VW
VW
Havenmeester-convenant Rotterdam
Convenant inzake publieke taken Havenbedrijf Rotterdam N.V. op het gebied van nautisch beheer (Havenmeester-convenant Rotterdam)
17 december 2003
Partijen
1. De minister van Verkeer en Waterstaat, handelend als bestuursor- gaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden;
2. De gemeente Rotterdam, ten deze vertegenwoordigd door de burge- meester;
3. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. i.o., ten deze vertegenwoordigd door de beoogde statutaire bestuurder;
4. De havenmeester van Rotterdam, tevens hoofd van de divisie RPA (Rotterdam Port Authority) van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. *
* De toetreding van de havenmeester van Rotter- dam als partij bij het convenant is geregeld in arti- kel 3, zevende lid.
Overwegingen
– De gemeente Rotterdam heeft besloten tot verzelfstandiging van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (verder GHR) door het oprichten van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (verder HbR NV). Het streven van de gemeente is erop gericht dat HbR NV per 1 januari 2004 de taken van GHR overneemt.
– Het is wenselijk uit een oogpunt van effectief en efficiënt havenbeheer dat het takenpakket van HbR NV, evenals dat van GHR, naast ontwik- keling, beheer en exploitatie van het havengebied mede omvat de publieke taken in het havengebied met betrek- king tot het nautisch beheer in opdracht van de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam (de havenmeestertaken).
– Bij de havenmeestertaken zijn publieke belangen in het geding op het gebied van veiligheid, vlotheid en milieubelasting van het scheepvaart- verkeer, alsook het belang van gebruikers van het havengebied bij
efficiënte en non-discriminatoire uit- voering van die taken.
– HbR NV is een hybride organisatie met een inherent spanningsveld tussen publieke en niet-publieke taken, waardoor het borgen van publieke belangen extra aandacht vraagt.
– Met het oog op het waarborgen van de publieke belangen is het nood- zakelijk de uitvoering van de haven- meestertaken te omkleden met een toereikend kader voor sturing en toe- zicht door de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam.
– Dit kader van sturing en toezicht dient waarborgen te bevatten zowel voor een effectieve, efficiënte en rechtmatige uitvoering van de haven- meestertaken als voor de continuïteit en kwaliteit van de organisatorische voorzieningen van HbR NV voor de uitvoering van de havenmeestertaken.
– Het is noodzakelijk met het oog hierop de overleg-, sturings-, toe- zichts- en informatierelaties tussen partijen op beleidsmatig, operationeel en financieel gebied vorm te geven.
– Het is eveneens noodzakelijk dat de voor een optimale uitvoering van de havenmeestertaken bestaande samen- werkingsrelaties tussen partijen en andere instanties in het havengebied en de omgeving daarvan na de omvorming van GHR tot HbR NV worden gecontinueerd en waar nodig in onderling overleg worden aange- past aan de eisen die de nieuwe situ- atie stelt.
Doelen
Dit convenant heeft als doel het maken van bindende en afdwingbare afspraken tussen partijen die als resultaat hebben dat met ingang van de datum waarop HbR NV de rechts- opvolger wordt van het GHR:
– de havenmeesterbevoegdheden, die voortvloeien uit de in bijlage 1 genoemde regelgeving worden opge- dragen aan de bij HbR NV werkza- me havenmeester van Rotterdam op een wijze die verzekert dat deze bevoegdheden onafhankelijk van de overige taken van HbR NV worden
uitgeoefend, waarmee continuering van de bestaande situatie wordt beoogd;
– een nog verder te ontwikkelen kader voor sturing en toezicht opera- tioneel is, vooruitlopend op de voor- genomen wijziging van de Scheepvaartverkeerswetgeving waarin het kader voor wat betreft de Rijkshavenmeesterbevoegdheden en - taken door middel van algemeen ver- bindende regels wordt vastgelegd;
– de continuïteit van de havenmees- tertaken, de verantwoording van de daarvoor bestemde publieke middelen en een boekhoudkundige transparan- tie met betrekking tot publieke en private activiteiten van HbR NV gewaarborgd zijn;
– tussen partijen een overleg-, verant- woordings- en informatiestructuur op beleidsmatig, operationeel en finan- cieel gebied functioneert;
– de overige voor optimale uitoefe- ning van de havenmeesterbevoegdhe- den en -taken noodzakelijke samen- werkingsafspraken met andere instanties die geen partij zijn bij dit convenant aangepast en operationeel zijn.
Afspraken
Opdracht van de publieke havenmees- terbevoegdheden
Artikel 1: Rijkshavenmeester- bevoegdheden
De minister van Verkeer en Waterstaat draagt er door middel van aanpassing van de desbetreffende regelgeving en besluiten zorg voor dat de Rijkshavenmeesterbevoegdheden die voortvloeien uit de in bijlage 1 genoemde regelgeving worden opge- dragen aan de bij HbR NV werkza- me havenmeester van Rotterdam op het tijdstip waarop HbR NV in de plaats treedt van GHR.
Artikel 2: Gemeentelijke havenmeester- bevoegdheden
De gemeente Rotterdam draagt er door middel van aanpassing van de desbetreffende mandaatbesluiten zorg voor dat gemeentelijke havenmeester-
bevoegdheden, die voortvloeien uit de in bijlage 1 genoemde regelgeving worden gemandateerd aan de bij HbR NV werkzame havenmeester van Rotterdam op het tijdstip waarop HbR NV in de plaats treedt van GHR.
Positie en benoeming van de haven- meester
Artikel 3
1. HbR NV richt een afzonderlijke divisie ‘Rotterdam Port Authority’ (verder RPA) in voor de uitoefening van de havenmeesterbevoegdheden en
-taken.
2. De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam dragen de Rijks- en gemeentelijke havenmeesterbevoegd- heden op aan één persoon: het hoofd RPA (de havenmeester van Rotterdam).
3. De havenmeester van Rotterdam oefent zijn bevoegdheden en -taken uit met inachtneming van de toepas- selijke publieke regelgeving en instructies van de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam en draagt ervoor zorg dat de uitoefening van deze bevoegdheden en -taken op generlei wijze wordt beïnvloed door eventueel daarmee strijdige belangen van HbR NV. HbR NV schept hier- voor waarborgen in de interne orga- nisatie.
4. De gemeente Rotterdam en HbR
NV leggen in een overeenkomst vast dat het personeel van RPA voor zijn werkzaamheden ter uitoefening van de havenmeesterbevoegdheden en
-taken onder het gezag staat van de havenmeester van Rotterdam en over die werkzaamheden uitsluitend aan hem verantwoording aflegt.
5. De gemeente Rotterdam en HbR NV leggen in een overeenkomst vast dat de directie van HbR NV voor de benoeming van een persoon tot hoofd van RPA voorafgaande instemming behoeft van de gemeente Rotterdam.
6. De gemeente Rotterdam stemt slechts na schriftelijke toestemming van de minister van Verkeer en Waterstaat in met de benoeming van een persoon tot hoofd RPA.
7. HbR NV draagt er zorg voor dat het hoofd RPA, de havenmeester van Rotterdam, bij aanvaarding van zijn functie toetreedt als partij bij en zich
bindt aan de afspraken in dit conve- nant.
8. De havenmeester van Rotterdam vervult geen nevenfuncties die onge- wenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijk- heid of van het vertrouwen daarin.
9. De havenmeester van Rotterdam meldt het voornemen tot het aanvaar- den van een nevenfunctie aan de gemeente Rotterdam en de minister van Verkeer en Waterstaat.
10. HbR NV maakt nevenfuncties van de havenmeester van Rotterdam openbaar.
Xxxxx voor sturing en toezicht
Artikel 4: Samenhang sturing en toe- zicht op bevoegdheidsuitoefening en bedrijfsvoering
1. Verantwoording over de publieke prestaties (bevoegdheidsuitoefening en taakuitvoering) van de havenmeester van Rotterdam geschiedt in samen- hang met de financiële verantwoor- ding over de publieke taken door HbR NV. Daartoe worden na overleg tussen partijen door de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam streefwaarden en prestatie-indicatoren vastgesteld die voldoen aan de eisen: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden.
2. De havenmeester van Rotterdam
en HbR NV geven met betrekking tot de publieke taken aan welke presta- ties worden geleverd om de streef- waarden te bereiken en welke investe- ringen, personele, materiële en organisatorische voorzieningen daar- voor noodzakelijk zijn.
Artikel 5: Sturing en toezicht met betrekking tot de opgedragen bevoegd- heden
1. De havenmeester van Rotterdam formuleert en publiceert een beleid voor de toepassing van geattribueerde en gedelegeerde Rijkshavenmeesterbevoegdheden.
2. De havenmeester van Rotterdam legt aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam over: een jaarwerkplan met betrekking tot de uitoefening van de havenmeesterbevoegdheden, alsme- de kwartaalrapportages en een jaar- rapportage met betrekking tot de ont- wikkeling van het niveau van vlotheid, veiligheid en milieubelasting
van het scheepvaartverkeer en andere indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van de uitoefening van de havenmeesterbevoegdheden. De pun- ten waarop deze planning en verant- woording betrekking hebben en de daarbij te volgen procedure zijn nader uitgewerkt in bijlage 2.
3. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan algemene of bijzonde- re aanwijzingen geven voor de uitoe- fening van de door hen aan de haven- meester van Rotterdam opgedragen bevoegdheden.
Artikel 6: Sturing en toezicht met betrekking tot de continuïteit van de bedrijfsvoering
1. HbR NV draagt zorg voor toerei- kende personele en materiële voorzie- ningen voor de uitvoering van de Rijks- en gemeentelijke havenmeester- taken door RPA.
2. HbR NV legt, met het oog op de verplichting, bedoeld in het eerste lid, aan de minister van Verkeer en Waterstaat en aan de gemeente Rotterdam over: een jaarlijks voort- schrijdend conceptbeleidsplan voor een periode van vier jaar, een con- ceptbegroting voor het komende jaar, alsook het jaarverslag en de jaarreke- ning. De punten waarop deze plan- ning en verantwoording betrekking hebben en de daarbij te volgen proce- dure zijn nader uitgewerkt in bijlage 3.
3. De minister van Verkeer en
Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan indien er gegronde redenen zijn om te vrezen voor de continuïteit van de uitvoering van de publieke havenmeestertaken algemene aanwijzingen geven aan HbR NV omtrent het voor een toereikende uit- voering van de havenmeestertaken noodzakelijke minimumniveau van personele en materiële voorzieningen bij RPA.
Artikel 7: Taakverwaarlozing
1. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan, indien naar zijn of haar oordeel de havenmeester van Rotterdam en HbR NV de uitoefe- ning van hun havenmeesterbevoegd- heden en -taken ernstig verwaarlozen, de noodzakelijke voorzieningen tref- fen.
2. De voorzieningen worden, spoed- eisende gevallen uitgezonderd, niet
eerder getroffen dan nadat de haven- meester van Rotterdam en HbR NV in de gelegenheid zijn gesteld om bin- nen een door de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam gestelde termijn alsnog de bevoegdheden en -taken naar behoren uit te oefenen.
3. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan, indien naar zijn of haar oordeel de continuïteit van de uitoefening van de havenmeesterbe- voegdheden en -taken op een toerei- kend kwaliteitsniveau door de HbR NV, de havenmeester van Rotterdam en het hem ten dienste staande perso- neel en materieel van RPA niet langer gewaarborgd is, voor de uitoefening van de havenmeesterbevoegdheden en
-taken een bewindvoerder benoemen of in een uiterste geval de havenmees- terbevoegdheden en -taken aan een andere organisatie opdragen.
4. HbR NV verleent aan voorzienin- gen als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid alle medewerking die redelijkerwijs nodig is. In het geval dat de havenmeesterbevoegdhe- den en -taken worden opgedragen aan een andere organisatie, draagt HbR NV tegen een dan te bepalen redelijke vergoeding alle voor de uit- voering van de havenmeestertaken noodzakelijke materieel over en ver- leent HbR NV de nodige medewer- king aan overgang van personeel van RPA.
Artikel 8: Implementatie en verdere ontwikkeling van het sturings- en toe- zichtskader
1. Partijen zullen elk de nodige inter- ne personele en organisatorische voorzieningen treffen voor het opbouwen en uitvoeren van het in artikel 4, 5 en 6, alsmede in bijlage 2 en 3 omschreven initiële sturings- en toezichtskader. HbRNV draagt er zorg voor dat dit initiële sturings- en toezichtskader op een zodanige wijze in de interne plannings- en controlcy- clus wordt ingepast dat per 1 januari 2005 een eerste jaarlijkse verantwoor- ding volgens dit kader kan plaatsvin- den.
2. Partijen zullen het in het eerste lid
bedoelde initiële sturings- en toe- zichtskader gezamenlijk implemente- ren, evalueren en verder ontwikkelen. Per 1 januari 2005 wordt een meer definitief sturings- en toezichtskader ingevoerd. Partijen stellen daartoe
voor 1 januari 2004 gezamenlijk een projectplan en projectorganisatie in. Te beginnen met 2006 zullen partijen het sturings- en toezichtskader jaar- lijks evalueren.
3. De minister van Verkeer en Waterstaat zal de totstandkoming van een wijziging van de Scheepvaartverkeerswet bevorderen waarin de opdracht van de Rijkshavenmeesterbevoegdheden en de hoofdlijnen van het sturings- en toezichtkader met betrekking tot die bevoegdheden worden vastgelegd.
Financiering en financiële verantwoor- ding
Artikel 9: Continuering publieke geld- stromen
1. De afspraken over de financiële Rijksbijdragen voor de Rijkshavenmeestertaken in het Rotterdamse havengebied en het ver- keersbegeleidend systeem in het Convenant Overdracht nautisch beheer hoofdwateren (d.d. 31 oktober 1988), de Overeenkomst Beëindiging samenwerking ontwikkeling en reali- satie Verkeersbegeleidend systeem (d.d. 15 juli 1992), de Overeenkomst inzake de verdeling van de kapitaal- lasten verkeersbegeleidend systeem (VBS) Waterweggebied (d.d. 13 december 1996), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van de overeenkomst inzake de verdeling van de kapitaallasten verkeersbegeleidend systeem (VBS) Waterweggebied (nr. G/C-99007572), blijven gehandhaafd.
2. De gemeente Rotterdam draagt er
zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde Rijksbijdrage uit het Gemeentefonds ten goede komt aan HbR NV ter financiering van de Rijkshavenmeestertaken.
Artikel 10: Inzichtelijke boekhouding
1. HbR NV richt zijn boekhouding zodanig in dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot boekhoud- kundige scheiding van publieke en private activiteiten als bedoeld in de Europese richtlijn van 26 juli 2000 (Richtlijn 2000/52/EG).
2. HbR NV zal uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 voor het geheel van de publieke taken een zodanige administratie voeren dat inzichtelijk is welke kosten toerekenbaar zijn aan de publieke taken en hoe de daarvoor bestemde middelen, bedoeld in artikel
9, aan de publieke taken toegerekend worden.
3. HbR NV stelt ten behoeve van een transparante administratie een stelsel van kostentoerekening op en richt hierop het begrotingsproces in. In het kader daarvan worden:
a. de kosten van de activiteiten, die volledig ten behoeve van publieke taken worden verricht, direct toege- wezen aan de publieke taken;
b. de kosten van de activiteiten die gedeeltelijk ten behoeve van publieke taken worden verricht en de kosten van overhead door middel van ver- deelsleutels toebedeeld aan de kosten- dragers ‘publieke taken’ en ‘private taken’.
4. HbR NV zal zowel bij de start van HbR NV als in de jaarrekening door middel van een intracomptabele allo- catie van kosten en investeringen voor die publieke taken een bereken- de resultatenrekening opstellen met bijbehorend een verkorte balans, bestaande uit de gealloceerde activa (onder meer schepen en walradarke- ten).
5. HbR NV geeft in de jaarrekening en het jaarverslag een uitgesplitst beeld van het private deel en van het publieke deel.
6. Het in artikel 8, tweede lid, bedoel- de implementatieproject en de daar bedoelde jaarlijkse evaluatie hebben tevens betrekking op het bepaalde in dit artikel.
Artikel 11: Accountantscontrole
1. HbR NV laat de uitvoering van haar publieke taken en de daarop betrekking hebbende financiële admi- nistratie, jaarlijks aan de hand van het in bijlage 4, onderdeel B, opgeno- men protocol door haar externe accountant controleren. De accoun- tantscontrole heeft betrekking op de rechtmatigheids-, efficiëntie- en effec- tiviteitsaspecten van de uitvoering van het geheel van de publieke taken en daarvoor bestemde middelen.
2. HbR NV legt het rapport waarin de accountant verslag doet van de in het eerste lid bedoelde controle aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam voor. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan een extra controle laten uitvoeren over de toe- passing van het protocol, bedoeld in het eerste lid.
3. HbR NV neemt in zijn jaarreke-
ning een accountantsverklaring op volgens het in bijlage 4, onderdeel C, opgenomen model.
Artikel 12: Aansprakelijkheid Financiële gevolgen van aanspraken van derden verband houdende met het uitoefenen van uit bijlage 1 voort- vloeiende bevoegdheden door de havenmeester van Rotterdam op scheepvaartwegen in beheer bij het Rijk komen ten laste van het ministe- rie van Verkeer en Waterstaat, tenzij deze financiële gevolgen zijn ontstaan als gevolg van opzet of grove schuld van de havenmeester van Rotterdam of als gevolg van het niet nakomen door de havenmeester van Rotterdam of HbR NV van in dit convenant gemaakte afspraken. In dat geval worden de kosten gedragen door HbR NV.
Verenigbaarheid publieke taken en marktactiviteiten
Artikel 13
1. HbR NV zal geen commerciële activiteiten ontplooien die meebren- gen dat HbR NV in het havengebied dezelfde of soortgelijke diensten ver- leent als, dan wel directe of indirecte controle uitoefent op, verleners van havendiensten in het havengebied (technisch-nautische diensten, vracht- afhandeling, passagiersdiensten).
2. HbR NV informeert de gemeente Rotterdam en de minister van Verkeer en Waterstaat tijdig vooraf over elk voornemen tot het aangaan van samenwerkingsovereenkomsten met andere rechtspersonen - of ven- nootschappen en deelnemingen in het kapitaal van een andere vennoot- schap die een waarde vertegenwoordi- gen van ten minste vijf miljoen euro.
3. HbR NV verleent volledige mede- werking aan een onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit naar de mededingingsrechtelijke aspecten die verbonden zijn aan de verzelfstandiging van het GHR.
Samenwerking in de regio en daarmee samenhangende afspraken
Artikel 14
1. Partijen nemen voor 1 januari 2004 de nodige stappen voor het continu- eren en zonodig aan de nieuwe situ- atie aanpassen van de onderlinge samenwerking bij de uitvoering van havenmeesterbevoegdheden en -taken
resp. de samenwerking met andere publieke instanties in de regio van het havengebied, waaronder de gemeente Schiedam, de gemeente Vlaardingen, het Openbaar Ministerie, de VROM- inspectie, de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de Douane.
2. De gemeente Rotterdam draagt er zorg voor dat de in het kader van die samenwerking voor het GHR aange- gane verplichtingen worden overgeno- men door HbR NV.
3. De minister van Verkeer en Waterstaat draagt er zorg voor dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat toe- zicht uitoefent op de uitoefening door de medewerkers van RPA van haven- meesterbevoegdheden en -taken.
4. De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam dragen er zorg voor dat HbR NV en de havenmeester van Rotterdam alle voor een goede uitoe- fening van de havenmeesterbevoegd- heden en -taken nodige ondersteuning en medewerking van de zijde van departementale en gemeentelijke dien- sten krijgen, voor zover zij daarop aanspraak kunnen maken gelet op de ministeriële en gemeentelijke bevoegd- heden en -taken ter zake.
5. Partijen beschouwen de bij HbR
NV in beheer zijnde haven, voor zover deze op het grondgebied van de gemeente Rotterdam ligt, bij de toe- passing van artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de Wet ongevallen Noordzee en de daarmee verband houdende bepalingen als in beheer bij de gemeente Rotterdam.
Overlegstructuren
Artikel 15: Beleidsoverleg
1. Partijen stellen een orgaan (verder: beleidsorgaan) in voor overleg over:
a. beleid en regelgeving van de Rijksoverheid resp. de gemeente die relevant zijn voor de uitvoering van de havenmeesterbevoegdheden en
-taken van de havenmeester van Rotterdam en HbR NV, waaronder het gebruik dat de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam maakt van de in artikel 5, derde lid, bedoelde aanwij- zingen;
b. het beleid van de havenmeester van Rotterdam en HbR NV bij de uitoefening van de havenmeesterbe- voegdheden en -taken en de daarvoor relevante bedrijfsvoering met inbegrip
van de inzet van financiële, personele en materiële middelen;
c. de jaarlijkse beleidsvorming en ver- antwoording door de havenmeester van Rotterdam en HbR NV over de uitoefening havenmeesterbevoegdhe- den en -taken door middel van het daarop betrekking hebbende meerja- renbeleidsplan, de begroting, jaarver- slag en jaarrekening;
d. een voornemen van de minister van Verkeer en Waterstaat of de gemeente Rotterdam om een algeme- ne aanwijzing te geven omtrent het minimumniveau van personele en materiële voorzieningen als bedoeld in artikel 6, derde lid, dan wel om toepassing te geven aan de taakver- waarlozingsregeling als bedoeld in artikel 7;
e. de melding van HbR NV van het voornemen tot het aangaan van een samenwerking of deelneming als bedoeld in artikel 13, tweede lid;
f. nieuwe of onvoorziene omstandig- heden die een partij aanleiding geven tot het doen van een voorstel tot wij- ziging van dit convenant, als bedoeld in artikel 20;
g. de evaluatie van de uitvoering van dit convenant, als bedoeld in artikel 22;
h. onderwerpen of voorstellen die het in artikel 16 bedoelde operationele overlegorgaan voorlegt;
i. overige onderwerpen waarover een partij overleg op beleidsmatig niveau gewenst acht.
2. Het beleidsorgaan kan voorstellen doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam met betrekking tot voor de uitvoering van de havenmeesterbe- voegdheden en -taken relevant beleid of regelgeving.
3. Het beleidsorgaan bestaat uit:
a. een door de minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen lid;
b. een door de gemeente Rotterdam aan te wijzen lid;
c. een door de directie van HbR NV aan te wijzen lid;
d. het hoofd van de divisie RPA ( de havenmeester van Rotterdam).
4. De leden van het beleidsorgaan wijzen uit hun midden een roulerend voorzitter aan.
5. Het beleidsorgaan vergadert ten minste tweemaal per jaar en verder zo dikwijls als een van de leden dat wen- selijk vindt.
Artikel 16: Operationeel overleg
1. Partijen stellen een orgaan in voor operationeel overleg (verder: opera- tioneel orgaan) over alle aangelegen- heden die de uitvoering van dit con- venant betreffen en voor de daarvoor nodige informatie-uitwisseling en samenwerking, alsook de informatie- uitwisseling en samenwerking met andere publieke instanties in de regio van het havengebied.
2. Het operationeel orgaan kan onderwerpen voorleggen en voorstel- len doen aan het in artikel 15 bedoel- de beleidsorgaan.
3. Het operationeel orgaan heeft de volgende samenstelling:
a: het hoofd van de divisie RPA (de havenmeester van Rotterdam), tevens voorzitter.
b: drie door de minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen leden; c: een door de gemeente Rotterdam aan te wijzen lid;
d: een door de directie van HbR NV aan te wijzen lid.
4. Het operationeel orgaan vergadert tenminste eenmaal per kwartaal en verder zo dikwijls als een van de leden dat wenselijk vindt.
Informatieverplichtingen
Artikel 17
1. Partijen verschaffen elkaar op eigen initiatief of op verzoek om niet alle inlichtingen die nodig zijn voor een goede uitvoering van de afspra- ken in dit convenant.
2. HbR NV en de havenmeester van Rotterdam verstrekken desgevraagd aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam alle voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn of haar taken redelijkerwijs nodig is.
3. De minister van Verkeer en Waterstaat of de gemeente Rotterdam kunnen opdracht geven tot onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van de havenmeesterbe- voegdheden en -taken. HbR NV en de havenmeester van Rotterdam ver- lenen aan zulk onderzoek alle nodige medewerking.
4. Partijen geven bij het verschaffen van inlichtingen waar nodig aan
welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen.
5. De minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam stelt HbR NV en de havenmeester van Rotterdam in de gelegenheid een uitvoeringstoets te verrichten met betrekking tot voorge- nomen beleid of regelgeving op Rijks- resp. gemeentelijk niveau dat substan- tiële gevolgen heeft voor de uitvoe- ring van de havenmeesterbevoegdhe- den en -taken of de daarvoor nodige organisatorische, personele en mate- riële voorzieningen. De procedure van de uitvoeringstoets is uitgewerkt in bijlage 5 a.
6. De havenmeester van Rotterdam
resp. HbR NV stelt de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam in de gelegenheid een beleidstoets te verrichten, indien zij voornemens zijn substantiële wijzigin- gen aan te brengen in de wijze waar- op de havenmeesterbevoegdheden en
-taken worden uitgevoerd of in de daarvoor nodige organisatorische, personele en materiële voorzieningen. De procedure van de beleidstoets is uitgewerkt in bijlage 5 b.
7. Partijen verschaffen elkaar de nodi- ge inlichtingen in beginsel schriftelijk.
Waarborgen voor gebruikers van het havengebied
Artikel 18
1. De havenmeester van Rotterdam informeert de Regionale Nautische Adviesraad i.o. over het beleid dat hij voert bij de toepassing van de aan hem geattribueerde en gedelegeerde Rijkshavenmeesterbevoegdheden en over de jaarrapportage met betrek- king tot de ontwikkeling van het niveau van vlotheid, veiligheid en milieubelasting van het scheepvaart- verkeer en andere indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van de taakuitoefening en stelt deze Raad in de gelegenheid daarover zijn zienswij- ze kenbaar te maken.
2. De havenmeester van Rotterdam is
op grond van het algemene bestuurs- recht voor de geattribueerde en gede- legeerde Rijkshavenmeester- bevoegdheden als bestuursorgaan verantwoordelijk voor een goed func- tionerende openbare klachtenproce- dure en bezwaarprocedure. De haven- meester van Rotterdam zal voor 1 juli 2004 bezien of herziening van de bestaande procedures nodig is en zijn
bevindingen en zonodig een voorstel tot wijziging voorleggen aan de minister van Verkeer en Waterstaat.
3. De havenmeester van Rotterdam en HbR NV waarborgen de vertrou- welijkheid van persoons- en bedrijfs- gegevens van gebruikers van het havengebied die in het kader van de havenmeestertaken zijn verkregen en dat van zulke gegevens geen ander gebruik wordt gemaakt dan voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.
Slotbepalingen
Artikel 19: Geschillen
1. Alle geschillen in verband met dit convenant of met afspraken die daar- mee samenhangen worden met uit- sluiting van de rechter, beslecht door arbitrage overeenkomstig het regle- ment van het Nederlandse Arbitrage Instituut met dien verstande dat:
a. het scheidsgerecht zal bestaan uit drie arbiters;
b. de plaats van de arbitrage Rotterdam zal zijn;
c. het scheidsgerecht zal beslissen naar de regelen des rechts.
2. Een geschil kan echter pas aan een scheidsgerecht worden voorgelegd, indien het geschil niet binnen twintig werkdagen volgens de in het derde tot en met het vijfde lid uitgewerkte procedure is opgelost.
3. Een partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere partijen mee. De mede- deling bevat een aanduiding van het geschil.
4. Binnen tien werkdagen na dagteke- ning van de in het derde lid bedoelde mededeling zendt elke partij zijn zienswijze omtrent het geschil, alsme- de een voorstel voor een oplossing daarvan aan de andere partijen.
5. Binnen vijf werkdagen na afloop van de in het vierde lid genoemde ter- mijn overleggen partijen over een oplossing van het geschil. Elke partij kan zich door deskundigen laten bij- staan. Indien een van de partijen de wens daartoe kenbaar maakt, wordt het overleg voorgezeten door een door partijen gezamenlijk te benoe- men voorzitter.
Artikel 20: Wijzigingen
1. Partijen treden met elkaar in over- leg over noodzakelijke of gewenste wijzigingen van dit convenant, indien nieuwe of onvoorziene feiten of
omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2. Partijen treden in overleg binnen tien werkdagen nadat een partij de wens daartoe aan andere partijen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt.
3. Partijen treden in elk geval in over- leg over eventuele wijziging van het convenant naar aanleiding van de evaluatie bedoeld in artikel 22 en voorafgaand aan wijzigingen in Rijks- of gemeentelijke regelgeving die samenhangen met afspraken in dit convenant.
Artikel 21: Looptijd
1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de datum na onderte- kening en geldt voor onbepaalde tijd.
2. Elke partij kan dit convenant schriftelijk opzeggen, indien een zoda- nig zwaarwegende verandering van omstandigheden is opgetreden dat dit convenant behoort te eindigen. Een zodanig zwaarwegende verandering van omstandigheden vormt in elk geval de situatie dat de aandelen van HbR NV niet langer volledig in over- heidshanden zijn. De opzegging ver- meldt de verandering in omstandighe- den.
3. Dit convenant eindigt, na een in het tweede lid bedoelde opzegging, niet dan nadat tussen partijen een regeling is getroffen inzake de conti- nuïteit en kwaliteit van de uitvoering van de publieke havenmeesterbe- voegdheden en -taken, de financiering ervan en het ermee gemoeide perso- neel en materieel.
Artikel 22: Evaluatie
Partijen zullen de uitvoering en wer- king van dit convenant evalueren in het eerste kwartaal van 2006 en bij die evaluatie de periodiciteit van de navolgende evaluaties vastleggen. De minister van Verkeer en Waterstaat neemt daartoe het initiatief.
Artikel 23: Binding HbR NV
De gemeente Rotterdam draagt er zorg voor dat de verplichtingen uit dit convenant die de HbR NV betref- fen door het bestuur van HbR NV na oprichting zullen worden bekrachtigd.
Artikel 24: Convenant 1988
Voor zover in artikel 9, eerste lid, van dit convenant niet uitdrukkelijk gecontinueerd komt het Convenant Overdracht nautisch beheer hoofdwa-
teren van 31 oktober 1988 te verval- len.
Artikel 25: Kostendeling
De minister van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en HbR NV dragen ieder voor een gelijk deel de gemeenschappelijke kosten verbonden aan de implemen- tatie en verdere ontwikkeling van het sturings- en toezichtskader, bedoeld in artikel 8, het beleidsoverleg, bedoeld in artikel 15, het operationeel overleg, bedoeld in artikel 16, proce- dures voor geschillenbeslechting, bedoeld in artikel 19, eerste en vijfde lid, en evaluaties van het convenant, bedoeld in artikel 22.
Artikel 26: Bijlagen
De bijlagen 1, 2, 3, 4 en 5 maken deel uit van het convenant.
Artikel 27: Openbaarheid
De minister van Verkeer en Waterstaat draagt er zorg voor dat de tekst van dit convenant, de bijlagen en de toelichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ondertekening van dit convenant, in de Staatscourant wordt gepubliceerd.
Artikel 28: Beheer convenantstekst De minister van Verkeer en Waterstaat beheert de tekst van dit convenant en draagt zorg voor het bijhouden van wijzigingen en het publiceren daarvan in de Staatscourant.
Aldus opgemaakt in drievoud en ondertekend op 17 december 2003 te Den Haag.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K.M.H. Peijs.
De burgemeester van Rotterdam,
I.W. Opstelten.
De beoogde statutaire bestuurder van Havenbedrijf Rotterdam N.V.,
W.K. Scholten.
Bijlage 1, als bedoeld in de artikelen 1 en 2
A. Bevoegdheden met betrekking tot de scheepvaartwegen in beheer bij het Rijk, waarvan de Minister van Verkeer en Waterstaat zal zorgdragen dat ze van de havenmeester van de gemeente Rotterdam naar de bij de
HbR NV werkzame havenmeester zul- len overgaan:
1. De bevoegdheden van de haven- meester van de gemeente Rotterdam, voortvloeiend uit zijn hoedanigheid van bevoegde autoriteit voor:
a. het Binnenvaartpolitiereglement;
b. het Scheepvaartreglement territo- riale zee;
c. de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen (RVGZ);
d. het Loodsplichtbesluit 1995;
e. het Loodsgeldbesluit 1995;
f. het Besluit verklaringhouders scheepvaartverkeerswet;
g. het Voorschriftenbesluit register- loodsen.
2. De door de minister van Verkeer en Waterstaat aan de havenmeester van de gemeente Rotterdam gedele- geerde bevoegdheden voortvloeiende uit de artikelen 5, 7 en 8 van de Scheepvaartverkeerswet;
3. De door middel van het besluit tot machtiging voor inspecties aan boord van schepen – gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet voorko- ming verontreiniging door schepen – aan het havenbedrijf van de gemeente Rotterdam gegeven bevoegdheid tot het verrichten van inspecties aan boord van schepen;
4. De door middel van artikel 6 van het Besluit toezicht en opsporing ver- voer gevaarlijke stoffen – gebaseerd op artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Wet vervoer gevaarlijke stof- fen – aan de medewerkers van de Directie Scheepvaart van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam gegeven opsporingsbe- voegdheid;
5. Het zijn van meldingsadressaat van de havenmeester van Rotterdam in de Regeling Communicatie en loodsaan- vragen zeevaart;
6. De in artikel 2 van de Regeling Haveninterne Projecten II vermelde mogelijkheid van het gemeentelijk havenbedrijf Rotterdam op verzoek subsidie te ontvangen ter bespoedi- ging van de ontwikkeling en de uit- voering van havenprojecten;
7. De door middel van de Regeling mandaat afgifte verklaringen van vrij- stelling aan de havenmeester van Rotterdam gegeven bevoegdheid tot afgifte van verklaringen van vrijstel- ling van de loodsplicht;
8. De bevoegdheden, verband hou- dend met de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR);
9. De bevoegdheden, voortvloeiend uit de aanwijzing tot strandvonder krachtens artikel 3 van het uitvoe- ringsbesluit Wet strandvonderij, door middel van een verzoek daartoe aan de Koningin, nadat daartoe een voor-
daarmee ook van de kwaliteit van de taakuitoefening van de havenmeester op die terreinen inzichtelijk te maken. Het model geeft aan met betrekking
tot welke processen, indicatoren en aspecten de havenmeester van Rotterdam aan de minister en de gemeente zal rapporteren.
stel van de zijde van de HbR NV is ontvangen.
B. Bevoegdheden met betrekking tot de scheepvaartwegen in beheer bij de gemeente Rotterdam, waarvan burge- meester en wethouders zullen zorgdra- gen dat ze van de havenmeester van de gemeente Rotterdam naar de bij de HbR NV werkzame havenmeester zul- len overgaan:
1. het uitoefenen van de bevoegdhe- den op basis van de Scheepvaart- verkeerswetgeving, voor zover die bevoegdheden zijn toegekend aan het college;
2. het uitoefenen van de bevoegdhe- den uit hoofde van de Wrakkenwet;
3. het uitoefenen van de bevoegdhe- den, bedoeld in de Xxxxxxxxxxxxxx 0000;
4. het uitoefenen van de bevoegdhe- den, bedoeld in de Havenverordening Rotterdam;
5. het uitoefenen van de bevoegdhe- den, bedoeld in de Verordening kade- geld;
6. het uitoefenen van de bevoegdhe- den, bedoeld in de Verordening- woon- en bedrijfsschepen voor zover het wateren betreft die in beheer zijn van het Havenbedrijf Rotterdam N.V.;
7. de aanwijzing van toezichthouden- de ambtenaren in de zin van artikel 18:4, derde lid, van de Wet milieube- heer.
Bijlage 2. Rapportagemodel met betrekking tot de uitoefening van de opgedragen havenmeester bevoegdhe- den, als bedoeld in artikel 5, tweede lid
De minister van Verkeer en Waterstaat en de Gemeente Rotterdam hebben voor de verant- woording door de havenmeester van Rotterdam over de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdhe- den, als bedoeld in bijlage 1, voorals- nog het onderstaande volgende model vastgesteld. Het doel van dit model is de ontwikkeling van het niveau van vlotheid, veiligheid en van de milieu- belasting van het scheepvaartverkeer in het bevoegdheidsgebied van de havenmeester van Rotterdam en
Proces Indicator Aspecten
Scheepvaartverkeer Scheepsbezoeken (calls) • Tankschepen
• Droge bulk
• General cargo
• Volcontainer
• Rest
Aantal scheepsbewegingen Zeevaart gesplitst naar:
• Inkomend
• Doorgaand
• Uitgaand
• Verhalend
• Zeezwaaiend
• Binnenvaart
Gemiddelde tijdsduur en Dynamische TAT frequentie van de vaarweg • Europoort
• Botlek
• Stad (Waalhaven/Eemhaven)
Ongevallen • Nautische ongevallen havenbekkens
• Nautische ongevallen doorgaande vaarweg
• Niet nautische ongevallen
Veiligheid (voorkomen/ PPI Veiligheidscontroles • Zeevaart bestrijden • Gegaste schepen
• Boord/boordoverslag tankers
• Scheepsreparaties
• Controles tankers buiten PET-havens
• Operationele veiligheids- inspecties
• SBT-inspecties
• Droge bulkschepen met restgassen
PPI Milieucontroles • Zeevaart
• Binnenvaart
• Bunker
• MARPOL
• Inspecties afgifte scheeps- afvalstoffen en inzameling
Incidentbestrijding | Calamiteiten | • Morsingen |
Algemeen | Klachten | • Aantal ingediende klachten • Aantal ingediende claims • Aantal afgewezen claims |
Het aantal calls en het aantal scheepsbewegingen zijn met name bedoeld als ijk- punten voor het algemene beeld inzake de verkeersdrukte en het VBS-gebruik (aantal begeleide schepen) en ter relatering aan veiligheid en milieu-aspecten.
Ontwikkelingstraject
Dit rapportagemodel is een initieel model dat de betrokken partijen in 2004 verder gaan ontwikkelen. Het vormt de basis voor de kwartaalrap- portages in en de jaarrapportage over 2004. De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam zullen voor 2005, door middel van een wijziging van deze bij- lage, een nieuwe model vaststellen waarin de indicatoren nader zijn uit- gewerkt en waarin ook streefwaarden zijn opgenomen.
Het volgende ontwikkelingstraject
Bijlage 3. Rapportagemodel met betrekking tot de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 6, tweede lid
De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam hebben het onderstaande model vastgesteld ten behoeve van de verantwoording door HbR NV over de verplichting om zorg te dragen voor toereikende personele en mate- riële voorzieningen voor de uitvoering van de Rijks- en gemeentelijke haven-
Investeringsoverzicht RPA
meestertaken door de havenmeester van Rotterdam en de onder diens lei- ding staande divisie RPA van HbR NV. Het doel van het model is de ontwikkeling van de voor de haven- meestertaken essentiële productiefac- toren inzichtelijk te maken. Het model geeft aan op welke wijze en met betrekking tot welke investerin- gen en kostensoorten HbR NV zal rapporteren aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam.
met betrekking tot dit rapportagemo- del wordt ingegaan:
1. Uiterlijk 1 januari 2004 is er een gezamenlijke projectorganisatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en de havenmeester van Rotterdam ingesteld en ligt er een door de betrokken partijen gedragen project- plan voor.
2. In overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam geeft de havenmeester van Rotterdam invulling aan het model (zijn dit de goede indicatoren en aspecten en hoe worden deze geoperationaliseerd, welke streefwaar- den kunnen daaraan verbonden wor- den?).
3. In de periode vanaf 1 januari 2005 zal gedurende een periode van 3 tot 5 jaar in onderling overleg tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en de haven- meester van Rotterdam jaarlijks geë- valueerd worden of het model vol- doet en of er reden is de indicatoren, aspecten en streefwaarden bij te stel- len
4. Afspraken die zijn gemaakt in het kader van de evaluatie van de Loodsplichtflexibilisering en de Scheepvaartverkeerswet worden mee- genomen in het traject om te komen tot verbetering van de van het model.
NB. Dit ontwikkelingstraject zal in een gezamenlijk project worden ondergebracht met het ontwikkelings- traject inzake het rapportagemodel met betrekking tot de bedrijfsvoering door HbR NV bij de havenmeesterta- ken (opgenomen in bijlage 3) en met betrekking tot de implementatie van de eisen van artikel 10 inzake boek- houdkundige transparantie (zie ook bijlage 4, punt 3).
Soort activa Omschrijving Prognose in Status Realisatie in
€ 1.000 € 1.000
Vaartuigen Walradar Dienstauto’s ICT
Activa-overzicht (bedragen in € 1.000) in het kader van een verkorte balans)
Soort activa | Waarde begin | Investeringen | Xxxxxx einde |
boekjaar | boekjaar |
Vaartuigen Walradar Dienstauto’s ICT
Kostenopbouw van alle publieke taken in het gehele Rotterdamse havengebied
Kostensoort Kosten 200x Kostenallocatie in € x mln.
Personele uitgaven operationeel personeel (604 fte) Direct
Kapitaalslasten (o.b.v. vervangingswaarde) Direct en indirect
Operationele materiële kosten Direct
Uitbesteed ruimingswerk Direct
Beheerkosten duurzame productiemiddelen Direct en indirect
Onderhoudspersoneel Indirect
Totaal directe kosten
Toegerekende overhead GHR Indirect
Totale kosten
Vergelijking tussen calculatorische kosten en reële kosten (x € mln.) in 200x (als onderdeel van een berekende resultatenrekening)
Kostensoort Vergoeding Afgeleide kosten Kosten Rijk uit convenanten Prijsbasis
200x
Exploitatiekosten conform convenant 18,6 1) 28,1 2)
Kapitaallasten 4,4 8,8
Subtotaal 23,0 36,9
Overhead - -
Totaal 23,0 36,9
1) Bijdrage is inclusief derving inkomsten loodsgelden ad € 1,4 mln.
2) Kosten PB2002 excl. Orde en handhaving en incidentbestrijdingstaken
Volgens het convenant 1988 worden de totale exploitatielasten van het nau- tisch beheer en met name het Verkeersbegeleidingssysteem Nieuwe Waterweggebied 2/3 door het Rijk vergoed.
Volgens het convenant 1996 wordt de helft van de kapitaallasten door het Rijk vergoed.
Investeringen versus de Rijksbijdragen in de investeringen jaar 200X
In onderstaande tabel worden de verhoudingen weergegeven tussen de Rijksbijdrage en de investeringen, die HbR NV moet doen om de functionali- teit van het Verkeersbegeleidingssysteem te waarborgen. In deze opzet zijn ook de prognoses van de te verwachten investeringen voor zowel de korte als langere termijn verdisconteerd.
Toelichting op de tabel
In de bovenstaande tabel wordt eerst de verhouding weergegeven van de kapi- taalslasten zoals bedoeld in het convenant 1996. Volgens dit convenant wor- den de kapitaalslasten gelijkelijk verdeeld. De kapitaalslasten van de investe- ringen in het Verkeersbegeleidingssysteem komen op basis van vervangingswaarde prijsbasis 2002 uit op € 8,2 mln. De investeringsbijdrage komt in 2002, rekeninghoudend met indexering, uit op € 4,4 mln.
In deze tweede tabel wordt vervolgens is de vertaling gemaakt naar de stan- daard berekeningswijze van het GHR. Voor de berekening van de Netto Contante Waarde is uitgegaan van het investeringsscenario Vessel Traffic Management Information System (VTMIS) ‘oorspronkelijk december 2002’.
Reservering investeringsbijdrage Rijk 1996-2002
De jaarlijkse bijdrage van het Rijk ter dekking van de 50% van de kapitaals- lasten is in principe oneindig. Zij dient ter dekking van alle investeringen (kapitaalslasten) gericht op het behoud van de functionaliteit van het Verkeersbegeleidingssysteem voor zowel heden als toekomst. Daar niet ieder jaar het exacte bedrag van € 3,4 mln. (prijsbasis 1996; prijsbasis 2002: € 4,4 mln.) door het GHR is geïnvesteerd, worden jaarlijkse overschotten uit deze jaarlijkse Rijksbijdrage gereserveerd en jaarlijkse tekorten ten laste van deze reservering gebracht. De gereserveerde gelden worden in de verkorte balans van de divisie RPA van HbR NV opgenomen. Over het saldobedrag van de Rijksbijdrage aan de investeringen (gelijk aan de stand per einde van enig jaar minus de bijdragen van de EU in het kader van het TransEuropean Network (TEN) en de toegekende bouwrente) wordt interest in rekening gebracht aan HbR NV. De interestopbrengst wordt toegevoegd aan de reservering. Het ren- tepercentage is gelijk aan het percentage van de door GHR gehanteerde bouwrente.
Ontwikkelingstraject
Dit rapportagemodel is een initieel model dat partijen in 2004 verder gaan ontwikkelen. Het vormt de basis voor de nadere uitwerking van de rapportage van HbR NV in het con- cept-beleidsplan en de begroting 2004 met betrekking tot de havenmeester- taken, alsmede het jaarverslag en de jaarrekening ter zake over 2004. De minister van Verkeer en Waterstaat en de Gemeente Rotterdam zullen voor 2005, door middel van een wijzi- ging van deze bijlage, een nieuwe model vaststellen waarin de indicato- ren nader zijn uitgewerkt.
Met betrekking tot dit rapportagemo- del wordt het volgende ontwikke- lingstraject ingegaan:
1. Uiterlijk 1 januari 2004 is er een gezamenlijke projectorganisatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en HbR NV ingesteld en ligt er een door de betrokken partijen gedragen projectplan voor.
2. In overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam geeft HbR NV invul- ling aan het model (is dit de relevante informatie?).
3. In de periode vanaf 1 januari 2005 zal gedurende een periode van 3 tot 5 jaar in onderling overleg tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en HbR NV jaarlijks geëvalueerd worden of het model voldoet en of er reden is de informatie bij te stellen
NB. Dit ontwikkelingstraject zal in een gezamenlijk project worden ondergebracht met het ontwikkelings- traject inzake het rapportagemodel met betrekking tot de bevoegdheids- uitoefening door de havenmeester van Rotterdam, opgenomen in de bijlage 2 en met betrekking tot de implemen- tatie van de eisen van artikel 10 inza- ke boekhoudkundige transparantie (zie ook bijlage 4, punt 3).
Bijlage 4. Doorzichtige boekhouding, accountantscontrole en accountantsver- klaring
A. Ontwikkelingstraject met betrek- king tot een doorzichtige boekhouding, als bedoeld in artikel 10, zesde lid
Met betrekking tot de implementatie en realisatie van de in artikel 10
opgenomen bepalingen inzake inzich- telijke boekhouding wordt het volgen- de ontwikkeltraject ingegaan.
1. Uiterlijk 1 januari 2004 is er een gezamenlijke projectorganisatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en HbR NV ingesteld en ligt er een door de betrokken partijen gedragen projectplan voor.
2. In overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam geeft HbR NV invul- ling aan het bepaalde in artikel 10.
3. In de periode vanaf 1 januari 2005 zal gedurende een periode van 3 tot 5 jaar in onderling overleg tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en HbR NV jaarlijks geëvalueerd worden of de implementatie door HbR NV voldoet en of er reden is tot nadere maatrege- len om aan de eisen van artikel 10 te voldoen.
NB. Dit ontwikkelingstraject zal in een gezamenlijk project worden ondergebracht met het ontwikkelings- traject inzake het rapportagemodel met betrekking tot de bevoegdheids- uitoefening door de havenmeester van Rotterdam, opgenomen in de bijlage 2 en met betrekking tot de bedrijfs- voering door HbR NV bij de haven- meestertaken, opgenomen in bijlage 3.
B. Controleprotocol, als bedoeld in artikel 11, eerste lid
Algemene uitgangspunten voor de con- trole
1. De controle dient de getrouwheid van de verantwoording met betrek- king tot de uitvoering van de publie- ke taken door HbR NV te omvatten.
2. De externe accountant van HbR NV controleert of de besteding en de inning van de publieke middelen door HbR NV rechtmatig zijn, dat wil zeg- gen zijn gerelateerd aan de publieke taken en conform de geldende wet en regelgeving, convenanten, afspraken en procedures zijn uitgegeven, resp. ontvangen en gaat na of de baten en lasten uit de publieke taakuitvoering passen binnen het kader van de gel- dende regelgeving.
3. De externe accountant stelt een verslag op van zijn bevindingen. Het verslag geeft een beeld van de recht-
matigheid, effectiviteit en efficiency van:
a. de uitoefening van de Rijks- en gemeentelijke havenmeestertaken, als bedoeld in bijlage 1, op basis van het jaarverslag van HbR NV en de rap- portage, als bedoeld in bijlage 2; in samenhang met:
b. de nakoming van de verplichting door HbR NV, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het convenant, om zorg te dragen voor toereikende per- sonele en materiële voorzieningen voor de uitvoering van de publieke taken, op basis van het jaarverslag en de jaarrekening van HbR NV, alsme- de de rapportage, als bedoeld in bijla- ge 3.
Het verslag bevat tevens aandacht- punten die naar het oordeel van de externe accountant relevant zijn voor de oordeelsvorming van de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam over de publieke taakuitvoering door HbR NV.
Het verslag geeft voorts een beeld van de mate waarin en de wijze waar- op de boekhouding van HbR NV voldoet aan de in artikel 10 van het convenant gestelde eisen. Het verslag bevat bovendien een beeld van de wijze waarop en de mate waarin HbR NV bijdraagt aan realisatie van de doelstellingen van het in artikel 8, eerste lid en artikel 10, zesde lid van het convenant bedoelde ontwikke- lingstraject.
4. De externe accountant richt zijn controle zo in dat met betrekking tot de in punt 3, onder a, genoemde pun- ten en documenten een mate van zekerheid wordt verkregen, die past bij de opdracht. Hierbij geldt een kwalitatieve tolerantie waarbij bepa- lend is of afwijkingen van belang zijn voor de oordeelsvorming van de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam.
5. De externe accountant richt zijn controle zo in dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de in punt 3 onder b genoemde punten en documenten geen onjuistheden en of onzekerheden van materieel belang bevatten. Hierbij geldt de algemene tolerantie die gebruikelijk is bij de controle van soortgelijke jaarrekenin- gen en daarmee samenhangende documenten door de externe accoun- tant.
Specifieke vereisten
1. Bij de uitvoering van de controle van de jaarrekening dient vastgesteld te worden dat:
a. HBR NV een dusdanige ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering heeft opgezet, casu quo heeft gehand- haafd, dat de publieke taken en pri- vate activiteiten gescheiden worden uitgevoerd;
b. de jaarrekening op een juiste wijze onderscheid maakt tussen de baten en lasten, casu quo ontvangsten en uit- gaven uit de publieke taken en de pri- vate activiteiten;
c. HBR NV een financiële adminis- tratie voert die zodanig transparant is dat daaruit het onderscheid tussen publieke taken en werkzaamheden en private activiteiten blijkt, rekening houdend met uitkomsten van het ont- wikkelingstraject met betrekking tot boekhoudkundige transparantie, bedoeld in onderdeel A van deze bij- lage;
d. de voortgang van het afgesproken ontwikkelingstraject met betrekking tot boekhoudkundige transparantie, bedoeld in onderdeel A van deze bij- lage, conform de planning geschiedt;
e. het exploitatiesaldo resulterend uit de uitvoering van publieke taken ver- werkt is in de post investeringsbijdra- ge Rijk in de jaarrekening.
2. Bij de uitvoering van de beoorde- ling van het jaarverslag dient vastge- steld te worden dat:
a. het jaarverslag onderscheid maakt tussen de publieke taken en de priva- te activiteiten;
b. de gegevens controleerbaar en con- sistent tot stand zijn gekomen.
3. Ten aanzien van het in punt 1, onder b, opgenomen specifieke aan- dachtspunt geldt dat de accountant alle bij de controle geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzeker- heden, waarvan het belang individu- eel of in het totaal groter is dan 1% van de lasten uit hoofde van de publieke taakuitoefening dan wel hoger is dan € 50.000 rapporteert.
4. Ten aanzien van de in punt 1, onder a, c tot en met e en in punt 2 en 3, opgenomen specifieke aan- dachtspunten geldt dat de accountant alle bij de controle geconstateerde afwijkingen (niet financiële), niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden rapporteert.
C. Model accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 11, derde lid
HbR NV neemt in zijn jaarrekening een accountantsverklaring overeen- komstig het navolgende model op:
‘Opdracht
Wij hebben de (in dit rapport/verslag) opgenomen jaarrekening, het jaarver- slag en daarmee samenhangende rap- portages, als bedoeld in bijlage 2 en 3 van het Havenmeesterconvenant Rotterdam, d.d. 17 december 2003,in deze verklaring verder genoemd ‘ver- antwoordingsdocumenten’ van de Rotterdam Port Authority, onderdeel van Havenbedrijf Rotterdam NV (hierna te noemen HbR NV) te Rotterdam gecontroleerd. De verant- woordingsdocumenten zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie van de NV. Het is onze ver- antwoordelijkheid een accountants- verklaring inzake de jaarrekening te verstrekken, die mede een oordeel met betrekking tot de overige genoemde verantwoordingsdocumen- ten omvat
Werkzaamheden
Onze controle is verricht overeen- komstig de in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Voorts heb- ben wij het controleprotocol, opgeno- men in bijlage 4 B bij het Havenmeesterconvenant Rotterdam
d.d. 17 december 2003, inzake de controle op de verantwoording van de publieke taakuitoefening door de HbR NV, bij onze controle in acht genomen. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grond- slag vormt voor ons oordeel.
Oordeel
Wij zijn van oordeel dat de jaarreke- ning van HbR NV een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstel- ling van het vermogen op ultimo 31 december en van het
resultaat over en dat de jaar-
rekening is opgesteld in overeenstem- ming met in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financië- le verslaggeving en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake jaarreke- ningen, zoals opgenomen in Titel 9, Boek 2 BW. Voorts hebben wij vast- gesteld dat is voldaan aan de ver- plichtingen die zijn opgenomen in het Havenmeesterconvenant Rotterdam
d.d. 17 december 2003 inzake de publieke taakuitoefening door HbR NV.
Bijlage 5. Beleidstoets en uitvoerings- toets, als bedoeld in artikel 17, vijfde en zesde lid
A. Procedure uitvoeringstoets, als bedoeld in artikel 17, vijfde lid
1. De minister resp. de gemeente doet het verzoek om een uitvoeringstoets in overleg met HbR NV en de haven- meester van Rotterdam op een zoda- nig tijdstip dat de rapportage nog van invloed kan zijn op de besluitvorming ter zake van het beleidsvoornemen.
2. Bij het verzoek formuleert de minister resp. de gemeente de door HbR NV resp. de havenmeester van Rotterdam te beantwoorden vragen en wordt de termijn bepaald waarbin- nen de rapportage gereed dient te zijn.
HbR NV en de havenmeester van Rotterdam bezien het beleidsvoorne- men vervolgens in ieder geval op:
a. uitvoerbaarheid;
b. gevolgen voor HbR NV in termen van personeel, organisatie en finan- ciën; en
c. mogelijkheden om de doeltreffend- heid en de doelmatigheid van het beleidsvoornemen te vergroten.
3. De minister resp. de gemeente reageert op de door HbR NV en de havenmeester van Rotterdam toege- zonden rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.
4. Indien in de loop van het besluit- vormingsproces het voorgelegde beleidsvoornemen op voor HbR NV en de havenmeester van Rotterdam relevante punten wordt gewijzigd, legt de minister resp. de gemeente de wij- zigingen ten behoeve van een nieuwe of aangepaste uitvoeringstoets aan hen voor.
B. Procedure beleidstoets, als bedoeld in artikel 17, zesde lid
1. HbR NV resp. de havenmeester van Rotterdam doet het verzoek om een beleidstoets in overleg met de minister en de gemeente op een zoda- nig tijdstip dat de rapportage nog van invloed kan zijn op de besluitvorming ter zake van hun voornemen tot wij-
zigingen in de uitvoering of de bedrijfsvoering.
2. HbR NV resp. de havenmeester van Rotterdam formuleert bij het ver- zoek de door de minister resp. de gemeente te beantwoorden vragen en bepaalt de termijn waarbinnen de rapportage gereed dient te zijn.
De minister en de gemeente bezien het voornemen tot wijzigingen in de uitvoering of de bedrijfsvoering ver- volgens in ieder geval op:
a. de gevolgen voor de kwaliteit van de taakuitoefening door de haven- meester van Rotterdam;
b. de gevolgen voor de continuïteit van de voor de uitvoering van de havenmeestertaken nodige voorzienin- gen bij de divisie RPA van HbR NV in termen van personeel, organisatie en financiën; en
c. mogelijkheden om de doeltreffend- heid en de doelmatigheid van de uit- voering te vergroten.
3. HbR NV resp. de havenmeester van Rotterdam reageert op de door de minister en de gemeente toegezon- den rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.
4. Indien in de loop van het besluit- vormingsproces het voorgelegde beleidsvoornemen op voor de minis- ter en de gemeente relevante punten wordt gewijzigd, legt HbR NV resp. de havenmeester van Rotterdam de wijzigingen ten behoeve van een nieu- we of aangepaste beleidstoets aan hen voor.
Toelichting op het Convenant inzake publieke taken van het Havenbedrijf Rotterdam NV op het gebied van nau- tisch beheer
Algemeen
1. Context van de verzelfstandiging van het GHR
1.1. Aanleiding
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 5 juni 2003 besloten om het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR) om te vormen tot een NV (Havenbedrijf Rotterdam NV, verder HbR NV), waarvan alle aandelen (vooralsnog) in eigendom van de gemeente blijven. De statuten maken deelneming van andere over- heden mogelijk, maar sluiten ver-
vreemding van aandelen aan private partijen uit. Deze verzelfstandiging moet per 1 januari 2004 een feit zijn. De doelstellingen van de onderne- ming zijn in de statuten van de NV als volgt verwoord:
• de bevordering van een effectieve, veilige en efficiënte afhandeling van het scheepvaartverkeer en het zorg- dragen voor nautische en maritieme orde en veiligheid, alsmede het optre- den als bevoegde havenautoriteit in het Rotterdamse havengebied;
• ontwikkeling, aanleg, beheer en exploitatie van het haven- en indus- triegebied in Rotterdam; en
• het leveren van bijdragen aan de stedelijke ontwikkeling, de ontwikke- ling van de stadshavens en de verbe- tering van woon-, werk- en leefkli- maat van de stad en regio Rotterdam.
De verzelfstandiging van het GHR is in lijn met de wens van recente opeenvolgende kabinetten. De haven van Rotterdam is immers geen lokale entiteit meer, maar een mondiale spe- ler. Gemeentelijke organisatorische ophanging en afhankelijkheid van de lokale politiek belemmeren een sterke rol in het mondiale speelveld. Meer afstand – verzelfstandiging – biedt kans voor kwaliteitsverbeteringen in de bedrijfsvoering en professionalise- ring van het toezicht.
1.2. De situatie tot aan de verzelfstan- diging
Alvorens in te gaan op de inhoud van het convenant, wordt hieronder inge- gaan op de historische context en argumentatie.
Gemeentelijke ‘landlord’
De haven van Rotterdam is eigendom van de gemeente Rotterdam en wordt tot de verzelfstandiging beheerd door de gemeentelijke Tak van Dienst: het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR). Het GHR ont- stond in 1932 door een fusie van drie gemeentelijke takken van dienst, namelijk de Havendienst, de Gemeentelijke Handelsinrichting en de Dienst van Veren en Dokken. Het GHR heeft zich na die samenvoeging ontwikkeld tot een zogenaamde ‘landlord’, met als hoofdactiviteiten;
• ontwikkeling en realisatie van de
natte infrastructuur en haventerrei- nen;
• exploitatie van de natte infrastruc- tuur en haventerreinen door middel van gronduitgifte in huur/erfpacht en de inning van havengelden;
• optreden als gemeentelijke haven- meester met verantwoordelijkheid voor de veilige en vlotte afhandeling van het scheepvaartverkeer in de havenbekkens en natte percelen (het zogenaamde nautisch beheer).
Uitvoering Rijkshavenmeestertaken door het GHR
In 1988 heeft het Rijk het nautisch beheer van het Rotterdamse aanloop- gebied en de Nieuwe Waterweg over- gedragen aan de havenmeester van het GHR. Doel hiervan was de taken van het Rijk en de gemeente met betrekking tot de bevordering van de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer van, naar en bin- nen het Rotterdamse havengebied, zowel op de hoofdvaarwegen als in de gemeentelijke havenbekkens zo doelmatig en zo doeltreffend mogelijk in hun onderlinge samenhang uit te voeren. De overdracht is geregeld door een in 1988 gesloten convenant tussen het Rijk en de gemeente Rotterdam. Bij de overdracht zijn het personeel en de duurzame productie- middelen, zoals onder meer het wal- radarsysteem en de vaartuigen van het Rijk overgegaan naar het haven- bedrijf. Voor de uitvoering van het nautisch beheer op de hoofdvaarwe- gen en voor de gederfde inkomsten als gevolg van het wegvallen van de gemeentelijke loodsdiensten ontvangt het havenbedrijf sinds 1988 een jaar- lijkse investerings- en exploitatiever- goeding van het Rijk via het Gemeentefonds. Sinds 1996 geschiedt deze vergoeding voor een deel direct aan de gemeente uit de afdracht van het Rijkstarief voor het verkeersbege- leidingssysteem in het Rijnmondgebied.
Om de gemeentelijke bevoegdheden
en de Rijksbevoegdheden zo goed mogelijk uit te voeren en op elkaar af te stemmen werd bij het convenant van 1988 een operationele eenheid opgericht die bestond uit de gemeen- telijke Havendienst en onderdelen van de Verkeersdienst van het
Directoraat-generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken. Deze dienst heet nu de Divisie ‘Rotterdam Port Authority’ (RPA) van het GHR.
In het convenant van 1988 werd afge- sproken om aan de havenmeester van
Rotterdam nautisch-maritieme bevoegdheden van het Rijk toe te kennen, zoals ten aanzien van het toelatingsbeleid, het ad hoc opleggen van loodsplicht, het geven van opdrachten voor vaarwegmarkering en het geven van verkeersaanwijzin- gen. Het Rijk laat het nautisch-mari- tieme beheer op de Rijksvaarwegen in de regio Rotterdam sindsdien derhal- ve uitvoeren door de havenmeester van Rotterdam.
Samengevat voert de havenmeester van Rotterdam sinds 1988 de volgen- de nautisch-maritieme uitvoeringsbe- voegdheden uit:
a. de gemeentelijke nautisch-xxxxxxx- me bevoegdheden (te weten de bevoegdheden op basis van de Gemeentewet en die op basis van medebewind);
b. de bevoegdheden die door de minister van Verkeer en Waterstaat zijn toegekend aan de havenmeester van Rotterdam in verband met de zorg voor de vlotte en veilige afwik- keling van het scheepvaartverkeer (de zogenaamde Rijkshavenmeesterbevoegdheden);
c. een aantal overige bevoegdheden op het terrein van Verkeer en Waterstaat: hierbij gaat het om het uitvoeren van inspecties op basis van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en om het uitoefenen van enkele bevoegdheden als ‘plaatse- lijke bevoegde autoriteit’ in de zin van de Regeling vervoer over de bin- nenwateren van gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer gevaarlijke stof- fen met zeeschepen.
1.3. Argumenten voor verzelfstandiging van het GHR
Van ‘landlord’ naar ‘mainportmanager’ De afgelopen decennia zijn er aan- zienlijke wijzigingen opgetreden in de marktpositie van de haven, die ook een herpositionering van het havenbe- drijf noodzakelijk heeft gemaakt: van relatief passieve ’landlord’ naar een pro-actieve ‘mainportmanager’.
De meest dominante ontwikkelingen zijn:
• Schaalvergroting aan marktzijde: de aan de haven gerelateerde onderne- mingen (in sectoren zoals overslag, industrie, distributie, havengebonden productie en dienstverlening) opere- ren steeds meer mondiaal en worden footloose. De concurrentieverhoudin-
gen tussen de zeehavens verscherpen hierdoor.
• Schaalvergroting aan overheidszijde: regelgeving, ruimtelijke reservering en infrastructurele ontsluiting vergen in toenemende mate een bovenlokale besluitvorming van bijvoorbeeld Rijk, Europese Unie of International Maritime Organisation.
• De functie wonen en het haven- en industriecomplex verdragen zich onderling steeds slechter, zowel door hun toegenomen omvang als door de invloed van milieuregelgeving (geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid);
• Opbrengsten en inkomsten staan onder druk als gevolg van de toene- mende concurrentie tussen zeehavens in combinatie met een hoge afdracht aan de gemeente.
• De sociaal-economische betekenis van en de kritische succesfactoren voor het haven- en industriecomplex (HIC) verschuiven steeds meer van lokaal niveau naar nationaal en Europees niveau. Bij de concurrentie tussen zeehavens worden de achter- landverbindingen steeds belangrijker. Daarnaast is er een grotere afhanke- lijkheid van zaken als milieu- en RO- regelgeving. Dat vraagt om een gestructureerde (geïnstitutionaliseer- de) behartiging van belangen van het HIC op nationaal, Europees en mon- diaal schaalniveau. De huidige locale aansturing/insteek faciliteert het vorenstaande onvoldoende.
• De zakelijke, door de markt gedre-
ven internationale focus van het GHR vraagt om grotere afstand van gemeenteraad en gemeentebestuur. De hierboven genoemde ontwikkelin- gen vergen dat het GHR zoveel mogelijk moet kunnen functioneren als een normaal bedrijf: een eigen balans, een eigen winst- en verliesre- kening, rendementsdoelstellingen (van non-profit naar financieel selfsuppor- ting, een redelijke vermogenskosten- vergoeding en een redelijk dividend) en mandaat. De missie komt neer op ‘het versterken van de internationale positie van het HIC’.
Als gemeentelijke tak van dienst is
het GHR altijd rechtstreeks aange- stuurd en gecontroleerd door het gemeentebestuur. Het gemeentebe- stuur is eigenaar, (enig) bestuurder en toezichthouder tegelijk. Disconti- nuïteit in het gemeentebestuur is een gegeven, bijvoorbeeld als gevolg van gemeenteraadsverkiezingen
Andere argumenten om te verzelf-
standigen zijn het gemakkelijker aan- gaan van samenwerkingsverbanden, het eenvoudiger separeren van juridi- sche risico’s en een interne professio- nalisering.
1.4. Rotterdamse argumenten voor het onderbrengen van de (Rijks)haven- meestertaken in HbR NV
De gemeente Rotterdam heeft er voor gekozen de taken van de havenmees- ter ook na de verzelfstandiging bij het Havenbedrijf te laten en deze niet daarvan af te splitsen in een aparte publieke dienst. De belangrijkste reden hiervoor is dat de combinatie van havenexploitatie en nautisch beheer (combinatie van Rijks- en gemeentelijke havenmeestertaken) in één organisatie (het zgn. integraal havenbeheer) overwegende voordelen heeft uit een oogpunt van effectiviteit en efficiency. Het bestendigen van een geïntegreerd beheer van de zeehaven van Rotterdam behoudt namelijk de voordelen die verbonden zijn aan het op elkaar afstemmen van de land- en waterzijdige dynamiek. Kern hierbij is dat een optimale ontwikkeling (en herstructurering) van de zeehaven gediend is bij de geïntegreerde ont- wikkeling van zowel de havenbekkens als de haven- en industrieterreinen.
Zo is het ontwerp van een havenbek-
ken een afgeleide van de potentie van de naastgelegen droge terreinen. Het ontwerp van de droge terreinen is op zijn beurt weer afhankelijk van wat de percelen water in nautisch opzicht te bieden hebben. Immers, deze potentie bepaalt de eigenschappen van de schepen die van de kade gebruik gaan maken en daarmee de inrichtingseisen van de aanliggende terreinen (niet alleen de kademuur, maar ook diepte van de terreinen, (spoor-)wegen, ondergrondse leidin- gen en openbare ruimtes, achterland- verbindingen enzovoorts). Deze onderlinge verbondenheid tussen de nautisch-maritieme en de droge potenties van de beide soorten perce- len (water en terrein) gelden niet alleen bij de ontwikkeling van het (zee)havengebied, maar ook bij de herstructurering ervan. Kansrijke her- structureringen dienen zich alleen aan als in dezelfde organisatie de nauti- sche en ‘droge’ ervaring voortdurend onderwerp van aandacht en evaluatie zijn. Ook voor havengebruikers zijn daaraan belangrijke voordelen ver-
bonden. Een geïntegreerd havenbe- drijf waarin de land- en waterzijdige elementen geconcentreerd zijn, zal veel beter in staat zijn om de beoogde vervoerslogistieke effecten te realise- ren. Het loslaten van het geïntegreer- de beheer van de zeehaven van Rotterdam zou een aantal direct merkbare nadelen veroorzaken. Dit betreft onder meer permanente frictie- kosten, het verlies van de één-loket- functie, externe competentiestrijd, het verlies van gezag en de noodzaak het dan niet meer tot het havenbedrijf te rekenen nautisch-maritieme beheer extern te financieren.
2. Het borgen van publieke belangen bij opdracht van publieke taken op het gebied van nautisch beheer aan HbR NV
De volgende risico’s voor de publieke belangen op het gebied van nautisch beheer bij uitvoering binnen de hybri- de organisatie HbR NV/RPA moeten worden onderkend:
• Eventuele conflicten tussen econo- mische belangen (vlotheid, bezettings- graad en totale havenverblijfstijd) en belangen van veiligheid en milieu;
• Eventuele kwalitatieve en kwantita- tieve tekorten op het vlak van men- sen en materieel dat nodig is voor een adequate vervulling van de publieke taken;
• Eventuele schade aan of belemme- ringen van de vaarwegen;
• Eventuele fricties in een voor alle gebruikers van de haven (inclusief de doorvaart) efficiënt en ongedifferen- tieerd verkeersmanagement;
• Eventuele ongeoorloofde kruissubsi- diëring van publieke taken naar ove- rige activiteiten van het havenbedrijf. Secundair is er dus het publieke belang van een level playing field en waarborgen tegen misbruik van monopoliemacht.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft overwogen of de sinds 1988 bestaande combinatie van Rijks- en gemeentelijke havenmeester- taken moet worden gecontinueerd.
Het doorbreken daarvan zou de effectiviteit en efficiency bij de uitvoe- ring van de publieke taken op nau- tisch gebied niet ten goede komen.
Het behoud van deze combinatie in een gemeentelijke tak van dienst is een denkbaar alternatief voor het onderbrengen van de publieke haven-
meestertaken in het Havenbedrijf Rotterdam NV. Aan dit alternatief is het voordeel verbonden van optimale transparantie van private en publieke taken. De minister van Verkeer en Waterstaat kan evenwel de redenering van de gemeente Rotterdam volgen dat er ook zwaarwegende functionele nadelen zijn verbonden aan een der- gelijke scheiding. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft, alles afwegende, haar instemming met een opdracht van de Rijkshavenmeester- taken aan HbR NV afhankelijk gesteld van de vraag of de publieke belangen in dat geval toereikend geborgd kunnen worden in een stu- rings- en toezichtskader en met maat- regelen die de transparantie tussen de publieke en private taken van HbR NV verzekeren. Bij deze afweging is de minister van Verkeer en Waterstaat er evenwel van uit gegaan dat HbR NV een volledige overheidsNV is. Indien in de toe- komst HbR NV zich zou ontwikkelen tot een NV waarvan de aandelen geheel of gedeeltelijk in private han- den zijn, is dat voor de minister van Verkeer en Waterstaat reden om als- nog voor een externe ontvlechting van de publieke taken te kiezen. De huidige statuten van HbR NV sluiten overigens aandeelhouderschap van private partijen uit.
3. Doel en inhoud convenant
Dit convenant – een bestuursovereen- komst met juridisch bindende en afdwingbare afspraken – beoogt een toereikend kader te bieden voor het waarborgen van de publieke belangen bij de uitvoering van de Rijks- en gemeentelijke havenmeestertaken, opgedragen aan de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij HbR NV. De betreffende bevoegdheden zijn gespecificeerd in bijlage 1 bij het con- venant. Met dit convenant wordt vooruitgelopen op een wijziging van de Scheepvaartverkeerswet, waarin voor de Rijkshavenmeestertaken de waarborgen voor sturing en toezicht door de minister van Verkeer en Waterstaat worden vastgelegd (zie verder paragraaf 4). Partijen bij het convenant zijn de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam als publieke opdracht- gevers, het Havenbedrijf Rotterdam NV i.o. en de daarbij werkzame havenmeester (met een zelfstandige
positie binnen het havenbedrijf), waaraan de publieke taken worden opgedragen. Het convenant bevat:
• instrumenten die het voor de minis- ter en de gemeente mogelijk maken sturing en toezicht te houden op de publieke taken van HbR NV;
• waarborgen voor een transparante interne scheiding tussen private en publieke taken van HbR NV;
• waarborgen om bij de uitoefening van de publieke havenmeesterbe- voegdheden recht te doen aan zowel de publieke belangen inzake een vlot, veilig en schoon scheepvaartverkeer als aan het publieke belang van een verantwoorde continuïteit van het bedrijfsonderdeel dat de havenmees- tertaken uitvoert;
• afspraken over een budgetneutrale1
voortzetting van de bestaande finan- cieringsbronnen voor de publieke taken, afspraken over overleg, infor- matie-uitwisseling en samenwerking voor een optimale uitvoering van de publieke taken door het havenbedrijf en voor het kunnen waarmaken van voldoende sturing en toezicht door de Minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam;
• afspraken met HbR NV over een zodanige financiële administratie dat vanaf de verzelfstandiging transpa- rant is welke kosten samenhangen met de uitoefening van de publieke taken (zowel gemeentelijke als Rijkstaken) en uit welke bronnen deze kosten worden gedekt. T.b.v. een transparante administratie stelt de HbR NV een stelsel van kostentoere- kening en allocatie op;
• waarborgen dat HbR NV in het havengebied geen commerciële activi- teiten gaat verrichten die op gespan- nen voet kunnen (komen te) staan met de publieke taken;
• bepalingen over het voor de uitvoe- ring van het convenant nodige over- leg op beleidsmatig en operationeel niveau;
• bepalingen over de nodige samen- werking tussen partijen onderling en andere publieke instanties in de regio van het havengebied.
In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op deze elementen.
1 De uitoefening van de Rijkstaken kost ca.€ 23 miljoen, de uitoefening van alle publieke taken (dus inclusief de gemeentetaken) kost ca. € 64 mil- joen. Peiljaar 2002, overheadkosten zijn buiten beschouwing gelaten.
4. Anticiperen op in voorbereiding zijn- de wetgeving
Bij de totstandkoming van dit conve- nant is uitgegaan van de thans in voorbereiding zijnde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de daar- mee samenhangende regelgeving. De beoogde nieuwe wetgeving gaat uit van een geharmoniseerd model van bevoegdheidstoedeling door middel van attributie: in het Rotterdamse havengebied door middel van attribu- tie aan de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij het haven- bedrijf. Op het vlak van de beloodsing wordt met de nieuwe wet- geving een vergroting van de beleids- ruimte van de Rijkshavenmeester beoogd. Hierop is reeds deels geanti- cipeerd met een flexibiliserings-amvb (Stb. 2002, 295). De nieuwe regelge- ving strekt er mede toe dat de minis- ter van Verkeer en Waterstaat wette- lijk een algemene en bijzondere aanwijzingsbevoegdheid krijgt met betrekking tot de aan de Rijkshavenmeester opgedragen bevoegdheden. Het nieuwe sturings- kader via regels en algemene en bij- zondere aanwijzingen zal worden gecompleteerd met een systeem van toezicht en verantwoording. De beoogde nieuwe wetgeving zal tevens waarborgen omvatten voor de conti- nuïteit van een kwantitatief en kwali- tatief toereikend apparaat voor de Rijkshavenmeestertaken en voor de transparantie tussen publieke en pri- vate activiteiten. Deze nieuwe wetge- ving heeft overigens niet alleen betrekking op de Rijkshavenmeestertaken in het Rotterdamse havengebied, maar op die in alle Nederlandse zeehavenge- bieden.
Artikelsgewijs
Partijen
De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam zijn partij als verantwoor- delijke publieke opdrachtgevers van de Rijks- en gemeentelijke haven- meesterbevoegdheden aan de haven- meester van Rotterdam. De minister van Verkeer en Waterstaat is niet alleen als bestuursorgaan partij, maar vertegenwoordigt daarbij tevens de Staat der Nederlanden, dit laatste in verband met de beoogde afdwing- baarheid van de privaatrechtelijke
afspraken in het convenant, zoals die over continuering van de geldstromen vanuit het Rijk voor de Rijkshavenmeestertaken. De Burgemeester van Rotterdam verte- genwoordigt de gemeente. Machtiging van de Gemeenteraad is na de duali- sering van het gemeentebestuur niet meer vereist. HbR NV is partij bij dit convenant vanuit haar verantwoorde- lijkheid dat de bij de NV werkzame havenmeester van Rotterdam zijn publieke bevoegdheden en taken zelf- standig en met toereikende personele en materiële voorzieningen kan uitoe- fenen. HbR NV i.o. is bij de onderte- kening van het convenant vertegen- woordigd door de beoogde statutaire bestuurder. De gemeente Rotterdam draagt er zorg voor dat verplichtin- gen uit dit convenant, die de HbR NV betreffen, door het bestuur van HbR NV na oprichting zullen worden bekrachtigd (zie artikel 23). De havenmeester van Rotterdam is partij bij het convenant omdat hij voor de uitoefening van de aan hem door de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam opgedra- gen bevoegdheden zelf direct verant- woordelijk is. Het convenant voorziet erin dat het hoofd van de divisie RPA (Rotterdam Port Authority) van HbR NV als havenmeester wordt aangewezen (zie artikel 3, tweede lid). Deze situatie ontstaat pas op het moment dat de oprichting van HbR NV wordt geëffectueerd, dus na ondertekening van dit convenant.
Daarom voorziet dit convenant er
tevens in dat HbR NV er zorg voor draagt dat het hoofd RPA, de haven- meester van Rotterdam, bij aanvaar- ding van zijn functie toetreedt als partij bij en zich bindt aan de afspra- ken in dit convenant (zie artikel 3, zevende lid).
Opdracht van de publieke havenmees- terbevoegdheden
Artikel 1 Rijkshavenmeesterbevoegdheden De minister van Verkeer en Waterstaat zal er door middel van
een aanpassing van de desbetreffende regelgeving en besluiten zorg voor dragen dat de Rijkshavenmeesterbevoegdheden die voortvloeien uit de in bijlage 1 genoemde regelgeving worden opge- dragen aan de bij HbR NV werkza- me havenmeester van Rotterdam op
het tijdstip waarop HbR NV in de plaats treedt van GHR.
Op grond van de huidige wetgeving zijn de meeste Rijksbevoegdheden aan de havenmeester van Rotterdam geattribueerd (scheepvaartreglemente- ring en beloodsing). Op onderdelen heeft het Rijk bevoegdheden gedele- geerd (verkeersbesluiten) of gemanda- teerd (voorkoming verontreiniging door schepen) aan de havenmeester van Rotterdam. Bij de geattribueerde en gedelegeerde bevoegdheden is de havenmeester bestuursorgaan. Bij of krachtens de huidige Scheepvaartverkeerswetgeving is de uitoefening van de Rijkshavenmeestertaken van GHR ingekaderd met regelgeving.
Artikel 2 Gemeentelijke havenmeester- bevoegdheden
De gemeente Rotterdam zal er door middel van een aanpassing van de desbetreffende mandaatbesluiten zorg voor dragen dat gemeentelijke haven- meesterbevoegdheden, die voortvloei- en uit de in bijlage 1 genoemde regel- geving worden gemandateerd aan de bij HbR NV werkzame havenmeester van Rotterdam op het tijdstip waarop HbR NV in de plaats treedt van GHR.
De gemeente Rotterdam mandateert ook in de huidige situatie haar bevoegdheden op het gebied van nau- tisch beheer aan de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij het GHR, een tak van dienst. Mandaat betekent dat de Gemeente Rotterdam als bestuursorgaan volledig verantwoor- delijk blijft.
Artikel 3 Positie en benoeming van de havenmeester
Dit artikel bevat de nodige bepalin- gen om te bereiken dat de Rijks- en gemeentelijke havenmeesterbevoegd- heden en -taken binnen HbR NV onafhankelijk van de overige (com- merciële) taken van HbR NV worden uitgeoefend. De publieke taken zullen worden uitgevoerd door een apart bedrijfsonderdeel, de divisie RPA. De publieke bevoegdheden zullen worden opgedragen aan het hoofd RPA, de havenmeester van Rotterdam, die voor de uitoefening van zijn publieke taken verantwoording verschuldigd is aan de minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam. HbR NV heeft voor benoeming van een persoon tot hoofd
RPA instemming van de minister en de gemeente nodig. Er is geen speci- fieke bepaling over ontslag van de havenmeester opgenomen. HbR NV noch het hoofd RPA hebben toestem- ming van de gemeente of de minister nodig om hun arbeidsovereenkomst te beëindigen. Een van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde voorzieningen die de minister resp. de gemeente bij taakverwaarlozing door de haven- meester kan treffen is vervanging van de persoon die als havenmeester is aangewezen.
Het sturings- en toezichtskader
Artikel 4 Samenhang Uitgangspunt van dit convenant is dat de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente
Rotterdam van hetzelfde sturings- en toezichtsmodel gebruikmaken. De cyclus van sturing- en verantwoor- ding krijgt vorm in een geïntegreerd samenspel tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam als publieke opdracht- gevers, de HbR NV als rechtspersoon die voor een goede en transparante organisatie van de Rijks- en gemeen- telijke havenmeestertaken in een aparte divisie, de Rotterdam Port Authority (RPA), zorg draagt en het hoofd RPA, de havenmeester van Rotterdam aan wie de Rijksbevoegdheden zijn opgedragen en de gemeentelijke bevoegdheden worden gemandateerd.
Het uitgangspunt van een uniform en
geïntegreerd sturings- en toezichtska- der laat onverlet dat de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdhe- den kunnen optreden als het bijvoor- beeld gaat om het geven van algeme- ne of bijzondere instructies aan de havenmeester. Het convenant gaat er weliswaar vanuit dat daarbij overleg plaatsvindt tussen partijen, maar maakt bestuurlijk optreden van Rijk of gemeente niet van onderlinge over- eenstemming afhankelijk.
In dit convenant zijn de essentiële
inhoudelijke onderdelen en kenmer- ken van het noodzakelijke sturings- en toezichtskader opgenomen. De juridische grondslag van de taakop- dracht op basis van de bestaande wetgeving (attributie, delegatie of mandaat) is daarbij in beginsel niet relevant. In het verleden heeft aan het
gebruik van deze verschillende rechts- vormen niet een visie ten grondslag gelegen over daarmee samenhangende verschillen in de gewenste mate van inkadering Wel maakt deze grondslag verschil voor de formele verankering van het sturings- en toezichtsysteem. Het convenant kan op basis van de huidige wetgeving in nieuwe delega- tie- en mandaatregelingen worden uit- gewerkt. Bij de geattribueerde Rijksbevoegdheden ontbreekt echter een expliciete wettelijke grondslag voor een verankering van het stu- rings- en toezichtskader in publiek- rechtelijke vorm. Dit convenant biedt daarvoor, vooruitlopend op de nieu- we wetgeving, een voorlopige voorzie- ning met afdwingbare privaatrechte- lijke afspraken.
Het sturings- en toezichtskader
gaat uit van een cyclisch proces waar- bij sturing en toezicht met betrekking tot de uitoefening van de havenmees- terbevoegheden door de havenmeester van Rotterdam en de bedrijfsvoering van de HbRNV voor het deel van de publieke taken in onderlinge samen- hang plaatsvinden. Het sturings- en toezichtskader is in de volgende arti- kelen uitgewerkt (zie ook het schema aan het slot van de toelichting).
Artikel 5 Bevoegdheidsuitoefening De minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente
Rotterdam heeft een algemene en een bijzondere aanwijzingsbevoegdheid met betrekking tot de uitoefening door de havenmeester van Rotterdam van de hem opgedragen bevoegdhe- den op het gebied van nautisch beheer. In het kader hiervan stelt de minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam streef- waarden en prestatieindicatoren vast met betrekking tot het gewenste niveau van veiligheid, vlotheid en milieubelasting van het scheepvaart- verkeer en andere indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van de publieke taakvervulling (zie bijlage 2). De havenmeester van Rotterdam brengt een jaarwerkplan en kwartaal
- en jaarrapportages uit. Een beoor-
deling van deze informatie kan voor de minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam aanleiding zijn de indica- toren bij te stellen of gebruik te maken van de algemene of bijzondere aanwijzingsbevoegdheid.
Artikel 6 Bedrijfsvoering
De minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam heeft een algemene aan- wijzingsbevoegdheid omtrent de door de HbR NV te treffen noodzakelijke personele en materiële voorzieningen indien er gegronde redenen zijn om te vrezen voor de continuïteit van de bedrijfsvoering met betrekking tot de publieke taken op een toereikend peil. In het kader hiervan stelt de minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam indicatoren vast met betrekking tot een toereikend voorzieningenniveau (zie bijlage 3).
De havenmeester van Rotterdam en
de HbR NV geven met betrekking tot de publieke taken aan welke output (prestaties) door RPA wordt geleverd om de outcome (streefwaarden) te bereiken en welke input (investerin- gen, personele, materiële en organisa- torische voorzieningen) daarvoor noodzakelijk is. HbR NV legt jaar- lijks met betrekking tot de haven- meestertaken ter informatie over: een voortschrijdend conceptbeleidsplan voor een periode van vier jaar, een concept begroting voor het komende jaar. HbR NV brengt niet een apart jaarverslag en een aparte jaarrekening uit over de bedrijfsvoering met betrekking tot de publieke taken.
Verantwoording hierover wordt afge-
legd in een apart onderdeel van het jaarverslag en de jaarrekening van HbR NV. Een beoordeling van deze informatie kan de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam aanleiding geven de indicatoren bij te stellen of, indien daarvoor gegronde redenen zijn, gebruik te maken van de algemene aanwijzingsbevoegdheid. Er is vanaf gezien in het convenant voor de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam een goedkeuringsrecht met betrekking tot het beleidsplan en de begroting voor de publieke taken op te nemen omdat de mogelijkheid om een algemene aanwijzing te geven hen reeds vol- doende gelegenheid biedt om bij te sturen.
Artikel 7 Ingrijpen bij taakverwaarlo- zing
De minister van Verkeer en Waterstaat, resp. de gemeente Rotterdam kan voorzieningen treffen, indien de havenmeester van Rotterdam of de HbR NV bevoegd-
heden of taken ernstig verwaarloost. Een van mogelijke voorzieningen die de minister resp. de gemeente bij taakverwaarlozing door de haven- meester kan treffen is een instructie tot vervanging van het hoofd RPA en daarmee van de functionaris die als havenmeester is aangewezen. Zonodig kan de minister resp. de gemeente voor de publieke taken een bewind- voerder aanstellen of in het uiterste geval de havenmeesterbevoegdheden en -taken overdragen aan een andere organisatie. De havenmeester van Rotterdam en de HbR NV zullen aan voorzieningen in het kader van de taakverwaarlozingsregeling alle nodi- ge medewerking moeten verlenen.
Indien de havenmeesterbevoegdheden
en -taken bij een andere organisatie moeten worden overgebracht, zal HbR NV moeten meewerken aan overgang van het nodige materieel, zoals het walradarsysteem en vaartui- gen (tegen een nader te bepalen rede- lijke vergoeding van de waarde) en van personeel van RPA (uiteraard voor zover de betrokken werknemers zelf mee willen overgaan).
Vanzelfsprekend betreft de vergoe- ding uitsluitend de waarde van direct aan de havenmeestertaken gerelateer- de productiemiddelen.
Artikel 8 Implementatie en verdere ontwikkeling van het sturings- en toe- zichtskader
De effectiviteit van het sturings- en toezichtskader hangt af van een goede invulling door partijen, alsook van goede relaties tussen partijen.
Partijen zullen daartoe tijdig de nodi- ge interne organisatorische maatrege- len nemen en samenwerkings- en overlegvormen inrichten. De streef- waarden en prestatie-indicatoren zijn thans in een ontwikkelstadium. In de bijlagen 2 en 3 bij het convenant is de startsituatie weergegeven. Op grond van de daar genoemde en globaal weergegeven indicatoren zal in 2004 gerapporteerd worden aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam. De nadere uit- werking van de streefwaarden en prestatie-indicatoren zal plaatsvinden in een gezamenlijk project van partij- en in 2004. Per 1 januari 2005 zal een nader uitgewerkt kader van streef- waarden en indicatoren worden inge- voerd. Vanaf 2006 zullen in het kader van de jaarlijkse sturings- en toe- zichtscyclus de streefwaarden en indi-
catoren worden geëvalueerd en zono- dig bijgesteld. Dit ontwikkelingstra- ject heeft mede betrekking op de uit- werking van het systeem voor een transparante boekhouding met betrekking tot de publieke taken van HbR NV (zie artikel 10).
Financiering en financiële verantwoor- ding
Artikel 9 Continuering publieke geld- stromen
De financiering van de gemeentelijke taken en de Rijkstaken is verschil- lend. Voor wat betreft de gemeentelij- ke havenmeestertaken vindt een inte- grale financiering plaats vanuit de inkomsten van het havenbedrijf ter zake van havengelden, verhuur, erf- pacht en kadegelden. De Rijkshaven- meestertaken worden gefinancierd uit de opbrengsten uit de heffing voor het Verkeersbegeleidingssysteem (VBS) in de Rijnmondregio – die direct door Douane als innende instantie worden afgedragen aan het GHR – en door een uitkering uit het Gemeentefonds aan de gemeente Rotterdam.
Aan de (wijze van) financiering van
de Rijkstaken liggen tot nu toe voor zowel GHR als het Rijk bevredigend werkende convenanten ten grondslag. De continuering van deze convenan- ten biedt beide partijen voldoende financieel houvast. Voorts is er bij de directe afdracht door Douane van de VBS-heffing in het Rijnmondgebied sprake van een relatie met de te ver- richten aantallen (verkeersbegelei- dings-)prestaties. De Wet op de finan- ciële verhoudingen, op grond waarvan thans de publieke Rijkstaken gedeeltelijk uit het Gemeentefonds worden betaald, bevat geen bepalingen, die een voort- zetting van de huidige wijze van financiering na de verzelfstandiging van het GHR in de weg zouden staan. De gemeente Rotterdam zorgt er voor dat de uitkering uit het Gemeentefonds ten goede komt aan HbR NV doordat de gemeente voor een bedrag gelijk aan de Rijksbijdrage afziet van dividend.
De verzelfstandiging van het GHR is
overigens geen aanleiding voor een wijziging van het niveau van de Rijksbijdrage voor de uitoefening van de publieke Rijkstaken, het kostenni- veau van de publieke Rijkstaken en
de kostentoedeling naar de betrokken partijen.
Artikel 10 Inzichtelijke boekhouding De HbR NV zal zowel private als publieke taken uitvoeren.
Financiering van publieke taken met publieke middelen vereist een trans- parante verantwoording. Daaraan ten grondslag ligt een transparante boek- houding en kostentoerekeningssyste- matiek. Voorkomen moet worden dat private activiteiten gefinancierd wor- den met publieke middelen. Helder moet worden dat de publieke midde- len doelmatig en doeltreffend worden,
c.q. zijn ingezet. Bij de publieke taken van de HbR NV is sprake van een sterke inhoudelijke verwevenheid van de havenmeesterstaken op Rijksniveau en op gemeentelijk niveau. Als gevolg daarvan is er ook in financieel opzicht een sterke samenhang. Een strikte scheiding tus- sen de kosten van Rijkstaken en gemeentelijke taken is niet geheel mogelijk, en zou enerzijds bij het HbR NV tot hoge administratieve lasten leiden, anderzijds tot schijn- nauwkeurigheid. Het streven is om via een relatief eenvoudige kostentoe- rekeningsystematiek de kosten aan de onderscheiden taken toe te delen, zodat een reëel beeld kan worden gegeven van de kosten binnen de publieke taken.
Artikel 11 Accountantscontrole
Het publieke karakter van de taken en middelen stelt nadere eisen aan de controle door de externe accountant, alsmede aan de verklaring over de jaarrekening die deze afgeeft. Deze nadere eisen aan de accountantscon- trole zijn neergelegd in een controle- protocol (zie bijlage 4, onderdeel B). Uitgangspunt is een zgn. single audit, waarbij de externe accountant van HbR NV, naast de gebruikelijke accountantsverklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, een uitspraak doet omtrent rechtmatig- heid van de inning en besteding van de publieke middelen, alsook een uit- spraak over de rechtmatigheid, effec- tiviteit en efficiency van de uitvoering van het geheel van de publieke taken en de daarvoor bestemde financiële, personele en materiële middelen.
Voor wat betreft de het oordeel over
de effectiviteit en efficiency bij de uit- voering van de publieke taken is de nadere uitwerking van streefwaarden
en indicatoren, als bedoeld in het ont- wikkelingstraject van artikel 8, van belang. Om over een en ander een zelfstandig oordeel te kunnen vormen is het nodig dat de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam inzicht kunnen hebben in de wijze waarop de accountant de controle heeft uitgevoerd. Daartoe worden zij in de gelegenheid gesteld doordat HbR NV hun het volledige accountantsrapport overlegt.
Bovendien kan de minister van Verkeer en Waterstaat resp. de gemeente Rotterdam een zogenaamde review van de accountantscontrole doen uitvoeren, waarbij de departe- mentale, resp. gemeentelijke accoun- tant inzage krijgt in de werkzaamhe- den en controledossiers van de (externe) accountant van de HbR NV. De HbR NV is ervoor verant- woordelijk dat in de opdrachtverle- ning aan de externe accountant de eisen en verplichtingen die uit voor- gaande voortvloeien worden geïncor- poreerd.
Artikel 12 Aansprakelijkheid
Aan de havenmeester van Rotterdam worden bevoegdheden toegekend met betrekking tot het uitvoeren van taken op de Rijksvaarwegen, voor het uitvoeren waarvan de minister van Verkeer en Waterstaat de verant- woordelijkheid behoudt. Om deze ministeriële verantwoordelijkheid waar te kunnen maken zijn in dit convenant sturings- en toezichtsins- trumenten opgenomen, zowel met betrekking tot het uitoefenen van de bevoegdheden door de havenmeester alsook met betrekking tot de bedrijfs- voering van HbR NV, waarvan de havenmeester deel uitmaakt. De door de havenmeester van Rotterdam uit te voeren taken op de Rijksvaarwegen zijn derhalve aan te merken als Rijkstaken. Dit betekent dat de Staat der Nederlanden aan- sprakelijk is voor schade die voort- vloeit uit een onrechtmatige daad begaan door de havenmeester.
Uitgesloten is de vergoeding van
schade die voortvloeit uit opzet of grove schuld of wanneer xxxxxx ont- staat door het niet nakomen van de in dit convenant gemaakte afspraken door de havenmeester of door HbR NV. De uit de schade voortvloeiende kosten komen dan voor rekening van HbR NV.
Artikel 13 Verenigbaarheid publieke taken en marktactiviteiten
Dit artikel bevat enkele afspraken die er op gericht zijn te voorkomen dat de combinatie van private en publieke activiteiten in HbR NV ongewenste spanningen gaat oproepen.
Artikel 13, eerste lid
Met deze bepaling wordt eventuele belangverstrengeling bij de uitvoering van commerciële en publieke taken van HbR NV voorkomen. Dit is mede in het belang van een non-dis- criminatoire behandeling van gebrui- kers van het havengebied.
Artikel 13, tweede lid
Deze informatieverplichting van HbR NV is er op gericht dat de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam zich er als ver- antwoordelijke opdrachtgevers van publieke taken van HbR NV van kunnen vergewissen dat de continuï- teit, de kwaliteit en de onafhankelijk- heid van de uitoefening van de publieke taken niet in het gedrang kunnen komen door belangrijke samenwerkingsverbanden of deelne- mingen van HbR NV met, resp. in andere bedrijven. De minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam zijn uiteraard gehouden dergelijke strategische bedrijfsinfor- matie van HbR NV vertrouwelijk te behandelen, indien HBR NV het ver- trouwelijk karakter aangeeft (zie arti- kel 17, vierde lid).
Artikel 13, derde lid
In opdracht van de minister van Economische Zaken voert de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) naar aanleiding van de ver- zelfstandiging van het GHR een onderzoek uit. Doel is na te gaan of een verzelfstandigd GHR beschikt over een machtspositie in de zin van de Mededingingswet en of er een gerede kans bestaat dat HbR NV ook daadwerkelijk misbruik zal kunnen maken van deze positie. Op basis van het onderzoek kan de NMa aangeven of het huidige instrumentarium van algemeen mededingingstoezicht vol- staat of dat er sectorspecifieke toe- zichtregelgeving noodzakelijk is, bij- voorbeeld ten aanzien van de totstandkoming van tarieven, de boekhouding en/of de wijze waarop de markttoegang is georganiseerd.
Artikel 14 Samenwerking in de regio en daarmee samenhangende afspraken In verband met het uitvoeren van de havenmeesterbevoegdheden werken de gemeente Rotterdam (GHR) en het Rijk thans samen, maar er wordt door de gemeente Rotterdam (GHR) ook met andere overheden en bedrij- ven samengewerkt. Het is noodzake- lijk dat deze samenwerkingsverban- den ook in de nieuwe situatie, waarin er sprake is van een verzelfstandigd havenbedrijf (HbR NV) voortduren. Het betreft hier onder meer de samenwerking tussen de Scheepvaart- inspectie (thans V&W/IVW/DS) en GHR in het kader van de in 1988 gesloten samenwerkingsovereenkomst ter zake van inspecties aan boord van zeeschepen op de naleving van MAR- POL bijlagen I en II en de samenwer- king tussen Scheepvaartinspectie, Rijksverkeersinspectie (thans V&W/IVW/DV), Dienst der Douane, Rivierpolitie en GHR op het gebied van controles op basis van de Samenwerkingsprotocollen Inspectiediensten.
Artikel 14, eerste en tweede lid
In dit verband gesloten overeenkom- sten en convenanten dienen te wor- den gecontinueerd. Partijen dragen er in onderlinge samenwerking vóór 1 januari 2004 zorg voor dat hiertoe de juiste formele stappen worden onder- nomen, zoals het wijzigen van de con- tractspartner (gemeente Rotterdam/ gemeentelijk havenbedrijf wordt HbR NV) en het daarmee akkoord gaan door de desbetreffende andere partij(en). Een dergelijk akkoord geeft aan dat de andere contractspar- tij(en) van mening is/zijn dat de samenwerking of het overeengekome- ne ook door de HbR NV kan worden gegarandeerd. De samenwerkingsver- banden, overeenkomsten en conve- nanten zullen met het oog op dit aspect inhoudelijk worden beoor- deeld.
De gemeente Rotterdam draagt er
zorg voor dat de in het kader van die samenwerking voor het GHR aange- gane verplichtingen worden overgeno- men door HbR NV.
De minister van Verkeer en Waterstaat draagt er zorg voor dat de op grond van de Wet verontreiniging door schepen door middel van het Besluit tot machtiging voor inspecties aan boord van schepen aan het gemeentelijk havenbedrijf van
Rotterdam verleende machtiging, met de daarbij behorende voorschriften (de zgn. MARPOL-samenwerkings- overeenkomst) wordt aangepast. Het toezicht op de wijze waarop van deze machtiging gebruik wordt gemaakt is belegd bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW).
De minister van Justitie zal in samen- hang hiermee een nieuw besluit nemen tot aanwijzing van medewer- kers van de divisie RPA van HbR NV als bijzonder opsporingsambte- naar (BOA-besluit), zodra hij de gete- kende akte van oprichting heeft ont- vangen. Dat betekent dat het besluit in januari 2004 zal worden gepubli- ceerd. Tot de inwerkingtreding van het nieuwe BOA-besluit kan gebruik gemaakt worden van de bevoegdhe- den op grond van het huidige BOA- besluit.
Artikel 14, derde lid
De minister van Verkeer en Waterstaat zal bezien hoe de Inspectie Verkeer en Waterstaat een rol kan worden toebedeeld in het noodzakelijke totaaltoezicht op de door de havenmeester op Rijkswateren uitgeoefende bevoegdhe- den, waaronder het toezicht op de wijze waarop de Bijzondere opspo- ringsambtenaren van de HbR NV zich van hun toezichthoudende taken op grond van de Scheepvaartverkeerswetgeving kwij- ten. Het ministerie van Justitie neemt het toezicht op de opsporingstaak van deze ambtenaren voor haar reke- ning.
Artikel 14, vierde lid
Waar de havenmeester voor het op een goede wijze uitvoeren van zijn bevoegdheden afhankelijk is van de diensten van de gemeente Rotterdam of de minister van Verkeer en Waterstaat, zoals het in opdracht van de havenmeester door het Rijk aan- brengen van vaarwegmarkering, het onderhouden en het repareren daar- van, en het door het Rijk op de gewenste diepte houden van de scheepvaartweg in de aanloop naar de Nieuwe Waterweg dragen gemeen- te en minister er zorg voor dat deze diensten zodanig tijdig en adequaat worden geleverd, dat de havenmeester daarvan bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden geen hinder onder- vindt.
Artikel 14, vijfde lid
In artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee (Wet BON), wordt aan de minister van Verkeer en Waterstaat de mogelijkheid gegeven een schip dat een ongeval is overkomen dat milieu- of gezondheidsschadelijke gevolgen geeft, te brengen naar een Nederlandse haven, in beheer bij het Rijk of een ander openbaar lichaam. Nu de havens van de gemeente Rotterdam in beheer komen bij HbR NV zou de minister van Verkeer en Waterstaat deze mogelijkheid gaan ontberen. Derhalve wordt hier, voor- uitlopend op een wijziging van de Wet BON, afgesproken dat voor de toepassing van artikel 6, vijfde lid, van de Wet BON en de daarmee samenhangende artikelen, zoals arti- kel 12, een haven in beheer bij HbR NV wordt beschouwd als een haven in beheer bij de gemeente Rotterdam, zijnde een openbaar lichaam.
Overlegstructuren
Artikel 15 Beleidsoverleg
In dit overlegorgaan komen beleids- aangelegenheden van elk van de par- tijen aan de orde die relevant zijn voor de uitvoering van de havenmees- terbevoegdheden en -taken, die door de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Rotterdam aan de havenmeester van Rotterdam zijn opgedragen. Het beleidsorgaan is een overlegorgaan, geen bestuursorgaan of besluitvor- mend orgaan. Partijen nemen dus elk vanuit hun eigen verantwoordelijkhe- den aan het overleg deel. Het conve- nant voorziet wel in de mogelijkheid om gezamenlijk voorstellen te doen ten aanzien van onderwerpen die staatsrechtelijk tot de primaire com- petentie van de minister van Verkeer en Waterstaat of de gemeente beho- ren. Dit betekent dat aan de uiteinde- lijke bevoegdheid van de minister of van de gemeente geen afbreuk kan worden gedaan.
Met het beleidsoverleg willen partijen
gestalte geven aan de nodige afstem- ming van beleid en regelgeving met betrekking tot de Rijks- en gemeente- lijke havenmeestertaken en het daar- voor relevante bedrijfsbeleid van HbR NV. Het beleidsorgaan zal zich bezighouden met de voorbereiding van, respectievelijk de advisering over het te voeren nautisch beleid binnen
de regio Rijnmond. Dit beleid staat ten dienste van de bevordering van de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer van, naar en binnen de regio Rijnmond, waarbij de bevoegdheden van de minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeen- te Rotterdam ter zake in hun onder- linge samenhang dienen te worden gehanteerd en bezien.
In dit overleg komen ook die zaken aan de orde die het beleid van de havenmeester betreffen bij de uitoefe- ning van de opgedragen bevoegdhe- den en taken, inclusief de daarvoor relevante bedrijfsvoering. Dit houdt in dat ook de jaarlijkse verantwoor- ding van de havenmeester over de uitvoering van de opgedragen bevoegdheden en taken aan de orde komt in het beleidsorgaan.
Het geven van een aanwijzing of het willen inroepen van de taakverwaar- lozingsbepaling zal alleen kunnen plaatsvinden, als hierover in het beleidsoverleg tussen partijen is gesproken. Evaluatie en wijzigingen van dit convenant zijn eveneens onderwerp voor het beleidsoverleg. Het voornemen van HbR NV tot het aangaan van een samenwerkingsver- band met of een deelneming in ande- re bedrijven zal, indien het belang daarvan de waarde van vijf miljoen euro te boven gaat, aan dit overleg moeten worden gemeld.
Gezien de aard van deze onderwerpen
zijn partijen op directeursniveau ver- tegenwoordigd. Ieder van de partijen vaardigt één lid af, vanuit het minis- terie zal dit de directeur-generaal Xxxxxxxxxxxxxxx of een door de directeur-generaal aangewezen per- soon zijn. Het hoofd van de divisie RPA (de havenmeester van Rotterdam) maakt deel uit van dit overleg.
Artikel 16 Operationeel overleg Naast een beleidsorgaan wordt ook een overlegorgaan op operationeel niveau ingesteld. Op dit niveau wor- den onder voorzitterschap van de havenmeester van Rotterdam afspra- ken gemaakt over de onderlinge informatie-uitwisseling en samenwer- king, alsook over informatie-uitwisse- ling en samenwerking met andere
publieke instanties in de regio van het havengebied. Ook deze samenwerking tussen partijen op operationeel niveau laat ieders eigen verantwoordelijkhe- den onverlet. Er is hier gekozen voor
een meervoudige afvaardiging vanuit het ministerie, om de verschillende partners vanuit het ministerie aan dit overleg te kunnen laten deelnemen. Het gaat dan om de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Scheepvaart, de regionale directie Zuid-Holland van de Rijkswaterstaat en het directoraat-generaal Goederenvervoer.
Artikel 17 Informatieverplichtingen Dit artikel bevat enkele algemene bepalingen inzake de informatiever- plichtingen die partijen aanvaarden en die nodig zijn om goede uitvoering te kunnen geven aan de afspraken in het convenant. De procedure bij de in artikel 17, vijfde en zesde lid, bedoel- de uitvoerings- en beleidstoets is uit- gewerkt in bijlage 5.
Artikel 18 Waarborgen voor gebrui- kers van het havengebied
Dit artikel bevat enkele bepalingen die verband houden met het gegeven dat de havenmeester van Rotterdam voor wat betreft de geattribueerde en gedelegeerde Rijkshavenmeester- bevoegdheden bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuurs- recht is. Het convenant legt op de havenmeester van Rotterdam ver- plichtingen om als verantwoordelijk bestuursorgaan gebruikers van de haven te betrekken bij zijn beleids- voering en zorg te dragen voor een goed functionerende openbare klacht- en bezwaarprocedure. Ten slotte bevat dit artikel een waarborg tegen misbruik van persoons- en bedrijfsge- gevens van gebruikers van het haven- gebied door de havenmeester van Rotterdam en HbR NV.
Slotbepalingen
Artikel 19 Geschillen
Dit artikel geeft een regeling voor geschillen die bij uitvoering van het convenant tussen partijen ontstaan. Met de arbitrageregeling wordt een snelle en bindende beslechting van geschillen beoogd. Aan een procedure bij het scheidsgerecht dient wel over- leg tussen partijen vooraf te gaan dat is gericht op een onderlinge oplossing van het geschil.
Artikel 20 Wijzigingen
Nieuwe of onvoorziene omstandighe- den zullen aanleiding kunnen zijn voor partijen om het convenant te
wijzigen. Dit artikel bevat daarvoor een procedure. Aanleiding voor wijzi- gingen zullen in elk geval kunnen zijn nieuwe gemeentelijke of Rijksregel- geving die elementen van het conve- nant of de verhouding tussen partijen raken. Indien de beoogde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet inzake de opdracht van Rijkshaven- meestertaken en het sturings- en toe- zichtsinstrumentarium van de minis- ter van Verkeer en Waterstaat is gerealiseerd zullen daarop betrekking hebbende onderdelen van dit conve- nant kunnen vervallen of moeten worden herzien. Ook zullen ervarin- gen met de toepassing van dit conve- nant en het daarin uitgewerkte stu- rings- en toezichtskader of de voorziene evaluaties van (onderdelen) van het convenant aanleiding kunnen geven tot wijzigingen. Richtpunt daarbij is uiteraard of de afspraken in het convenant worden nagekomen en inderdaad tot realisatie van de daar- mee beoogde doelen leiden.
Artikel 21 Looptijd en opzegging Partijen komen de in dit convenant afgesproken opdracht van publieke havenmeestertaken aan de bij HbR NV werkzame havenmeester van Rotterdam in beginsel voor onbepaal- de tijd overeen. Er kunnen echter zwaarwegende redenen zijn om hierop terug te komen. Dit artikel bevat daarom tevens een opzegregeling. Het is uiteraard niet de bedoeling om met deze opzegregeling aan het convenant een vrijblijvend karakter te geven, in die zin dat partijen het convenant zonder meer om hun moverende rede- nen, zouden kunnen opzeggen. Een zwaarwegende reden zal bijvoorbeeld kunnen zijn dat een zodanig onwerk- bare situatie is ontstaan dat de minis- ter van Verkeer en Waterstaat of de gemeente Rotterdam gegronde rede- nen hebben om toepassing te geven aan de taakverwaarlozingsregeling (zie artikel 7) en HbR NV en de havenmeester van Rotterdam er niet in slaagt de problemen op te lossen. In ieder geval moet kunnen worden opgezegd indien de continuïteit van de divisie RPA van HbR NV of de taakuitoefening van de havenmeester in gevaar komt. Ook is niet uit te sluiten dat toekomstige ontwikkelin- gen bij HbR NV, bijvoorbeeld een nog grotere zelfstandigheid ten opzichte van de gemeente Rotterdam en een nog meer op commerciële
expansie gerichte doelstelling van HbR NV, bij een of meer partijen tot andere inzichten leidt omtrent de wenselijkheid van uitvoering van de publieke havenmeestertaken binnen HbR NV. Voor de minister van Verkeer en Waterstaat zal een reden voor opzegging in elk geval zijn een eventuele toekomstige situatie waarbij HbR NV niet meer een volledige overheidsNV is. In dat geval geeft de minister van Verkeer en Waterstaat de voorkeur aan het onderbrengen van de publieke havenmeestertaken in een aparte publieke organisatie. De opzegging moet ook de – extern toetsbare – verandering in omstandig- heden vermelden. In verband met het publieke belang bij de havenmeester- taken is het niet aanvaardbaar dat het convenant eindigt zonder dat par- tijen een regeling hebben getroffen die de continuïteit en kwaliteit van de uitvoering van die taken waarborgt.
Overige slotbepalingen
Ten slotte bevat dit convenant nog bepalingen inzake:
– periodieke evaluatie van het conve- nant (artikel 22)
– binding van HbR NV aan het con- venant na de oprichting (artikel 23)
– het deels vervallen van het conve- nant 1988 (artikel 24)
– het delen van gemeenschappelijke kosten bij de uitvoering van het con- venant (artikel 25)
– de status van de bijlagen bij het convenant: zij maken daarvan deel uit (artikel 26)
– publicatie van het convenant in de Staatscourant (artikel 27)
– beheer van de tekst van het conve- nant door de minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 28).
Toelichting op de bijlagen 2, 3 en 4
Onderstaande tabellen vatten het rapportagemodel met betrekking tot de bevoegdheidsuitoefening door de havenmees- ter van Rotterdam, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording door HbR NV samen
Verantwoording
Aspect | Meerjaren beleidsplan | Investerings- plan | Begroting | Kwartaal- rapportage | Jaarrekening HbR NV | Jaarverslag HbR NV |
Visie, missie en strategie | x | x | ||||
Lange termijnbeleid | x | x | x | x | ||
Investeringen | x | x | x | x | ||
Financieringsbronnen | x | x | x | |||
Berekende resultaten- rekening | x | x | ||||
Rapportage inzake kosten, kostenallocatie en kosten- dekking publieke taken | x | x | x | |||
Verkorte balans, bestaande uit de gealloceerde activa (onder meer schepen en walradarketen) | ||||||
Rapportage inzake de beoogde en gerealiseerde (maatschappelijke) doelen van publieke taken | x | x | ||||
Rapportage inzake geplande en gerealiseerde prestaties ter zake van publieke taken | x | x | x | x | ||
Accountantsverklaring | x | x | ||||
Controle-protocol | x | x | ||||
Uitzonderingsrapportage knelpunten wettelijke taken | x | x | x | |||
Risico-analyse publieke taken teneinde de recht- matigheid, de inning en besteding en de continuïteit van de te leveren prestaties en het publiek belang te borgen | x | x | x | |||
Rapportage kwaliteit wette- lijke taakuitoefening | x | x | x | |||
Werking kwaliteits- en veiligheidssystemen | x | x | x |
Aspect | Meerjaren beleidsplan | Investerings- plan | Begroting | Kwartaal- rapportage | Verantwoording Jaarrekening Jaarverslag HbR NV HbR NV |
Aantal zaken op grond van de Algemene wet bestuurs- recht, de Wet Nationale ombudsman, en de Wet openbaarheid van bestuur, en de resultaten daarvan | x | x | |||
Aantal klachten, schade- claims en toegekende claims | x | x | |||
Rapportage EU-Richtlijn transparantie | x | ||||
Rapportage management- posities en organisatorische ontwikkelingen RPA | x |