WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT
Inhoud
WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT 1
TITEL 1.- Algemene definities 9
TITEL 2. - Definities eigen aan bepaalde boeken 10
HOOFDSTUK 1. - Definities eigen aan boek III 10
HOOFDSTUK 2. - Definitie eigen aan boek IV 13
HOOFDSTUK 3. - Definities eigen aan boek V 13
HOOFDSTUK 4. - Definities eigen aan boek VI 13
HOOFDSTUK 5. - Definities eigen aan boek VII 17
HOOFDSTUK 5. - Definities eigen aan boek XIV 26
HOOFDSTUK 6. - Definities eigen aan boek VIII 29
HOOFDSTUK 7. - Definities eigen aan boek IX 31
HOOFDSTUK 8. - Definities eigen aan boek X 33
1.1.1. HOOFDSTUK 9. - Definities eigen aan boek XI 34
HOOFDSTUK 10. - Definities eigen aan Boek XII 37
HOOFDSTUK 11. - Definities eigen aan boek XVI 38
2 HOOFDSTUK 12. - Definities eigen aan boek XV 38
HOOFDSTUK 12. - Definitie eigen aan boek XVII, titel 1 39
HOOFDSTUK 13. - Definities eigen aan boek XVII, titel 2 39
BOEK II. - Algemene beginselen 41
TITEL 1. – Toepassingsgebied 41
TITEL 3. - Vrijheid van ondernemen 41
BOEK III. - Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen 42
TITEL 1. - Vrijheid van vestiging en van dienstverlening 42
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied 42
HOOFDSTUK 2. - Vrijheid van vestiging 44
HOOFDSTUK 3. - Vrijheid van dienstverlening 47
TITEL 2. - Kruispuntbank van Ondernemingen en erkende ondernemingsloketten 49
HOOFDSTUK 1. - Kruispuntbank van Ondernemingen 49
HOOFDSTUK 2. - Inschrijving van handels-, ambachtsondernemingen en niet- handelsondernemingen naar privaat recht 60
HOOFDSTUK 3. - Inrichting van de ondernemingsloketten 63
TITEL 3. - Algemene verplichtingen van de ondernemingen 69
HOOFDSTUK 1. - Informatie, transparantie en niet-discriminatie 69
HOOFDSTUK 2. - Boekhouding van de ondernemingen 71
BOEK IV. - Bescherming van de mededinging 76
TITEL 1. - Mededingingsregels 76
HOOFDSTUK 1. - Restrictieve mededingingspraktijken 76
HOOFDSTUK 2. - Concentraties 78
HOOFDSTUK 3. - Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
HOOFDSTUK 4. - Maatregelen of beslissingen door een vreemde staat 82
TITEL 2. - Handhaving van het mededingingsrecht 83
HOOFDSTUK 1. - De Belgische Mededingingsautoriteit 83
HOOFDSTUK 2. - Prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Cassatie en tussenkomsten als amicus curiae 109
HOOFDSTUK 3. - Hoger beroep 110
HOOFDSTUK 4. - Overige bepalingen 112
BOEK V. - De mededinging en de prijsevoluties 115
TITEL 1. - Algemene bepalingen 115
TITEL 2. - Prijsvaststelling van geneesmiddelen en gelijkgestelden 118
HOOFDSTUK 1. -Toepassingsgebied 118
HOOFDSTUK 2. - Beslissingen tot prijsvaststelling 118
BOEK VI. - Marktpraktijken en consumentenbescherming 121
TITEL 1. - Algemene principes 121
TITEL 2. - Informatie van de markt 122
HOOFDSTUK 1. - Algemene verplichting tot informatie van de consument 122
HOOFDSTUK 2. – Prijsaanduiding 123
HOOFDSTUK 3. - Benaming, samenstelling en etikettering van goederen en diensten 123
HOOFDSTUK 4. - Aanduiding van de hoeveelheid 125
HOOFDSTUK 5. - Vergelijkende reclame 126
HOOFDSTUK 6. - Promoties inzake prijzen ...........................................................126 3
HOOFDSTUK 7. - Diverse bepalingen 131
TITEL 3. - Overeenkomsten met consumenten 132
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 132
HOOFDSTUK 2. - Overeenkomsten op afstand 134
HOOFDSTUK 3. - Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten 146
HOOFDSTUK 4. - Openbare verkoop 152
HOOFDSTUK 5. - Gezamenlijk aanbod 153
HOOFDSTUK 6. - Onrechtmatige bedingen 154
HOOFDSTUK 7. – Bestelbon 158
HOOFDSTUK 8. – Bewijsstukken 158
HOOFDSTUK 9. - Verlenging van overeenkomsten 159
TITEL 4. - Verboden praktijken 159
HOOFDSTUK 1. - Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten 159
HOOFDSTUK 2. - Oneerlijke marktpraktijken jegens andere personen dan consumenten 165
HOOFDSTUK 3. - Ongewenste communicaties 167
HOOFDSTUK 4. - Verkoop met verlies 169
TITEL 5. - Collectieve consumentenovereenkomsten 169
TITEL 6. - Bijzondere regels inzake geregistreerde benamingen 171
TITEL 7. - Slotbepalingen 172
BOEK VII. - BETALINGS- EN KREDIETDIENSTEN 176
TITEL 1. - Algemene principes 176
TITEL 2. – Toepassingsgebied 176
TITEL 3. – Betalingsdiensten 181
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling 181
HOOFDSTUK 2. - Eenmalige betalingstransacties 181
HOOFDSTUK 3. - Raamcontract en de daaronder vallende afzonderlijke betalingstransacties 183
HOOFDSTUK 4. - Bepalingen die gelden voor alle betalingstransacties bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 189
HOOFDSTUK 5. - Toestaan van betalingstransacties 190
HOOFDSTUK 6. - Uitvoeren van betalingstransacties 195
HOOFDSTUK 7. - Bepalingen die gelden voor alle betalingstransacties bedoeld in de hoofdstukken 5 en 6 200
HOOFDSTUK 8. - Basisbankdienst 201
HOOFDSTUK 9. - Uitgifte en terugbetaalbaarheid van elektronisch geld en verbod op rente 203
HOOFDSTUK 10. - Gegevensbescherming 204
TITEL 4. - Kredietovereenkomsten 204
HOOFDSTUK 1. – Consumentenkrediet 204
HOOFDSTUK 2. - Hypothecair krediet 233
HOOFDSTUK 3. - Centrale voor Kredieten aan Particulieren 242
HOOFDSTUK 4. - Toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars 246
TITEL 5. - Burgerlijke sancties 267
4 HOOFDSTUK 1. – Betalingsdiensten 267
HOOFDSTUK 2. – Consumentenkrediet 268
HOOFDSTUK 3. - Hypothecair krediet 270
HOOFDSTUK 4. - Gemeenschappelijke bepalingen 272
TITEL 6. - Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen 272
TITEL 7. – Slotbepalingen 272
BOEK VIII. - Kwaliteit van producten en diensten 273
TITEL 1. - Normalisatie 273
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 273
HOOFDSTUK 2. - Het Bureau voor Normalisatie 273
HOOFDSTUK 3. - De Hoge Raad voor Normalisatie 276
TITEL 2. - Accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling 277
TITEL 3. - Meeteenheden, de meetstandaarden en de meetinstrumenten 278
HOOFDSTUK 1. - Wettelijke eenheden 278
HOOFDSTUK 2. - Meetinstrumenten 281
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen 283
BOEK IX. - Veiligheid van producten en diensten 285
HOOFDSTUK 1. - Algemene veiligheids-verplichting 285
HOOFDSTUK 2. - Informatie- en adviesstructuren 289
BOEK X. - Handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten en verkoopconcessies 291
TITEL 1. - Handelsagentuurovereenkomsten 291
TITEL 2. - Precontractuele informatie in het kader van commerciële samenwerkingsovereenkomsten 298
TITEL 3. - Eenzijdige beëindiging van voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop 301
2. BOEK XI. - Intellectuele eigendom 304
2.1. TITEL 1. - Uitvindingsoctrooien 304
2.1.1. HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden 304
2.1.2. HOOFDSTUK 2. - Het uitvindingsoctrooi 304
2.1.3. HOOFDSTUK 3. - Vertegenwoordiging voor de Dienst 335
2.1.4. HOOFDSTUK 4. - Diverse bepalingen 339
2.1.5. HOOFDSTUK 5. - Europese octrooien 341
2.1.6. HOOFDSTUK 6. - Internationale aanvragen 345
2.2. TITEL 2. - Aanvullende beschermingscertificaten 345
2.2.1. HOOFDSTUK 1. - Verlening en verlenging van de duur van het certificaat 345
2.2.2. HOOFDSTUK 2. - Taksen en vergoedingen 348
2.2.3. HOOFDSTUK 3. - Herstel 348
2.3. TITEL 3. - Kwekersrecht 349
2.3.1. HOOFDSTUK 1. - Materieel recht 349
2.3.2. HOOFDSTUK 2. - De Raad en de Commissie 358
2.3.3. HOOFDSTUK 3. - De procedure voor de Dienst 360
2.3.4. HOOFDSTUK 4. - Handhaving van de rechten 370
2.4. TITEL 4. - Merken en tekeningen of modellen 372
2.5. TITEL 5. - Auteursrecht en naburige rechten ....................................................372 5
2.5.1. HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden 372
2.5.2. HOOFDSTUK 2. - Auteursrecht 372
2.5.3. HOOFDSTUK 3. - Naburige rechten 386
2.5.4. HOOFDSTUK 4. - Mededeling aan het publiek per satelliet en doorgifte via de kabel 394
2.5.5. HOOFDSTUK 5. - Het kopiëren voor eigen gebruik van werken en prestaties 397
2.5.6. HOOFDSTUK 6. - De reproductie op papier of op soortgelijke drager van werken voor privégebruik of ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek 400
2.5.7. HOOFDSTUK 7. - De reproductie en/of de mededeling van werken of prestaties ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek 402
2.5.8. HOOFDSTUK 8. - Bepalingen inzake openbare uitlening 402
2.5.9. HOOFDSTUK 9. - Vennootschappen voor het beheer van de rechten 403
2.5.10. HOOFDSTUK 10. - Transparantie van het auteursrecht en de naburige rechten 417
2.5.11. HOOFDSTUK 11. - Toepassingsgebied 424
2.5.12. HOOFDSTUK 12. - Rechtsbescherming van technische voorzieningen en informatie betreffende het beheer van rechten 425
2.5.13. HOOFDSTUK 13. - Namaak 426
2.6. TITEL 6. - Computerprogramma's 427
2.7. TITEL 7. - Databanken 429
2.7.1. HOOFDSTUK 1. - Begrippen en toepassingsgebied 429
2.7.2. HOOFDSTUK 2. - Rechten van de producenten van databanken 429
2.7.3. HOOFDSTUK 3. - Uitzonderingen op het recht van de producenten van databanken 430
2.7.4. HOOFDSTUK 4. - Rechten en verplichtingen van de rechtmatige gebruikers 430
2.7.5. HOOFDSTUK 5. - Beschermingsgerechtigden 431
2.7.6. HOOFDSTUK 6. - Rechtsbescherming van technische voorzieningen en van informatie betreffende het beheer van rechten 431
2.7.7. HOOFDSTUK 7. - Namaak 432
2.8. TITEL 8. - Topografieën van halfgeleiderproducten 433
2.8.1. HOOFDSTUK 1. - Het exclusief recht op een topografie van een halfgeleiderproduct 433
2.8.2. HOOFDSTUK 2. - De beperkingen van het exclusief recht op een topografie van een halfgeleiderproduct 434
2.9. TITEL 9. - Burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten 435
2.9.1. HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden 435
2.9.2. HOOFDSTUK 2. - Staking van de inbreuk en andere maatregelen 435
2.9.3. HOOFDSTUK 3. - Vergoeding van de schade geleden door de namaak 436
2.9.4. HOOFDSTUK 4. - Vordering betreffende de toepassing van technische voorzieningen in het kader van het auteursrecht, de naburige rechten en het recht van de producenten van databanken 436
6 2.10. TITEL 10. - Aspecten van gerechtelijk recht van de bescherming van
intellectuele eigendomsrechten 438
2.10.1. HOOFDSTUK 1. - Bevoegdheid inzake uitvindingsoctrooien en aanvullende beschermingscertificaten 438
2.10.2. HOOFDSTUK 2. - Bevoegdheid inzake kwekersrechten 438
2.10.3. HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheid inzake de transparantie van het auteursrecht en de naburige rechten 438
2.10.4. HOOFDSTUK 4. - Bevoegdheid inzake topografieën van halfgeleiderproducten 440
2.10.5. HOOFDSTUK 5. - Gemeenschappelijke bepaling 440
BOEK XII. - Recht van de elektronische economie 441
TITEL 1. - Bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij
...................................................................................................................................... 441
HOOFDSTUK 1. - Voorafgaande bepalingen 441
HOOFDSTUK 2. - Grondbeginselen 442
HOOFDSTUK 3. - Informatie en doorzichtigheid 444
HOOFDSTUK 4. - Reclame 445
HOOFDSTUK 5. - Langs elektronische weg gesloten contracten 446
HOOFDSTUK 6. - Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden 447
HOOFDSTUK 7. - De juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang 449
HOOFDSTUK 8. - Het registreren van domeinnamen 449
BOEK XIII. - Overleg 450
TITEL 1. - De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven Algemene organisatie 450
TITEL 2. - Bijzondere raadgevende commissies 452
HOOFDSTUK 1. - Oprichting 452
HOOFDSTUK 2. - Samenstelling en werking 452
HOOFDSTUK 3. - Integratie van bestaande raadgevende commissies 453
HOOFDSTUK 4. - Door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ingerichte bijzondere raadgevende commissies 453
HOOFDSTUK 5. - Bijzondere bepalingen 454
BOEK XIV. - Marktpraktijken en consumentenbescherming betreffende beoefenaars van een vrij beroep 456
TITEL 1. - Algemene principes 456
TITEL 2. - Informatie aan de consument 457
HOOFDSTUK 1. - Algemene verplichting tot informatie aan de consument 457
HOOFDSTUK 2. - Prijsaanduiding 457
HOOFDSTUK 3. - Vergelijkende reclame 458
HOOFDSTUK 4. - Promoties inzake prijzen 459
HOOFDSTUK 5. - Diverse bepalingen 461
TITEL 3. - Overeenkomsten met consumenten 461
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 461
HOOFDSTUK 2. - Overeenkomsten op afstand 463
HOOFDSTUK 3. - Buiten de gebruikelijke plaats van beroepsuitoefening gesloten overeenkomsten 470
HOOFDSTUK 4. - Gezamenlijk aanbod ..................................................................475 7
HOOFDSTUK 5. - Onrechtmatige bedingen 476
HOOFDSTUK 7. - Bestelbon 480
HOOFDSTUK 8. - Bewijsstukken 480
HOOFDSTUK 9. - Verlenging van dienstenovereenkomsten 481
TITEL 4. - Verboden praktijken 481
HOOFDSTUK 1. Oneerlijke beroepspraktijken jegens consumenten 481
HOOFDSTUK 2. - Oneerlijke beroepspraktijken jegens andere personen dan consumenten 487
HOOFDSTUK 3. - Ongewenste communicaties 489
TITEL 5. - Slotbepalingen 490
BOEK XV. – Rechtshandhaving 495
TITEL 1. - De uitoefening van toezicht en de opsporing en vaststelling van inbreuken
.......................................................................................................................................495
HOOFDSTUK 1. - Algemene bevoegdheden 495
HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bevoegdheden 500
HOOFDSTUK 3. - Waarschuwings- en [openbaarmakingsprocedure – geschrapt en vervangt door : ] "openbaarmakingsprocedures" (ingevoegd door de wet van 19 april 2014, in werking getreden op 1 januari 2015) 509
HOOFDSTUK 3/1. -Bevel en en dwangsomprocedures 511
HOOFDSTUK 4. - Coördinatie en opvolging tussen verschillende overheidsdiensten
...................................................................................................................................511
TITEL 2. - De bestuurlijke handhaving 520
HOOFDSTUK 1. - De transactie 520
HOOFDSTUK 2. - De bestuurlijke sancties 521
HOOFDSTUK 3. - Schrapping en andere herstelmaatregelen in het kader van boek VII, titel 4, hoofdstuk 4 526
TITEL 3. - De strafrechtelijke handhaving van dit Wetboek en zijn uitvoeringsbesluiten
...................................................................................................................................... 531
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 531
HOOFDSTUK 2.- De strafrechtelijk gesanctioneerde inbreuken 532
HOOFDSTUK 3. - Bijkomende straffen 546
BOEK XVI. - Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen 549
TITEL 1. - Algemene bepaling 549
TITEL 2. - De behandeling van klachten door de ondernemingen 549
TITEL 3. - De Consumentenombudsdienst 550
HOOFDSTUK 1. - Oprichting en opdrachten 550
HOOFDSTUK 2. - Werking 550
HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheden 552
HOOFDSTUK 4. - De personeelsleden van de Consumentenombudsdienst 554
TITEL 4. - De gekwalificeerde entiteiten voor buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen 555
BOEK XVII. - Bijzondere rechtsprocedures 557
TITEL 1. - Vordering tot staking 557
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 557
HOOFDSTUK 2. - Titularissen van de vordering tot staking 559
8 HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen eigen aan boek VI 560
HOOFDSTUK 4. - Bijzondere bepalingen eigen aan boek XI 561
HOOFDSTUK 5. - Bijzondere bepalingen eigen aan boek XII 564
HOOFDSTUK 5/1. - Bijzondere bepalingen eigen aan boek XIV 565
HOOFDSTUK 6. - Intracommunautaire vordering tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen 566
TITEL 2. De rechtsvordering tot collectief herstel 569
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 569
HOOFDSTUK 2. - De procedure 573
HOOFDSTUK 3. - Verjaring, tussengeschillen en verband met andere procedures
.................................................................................................................................. 582
BOEK XVIII. - Maatregelen voor crisisbeheer 585
TITEL 1. - Reglementering in crisistijd 585
TITEL 2. - Opeising in crisistijd 585
TITEL 3. - Gemeenschappelijke bepalingen 586
Door het Wetboek van economisch recht opgeheven bepalingen 586
TITEL 1.- Algemene definities
(ingevoegd door de wet van 7 november 2013, in werking getreden op 12 december 2013)
Art. I.1. Behoudens andersluidende bepaling in titel 2, wordt voor de toepassing van dit Wetboek ver- staan onder:
1° onderneming: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen;
2° consument: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen;
3° minister: de minister bevoegd voor Economie;
4° producten: goederen en diensten, onroerende goederen, rechten en verplichtingen;
5° dienst: elke prestatie verricht door een onderneming in het kader van haar professionele activiteit of in uitvoering van haar statutair doel;
6° goederen: de lichamelijke roerende zaken;
9
7° gedragscode: een overeenkomst of een aantal niet bij wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke
bepalingen voorgeschreven regels waarin wordt vastgesteld hoe ondernemingen die zich aan de code binden, zich moeten gedragen met betrekking tot een of meer handelspraktijken of bedrijfssectoren;
8° lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of in zoverre het akkoord over de Europese Economische Ruimte het voorziet, een Staat die dit akkoord heeft ondertekend;
9° werkdagen: het geheel van alle kalenderdagen met uitsluiting van de zondagen en wettelijke feest- dagen. Als een termijn, uitgedrukt in werkdagen, op een zaterdag afloopt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag;
10° adres: een geografisch adres en, in voorkomend geval, het elektronisch adres;
11° elektronisch adres: een geheel van elektronische gegevens waarmee een persoon elektronisch kan gecontacteerd worden;
12° geografisch adres: het geheel van geografische gegevens omvattend, in voorkomend geval, het huisnummer, de straat, de postcode en de gemeente waar een persoon een vestiging heeft of gecontac- teerd kan worden;
13° FOD Economie: de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Het eerste lid, 1°, 4°, 5° en 8°, is niet van toepassing op Boek XI.
TITEL 2. - Definities eigen aan bepaalde boeken
HOOFDSTUK 1. - Definities eigen aan boek III
(ingevoegd door de wet van 17 juli 2013, in werking getreden op 9 mei 2014)
Art. I.2. Voor de toepassing van boek III gelden de volgende definities:
1° Kruispuntbank van Ondernemingen: register, opgericht binnen de FOD Economie, K.M.O., Mid- denstand en Energie, die belast is met de opdrachten bedoeld in artikel III.15;
2° bevoegde autoriteit: elke autoriteit of instantie die een toezichthoudende of regelgevende rol vervult ten aanzien van dienstenactiviteiten; met name de administratieve autoriteiten, met inbegrip van de rechtbanken die in die hoedanigheid optreden, de beroepsorden of andere professionele organen die in het kader van hun juridische autonomie de toegang tot de dienstenactiviteiten of de uitoefening ervan collectief regelen;
3° dienstverrichter: iedere natuurlijke persoon onderdaan van een lidstaat of rechtspersoon in de zin van artikel 54 van het VWEU, gevestigd in een lidstaat die een dienst aanbiedt of verricht;
4° vergunningstelsel: elke procedure die voor een dienstverrichter of voor een afnemer de verplichting inhoudt bij een bevoegde autoriteit stappen te ondernemen ter verkrijging van een formele of stilzwij- gende beslissing over de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit;
5° dienst: elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding ge-
10 schiedt, bedoeld in artikel 57 van het VWEU;
6° vestiging: de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit, zoals bedoeld in artikel 49 van het VWEU, door de dienstverrichter voor onbepaalde tijd en vanuit een duurzame infrastructuur van waaruit daadwerkelijk diensten worden verricht;
7° afnemer: iedere natuurlijke persoon die onderdaan is van een lidstaat of die rechten heeft die hem door communautaire besluiten zijn verleend, of iedere rechtspersoon in de zin van artikel 54 van het VWEU die in een lidstaat is gevestigd en, al dan niet voor beroepsdoeleinden, van een dienst gebruik maakt of wil maken;
8° gereglementeerd beroep: een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens wettelij- ke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van be- paalde beroepskwalificaties; met name het voeren van een beroepstitel die door wettelijke of bestuurs- rechtelijke bepalingen beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening;
9° ambachtsonderneming: de onderneming opgericht door een private persoon die over een vestigings- eenheid beschikt in België en er gewoonlijk, krachtens een overeenkomst tot verstrekking van diensten, hoofdzakelijk materiële prestaties levert, voor zover daarmee geen leveringen van waren dan wel slechts toevallige leveringen van waren gepaard gaan en aldus vermoed wordt de hoedanigheid van “ambachtsman” te hebben;
10° handelsonderneming: elke persoon, die over een vestigingseenheid beschikt in België en er daden van koophandel uitoefent, zoals beschreven in het Wetboek van Koophandel en die aldus wordt ver- moed de hoedanigheid van “handelaar” te hebben;
11° niet-handelsonderneming naar privaat recht: elke onderneming van privaat recht, bedoeld in artikel III.16, § 1, 1°, 3°, 4° of 5°, die een vestigingseenheid in België heeft maar die niet de hoedanigheid van handels- of ambachtsonderneming heeft.
12° vereiste: elke verplichting, verbodsbepaling, voorwaarde of beperking uit hoofde van de wet, het reglement of administratieve bepalingen of voortvloeiend uit de rechtspraak, de administratieve prak- tijk, de regels van beroepsorden of de collectieve regels van beroepsverenigingen of andere beroepsor- ganisaties, die deze in het kader van de hun toegekende juridische bevoegdheden hebben vastgesteld;
13° ondernemingsloket: de instelling die erkend is in uitvoering van boek III, titel 2, hoofdstuk 3 en belast is met taken van openbare dienst of van algemeen belang bedoeld in deze titel 2;
14° handelsregister: deelverzameling van de Kruispuntbank van Ondernemingen die de gegevens om- vat van de in de Kruispuntbank van Ondernemingen geregistreerde handels- en ambachtsondernemin- gen;
15° rechtspersonenregister: deelverzameling van de Kruispuntbank van Ondernemingen omvattende de gegevens van de in de Kruispuntbank van Ondernemingen geregistreerde rechtspersonen;
16° vestigingseenheid: een plaats die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of van waaruit de activiteit wordt uitgeoe-
fend; 11
Art. I.3. Voor de toepassing van boek III, titel 1, gelden de volgende definities:
1° dwingende redenen van algemeen belang: redenen zoals in het bijzonder de openbare orde, de open- bare veiligheid, de staatsveiligheid, de volksgezondheid, de handhaving van het financiële evenwicht van het sociale zekerheidsstelsel, de bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werk- nemers, de eerlijkheid van handelstransacties, de fraudebestrijding, de bescherming van het milieu en het stedelijke milieu, dierenwelzijn, de intellectuele eigendom, het behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid;
2° beroepsaansprakelijkheidsverzekering: een door de dienstverrichter afgesloten verzekering ter dek- king, jegens afnemers en, in voorkomend geval, derden, van zijn eventuele aansprakelijkheid in het geval van schade voortvloeiend uit de verrichting van de dienst;
3° arbeidsrecht: alle wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen betreffende de arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden met inbegrip van het welzijn van werknemers bij de uitvoering van hun werk en de daarmee gepaard gaande organisatorische structuren, alsook de controles en de sancties die daarop betrekking hebben en ook de relaties tussen de sociale partners, zoals het recht om collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten en toe te passen en het recht om te staken en vakbondsacties te voeren;
4° lidstaat van vestiging: de lidstaat op wiens grondgebied de betrokken dienstverrichter is gevestigd;
5° recht van sociale zekerheid: alle wets-, verordenings- en sectorale bepalingen betreffende de inning van de bijdragen en de organisatie en toekenning van de sociale uitkeringen waarop de sociaal verze- kerden recht hebben en die tot doel hebben een al dan niet beroepsgebonden inkomen toe te kennen, te
vervangen of aan te vullen, om ze te vrijwaren tegen de gevolgen van de sociale risico's die gedekt worden in de reglementeringen betreffende de verzekeringsplicht voor werknemers en zelfstandigen, geneeskundige verzorging en uitkeringen, arbeidsongevallen en beroepsziekten, pensioenen, gezinsbij- slag, werkloosheid, jaarlijkse vakantie, tegemoetkomingen voor personen met een handicap;
6° federale coördinator: de natuurlijke persoon benoemd binnen de FOD Economie, om in het kader van de administratieve samenwerking, bepaald in de artikelen XV.35 tot XV.48, het aanspreekpunt te zijn tussen de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten bedoeld in artikel I.2, 2°.
Art. I.4. Voor de toepassing van boek III, titel 2 gelden de volgende definities:
1° onderneming: elke entiteit die zich dient in te schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen krachtens artikel III.16;
2° dienst: openbare dienst, instelling, natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie taken van openbare dienst of van algemeen belang zijn toevertrouwd in uitvoering van boek III, titel 2;
3° beheersdienst: de dienst binnen de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie belast met het beheer van de Kruispuntbank van Ondernemingen;
4° de minister: de minister bevoegd voor Middenstand.
Art. I.5. Voor de toepassing van boek III, titel 3, hoofdstuk 2, gelden de volgende definities: 1° onderneming:
12 a) de natuurlijke personen die koopman zijn;
b) de handelsvennootschappen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, met uitzondering van de administratieve openbare instellingen bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, en de Europese economische samenwerkingsverbanden;
c) de openbare instellingen die een statutaire opdracht vervullen van commerciële, financiële of indu- striële aard;
d) de instellingen, niet bedoeld in het b) en het c), al dan niet met eigen rechtspersoonlijkheid die, met of zonder winstoogmerk, een commercieel, financieel of industrieel bedrijf uitoefenen en waarop dit hoofdstuk, per soort van instellingen, van toepassing wordt verklaard door een koninklijk besluit.
Voor natuurlijke personen zonder woonplaats in België, voor ondernemingen naar buitenlands recht zoals bedoeld in het b), het c) en het d) van het eerste lid, en voor de Europese economische samen- werkingsverbanden waarvan de zetel in een andere Staat is gevestigd, zijn de bepalingen van dit hoofd- stuk alleen van toepassing op hun in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden met dien verstande dat hun gezamenlijke bijkantoren en centra van werkzaamheden in België als één on- derneming worden beschouwd. De boeken, rekeningen en verantwoordingsstukken betreffende die bijkantoren en centra worden in België bewaard.
In de besluiten waarbij de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing worden verklaard op onderne- mingen bedoeld in het d) van het eerste lid, worden de verplichtingen die voor de betrokken onderne- mingen voortvloeien uit de besluiten ter uitvoering van boek III, titel 3, aangepast aan wat vereist wordt
door de bijzondere aard van de werkzaamheid of door het wettelijk statuut van de betrokken onderne- mingen.
HOOFDSTUK 2. - Definitie eigen aan boek IV
(ingevoegd door de wet van 3 april 2013, in werking getreden op 30 augustus 2013)
Art. I.6. Voor de toepassing van boek IV geldt de volgende definitie:
- machtspositie: de positie die een onderneming in staat stelt om de instandhouding van een daadwerke- lijke mededinging te verhinderen en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, afnemers of leveranciers, in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen.
HOOFDSTUK 3. - Definities eigen aan boek V
(ingevoegd door de wet van 3 april 2013, in werking getreden op 12 december 2013)
Art. I.7. Voor de toepassing van boek V geldt de volgende definitie:
- prijzenobservatorium: de instelling belast met de observaties en analyses bedoeld onder artikel 108, i), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
HOOFDSTUK 4. - Definities eigen aan boek VI
(ingevoegd door de wet van 21 december 2013, inwerkingtreding 31 mei 2014)
Art. I.8. Voor de toepassing van boek VI gelden de volgende definities: 13
1° homogene diensten: alle diensten waarvan de eigenschappen en de modaliteiten identiek of gelijk- aardig zijn, ongeacht onder meer het ogenblik, de plaats van de uitvoering, de dienstverstrekker of de persoon voor wie ze bestemd zijn;
2° etikettering: de vermeldingen, aanwijzingen, gebruiksaanwijzingen, merken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een goed of op een homogene dienst en die voorkomen op het goed zelf of op enig verpakkingsmiddel, document, bordje, etiket, band of label dat bij dit goed of bij deze dienst is gevoegd of daarop betrekking heeft;
3° op de markt brengen: de invoer met het oog op de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, de tekoopaanbieding, de verkoop, het huuraanbod van goederen en diensten, de verhuring van goederen en diensten, de afstand onder bezwarende titel of gratis, als deze verrichtingen worden gedaan door een onderneming;
4° geregistreerde benaming:
a) voor de landbouwproducten en de levensmiddelen:
de beschermde benaming van oorsprong of de beschermde herkomstaanduiding of elke gelijkwaardige benaming, waarop de landbouwproducten en de levensmiddelen zich kunnen beroepen bij toepassing van de bepalingen van de Europese Unie die de regels met betrekking tot hun bescherming bepalen;
b) voor de andere producten:
- de beschermde benaming van oorsprong waarop de producten afkomstig uit een bepaalde streek of een bepaalde plaats zich kunnen beroepen en waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven, en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied ge- schiedt, wanneer deze erkend werd overeenkomstig de toepasselijke gewestelijke regelgeving;
- de beschermde geografische aanduiding waarop de producten afkomstig uit een streek of een bepaal- de plaats zich kunnen beroepen en waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven, en waarvan de productie en/of de verwer- king en/of de bereiding in het geografische gebied geschieden, wanneer deze erkend werd overeen- komstig de toepasselijke gewestelijke regelgeving;
5° los verkochte goederen: goederen die niet vooraf worden verpakt en die door of in tegenwoordig- heid van de consument worden gemeten of gewogen;
6° per stuk verkochte goederen: goederen die niet kunnen worden gefractioneerd zonder hun aard of eigenschappen te wijzigen;
7° geconditioneerde goederen: goederen die een fractionering, weging, telling of meting ondergaan hebben, zelfs tijdens het fabricageproces, al dan niet gevolgd door een verpakking, en met het doel die verrichting overbodig te maken bij de tekoopaanbieding;
8° voorverpakte goederen: de geconditioneerde goederen die verpakt zijn alvorens te koop te worden aangeboden ongeacht de aard van de verpakking, die het goed geheel of slechts ten dele bedekt, maar op zo'n wijze dat de inhoud niet kan worden veranderd zonder dat de verpakking wordt geopend of
14 gewijzigd. Daaronder vallen:
a) voorverpakte goederen in vooraf bepaalde hoeveelheden: zodanig voorverpakte goederen dat de in de verpakking aanwezige hoeveelheid overeenstemt met een vooraf gekozen waarde;
b) voorverpakte goederen in variabele hoeveelheden: zodanig voorverpakte goederen dat de in de ver- pakking aanwezige hoeveelheid niet overeenstemt met een vooraf gekozen waarde;
9° meeteenheid: de eenheid als bedoeld in boek VIII;
10° vulbedrijf: de persoon die de goederen werkelijk voorverpakt met het oog op de tekoopaanbieding ervan;
11° conditioneerder: de persoon die de goederen conditioneert met het oog op de tekoopaanbieding ervan;
12° nominale hoeveelheid: het op een voorverpakking aangegeven gewicht of volume dat overeenstemt met de nettohoeveelheid die deze voorverpakking wordt geacht te bevatten;
13° reclame: iedere mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van pro- ducten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen;
14° vergelijkende reclame: elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd.
15° overeenkomst op afstand: iedere overeenkomst die tussen de onderneming en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de onderneming en de consument en waarbij, tot op en met in- begrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;
16° techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezig- heid van onderneming en consument, kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tus- sen deze partijen;
17° communicatietechniek-exploitant: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, publiekrechtelijk of privaatrechtelijk, wiens beroepsactiviteit erin bestaat één of meer technieken voor communicatie op afstand aan de ondernemingen ter beschikking te stellen;
18° financiële dienst: iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzeke- ring, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen;
19° duurzame gegevensdrager: ieder hulpmiddel dat de consument of de onderneming in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is aangepast aan het doel waarvoor de in- formatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
20° aanbieder: iedere onderneming die optreedt als de contractuele verrichter van diensten op grond van overeenkomsten op afstand;
21° gezamenlijk aanbod: het aanbod waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van goederen of dien- 15
xxxx gebonden is aan de verkrijging van andere goederen of diensten;
22° onrechtmatig beding: elk beding of elke voorwaarde in een overeenkomst tussen een onderneming en een consument die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consu- ment;
23° handelspraktijk: iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een onderneming, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product;
24° het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waar- door de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;
25° professionele toewijding: het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een onderneming in haar activiteitsdomein ten aanzien van de consument mag wor- den verwacht, overeenkomstig de eerlijke handelsgebruiken;
26° uitnodiging tot aankoop: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;
27° ongepaste beïnvloeding: het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, druk uit te oefenen op een wijze die het ver- mogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt;
28° besluit over een transactie: elk door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat;
29° collectieve consumentenovereenkomst: een akkoord dat afgesloten wordt binnen de Raad voor het Verbruik tussen de consumentenorganisaties en de beroepsorganisaties, en die de relaties regelt tussen ondernemingen en consumenten wat betreft goederen of diensten of categorieën van goederen of dien- sten;
30° volgens specificaties van de consument vervaardigde goederen: goederen die niet geprefabriceerd zijn en die worden vervaardigd op basis van een individuele keuze of beslissing van de consument;
31° buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst: iedere overeenkomst tussen de onderneming en de consument:
a) die wordt gesloten in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de onderneming en de consument op een andere plaats dan de verkoopruimten van de onderneming; of
b) waarvoor een aanbod werd gedaan door de consument onder dezelfde omstandigheden als bedoeld onder a); of
c) die gesloten wordt in de verkoopruimten van de onderneming of met behulp van een techniek voor communicatie op afstand, onmiddellijk nadat de consument persoonlijk en individueel is aangesproken op een plaats die niet de verkoopruimte van de onderneming is, in gelijktijdige fysieke aanwezigheid
16 van de onderneming en de consument; of
d) die gesloten wordt tijdens een excursie die door de onderneming is georganiseerd met als doel of effect de promotie en de verkoop van goederen of diensten aan de consument.
32° verkoopruimten:
a) iedere onverplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de onderneming op permanente basis zijn acti- viteiten uitvoert; of
b) iedere verplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de onderneming gewoonlijk zijn activiteiten uit- voert;
33° verkoopsovereenkomst: iedere overeenkomst waarbij de onderneming de eigendom van goederen aan de consument overdraagt of zich ertoe verbindt deze over te dragen en de consument de prijs daar- van betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen, met inbegrip van elke overeenkomst die zowel goederen als diensten betreft;
34° dienstenovereenkomst: iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst, waarbij de on- derneming de consument een dienst levert of zich ertoe verbindt een dienst te leveren en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen;
35° digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden;
36° openbare veiling: een verkoopmethode waarbij goederen of diensten door de onderneming worden aangeboden aan consumenten die persoonlijk aanwezig zijn of de mogelijkheid krijgen om persoonlijk aanwezig te zijn op de veiling, door middel van een transparante competitieve biedprocedure, onder
leiding van een ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen, en waarbij de winnende bieder verplicht is de goederen of diensten af te nemen;
37° commerciële garantie: iedere verbintenis van de onderneming of een producent om boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet voldoen aan de specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de con- formiteit,
die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst;
38° aanvullende overeenkomst: een overeenkomst waarbij een consument goederen of diensten ver- werft in verband met een overeenkomst, en deze goederen of diensten door de onderneming worden geleverd of door een derde partij op basis van een afspraak tussen die derde partij en de onderneming;
HOOFDSTUK 5. - Definities eigen aan boek VII
(ingevoegd door de wet van 19 april 2014, in werking getreden op 29 mei 2014)
Art. I.9. Voor de toepassing van boek VII gelden de volgende definities :
1° betalingsdienst : elke dienst, te koop aangeboden in het raam van een bedrijfsactiviteit, als hierna vermeld :
17
a) diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten op een betaalrekening te plaatsen alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn;
b) diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten van een betaalrekening op te nemen als- ook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn;
c) uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van de overmaking van geldmiddelen op een be- taalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbie- der :
- uitvoering van domiciliëringen;
- uitvoering van betalingstransacties via een betaalinstrument;
- uitvoering van overschrijvingen, met inbegrip van doorlopende betalingsopdrachten;
d) uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een krediet die aan de betalingsdienstgebruiker wordt verstrekt :
- uitvoering van domiciliëringen;
- uitvoering van betalingstransacties via een betaalinstrument;
- uitvoering van overschrijvingen, met inbegrip van doorlopende betalingsopdrachten;
e) uitgifte van en/of aanvaarding van betaalinstrumenten;
f) geldtransfers;
g) uitvoering van betalingstransacties waarbij de instemming van de betaler met een betalingstransactie wordt doorgegeven met behulp van een telecommunicatie-, digitaal- of informatica-instrument en de betaling rechtstreeks geschiedt aan de beheerder van de telecommunicatiediensten, het informaticasys- teem of het netwerk, die louter optreedt als tussenpersoon tussen de betalingsdienstgebruiker en de per- soon die de goederen levert of de diensten verricht;
2° betalingsdienstaanbieder : iedere rechtspersoon die betalingsdiensten verstrekt aan een betalings- dienstgebruiker en beantwoordt aan de kenmerken van een van de hierna opgesomde instellingen :
a) de kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen;
b) de instellingen voor elektronisch geld bedoeld in artikel 4, 31°, van de wet van 21 december 2009;
c) de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;
d) betalingsinstellingen : de rechtspersonen die gemachtigd zijn betalingsdiensten aan te bieden en uit te voeren overeenkomstig de wet van 21 december 2009;
e) de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank, wanneer zij niet handelen in hun hoe- danigheid van monetaire- of andere publieke autoriteit;
f) de Belgische federale, regionale en lokale overheden voor zover zij krachtens de wetgeving die hun opdrachten regelt en/of hun statuten hiertoe gemachtigd zijn en zij niet handelen in hun hoedanigheid
18 van publieke autoriteit.
De persoon die als gewoon beroep of bedrijf betalingsdiensten verstrekt aan betalingsdienstgebruikers of elektronisch geld levert aan een houder van elektronisch geld zonder hiertoe over de nodige vergun- ning of toelating te beschikken blijft niettemin onderworpen aan de dwingende bepalingen van deze wet;
3° betalingsdienstgebruiker : de natuurlijke of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begun- stigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt;
4° betaler : de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstrans- actie vanaf die betaalrekening toestaat, of de natuurlijke of rechtspersoon die bij het ontbreken van een betaalrekening, een betalingsopdracht geeft;
5° begunstigde : de natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geld- middelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;
6° betalingstransactie : een door de betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmid- delen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;
7° betalingsopdracht : door een betaler of begunstigde aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven in- structie om een betalingstransactie uit te voeren;
8° betaalrekening : een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;
9° geldmiddelen : bankbiljetten en muntstukken, giraal geld en elektronisch geld zoals bedoeld in arti- kel 4, 11°, van de wet van 21 december 2009;
10° betaalinstrument : elk gepersonaliseerd instrument en/of geheel van procedures, overeengekomen tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarvan de betalingsdienstgebruiker gebruikmaakt om een betalingsopdracht te initiëren;
11° authentificatie : een procedure die de betalingsdienstaanbieder in staat stelt het gebruik van een welbepaald betaalinstrument na te gaan met inbegrip van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken;
12° unieke identificator : de door de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker opgege- ven combinatie van letters, nummers of symbolen, door laatstgenoemde te verstrekken om voor een betalingstransactie de andere betrokken betalingsdienstgebruiker en/of zijn betaalrekening ondubbel- zinnig te identificeren;
13° domiciliëring : een betalingsdienst voor het debiteren van de betaalrekening van een betaler, waar- bij een betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde, aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler verstrekte instemming;
14° geldtransfer : een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daar- mee overeenstemmende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder, en/of waarbij dergelijke geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld;
15° betalingssysteem : een systeem met formele en gestandaardiseerde procedures en gemeenschappe- 19
lijke regels voor de verwerking, verrekening en/of afwikkeling van betalingstransacties dat toelaat geldmiddelen over te maken;
16° raamcontract : een betalingsdienstencontract dat de toekomstige uitvoering regelt van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en dat de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten;
17° werkdag : een dag waarop de relevante betalingsdienstaanbieder van de betaler of de betalings- dienstaanbieder van de begunstigde die betrokken is bij de uitvoering van een betalingstransactie toe- gankelijk is voor de bij de uitvoering van een betalingstransactie vereiste werkzaamheden;
18° valutadatum : het referentietijdstip dat door een betalingsdienstaanbieder wordt gebruikt voor de berekening van de interesten op de geldmiddelen waarmee een betaalrekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd;
19° referentiewisselkoers : de wisselkoers die als berekeningsgrondslag wordt gehanteerd bij een valu- tawissel en die door de betalingsdienstaanbieder beschikbaar wordt gesteld of afkomstig is van een bron die voor het publiek toegankelijk is;
20° referentierentevoet : de rentevoet die als berekeningsgrondslag wordt gehanteerd voor het aanreke- nen van interesten en die afkomstig is van een voor het publiek toegankelijke bron en door beide partij- en bij een betalingsdienstencontract kan worden nagegaan;
21° techniek voor communicatie op afstand : ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezig- heid van de betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker, kan worden gebruikt voor het sluiten van een betalingsdienstencontract;
22° duurzame drager : ieder hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie gemakkelijk toegankelijk maakt voor toekom- stig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
23° gepersonaliseerde veiligheidskenmerken : elk technisch middel toegewezen door een betalings- dienstaanbieder aan een bepaalde betalingsdienstgebruiker voor het gebruik van een betaalinstrument. Deze kenmerken, eigen aan de betalingsdienstgebruiker en onder zijn toezicht, laat toe om het gebruik van een welbepaald betaalinstrument na te gaan en beoogt de gebruiker te authentiseren;
24° agent : een natuurlijke of rechtspersoon die bij de uitvoering van betalingsdiensten voor rekening van een betalingsdienstaanbieder optreedt;
25° bijkantoor : een bedrijfszetel die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtsper- soonlijkheid vormt van een betalingsdienstaanbieder, van een kredietgever of van een kredietbemidde- laar en rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamhe- den van een betalingsdienstaanbieder een kredietgever of een kredietbemiddelaar; verscheidene be- drijfszetels in eenzelfde lidstaat van een betalingsdienstaanbieder een kredietgever of een kredietbe- middelaar met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden als één bijkantoor beschouwd;
26° elektronisch geld : elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde verte-
20 genwoordigd door een vordering op de uitgever, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om beta- lingstransacties te verrichten en die wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de
uitgever van elektronisch geld;
27° uitgever van elektronisch geld : een uitgever van elektronisch geld als bedoeld in artikel 4, 32° van de wet van 21 december 2009;
28° instelling voor elektronisch geld : een instelling voor elektronisch geld als bedoeld in artikel 4, 31°, van de wet van 21 december 2009;
29° houder van elektronisch geld : een natuurlijke of rechtspersoon die geld overhandigt aan een uitge- ver van elektronisch geld in ruil voor de uitgifte van elektronisch geld door die uitgever;
30° wet van 21 december 2009 : wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;
31° overschrijving : een betalingsdienst voor het crediteren van de betaalrekening van een begunstigde met een betalingstransactie of een reeks betalingstransacties van een betaalrekening van een betaler door de betalingsdienstaanbieder die de betaalrekening van de betaler beheert, op basis van een door de betaler gegeven instructie;
32° Verordening (EG) nr. 924/2009 : Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001;
33° Verordening (EU) nr. 260/2012 : Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakin- gen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009;
34° kredietgever : elke natuurlijke persoon of elke rechtspersoon die, in het raam van zijn handels- of beroepsactiviteiten, een krediet toestaat, met uitzondering van de persoon die een kredietovereenkomst aanbiedt of sluit wanneer deze overeenkomst het voorwerp uitmaakt van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een vergunninghoudende of geregistreerde kredietgever aangewe- zen in de overeenkomst;
35° kredietbemiddelaar : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever en die in het raam van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel :
a) aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;
b) consumenten anderszins dan onder a) bedoeld, bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kre- dietovereenkomsten;
c) namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit. Wordt hiermee gelijkgesteld de persoon die kredietovereenkomsten aanbiedt of toestaat wanneer deze overeenkomsten het voor- werp uitmaken van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een andere ver- gunninghoudende of geregistreerde kredietgever aangewezen in de overeenkomst;
36° verbonden agent : een kredietbemiddelaar die handelt voor rekening van en onder de volle en on- voorwaardelijke verantwoordelijkheid van : 21
a) slechts één kredietgever;
b) slechts één groep van kredietgevers, of
c) een aantal kredietgevers of groepen die niet de meerderheid van de markt vertegenwoordigen; 37° kredietmakelaar : de kredietbemiddelaar die geen verbonden agent is;
38° groep : groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de geconso- lideerde jaarrekening als omschreven in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzich- ten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen;
39° kredietovereenkomst : elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een consument, in de vorm van uitstel van betaling, van een lening, of van elke andere gelijkaardi- ge betalingsregeling;
40° kredietaanbod : de definitieve uitdrukking van de wil van de kredietgever die door de consument enkel nog moet worden aanvaard opdat de overeenkomst zou zijn gesloten;
41° totale kosten van het krediet voor de consument : alle kosten die de consument moet betalen in ver- band met de kredietovereenkomst en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van de notaris- kosten. Zijn hierin onder meer begrepen :
a) de debetrente;
b) commissielonen en/of vergoedingen die de kredietbemiddelaar ontvangt voor zijn bemiddeling;
c) belastingen;
d) vergoedingen van welke aard ook, onder meer, onderzoekskosten, kosten voor het samenstellen van het dossier en het raadplegen van de bestanden, kosten van beheer, administratie en inning, alle kaart- kosten behoudens hetgeen onder f) wordt bedoeld;
e) de kosten betreffende nevendiensten die verbonden zijn aan de kredietovereenkomst, onder meer verzekeringspremies, indien het sluiten van deze dienstenovereenkomst verplicht is om het krediet zelf te verkrijgen of tegen de commerciële bedingen en voorwaarden waaronder het verhandeld wordt;
f) de kosten voor het beheer van een rekening, waaronder een betaalrekening, verbonden aan een kre- dietovereenkomst waarop zowel betalingsverrichtingen als kredietopnemingen worden geboekt, de kosten voor het gebruik van een betaalinstrument waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht en de overige kosten voor deze betalingstransacties, tenzij de opening van de rekening facultatief is en de kosten voor deze rekening duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereen- komst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.
De totale kosten van het krediet voor de consument omvatten niet :
a) kosten en vergoedingen die de consument moet betalen wegens niet naleving van een in de krediet- overeenkomst opgenomen verbintenis;
b) de andere kosten dan de aankoopprijs die de consument bij het verwerven van goederen of diensten
22 in elk geval moet betalen, ook indien contant wordt betaald;
42° jaarlijkse kostenpercentage : het percentage dat de gelijkheid uitdrukt op jaarbasis, van de geactua- liseerde waarden van het geheel van de verbintenissen van de kredietgever (kredietopnemingen) en de consument (aflossingen en totale kosten van het krediet voor de consument), bestaand of toekomstig, en die berekend wordt aan de hand van de elementen die de Koning aanduidt en op de wijze die Hij bepaalt;
43° reclame : iedere mededeling als bedoeld in artikel I. 8, 13° ;
44° debetrentevoet : de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of veranderlijk per- centage op het gedeelte van het kapitaal dat is opgenomen en berekend aan de hand van de elementen die de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, aanduidt en op de wijze die Hij bepaalt, desge- vallend met inbegrip van de berekeningsmethode van de hieraan verbonden nalatigheidsinteresten;
45° vaste debetrentevoet : de debetrentevoet voorzien door een bepaling in de kredietovereenkomst waarbij de kredietgever en de consument voor de volledige duur van de kredietovereenkomst een enke- le debetrentevoet of voor deeltermijnen verschillende debetrentevoeten overeenkomen waarvoor uit- sluitend een vast specifiek percentage wordt gebruikt;
46° verkoop op afbetaling : elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, welke nor- maal leidt tot de verkrijging van goederen of levering van diensten, verkocht door de kredietgever of de kredietbemiddelaar bedoeld in 35°, c), laatste zin, en waarvan de prijs betaald wordt door middel van periodieke stortingen;
47° financieringshuur : elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, waarbij de ene partij zich ertoe verbindt de andere het genot van een lichamelijk roerend goed te verschaffen tegen een
bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt periodiek te betalen en waarin, eveneens expliciet of stilzwijgend, een koopaanbod is vervat. Voor de toepassing van deze wet wordt de verhuurder be- schouwd als kredietgever, of de kredietbemiddelaar bedoeld in 35°, c), laatste zin;
48° lening op afbetaling : elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, waarbij geld of een ander betaalmiddel ter beschikking wordt gesteld van een consument, die zich ertoe verbindt de lening terug te betalen door periodieke stortingen;
49° kredietopening : elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, waarbij koopkracht, geld of gelijk welk ander betaalmiddel ter beschikking wordt gesteld van de consument, die ervan ge- bruik kan maken door een of meerdere kredietopnemingen te verrichten onder meer met behulp van een betaalinstrument of op een andere wijze, en die zich ertoe verbindt terug te betalen volgens de overeengekomen voorwaarden.
Als het niet mogelijk is om een wederopneming te doen tenzij mits een voorafgaand akkoord met de kredietgever of mits de naleving van andere voorwaarden dan degene die initieel waren overeengeko- men, dan wordt deze wederopneming beschouwd als een nieuwe kredietovereenkomst;
50° kredietovereenkomst op afstand : elke kredietovereenkomst gesloten overeenkomstig artikel I.8, 15° van dit Wetboek;
51° geoorloofde debetstand op een rekening : een uitdrukkelijke kredietopening waarbij een kredietge- ver een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op de hier- mee verbonden betaalrekening te boven gaan;
52° overschrijding : een stilzwijgend aanvaarde debetstand waarbij een kredietgever een consument de 23
mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op zijn betaalrekening of de over- eengekomen geoorloofde debetstand op een rekening van de consument te boven gaan;
53° hypothecair krediet : het krediet bestemd voor het financieren van het verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten, toegekend aan een consument, en dat :
a) hetzij gewaarborgd wordt door een hypotheek of een voorrecht op onroerend goed of door de in- pandgeving van een op dezelfde wijze gewaarborgde schuldvordering,
b) hetzij een schuldvordering uitmaakt die voortspruit uit de indeplaatsstelling van één of meer derde personen in de rechten van een schuldeiser die bevoorrecht is op een onroerend goed,
c) hetzij bedongen werd met het recht een hypothecaire waarborg te eisen, zelfs indien dit recht in een afzonderlijke akte bedongen is,
d) hetzij een garantiekrediet waarbij aan de borg of garant een hypothecaire waarborg wordt toegekend;
54° consumentenkrediet : het krediet dat, ongeacht de benaming of de vorm, wordt verstrekt aan een consument en dat geen hypothecair krediet uitmaakt;
55° schuldbemiddeling : de dienstverlening, met uitsluiting van het sluiten van een kredietovereen- komst, met het oog op het totstandbrengen van een regeling omtrent de wijze van betaling van de schuldenlast die geheel of ten dele uit een of meer kredietovereenkomsten voortvloeit;
56° verwerking van gegevens : de verwerking van persoonsgegevens omschreven in artikel 1, § 2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de ver- werking van persoonsgegevens;
57° bestand : het bestand, omschreven in artikel 1, § 3, van de wet van 8 december 1992 tot bescher- ming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
58° verantwoordelijke voor de verwerking : de verantwoordelijke voor de verwerking omschreven in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
59° vestiging van de kredietgever of van de kredietbemiddelaar : de plaatsen waar hij gewoonlijk zijn bedrijf uitoefent of de vestiging van een andere kredietgever of kredietbemiddelaar;
60° kapitaal : de schuld in hoofdsom die het voorwerp uitmaakt van de kredietovereenkomst.
Voor de geoorloofde debetstanden op een rekening en de overschrijdingen zonder regeling voor ge- spreide terugbetaling van de hoofdsom : het door de consument opgenomen bedrag, vermeerderd met de vervallen debetintresten en, in het geval van eenvoudige betalingsachterstand zoals bedoeld in arti- kel VII.106, § 2, vervallen nalatigheidsinteresten op het bedrag van de overschrijding;
61° aflossing van het kapitaal : de wijze van terugbetaling van het kapitaal waarbij de consument zich verbindt tijdens de looptijd van het krediet stortingen te doen die het kapitaal onmiddellijk met de over- eenkomstige som verminderen;
24
62° wedersamenstelling van kapitaal : de wijze van terugbetaling van het kapitaal waarbij de consu- ment de verbintenis aangaat om, tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst, stortingen te doen die, alhoewel contractueel aangewend voor de terugbetaling van het kapitaal, niet onmiddellijk een over- eenkomstige bevrijding tegenover de kredietgever meebrengen. Zij komen slechts in mindering van het kapitaal op de tijdstippen en volgens de voorwaarden die in de overeenkomst of door dit boek bepaald worden;
63° verschuldigd blijvende saldo : het bedrag dat moet gestort worden om het opgenomen kapitaal af te lossen, weder samen te stellen of terug te betalen;
64° gelieerde kredietovereenkomst : een kredietovereenkomst waarbij geldt dat :
a) het betreffende krediet uitsluitend dient ter financiering van een overeenkomst voor het verwerven van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst, en
b) die twee overeenkomsten objectief gezien een commerciële eenheid vormen. Een commerciële een- heid wordt geacht te bestaan indien de leverancier of de dienstenaanbieder zelf het krediet van de con- sument financiert of, in het geval van financiering door een derde, indien de kredietgever bij het voor- bereiden of sluiten van de kredietovereenkomst gebruik maakt van de diensten van de leverancier of dienstenaanbieder, dan wel indien bepaalde goederen of de levering van een bepaalde dienst uitdrukke- lijk worden vermeld in de kredietovereenkomst;
65° kredietbedrag : het plafond of de som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst beschikbaar worden gesteld;
66° totale door de consument te betalen bedrag : de som van het kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument, met inbegrip van de te betalen residuele waarde van het goed bij het lichten van de koopoptie in geval van financieringshuur;
67° FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten zoals bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002;
68° Bank : de Nationale Bank van België;
69° Centrale : de Centrale voor Kredieten aan Particulieren belast met de opdrachten als bedoeld in artikel VII.127;
70° nevendienst : een dienst aangeboden aan de consument in samenhang met de kredietovereenkomst of de betalingsdienst;
71° kredietinstelling : de kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
72° verzekeringsonderneming : de onderneming bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
73° gereglementeerde onderneming : een onderneming zoals bedoeld in artikel 1, 7°, van het koninklijk besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekerings- ondernemingen, herverzekerings-ondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschap- pen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het
koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op 25
de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op ge- consolideerde basis op kredietinstellingen;
74° subagent : de natuurlijke of rechtspersoon die als kredietbemiddelaar handelt voor rekening van en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één kredietbemiddelaar;
75° vestigingsakte" : het geheel van de authentieke en onderhandse akten en elk document dat bepa- lingen bevat die eenzelfde krediet regelen;
76° lidstaat van herkomst :
a) indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk persoon is, de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft;
b) indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een rechtspersoon is, de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd.;
77° lidstaat van ontvangst : de lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is, waar de kredietgever of kre- dietbemiddelaar een bijkantoor heeft of diensten verricht;
78° verantwoordelijke voor de distributie : elke natuurlijke persoon behorend tot de leiding van een kredietgever, een kredietbemiddelaar of elke werknemer in dienst van dergelijke persoon, die de facto de verantwoordelijkheid heeft op de kredietbemiddelingswerkzaamheid of hierop toezicht uitoefent;
79° persoon die in contact staat met het publiek : de andere personen bij een kredietgever of een kre- dietbemiddelaar die, op welke wijze dan ook, in contact staan met het publiek met het oog op het voor- stellen van kredietovereenkomsten of hierover informatie verstrekt;
80° wet van 2 augustus 2002 : wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
81° agenten in een nevenfunctie : de verkopers van goederen en diensten van niet-financiële aard die, bij wijze van nevenactiviteit en voor rekening van een of meer kredietgevers, als bemiddelaar inzake consumentenkrediet optreden.
HOOFDSTUK 5. - Definities eigen aan boek XIV
(ingevoegd door de wet van 15 mei 2014, in werking getreden op 31 mei 2014) (nummering van het hoofdstuk en van de artikel te wijzigen via een ERRATUM) Art. I. 8. Voor de toepassing van boek XIV gelden de volgende definities :
1° homogene diensten : alle diensten waarvan de eigenschappen en de modaliteiten identiek of gelijk- aardig zijn, ongeacht onder meer het ogenblik, de plaats van de uitvoering, de dienstverstrekker of de persoon voor wie ze bestemd zijn;
26
2° etikettering : de vermeldingen, aanwijzingen, gebruiksaanwijzingen, merken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een goed of op een homogene dienst en die voorkomen op het goed zelf of op enig verpakkingsmiddel, document, bordje, etiket, band of label dat bij dit goed of bij deze dienst is gevoegd of daarop betrekking heeft;
3° op de markt brengen : de invoer met het oog op de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, de tekoopaanbieding, de verkoop, het huuraanbod van goederen en diensten, de verhuring van goederen en diensten, de afstand onder bezwarende titel of gratis, als deze verrichtingen worden gedaan door een beoefenaar van een vrij beroep;
4° los verkochte goederen : goederen die niet vooraf worden verpakt en die door of in tegenwoordig- heid van de consument worden gemeten of gewogen;
5° per stuk verkochte goederen : goederen die niet kunnen worden gefractioneerd zonder hun aard of eigenschappen te wijzigen;
6° geconditioneerde goederen : goederen die een fractionering, weging, telling of meting ondergaan hebben, zelfs tijdens het fabricageproces, al dan niet gevolgd door een verpakking, en met het doel die verrichting overbodig te maken bij de tekoopaanbieding;
7° voorverpakte goederen : de geconditioneerde goederen die verpakt zijn alvorens te koop te worden aangeboden ongeacht de aard van de verpakking, die het goed geheel of slechts ten dele bedekt, maar op zo'n wijze dat de inhoud niet kan worden veranderd zonder dat de verpakking wordt geopend of gewijzigd.
Daaronder vallen :
a) voorverpakte goederen in vooraf bepaalde hoeveelheden : zodanig voorverpakte goederen dat de in de verpakking aanwezige hoeveelheid overeenstemt met een vooraf gekozen waarde;
b) voorverpakte goederen in variabele hoeveelheden : zodanig voorverpakte goederen dat de in de ver- pakking aanwezige hoeveelheid niet overeenstemt met een vooraf gekozen waarde;
8° meeteenheid : de eenheid als bedoeld in boek VIII;
9° conditioneerder : de persoon die de goederen conditioneert met het oog op de tekoopaanbieding er- van;
10° nominale hoeveelheid : het op een voorverpakking aangegeven gewicht of volume dat overeen- stemt met de nettohoeveelheid die deze voorverpakking wordt geacht te bevatten;
11° reclame : iedere mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van pro- ducten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen;
12° vergelijkende reclame : elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd;
13° overeenkomst op afstand : iedere overeenkomst die tussen de beoefenaar van een vrij beroep en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de beoefenaar van een vrij beroep en de con- sument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;
14° techniek voor communicatie op afstand : ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezig- heid van de beoefenaar van een vrij beroep en consument, kan worden gebruikt voor de sluiting van de
overeenkomst tussen deze partijen; 27
15° communicatietechniek-exploitant : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, publiekrechtelijk of privaatrechtelijk, wiens beroepsactiviteit erin bestaat één of meer technieken voor communicatie op afstand aan de beoefenaar van een vrij beroep ter beschikking te stellen;
16° financiële dienst : iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verze- kering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen;
17° duurzame gegevensdrager : ieder hulpmiddel dat de consument of de beoefenaar van een vrij be- roep in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze infor- matie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is aangepast aan het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
18° aanbieder : iedere beoefenaar van een vrij beroep die optreedt als de contractuele verrichter van diensten op grond van overeenkomsten op afstand;
19° gezamenlijk aanbod : het aanbod waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van goederen of dien- sten gebonden is aan de verkrijging van andere goederen of diensten;
20° onrechtmatig beding : elk beding of elke voorwaarde in een overeenkomst tussen een beoefenaar van een vrij beroep en een consument die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nade- le van de consument;
21° beroepspraktijk : iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een beoefenaar van een vrij beroep, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product;
22° het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren : een beroepspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waar- door de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;
23° professionele toewijding : het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een beoefenaar van een vrij beroep in zijn activiteitsdomein ten aanzien van de con- sument mag worden verwacht, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken;
24° uitnodiging tot aankoop : een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het pro- duct op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;
25° ongepaste beïnvloeding : het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, druk uit te oefenen op een wijze die het ver- mogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt;
26° besluit over een transactie : elk door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat;
28 27° volgens specificaties van de consument vervaardigde goederen : goederen die niet geprefabriceerd zijn en die worden vervaardigd op basis van een individuele keuze of beslissing van de consument;
28° buiten de gebruikelijke plaats van beroepsuitoefening gesloten overeenkomst : iedere overeen- komst tussen de beoefenaar van een vrij beroep en de consument :
a) die wordt gesloten in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de beoefenaar van een vrij beroep en de consument op een andere plaats dan een gebruikelijke plaats van beroepsuitoefening van de beoefenaar van een vrij beroep; of
b) waarvoor een aanbod werd gedaan door de consument onder dezelfde omstandigheden als bedoeld onder a); of
c) die gesloten wordt in de gebruikelijk plaats van beroepsuitoefening van de beoefenaar van een vrij beroep of met behulp van een techniek voor communicatie op afstand, onmiddellijk nadat de consu- ment persoonlijk en individueel is aangesproken op een plaats die niet de gebruikelijke plaats van de beroepsuitoefening van de beoefenaar van een vrij beroep is, in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de beoefenaar van een vrij beroep en de consument; of
d) die gesloten wordt tijdens een excursie die door de beoefenaar van een vrij beroep is georganiseerd met als doel of effect de promotie en de verkoop van goederen of diensten aan de consument;
29° de gebruikelijke plaats van beroepsuitoefening waar :
a) iedere onverplaatsbare ruimte voor beroepsuitoefening waar de beoefenaar van een vrij beroep op permanente basis zijn activiteiten uitvoert; of
b) iedere verplaatsbare ruimte voor beroepsuitoefening waar de beoefenaar van een vrij beroep ge- woonlijk zijn activiteiten uitvoert;
30° verkoopovereenkomst : iedere overeenkomst waarbij de beoefenaar van een vrij beroep de eigen- dom van goederen aan de consument overdraagt of zich ertoe verbindt deze over te dragen en de con- sument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen, met inbegrip van elke overeenkomst die zowel goederen als diensten betreft;
31° dienstenovereenkomst : iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst, waarbij de beoefenaar van een vrij beroep de consument een dienst levert of zich ertoe verbindt een dienst te leve- ren en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen;
32° digitale inhoud : gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden;
33° commerciële garantie : iedere verbintenis van de beoefenaar van een vrij beroep of een producent om boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onder- houden, wanneer die niet voldoen aan de specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclame- boodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst;
34° aanvullende overeenkomst : een overeenkomst waarbij een consument goederen of diensten ver- werft in verband met een overeenkomst, en deze goederen of diensten door de beoefenaar van een vrij beroepworden geleverd of door een derde partij op basis van een afspraak tussen die derde partij en de beoefenaar van een vrij beroep;
35° beoefenaar van een vrij beroep : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op intellectueel on- 29
afhankelijke wijze en onder eigen verantwoordelijkheid een beroepsactiviteit uitoefent die hoofdzake- lijk uit intellectuele prestaties bestaat, voorafgaand de vereiste opleiding heeft gevolgd, tot permanente vorming is gehouden, onderworpen is aan een bij of krachtens de wet opgericht tuchtorgaan en geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel.
36° de minister : de ministers bevoegd voor justitie en desgevallend economie, K.M.O. en midden- stand, en volksgezondheid.
HOOFDSTUK 6. - Definities eigen aan boek VIII
(ingevoegd door de wet van 28 februari 2013, in werking getreden op 12 december 2013) (nummering van de artikelen te wijzigen via een ERRATUM)
Art. I.9. Voor de toepassing van boek VIII gelden de volgende definities:
1° “Norm”: een door een erkende normalisatie-instelling vastgestelde technische specificatie voor her- haalde of voortdurende toepassing, waarvan de naleving niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort:
a) “internationale norm”: een door een internationale normalisatie-instelling vastgestelde norm;
b) “Europese norm”: een door een Europese normalisatieorganisatie vastgestelde norm;
c) “geharmoniseerde norm”: een Europese norm die op verzoek van de Commissie is vastgesteld met het oog op de toepassing van harmonisatiewetgeving van de Unie;
d) “nationale norm”: een door een nationale normalisatie-instelling vastgestelde norm;
2° “Normalisatiecommissie”: commissie die binnen het Bureau voor Normalisatie normalisatiewerk- zaamheden in een bijzonder gebied uitvoert waarbij alle belangstellende partijen betrokken worden;
3° “Sectorale normalisatieoperator”: instelling die al dan niet de rechtspersoonlijkheid bezit en die be- last is met de coördinatie van één of meerdere normalisatiecommissie(s), in gebieden die onder haar bevoegdheid vallen;
4° “Accreditatie”: formele verklaring van de nationale accreditatie-instelling dat een conformiteitsbe- oordelingsinstantie voldoet aan de eisen die zijn bepaald door geharmoniseerde normen en, indien van toepassing, aan aanvullende eisen, zoals die welke zijn opgenomen in de relevante sectorale regelingen, vereist om een specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit te verrichten;
5° “Accreditatiesysteem”: systeem met eigen beheersregels bedoeld om de uitvoering van de accredita- tieprocedure toe te laten;
6° “Conformiteitsbeoordeling”: het proces waarin wordt aangetoond of voldaan is aan vastgestelde eisen voor een product, proces, dienst, systeem, persoon of instantie;
7° “Instelling voor de conformiteitsbeoordeling”: instelling die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals onder meer ijken, testen, certificeren en inspecteren;
30 8° “Geharmoniseerde norm”: een norm die, op grond van een door de Commissie ingediend verzoek, overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij is vastgelegd door één van de in bijlage I bij die richtlijn genoemde Europese normalisatie-instellingen;
9° “Proef”: technische operatie die erin bestaat één of meerdere karakteristieken van een gegeven pro- duct, proces of dienst te bepalen volgens een gespecifieerde werkwijze;
10° “Kalibratie”: activiteit die tot doel heeft, onder welbepaalde omstandigheden, de relatie vast te leg- gen tussen de waarden van de grootheid aangeduid door een meettoestel, een meetsysteem of de waar- den weergegeven door een stoffelijke maat of door een referentiemateriaal en de corresponderende waarden van de grootheid gerealiseerd door standaarden;
11° “Referentiemateriaal”: materiaal of substantie waarvan één of meerdere eigenschappen voldoende homogeen en welbepaald zijn om gebruikt te woorden voor de kalibratie van een toestel, de evaluatie van een meetmethode of voor de toekenning van waarden aan materialen;
12° “Keuring”: onderzoek van de conceptie van een product, een dienst, een proces of een installatie, en bepaling van hun overeenstemming met specifieke eisen, of, op basis van een professioneel oordeel, met algemene eisen; het begrip “controle” moet als een synoniem van het begrip “keuring” worden beschouwd;
13° “Certificatie”: procedure waarbij een derde partij een schriftelijke waarborg geeft dat een product, een proces of een dienst in overeenstemming is met vastgestelde eisen. Onder derde partij wordt ver-
staan een persoon of een instelling die voor wat betreft de betrokken materie als onafhankelijk van de betrokken partijen erkend is;
14° “Meetinstrumenten”: alle voorwerpen, instrumenten en werktuigen of hun combinaties, uitsluitend of subsidiair opgevat en verwezenlijkt met het doel metingen te verrichten;
15° “Geijkt meetinstrument”: een meetinstrument:
a) dat voorzien is van de tekens of ijkmerken bedoeld in artikel VIII.47;
b) dat krachtens de bepalingen van artikel VIII.51 vrijgesteld is van de eerste ijk en dat, rekening hou- dend met de bepalingen van artikel VIII.48, drager is van het goedkeuringsmerk voorzien in dit artikel;
16° “Metingen in het economisch verkeer”: metingen uitgevoerd in de uitoefening van een beroep, een bedrijf of een handel, met het oog op de naleving van uit een rechtsverhouding voortvloeiende rechten en verplichtingen.
HOOFDSTUK 7. - Definities eigen aan boek IX
(ingevoegd door de wet van 25 april 2013, in werking getreden op 12 december 2013)
Art. I.10. Voor de toepassing van boek IX gelden de volgende definities:
1° “product”: elk lichamelijk goed dat ongeacht of het nieuw, tweedehands of opnieuw in goede staat gebracht is, tegen betaling of gratis, in het kader van een handelsactiviteit of in het kader van een dienst
aan een gebruiker wordt geleverd of ter beschikking gesteld, evenals elk lichamelijk goed dat door een 31
werkgever in gebruik wordt gesteld of vervaardigd om ter beschikking gesteld te worden van een werknemer voor de uitvoering van zijn werk.
Worden eveneens beoogd de installaties, met andere woorden de gezamenlijke constructie van pro- ducten, zodanig opgesteld dat zij in samenhang functioneren. Worden echter niet beoogd de tweede- hands producten die als antiek worden geleverd of de producten die voor gebruik moeten worden gere- pareerd of opnieuw in goede staat moeten worden gebracht, op voorwaarde dat de leverancier de per- soon aan wie hij het product levert hiervan duidelijk op de hoogte stelt;
2° “veilig product”: een product dat bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandighe- den, ook wat gebruiksduur en eventuele indienststelling, installatie en onderhoudseisen betreft, geen enkel risico oplevert, dan wel slechts beperkte risico's die verenigbaar zijn met het gebruik van het pro- duct en vanuit het oogpunt van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid en de veiligheid van personen, aanvaardbaar worden geacht. De mogelijkheid een hoger veiligheidsniveau te bereiken of andere producten met een kleiner risico aan te schaffen, volstaat niet om een product als “gevaarlijk” te beschouwen. Tijdens de evaluatie wordt wel rekening gehouden met:
a)de kenmerken van het product, met name de samenstelling, de verpakking, de voorschriften voor as- semblage en, in voorkomend geval, voor installatie en onderhoud;
b) het effect ervan op andere producten, ingeval redelijkerwijs kan worden verwacht dat het product in combinatie met die andere producten zal worden gebruikt;
c) de aanbiedingsvorm van het product, de etikettering, eventuele waarschuwingen en aanwijzingen voor het gebruik en de verwijdering ervan, alsmede iedere andere aanwijzing of informatie over het product;
d) de categorieën gebruikers die bij het gebruik van het product een groot risico lopen, in het bijzonder kinderen en ouderen;
3° “gevaarlijk product”: een product dat niet beantwoordt aan de definitie van “veilig product”;
4° “product bestemd voor consumenten”: elk product dat voor een consument bestemd is of waarvan redelijk te verwachten is dat het door consumenten zal gebruikt worden, ook als het niet specifiek voor hun bedoeld is. De enige uitzondering hierop zijn de voor de professionele doeleinden bestemde pro- ducten waarvan de etikettering dat professioneel gebruik aangeeft en die normaal niet in de distributie ter beschikking zijn van de consumenten;
5° “dienst”: elke terbeschikkingstelling van een product aan consumenten en elk gebruik door een dienstverlener van een product dat risico's inhoudt voor een consument, voor zover het een product betreft dat rechtstreeks verband houdt met de dienstverlening;
6° “veilige dienst”: een dienst waarbij enkel veilige producten aan worden geboden en waarbij de dienstverlening geen risico's inhoudt voor de gebruiker dan wel beperkte risico's die verenigbaar zijn met de dienstverlening en vanuit het oogpunt van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid en de veiligheid aanvaardbaar worden geacht;
7° “gevaarlijke dienst”: een dienst die niet beantwoordt aan de definitie van “veilige dienst «; 8° “producent”:
32
a) de fabrikant van het product of de dienstverlener, indien deze in een lidstaat gevestigd is, en eenieder die zich als fabrikant aandient door op het product zijn naam, merk of ander kenteken aan te brengen, of degene die het product opnieuw in goede staat brengt en een ieder die zich als dienstverlener aan- dient;
b) de vertegenwoordiger van de fabrikant of van de dienstverlener, indien deze niet in een lidstaat ge- vestigd zijn, of, indien er geen in een lidstaat gevestigde vertegenwoordiger is, de importeur van het product of de distributeur van de dienst;
c) de andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij de verhandelingsketen of de dienstverlening, voor zover hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de veiligheidskenmerken van de producten die op de markt worden gebracht;
d) de werkgever die producten vervaardigt voor gebruik op de arbeidsplaats in het eigen bedrijf;
9° “distributeur”: de persoon die beroepshalve betrokken is bij de verhandelingsketen of de dienstver- lening en wiens activiteit geen invloed heeft op de veiligheidskenmerken van de producten;
10° “werknemer”: de werknemer zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
11° “werkgever”: de werkgever zoals bepaald in artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 4 augustus 1996 be- treffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
12° “gebruiker”: naar gelang het geval de consument, de werkgever of de werknemer; 13° “tussenkomend organisme”:
a) elk organisme dat in het kader van boek IX of zijn uitvoeringsbesluiten optreedt bij het opstellen van een risicoanalyse, het bepalen van preventiemaatregelen, het uitvoeren van opstellingsinspecties, het uitvoeren van onderhoudsinspecties, het opstellen van inspectie- of onderhoudsschema's, het uitvoeren van periodieke controles of het uitvoeren van periodiek nazicht;
b) elk organisme dat in het kader van boek IX of zijn uitvoeringsbesluiten wordt aangesteld als aange- melde of erkende instantie bij het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures;
c) elk organisme dat in het kader van boek IX of zijn uitvoeringsbesluiten optreedt om op een andere wijze de veiligheid van een product of dienst te controleren;
14° “risico”: de kans dat er schade ontstaat door het gebruik of de aanwezigheid van een gevaarlijk product. De risicofactoren zijn de omgevingsfactoren en de individugebonden factoren die de kans op het ontstaan of de xxxxx xxx xx xxxxxx beïnvloeden;
15° “ernstig risico”: een risico dat snel ingrijpen van de overheid vereist, met inbegrip van risico's waarvan de gevolgen zich niet onmiddellijk voordoen;
16° “de minister”: de minister tot wiens bevoegdheden de bescherming van de veiligheid van de con- sumenten behoort;
17° “terugroepen”: alle maatregelen om een gevaarlijk product dat een producent of distributeur al aan de gebruiker heeft geleverd of beschikbaar gesteld, terug te nemen;
18° “uit de handel nemen”: alle maatregelen om uitstalling of distributie en aanbieding van een gevaar-
lijk product, en de aanbieding van een gevaarlijke dienst, te verhinderen; 33
19° “geharmoniseerde norm”: een niet-bindende nationale norm van een lidstaat, die een omzetting is van een Europese norm die het voorwerp heeft uitgemaakt van een mandaat van de Europese Commis- sie aan een Europese normalisatie-instelling en waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Eu- ropese Unie is gepubliceerd. De referenties van de Belgische normen die voldoen aan deze bepaling worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;
20° “lidstaat”: lidstaat van de Europese Unie, Turkije of een lidstaat van de Europese Vrijhandelsasso- ciatie die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
HOOFDSTUK 8. - Definities eigen aan boek X. (ingevoegd door de wet van 2 april 2014, inwerkingtreding op 31 mei) Art. I.11. Voor de toepassing van boek X gelden de volgende definities:
1° "handelsagentuurovereenkomst": overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de an- dere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de prin- cipaal.
De handelsagent deelt zijn werkzaamheden naar eigen goeddunken in en beschikt zelfstandig over zijn tijd;
2° "commerciële samenwerkingsovereenkomst": overeenkomst gesloten tussen meerdere personen,
waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere om bij de verkoop van producten of de ver- strekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen:
- een gemeenschappelijk uithangbord;
- een gemeenschappelijke handelsnaam;
- een overdracht van knowhow;
- een commerciële of technische bijstand.
3° "verkoopconcessie": iedere overeenkomst krachtens welke een concessiegever aan een of meer con- cessiehouders het recht voorbehoudt in eigen naam en voor eigen rekening producten te verkopen, die hijzelf vervaardigt of verdeelt.
HOOFDSTUK 9. - Definities eigen aan boek XI
(ingevoegd door de wet van 19 april 2014, inwerkingtreding voorzien op 1 januari 2015, met uitzonde- ring van de artikelen I.13, 1° tot 5°, en art. I.14, die in werking treden op 22 september 2014
Art. I.13. Voor de toepassing van boek XI gelden de volgende definities :
1° Verdrag van Parijs : het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom ondertekend te Parijs
34 op 20 maart 1883 en goedgekeurd bij de wet van 5 juli 1884, inbegrepen iedere herzieningsakte die
door België werd bekrachtigd;
2° Berner Conventie : de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, aangevuld te Parijs op 4 mei 1896, herzien te Berlijn op 13 november 1908, aangevuld te Bern op 20 maart 1914, herzien te Rome op 2 juni 1928, te Brussel op 26 juni 1948, te Stockholm op 14 juli 1967 en te Parijs op 24 juli 1971, gedaan te Parijs op 24 juli 1971;
3° TRIPs-Overeenkomst : de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen als Annex 1C bij het Akkoord tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, onderte- kend te Marrakesh op 15 april 1994 en goedgekeurd bij de wet van 23 december 1994;
4° Wereldhandelsorganisatie : de organisatie opgericht door het Akkoord tot oprichting van de We- reldhandelsorganisatie, ondertekend op 15 april 1994 te Marrakesh en goedgekeurd bij wet van 23 de- cember 1994;
5° Dienst : de Dienst voor de Intellectuele Eigendom bij de Federale Overheidsdienst Economie;
6° databank : een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk;
7° technische voorzieningen : technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of prestaties of databanken, die door de houders van auteursrechten of naburige rechten of producenten van data- banken niet zijn toegestaan.
Art. I.14. Voor de toepassing van boek XI, titels 1 en 2, gelden de volgende definities :
1° Samenwerkingsverdrag : het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970 en goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977;
2° Europees Octrooiverdrag : het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, opgemaakt te München op 5 oktober 1973, goedgekeurd bij de wet van 8 juli 1977, zoals gewijzigd door de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, aangenomen te München op 29 november 2000 en goedgekeurd bij wet van 21 april 2007;
3° wet van 10 januari 1955 : de wet betreffende de bekendmaking en de toepassing der uitvindingen en fabrieksgeheimen die de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat aangaan;
4° Europees Octrooibureau : het Europees Octrooibureau ingesteld door het Europees Octrooiverdrag; 5° register : het register van de uitvindingsoctrooien en van de aanvullende beschermingscertificaten;
6° verzameling : de Verzameling van de uitvindingsoctrooien en van de aanvullende beschermingscer- tificaten;
7° biologisch materiaal : materiaal dat genetische informatie bevat en zichzelf kan repliceren of in een biologisch systeem kan worden gerepliceerd;
8° microbiologische werkwijze : iedere werkwijze waarbij microbiologisch materiaal wordt gebruikt, die op microbiologisch materiaal ingrijpt of die microbiologisch materiaal als resultaat heeft;
9° werkwijze van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren : werkwijze 35
voor de voortbrenging van planten of dieren die geheel bestaat uit natuurlijke verschijnselen zoals krui- singen of selecties;
10° geschrift : een opeenvolging van duidelijke, gehandtekende en toegankelijke tekens die nadien ge- raadpleegd kunnen worden ongeacht hun drager en hun wijze van overdracht;
11° handtekening : een geschreven of elektronische handtekening. Wanneer de handtekening elektro- nisch is, bepaalt de Koning de techniek(en) die toelaten te veronderstellen dat de identiteit van de on- dertekenaar en de integriteit van zijn akte zijn gegarandeerd;
12° verordening 1257/2012 : De Verordening nr. 1257/2012 van 17 december 2012 van het Europees Parlement en de Raad tot het uitvoering geven aan een nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming;
13° het Europees octrooi : een octrooi dat door het Europees Octrooibureau ("EOB") volgens de regels en procedures zoals vastgelegd in het Europees Octrooiverdrag is verleend, onafhankelijk van het feit of het Europees octrooi eenheidswerking geniet krachtens de verordening 1257/2012.
14° het Europees octrooi met eenheidswerking : het Europees octrooi dat eenheidswerking geniet krachtens de verordening 1257/2012;
15° het Europees octrooi zonder eenheidswerking : het Europees octrooi dat geen eenheidswerking heeft krachtens de Verordening 1257/2012;
16° het eengemaakt octrooigerecht : het gerecht gemeenschappelijk aan de overeenkomstsluitende lid- staten dat werd ingesteld door de Overeenkomst betreffende de oprichting van een eengemaakt oc- trooigerecht, ondertekend op 19 februari 2013.
Art. I.15. Voor de toepassing van boek XI, titel 3, gelden de volgende definities :
1° ras : een plantengroep van een botanische taxon van de laagst bekende rang die, ongeacht of volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een kwekersrecht, kan worden :
- gedefinieerd aan de hand van de expressie van de eigenschappen die het resultaat is van een bepaald genotype of van een bepaalde combinatie van genotypen,
- onderscheiden van elke andere plantengroep op grond van de expressie van ten minste één van die eigenschappen, en
- beschouwd als een eenheid, gezien zijn geschiktheid om onveranderd te worden vermeerderd;
2° rascomponenten : de volledige planten of plantendelen, voor zover die delen volledige planten kun- nen voortbrengen;
3° geschrift : een opeenvolging van duidelijke, gehandtekende en toegankelijke tekens die nadien ge- raadpleegd kunnen worden ongeacht hun drager en hun wijze van overdracht.
Art. I.16. Voor de toepassing van boek XI, titel 5, gelden de volgende definities :
1° Controledienst : de controledienst van de vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en
36 naburige rechten bij de Federale overheidsdienst Economie;
2° rechtmatig gebruiker : eenieder die handelingen verricht welke door de auteur of bij wet zijn toege- staan;
3° doorgifte via de kabel : de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem, aan het publiek, van een eerste uitzending, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van televisie- of radioprogramma's die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn;
4° Dienst Regulering : de dienst regulering van het auteursrecht en de naburige rechten bij de Federale overheidsdienst Economie.
Art. I.17. Voor de toepassing van boek XI, titel 7, gelden de volgende definities :
1° rechtmatig gebruiker : de persoon die opvragingen verricht en/of de databank hergebruikt op een wijze die door de producent van de databank of bij wet is toegestaan;
2° producent van een databank : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het initiatief neemt tot en het risico draagt van de investeringen waardoor de databank ontstaan is;
3° opvraging : de permanente of tijdelijke overbrenging van de inhoud van een databank of van een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm. Openbare uitlening wordt niet als opvraging beschouwd;
4° hergebruik : elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een data- bank of van een substantieel deel ervan, door verspreiding van kopieën, verhuur, on line transmissie of in een andere vorm. Openbare uitlening wordt niet als hergebruik beschouwd.
HOOFDSTUK 10. - Definities eigen aan Boek XII
(ingevoegd door de wet van 15 december 2013)
Art. I.18. Voor de toepassing van Xxxx XXX gelden de volgende definities:
1° dienst van de informatiemaatschappij: elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektroni- sche weg op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van de dienst verricht wordt;
2° elektronische post: tekst-, spraak, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar communicatienet- werk wordt verzonden en in het netwerk of in de eindapparatuur van de ontvanger kan worden opge- slagen tot het door de afnemer wordt opgehaald;
3° dienstverlener: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij le- vert;
4° gevestigde dienstverlener: een dienstverlener die vanuit een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die nodig zijn voor het leveren van de dienst, vormen als zodanig geen ves- tiging van de dienstverlener;
5° afnemer van de dienst: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, al dan niet voor beroepsdoeleinden, 37
gebruikmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij, in het bijzonder om informatie te verkrij- gen of toegankelijk te maken;
6° reclame: elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goe- deren, diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon die een commerciële, indu- striële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent.
Voor de toepassing van Boek XII vormt het volgende op zich geen reclame:
a) informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteit van een onderneming, organisatie of per- soon, in het bijzonder een domeinnaam of een elektronisch postadres;
b) mededelingen die onafhankelijk en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samenge- steld;
7° gereglementeerd beroep: elke beroepsactiviteit voor zover de toegang tot of uitoefening dan wel één van de wijzen van uitoefening door wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepalingen, direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma, opleidingsbewijs of bekwaamheidsat- test;
8° beschermde dienst: één van de diensten van de informatiemaatschappij, voor zover deze tegen beta- ling en op basis van voorwaardelijke toegang worden verricht, of de verschaffing, beschouwd als een op zichzelf staande dienst, van voorwaardelijke toegang tot deze diensten;
9° voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel en regeling die de toegang tot de beschermde dienst in een begrijpelijke vorm afhankelijk maakt van voorafgaande, individuele toestemming;
10° uitrusting voor voorwaardelijke toegang: elke uitrusting of programmatuur die is ontworpen of aangepast om toegang te verschaffen tot een beschermde dienst in een begrijpelijke vorm;
11° illegale uitrusting: elke uitrusting of programmatuur die is ontworpen of aangepast om zonder toe- stemming van de dienstverrichter in een begrijpelijke vorm toegang te verschaffen tot een beschermde dienst;
12° domeinnaam: een alfanumerieke weergave van een numeriek IP (Internet Protocol) adres dat het mogelijk maakt een op het Internet aangesloten computer te identificeren; een domeinnaam wordt ge- registreerd onder een domein van het eerste niveau, dat ofwel overeenstemt met een van de generieke domeinen (gTLD) die werden bepaald door de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN), ofwel met een van de landcodes (ccTLD), zulks krachtens de norm ISO-3166-1;
13° domeinnaam geregistreerd onder het BE-domein: een domeinnaam geregistreerd onder het domein van het eerste niveau dat overeenstemt met de landcode ".be" die krachtens de norm ISO-3166-1 werd toegewezen aan het Koninkrijk België.
HOOFDSTUK 11. - Definities eigen aan boek XVI (ingevoegd door de wet van 4 april 2014, in werking getreden op 13 mei 2014) Art. I.19. Voor de toepassing van Xxxx XXX gelden de volgende definities :
1° handelsvereniging, beroepsorde of organisatie : vereniging die uitsluitend of hoofdzakelijk het be- studeren, het beschermen en het bevorderen van de professionele of interprofessionele belangen van
38 zijn leden tot doel heeft;
2° consumentengeschil : elk geschil tussen een consument en een onderneming met betrekking tot de uitvoering van een verkoop- of dienstenovereenkomst of tot het gebruik van een product;
3° buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen : elke tussenkomst van een door de over- heid opgerichte entiteit of van een onafhankelijke private entiteit die een oplossing voorstelt of oplegt of die partijen bijeenbrengt met het oog op de regeling van het consumentengeschil;
4° gekwalificeerde entiteit : elke private of door een publieke overheid opgerichte entiteit die aan bui- tengerechtelijke regeling van consumentengeschillen doet en die voorkomt op de lijst die de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie opstelt en notificeert aan de Europese Commissie in uitvoering van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Veror- dening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG.
HOOFDSTUK 12. - Definities eigen aan boek XV
(ingevoegd door de wet van 17 juli 2013, in werking getreden op 12 december 2013)
Art. I.20. Voor de toepassing van boek XV gelden de volgende definities:
1° persoonsgegevens: informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in overeenstemming met de definitie van artikel 1, § 1, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
2° verantwoordelijke voor de verwerking: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, de feitelijke ver- eniging of het openbaar bestuur die alleen of samen met anderen het doel en de middelen voor de ver- werking van persoonsgegevens bepaalt;
3° verwerking: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, or- denen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met el- kaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van persoonsgegevens;
4° federale coördinator: de natuurlijke persoon benoemd binnen de Federale Overheidsdienst Econo- mie, om in het kader van de administratieve samenwerking, bepaald in de artikelen XV.35 tot XV.48, het aanspreekpunt te zijn tussen de Europese Commissie en de bevoegde Belgische autoriteiten;
5° waarschuwingscoördinator: de natuurlijke persoon of personen die op federaal niveau is of zijn aan- gewezen om de andere lidstaten en de Europese Commissie in kennis te stellen van ernstige specifieke handelingen of omstandigheden met betrekking tot een dienstenactiviteit, die ernstige schade aan de gezondheid of veiligheid van personen of aan het milieu kunnen veroorzaken.
HOOFDSTUK 12. - Definitie eigen aan boek XVII, titel 1.
(ingevoegd door de wet van 26 december 2013, nummering te wijzigen via een ERRATUM)
Art. I.20. Voor de toepassing van boek XVII, geldt de volgende definitie:
1° bevoegde instantie: elke organisatie die naar het recht van een lidstaat is opgericht, die een rechtma- 39
tig belang heeft bij het instellen van een vordering tot staking van een inbreuk om de collectieve belan- gen van de consumenten te beschermen op grond van de criteria vastgesteld door het recht van die lid-
staat.
HOOFDSTUK 13. - Definities eigen aan boek XVII, titel 2.
(ingevoegd door de wet van 28 maart 2014)
Art. I.21. Voor de toepassing van boek XVII, titel 2, gelden de volgende definities:
1° collectieve schade: het geheel van alle individuele schade die een gemeenschappelijke oorzaak heeft en die de leden van een groep hebben geleden;
2° groep: het geheel van consumenten die individueel benadeeld zijn door een collectieve schade en worden vertegenwoordigd in de rechtsvordering tot collectief herstel;
3° rechtsvordering tot collectief herstel: de rechtsvordering die tot doel heeft een collectieve schade te herstellen;
4° optiesysteem met exclusie: het systeem waarin deel uitmaken van de groep, alle consumenten bena- deeld door de collectieve schade, behoudens zij die hun wil hebben geuit er geen deel van uit te maken;
5° optiesysteem met inclusie: het systeem waarin enkel deel uitmaken van de groep, de consumenten benadeeld door de collectieve schade die de wil hebben geuit deel uit te maken van de groep;
6° groepsvertegenwoordiger: de vereniging die namens de groep optreedt in een rechtsvordering tot collectief herstel of de autonome openbare dienst bedoeld in artikel XVI.5 van dit Wetboek;
7° akkoord tot collectief herstel: het akkoord tussen de groepsvertegenwoordiger en de verweerder dat het herstel van een collectieve schade regelt."
40
BOEK II. - Algemene beginselen
(ingevoegd door de wet van 28 februari 2013, in werking getreden op 12 december 2013)
Art. II.1. Onder voorbehoud van de toepassing van internationale verdragen, van het recht van de Eu- ropese Unie of van bepalingen in bijzondere wetten, bevat onderhavig Wetboek het algemeen juridisch kader inzake economische aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
Art. II.2. Dit Wetboek strekt ertoe de vrijheid van ondernemen en de loyauteit van economische trans- acties te verzekeren, en een hoog niveau van bescherming van de consument te waarborgen.
TITEL 3. - Vrijheid van ondernemen
Art. II.3. Iedereen is vrij om enige economische activiteit naar keuze uit te oefenen.
Art. II.4. De vrijheid van ondernemen wordt uitgeoefend met inachtneming van de in België van 41
kracht zijnde internationale verdragen, van het algemeen normatief kader van de economische unie en
de monetaire eenheid zoals vastgesteld door of krachtens de internationale verdragen en de wet, alsme- de van de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen en van de bepalingen van dwingend recht.
BOEK III. - Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen
(ingevoegd door de wet van 17 juli 2013, in werking getreden op 9 mei 2014)
TITEL 1. - Vrijheid van vestiging en van dienstverlening
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Art. III.1. § 1. Deze titel voert gedeeltelijk de bepalingen uit van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
§ 2. Deze titel is van toepassing op diensten, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten, met uitzondering van:
1° de diensten van algemeen belang van niet-economische aard, met inbegrip van de sociale diensten die niet onder 11° vallen;
2° de financiële diensten;
42 3° de elektronische communicatiediensten en netwerken, evenals de middelen en diensten, met betrek- king tot aangelegenheden die door de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie
beheerd worden;
4° de diensten op het gebied van vervoer met inbegrip van de havendiensten die onder de werkings- sfeer van titel VI van het VWEU vallen;
5° de diensten van notarissen die bij een officieel overheidsbesluit zijn benoemd;
6° de diensten van gerechtsdeurwaarders die bij een officieel overheidsbesluit zijn benoemd; 7° de diensten van uitzendkantoren;
8° de diensten van de gezondheidszorg, al dan niet verleend door gezondheidszorgfaciliteiten en onge- acht de wijze waarop zij zijn georganiseerd en worden gefinancierd en ongeacht of zij openbaar of par- ticulier van aard zijn;
9° de gokactiviteiten die erin bestaan dat een financiële waarde wordt ingezet bij kansspelen, met inbe- grip van loterijen, gokken in casino's en weddenschappen;
10° de werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag zoals bepaald in artikel 51 van het VWEU;
11° zonder afbreuk te doen aan hun kwalificatie als diensten van algemeen belang van niet- economische aard bedoeld in 1° of de kwalificatie als diensten van algemeen belang van economische aard, sociale diensten betreffende sociale huisvesting, kinderzorg en bijstand aan gezinnen en personen
die permanent of tijdelijk in nood verkeren, die worden rechtstreeks of onrechtstreeks verleend door de Federale Staat;
12° de diensten van private veiligheid.
§ 2. Deze titel is niet van toepassing op:
1° het domein van de fiscaliteit; 2° het arbeidsrecht;
3° het sociaal zekerheidsrecht.
§ 3. Indien de bepalingen van deze titel strijdig zijn met wetgevende of reglementaire bepalingen ter omzetting van Gemeenschapsrecht die betrekking hebben op de specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen, dan heb- ben deze laatste bepalingen voorrang.
Dit betreft met name:
1° de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen;
2° de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor zover zij de Richt- 43
lijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten omzet;
3° de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG- beroepskwalificaties.
§ 4. Deze titel heeft geen betrekking op de regels van het internationaal privaatrecht, in het bijzonder de regels betreffende de bepaling van het op contractuele en niet-contractuele verbintenissen toepasselijke recht, met inbegrip van de regels die waarborgen dat voor de consumenten de bescherming geldt die hen wordt geboden door de regels inzake consumentenbescherming die zijn neergelegd in de consu- mentenwetgeving die in hun lidstaat van kracht is.
§ 5. Deze titel, en meer bepaald de bepalingen met betrekking tot de controle op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, worden uitgevoerd en zijn van toepassing onverminderd de regels zoals bepaald in Richtlijn 95/46/EG, in Richtlijn 2002/58/EG, in de wet van 8 december 1992 tot be- scherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en onverminderd de voorziene regels inzake bescherming van persoonsgegevens, in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en in de wet van 24 augustus 2005 tot omzetting van verschillende bepalingen van de Richtlijn financiële diensten op afstand en van de Richtlijn privacy en elektronische communicatie.
HOOFDSTUK 2. - Vrijheid van vestiging
Afdeling 1. - Vergunningsstelsels
Art. III.2. Indien voor de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit een vergunning ver- eist is, moet deze vergunning aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter;
2° de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
3° het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn.
Het eerste lid is niet van toepassing op vergunningstelsels die rechtstreeks of onrechtstreeks door het gemeenschapsrecht zijn geregeld, onder anderen, de vergunningstelsels die de toegang tot of de uitoe- fening van een gereglementeerd beroep afhankelijk stellen van het bezit van bepaalde professionele kwalificaties en specifieke bepalingen die vereisen dat een bepaalde activiteit wordt voorbehouden aan een bepaald beroep.
Art. III.3. Vergunningstelsels die in overeenstemming met artikel III.2 worden ingericht moeten geba- seerd zijn op criteria die beletten dat de bevoegde autoriteiten hun beoordelingsbevoegdheid op wille- keurige wijze uitoefenen.
44 Deze criteria zijn:
1° niet discriminerend;
2° gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; 3° evenredig met die reden van algemeen belang;
4° duidelijk en ondubbelzinnig; 5° objectief;
6° vooraf openbaar bekendgemaakt; 7° transparant en toegankelijk.
Art. III.4. De vergunningsprocedures en formaliteiten moeten gemakkelijk toegankelijk zijn en de las- ten die zij voor de aanvragers kunnen voortbrengen moeten redelijk zijn en evenredig met de kosten van de vergunningsprocedures.
Art. III.5. De vergunningsvoorwaarden voor een nieuwe vestiging mogen gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in België of een an- dere lidstaat onderworpen is, niet overlappen. De federale coördinator en de dienstverrichter staan de bevoegde autoriteit bij door over deze eisen de nodige informatie te verstrekken.
Art. III.6. Wanneer een dienstverrichter zich in België vestigt, mag geen beroepsaansprakelijkheids- verzekering of waarborg geëist worden indien de dienstverrichter in een andere lidstaat waar hij een
vestiging heeft, al gedekt is door een waarborg die gelijkwaardig is of die, met betrekking tot het doel en de dekking die hij biedt wat het verzekerde risico, de verzekerde som, de maximale waarborg en de mogelijke uitzonderingen van de dekking betreft, in wezen vergelijkbaar is.
Indien de waarborg slechts ten dele gelijkwaardig is, zal voor de nog niet gedekte elementen een aan- vullende waarborg geëist worden.
Wanneer een beroepsaansprakelijkheids-verzekering of een andere vorm van waarborg opgelegd wordt aan een dienstverrichter gevestigd in België, worden attesten betreffende de dekking, afgegeven door een in een andere lidstaat gevestigde kredietinstelling of verzekeraar, als bewijsmiddel toegelaten.
Art. III.7. Een vergunning bedoeld in artikel III.2 biedt de dienstverrichter op het gehele Belgische grondgebied het recht op toegang tot of uitoefening van de dienstenactiviteit, mede door de oprichting van agentschappen, dochterondernemingen, kantoren of bijkantoren.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° wanneer een vergunning eigen aan elke vestiging of een beperking van de vergunning tot een speci- fiek deel van het nationale grondgebied is gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen be- lang;
2° op vergunningen die zijn afgeleverd door de overheden van de gewesten, de gemeenschappen, de provincies en de gemeenten.
Art. III.8. De ontvangst van elke vergunningsaanvraag wordt binnen tien werkdagen bevestigd.
De ontvangstbevestiging bevat: 45
1° de datum waarop de aanvraag is ontvangen;
2° de termijn waarbinnen de beslissing moet genomen worden;
3° de beschikbare rechtsmiddelen, de bevoegde instanties die er kennis van nemen alsook de te respec- teren termijnen en formaliteiten;
4° indien van toepassing, de vermelding dat bij het uitblijven van een beslissing binnen de voorziene termijn, de vergunning geacht wordt te zijn verleend.
Wanneer een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager binnen een termijn van tien werkdagen geïn- formeerd over de noodzaak tot het verstrekken van aanvullende stukken, de termijn waarover hij be- schikt om dit te doen alsook de gevolgen hiervan voor de in het tweede lid bedoelde termijn.
Wanneer een aanvraag wordt geweigerd omdat deze niet aan de vereiste procedures of formaliteiten voldoet, wordt de betrokkene hiervan zo snel mogelijk in kennis gesteld.
Art. III.9. De bevoegde autoriteit verleent de vergunning nadat een passend onderzoek heeft vastge- steld dat aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan.
Indien door de reglementering geen termijn wordt voorgeschreven binnen welke een beslissing over de vergunningsaanvraag moet worden genomen, zal deze worden genomen ten laatste dertig werkdagen te rekenen vanaf de datum van de ontvangstbevestiging of, als het dossier onvolledig is, vanaf het tijdstip waarop de aanvrager de bijkomende documenten heeft ingediend.
Indien gerechtvaardigd door de complexiteit van het dossier, mag de termijn eenmaal voor een beperk- te duur worden verlengd. De verlenging en de duur ervan worden vóór het verstrijken van de oorspron- kelijke termijn ter kennis van de aanvrager gebracht.
Onverminderd de bijzondere wettelijke of reglementaire regimes gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, wordt de vergunning geacht te zijn verleend bij het uitblijven van een ant- woord binnen de door de wet of de verordening bepaalde termijn.
Art. III.10. § 1. De aan een dienstverrichter verleende vergunning heeft een onbeperkte geldigheids- duur, uitgezonderd in de volgende gevallen:
1° de vergunning maakt het voorwerp uit van een systeem van automatische verlenging;
2° de vergunning is alleen afhankelijk van de voortdurende vervulling van de voorwaarden;
3° het aantal beschikbare vergunningen is beperkt omwille van een dwingende reden van algemeen belang;
4° een beperkte duur is gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.
§ 2. Paragraaf 1 geldt onverminderd de mogelijkheid om een vergunning in te trekken wanneer niet meer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.
§ 3. Xxxxxxxxx 0 is niet van toepassing op de maximale termijn waarbinnen de dienstverrichter na ont- vangst van de vergunning daadwerkelijk met zijn activiteit moet beginnen.
46 Art. III.11. Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door schaarste van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de bruikbare technische mogelijkheden, wordt een se- lectie gemaakt uit de gegadigden volgens een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdig- heid en transparantie biedt, met name een toereikende bekendmaking van de opening, uitvoering en afsluiting van de procedure.
In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt de vergunning voor een passende beperkte duur verleend en wordt zij niet automatisch verlengd; evenmin wordt enig ander voordeel toegekend aan de dienst- verrichter wiens vergunning zojuist is verlopen of aan personen die een bijzondere band met die dienstverrichter hebben.
De regels voor de selectieprocedure kunnen rekening houden met overwegingen die betrekking hebben op de volksgezondheid, met doelstellingen van sociaal beleid, de gezondheid en de veiligheid van werknemers of zelfstandigen, de bescherming van het milieu, het behoud van het cultureel erfgoed en andere dwingende redenen van algemeen belang.
Afdeling 2. - Andere vereisten
Art. III.12. § 1. De toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in België mag niet afhanke- lijk gemaakt worden van de volgende vereisten:
1° discriminerende vereisten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de nationaliteit of, voor vennootschappen, met de plaats van de statutaire zetel, waaronder met name:
a) nationaliteitsvereisten voor de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de dienstverrichter;
b) de vereiste dat de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van het toezicht- houdend of het bestuursorgaan hun verblijfplaats hebben op Belgisch grondgebied;
2° een verbod op het hebben van een vestiging in meer dan een lidstaat of op inschrijving in registers of bij beroepsorden of -verenigingen in meer dan een lidstaat;
3° beperkingen van de vrijheid van de dienstverrichter om tussen een hoofd- of een nevenvestiging te kiezen, met name de verplichting dat de hoofdvestiging van de dienstverrichter zich op hun grondge- bied moet bevinden, of beperkingen van de vrijheid om voor vestiging als agentschap, bijkantoor of dochteronderneming te kiezen;
4° wederkerigheidsvoorwaarden ten aanzien van de lidstaat waar de dienstverrichter al een vestiging heeft, behalve in het geval dat dergelijke voorwaarden in een communautair instrument op energiege- bied zijn vastgelegd;
5° de toepassing per geval van economische criteria, waarbij de verlening van de vergunning afhanke- lijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, van een be- oordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van de activiteit of van een beoordeling van de geschiktheid van de activiteit in relatie tot de door de bevoegde autoriteit vastgestelde doelen van economische planning;
6° de rechtstreekse of onrechtstreekse betrokkenheid van concurrerende marktdeelnemers, ook binnen raadgevende organen, bij de verlening van vergunningen of bij andere besluiten van de bevoegde auto- riteiten, met uitzondering van beroepsorden en van beroepsverenigingen of andere organisaties die in de hoedanigheid van bevoegde autoriteit optreden; dit verbod heeft geen betrekking op de raadpleging
van organisaties zoals kamers van koophandel of sociale partners over andere aangelegenheden dan 47
individuele vergunningsaanvragen, noch op een raadpleging van het grote publiek;
7° een verplichting tot het stellen van of deelnemen in een financiële waarborg of het afsluiten van een verzekering bij een op Belgisch grondgebied gevestigde dienstverrichter of instelling. Dit belet niet dat een verzekering of financiële garanties als zodanig kunnen verlangd worden noch dat eisen inzake de deelname in een collectief waarborgfonds worden gesteld, bijvoorbeeld voor leden van een beroepsor- de of -organisatie.
8° een verplichting al gedurende een bepaalde periode ingeschreven te staan in de registers die in Bel- gië worden bijgehouden of de activiteit vooraf al gedurende bepaalde tijd in België hebben uitgeoe- fend.
§ 2. Het in paragraaf 1, 5° vervatte verbod heeft geen betrekking op planningsvereisten waarmee geen economische doelen worden nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang.
HOOFDSTUK 3. - Vrijheid van dienstverlening
Art. III.13. § 1. De toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit mag niet afhankelijk wor- den gemaakt van de naleving van eisen die:
1° discriminerend zijn en die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de nationaliteit of, voor vennootschappen, met de plaats van de statutaire zetel;
2° niet gerechtvaardigd zijn om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu;
3° die niet van aard zijn om het nagestreefde doel te verwezenlijken en die verder gaan dan wat nodig is om dit doel te bereiken.
§ 2. Het vrij verrichten van diensten door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter mag niet beperkt worden door één van de volgende vereisten:
a) een verplichting voor de dienstverrichter een vestiging in België te hebben;
b) een verplichting voor de dienstverrichter bij de Belgische bevoegde autoriteit een vergunning te ver- krijgen of zich in te schrijven in een register of bij een beroepsorde of -vereniging in België, behalve in de in deze titel of door het gemeenschapsrecht geregelde gevallen;
c) een verbod voor de dienstverrichter in België een bepaalde vorm of soort infrastructuur, met inbegrip van een kantoor of kabinet, op te zetten om de betrokken diensten te verrichten;
d) de toepassing van een specifieke contractuele regeling tussen de dienstverrichter en de afnemer die het verrichten van diensten door zelfstandigen verhindert of beperkt;
e) een verplichting voor de dienstverrichter om specifiek voor de uitoefening van een dienstenactiviteit een door de Belgische bevoegde autoriteit afgegeven identiteitsdocument te bezitten;
f) vereisten, andere dan die welke noodzakelijk zijn voor de gezondheid en veiligheid op het werk, die betrekking hebben op het gebruik van uitrusting en materiaal die een integrerend deel van de dienstver- richting vormen;
48 g) beperkingen van het vrij verrichten van diensten bedoeld in artikel III.80.
Art. III.14. Artikel III.13 is niet van toepassing:
1° op diensten van algemeen economisch belang;
2° op de aangelegenheden die vallen onder de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de Richtlijn 96/71 EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschik- kingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een ver- eenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in Bel- gië werknemers ter beschikking stellen, en volgens de regels die de wet van 5 maart 2002 bepaalt;
3° op de aangelegenheden die vallen onder deel II, Boek III, Titel Ibis, hoofdstuk I van het Gerechtelijk Wetboek;
4° op activiteiten van gerechtelijke invordering van schulden;
5° op de aangelegenheden die vallen onder de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties en specifieke bepalingen die vereisen dat een activiteit voorbehouden wordt aan een bepaald beroep;
6° op de aangelegenheden die vallen onder de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Eu- ropese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelin- gen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;
7° op de aangelegenheden die vallen onder de artikelen 40 tot 47 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemde- lingen en de artikelen 43 tot 57 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° voor wat betreft onderdanen van derde landen die zich in het kader van een dienstverrichting naar België begeven, op de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om onderdanen van derde landen op wie de regeling inzake wederzijdse erkenning van artikel 21 van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de con- troles aan de gemeenschappelijke grenzen niet van toepassing is, te verplichten in het bezit te zijn van een visum of een verblijfsvergunning, of de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om onderda- nen van derde landen te verplichten zich bij of na hun binnenkomst bij hen te melden;
9° met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen op de aangelegenheden die vallen onder de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap;
10° inzake het auteursrecht en de naburige rechten, de rechten op topografieën van halfgeleiderpro- ducten, de sui generis rechten op databanken, de rechten van industriële eigendom;
11° op handelingen waarvoor de wet de tussenkomst van een notaris voorschrijft;
12° op de aangelegenheden die vallen onder het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot omzetting van de bepalingen van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging
van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Xxxxxxxxx 49
84/253/EEG van de Raad;
13° op de aangelegenheden die vallen onder de artikelen 132, 133 en 134 van het Wetboek van Ven- nootschappen;
14° op de inschrijving van voertuigen die in een andere lidstaat zijn geleased.
TITEL 2. - Kruispuntbank van Ondernemingen en erken- de ondernemingsloketten
HOOFDSTUK 1. - Kruispuntbank van Ondernemingen
Afdeling 1. - Oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen
Art. III.15. Er wordt een register opgericht, genaamd “Kruispuntbank van Ondernemingen”.
Dit register en de daarmee gepaard gaande invoering van een uniek ondernemingsnummer heeft tot doel door de realisatie van het principe van de unieke gegevensinzameling de administratieve verplich- tingen opgelegd aan ondernemingen te vereenvoudigen en de werking van de overheidsdiensten effici- enter te organiseren.
De Kruispuntbank van Ondernemingen is belast met het opnemen, het bewaren, het beheren en het ter beschikking stellen van de gegevens die betrekking hebben op de identificatie van de ondernemingen en hun gemandateerden overeenkomstig de bepalingen van deze titel en de wettelijke of reglementaire
bepalingen die de oorspronkelijke verzameling van de in artikel III.18 vermelde gegevens toelaten door de overheden, administraties en diensten aangewezen krachtens artikel III.19.
De Kruispuntbank van Ondernemingen beoogt ook de optimalisering van het overdragen en het ver- spreiden van de gegevens betreffende de ondernemingen.
Te dien einde kan ze met name:
1° linken creëren naar sites en databases van de overheden, administraties en diensten;
2° linken tot stand brengen naar internetsites die informatie bevatten betreffende de identificatie van ondernemingen en hun mandatarissen, met inbegrip van linken naar internetsites van ondernemingen, die in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven zijn.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de modaliteiten waarbin- nen de Kruispuntbank van Ondernemingen ter beschikking wordt gesteld in het kader van de verster- king van de strijd tegen fraude, overeenkomstig de bepalingen van deze titel en de wettelijke of regle- mentaire bepalingen die de oorspronkelijke verzameling van de in artikel III.18 bedoelde gegevens toe- laten door de overheden, administraties en diensten aangewezen krachtens artikel III.19.
Art.III.16. § 1. In de Kruispuntbank van Ondernemingen worden gegevens opgenomen betreffende: 1° de rechtspersonen naar Belgisch recht;
2° de vestigingen, instanties en diensten naar Belgisch recht die opdrachten van algemeen nut of ver- bonden met de openbare orde uitvoeren en over een financiële en boekhoudkundige autonomie be-
50 schikken, onderscheiden van deze van de rechtspersoon naar Belgisch publiek recht waarvan ze afhan-
kelijk zijn;
3° de rechtspersonen naar buitenlands of internationaal recht die in België beschikken over een zetel of die zich dienen te registreren in uitvoering van een door de Belgische wetgeving opgelegde verplich- ting;
4° iedere natuurlijke persoon, die in België als onafhankelijke entiteit:
a) een economische en beroepsmatige activiteit gewoonlijk, hoofdzakelijk of aanvullend uitoefent;
b) of die zich dient te registreren in uitvoering van een door de Belgische wetgeving opgelegde ver- plichting anders dan deze beoogd door deze titel;
5° de verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die zich dienen te registreren in uitvoering van een door de Belgische wetgeving opgelegde verplichting anders dan deze beoogd door deze titel;
6° de vestigingseenheden van de bovenvermelde ondernemingen.
§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, oefent onder andere gewoonlijk een economische en be- roepsmatige activiteit uit, iedere onderneming die in België:
1° hetzij als werkgever aan de sociale zekerheid is onderworpen;
2° hetzij aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen.
§ 3. Voor de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen van de personen en verenigingen bedoeld in paragraaf 1, 1°, 3°, 4° en 5°, worden de nadere regels door de Koning bepaald.
Afdeling 2. - Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen
Art. III.17. Iedere onderneming of vestigingseenheid bedoeld in artikel III.16, wordt in de Kruispunt- bank van Ondernemingen ingeschreven en verkrijgt op het ogenblik van de inschrijving een onderne- mings- of vestigingseenheidsnummer. Dit nummer vormt hun uniek identificatienummer.
Art. III.18. § 1. De inschrijving die gebeurt krachtens artikel III.17 omvat de volgende gegevens: 1° de naam, de benaming of de firmanaam;
2° de nauwkeurige aanduiding van de onderscheiden adressen, in voorkomend geval, van de maat- schappelijke zetel van de onderneming en van de verschillende vestigingseenheden in België;
3° de rechtsvorm;
4° de rechtstoestand;
5° de oprichtings- en stopzettingsdatum van de onderneming of de vestigingseenheid;
6° de identificatiegegevens van de oprichters, mandatarissen en lasthebbers van de onderneming; 7° de door de onderneming uitgeoefende economische activiteiten;
8° de overige basisidentificatiegegevens, die moeten verstrekt worden op het ogenblik van de oprich- 51
ting van de rechtspersoon of in toepassing van Hoofdstuk 2;
9° de aanduiding van de toelatingen, vergunningen en erkenningen waarover de onderneming beschikt of de hoedanigheden waaronder deze gekend is bij de verschillende overheden, administraties en dien- sten en, in voorkomend geval, de opvolging van de aanvragen in dit verband;
10° in voorkomend geval, de verwijzing naar de website van de onderneming, haar telefoonnummer, haar faxnummer en haar e-mailadres;
11° de gegevens betreffende de bankrekening(en) van de onderneming.
§ 2. De Koning kan, na advies van het in artikel III.44 bedoelde Toezichtcomité en bij een besluit vast- gesteld na overleg in de ministerraad, de in paragraaf 1 opgesomde gegevens aanvullen met andere ge- gevens vereist voor de identificatie van ondernemingen of van gemeenschappelijk belang voor meerde- re overheidsdiensten.
§ 3. Iedere wijziging die wordt aangebracht aan de in paragrafen 1 en 2 bedoelde gegevens, moet on- verwijld in de Kruispuntbank van Ondernemingen worden opgenomen met aanduiding van de datum waarop zij in werking treedt en van de er voor verantwoordelijke dienst.
§ 4. Deze gegevens worden bewaard gedurende dertig jaar te rekenen van de dag van het verlies van de rechtspersoonlijkheid voor de rechtspersonen, of van de definitieve stopzetting van de activiteit voor de andere bij artikel III.16 bedoelde houders van een inschrijving.
Art III.19. De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de overheden, administraties en diensten aan die, betreffende de categorieën van ondernemingen die Hij aanduidt en volgens de functionele verdeling die Hij vastlegt, belast zijn met de eenmalige inzameling en het actua- liseren van de gegevens bedoeld in artikel III.18.
Bij het uitoefenen van deze taak zijn de overheden, administraties en diensten onderworpen aan de wet- telijke en reglementaire bepalingen die de oorspronkelijke verzameling van de in artikel III.18 bedoelde gegevens toelaten.
Art. III.20. Voor de uitvoering van hun opdrachten zoals omschreven in deze titel en zijn uitvoerings- besluiten, hebben de Kruispuntbank van Ondernemingen en de overheden, administraties en diensten bedoeld bij artikel III.19, eerste lid:
1° toegang tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen;
2° het recht om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.
Art.III.21. Xx Xxxxxx stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de modaliteiten en de aard van de inschrijvingen en de wijzigingen vast, die rechtstreeks op een elektronisch beveiligde wijze door de ondernemingen, bedoeld in artikel III.16, mogen worden meegedeeld aan de Kruispunt- bank van Ondernemingen.
Afdeling 3. - Toekenning en gebruik van het ondernemings- en vestigingseenheidsnummer
52
Art. III.22. Het ondernemingsnummer en het vestigingseenheidsnummer toegekend op het ogenblik van de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen worden onmiddellijk na de toekenning medegedeeld aan de onderneming door de krachtens artikel III.19, eerste lid, aangewezen overheden, administraties en diensten.
De Koning bepaalt de toekenningregels, de wijze van afleveren en de samenstelling van het onderne- mings- en vestigingseenheidsnummer.
Art.III.23. Het gebruik van het ondernemingsnummer is verplicht in de betrekkingen die de onderne- mingen hebben met de administratieve en rechterlijke overheden, evenals in de betrekkingen die deze laatste onderling hebben.
De krachtens artikel III.19, eerste lid, aangewezen overheden, administraties en diensten nemen, ten- einde de unieke gegevensinzameling mogelijk te maken, de nodige maatregelen opdat het onderne- mings- en vestigingseenheidsnummer een sleutel vormt die toegang geeft tot zowel de gegevens die opgenomen zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen, als tot de gegevens die zijn opgenomen in de door hen beheerde repertoria en geautomatiseerde bestanden, onverminderd de wettelijke en regle- mentaire bepalingen die de toegang tot deze gegevens regelen.
Art. III.24. Wat de handels- en ambachtsondernemingen betreft, doet het toegekende ondernemings- nummer respectievelijk dienst als handelsregisternummer of als inschrijvingsnummer als ambachts- man.
Art. III.25. Alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven, orders en andere stukken uitgaande van handels- en ambachtsondernemingen dienen steeds het ondernemingsnummer te ver- melden.
Deze documenten moeten eveneens de domiciliëring en het nummer vermelden van ten minste één rekening waarvan de onderneming houdster is bij een in België gevestigde kredietinstelling die geen gemeentelijke spaarkas is en waarop de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen van toepassing is.
De voor de uitoefening van een handels- of ambachtswerkzaamheid gebruikte gebouwen en marktkra- men, evenals de vervoermiddelen, die hoofdzakelijk worden gebruikt in het kader van de uitoefening van een ambulante handel, of, in het geval van werkgevers, in het kader van een activiteit van burger- lijke of utiliteitsbouw of een activiteit van reinigen van het interieur van gebouwen, dragen op zichtbare wijze het ondernemingsnummer.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de in het kader van het derde lid vermelde activiteiten waarvoor de gebruikte vervoermiddelen op zichtbare wijze het ondernemings- nummer dragen, wijzigen.
Art. III.26. § 1. Elk op verzoek van een handels- of ambachtsonderneming betekend deurwaardersex- ploot vermeldt steeds het ondernemingsnummer.
Bij gebreke aan vermelding van het ondernemingsnummer op het deurwaardersexploot, verleent de rechtbank uitstel aan de handels- of ambachtsonderneming om haar inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen op de datum van het inleiden van de vordering te bewijzen.
Indien de handels- of ambachtsonderneming haar inschrijving in deze hoedanigheid in de Kruispunt- bank van Ondernemingen op de datum van het inleiden van haar vordering niet bewijst binnen de door de rechtbank gestelde termijn of indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven is in de Kruispunt-
bank van Ondernemingen, verklaart de rechtbank van ambtswege de vordering van de handels- of am- 53
bachtsonderneming onontvankelijk.
§ 2. Indien de handels- of ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar hoofdvordering, tegenvordering of vordering tot tus- senkomst, ingediend bij verzoekschrift, bij conclusie of deurwaardersexploot, gebaseerd is op een acti- viteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van die vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming onontvankelijk. De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien ze niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen.
Art. III.27. De akten van rechtspleging, die krachtens artikel III.26 onontvankelijk worden verklaard, stuiten de verjaring, alsmede de op straffe van nietigheid bepaalde rechtsplegingtermijnen.
Art. III.28. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de verplichtingen bedoeld in de artikelen III.25 en III.26, uitbreiden tot andere categorieën van ondernemingen die in de Kruispuntbank van Ondernemingen zijn opgenomen.
Afdeling 4. - Toegang en gebruik van de gegevens opgenomen in de Kruispuntbank van On- dernemingen
Art. III.29. § 1. De toegang tot de volgende gegevens, vermeld in de Kruispuntbank van Ondernemin- gen, kan, zonder voorafgaande machtiging van het Toezichtcomité, worden verleend aan de overheden, besturen, diensten of andere instanties, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke of reglementaire opdrachten:
1° de ondernemingsnummers en nummers van vestigingseenheidsnummers, toegekend door de Kruis- puntbank van Ondernemingen;
2° de naam van de onderneming en van haar vestigingseenheden; 3° de juridische vorm van de onderneming;
4° de rechtstoestand van de onderneming;
5° het adres van de onderneming en van haar vestigingseenheden;
6° de economische activiteiten van de onderneming en van haar vestigingseenheden;
7° de hoedanigheden volgens welke een onderneming ingeschreven is in de Kruispuntbank van Onder- nemingen en, in voorkomend geval, de opvolging van de aanvragen in dit verband;
8° de naam en voornaam van de oprichters en van de personen die binnen de onderneming een functie uitoefenen onderworpen aan bekendmaking;
9° de erkenningen, toelatingen of vergunningen waarover de onderneming beschikt, voor zover ze on- derworpen zijn aan de bepalingen van verplichte bekendmaking of belang hebben voor derden en, in voorkomend geval, de opvolging van de aanvragen in dit verband;
10° de verwijzing naar de website van de onderneming, haar telefoonnummers, faxnummers alsook haar e-mailadres;
54 11° alle gegevens onderworpen aan bepalingen inzake bekendmaking met toepassing van:
a) het Wetboek van Vennootschappen;
b) de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale ver- enigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;
c) de wet van 12 juli 1989 houdende verscheidene maatregelen tot toepassing van de Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwer- kingsverbanden;
d) de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord;
e) de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
f) de faillissementswet van 8 augustus 1997;
g) de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoor- zieningen;
12° de gegevens die moeten worden meegedeeld door de handels- en ambachtsondernemingen in uit- voering van het artikel III.53, met uitzondering van het Rijksregisternummer of het identificatienum- mer bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
13° de gegevens betreffende de bankrekening(en).
§ 2. De Koning bepaalt de modaliteiten voor deze toegang bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad en na advies van het Toezichtcomité bedoeld in de artikelen III.44.
Art. III.30. § 1. De toegang tot de andere gegevens dan die opgesomd in het artikel III.29 vermeld in de Kruispuntbank van Ondernemingen, kan worden verleend, middels een voorafgaande machtiging van het Toezichtcomité aan de overheden, besturen, diensten of andere instanties, voor zover die gege- vens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke of reglementaire opdrachten.
§ 2. Vooraleer zijn machtiging te verlenen, controleert het Toezichtcomité of de gevraagde toegang overeenstemt met deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten.
§ 3. De Koning bepaalt de voorwaarden voor die toegang bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad en na advies van het Toezichtcomité bedoeld in artikel III.44.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad en na advies van het Toezichtcomité, de gevallen waarin, bij afwijking van het eerste lid, geen machtiging van het Toezicht- comité vereist is.
§ 5. De uitwisselingen tussen overheidsdiensten, op basis van het ondernemings- of vestigingseen- heidsnummer, van andere gegevens dan deze opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen moeten vooraf gemeld worden aan het Toezichtcomité, dat deze registreert in een kadaster, dat door iedereen geraadpleegd kan worden.
De Koning bepaalt, na advies van het Toezichtcomité, de modaliteiten met betrekking tot de oprichting en raadpleging van het kadaster, alsook de modaliteiten voor de communicatie aan het Toezichtcomité.
Art III.31. Alle natuurlijke personen, rechtspersonen of entiteiten hebben toegang, via het internet, tot 55
gegevens bedoeld in het artikel III.29, § 1, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Er wordt minstens voorzien in een vrij toegankelijke website waarop deze gegevens in een leesbaar formaat terug te vinden zijn.
De Koning bepaalt de gegevens die aldus toegankelijk zijn evenals de voorwaarden voor het raadple- gen ervan.
Art. III.32. Iedere onderneming heeft recht op mededeling van de hem betreffende gegevens die opge- nomen zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Indien blijkt dat de medegedeelde gegevens overeenkomstig de ter zake geldende wetgeving onnauwkeurig, onvolledig of onjuist zijn, kan de hou- der van een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen de verbetering van deze gegevens vragen op de wijze en binnen de termijnen vastgesteld door de Koning.
Art. III.33. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de artikelen III.29 en III.30, stelt de Koning, na advies van het Toezichtcomité, de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen vast die het voorwerp kunnen uitmaken van een commercieel of niet-commercieel hergebruik alsook de modalitei- ten inzake hun terbeschikkingstelling.
Enkel de beheersdienst mag deze basisgegevens aan ondernemingen verstrekken.
Art. III.34. § 1. Onverminderd artikel III.33 kan eenieder bij een ondernemingsloket inzage nemen van de gegevens van het handelsregister betreffende een bepaalde handels- of ambachtsonderneming en zich volledige of gedeeltelijke afschriften dan wel uittreksels van het register doen afgeven op de wijze bepaald door de Koning.
§ 2. De afschriften of uittreksels van het handelsregister worden op uitdrukkelijk verzoek eensluidend verklaard.
§ 3. De afschriften of uittreksels vermelden niet de inhoud van rechterlijke beslissingen die betrekking hebben op:
1° een faillissement en één van de veroordelingen bepaald in de artikelen 486, 489bis en 489ter van het Strafwetboek, in geval van rehabilitatie;
2° een gerechtelijk akkoord na uitvoering of een procedure van gerechtelijke reorganisatie na uitvoe- ring;
3° onbekwaam verklaring of benoeming van een gerechtelijk raadsman, wanneer een vonnis van op- heffing is gewezen;
4° de veroordelingen bedoeld in de artikelen XX.00, XX.00, 0x tot 6°, XV.78 en XV.79.
Art. III.35. De gegevens vermeld op de uittreksels van de Kruispuntbank van Ondernemingen hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Afdeling 5. - Realisatie van het principe van de unieke gegevensinzameling
Art. III.36. Overheden, administraties en diensten die gemachtigd zijn de gegevens van de Kruispunt- bank van Ondernemingen te raadplegen mogen deze gegevens niet meer opnieuw rechtstreeks opvra- gen bij de ondernemingen bedoeld in artikel III.16 of bij de lasthebbers van deze laatste.
56 Art. III.37. Eens een gegeven is medegedeeld aan en opgenomen in de Kruispuntbank van Onderne- mingen kunnen de diensten die gemachtigd zijn deze gegevens te raadplegen, het niet rechtstreeks meedelen ervan niet langer ten laste leggen aan betrokkene.
Afdeling 6. Inschrijving, wijziging of doorhaling van de onjuiste of ontbrekende gegevens
Art. III.38. § 1. Elke belanghebbende kan bij de beheersdienst de rechtzetting van een onjuist gegeven of de inschrijving van een ontbrekend gegeven in de Kruispuntbank van Ondernemingen aanvragen. Hij deelt ter ondersteuning van dit verzoek alle rechtvaardigende stukken mee.
De onderneming die de formaliteiten niet heeft vervuld waartoe ze gehouden is door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie, kan zich niet rechtstreeks tot de beheersdienst wenden voor de rechtzetting of de inschrijving bedoeld in het eerste lid.
§ 2. Alle diensten die beschikken over een toegang tot de gegevens van de Kruispuntbank van Onder- nemingen zijn ertoe gehouden, zodra ze een onjuist of ontbrekend gegeven vaststellen in de Kruispunt- bank van Ondernemingen, de beheersdienst hiervan op de hoogte te brengen.
Ze delen ter ondersteuning van die informatie alle rechtvaardigende stukken mee.
§ 3. De politieambtenaren van de lokale of federale politie en de ambtenaren gemandateerd door een dienst, een overheid of een bestuur zijn ertoe gehouden, bij de opstelling van een onderzoeksverslag of een proces-verbaal, dat een onjuist of ontbrekend gegeven in de Kruispuntbank van Ondernemingen vaststelt; hiervan een afschrift mee te delen aan de beheersdienst van de Kruispuntbank van Onderne- mingen.
Art. III.39. Wanneer de beheersdienst vaststelt dat het onjuiste of ontbrekende gegeven het gevolg is van een vergissing of een weglating van de dienst die dit gegeven invoert, deelt hij aan deze laatste de aanvraag tot aanpassing mee. De dienst voert, na verificatie, de eventuele aanpassing uit binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
Art. III.40. § 1. Wanneer het onjuiste of ontbrekende gegeven het gevolg is van het niet vervullen door een onderneming van de formaliteiten waartoe ze gehouden is door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie, verzoekt de beheersdienst de onderneming, door middel van een schrijven, om over te gaan tot de inschrijving, de wijziging of de doorhaling van haar gegevens bij de dienst die door de be- heersdienst werd aangewezen in de brief.
De onderneming beschikt over een periode van dertig dagen na het versturen van het schrijven om bij de erin aangewezen dienst over te gaan tot de gevraagde inschrijving, de wijziging of doorhaling.
§ 2. Indien de onderneming de formaliteiten niet vervult tijdens de toegekende termijn, gaat de be- heersdienst over tot de doorhaling van ambtswege van de onjuiste gegevens. Die doorhaling gebeurt op basis van een vonnis of arrest, een onderzoeksverslag of een proces-verbaal opgemaakt door een poli- tieambtenaar van de lokale of federale politie, of door een ambtenaar gemandateerd door een dienst, een overheid of een bestuur, die de onjuistheid van het gegeven vaststelt.
§ 3. Wanneer de beheersdienst in de Kruispuntbank van Ondernemingen een gegeven doorhaalt dat in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad moet worden bekendgemaakt, wordt de doorhaling op verzoek van de beheersdienst gratis in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 4. De procedure van ambtshalve doorhaling van gegevens stelt de onderneming geenszins vrij van het vervullen van de wettelijke formaliteiten waartoe zij gehouden is. 57
De beheersdienst kan geen verantwoordelijkheid dragen voor schade veroorzaakt aan derden wegens het niet vervullen door de onderneming van de wettelijke formaliteiten waartoe deze laatste gehouden is.
§ 5. Teneinde de kwaliteit van de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen te waarborgen en te verbeteren, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de voorwaar- den en modaliteiten van ambtshalve inschrijving en wijziging bepalen.
Art. III.41. § 1. Wanneer het onjuiste gegeven het gevolg is van het feit dat de onderneming van adres veranderd is zonder de wettelijke voorschriften te eerbiedigen, verstuurt de beheersdienst de brief, be- doeld in artikel III.40, § 1, eerste lid, naar het adres van één van de vestigingseenheden, wanneer dit verschillend is van de zetel. Bij gebrek hieraan, wordt de brief verstuurd naar het adres van de woon- plaats van een mandataris.
De procedure beschreven in artikel III.40 wordt toegepast.
§ 2. Indien het onmogelijk blijkt om de onderneming te contacteren zoals voorzien in paragraaf 1, gaat de beheersdienst over tot de ambtshalve doorhaling van het onjuiste adres ingeschreven in de Kruis- puntbank van Ondernemingen, tenzij het hier gaat over het adres van een onderneming natuurlijke per- soon. Die doorhaling gebeurt op basis van een vonnis of arrest, een onderzoeksverslag of een proces- verbaal opgemaakt door een politieambtenaar van de lokale of federale politie of door een ambtenaar gemandateerd door een dienst, een overheid of een bestuur, die het onjuiste karakter van het gegeven vaststelt.
Wanneer het door de beheersdienst in de Kruispuntbank van Ondernemingen doorgehaalde gegeven in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad moet worden bekendgemaakt, wordt de doorhaling op verzoek van de beheersdienst gratis in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 3. De procedure van ambtshalve doorhaling van gegevens stelt de onderneming geenszins vrij van het vervullen van de wettelijke formaliteiten waartoe zij gehouden is.
De beheersdienst kan geen verantwoordelijkheid dragen voor schade veroorzaakt aan derden wegens het niet vervullen door de onderneming van de wettelijke formaliteiten waartoe deze laatste gehouden is.
Art. III.42. § 1. In afwijking van de procedure voorzien in artikel III.39 kan de beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen zonder aanrekening van de kosten overgaan tot:
1° de ambtshalve doorhaling van de activiteiten, hoedanigheden, toelatingen en vestigingseenheden van ondernemingen natuurlijke personen waarvan de oprichter reeds minstens zes maanden overleden is volgens de gegevens afkomstig van het rijksregister van de natuurlijke personen;
2° de ambtshalve doorhaling van de activiteiten, hoedanigheden, toelatingen en vestigingseenheden van ondernemingen rechtspersonen waarvan de afsluiting van de vereffening minstens drie maanden geleden werd uitgesproken;
3° de ambtshalve doorhaling van de activiteiten, hoedanigheden, toelatingen en vestigingseenheden van ondernemingen rechtspersonen ten minste drie maanden na de beslissing tot sluiting van de ver- richtingen van het faillissement in toepassing van de faillissementswet van 8 augustus 1997;
58 4° de ambtshalve doorhaling van de vennootschappen zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van vennootschappen die, volgens de gegevens van de Nationale Bank van België, voor ten minste drie opeenvolgende boekjaren, niet hebben voldaan aan de verplichting tot neerlegging van hun jaarreke- ningen overeenkomstig de artikelen 98 en 100 van het Wetboek van vennootschappen. Deze doorha- ling is niet van toepassing op de vennootschappen bedoeld in artikel 97 van het Wetboek van vennoot- schappen. De beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen gaat over tot de intrekking van de doorhaling na de neerlegging bij de Nationale Bank van België van de niet neergelegde jaarrekenin- gen;
5° de ambtshalve doorhaling van de vennootschappen zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van vennootschappen die niet vallen onder het 4°, en die aan de volgende cumulatieve criteria beantwoor- den:
a) sedert minimum drie jaar, niet beschikken over actieve hoedanigheden, activiteiten of vestigingseen- heden, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
b) ingeschreven zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen met een actieve status;
c) niet beschikken over lopende toelatings- of hoedanigheidsaanvragen, ingeschreven in de Kruispunt- bank van Ondernemingen;
d) sinds 7 jaar, geen enkele wijziging aangaande de ingeschreven gegevens in de Kruispuntbank van Ondernemingen hebben uitgevoerd;
e) sinds 7 jaar, geen enkele andere publicatie dan die van de jaarrekeningen, in de Bijlagen van het Bel- gisch Staatsblad of in het Belgisch Staatsblad hebben uitgevoerd.
Voor de toepassing van het eerste lid, 5°, vormen de actieve commerciële hoedanigheden, activiteiten of vestigingseenheden waarvan de begindata voor 1 juli 2003 vallen, geen nuttig criterium.
De beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen gaat over tot de intrekking van de doorha- ling wanneer aan één van de criteria bedoeld in het eerste lid, 5°, a) tot e), niet meer voldaan is.
De beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen gaat ook over tot de intrekking van de doorhaling in het geval er een manifeste vergissing wordt vastgesteld door een overheid of dienst.
§ 2. De doorhalingen, alsook de intrekkingen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 4° en 5°, en derde en vierde lid, worden gratis gepubliceerd in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad en dit op initiatief van de beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 3. Om de gegevenskwaliteit in de Kruispuntbank van Ondernemingen te garanderen en te verbeteren, kan de Koning, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gevallen beoogd in para- graaf 1 uitbreiden of wijzigen.
Afdeling 7. - Bijzondere bepalingen omtrent de werking van de Kruispuntbank van Onderne- mingen
Art. III.43. Er wordt bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie een strategisch comité van de Kruispuntbank van Ondernemingen opgericht.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, zijn opdrachten, zijn sa- menstelling en zijn werkingsmodaliteiten.
Art. III.44. Binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt een sec- 59
toraal comité voor de Kruispuntbank van Ondernemingen, “Toezichtcomité” genaamd opgericht, dat belast is met de afgifte van de machtiging bedoeld in artikel III.30, tweede lid.
Het Toezichtcomité verstrekt tevens de adviezen bedoeld in de artikelen III.18, § 2, III.30, derde lid, en III.33, binnen dertig dagen na de aanhangigmaking door de beheersdienst. Bij ontstentenis van advies binnen de voorgeschreven termijn, wordt het advies geacht het voorstel te volgen dat de beheersdienst in de adviesaanvraag had geformuleerd.
Het Toezichtcomité is samengesteld uit drie leden van de Commissie voor de bescherming van de per- soonlijke levenssfeer, van wie de voorzitter of een ander, door de Commissie in die hoedanigheid aan- gewezen lid, dat het Toezichtcomité voorzit, alsmede uit drie externe leden aangewezen door de Kamer van volksvertegenwoordigers overeenkomstig de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, bepaalde voorwaarden en nadere regels. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.
De werkingsregels van het Toezichtcomité worden, zonder afbreuk te doen aan deze titel, bepaald in of krachtens de wet. Die regels bekrachtigen het recht van de voorzitter van het Toezichtcomité om een aan dat comité voorgelegd dossier voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke le- venssfeer zelf te brengen en de beslissing van het comité zo nodig te herzien.
Art. III.45. De personen die bij het uitoefenen van hun functies tussenkomen in het opnemen, het be- waren, het beheren en het ter inzage stellen van de gegevens bedoeld in artikel III.18, zijn gehouden aan het beroepsgeheim.
Zij nemen alle nodige voorzorgsmaatregelen om de veiligheid van de opgenomen gegevens te verzeke- ren en met name te beletten dat deze gegevens vervormd of beschadigd worden, of meegedeeld worden aan personen die geen machtiging hebben om er kennis van te nemen.
Zij waken over de rechtmatigheid van de mededeling van de gegevens.
Art. III.46. De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de personen aan die in oorlogstijd, in omstandigheden daarmee gelijkgesteld krachtens artikel 7 van de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen of tijdens de bezetting van het grondgebied door de vijand, belast wor- den met de vernietiging van de gegevensbanken van de Kruispuntbank van Ondernemingen.
De Koning stelt de voorwaarden en de modaliteiten van deze vernietiging vast.
Art.III.47. De kosten voor de werking en het gebruik van de Kruispuntbank van Ondernemingen wor- den gedragen door een krediet ingeschreven op de begroting van de Federale Overheidsdienst Econo- mie, K.M.O., Middenstand en Energie.
De Koning kan een vergoeding vaststellen voor het gebruik van de Kruispuntbank van Ondernemingen door diensten die geen opdrachten uitvoeren voor de federale overheid. In voorkomend geval bepaalt Hij per categorie van gebruikers en voorwerp van de aanvraag, het bedrag van de vergoeding
Behalve in het geval bedoeld in het eerste lid, kan de bijzondere verwerking van gegevens uit de Kruis- puntbank van Ondernemingen aanleiding geven tot het innen van een vergoeding. Het bedrag van die vergoeding wordt bepaald in onderling overleg tussen de beheersdienst en de overheid, administratie of de dienst aan wie deze gegevens worden meegedeeld en in een overeenkomst vastgelegd.
60 Art. III.48. § 1. Onverminderd artikel III.47, wordt bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie een “Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen” opge- richt, hierna “het Fonds” genoemd.
Dit Fonds vormt een organiek begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.
§ 2. Het Fonds dient voor ontwikkeling van de Kruispuntbank van Ondernemingen, alsook voor de verbetering en optimalisatie van haar werking en haar gebruik.
§ 3. De inkomsten die aan het Fonds worden toegewezen, alsook de uitgaven die ten laste ervan kun- nen gebeuren, worden voor genoemd Fonds opgenomen in de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd.
§ 4. Het Fonds wordt beheerd volgens de modaliteiten vastgelegd door de minister bevoegd voor Eco- nomie.
HOOFDSTUK 2. - Inschrijving van handels-, ambachtsondernemingen en niet-handelsondernemingen naar privaat recht
Afdeling 1. - Verplichting tot inschrijving
Art. III.49. § 1. Alle handels-, ambachtsondernemingen en niet-handelsondernemingen naar privaat recht zijn verplicht om zich respectievelijk met de handels-, ambachtshoedanigheid of hoedanigheid van niet-handelsonderneming naar privaat recht te laten inschrijven in de Kruispuntbank van Onder- nemingen bij een ondernemingsloket van hun keuze en dit vóór de aanvang van hun activiteiten.
Deze verplichting is zowel van toepassing op het ogenblik van de oprichting van de onderneming als bij de opening van een nieuwe vestigingseenheid.
§ 2. De inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen met de handels- of ambachtshoedanig- heid vormt, behoudens tegenbewijs, een vermoeden van de hoedanigheid van koopman of ambachts- man, naargelang de aard van de inschrijving.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, behoeven de vennoten onder firma en de werkende vennoten, of- schoon zij handelaars zijn, niet afzonderlijk in de Kruispuntbank van Ondernemingen te worden inge- schreven.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 zijn niet gehouden zich in te schrijven in de hoedanigheid van niet- handelsonderneming naar privaat recht:
a) de natuurlijke personen die enkel in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven zijn met als enige hoedanigheid deze van werkgever van huispersoneel;
b) de beroepsverenigingen;
c) de verenigingen van mede-eigenaars;
d) de representatieve werknemersorganisaties;
e) de ondernemingen naar buitenlands of internationaal recht, die geen activiteit uitoefenen in België, maar die zich dienen te laten inschrijven in uitvoering van een verplichting opgelegd door de Belgische
wetgeving; 61
f) de btw-eenheden;
g) de verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid;
h) de verenigingen zonder winstoogmerk;
i) de inrichtende machten van het gesubsidieerde onderwijs.
Art.III.50. § 1. De Koning stelt het bedrag vast van het inschrijvingsrecht voor de Kruispuntbank van Ondernemingen als handels-, ambachtsonderneming of niet-handelsonderneming naar privaat recht.
Hij kan hierbij een onderscheid maken op basis van de juridische aard van de onderneming.
De aldus vastgestelde bedragen kunnen op 1 januari worden aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen indien het geïndexeerde bedrag minstens 0,5 euro hoger is dan het van toepassing zijnde bedrag. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden toe afgerond op een veelvoud van 0,5 euro.
Afdeling 2. - Verplichting tot wijziging
Art. III.51. § 1. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2, moeten de handels-, ambachtsonder- nemingen en niet-handelsondernemingen naar privaat recht die voornemens zijn een andere activiteit uit te oefenen dan deze waarvoor zij werden ingeschreven, vooraf om een wijziging van hun inschrij- ving in de Kruispuntbank van Ondernemingen verzoeken. Deze verplichting geldt op dezelfde wijze
voor de handels-, ambachtsondernemingen en niet-handelsondernemingen naar privaat recht die voor- nemens zijn in België een nieuwe vestigingseenheid op te richten.
Wanneer de uitoefening van een nieuwe activiteit voortvloeit uit een overdracht van de bedrijvigheid van een onderneming, om niet of onder bezwarende titel, onder levenden of ingevolge overlijden, dan moeten deze ondernemingen, in afwijking van paragraaf 1, binnen een termijn van één maand na de overdracht of de aanvaarding van de nalatenschap tot wijziging overgaan.
§ 2. Binnen een termijn van één maand vanaf de verandering in hun toestand moeten de handels-, am- bachtsondernemingen en niet-handelsondernemingen naar privaat recht verzoeken om een wijziging van hun inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen indien één van de vermeldingen van de inschrijving, door de Koning bepaald overeenkomstig artikel III.53, niet meer overeenstemt met de werkelijke toestand.
Afdeling 3. - Verplichting tot doorhaling
Art. III.52. In geval van beëindiging van de activiteiten of sluiting van één van de vestigingseenheden, moet de handels-, ambachtsonderneming of niet-handelsonderneming naar privaat recht of haar rechts- opvolgers, binnen één maand na de beëindiging van de activiteiten, om de doorhaling van de inschrij- ving verzoeken.
Wanneer de in het eerste lid vermelde beëindiging voortvloeit uit een overdracht van de bedrijvigheid van een onderneming, om niet of onder bezwarende titel, onder levenden of ingevolge overlijden, dan moet de doorhaling gebeuren binnen een termijn van één maand na de overdracht of de aanvaarding van de nalatenschap.
62 Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen aan de inschrijving, wijziging of doorhaling
Art. III.53. Het verzoek tot inschrijving, wijziging of doorhaling moet gebeuren door de handelsam- bachtsonderneming of niet-handelsonderneming naar privaat recht, dit wil zeggen door de inschrij- vingsplichtige natuurlijke personen respectievelijk de daartoe bevoegde vertegenwoordigers van de inschrijvingsplichtige onderneming.
Het verzoek geschiedt op de door de Koning vastgestelde wijze.
De Koning bepaalt de vermeldingen die het verzoek tot inschrijving, wijziging of doorhaling moet be- vatten.
Art. III.54. De ondernemingsloketten moeten onverwijld de inschrijving, wijziging of doorhaling doen, die hun worden gevraagd.
Art. III.55. De ondernemingsloketten dienen elk verzoek tot inschrijving, wijziging of doorhaling te weigeren en de redenen voor die weigering te rechtvaardigen:
1° indien zij vaststellen dat het verzoek afkomstig is van iemand die daartoe niet verplicht of bevoegd is;
2° bij verzuim van één van de stukken of vermeldingen die het verzoek dient te bevatten overeenkom- stig artikel III.53 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
3° indien niet voldaan is aan de door deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten, of krachtens andere wetten, opgelegde voorafgaandelijke inschrijvingsvoorwaarden, waarvan de controle is toevertrouwd aan deze loketten.
Art. III.56. De weigering van de inschrijving, wijziging of doorhaling in de Kruispuntbank van On- dernemingen wordt geacht definitief te zijn, tenzij de aanvrager een nieuwe aanvraag indient die wel voldoet aan de gestelde voorwaarden, of een beroep indient tegen de beslissing van het ondernemings- loket bij de Vestigingsraad binnen de 30 werkdagen volgend op de datum van weigering van inschrij- ving.
Art.III.57. Een ondernemingsloket verstrekt de onderneming, op de wijze door de Koning bepaald, op haar verzoek een volledig uittreksel van de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen met vermelding van de datum van afgifte van het uittreksel.
Het eerste uittreksel betreffende een inschrijving, een wijziging of een doorhaling wordt aan de onder- neming gratis verstrekt.
HOOFDSTUK 3. - Inrichting van de ondernemingsloketten
Afdeling 1. - Instelling en taken van de ondernemingsloketten
Art. III.58. Niemand mag zonder de voorafgaandelijke en schriftelijke erkenning van de minister de activiteit van ondernemingsloket uitoefenen.
Art. III.59. § 1. Onverminderd de taken die hen opgedragen worden door of in uitvoering van dit boek
of andere wetten, hebben de ondernemingsloketten als taak: 63
1° via hun infrastructuur, de dienstverrichters toe te laten:
a) alle procedures en formaliteiten te laten afwikkelen die nodig zijn voor de toegang tot hun diensten- activiteiten zoals bedoeld in artikelen 1 en 2 van de Dienstenrichtlijn, in het bijzonder alle voor vergun- ningen nodige verklaringen, kennisgevingen en aanvragen bij de bevoegde instanties, met inbegrip van de aanvragen tot inschrijving in een register, op een rol, in een databank, of bij een beroepsorde of be- roepsvereniging;
b) alle vergunningsaanvragen te laten afwikkelen die nodig zijn voor de uitoefening van hun diensten- activiteiten, zoals bedoeld in de Dienstenrichtlijn;
2° de handels- en ambachtsondernemingen en de niet-handelsondernemingen naar privaat recht in die hoedanigheden inschrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
3° in de door de Koning bepaalde gevallen nagaan of de handels- en ambachtsondernemingen en de niet-handelsondernemingen naar privaat recht voldoen aan de krachtens bijzondere wetten en regle- menten opgelegde voorwaarden om ingeschreven te worden;
4° de toegang tot de in 2° bedoelde inschrijvingen waarborgen, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en voorwaarden;
5° het bewaren van de archieven met betrekking tot de in 2° en 3° bedoelde voorwaarden en inschrij- vingen, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels;
6° het verrichten van administratieve formaliteiten, in uitvoering van dit boek of andere wetten, of krachtens deze wetten, volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels;
7° er voor zorgen dat de dienstverrichters en de afnemers, voor wat betreft de dienstenactiviteiten be- doeld in paragraaf 1, 1°, a) en b), informatie krijgen over:
a) de eisen die gelden voor de dienstverrichters, in het bijzonder de eisen inzake de procedures en for- maliteiten die afgewikkeld moeten worden om toegang te krijgen tot dienstenactiviteiten en deze uit te oefenen;
b) de adresgegevens van de bevoegde instanties, waaronder die welke bevoegd zijn op het gebied van de uitoefening van dienstenactiviteiten, zodat rechtstreeks contact met hen kan worden opgenomen;
c) de middelen en voorwaarden om toegang te krijgen tot openbare registers en databanken met gege- vens over dienstverrichters en diensten;
d) de rechtsmiddelen die normaal voorhanden zijn bij geschillen tussen de bevoegde instanties en de dienstverrichter of de afnemer, tussen een dienstverrichter en een afnemer of tussen dienstverrichters onderling;
e) de adresgegevens van de verenigingen of organisaties, anders dan de bevoegde instanties, waarvan dienstverrichters of de afnemers praktische bijstand kunnen krijgen;
8° het ontvangen voor rekening van de Schatkist van de inschrijvings- en registratierechten, retributies en kosten voor publicatie, met betrekking tot de in dit artikel bedoelde taken, volgens de door de Ko-
64 ning vastgestelde nadere regels en voorwaarden;
9° de rechtspersonen en natuurlijke personen die een inschrijving vragen in de Kruispuntbank van on- dernemingen de volgende informatie meegeven:
a) elke natuurlijke persoon die in België een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent uit hoofde waarvan hij dient te zijn aangesloten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, dient zich aan te sluiten uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige activiteit;
b) in geval van niet-naleving van deze verplichting, wordt een administratieve geldboete opgelegd krachtens artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
c) hierbij zijn de rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de administratieve geld- boete opgelegd aan hun vennoten of mandatarissen;
d) de zelfstandige die een zelfstandige activiteit uitoefent waarvoor hij niet ingeschreven is in de Kruis- puntbank van ondernemingen, overeenkomstig de artikelen III.17, III.49 of III.51, kan hiervoor bestraft worden krachtens de artikelen III.40, XV.77, 1°, 2°, 3° en 6° of XV.78, alsook krachtens artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelf- standigen.
Het ondernemingsloket reageert binnen de vijf werkdagen, te rekenen vanaf het moment waarop de informatie beschikbaar is, op elk verzoek om de in het eerste lid bedoelde informatie. Wanneer het ver- zoek onjuist, onvolledig of ongegrond is, stelt het de aanvrager daarvan onverwijld in kennis.
§ 2. Bijkomend kan het ondernemingsloket aan ondernemingen adviserende en begeleidende diensten verlenen met uitzondering van de diensten die bij wet exclusief voorbehouden zijn voor bepaalde vrije, dienstverlenende en intellectuele beroepen uit de economische sector.
§ 3. Het ondernemingsloket is eenvoudig, van op afstand en met elektronische middelen bereikbaar, om alle procedures en formaliteiten betreffende de toegang tot en de uitoefening van een dienstenacti- viteit bedoeld in paragraaf 1, 1° a) en b) te kunnen afwikkelen, met uitzondering van de inspectie van de plaats waar de dienst wordt verricht, van de door de dienstverrichter gebruikte uitrusting, en van de fysieke controle van de geschiktheid of de persoonlijke integriteit van de dienstverrichter of van zijn verantwoordelijke personeelsleden, wanneer die integraal deel uitmaken van een procedure of formali- teit.
Art.III.60. § 1. De ondernemingsloketten dienen de inschrijvingsdossiers van handels- en ambachts- ondernemingen, waarvoor ze in uitvoering van artikel III.59, 2°, niet gemachtigd zijn zelf te beslissen omtrent de inschrijving, voorafgaandelijk voor te leggen aan de hiertoe aangewezen dienst van de Fe- derale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
§ 2. Deze dienst onderzoekt of, enerzijds voor inschrijving in het handelsregister en anderzijds voor de toegang tot de gewenste beroepsactiviteit, de vereiste voorwaarden zijn vervuld. Zodra alle documenten die toelaten het dossier van de handels- of ambachtsonderneming te onderzoeken, aangekomen zijn, brengt hij de onderneming en het ondernemingsloket op de hoogte van de volledigheid van het dossier. Hij verleent een schriftelijk en gemotiveerd advies binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de betekening van de volledigheid van het dossier.
§ 3. Bij gebreke aan een schriftelijk en gemotiveerd advies binnen een termijn van vijftien dagen vol-
gend op de betekening van de volledige verklaring van het dossier wordt het advies geacht positief te 65
zijn.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden voor de ondernemingsloketten
Art. III.61. § 1. Een organisatie mag onder de volgende voorwaarden als ondernemingsloket erkend worden:
1° zij neemt de vorm aan van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winst- oogmerk en de stichtingen;
2° haar leden behoren ten minste tot één van de volgende organisaties:
a) representatieve werkgevers- of zelfstandigenorganisaties, die vertegenwoordigd zijn in of erkend zijn door de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, de “Conseil économique et social de la Région wallonne”, de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of een paritair comité opgericht in toepassing van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
b) sociaal verzekeringsfondsen voor zelfstandigen, erkend in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
c) sociale secretariaten voor werkgevers, erkend in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 novem- ber 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
d) kamers erkend door de Federatie der Kamers voor handel en nijverheid van België;
e) samenwerkingsverbanden tussen verschillende van de hierboven vermelde organisaties;
3° haar statuten vermelden als doel de uitvoering van de taken van ondernemingsloket in de zin van dit boek;
4° zij beschikt volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels en het door de minister opgestelde lastenboek, over:
a) bekwame medewerkers;
b) interne beheersprocedures;
c) ontvangstvoorzieningen, kantoren en materieel en archiefruimte;
d) een eigen boekhouding;
e) informatica-uitrusting, met inbegrip van beveiligings- en controlemechanismen;
5° zij verkeert niet in staat van vereffening, noch is ze onderwerp van een procedure tot vereffening of tot staking van haar werkzaamheden;
66
6° zij is in orde met de verplichtingen inzake de betaling van sociale zekerheidsbijdragen en met haar verplichtingen inzake de betaling van belastingen en taksen in overeenstemming met de Belgische wet;
7° zij beschikt over een voldoende eigen private financiële en economische draagkracht om haar taken, omschreven in dit boek en haar uitvoeringsbesluiten, uit te voeren;
8° zij heeft haar beroepsaansprakelijkheid laten verzekeren.
§ 2. De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, nadere regels bepalen voor het vaststellen van het minimum aantal vestigingseenheden en de vestigingsplaats van de onderne- mingsloketten, rekening houdende met een voldoende spreiding en de behoeften.
§ 3. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1, blijven de erkenningen van de ondernemingsloket- ten verleend op 9 september 2008, behouden tot 31 december 2014, onder de voorwaarden zoals die van toepassing waren op de dag van de erkenning.
Art.III.62. § 1. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de minister door middel van een aange- tekende brief of tegen ontvangstbewijs.
§ 2. De aanvraag moet vergezeld zijn van een bedrijfsplan en van alle documenten vereist door de er- kenningsvoorwaarden.
In het bedrijfsplan dient duidelijk te worden aangegeven op welke manier de activiteit als onderne- mingsloket zal gefinancierd worden, hoe zal voorzien worden in de vereiste beroepsbekwaamheid en
welke geografische zone het ondernemingsloket wil bestrijken. Deze voorwaarden zijn eveneens ver- eist voor elke vestigingseenheid van het loket.
§ 3. De openbare instellingen kunnen als gemachtigde optreden in naam van hun cliënten bij een on- dernemingsloket.
§ 4. De minister kan overgaan tot de erkenning van een ondernemingsloket georganiseerd door een vereniging zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of uitsluitend gefinancierd met openbare middelen en die informatie-, begeleidings- of adviesactiviteiten uitoefent voor ondernemingsoprichters als blijkt dat in een zone die door de Europese of regionale overheid geografisch bepaald wordt als een zone die in aanmerking moet komen voor positieve discriminatie, geen actief ondernemingsloket bestaat.
Bij de toepassing van het voorafgaande lid zijn de erkenningsvoorwaarden voorzien in artikel III.61, § 1, 2° en § 2, niet van toepassing.
Art.III.63. De Koning richt een adviescomité op. Dit comité heeft de volgende taken:
1° de minister adviseren inzake de erkenning als ondernemingsloket en de intrekking en schorsing van die erkenning, het bepalen van het aantal vestigingseenheden en de vestigingsplaatsen;
2° op vraag van de minister, een gemeenschap of een gewest, advies uitbrengen over alle aangelegen- heden met betrekking tot de werking en de controle van de ondernemingsloketten.
De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de ministerraad, de nadere regels inzake samenstelling en werking van het comité en de erkenningsprocedure van de ondernemingsloketten.
Art.III.64. De erkenning wordt toegekend of geweigerd door de minister binnen een termijn van drie 67
maanden na de betekening van de volledigheid van de erkenningsaanvraag. Deze beslissing wordt de aanvrager betekend per aangetekende zending.
Art.III.65. De aanvrager heeft de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen indien de redenen voor de weigering niet langer bestaan.
Art.III.66. De erkenning geldt voor een periode van vijf jaar en is hernieuwbaar.
De minister maakt de lijst van de erkende ondernemingsloketten en van hun vestigingseenheden be- kend op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en ook jaarlijks vóór 31 maart in het Belgisch Staatsblad.
Art.III.67. De aanvraag om de erkenning van het ondernemingsloket te vernieuwen wordt zes maan- den voor het verstrijken van de periode waarvoor de vorige erkenning verleend werd, gericht aan de minister.
Het ondernemingsloket blijft erkend tot de minister zich uitgesproken heeft over de aanvraag tot ver- nieuwing.
Art.III.68. Elke wijziging van de gegevens verstrekt op het ogenblik van de erkenningsaanvraag moet binnen de maand worden meegedeeld aan de minister. Deze mededeling omschrijft en motiveert de wijziging.
Art.III.69. De minister kan, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning, ambtshalve beslissen de erkenning te schorsen of in te trekken wanneer de bepalingen van deze titel, zijn uitvoe- ringsbesluiten of de erkenningsvoorwaarden niet gerespecteerd worden.
Afdeling 3. - Verplichtingen van de ondernemingsloketten
Art.III.70. De ondernemingsloketten moeten de continuïteit van de uitvoering van de taken voorzien in artikel III.59 in de tijd verzekeren.
De Koning kan de nadere regels vastleggen voor de door de ondernemingsloketten te leveren waarbor- gen om de continuïteit van de dienstverlening in de tijd te verzekeren.
Art.III.71. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de kwaliteits- normen waaraan de dienstverlening van de ondernemingsloketten moeten beantwoorden, de minimale openingstijden en de bijzondere regels betreffende het beheer, de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingsloketten.
Art.III.72. De ondernemingsloketten moeten aan de overheden, de administraties en de diensten, met inbegrip van de parketten, de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de leden van de rechter- lijke machten de daartoe gemachtigde ambtenaren van de ministeries, alsook de besturen van de ge- meenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties en de federaties van gemeenten en de gemeenten, en andere instellingen of organisaties aangeduid door de Koning, wanneer zij daartoe door hen wordt aangezocht, onverwijld en kosteloos, op de wijze door de Koning bepaald, alle in hun bezit zijnde inlichtingen verstrekken, inzage verlenen van alle in hun bezit zijnde documenten en stukken en deze instanties bovendien de afschriften of uittreksels te verstrekken, welke zij nodig achten.
68 Afdeling 4. - Vergoeding van de ondernemingsloketten
Art.III.73. § 1. De Koning kan bij een besluit, vastgesteld na overleg in de ministerraad:
1° het percentage vaststellen dat de ondernemingsloketten inhouden van de ontvangen inschrijvings-, registratie- en publicatierechten, en retributies, als vergoeding voor hun opdracht met toepassing van de artikelen III.50 en III.59, 8°;
2° de in 1° bedoelde vergoeding aanpassen, volgens door Xxx vastgestelde nadere regels, om de kwa- liteit van de dienstverlening te stimuleren;
3° de bedragen vastleggen die de ondernemingsloketten ontvangen voor formaliteiten waarvoor zij de beslissingsbevoegdheid hebben toegewezen gekregen van een federale administratie, zoals bedoeld in artikel III.59, 6°.
§ 2. De ondernemingsloketten kunnen voor de bijkomende diensten aan ondernemingen, bedoeld in artikel III.59, § 2, een prijs vaststellen per verrichting of forfaitair op jaarbasis.
TITEL 3. - Algemene verplichtingen van de ondernemin- gen
HOOFDSTUK 1. - Informatie, transparantie en niet-discriminatie
Afdeling 1. - Informatie- en transparantieverplichtingen
Art. III.74. § 1. Onverminderd bijzondere wettelijke en reglementaire voorschriften, stelt elke onder- neming op een der wijzen vermeld in artikel III.75, de volgende gegevens ter beschikking:
1° haar naam of haar maatschappelijke benaming; 2° haar rechtsvorm;
3° het geografisch adres waar de onderneming is gevestigd;
4° haar adresgegevens, met inbegrip van haar eventueel e-mailadres, die een snel contact en een recht- streekse en effectieve communicatie met haar mogelijk maken;
5° het ondernemingsnummer; 6° haar maatschappelijke zetel;
7° wanneer voor de activiteit een vergunningstelsel geldt, een vergunnings- of aangifteplicht, in over-
eenstemming met artikel 17 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke le- venssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de adresgegevens van de bevoegde 69
autoriteit of het ondernemingsloket;
8° wat betreft de gereglementeerde beroepen:
a) de handelsvereniging of beroepsorganisatie waarbij de onderneming is ingeschreven;
b) de beroepstitel en de lidstaat waar die is verleend;
9° de algemene voorwaarden en de bepalingen die de onderneming in voorkomend geval hanteert als- mede de talen waarin deze algemene voorwaarden en bepalingen kunnen worden geraadpleegd;
10° het eventuele bestaan van door de onderneming gehanteerde contractbepalingen betreffende het op de overeenkomst toepasselijke recht of betreffende de bevoegde rechter;
11° het eventuele bestaan van een niet bij wet voorgeschreven garantie na verkoop;
12° de prijs van de dienst wanneer de onderneming de prijs van een bepaalde soort dienst vooraf heeft vastgesteld;
13° de belangrijkste kenmerken van de ondernemingsactiviteit;
14° de in artikel III.6 bedoelde verzekering of waarborgen, met name de adresgegevens van de verze- keraar of de borg en de geografische dekking.
§ 2. Wanneer de ondernemingen in een informatiedocument hun ondernemingsactiviteiten in detail beschrijven, nemen zij hierin informatie op over hun multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband houden met de betrokken ondernemingsactiviteiten en over de maatregelen genomen ter voorkoming van belangenconflicten.
Art. III.75. Op initiatief van de onderneming worden de gegevens bedoeld in artikel III.74 1° verstrekt aan de afnemer; of
2° voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk gemaakt op de plaats waar de ondernemingsactiviteit wordt verricht of de overeenkomst wordt gesloten; of
3° voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk gemaakt op een door de onderneming meegedeeld elek- tronisch adres; of
4° opgenomen in elk door de onderneming verstrekt informatiedocument waarin haar activiteiten in detail worden beschreven.
Art. III.76. Op verzoek van de afnemer, verstrekt de onderneming de volgende aanvullende informa- tie:
1° wanneer de onderneming de prijs van een bepaald soort goed of dienst niet vooraf heeft vastgesteld, de prijs van het goed of de dienst of, indien de precieze prijs niet kan worden gegeven, de manier waar- op de prijs wordt berekend, zodat de afnemer de prijs kan controleren, of een voldoende gedetailleerde kostenraming;
70 2° voor gereglementeerde beroepen, een verwijzing naar de geldende beroepsregels en de wijze waarop hierin inzage kan worden verkregen;
3° informatie over haar multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband hou- den met het betrokken goed of de betrokken dienst, en over de maatregelen genomen ter voorkoming van belangenconflicten;
4° de gedragscodes die op de onderneming van toepassing zijn alsmede het adres waar zij elektronisch kunnen worden geraadpleegd en de beschikbare talen waarin deze codes kunnen worden geraadpleegd;
5° de vorige versies, die van toepassing waren op het ogenblik van de ondertekening van de overeen- komst, met de van toepassing zijnde begin- en einddatum, van de gegevens bedoeld in artikel III.74, 9°.
Art. III.77. De informatie bedoeld in de artikelen III.74 en III.76 worden helder, ondubbelzinnig en tijdig voor de sluiting van enige overeenkomst of, indien er geen schriftelijke overeenkomst is, voor de levering van de goederen of verrichting van de dienst, meegedeeld of beschikbaar gesteld.
Art. III.78. Elke onderneming heeft de plicht aan te tonen dat aan de eisen voorzien in de artikelen
III.74 tot III.77 is voldaan en dat de verstrekte informatie juist is.
Art. III.79. De bepalingen van deze afdeling doen geen afbreuk aan de bijkomende informatieverplich- tingen die van toepassing zijn op ondernemingen die in België hun vestiging hebben.
Afdeling 2.- Niet-discriminatie van de afnemers
Art. III.80. Afnemers worden niet onderworpen aan vereisten die het gebruik van een dienst van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming beperken. De volgende vereisten worden met name be- doeld:
1° een verplichting bij hun bevoegde autoriteiten een vergunning te verkrijgen of een verklaring af te leggen;
2° discriminerende beperkingen op het verkrijgen van financiële bijstand vanwege het feit dat de on- derneming in een andere lidstaat is gevestigd of vanwege de plaats waar de dienst wordt verricht.
Het eerste lid is niet van toepassing op de vergunningstelsels die ook van toepassing zijn op het gebruik van een dienst die door een in België gevestigde onderneming wordt verricht.
Art. III.81. De afnemers worden niet onderworpen aan discriminerende vereisten op grond van natio- naliteit of woonplaats.
De algemene voorwaarden voor toegang tot een dienst, die door de onderneming voor het publiek toe- gankelijk worden gemaakt, bevatten geen discriminerende bepalingen in verband met de nationaliteit of verblijfplaats van de afnemer, zonder evenwel de mogelijkheid uit te sluiten om verschillende voor- waarden voor toegang te stellen wanneer die verschillen rechtstreeks door objectieve criteria worden gerechtvaardigd.
HOOFDSTUK 2. - Boekhouding van de ondernemingen
Art. III.82. Elke onderneming voert een voor de aard en de omvang van haar bedrijf passende boek- 71
houding en neemt de bijzondere wetsvoorschriften betreffende dat bedrijf in acht.
Art. III.83. De boekhouding van rechtspersonen omvat al hun verrichtingen, bezittingen, en rechten van welke aard ook, en hun vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhou- ding van de natuurlijke personen die koopman zijn, omvat dezelfde gegevens betreffende hun onder- nemingsactiviteit; de eigen middelen aan deze ondernemingsactiviteit verstrekt, worden afzonderlijk vermeld.
Indien een onderneming onderscheiden ondernemingsactiviteiten uitoefent, wordt voor elk van die ac- tiviteiten een afzonderlijk systeem van rekeningen aangelegd.
Wanneer het bedrijf van een onderneming ook werkzaamheden omvat die zij als zaakvoerder of deel- genoot in een tijdelijke handelsvereniging of in een handelsvereniging bij wijze van deelneming ver- richt, wordt haar boekhouding derwijze aangepast dat ze naar het voorschrift van het eerste lid volledig is, zowel wat betreft de betrekkingen met derden als wat betreft de rekening en verantwoording die door de deelgenoten onderling of door zaakvoerder en deelgenoten aan elkaar moet worden gedaan.
Art. III.84. Elke boekhouding wordt door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden.
Alle verrichtingen worden zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingeschreven in een onge- splitst dagboek of in een hulpdagboek, al dan niet gesplitst in bijzondere hulpdagboeken. Ze worden methodisch ingeschreven in of overgebracht naar de rekeningen waarop ze betrekking hebben.
Voor de ondernemingen die overeenkomstig artikel 21bis, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling over de voldoening van de belasting over de toe- gevoegde waarde beschikken over een geregistreerd kassasysteem, worden het bijzondere hulpdagboek voor de verkoopverrichtingen, bedoeld in het tweede lid, en het derde dagboek voor die verrichtingen, vermeld in artikel III.85, eerste lid, 3°, vervangen door het geregistreerde kassasysteem vermeld in arti- kel 1 van het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaar- den waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen. (Lid ingevoegd door artikel 5 van de wet van 2 april 2014 houdende invoeging van Boek X in het Wetboek van economisch recht, artikel in werking getreden op 9 mei 2014)
Voor gezamenlijke mutaties die in de loop van de periode in het ongesplitste hulpdagboek of in de bij- zondere hulpdagboeken zijn geregistreerd, wordt ten minste eens in de maand een samenvattende boe- king verricht in een centraal boek. Die recapitulatie geschiedt ten minste eens in de drie maanden voor de in artikel III.85 bedoelde ondernemingen die hun boekhouding voeren overeenkomstig de voor- schriften van de artikelen III.83 en III.84.
De in het vorige lid bedoelde samenvattende boeking omvat, hetzij het totaal van de boekingen in de gezamenlijke hulpdagboeken, uitgesplitst volgens de betrokken hoofdrekeningen die in het rekeningen- stelsel van de onderneming voorkomen, hetzij het totaal van de boekingen in elk van de hulpdagboe- ken, wanneer de onderneming een boekhouding voert waarbij de aantekening tegelijk in de hulpdag- boeken en op de betrokken rekeningen geschiedt.
De rekeningen worden ondergebracht in een voor het bedrijf van de onderneming passend rekeningen- stelsel ingericht naar de eisen van de bedrijfsuitoefening van de onderneming. Dit rekeningenstelsel wordt zowel in de zetel als in de belangrijke boekhoudingafdelingen voortdurend ter beschikking ge-
72 houden van belanghebbenden.
De Koning bepaalt de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel. Hij stelt vast wat de re- keningen van dat stelsel moeten bevatten en hoe ze moeten worden gebruikt.
Art. III.85. De natuurlijke personen die koopman zijn, de vennootschappen onder firma en de gewone commanditaire vennootschappen waarvan de omzet over het laatste boekjaar, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, een door de Koning bepaald bedrag niet overschrijdt, behoeven geen boekhouding te voeren volgens de voorschriften van de artikelen III.83 en III.84, indien zij alle verrich- tingen zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde inschrijven in ten minste drie dagboeken zo- danig ingericht dat in bijzonderheden kunnen worden gevolgd:
1° in het eerste, de mutaties in de liquide middelen in contanten of op rekening, met omschrijving van de verrichtingen en afzonderlijke vermelding van onttrekkingen van gelden anders dan ten behoeve van hun bedrijf, alsmede de dagelijkse saldi in contanten;
2° in het tweede, de inkoop- en invoerverrichtingen en de ontvangen diensten met vermelding van het bedrag en van de wijze en de dag van betaling;
3° in het derde, de verkoop- en uitvoerverrichtingen en de geleverde diensten met vermelding van het bedrag en van de wijze en de dag van inning alsmede de onttrekkingen in natura anders dan ten behoe- ve van hun bedrijf.
Van de onttrekkingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°, kunnen dagelijks de totale bedragen worden ingeschreven.
Het bedrag, de wijze en de dag van betaling of van inning behoeven niet te worden vermeld in de dag- boeken bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, indien deze gegevens voorkomen op de inkoopfacturen of op het dubbel van de verkoopfacturen dan wel op de volledige staten die in de vorm van een rekening le- veranciers of rekening klanten worden bijgehouden.
Art. III.86. Elke boeking geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.
Voor verrichtingen van verkoop en dienstverlening in het klein waarvoor geen factuur vereist is, kan de boeking geschieden door middel van een dagelijkse, gezamenlijke inschrijving.
De Koning stelt nadere regels betreffende de stukken ter verantwoording van de dagelijkse, gezamen- lijke inschrijvingen, bedoeld in het tweede lid.
De verantwoordingsstukken worden methodisch opgeborgen en zeven jaar bewaard, in origineel of in afschrift. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden, worden drie jaar bewaard.
Art. III.87. § 1. De boeken worden per blad genummerd; ze vormen elk in hun soort een doorlopende reeks; ze dragen de vermelding van hun soort, hun plaats in de reeks en de naam, de firmanaam of de bijzondere naam van de onderneming.
§ 2. De boeken worden op zodanige wijze gehouden dat de materiële continuïteit ervan, evenals de re- gelmatigheid en de onveranderlijkheid van de boekingen zijn verzekerd.
De Koning stelt nadere regels voor het houden en bewaren van de boeken. Hij kan de werkwijze voor-
geschreven in artikel III.84, derde en vierde lid, vervangen of toestaan dat ze, onder de voorwaarden die 73
Hij bepaalt, wordt vervangen door een andere die de materiële continuïteit van de boeken evenals de regelmatigheid en de onveranderlijkheid van de boekingen waarborgt.
Art. III.88. De boeken worden naar tijdsorde bijgehouden, zonder enig wit vak of enige weglating. In geval van correctie moet het oorspronkelijk geschrevene leesbaar blijven.
De ondernemingen moeten hun boeken bewaren gedurende zeven jaar, te rekenen van de eerste januari van het jaar dat op de afsluiting volgt.
Art. III.89. § 1. Elke onderneming verricht, omzichtig en te goeder trouw, ten minste eens per jaar de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen om op een door haar gekozen datum de inventaris op te maken van al haar bezittingen, en rechten van welke aard ook, en van haar vorderin- gen, schulden en verplichtingen van welke aard ook, die betrekking hebben op haar bedrijf, en van de eigen middelen daaraan verstrekt. De inventarisstukken worden ingeschreven in een boek. De stukken die wegens hun omvang bezwaarlijk kunnen worden overgeschreven, worden in dat boek samengevat en erbij gevoegd.
§ 2. De inventaris wordt ingericht overeenkomstig het rekeningenstelsel van de onderneming. De Koning kan maatstaven voor de waardering van de inventaris bepalen.
Deze paragraaf geldt niet voor de in artikel III.85 bedoelde ondernemingen.
Art. III.90. § 1. Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inven- taris, worden ze samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.
§ 2. De ondernemingen die niet zijn onderworpen aan het Wetboek van Vennootschappen en de uitvoe- ringsbesluiten ervan moeten zich gedragen naar de bepalingen daarvan wat de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag betreft.
De inhoud en de omvang van hun verplichtingen worden bepaald op basis van dezelfde criteria inzake personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal als degene die gelden voor de ondernemingen onderwor- pen aan het Wetboek van Vennootschappen.
De jaarrekening van de openbare instellingen bedoeld in artikel I.5, 1°, c, moet worden neergelegd bin- nen zeven maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar, ook al werd de procedure van toezicht en goedkeuring waaraan zij in voorkomend geval is onderworpen nog niet beëindigd. In dergelijk geval maakt de neergelegde jaarrekening van dit feit uitdrukkelijk melding.
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
1° de natuurlijke personen die koopman zijn en die bedoeld worden in artikel III.85;
2° de ondernemingen bedoeld in artikel I.5, 1°, d), waarop dit hoofdstuk 2 niet van toepassing is ver- klaard;
3° de ondernemingen bedoeld in artikel III.95, § 1;
4° de verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen;
5° de door buitenlandse ondernemingen die niet zijn onderworpen aan het Wetboek van Vennoot- schappen in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden, wanneer die bijkantoren en
74 centra van werkzaamheden geen eigen opbrengsten hebben door verkoop van goederen of dienstverle-
ning aan derden of door geleverde goederen of verleende diensten aan de buitenlandse onderneming waarvan zij afhangen en waarvan de werkingskosten volledig door de laatstgenoemde worden gedra- gen;
6° de natuurlijke personen die koopman zijn, wat de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag betreft.
Art. III.91. § 1. De openbare instellingen naar Belgisch recht die een statutaire opdracht vervullen van commerciële, financiële of industriële aard, met uitzondering van de ondernemingen die bedoeld zijn in artikel III.95, § 1, moeten zich gedragen naar de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en de uitvoeringsbesluiten ervan voor wat de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van een ge- consolideerde jaarrekening en geconsolideerd jaarverslag betreft.
De inhoud en de omvang van hun verplichtingen wordt bepaald op basis van dezelfde criteria inzake personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal als degene die gelden voor de ondernemingen onderwor- pen aan het Wetboek van Vennootschappen.
De Koning kan het toepassingsgebied van de in het tweede lid bedoelde bepalingen uitbreiden tot ande- re in artikel I.5,1°, bedoelde ondernemingen.
§ 2. De Koning kan de door Hem op grond van artikelen III.84, zesde lid, III.89, § 2, III.90 en III.91, § 1, gestelde regels aanpassen, aanvullen of er geheel of gedeeltelijk vrijstelling van verlenen naargelang van de omvang van de onderneming alsmede de bedrijfstakken en de economische sectoren waarin zij werkzaam is.
Art. III.92. De koninklijke besluiten ter uitvoering van dit hoofdstuk worden genomen na overleg in de ministerraad.
De besluiten ter uitvoering van artikel III.84, zesde lid, artikel III.89, § 2 en artikelen III.90 en III.91 worden genomen na advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
De besluiten ter uitvoering van artikel I.5, 1°, en de wijzigingsbesluiten worden genomen na advies van de organisaties die de betrokken ondernemingen vertegenwoordigen.
Art.III.93. Xx Xxxxxx stelt een Commissie voor Boekhoudkundige Normen in; deze heeft tot taak: 1° de Regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen;
2° door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding.
De werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen worden gedragen door de in artikel I.5, 1°, bedoelde ondernemingen die hun jaarrekening of hun geconsolideerde jaarrekening openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België. De Koning bepaalt het bedrag van deze bijdrage, die echter niet hoger mag zijn dan 3,72 euro geïndexeerd volgens dezelfde regels als deze die werden vastgesteld voor de indexering van de wedden en lonen in de overheidsdien- sten. De Nationale Bank van België int deze bijdrage samen met de kosten voor de openbaarmaking van de jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening en maakt haar over aan de Commissie.
Art. III.94. De minister of zijn afgevaardigde kan in bijzondere gevallen, na een met redenen omkleed
advies van de in artikel III.93 vermelde Commissie voor Boekhoudkundige Normen, toestaan dat 75
wordt afgeweken van de regels vastgesteld op grond van artikel III.84, zesde lid, artikel III.89, § 2, arti- kel III.90 en artikel III.91. Deze bevoegdheid wordt op dezelfde wijze door de minister bevoegd voor
Middenstand of zijn afgevaardigde uitgeoefend ten aanzien van de vennootschappen en andere onder- nemingen die als klein kunnen worden beschouwd in de zin van het Wetboek van Vennootschappen. De Commissie voor Boekhoudkundige Normen wordt in kennis gesteld van het besluit van de minister of zijn afgevaardigde.
Art. III.95. § 1. Artikel III.85 en de artikelen III.90 tot III.94, alsook de besluiten genomen ter uitvoe- ring van artikel III.84, zesde lid, en artikel III.89, § 2, zijn niet van toepassing op de Nationale Bank van België, de Deposito- en Consignatiekas, de kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen die vallen onder de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.
§ 2. Artikel III.85 en artikel III.90, § 2, tweede lid, zijn niet van toepassing op de verzekeringsonder- nemingen en ondernemingen van hypothecair krediet en kapitalisatie.
De artikelen III.84, zesde lid, III.89, § 2, III.90, § 2, eerste lid, III.91, § 2, en III.94 zijn niet van toepas- sing op de verzekeringsondernemingen die door de Koning zijn toegelaten op grond van de wetgeving betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen.
BOEK IV. - Bescherming van de mededinging
(ingevoegd door de wetten van 3 april 2013, in werking getreden op 30 augustus 2013, behalve artike- len IV.16, §§ 4 en 5, IV 17, §§ 1 en 2, IV 22, §§ 2 en 3,IV.24, § 2 en IV.26, § 1, die zijn in werking ge-
treden op 28 mei 2013)
TITEL 1. - Mededingingsregels
HOOFDSTUK 1. - Restrictieve mededingingspraktijken
Art. IV.1. § 1. Zijn verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is, alle overeen- komsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afge- stemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Belgische betrokken markt of op een wezenlijk deel ervan merkbaar wordt verhinderd, beperkt of ver- valst en met name die welke bestaan in:
1° het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;
2° het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investerin- gen;
76
3° het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;
4° het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige presta- ties, hen daarmee nadeel berokkenend bij de mededinging;
5° het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten, van de aanvaarding door de handelspart- ners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband hou- den met het onderwerp van deze overeenkomsten.
§ 2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.
§ 3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn echter niet van toepassing op:
1° elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen, 2° elk besluit of groep van besluiten van ondernemingsverenigingen, en
3° elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen die bijdragen tot verbete- ring van de productie of van de verdeling of tot verbetering van de technische of economische vooruit- gang of die de kleine en middelgrote ondernemingen de mogelijkheid bieden om hun concurrentieposi- tie op de betrokken markt of op de internationale markt te verstevigen, waarbij een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen:
a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;
b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.
§ 4. Het is natuurlijke personen verboden in naam en voor rekening van een onderneming of onderne- mingsvereniging met concurrenten te onderhandelen of met hen afspraken te maken over:
a) het vaststellen van de prijzen bij verkoop van producten of diensten aan derden;
b) het beperken van de productie of verkoop van producten of diensten;
c) het toewijzen van markten.
Art. IV.2. Het is verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing nodig is, dat één of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de betrokken Belgische markt of op een we- zenlijk deel daarvan.
Dit misbruik kan met name bestaan in:
1° het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;
2° het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;
3° het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige presta- ties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;
4° het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de 77
handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
Art. IV.3. De bij artikel IV.1, § 1, en artikel IV.2 bedoelde praktijken worden hierna restrictieve mede- dingingspraktijken genoemd.
Art. IV.4. Het verbod van artikel IV.1, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van onderne- mingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarvoor door een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of een verordening of een beschikking van de Europese Commissie artikel 101, § 3, VWEU van toepassing is verklaard.
Het verbod van artikel IV.1, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van ondernemingsvereni- gingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die de handel tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden of de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet beperken, verhinderen of vervalsen, doch die de bescherming zouden genieten van een verordening bedoeld in het eerste lid in- geval zij deze handel wel zouden beïnvloeden of deze mededinging wel zouden beperken, verhinderen of vervalsen.
Het verbod van artikel IV.1, § 1, is niet van toepassing op categorieën van overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die binnen de werkingssfeer vallen van een koninklijk besluit genomen op grond van artikel IV.5.
Art. IV.5. § 1. De Koning kan, na raadpleging van de Commissie voor de Mededinging als bedoeld in artikel IV. 39 en van de Belgische Mededingingsautoriteit, bij besluit verklaren dat artikel IV.1, § 1,
niet van toepassing is op categorieën overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke ge- dragingen.
Het besluit wordt met redenen omkleed. Er wordt overleg over gepleegd in de Ministerraad, wanneer het afwijkt van het advies of het verzoek van de Belgische Mededingingsautoriteit.
§ 2. Het koninklijk besluit omschrijft de categorieën van overeenkomsten, van besluiten en van onder- ling afgestemde feitelijke gedragingen waarop het van toepassing is en geeft met name aan:
1° de beperkingen of de bepalingen die er niet in mogen voorkomen;
2° de bepalingen die erin moeten voorkomen of de andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan.
Dit koninklijk besluit wordt voor een beperkte tijdsduur genomen. Het kan worden opgeheven of ge- wijzigd wanneer de omstandigheden gewijzigd zijn met betrekking tot een punt van wezenlijk belang voor zijn vaststelling; in dit geval wordt voorzien in een overgangsregeling voor de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld door het voorafgaande besluit.
Art. IV.6. § 1. Voor de toepassing van dit boek komt een concentratie tot stand indien er een duurzame wijziging van zeggenschap voortvloeit uit:
1° de fusie van twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen of delen van ondernemingen; of 2° het verkrijgen, door één of meer personen die reeds de zeggenschap over ten minste één onderne-
78 ming bezitten of door één of meer ondernemingen, van de zeggenschap - door de verwerving van parti-
cipaties in het kapitaal of de aankoop van vermogensbestanddelen, bij overeenkomst of op elke andere wijze - rechtstreeks of onrechtstreeks, over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan.
§ 2. De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelf- standige economische eenheid vervult, vormt een concentratie in de zin van paragraaf 1, 2°.
§ 3. Voor de toepassing van dit boek berust de zeggenschap op rechten, overeenkomsten of andere middelen die afzonderlijk of gezamenlijk met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandig- heden, het mogelijk maken een bepalende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderne- ming, met name:
1° eigendoms- of gebruiksrechten op alle vermogensbestanddelen van een onderneming of delen daar- van;
2° rechten of overeenkomsten die een bepalende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemge- drag of de besluiten van de ondernemingsorganen.
§ 4. De zeggenschap wordt verkregen door de persoon/personen of de onderneming/ondernemingen: 1° die zelf rechthebbenden zijn of aan deze overeenkomsten rechten ontlenen; of
2° die, hoewel zij zelf geen rechthebbenden zijn, noch aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, de bevoegdheid hebben de daaruit ontstane rechten uit te oefenen.
§ 5. Xxxx concentratie in de zin van paragraaf 1 komt tot stand:
1° indien kredietinstellingen, andere financiële instellingen, of verzekeringsmaatschappijen tot wier normale werkzaamheden de verhandeling van financiële instrumenten voor eigen rekening of voor re- kening van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben verwor- ven ten einde deze deelnemingen weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze ondernemingen te bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze deelnemingen voor te bereiden, en deze verkoop plaatsvindt bin- nen één jaar na de verwerving; deze termijn bedraagt twee jaar wanneer de deelnemingen verworven werden als bewijs van dubieuze of onbetaald gebleven vorderingen;
2° indien de zeggenschap wordt verworven door een gerechtelijk mandataris of overheidsmandataris, op grond van een gerechtelijke beslissing of een andere procedure van gedwongen vereffening;
3° indien de in paragraaf 1, 2°, bedoelde handelingen worden uitgevoerd door participatiemaatschap- pijen zoals bedoeld in artikel 5, 3, van de vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, met dien verstande echter dat de stemrechten die aan de in bezit zijnde deelne- mingen zijn verbonden, slechts worden uitgeoefend om, met name door de benoeming van de leden van de raden van bestuur en van toezicht van de ondernemingen waarin zij deelnemingen houden, de volledige waarde van deze investeringen veilig te stellen en niet om rechtstreeks of onrechtstreeks het concurrentiegedrag van die ondernemingen te bepalen.
Art. IV.7. § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn slechts van toepassing wanneer de betrokken on- dernemingen samen in België een omzet, bepaald volgens de in artikel IV.8 bedoelde criteria, van meer dan 100 miljoen euro bereiken en ten minste twee van de betrokken ondernemingen elk in België een
omzet halen van ten minste 40 miljoen euro. 79
§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Belgische Mededingingsautoriteit en de Commissie voor de Mededinging, bedoeld in artikel IV.39, de drempels bedoeld in paragraaf 1 verhogen.
§ 3. Om de drie jaar gaat de Belgische Mededingingsautoriteit over tot een toetsing van de drempels bedoeld in paragraaf 1, daarbij onder andere rekening houdende met de economische impact en de ad- ministratieve last voor de ondernemingen.
Art. IV.8. § 1 De omzet bedoeld in artikel IV.7 is de totale omzet gehaald tijdens het vorige boekjaar in België. Hij moet worden begrepen in de zin van het Wetboek van Vennootschappen, boek IV, titel VI over de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen.
§ 2. Als een concentratie bestaat in de verwerving van delen - die al dan niet rechtspersoonlijkheid be- zitten - van een of meer ondernemingen of van een groep ondernemingen - wordt in afwijking van pa- ragraaf 1 alleen het omzetcijfer dat betrekking heeft op de delen, die aldus het voorwerp van de transac- tie zijn, in hoofde van de vervreemder of vervreemders, in aanmerking genomen.
Twee of meer transacties bedoeld in het eerste lid, die binnen een periode van twee jaar plaatsvinden tussen dezelfde personen of ondernemingen, moeten evenwel worden beschouwd als één concentratie die plaatsvindt op de datum van de laatste transactie.
§ 3. De omzet wordt vervangen:
1° bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen, door de som van de onderstaande batenpos- ten, omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietin- stellingen, in voorkomend geval na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen:
a) rente en soortgelijke baten;
b) opbrengsten uit waardepapieren:
- opbrengsten uit aandelen en andere niet-vastrentende waardepapieren;
- opbrengsten uit deelnemingen;
- opbrengsten uit aandelen in verbonden ondernemingen;
c) ontvangen provisies;
d) nettobaten uit financiële transacties;
e) overige bedrijfsopbrengsten.
De omzet in België van een kredietinstelling of een financiële instelling omvat de hierboven omschre- ven batenposten van het bijkantoor of de afdeling van deze in België gevestigde instelling.
2° bij verzekeringsmaatschappijen, door de waarde van de bruto geboekte premies, die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsonderneming gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen
80 en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekering afgestane premies en na
aftrek van belastingen en parafiscale bijdragen of heffingen over het bedrag van de afzonderlijke pre- mies of het totale premievolume. Er wordt rekening gehouden met de brutopremies gestort door de ingezetenen in België.
§ 4. Wat betreft de toepassing van artikel IV.7 en onverminderd paragraaf 2, wordt het omzetcijfer van elk der ondernemingen verkregen door de som te maken van de omzetcijfers van alle ondernemingen die tot dezelfde groep behoren.
Xxxxxx beschouwd als deel uitmakend van dezelfde groep, de ondernemingen die verbonden zijn in de zin van het Wetboek van Vennootschappen, boek IV, titel VI over de geconsolideerde jaarrekeningen van de ondernemingen.
§ 5. Voor de openbare ondernemingen bedoeld in artikel IV.12, is de in aanmerking te nemen omzet deze van alle ondernemingen die een economisch geheel vormen met een zelfstandige beslissingsbe- voegdheid, ongeacht de vraag wie het kapitaal ervan bezit of welke regels van bestuurlijk toezicht daarop van toepassing zijn.
Art. IV.9. § 1. Voor de concentraties is de voorafgaande goedkeuring nodig van de Belgische Mede- dingingsautoriteit, die vaststelt of zij al of niet toelaatbaar zijn.
§ 2. Bij de in paragraaf 1 bedoelde beslissing wordt rekening gehouden met:
1° de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikke- len in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van op of buiten het Belgische grondgebied gevestigde ondernemingen;
2° de positie op de markt van de betrokken ondernemingen, hun economische en financiële macht, de keuzemogelijkheden van leveranciers en afnemers, hun toegang tot voorzieningsbronnen en afzetmark- ten, het bestaan van juridische of feitelijke hinderpalen voor de toegang tot de markt, de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van de betrokken producten en diensten, de belangen van de tussen- en eind- verbruikers, alsmede de ontwikkeling van de technische en economische vooruitgang, voor zover deze in het voordeel van de consument is en geen belemmering vormt voor de mededinging.
§ 3. Concentraties die niet tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, onder andere door het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, worden toelaatbaar verklaard.
§ 4. Concentraties die tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, onder andere door het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, worden ontoelaatbaar verklaard.
§ 5. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van artikel IV.6, § 2, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van on- dernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de crite- ria van artikel IV.1, teneinde vast te stellen of de transactie al dan niet toelaatbaar is.
Bij die beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met:
1° het significant en gelijktijdig actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelf- de markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, op een stroomopwaartse of stroomafwaartse markt van laatstgenoemde markt of op een nauw met die markt verbonden markt;
2° de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via de coördinatie die het 81
rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen.
Art. IV.10. § 1. De concentraties bedoeld in dit boek worden bij de auditeur-generaal van de Belgische Mededingingsautoriteit gemeld vóór hun tenuitvoerlegging en na de sluiting van de overeenkomst, de openbaarmaking van het aanbod tot aankoop of ruil, of de verwerving van een zeggenschapsdeelne- ming. De partijen kunnen echter een ontwerpovereenkomst melden, mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het gemelde ontwerp. In het geval van een openbaar aan- bod tot aankoop of ruil, kunnen de partijen eveneens een ontwerp melden wanneer zij hun voornemen tot het doen van een dergelijk bod publiekelijk hebben aangekondigd.
§ 2. Concentraties door fusie in de zin van artikel IV.6, § 1, 1°, of door totstandkoming van een geza- menlijke zeggenschap in de zin van artikel IV.6, § 1, 2°, worden gezamenlijk gemeld door de partijen bij de fusie of door de partijen die de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen. In alle andere gevallen vindt de aanmelding plaats door de persoon of de onderneming die de zeggenschap over een of meer ondernemingen of een gedeelte daarvan verwerft.
§ 3. Een concentratie wordt aangemeld in het Nederlands of het Frans, naar keuze van de aanmeldende partijen.
§ 4. De modaliteiten van de aanmeldingen bedoeld bij paragraaf 1 worden bepaald door de Koning. De Belgische Mededingingsautoriteit kan de nadere regels voor een vereenvoudigde aanmelding bepalen.
§ 5. Zolang het Mededingingscollege geen beslissing neemt betreffende de toelaatbaarheid van de con- centratie, mogen de betrokken ondernemingen de concentratie niet tot uitvoering brengen.
§ 6. Paragraaf 5 belet evenwel niet de tenuitvoerlegging van een openbaar aanbod tot aankoop of ruil of van een reeks transacties met financiële instrumenten, inclusief met deze converteerbaar in andere fi- nanciële instrumenten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt zoals een effectenbeurs en waardoor de zeggenschap in de zin van artikel IV.6 wordt verkregen door tussenkomst van meerdere verkopers, mits:
1° de concentratie overeenkomstig dit artikel onverwijld bij de auditeur-generaal wordt gemeld, en
2° de verkrijger de aan de betrokken financiële instrumenten verbonden stemrechten niet uitoefent dan wel slechts uitoefent om de volle waarde van zijn belegging te handhaven en op basis van een door de voorzitter van de Belgische mededingingsautoriteit overeenkomstig paragraaf 7 verleende ontheffing.
§ 7. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 6, kan de voorzitter op verzoek van de partijen, op elk ogenblik ontheffing verlenen van de in paragraaf 5 bepaalde verplichting. In dat geval vraagt de voor- zitter dat de auditeur binnen twee weken na de indiening van het verzoek een verslag neerlegt, bevat- tende de noodzakelijke appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde beslissing te ko- men.
§ 8. De voorzitter kan zijn beslissing vergezeld laten gaan van bepaalde voorwaarden en lasten.
Art. IV.11. De concentraties die onderworpen zijn aan het toezicht van de Europese Commissie, met inbegrip van concentraties die bij toepassing van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de
82 Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van onder- nemingen zijn verwezen naar de Europese Commissie, zijn niet onderworpen aan het toezicht ingesteld
bij dit boek.
Zijn echter wel onderworpen aan het toezicht ingesteld door dit boek, de concentraties die door de Eu- ropese Commissie naar de Belgische Mededingingsautoriteit werden verwezen krachtens de artikelen 4, vierde en vijfde lid, en 9, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europe- se Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen. In dit geval dienen de partijen de concentratie opnieuw te melden bij de auditeur-generaal overeenkomstig artikel IV.10.
HOOFDSTUK 3. - Overheidsondernemingen
Art. IV.12. De openbare ondernemingen en de ondernemingen waaraan de overheid bijzondere of ex- clusieve rechten verleent, zijn onderworpen aan de bepalingen van dit boek voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun door of krachtens de wet toevertrouwde xxxxxx- xxxx taak niet verhindert.
HOOFDSTUK 4. - Maatregelen of beslissingen door een vreemde staat
Art. IV.13. Behoudens ontheffing in de gevallen door de Koning bepaald, is het aan ieder persoon, verblijvend op het Belgisch grondgebied of er zijn zetel of een inrichting hebbend, verboden gevolg te geven aan maatregelen of beslissingen door een vreemde Staat of door diens organismen genomen en die betrekking hebben op een reglementering inzake mededinging, economische machtsposities of handelsbeperkende praktijken inzake internationaal vervoer ter zee en door de lucht.
De Koning bepaalt op welke handelingen die verbodsbepaling slaat.
De ontheffing, op verzoek van belanghebbenden, kan door de minister bevoegd voor economie, wor- den toegestaan en desgevallend aan bepaalde modaliteiten onderworpen worden.
Art. IV.14. Elk bevel of verzoek dat gegrond is op de in artikel IV.13 bedoelde maatregelen of beslis- singen, moet binnen vijftien dagen medegedeeld worden aan de minister of aan zijn gemachtigde.
Art. IV.15. Onverminderd de artikelen IV.13 en IV.14 en behoudens de uitzonderingen die Hij bepaalt, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Bel- gische Mededingingsautoriteit en de Commissie voor de Mededinging, maatregelen treffen waarbij het de ondernemingen verboden wordt niet bekendgemaakte inlichtingen of bescheiden met betrekking tot hun mededingingspraktijken aan een buitenlandse Staat of aan een daarvan afhangende instelling te geven.
TITEL 2. - Handhaving van het mededingingsrecht
HOOFDSTUK 1. - De Belgische Mededingingsautoriteit
Artikel IV.16. § 1. Er wordt een autonome dienst met rechtspersoonlijkheid opgericht “Belgische Me- dedingingsautoriteit” genaamd.
§ 2. De Belgische Mededingingsautoriteit is samengesteld uit: 83
1° de voorzitter en de dienst van de voorzitter; 2° het Mededingingscollege;
3° het directiecomité;
4° het auditoraat onder leiding van de auditeur-generaal.
§ 3. De Belgische mededingingsautoriteit is bevoegd om de artikelen 101 en 102 van het Verdrag be- treffende de werking van de Europese Unie toe te passen bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
§ 4. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad welke menselijke, lo- gistieke en materiële middelen de federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Ener- gie, ter beschikking van de Belgische Mededingingsautoriteit dient te stellen. Daartoe zal een dienstver- leningsovereenkomst overeengekomen worden tussen de Belgische Mededingingsautoriteit en de FOD Economie.
§ 5. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het administratief en geldelijk statuut van de voorzitter, de assessor-ondervoorzitter en assessoren die zetelen in het Mede- dingingscollege, de auditeur-generaal, de directeur van de juridische studies, de directeur van de eco- nomische studies en de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit.
Onderafdeling 1. - De voorzitter en de dienst van de voorzitter
Art. IV.17. § 1. De voorzitter van de Belgische Mededingingsautoriteit (hierna: “de voorzitter”) wordt door de Koning benoemd, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor een mandaat van zes jaar dat eenmaal kan worden hernieuwd.
De voorzitter vervult de opdrachten die hem door dit boek en in het bijzonder door afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn opgedragen. Hij kan daartoe opdrachten delegeren aan de assessor-ondervoorzitter wan- neer het taken van het Mededingingscollege betreft en, wanneer het andere taken betreft, aan de direc- teur economische studies, aan de directeur juridische studies en aan de personeelsleden van de Belgi- sche Mededingingsautoriteit.
§ 2. Om tot voorzitter te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat slagen voor het examen inzake beroepsbekwaamheid. Dat examen is bedoeld om de maturiteit te evalueren, alsmede de capaciteiten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt. De nadere regels en het programma van het examen worden door de Koning bepaald. Hij brengt verder het bewijs van een nuttige ervaring voor de uitoefening van de functie. Hij moet houder zijn van een diploma van master en een functione- le kennis van het Nederlands, het Frans en het Engels bewijzen.
In voorkomend geval wordt de uitoefening van de functie van voorzitter van de Belgische Mededin- gingsautoriteit beschouwd als een opdracht in de zin van artikel 323bis, § 1, van het Gerechtelijk Wet- boek.
§ 3. De voorzitter wordt op rust gesteld wanneer hij wegens een ernstig en permanent gebrek zijn ambt niet meer behoorlijk kan uitoefenen.
84 Art. IV.18. De voorzitter mag geen enkele instructie aanvaarden bij het nemen van de beslissingen in uitvoering van de opdrachten die dit boek hem geeft en in het bijzonder afdeling 2 van dit hoofdstuk, noch bij het innemen van standpunten in mededingingszaken van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU en Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.
Art. IV.19. De assessor-ondervoorzitter vervangt de voorzitter als voorzitter van het Mededingingscol- lege in het geval van een belangenconflict of gemotiveerde onbeschikbaarheid. De assessor- ondervoorzitter heeft in de zaken waarin hij als voorzitter is aangeduid dezelfde bevoegdheden en ver- plichtingen die dit boek bepaalt voor de voorzitter.
De voorzitter wordt bij onbeschikbaarheid vervangen als voorzitter van het directiecomité door het oudste aanwezige lid.
Bij onbeschikbaarheid van de assessor-ondervoorzitter en de voorzitter wordt een derde assessor aan- gewezen en heeft de oudste van de drie assessoren zitting als voorzitter van het Mededingingscollege.
Art. IV.20. § 1. De voorzitter wordt onder meer belast met:
1° het vertegenwoordigen, van België in de Europese en internationale mededingingsorganisaties voor alle besprekingen die de bevoegdheden van de Belgische Mededingingsautoriteit betreffen; en hij neemt deel aan andere besprekingen in Europese en internationale instellingen over wet- en regelge- ving die het mededingingsbeleid betreffen;
2° het bijdragen ten behoeve van de FOD Economie, het Parlement, de regering of andere instanties tot het voorbereiden en evalueren van het mededingingsbeleid in België, het bijdragen tot een betere ken-
nis van dit beleid, het leiden van studies en het informeel beslechten van vragen en betwistingen over de toepassing van de mededingingsregels in zaken waarin geen formeel onderzoek wordt gevoerd zoals bedoeld in artikel IV.41, § 1;
3° het bijdragen tot de voorbereiding van de Belgische wetgeving en reglementering met betrekking tot de mededingingsregels en het mededingingsbeleid;
4° het vertegenwoordigen van de Belgische mededingingsautoriteit in de procedures bedoeld in de arti- kelen IV.75 tot IV.79.
§ 2. In de Belgische Mededingingsautoriteit wordt een dienst van de voorzitter opgericht. Deze dienst wordt geleid door de voorzitter en bestaat uit de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautori- teit die door het directiecomité aan deze dienst worden toegewezen. Voor de tenuitvoerlegging van de taken bedoeld in § 1, kan zij ook een beroep doen op de leden van het in artikel IV.27, § 1, bedoelde auditoraat ten belope van een door het directiecomité te bepalen percentage van hun tijd.
Onderafdeling 2. - Het Mededingingscollege
Art. IV.21. Het Mededingingscollege is het beslissingscollege dat door de voorzitter samengesteld wordt per zaak voor het nemen van de in Afdeling 2 van dit hoofdstuk bedoelde beslissingen.
Art. IV.22. § 1. Het Mededingingscollege bestaat uit:
1° de voorzitter of de assessor- ondervoorzitter;
2° twee assessoren aangewezen op de alfabetische lijsten van assessoren. 85
De aanwijzing van de assessoren gebeurt in alfabetische orde van de lijsten bedoeld in paragraaf 2, bij toerbeurt gelet op de proceduretaal.
In het Mededingingscollege dient ten minste één jurist met ervaring in geschillenbeslechting zitting te hebben; zo mogelijk heeft ten minste één lid een ander diploma.
Indien een zaak niet kan toegewezen worden aan een assessor-ondervoorzitter of assessor van de taal- groep overeenkomstig de proceduretaal zonder een belangenconflict te veroorzaken, wordt de aanwij- zing verricht op basis van de lijst van de andere taalgroep.
§ 2. De assessor-ondervoorzitter, die van een andere taalrol is dan de voorzitter, en de assessoren ten belope van maximum 20, worden door de Koning benoemd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar.
Zij worden ingedeeld in twee gelijke lijsten, in alfabetische volgorde, volgens de Nederlandstalige of Franstalige taalgroep waartoe zij behoren, bepaald door de taal van het diploma van master.
Op elke lijst zal van iedere assessor het diploma vermeld worden.
§ 3. Om tot assessor-ondervoorzitter of assessor te worden benoemd, dient de kandidaat te voldoen aan de benoemingsvoorwaarden gesteld voor de voorzitter, bepaald in artikel IV.17.
§ 4. De assessor-ondervoorzitter en de assessoren die in een zaak zitting hebben, mogen betreffende die zaak geen enkele instructie aanvaarden bij het nemen van de beslissingen in uitvoering van de opdrach- ten die dit boek hun geeft en in het bijzonder afdeling 2 van dit hoofdstuk.
Onderafdeling 3. - Het directiecomité
Art. IV.23. Het directiecomité is belast met de leiding van de Belgische Mededingingsautoriteit.
Art. IV.24. § 1. Het is samengesteld uit:
1° de voorzitter;
2° de auditeur-generaal;
3° de directeur economische studies; 4° de directeur juridische studies.
Bij staking van stemmen heeft de voorzitter een beslissende stem.
§ 2. De Koning benoemt de directeur economische studies en de directeur juridische studies voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na een examen inzake beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel IV.17.
Art. IV.25. Het directiecomité is onder meer belast met:
- het organiseren en samenstellen van de dienst van de voorzitter en het auditoraat;
- het vaststellen van richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de mededingingsregels;
86 - het opstellen van een jaarlijkse nota waarin zijn beleidsprioriteiten worden vastgesteld en aan de mi- nister worden meegedeeld;
- het opstellen van het huishoudelijk reglement van het auditoraat dat door de Koning wordt goedge- keurd.
Onderafdeling 4. - De auditeur-generaal en het auditoraat
Art. IV.26. § 1. De Koning benoemt de auditeur-generaal bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar.
Om tot auditeur-generaal te worden benoemd, dient de kandidaat te voldoen aan de benoemingsvoor- waarden gesteld voor de voorzitter, bepaald in art. IV.17.
In voorkomend geval wordt de uitoefening van de functie van auditeur-generaal van de Belgische Me- dedingingsautoriteit beschouwd als een opdracht in de zin van artikel 323bis, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 2. De auditeur-generaal vervult de opdrachten die hem door dit boek en door titel 2, hoofdstuk 1, af- deling 2, in het bijzonder zijn opgedragen.
Hij is ondermeer belast met:
1° de leiding van het auditoraat en de coördinatie en leiding van de onderzoeken;
2° het ontvangen van de injuncties zoals bedoeld in artikel IV.41, § 1, 3°, en de klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken;
3° het openen van een onderzoek in de gevallen bedoeld in artikel IV.41, § 1, en het bepalen van de volgorde waarin deze zaken worden behandeld na advies van de directeur economische studies;
4° het ontvangen van de aanmeldingen van concentraties;
5° het afgeven van opdrachtbevelen wanneer de personeelsleden van de Belgische Mededingingsauto- riteit de ambtenaren van de Europese Commissie bijstaan voor een door de Europese Commissie bevo- len inspectie bij toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mede- dingingsregels van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag;
6° het toezien op de uitvoering van de door het Mededingingscollege en het hof van beroep genomen beslissingen inzake de mededingingsregels.
§ 3. In geval van afwezigheid of verhindering wordt de auditeur-generaal vervangen door de ambtenaar van het auditoraat met de meeste dienstjaren of, in geval van gelijke anciënniteit, door de oudste in ja- ren.
§ 4. De auditeur-generaal wordt op rust gesteld wanneer hij wegens een ernstig en permanent gebrek zijn ambt niet meer behoorlijk kan uitoefenen.
§ 5. De auditeur-generaal mag betreffende een zaak geen enkele instructie aanvaarden bij het nemen van de beslissingen in uitvoering van de opdrachten die hem door dit boek en in het bijzonder door af- deling 2 van dit hoofdstuk zijn opgedragen.
Art. IV.27. § 1. Een auditoraat wordt opgericht bij de Belgische Mededingingsautoriteit.
Het auditoraat bestaat uit de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit die door het di- 87
rectiecomité aan deze dienst worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzitter op hen een be- roep kan doen ten belope van een door het directiecomité te bepalen percentage van hun tijd.
§ 2. De auditeur-generaal wijst voor elke zaak die de Belgische Mededingingsautoriteit overeenkomstig de artikelen IV.26, § 2, tweede lid, 3°, en IV.41, § 1, beslist te behandelen, en bij elke aanmelding van een concentratie, een personeelslid van het auditoraat aan dat als auditeur met de dagelijkse leiding van het onderzoek wordt belast.
De auditeur die met de dagelijkse leiding van een onderzoeksteam is belast, mag betreffende dat onder- zoek enkel bevelen ontvangen van de auditeur-generaal.
§ 3. De auditeur-generaal stelt voor elke in paragraaf 2 bedoelde zaak een team van personeelsleden van het auditoraat samen dat met het onderzoek is belast onder zijn toezicht en onder de leiding van de auditeur die met de dagelijkse leiding van het onderzoek is belast.
De personeelsleden van het auditoraat die bij een onderzoeksteam zijn ingedeeld, kunnen betreffende dat onderzoek enkel bevelen ontvangen van de auditeur-generaal of de auditeur die met de dagelijkse leiding van dat onderzoek is belast.
Art. IV.28. De in artikel IV.27, § 2, bedoelde auditeurs die met de dagelijkse leiding van een onder- zoek zijn belast, vervullen de opdrachten die hun door titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 2, zijn opgedragen.
Art. IV.29. Voor het vervullen van de opdrachten die aan het auditoraat zijn opgedragen door de wet en in het bijzonder door titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 2, stelt de auditeur-generaal voor elke zaak die de Belgische Mededingingsautoriteit overeenkomstig de artikelen IV.26, § 2, tweede lid, 3° en IV.41, § 1,
beslist te behandelen, en voor elke aangemelde concentratie, een cel samen die bestaat uit de auditeur- generaal, de auditeur die de dagelijkse leiding heeft van het onderzoek en een ander personeelslid van het auditoraat dat geen lid is van het onderzoeksteam.
Art. IV.30. § 1. Het auditoraat is belast met:
1° het eventueel seponeren van klachten;
2° de toepassing van afdeling 2, onderafdeling 4.
§ 2. Onverminderd artikel IV.28, zijn de auditeurs belast met:
1° het leiden en organiseren van het onderzoek;
2° het zich uitspreken op verzoek van de belanghebbende natuurlijke of rechtspersoon of op eigen initi- atief, over het vertrouwelijke karakter van de gegevens die in de loop van de procedure aan de Belgi- sche Mededingingsautoriteit of aan het auditoraat zijn overgezonden;
3° het opstellen en het indienen van het gemotiveerd ontwerp van beslissing bij het Mededingingscol- lege;
4° het afgeven van de opdrachtbevelen met inbegrip van de opdrachtbevelen bedoeld in artikel IV.41, § 3, achtste lid, behalve wanneer de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit de ambte- naren van de Europese Commissie bijstaan voor een door de Europese Commissie bevolen inspectie bij toepassing van Verordening (EG) 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de
88 artikelen 81 en 82 van het Verdrag; 5° de toepassing van artikel IV.63.
§ 3. De auditeurs kunnen alle handelingen verrichten ter volbrenging van hun opdracht, behalve wan- neer dit boek deze handelingen aan het auditoraat voorbehoudt.
Art. IV.31. Het auditoraat wordt bijgestaan door een secretariaat.
Dit secretariaat is ook belast met het uitvoeren van de taken van een griffie voor de procedures voor het Mededingingscollege en de voorzitter.
Onderafdeling 5. - Wraking en tucht
Art. IV.32. De voorzitter, de assessor-ondervoorzitter of de voor een zaak aangeduide assessoren, de auditeur-generaal en de door hem aangeduide auditeurs kunnen worden gewraakt om de redenen ver- meld in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
De persoon die weet dat er een wrakingsgrond tegen hem is, onthoudt zich.
De vordering tot wraking wordt ingediend door middel van een met redenen omkleed verzoekschrift dat bij het secretariaat van het auditoraat wordt ingediend. Het bevat de middelen en is ondertekend door de partij of door haar bijzondere gemachtigde en de bijzondere volmacht is bij het verzoekschrift gevoegd.
Het verzoekschrift tot wraking wordt binnen vierentwintig uur door het secretariaat aan de gewraakte persoon overhandigd.
Deze laatste geeft binnen twee dagen onderaan het verzoekschrift zijn schriftelijke verklaring met of- wel zijn instemming met de wraking ofwel zijn weigering zich te onthouden, met zijn antwoorden op de wrakingsmiddelen.
Indien de wraking betwist wordt, doet het hof van beroep van Brussel er uitspraak over in afwezigheid van de betrokkene. De eisende partij en de gewraakte persoon worden gehoord.
In dat geval is de beslissing van het hof van beroep niet vatbaar voor beroep.”
Art. IV.33. Het hof van beroep te Brussel kan op gemotiveerde wijze aan de voorzitter, de assessor ondervoorzitter, de assessoren, de auditeur-generaal en aan de directeurs voor economische en juridi- sche studies een terechtwijzing, een blaam of een inhouding van wedde als tuchtrechtelijke sanctie op- leggen. Het hof kan hen ook vervallen verklaren van hun ambt of hen schorsen.
Onderafdeling 6. - Het beroepsgeheim en immuniteit
Art. IV.34. De voorzitter, de leden van het Mededingingscollege, de auditeur-generaal, de directeurs economische en juridische studies en de andere personeelsleden van de Belgische Mededingingsautori- teit, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen, onverminderd de bepalingen van onderafdeling 10 van Afdeling 2 en van de koninklijke besluiten uit- gevaardigd met toepassing van artikel IV.43, tweede lid, de vertrouwelijke gegevens en informatie waarvan zij wegens hun functie kennis hebben gekregen aan geen enkele persoon of autoriteit bekend- maken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen.
Zij mogen deze gegevens en informatie enkel gebruiken voor het doel waarvoor deze gegevens werden ingewonnen. 89
Art. IV.35. De verplichting bedoeld in artikel IV.34 geldt ook voor de vertegenwoordigers van de Bel- gische Mededingingsautoriteit en voor de deskundigen die deelnemen aan de vergaderingen van het adviescomité bedoeld in artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 VWEU, en in artikel 19 van de Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de con- trole op concentraties van ondernemingen.
Art. IV.36. De voorzitter, de assessor-ondervoorzitter of assessoren, die zetelen in een zaak, de audi- teur-generaal, de directeurs economische en juridische studies en de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit genieten bij de uitoefening van hun ambt van dezelfde immuniteiten als de rijksambtenaren.
Art. IV.37. (ingevoegd door de wet van 3 april 2013, in werking getreden op 30 augustus 2013)
§ 1. De functies van voorzitter, auditeur-generaal, directeur economische en juridische studies en per- soneelslid van de Belgische Mededingingsautoriteit zijn onverenigbaar met de gerechtelijke functies, met de uitoefening van een openbaar mandaat toegekend door verkiezing op een ander niveau dan het lokale of provinciale niveau, met elke bezoldigde functie of openbaar ambt van politieke of administra- tieve aard, met de ambten van notaris en gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advocaat, met de militaire status en met de functie van bedienaar van een erkende eredienst.
§ 2. De functie van assessor-ondervoorzitter of assessor is onverenigbaar met de uitoefening van een openbaar mandaat toegekend door verkiezing op een ander niveau dan het lokale of provinciale niveau, met elke bezoldigde functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard met uitzondering
van ambten in instellingen van hoger onderwijs, met de ambten van notaris en gerechtsdeurwaarder, met de militaire status en met de functie van bedienaar van een erkende eredienst.
§ 3. Van de eerste en tweede paragraaf mag enkel worden afgeweken:
1° wanneer het de uitoefening betreft van het ambt van professor, docent, lector of assistent in de instel- lingen voor hoger onderwijs, voor zover dat ambt niet wordt uitgeoefend gedurende meer dan twee halve dagen per week;
2° wanneer het de uitoefening betreft van de functie van lid van een examencommissie;
3° wanneer het de deelname betreft aan een commissie, een raad of een adviescomité, voor zover het aantal opdrachten of functies beperkt is tot twee en het gaat om opdrachten of functies die onbezoldigd worden uitgeoefend.
Deze afwijkingen worden toegekend door de voorzitter, en indien het hem betreft, door de voorzitter van het hof van beroep te Brussel.
Onderafdeling 7. - Onverenigbaarheden
Art. IV.38. De voorzitter, de assessor-ondervoorzitter of assessoren die zitten in een zaak, de auditeur- generaal, de directeurs economische en juridische studies en de personeelsleden van de Belgische Me- dedingingsautoriteit, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, mogen mondeling noch schriftelijk de betrokkenen in een zaak verdedigen; zij mogen hun ook geen consult geven.
De voorzitter, de auditeur-generaal, de directeurs economische en juridische studies en de personeels-
90 leden van de Belgische Mededingingsautoriteit, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, mogen
de volgende activiteiten niet uitoefenen:
1° bezoldigde arbitrage;
2° hetzij persoonlijk, hetzij via een tussenpersoon enige vorm van handel drijven, zaakwaarnemer zijn of deelnemen aan de leiding of het bestuur van of het toezicht op handelsvennootschappen of nijver- heids- of handelsvestigingen.
Onderafdeling 8. - De Commissie voor de Mededinging
Art. IV.39. Er wordt in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven een paritaire raadgevende commissie opgericht die Commissie voor de Mededinging wordt genoemd en die een adviserende bevoegdheid heeft voor alle algemene kwesties in verband met het mededingingsbeleid; zij oefent die bevoegdheid uit op eigen initiatief of op verzoek van de minister.
Art. IV.40. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie voor de Mededin- ging alsook van haar secretariaat.
De voorzitter, de werkende leden en hun plaatsvervangers worden benoemd door de minister.
De Koning bepaalt eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en de leden van de Commissie alsook aan elke persoon die met de Commissie dient samen te werken.
Onderafdeling 1. - Onderzoeksprocedure
Art. IV.41. § 1. Het onderzoek van de zaken zoals bedoeld in artikel IV.27 gebeurt:
1° op verzoek van de betrokkenen bedoeld in artikel IV.10 in het geval van een gemelde concentratie;
2° ambtshalve of na een klacht van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die aantoont daarbij een rechtstreeks en dadelijk belang te hebben, in het geval van een inbreuk op de artikelen IV.1, § 1, IV.2, en IV.10, § 1, of in geval van niet-naleving van een beslissing genomen krachtens de artikelen IV.10, § 7, IV.48, IV.49, IV.61 of IV.62;
3° op verzoek of op injunctie van de minister;
4° op verzoek van de minister van Middenstand, van een geëigende openbare instelling of ander over- heidslichaam, belast met het toezicht of de controle op een economische sector in het geval van een inbreuk op artikel IV.1, § 1, op artikel IV.2 of op artikel IV.10, § 1;
5° ambtshalve of op verzoek van de minister met het oog op een koninklijk besluit tot groepsgewijze ontheffing van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op grond van artikel IV.5.
§ 2. Ter vervulling van de hun opgedragen taken, kunnen de auditeurs alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de ondernemingen en ondernemingsverenigingen. Zij bepalen de termijn binnen welke
deze inlichtingen hen moeten worden medegedeeld. 91
Wanneer de auditeurs tot een onderneming of een ondernemingsvereniging een verzoek om inlichtin- gen richten, wijzen zij de rechtsgrond en het doel van hun verzoek aan.
Indien een onderneming of vereniging van ondernemingen de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de auditeur gestelde termijn verstrekt of indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of verdraaid zijn, kan de auditeur de inlichtingen bij een met redenen omklede beslissing eisen.
Deze beslissing omschrijft de gevraagde inlichtingen en bepaalt binnen welke termijn ze moeten wor- den verstrekt. Als de beslissing tot verzoek om inlichtingen gericht is tot een van de aanmeldende on- dernemingen, schorst zij bovendien de in artikel IV.61 bedoelde termijn tot de dag waarop de inlichtin- gen worden verstrekt of uiterlijk tot de dag waarop de termijn, bepaald door de auditeur, verstrijkt.
De beslissing wordt door de auditeur ter kennis gebracht van de ondernemingen waarvan de inlichtin- gen worden geëist.
§ 3. Onverminderd de bevoegdheden van de politieambtenaren van de lokale en federale politie zijn de auditeurs en de door de minister gemachtigde personeelsleden van de Belgische Mededingingsautori- teit bevoegd om inbreuken op dit boek op te sporen en om deze inbreuken vast te stellen bij processen- verbaal die gelden als bewijs tot het tegendeel is bewezen.
Zij zijn eveneens bevoegd om alle inlichtingen op te sporen en om alle noodzakelijke vaststellingen te doen met het oog op de toepassing van de artikelen IV.6, IV.7, IV.9, IV.10 en IV.11.
Zij verzamelen alle inlichtingen, nemen alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen af, doen zich alle documenten of inlichtingen, wie ook de houder ervan is, mededelen, die zij nodig
achten ter vervulling van hun opdracht en waarvan zij kopie mogen nemen, en doen ter plaatse de no- dige vaststellingen.
Zij mogen een huiszoeking verrichten in de lokalen, vervoermiddelen en andere plaatsen van de onder- nemingen waar zij redelijkerwijze vermoeden bescheiden of gegevens te kunnen vinden, die zij voor het vervullen van hun opdracht nodig achten en waarvan zij kopie mogen nemen, alsook in de woning van de ondernemingshoofden, bestuurders, zaakvoerders, directeurs, en andere personeelsleden alsook in de woning en in de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke per- sonen en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, boekhoudkundig, administratief, fiscaal en financieel beheer, en zulks tussen 8 en 18 uur, en met voorafgaande machtiging van de on- derzoeksrechter.
Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij ter plaatse beslag leggen en verzegelen voor de duur van, en voor zover nodig voor, hun opdracht maar niet langer dan 72 uur in andere lokalen dan deze van de ondernemingen of ondernemingsverenigingen. Deze maatregelen worden vastgesteld bij een proces-verbaal. Een kopie van dit proces-verbaal wordt bezorgd aan de persoon ten aanzien van wie deze maatregelen zijn getroffen.
Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij een beroep doen op de openbare macht.
Om over te gaan tot een huiszoeking, een beslaglegging of een verzegeling, moeten de in het eerste lid bedoelde personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit bovendien houder zijn van een spe- cifiek opdrachtbevel afgegeven door de auditeur. Dit bevel vermeldt het voorwerp en het doel van hun opdracht.
92 De auditeur-generaal kan deskundigen aanstellen van wie hij de opdracht bepaalt.
§ 4. Ongeacht de bijzondere wetten, die de geheimhouding van de mededelingen waarborgen, zijn de openbare besturen de auditeurs bij de uitvoering van hun opdracht behulpzaam.
§ 5. Bij de uitoefening van hun onderzoeksbevoegdheid houden de auditeurs, de personeelsleden van de Belgische Mededingingsautoriteit, alsmede iedereen die hen in hun onderzoeken onder hun gezag bijstaan zich voor:
1° het verhoor van personen aan de bepalingen van artikel 31, uitgezonderd het derde lid, van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;
2° de opstelling van de oproepingen, processen-verbaal en verslagen, aan de bepalingen van artikel 11 van dezelfde wet. Wanneer verschillende personen het voorwerp uitmaken van het onderzoek, zal het ontwerp van beslissing van de auditeur bedoeld in artikel IV.42, § 5, opgesteld worden in de taal van de meerderheid, rekening houdend met de bepalingen van voornoemd artikel 11. Wanneer er pariteit is, wordt gebruik gemaakt van een der in België gesproken talen volgens de noodwendigheden van de zaak.
§ 6. Alvorens het met redenen omkleed ontwerp van beslissing zoals bepaald in de artikelen IV.42, § 5 IV.58, § 4 of IV.62, § 2, bij de voorzitter neer te leggen, stelt de auditeur een onderzoeksdossier samen, dat alle documenten en gegevens bevat die zijn verzameld tijdens het onderzoek en waarvan hij een inventaris opstelt, en spreekt hij zich uit over hun vertrouwelijkheid.
De vertrouwelijkheid van de gegevens en documenten wordt beoordeeld ten aanzien van elke natuur- lijke of rechtspersoon die kennis krijgt van het met redenen omkleed ontwerp van beslissing.
De auditeur stelt ook een proceduredossier samen dat slechts deze documenten en gegevens bevat waarop het auditoraat of de auditeur zich steunt in zijn met redenen omkleed ontwerp van beslissing. De daaraan toegekende classificatie inzake vertrouwelijkheid wordt hier eveneens bijgevoegd. Het pro- ceduredossier wordt neergelegd samen met het ontwerp van beslissing.
§ 7. Wanneer de auditeur van oordeel is dat ten aanzien van de betrokken onderneming gegevens die door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze gegevens heeft verstrekt als vertrouwelijk zijn aangemerkt, niet als vertrouwelijk kunnen worden beschouwd, stelt hij deze natuurlijke persoon of rechtspersoon hiervan per brief, fax of e-mail op de hoogte en nodigt hen uit om hierover per brief, fax of e-mail een standpunt mee te delen binnen de door hem bepaalde termijn.
De auditeur spreekt zich vervolgens uit. De auditeur kan beslissen dat het belang van een effectieve toepassing van dit boek zwaarder weegt dan de bescherming van het vertrouwelijke karakter van de verstrekte gegevens. De auditeur deelt zijn beslissing mee aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt.
Wanneer een natuurlijke persoon of een rechtspersoon de vertrouwelijkheid inroept en motiveert van de gegevens die hij verstrekt, verstrekt hij tezelfdertijd een niet-vertrouwelijke samenvatting of versie van het betreffende document voor zover zich dit nog niet in het dossier bevindt. Indien de vertrouwe- lijkheid door de auditeur wordt aanvaard, worden de vertrouwelijke documenten vervolgens uit het onderzoeksdossier verwijderd en vervangen door de niet-vertrouwelijke versie of samenvatting. Indien geen niet-vertrouwelijke samenvatting of versie wordt verstrekt, zullen de gegevens als niet- vertrouwelijk worden beschouwd tenzij bij toepassing van het vijfde lid anders wordt beslist.
Wanneer de auditeur de vertrouwelijkheid van de gegevens niet aanvaardt, deelt hij dit mee aan de na- tuurlijke persoon of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt met vermelding van de redenen 93
waarom de gegevens niet als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt. Deze mededeling gebeurt per
brief, fax of e-mail.
De auditeur kan, in het belang van het onderzoek, zelf beslissen dat bepaalde gegevens die hij aanwijst en die door partijen of derden worden verstrekt, als vertrouwelijk dienen te worden aangezien. Hij deelt dit aan de betrokken natuurlijke of rechtspersonen die de gegevens hebben verstrekt mee per brief, fax of e-mail. In dit geval legt hij hun eveneens op om een niet-vertrouwelijke versie of samenvatting te verstrekken, overeenkomstig het derde lid. Deze beslissing is niet vatbaar voor enig beroep.
§ 8. Tegen de beslissingen van de auditeur over de vertrouwelijkheid van gegevens kan door de natuur- lijke personen of de rechtspersonen, die de gegevens hebben verstrekt, beroep worden aangetekend bij de voorzitter binnen de drie werkdagen na de kennisgeving van de beslissing. De voorzitter wijst de assessor-ondervoorzitter of een assessor aan die oordeelt over de vertrouwelijkheid en geen zitting mag hebben in het Mededingingscollege dat gevat wordt door dezelfde zaak.
De aangewezen assessor-ondervoorzitter of assessor hoort de betrokken onderneming of onderne- mingsvereniging, evenals de auditeur-generaal of de door hem gemachtigde auditeur binnen vijf werk- dagen na ontvangst van het beroep, en spreekt zich uit binnen vijf werkdagen na de partijen gehoord te hebben. De termijn van vijf werkdagen wordt gereduceerd tot twee werkdagen indien het een onder- zoek inzake een concentratie betreft. Tegen deze beslissing is geen afzonderlijk beroep mogelijk.
§ 9. Het auditoraat of de auditeur deelt geen vertrouwelijke gegevens mee zolang er geen uitspraak is over het beroep.
Onderafdeling 2. - Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve mededingingspraktij- ken
Art. IV.42. § 1. De klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken worden ingediend bij de auditeur-generaal.
§ 2. Indien het auditoraat tot het besluit komt dat een klacht niet ontvankelijk of ongegrond is of ver- jaard is, seponeert het de klacht bij een met redenen omklede beslissing. Het auditoraat kan een klacht ook bij een met redenen omklede beslissing seponeren, gelet op het prioriteitenbeleid en de beschikbare middelen. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven betekend aan de indiener van de klacht; daar- bij wordt aan de indiener meegedeeld dat hij het proceduredossier op het secretariaat kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan ontvangen en tegen deze beslissing een beroep kan instellen bij de voorzitter die het Mededingingscollege samenstelt dat het beroep zal behandelen.
§ 3. Het beroep bedoeld in § 2 wordt, op straffe van niet ontvankelijkheid, ingesteld door middel van een met redenen omkleed en ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend bij het secretariaat binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing. Het verzoekschrift beantwoordt, op straffe van nietigheid, aan de vereisten van IV.79, § 4. De voorzitter kan termijnen vaststellen waarbin- nen de onderneming, waartegen de klacht gericht was, en de klager schriftelijke opmerkingen kunnen neerleggen. De voorzitter spreekt zich in voorkomend geval uit over de vertrouwelijkheid van de do- cumenten en gegevens.
Enkel in geval van een sepotbeslissing gelet op het prioriteitenbeleid en de beschikbare middelen kan de voorzitter van het Mededingingscollege, op vraag van de appellerende partij, en mits daartoe ernsti- ge redenen worden aangevoerd, beslissen dat het auditoraat zijn motivering dient te verduidelijken al-
94 vorens het Mededingingscollege uitspraak doet over het beroep.
Het Mededingingscollege doet uitspraak op stukken. Deze uitspraak van het Mededingingscollege is niet vatbaar voor hoger beroep of verzet. Indien het Mededingingscollege het beroep gegrond acht, wordt het dossier teruggezonden aan het auditoraat.
§ 4. Indien het auditoraat de klacht of desgevallend een ambtshalve onderzoek, gegrond acht, deelt de auditeur-generaal de ondernemingen en natuurlijke personen wier activiteit voorwerp is van het onder- zoek mee welke grieven hij jegens hen aanhoudt, en hij geeft hun toegang tot het bewijsmateriaal dat daartoe gebruikt wordt evenals tot alle niet vertrouwelijke versies van documenten en inlichtingen die tijdens het onderzoek werden verkregen. Hij geeft hun een termijn van ten minste één maand om op deze mededeling te antwoorden.
§ 5. Na een termijn van niet meer dan één maand na ontvangst van de in paragraaf 4 van deze bepaling bedoelde antwoorden of bij ontbreken van een antwoord na verstrijken van de antwoordtermijn,
legt de auditeur een met redenen omkleed ontwerp van beslissing namens het auditoraat neer bij de voorzitter. Dit ontwerp van beslissing is vergezeld van het proceduredossier met vermelding van de toegekende classificatie van vertrouwelijkheid, evenals van een inventaris hiervan.
Na ontvangst van het ontwerp van beslissing stelt de voorzitter zonder verwijl het Mededingingscollege samen dat de zaak zal behandelen en hij legt het ontwerp en het proceduredossier voor aan het Mede- dingingscollege.
Art. IV.43. De Koning kan alle nadere regels bepalen met het oog op de samenstelling en de indiening van de dossiers, alsook de nadere regels betreffende de procedures voor het Mededingingscollege, de voorzitter en het auditoraat vastleggen.
Voor de economische sectoren die onder het toezicht of de controle van een geëigende openbare instel- ling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, kan de Koning, na raadpleging van die instellingen of lichamen, de samenwerking tussen de Belgische Mededingingsautoriteit en die instellingen of lichamen regelen, wat het onderzoek betreft evenals de wederzijdse uitwisseling van vertrouwelijke inlichtingen.
Art. IV.44. De voorzitter kan, ambtshalve of op verzoek van de minister of van de minister die de be- trokken sector onder zijn bevoegdheid heeft, algemene of sectorale onderzoeken instellen of doen in- stellen indien er ernstige aanwijzingen zijn van marktverstoringen. Hij kan, indien er ook ernstige aan- wijzingen zijn van het bestaan van de door de artikelen IV.1, § 1, en IV.2 en de artikelen 101 en 102 VWEU verboden praktijken of wanneer ondernemingen, ondernemingsverenigingen of bevraagde na- tuurlijke personen hun medewerking weigeren, de auditeur-generaal vragen dat het auditoraat zijn me- dewerking verleent aan een algemeen of sectoraal onderzoek. De bepalingen van artikel IV.41 zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het auditoraat, uitgezonderd het vierde tot het acht- ste lid van paragraaf 3.
Onderafdeling 3. - Beslissing inzake restrictieve praktijken
Art. IV.45. § 1. Gelijktijdig met het indienen van het in artikel IV.42, § 5, bedoelde ontwerp van be- slissing brengt de auditeur de ondernemingen en natuurlijke personen op wier activiteit het onderzoek betrekking had hiervan op de hoogte en stuurt hun een kopie van het ontwerp. Hij brengt hun ter kennis dat zij op het secretariaat van het auditoraat inzage kunnen nemen van het onderzoeksdossier en het
proceduredossier zoals bedoeld in artikel IV.41, § 6, en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen. 95
Het secretariaat brengt de natuurlijke personen of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend op de hoogte van het indienen van het ontwerp van beslissing. Zo het Mededingingscollege dit nodig acht, kunnen de natuurlijke personen of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend evenals de andere personen die het Mededingingscollege zal horen overeenkomstig paragraaf 5, tweede en derde lid, een niet-vertrouwelijke versie van het in artikel IV.42, § 5, bedoelde ontwerp krijgen.
§ 2. De auditeur-generaal nodigt de ondernemingen en natuurlijke personen op wier activiteit het on- derzoek betrekking had uit om de in het ontwerp van beslissing opgenomen vertrouwelijke passages aan te stippen met het oog op het toezenden van een niet-vertrouwelijke versie van het ontwerp aan de natuurlijke personen of rechtspersonen die de klacht hebben ingediend alsook ten aanzien van andere personen die het Mededingingscollege overeenkomstig paragraaf 5, tweede en derde lid, zal horen. De auditeur generaal neemt hiertoe een beslissing. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep.
De personen die de klacht hebben ingediend en alle andere natuurlijke personen of rechtspersonen die het Mededingingscollege zal horen, hebben geen toegang tot het proceduredossier en het onderzoeks- dossier, tenzij de voorzitter hiertoe betreffende het proceduredossier een andersluidende beslissing neemt.
Indien andere personen dan de ondernemingen, die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, ver- trouwelijke informatie aan het Mededingingscollege wensen mee te delen, zal de assessor- ondervoorzitter of de door de voorzitter aangewezen assessor die geen deel uitmaakt van het Mededin- gingscollege zich, zoals de auditeur, over de vertrouwelijkheid uitspreken volgens de procedure be- doeld in artikel IV.41, §§ 6 en 7. De vertrouwelijke documenten maken bijgevolg geen deel uit van het
proceduredossier en worden vervangen door de niet-vertrouwelijke samenvatting of versie die zal ver- strekt worden door de partijen die de gegevens hebben meegedeeld, binnen de termijn bepaald door de assessor-ondervoorzitter of assessor. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep.
§ 3. Zodra de ondernemingen, waarop het onderzoek betrekking heeft, toegang hebben gekregen tot het onderzoeksdossier en het proceduredossier met toepassing van §§ 1 en 2, beschikken de partijen over een termijn van twee kalendermaanden waarbinnen zij hun schriftelijke opmerkingen en de stukken van het onderzoeksdossier, dat zij aan het proceduredossier wensen toe te voegen, dienen neer te leg- gen.
Zij mogen geen bijkomende stukken toevoegen die niet werden neergelegd tijdens het voorgaande on- derzoek, behalve indien het een bewijs van een feit betreft of een antwoord op grieven waarvan zij nog geen kennis kregen.
De voorzitter verlengt deze termijn op met redenen omklede vraag van de partijen of de auditeur- generaal alleen als hij het nodig acht en voor een termijn die niet langer is dan de gevraagde termijn.
De voorzitter beslist op hun verzoek over de toegang door de andere ondernemingen die ook voorwerp zijn van onderzoek tot de schriftelijke opmerkingen van een onderneming die voorwerp is van het on- derzoek. Hij spreekt zich uit over de vertrouwelijkheid van gegevens in deze schriftelijke opmerkingen.
Indien het Mededingingscollege bij toepassing van paragraaf 5, tweede of derde lid, natuurlijke perso- nen of rechtspersonen heeft toegelaten tot de zitting, kan de voorzitter een termijn bepalen waarbinnen zij schriftelijke opmerkingen mogen indienen, zodanig dat de auditeur en de betrokken partijen nog een schriftelijke repliek kunnen indienen.
96 § 4. Na ontvangst van de schriftelijke opmerkingen van de partijen, die daartoe gerechtigd zijn of het verstrijken van de termijn waarin opmerkingen kunnen worden neergelegd, is de schriftelijke procedure afgesloten en organiseert de voorzitter zonder verwijl een zitting van het Mededingingscollege. Deze zitting vindt plaats ten minste één kalendermaand en ten hoogste twee kalendermaanden na het afslui- ten van de schriftelijke procedure.
§ 5. Het Mededingingscollege behandelt elke zaak ter zitting. Het hoort de auditeur, evenals de onder- nemingen en natuurlijke personen, op wier activiteit het onderzoek betrekking had, alsook de klager, wanneer deze erom vraagt.
Wanneer het Mededingingscollege het nodig acht, kan het elke natuurlijke persoon of rechtspersoon horen.
Indien natuurlijke personen of rechtspersonen, die blijk geven van een voldoende belang, vragen om gehoord te worden, wordt aan hun vraag tegemoet gekomen. Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een openbare instelling of een andere geëigende overheidsinstelling zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben. In alle gevallen worden de minister en de directeurs economische en juridische studies geacht een vol- doende belang te hebben.
Het niet verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun mandataris doet geen afbreuk aan de gel- digheid van de procedure.
§ 6. Het Mededingingscollege neemt na de zitting de zaak in beraad en het beslist binnen een termijn van één maand. Deze termijn wordt geschorst wanneer de aard van de voorgenomen beslissing een consultatie vereist van de Europese Commissie.
§ 7. De beslissing van het Mededingingscollege over de grond van de zaak kan niet steunen op de stuk- ken, die als vertrouwelijk werden erkend, zodat de ondernemingen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken ervan geen kennis hebben kunnen nemen.
§ 8. De Koning stelt de nadere regels vast wat de procedure voor het Mededingingscollege betreft als- mede de voorwaarden voor het verkrijgen van kopieën.
Art. IV.46. § 1. Er kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de geldboeten waarin dit boek voorziet, worden toegekend aan een onderneming of een ondernemingsvereniging die samen met ande- ren bij een door artikel IV.1 verboden praktijk betrokken was, indien zij ertoe heeft bijgedragen het bestaan van deze verboden praktijk te bewijzen en de deelnemers eraan te identificeren, onder andere door inlichtingen te verstrekken waarover de Belgische Mededingingsautoriteit voorheen niet beschik- te, door het bewijs te leveren van een door artikel IV.1, § 1, verboden praktijk waarvan het bestaan nog niet vaststond, of door de verboden praktijk te erkennen.
Wanneer de auditeur-generaal of de door hem gemachtigde auditeur dit voorstelt, stelt de voorzitter een Mededingingscollege samen dat de zaak zal behandelen en legt hij het voorstel voor aan het Mededin- gingscollege.
Als gevolg van het optreden van deze onderneming of ondernemingsvereniging neemt het Mededin- gingscollege op verzoek van de auditeur-generaal of de door hem gemachtigde auditeur, een clemen- tieverklaring aan, waarin de voorwaarden worden bepaald waaraan de beoogde vrijstelling is onder- 97
worpen, nadat de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging hun opmerkingen hebben voor-
gelegd. Deze verklaring wordt aan de onderneming of ondernemingsvereniging overgezonden, en wordt niet gepubliceerd.
Op het ogenblik van de beslissing genomen met toepassing van dit artikel, kan het Mededingingscolle- ge, indien de voorwaarden aangewezen in de clementieverklaring werden nageleefd, een vrijstelling van geldboeten toekennen in verhouding tot de bijdrage die geleverd werd om de inbreuk te bewijzen.
§ 2. Natuurlijke personen die handelden in naam of voor rekening van een onderneming of onderne- mingsvereniging, die samen met anderen bij een door artikel IV.1 verboden praktijk betrokken was, kunnen een verzoek tot immuniteit van vervolging indienen bij het auditoraat met betrekking tot de inbreuken bedoeld in artikel IV.1, § 4.
Het Mededingingscollege kent hun op verzoek van de auditeur-generaal of de door hem gemachtigde auditeur immuniteit van vervolging toe indien deze persoon ertoe heeft bijgedragen het bestaan van een door artikel IV.1, § 1, verboden praktijk te bewijzen en de deelnemers ervan te identificeren, onder an- dere door inlichtingen te verstrekken waarover de Belgische Mededingingsautoriteit voorheen niet be- schikte, door het bewijs te leveren van een door artikel IV.1, § 1, verboden praktijk waarvan het be- staan nog niet vaststond, of door een door artikel IV.1, § 4, verboden praktijk te erkennen.
De immuniteit van vervolging kan worden toegekend aan iedereen die aan de in deze bepaling om- schreven voorwaarden voldoet indien hij meewerkt aan een clementieverzoek van een onderneming voor wie hij optreedt.
§ 3. Na het aannemen van de clementieverklaring of het verlenen van immuniteit aan natuurlijke per- sonen of rechtspersonen kunnen de stukken en inlichtingen, die door een verzoeker zijn overgelegd, deel uitmaken van het onderzoeks- of proceduredossier, maar er kan onverminderd artikel IV.69 niet anderszins toegang toe worden verleend.
§ 4. Onverminderd de verjaringstermijnen kan de auditeur-generaal of de door hem gemachtigde audi- teur alsnog om het opleggen van een sanctie verzoeken tegen de betrokken persoon, indien het Mede- dingingscollege vaststelt dat de voorwaarden van de in § 2 bedoelde persoonlijke clementieverklaring niet werden nageleefd.
§ 5. Een verzoek tot immuniteit van sancties door een natuurlijke persoon staat niet in de weg aan het toekennen van een volledige vrijstelling van geldboeten aan de onderneming bij toepassing van § 1.
Art. IV.47. Het Mededingingscollege kan na de in artikel IV.45 bedoelde procedure betreffende een klacht, een verzoek of een ambtshalve onderzoek bij een met redenen omklede beslissing verklaren dat, op grond van de gegevens die het Mededingingscollege bekend zijn, er voor het Mededingingscollege geen aanleiding bestaat om op te treden.
Art. IV.48. Na de in artikel IV.45 bedoelde procedure kan het Mededingingscollege bij een met rede- nen omklede beslissing vaststellen:
1° dat er een restrictieve mededingingspraktijk bestaat en bevelen dat deze desgevallend beëindigd wordt, indien nodig volgens de door het Mededingingscollege voorgeschreven modaliteiten;
2° dat er geen restrictieve mededingingspraktijk bestaat, voor zover er geen enkele beïnvloeding van de
98 handel tussen de lidstaten van de Europese Unie bestaat;
3° dat de werking van artikel IV.4, tweede lid, of de werking van een koninklijk besluit in de zin van de artikelen IV.4, derde lid, en IV.5 in een individueel geval vervalt, indien de betrokken restrictieve me- dedingingspraktijk met artikel IV.1, § 3, onverenigbare gevolgen heeft;
4° dat de werking van een verordening in de zin van artikel IV.4, eerste lid, in een individueel geval vervalt, indien de betrokken restrictieve mededingingspraktijk met artikel 101, § 3, VWEU onverenig- bare gevolgen heeft op het nationale grondgebied of een gedeelte daarvan, welk gebied alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke geografische markt.
Art. IV.49. § 1. Wanneer het Mededingingscollege voornemens is een beslissing te nemen waarbij de beëindiging van een inbreuk wordt gelast, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om aan zijn bezorgdheden tegemoet te komen, kan het ten aanzien van deze ondernemingen bij beslissing die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. Het kan de auditeur vragen een verslag in te dienen betreffende de voorstellen van toezeggingen binnen de termijn die het bepaalt. De beslissing kan voor een bepaalde periode worden gegeven en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optre- den van de Belgische Mededingingsautoriteit bestaan. Deze beslissing laat de bevoegdheid van de nati- onale rechterlijke instanties, om het bestaan van restrictieve praktijken voor het verleden vast te stellen, onverlet en kan niet worden uitgelegd als een nadelige erkenning door de betrokken onderneming.
§ . 2. De voorzitter kan de procedure bedoeld in de artikelen IV.41 tot IV.45 heropenen op verzoek of op eigen initiatief:
1° indien er een wezenlijke verandering optreedt in een van de feiten waarop de beslissing steunt; 2° indien de betrokken ondernemingen in strijd met de door hen gedane toezeggingen handelen, of
3° indien de beslissing berust op onvolledige, onjuiste of verdraaide inlichtingen, die door partijen wer- den verstrekt.
Art. IV.50. Indien de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging, waar- op het onderzoek betrekking had, het voorwerp uitmaakt van een verordening van de Raad van de Eu- ropese Unie of een verordening van de Europese Commissie waarbij artikel 101, § 1, van het EG- verdrag buiten toepassing is verklaard of van een koninklijk besluit in de zin van artikel IV.5, stelt het Mededingingscollege dit vast en vaardigt het een beslissing tot seponering uit.
Onderafdeling 4. - Procedure inzake transacties
Art. IV.51. Tijdens een onderzoek op grond van artikel IV.1 of artikel IV.2, al dan niet met gelijktijdi- ge toepassing van artikel 101 of artikel 102 VWEU, kan het auditoraat op elk ogenblik van de procedu- re, doch in ieder geval vooraleer het in artikel IV.42, § 5, bedoelde ontwerp van beslissing bij de voor- zitter wordt neergelegd, ten behoeve van de onderneming of ondernemingsvereniging naar wier activi- teit het onderzoek wordt gevoerd een termijn vaststellen waarbinnen zij schriftelijk kan aangeven dat zij bereid is transactiegesprekken te voeren, teneinde in voorkomend geval een voorstel van transactie in te dienen. Het auditoraat is niet verplicht rekening te houden met antwoorden die ontvangen worden na het verstrijken van die termijn.
Art. IV.52. Wanneer de onderneming of de ondernemingsvereniging naar wier activiteit het onderzoek wordt gevoerd, aangeeft dat zij bereid is transactiegesprekken te voeren, deelt het auditoraat zijn voor- nemen om tot een transactie over te gaan schriftelijk mee aan de betrokken onderneming of onderne- mingsvereniging. Het auditoraat geeft daarbij aan welke bezwaren het lastens hen meent te kunnen sta- ven en geeft hun toegang tot het bewijsmateriaal dat daartoe gebruikt wordt, evenals tot alle niet ver-
trouwelijke versies van documenten en inlichtingen die tijdens het onderzoek werden verkregen. 99
Tevens geeft het auditoraat kennis van het minimum en het maximum van de geldboete die het over- weegt voor te stellen aan het Mededingingscollege.
Art. IV.53. Wanneer het voor het auditoraat na verdere besprekingen duidelijk blijkt dat een transactie mogelijk is, en na de kennisneming van de hiervoor bedoelde documenten en inlichtingen, kan het au- ditoraat een termijn vaststellen waarbinnen de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging er zich toe kan verbinden een transactieverklaring af te leggen. In deze verklaring dienen zij hun betrok- kenheid en verantwoordelijkheid bij de aangehaalde inbreuk te erkennen en de voorgestelde sanctie te aanvaarden.
Het auditoraat is niet verplicht rekening te houden met verklaringen met het oog op een transactie die het na het verstrijken van de termijn ontvangt. Het auditoraat kan de transactieprocedure te allen tijde stopzetten.
Art. IV.54. Ingeval de verklaringen van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging de weergave en aanvaarding inhouden van de in de mededeling van het auditoraat vermelde inbreuk, kan het auditoraat aan de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging een ontwerp van transactie- beslissing ter kennis brengen waarin dit wordt vastgesteld, en de geldboete wordt bepaald.
Voor het berekenen van de geldboete overeenkomstig de richtsnoeren van de Belgische Mededingings- autoriteit, en bij het ontbreken daarvan van de Europese Commissie, betreffende de berekening van boetes, kan het auditoraat een boetevermindering van 10 % toepassen. Het kan ook rekening houden met een verbintenis van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging om zich te kwijten van de betaling van schadevergoeding.