiebron is. Vervolgens wordt in een factsheet wel uitgebreid ingegaan op hetgeen in het transitieplan dient te staan (pagina 6-8).
⮚ Xxx DNB toelichten waarom dat het geval is nu DNB op dat plan en de afspraken daarin geen toezicht dient te houden?
67) Pagina 7 “… het niveau van de dekkingsgraad vanaf wanneer de financiële positie van een pensioenfonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan niet meer toereikend zijn, …”. Fondsen moeten al maatregelen nemen als zij volgens het deterministisch sjabloon niet tijdig de fondsspecifieke invaardekkingsgraad halen.
B/2023/888/MS, pagina 33 van 44
Aanvullende afspraken voor de transitie bij lage dekkingsgraden zijn daarom overbodig. SZW zal dit wellicht verduidelijken in het Besluit.
⮚ We bepleiten dat DNB geen overbodige aanvullende afspraken vraagt.
68) Pagina 7 “Voor de situaties waarin de afgesproken doelstellingen, voorrangsregels en maatstaven niet zonder meer toereikend zijn, moeten sociale partners en pensioenfondsen een concreet en haalbaar plan maken. Zij leggen dit vast in respectievelijk het implementatieplan en transitieplan om te borgen dat de invoerdatum van 1 januari 2027 gehaald wordt.”
⮚ Kan DNB “implementatieplan en transitieplan” in de tekst aanpassen in “transitieplan en implementatieplan”? Op deze manier sluit de tekst sluit aan bij de verantwoordelijkheid van sociale partners respectievelijk pensioenfondsen.
69) Uit de onderdelen j en k (pagina 8) blijkt dat een initiële vulling van de solidariteitsreserve en het inzetten van fondsvermogen voor compensatie alleen mogelijk is op verzoek van sociale partners. Dient in het geval van meerdere sociale partners c.q. meerdere transitieplannen dit verzoek van alle (betreffende) sociale partners te zijn ontvangen, of volstaat bijvoorbeeld een bepaalde representatieve meerderheid als het fonds één gezamenlijke solidariteitsreserve wil inrichten voor alle aansluitingen die kiezen voor SPR?
⮚ Kan DNB de regels voor initiële vulling van de reserve als meerdere sociale partners betrokken zijn verduidelijken?
4. Concept Factsheet: Omrekenmethoden bij invaren
70) Pagina 11 "De standaardregel … leidt de persoonlijke pensioenvermogens hieruit af op basis van … de spreidingstermijn van maximaal tien jaar.”
B/2023/888/MS, pagina 34 van 44
⮚ Xxx het fonds hierbij ook een spreidingstermijn kiezen van bijvoorbeeld één, vijf of zeven jaar?
71) Pagina 11 “Hierbij geldt dat het minimaal vereist eigen vermogen volgens het financieel toetsingskader na transitie, eerst wordt afgezonderd.”
⮚ Kan DNB expliciteren dat niet alleen het MVEV, maar ook andere voorzieningen zoals de operationele reserve of de voorziening voor bestaande premievrijgestelde deelnemers, eerst wordt afgezonderd?
72) Pagina 11 “Indien de dekkingsgraad bij invaren lager is dan 105%, kan een pensioenfonds bij beide methodes maximaal 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor [..].” Bij een DC-regeling is de dekkingsgraad per definitie gelijk aan 100%+MVEV.
⮚ Kan DNB bevestigen dat dit kwalificeert als een situatie van ‘dekkingsgraad is lager dan 105%’ en er bij invaren vanuit een DC- regeling ruimte is om maximaal 5% van het totaal aan individuele kapitalen aan te wenden voor een initiële vulling van de solidariteits- of risicodelingsreserve en/of het compensatiedepot?
73) “Indien de dekkingsgraad bij invaren hoger is dan 110%, kan het pensioenfonds na toepassing van de standaardregel (na de bovengenoemde vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve en/of een compensatiedepot) afwijken van de uitkomsten van de standaardregel mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel.” (pagina 11-12) Deze uiting spoort met artikel 150n lid 6. Artikel 150o, lid 2 Pw geeft aan dat, ongeacht de
B/2023/888/MS, pagina 35 van 44
invaarmethode, de VPV de ondergrens is als deze lager is dan 95% van de standaardmethode. Dit suggereert dat alle vermogen boven de VPV ‘gericht mag worden toegedeeld’, om de woorden van de beleidsuiting te gebruiken. Het is ons niet duidelijk of de specifieke voorwaarden van artikel 150n lid 6 gelden als aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 150o lid 2 of dat deze (waar relevant) de algemene voorwaarden vervangen. Als de algemene voorwaarden boven de specifieke voorwaarden gaan, dan zou in de beleidsuiting moeten worden uitgegaan van de algemene voorwaarden.
⮚ Kan DNB de regels voor toedeling van het fondsvermogen bij dekkingsgraden boven 110% verduidelijken?
74) Pagina 12 “Indien de dekkingsgraad bij invaren ligt tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.” Bij dekkingsgraden onder 105% is verschuiving van maximaal 5% mogelijk voor toepassing van de standaardmethode, bij dekkingsgraden boven 110% is verschuiving van maximaal 5% van het vermogen mogelijk na toepassing van de standaardregel.
⮚ Kan DNB bevestigen dat de verschuiving van vermogen bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% plaatsvindt na toepassing van de standaardregel?
⮚ Kan DNB toelichten of de grenzen van 105% en 110% gelden voor of na een eventuele vulling van de solidariteitsreserve en/of het compensatiedepot?
75) Wat is de samenhang tussen artikel 150n vijfde en zesde lid Pw? Werkt de 95% voorwaarde in het zesde lid door naar het vijfde lid?
⮚ Kan DNB de samenhang tussen artikel 150n vijfde en zesde lid Pw verduidelijken?
B/2023/888/MS, pagina 36 van 44
5. Concept Factsheet: Berekening transitie-effecten en toepassing vba- rekenmethodiek
76) Het maakt veel uit welke aannames worden gehanteerd voor de verandering in netto profijt (pagina 14 onderaan). Denk hierbij aan:
o verhouding opgebouwde aanspraak versus nog op te bouwen aanspraak (met name van belang voor xxxxxxxx);
o aanname voor actieven m.b.t. het in dienst blijven tot aan de pensioenopbouw;
o aanname of toetredende actieven in bestaande leeftijdscohorten wel of niet meegenomen worden in de analyses.
De verandering in netto profijt voor een maatmens en op generatieniveau (beide vanuit een gelijk geboortejaar) kan sterk verschillen. Dit verschil komt voort uit de toekomstige toe- en uittredingen en uit het wel of niet meewegen van slapers in een cohort. Wij denken dat voor de transparantie een doorrekening op specifieke maatmensen met vooraf gestelde aannames ten aanzien van de voortzetting van actief dienstverband meer inzicht geeft van de effecten van de transitie. Wij stellen voor om de analyses uit te voeren op specifieke maatmensen. Hierbij zullen maatmensen met verschillende pensioenstatussen (actief, slaper, gepensioneerde) en geboortejaren worden bekeken.
⮚ Kan DNB toelichten of, en zo ja, welke specifieke eisen gelden ten aanzien van bovengenoemde, bijvoorbeeld ten behoeve van transparantie en vergelijkbaarheid?
77) Kan DNB toelichten hoe de marktwaarde van de toekomstige premie- inleg moet worden vastgesteld in geval van bijstortingen vanuit en terugstortingen naar de werkgever?
B/2023/888/MS, pagina 37 van 44
Stel dat de bij- en terugstortingen worden meegenomen in de NCW van de premies en bijstortingen dus verlagend werken op het netto profijt. Dan rijzen de volgende vragen:
o Hoe wordt de NCW van de premies bepaald per cohort? Als reguliere premieopslag, zodat deze volledig terecht komt bij de actieve deelnemers? Of voor alle deelnemers, en hoe delen we deze dan toe? Op basis van VPV?
o Bijstortingen vertegenwoordigen een waarde voor de deelnemers, ten koste van de werkgever. Wanneer we deze waarde in de netto profijt berekening meenemen, ontstaat een lagere netto profijt waarde dan in de situatie dat de werkgever deze waarde ineens afkoopt (waardoor de dekkingsgraad stijgt en waarbij de waarde van de bijstorting niet meetelt in de NCW van de premies). Dit sluit niet aan bij de intuïtie.
Stel dat de bij- en terugstortingen als externe geldstroom zouden worden beschouwd en deze niet worden meegenomen in de vaststelling van de NCW van de premies in het netto profijt.
o Dan zien we (op totaalniveau) wel een gelijke netto profijt waarde in geval van behoud van de bijstortgarantie of directe afkoop hiervan.
o En hoe moet dan worden omgegaan met premiekortingen die worden toegepast afhankelijk van het niveau van de dekkingsgraad? Zijn die ten gunste van de derde partij, de werkgever, of ten gunste van de deelnemers? En zijn dit dan alle deelnemers (naar rato van VPV bijvoorbeeld, omdat het een maatregel is die wordt toegepast in geval van hoge dekkingsgraad) of alleen de actieve deelnemers zoals ook bij de reguliere premie?
78) Voor de transitie moeten netto profijt effecten worden berekend per leeftijdscohort en per deelnemersgroep (pagina 15).
⮚ Kan DNB verduidelijken of deze transitie-effecten voor meerdere
scenario’s, startdekkingsgraden en eventueel beleidskeuzes
B/2023/888/MS, pagina 38 van 44
(premieniveau) moeten worden bepaald? Zo ja, dan leidt dit tot een overdaad aan berekeningen.
6. Concept Q&A Redenen voor DNB om een verbod op invaren op te leggen
79) Pagina 16,17 “Dat kan het geval zijn als in de verstrekte informatie de kwantitatieve effecten van de collectieve waardeoverdracht niet of naar oordeel van DNB niet goed in beeld zijn gebracht”.
⮚ Kan DNB bevestigen dat de verstrekte informatie wordt getoetst aan de wettelijke eisen en dat DNB hier geen discretionaire bevoegdheid heeft?
80) Pagina 18 “Als van de uitkomst van een belangenafweging gesteld kan worden dat (een deel van) de deelnemers, gewezen deelnemers en andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden zich niet op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen, terwijl voldaan is aan alle hiervoor genoemde eisen, kan dit voor DNB alsnog aanleiding zijn om een verbod op te leggen.” We vinden dit veel te ruim en niet wenselijk. De norm is weinig concreet en de terminologie is anders dan in de wet, waardoor de inhoudelijke beoordeling onnodig subjectief wordt. Bovendien sluit dit niet aan bij het voornemen van DNB om procesmatig en marginaal te toetsen.
⮚ Kan DNB de norm voor het opleggen van een verbod verduidelijken en in lijn brengen met de wet en het voornemen om marginaal te toetsen?
81) Heroverweging door sociale partners wordt gevraagd bij negatief advies van een geleding binnen het Verantwoordingsorgaan.
⮚ Ligt vast wat een geleding binnen het Verantwoordingsorgaan is?
B/2023/888/MS, pagina 39 van 44
⮚ Kan DNB bevestigen dat er drie geledingen (werknemers, werkgevers, gepensioneerden) zijn?
82) Het minimaal vereist eigen vermogen volgens het financieel toetsingskader na transitie wordt eerst afgezonderd. Op verzoek van de werkgever kunnen ook de overige collectieve vermogens (solidariteitsreserve en eventueel compensatie-depot) worden afgezonderd.
⮚ Kan DNB toelichten dat dit ook geldt voor een eventueel noodzakelijke aanvulling van de operationele reserve?
7. Concept beleidsuitingen thema Implementatieplan en operationele voorbereiding
1. Concept Factsheet Aard en indiening implementatieplan
83) De genoemde datum in “Alle uitvoerders die op 31 december 2022 pensioenregelingen uitvoeren die worden aangepast” (pagina 2) lijkt niet aangepast aan de nieuwe ingangsdatum van de WTP. Verder gelden de beleidsuitingen voor alle uitvoerders die pensioenregelingen uitvoeren die worden aangepast aan de WTP.
⮚ Kan de genoemde datum vervallen?
84) Omdat pas mag worden ingevaren als DNB geen verbod heeft opgelegd, is een door het pensioenfonds in te dienen implementatieplan een voorlopig of voorgenomen implementatieplan onder voorbehoud van goedkeuring DNB. Pas na goedkeuring door DNB kan het fondsbestuur het implementatieplan (en eventueel invaarbesluit) definitief vaststellen. In de beleidsuiting komt het onderscheid tussen een voorlopig en een definitief implementatieplan niet terug (pagina 3).
B/2023/888/MS, pagina 40 van 44
⮚ Kan DNB het onderscheid tussen voorlopig en definitief invaarbesluit in de beleidsuiting opnemen?
85) Pagina 3 “De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan in bij DNB binnen twee weken nadat het plan door het bestuur is vastgesteld. (Artikel 150i, lid 5 Pw). De pensioenuitvoerder stelt het implementatieplan dan ook gelijk op de website beschikbaar …”. De term ‘gelijk beschikbaar stellen’ staat noch in de wet, noch in het Conceptbesluit. Het moet daarom een keuze voor het fonds en geen wettelijke eis of een eis van de toezichthouder zijn. Wij kunnen ons voorstellen dat fondsen ervoor kiezen om een voorgenomen implementatieplan niet te publiceren in afwachting van goedkeuring door de toezichthouders. Wijziging van het concept document na een eerste beoordeling door de toezichthouders leidt mogelijk tot verwarring bij deelnemers en pensioengerechtigden.
⮚ Kan DNB bevestigen dat het is toegestaan dat fondsen het implementatieplan pas na goedkeuring op de website plaatsen?
2. Concept Factsheet Inhoud implementatieplan pensioenfondsen
86) Pagina 5 “6. Een fonds moet kunnen aantonen dat de datakwaliteit voor, tijdens en na de transitie geborgd is. Dit doet zij door het uitvoeren van een risicoanalyse als hiervoor bedoeld in bovenstaande onderdeel 5.c”. Punt 6 overlapt met punt 5 ervoor. Punt 6 zou kunnen vervallen of samengevoegd worden met punt 5.
87) Wat is de beoogde scope van de punten 9 en 10 (pagina 5)? Indien dit alle risico’s (en daarmee alle beheersingsmaatregelen) die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst omvat, zal de beschrijving in het implementatieplan uitgebreid zijn. Dit druist in tegen het idee dat het implementatieplan een zelfstandig leesbaar document moet zijn.
⮚ Kan DNB de scope van de punten 9 en 10 toelichten?
B/2023/888/MS, pagina 41 van 44
88) “Zowel de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie als de effecten van de toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie …” (pagina 6, punt vi). Deze zin lijkt onvolledig en de strekking is niet geheel duidelijk.
⮚ Kan DNB verhelderen welke effecten van het toepassen van het FTK (of is bedoeld: transitie-FTK?) moeten worden beschreven? En effecten waarop, bijvoorbeeld op verwachte pensioenuitkeringen of dekkingsgraad?
89) “Het fonds geeft ook aan op welke wijze de voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit over de omrekenmethoden en het aanwenden van het vermogen pensioenfonds (artikel 150n Pw).” (pagina 6, punt ix) De verwijzing naar artikel 150n moet een verwijzing naar artikel 150i, lid 3 zijn.
⮚ Kan de verwijzing naar artikel 150n worden gewijzigd in een verwijzing naar artikel 150i, lid 3?
3. Concept Good Practice: Inhoudsopgave implementatieplan pensioenfonds
90) Het implementatieplan moet zonder communicatieplan bij DNB worden ingediend, omdat AFM dit beoordeelt (pagina 6). Daarna staat dat het communicatieplan tegelijkertijd bij AFM moet worden ingediend (pagina 7).
⮚ Kan DNB toelichten hoe dit proces in de praktijk wordt vormgegeven en hoe DNB en AFM hun werkzaamheden op elkaar afstemmen, om te voorkomen dat fondsen die willen invaren op één partij moeten wachten?
B/2023/888/MS, pagina 42 van 44
91) Het opvragen van alle uitbestedingen en onderuitbestedingsrelaties, de uitbestedingsrisico’s en de beheersingsmaatregelen en de afspraken tussen uitbestedingsrelaties onderling (pagina 8) volgt niet uit de WTP.
⮚ Kan DNB toelichten waarom dit onderdeel is van de good practice of dit schrappen?
92) Pagina 9 “Het implementatieplan beschrijft het waarom en het hoe van het invaren op hoofdlijnen.” Dit suggereert dat fondsen ook moeten uitleggen waarom wordt ingevaren en dat dit beter is dan niet invaren. Dit is niet nodig, gezien het wettelijke uitgangspunt "invaren, tenzij".
⮚ Kan DNB deze zin verduidelijken of aanpassen?
93) Pagina 17: “Vóór het invaarbesluit laat de pensioenuitvoerder onderzoeken of het pensioenfondsbestuur op basis van de door de pensioenuitvoerder verrichte werkzaamheden in staat is gesteld een oordeel te vellen over de juistheid en de volledigheid van de voor invaren benodigde data.” Betreft dit de datum van het voorgenomen besluit tot invaren zoals het ook in het (voorlopige) implementatieplan wordt opgenomen dat aan DNB voor goedkeuring wordt voorgelegd of de datum waarom het invaarbesluit definitief kan worden vastgesteld, dus na goedkeuring door DNB? Wij denken het eerste moment.
⮚ Xxx DNB expliciteren op welk moment de uitvoerder dit moet laten onderzoeken?
Algemeen
94) DNB vraagt om bij de melding van een interne CWO de gevraagde gegevens te verstrekken via tekst-gebaseerde bestanden. We zouden het op prijs stellen als DNB dit in haar eigen beleidsuitingen naar de sector zelf ook zou willen doen. In de bestanden ter consultatie kan niet eenvoudig gezocht worden op woorden, waardoor het
B/2023/888/MS, pagina 43 van 44
terugzoeken van bepaalde passages onnodig veel tijd vergt. In een deel van de bestanden ontbreekt ook een paginanummering.
⮚ Kan DNB de eigen beleidsuitingen via tekst-gebaseerde bestanden beschikbaar stellen?
95) In de concept beleidsuitingen wordt nog verwezen naar beleidsuitingen die nog niet beschikbaar zijn. Voor de fondsen die al bezig zijn met besluitvorming is snelle duidelijkheid gewenst.
⮚ Xxx DNB aangeven wanneer de beleidsuitingen volgen waarnaar wordt verwezen, maar die nog niet beschikbaar zijn?
⮚ Kan DNB aangeven of deze uitingen ook voor consultatie worden voorgelegd? En zo ja, wanneer?
96) De volgende beleidsuitingen bij notitie 3 over het Overbruggingsplan lijken te ontbreken of de verwijzingen hiernaar komen niet overeen met die van de betreffende uiting:
o Q&A UFR en Rentebeleid
o Factsheet transitie beleggingsbeleid: is dit “aanpassing risicoprofiel van het strategisch beleggingsbeleid gedurende de transitie”?
o Q&A Wanneer zijn de netto profijt effecten voldoende granulair vastgesteld?
o Factsheet Netto Profijt => wordt hiermee bedoeld: “factsheet berekening transitie effecten en toepassing vba rekenmethodiek (?)”
⮚ Kan DNB de volledigheid van de beleidsuitingen checken?
97) De volgende beleidsuitingen bij notitie 6 over de Opdrachtaanvaarding lijken te ontbreken of de verwijzingen hiernaar komen niet overeen met die van de betreffende uiting:
o Factsheet implementatieplan
B/2023/888/MS, pagina 44 van 44
o Factsheet netto profijt en vba rekenmethodiek: is dit “factsheet
berekening transitie effecten en toepassing vba rekenmethodiek “?
⮚ Kan DNB de volledigheid van de beleidsuitingen checken?
98) Welke voorschriften gelden bij de besluitvorming en onderbouwing van de transitie en welke zijn regulier toezicht en gelden pas vanaf implementatiedatum? En welke voorschriften gelden specifiek voor de solidaire premieregeling en welke voor de flexibele premieregeling?
⮚ Xxx DNB dit per beleidsuiting aangeven?
99) SZW werkt aan een herziening van het Besluit uitvoering Pw.
⮚ Kan DNB bevestigen dat de definitieve versie van het Besluit uitvoering Pw in de beleidsuitingen wordt verwerkt?