mr. A.J. Rijsterborgh*
Artikel
Het ontbinden van een meerpartijenovereenkomst
mr. X.X. Xxxxxxxxxxxx*
1. Inleiding
Rechtspraak en literatuur over de ontbinding van over-
graaf 6 wordt ingegaan op de verhouding tussen de alge- hele en de gedeeltelijke ontbinding, en daarna zullen in paragraaf 7 enkele praktische aspecten van het ontbin- den van meerpartijenovereenkomsten worden behan- deld.
Om de bijzonderheden van de ontbinding van een meer-
115
eenkomsten tussen meer dan twee contractspartijen zijn zeldzaam.1 Dat is opmerkelijk, omdat in de praktijk toch veel meerpartijenovereenkomsten worden geslo- ten en de wetgever hiervoor met artikel 6:279 lid 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zelfs een bijzonder ontbindingsregime heeft opgetuigd. Vermoedelijk maakt onbekend onbemind, want anders is moeilijk ver- klaarbaar dat bijvoorbeeld in een land als België meer rechtspraak en literatuur over dit onderwerp bestaat.2 Een andere mogelijke verklaring is dat artikel 6:279 BW door sommigen simpelweg als ‘ondoorgrondelijk’ wordt beschouwd.3
In dit artikel wordt daarom stilgestaan bij de ontbinding van meerpartijenovereenkomsten. Eerst zal in paragra- fen 2 en 3 worden ingegaan op de vraag wat een meer- partijenovereenkomst is en hoe dit type overeenkomst zich verhoudt tot een bilaterale overeenkomst. Vervol- gens wordt in paragraaf 4 uiteengezet waarom de ont- binding van een meerpartijenovereenkomst een bijzon- der ontbindingsregime vergt. Daarna wordt in para- graaf 5 aan de hand van de wettelijke regeling van artikel 6:279 BW uitgelegd wanneer welke partijen een meerpartijenovereenkomst kunnen ontbinden. In para-
* Mr. X.X. Xxxxxxxxxxxx is advocaat bij Ysquare B.V.
1 De zoekterm ‘art. 6:279 BW’ levert op xxxxxxxxxxx.xx slechts 18 zoekre- sultaten op, waarbij niet alle gepubliceerde uitspraken ook echt zien op de ontbinding van een meerpartijenovereenkomst.
2 T.F.E. Xxxxx Xxxx Xxx, De meerpartijenovereenkomst in de rechtspraak, WPNR 2017/7144, p. 271.
3 X.X. xx Xxxxx & C. Stuurman, Recht en Computer (R&P nr. ICT4) 2014/4.2.
partijenovereenkomst op een zo duidelijk mogelijke ma- nier uit te leggen, zal steeds gebruik worden gemaakt
van een voorbeeld dat losjes is gebaseerd op een oud arrest van de Hoge Raad (aangeduid als: het Voorbeeld).4 Het betreft de meerpartijenovereenkomst op grond waarvan een zoon zijn huis aan een derde verkoopt en waarbij wordt afgesproken dat zijn ouders – eveneens contractspartij – hierin na overdracht mogen blijven wonen.
2. De meerpartijenover- eenkomst
De wet definieert niet wat een meerpartijenovereen- komst is, maar zij is als fenomeen door de wetgever wel erkend in de artikelen 6:213 BW en 6:279 BW (zie over deze wetsartikelen paragraaf 3). In het eerste lid van laatstgenoemd artikel staat slechts dat uit de meerpar- tijenovereenkomst ‘tussen meer dan twee partijen ver- bintenissen voortvloeien’, terwijl in de parlementaire geschiedenis van artikel 6:213 BW de driepartijenruil5
4 HR 2 februari 1951, ECLI:NL:HR:1951:29, NJ 1951/540. Een variatie op het Voorbeeld werd al eerder aangehaald door X. Xxxxx, Vorderingsperi- kelen bij een tekortkoming in de nakoming van een derdenbeding en le- dencontract, WPNR 6027, p. 819.
5 De overeenkomst waarin A zich verplicht iets aan B te leveren op voor- waarde dat B iets aan C levert, waardoor deze laatste partij weer iets aan A levert.
116
en de overeenkomst van samenwerking als voorbeelden hiervan worden genoemd.6
Xxxxx Xxxx Xxx definieert de meerpartijenovereenkomst als een rechtsverhouding tussen meer dan twee partijen die op drie verschillende manieren kan ontstaan.7 In de eerste plaats door middel van een ‘meerpartijencon- tract’, waarmee hij doelt op een multilaterale rechtshan- deling waarbij meerdere partijen één akte inhoudende een overeenkomst sluiten. In de tweede plaats de meer- partijenrechtsverhouding die ontstaat door de toe- en/ of uittreding van partijen aan respectievelijk uit een meerpartijenovereenkomst. In de derde plaats door de toetreding van een partij aan een overeenkomst tussen twee partijen die van meet af aan in een potentiële meerpartijenrechtsverhouding voorzag (bijvoorbeeld door aanvaarding van een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:254 lid 1 BW).8 Als de meerpartijenverhouding is ontstaan uit verschillende meerzijdige rechtshande- lingen waarbij niet alle partijen betrokken waren, gaat het in essentie om samenhangende overeenkomsten.9 De voorbeelden van meerpartijenovereenkomsten zijn vrijwel eindeloos.10 Grof gezegd kunnen meerpartij- enovereenkomsten worden onderverdeeld in (1) samen- werkingsovereenkomsten (bijvoorbeeld de maatschap),
(2) wederkerige overeenkomsten (bijvoorbeeld de drie-
partijenruil) of (3) combinaties van de twee voorgaande overeenkomsten.11
Samenwerkingsovereenkomsten onderscheiden zich van de overige meerpartijenovereenkomsten omdat de contractspartijen in beginsel geen of minder een eigen
te onderscheiden van bilaterale wederkerige overeen- komsten, behalve dat meerdere schuldenaren/schuldei- sers bij de overeenkomst partij zijn. Hierbij kan bijvoor- beeld gedacht worden aan de hypotheekovereenkomst tussen enerzijds twee partners (schuldenaren) – die dus gezamenlijk dezelfde verbintenis op zich nemen – en anderzijds één bank (schuldeiser). Weliswaar zijn dus drie partijen partij bij de overeenkomst, maar deze kent nog steeds maar twee zijden. Uit meerzijdige meerpar- tijenovereenkomsten vloeien daarentegen verbintenis- sen voort tussen meer dan twee partijen die niet alle- maal wederkerig hoeven te zijn. In dat laatste geval kan gedacht worden aan het Voorbeeld, waarbij de drie ver- schillende zijden worden gevormd door de zoon, de ou- ders en de koper.
3. Meerpartijenover- eenkomsten ten opzichte van bilaterale overeenkomsten
Er kunnen tal van praktische redenen zijn om één meer- partijenovereenkomst te sluiten in plaats van meerdere bilaterale overeenkomsten. Bij een samenwerking tus- sen tien partijen spreekt het voor zich dat het handiger is om één overeenkomst op te stellen dan dat elk van de tien partijen met de negen andere een aparte overeen- komst aangaat. Daarnaast kan het uitwerken van juridi-
en tegengesteld belang hebben en juist hetzelfde doel nastreven.12 Partijen brengen bij een samenwerkings- overeenkomst eerder ieder prestaties in dan dat zij over en weer prestaties uitruilen.13 Het lijkt ook daarom dat de bekendste samenwerkingsovereenkomsten, de ver- schillende personenvennootschappen, een geheel eigen wettelijke ontbindingsmethodiek kennen die losstaat van artikel 6:279 BW.14
Bij wederkerige meerpartijenovereenkomsten – waarbij partijen wel over en weer prestaties uitruilen – geldt dat een onderscheid gemaakt kan worden tussen tweezijdi- ge en meerzijdige meerpartijenovereenkomsten. Twee- zijdige meerpartijenovereenkomsten zijn in wezen niet
6 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 838.
7 T.F.E. Xxxxx Xxxx Xxx, Meerpartijenovereenkomst en samenhangende over- eenkomsten (Mon. BW nr. A29), Kluwer: Deventer 2017, nr. 28.
8 Art. 6:254 lid 1 BW luidt: ‘Nadat de derde het beding heeft aanvaard, geldt hij als partij bij de overeenkomst.’
9 Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 28.
10 Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 30.
11 X. Xxxxx, De meerpartijenovereenkomst en zijn problemen, in: X.X. Xxxxx e.a., Lugdunum Batavorum Juri Sacrum, Deventer: Kluwer 1982, p. 3; Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 30.
12 Zie bijv. in de context van de maatschapsovereenkomst: X. Xxxxxxx, De maat- schap als meerpartijenovereenkomst. De aansprakelijkheid van de indi- viduele maat nader beschouwd BW, Jaarkrant 2015/29, p. 129.
13 L. Xxxxxxxxxx, De meerpartijenovereenkomst, Tijdschrift voor Privaat- recht 1983, p. 809.
14 Zie bijv. het voorontwerp van art. 7:809 lid 2 BW (nieuw), dat – net als bijv. het huidige art. 7a: 1684 lid 3 BW – de toepasselijkheid van art. 6:265 BW tot en met 6:279 BW uitsluit; X. Xxxxxxx, De maatschap als meerpartij- enovereenkomst, TVVS 1993/1.
sche afspraken in één overeenkomst niet alleen transpa- rantie bevorderen, maar ook nuttig zijn met het oog op een bepaalde forumkeuze en geschillenregeling.15 Ook maakt de (geschreven) meerpartijenovereenkomst het eenvoudiger rechten en verplichtingen van partijen (in- clusief aanspraken op elkaar) in samenhang te bezien. Hierdoor kunnen onbillijke oplossingen gemakkelijker worden vermeden dan wanneer verschillende overeen- komsten geïsoleerd worden beschouwd.16
Hoewel een meerpartijenovereenkomst dus praktisch kan zijn, kan hiermee in mijn visie alleen in bijzondere gevallen iets meer of anders worden gerealiseerd dan met meerdere (al dan niet samenhangende) bilaterale overeenkomsten.17 Dit kan worden geïllustreerd met twee voorbeelden.
15 Zo kan een eisende partij strikt genomen alleen dan meer wederpartijen ten overstaan van één scheidsgerecht in één arbitraal geding betrekken, wanneer de arbitrageovereenkomst door meer dan twee partijen is aan- gegaan of als de overeenkomsten tot arbitrage tussen de verschillende partijen over en weer voorzien in één gezamenlijk arbitraal geding. Vgl.
G.J. Meijers, Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/0.0.0.0.
16 A-G Hartkamp in nr. 7 van zijn conclusie voor HR 23 januari 1998, ECLI: NL:HR:1998:ZC2555, NJ 1999/ 97 (Xxxx/Fiat Credit), m.nt. J.B.M. Vran- ken.
17 Naast de in voetnoot 11 genoemde arbitrageovereenkomst kan mogelijk ook gedacht worden aan de aandeelhoudersovereenkomst tussen twee of meer aandeelhouders, waarbij ook de vennootschap partij is. Van een dergelijke overeenkomst wordt immers aangenomen dat deze vennoot- schapsrechtelijke werking kan hebben, wat deze partijen met één of meer- dere bilaterale overeenkomsten vermoedelijk niet hadden kunnen berei- ken. Zie hierover Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIb 2019/107.
Ten eerste is op grond van een meerpartijenovereen- komst een zogenoemd indirect prestatiemodel moge- lijk.18 Hierbij kan gedacht worden aan het Voorbeeld: de zoon verkoopt zijn huis aan een derde en spreekt af dat zijn ouders – eveneens contractspartij bij deze meerpar- tijenovereenkomst – in het huis mogen blijven wonen. De zoon bedingt dus in het kader van zijn eigen presta- tie (de verkoop en levering van het huis) dat de koper op zijn beurt – naast de betaling van de koopprijs – een prestatie op zich neemt jegens de ouders. Deze situatie had echter ook door middel van twee bilaterale overeen- komsten kunnen worden gerealiseerd. Zo had de zoon in een bilaterale koopovereenkomst met de koper het woongenot van zijn ouders kunnen zeker stellen door middel van een opschortende of ontbindende voorwaar- de, inhoudende dat de koper daarvoor een separate overeenkomst met de ouders zou aangaan.
Ten tweede kunnen partijen met hun meerpartijenover- eenkomst kiezen voor een bepaald risicomodel.19 Ge- dacht kan worden aan een meerpartijenovereenkomst met daarin koop- en onderhoudselementen.20 De verko- per en de partij die het onderhoud van het verkochte verzorgt, zijn in dit voorbeeld twee verschillende partij- en. In geval van non-conformiteit van het gekochte, die kwalificeert als een tekortkoming van voldoende ge- wicht, kan de koper de hele overeenkomst ontbinden. Dit betekent dat hij zowel aanspraak kan maken op te- rugbetaling van de koopprijs als ontslagen is van de be- talingsverplichting ter zake van de toekomstige onder- houdskosten. Ook in dit geval geldt dat de koper/afne- mer de lotsverbondenheid tussen de koop- en onderhoudsovereenkomst in bilaterale overeenkomsten had kunnen regelen.
Voor beide voorbeelden geldt dus dat het doel dat partij- en met hun meerpartijenovereenkomst willen realise- ren, ook te behalen is door bilaterale overeenkomsten te sluiten.21 Dit betekent dat de hierna te behandelen pro- blematiek rondom de ontbinding van de meerpartij- enovereenkomst dus met name wordt veroorzaakt door de gekozen vorm en niet door de inhoud van deze over- eenkomsten.22
18 Als de ouders ook weer een verbintenis ten opzichte van de zoon op zich hadden genomen, was van een zogenoemd ‘circulair prestatiemodel’ spra- ke geweest. Zie hierover S. xxx Xxxxxx, Overeenkomst en derden na 25 jaar nieuw BW, WPNR 2017/7133, p. 62.
19 Vgl. A-G Hartkamp in nr. 11 van zijn conclusie voor HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2555, NJ 1999/97 (Xxxx/Fiat Credit), m.nt. J.B.M. Vranken.
20 X.X. xx Xxxxx, Combineren van koop en dienstverlening, in: X.X. Xxxxxxxxx- xx Xxxxx, Sluitertijd, Deventer: Kluwer 2020, p. 342-343.
21 Drion 1982, p. 3.
22 Hardenberg 1983, p. 805.
4. Meerpartijenover- eenkomsten vergen een bijzonder ontbindingsregime
De reden waarom de wet een bijzonder regime kent voor de ontbinding van meerpartijenovereenkomsten, kan het beste worden uitgelegd door eerst in te gaan op de ontbinding van een bilaterale overeenkomst, zoals gere- geld in artikel 6:265 BW.23 Dit artikel is opgenomen in afdeling 5 van titel 5 van Boek 6 (‘Wederkerige overeen- komsten’). Volgens artikel 6:261 lid 1 BW is een over- eenkomst wederkerig, indien beide partijen een ‘verbin- tenis’ op zich nemen ter verkrijging van elkaars presta- tie.24
Het belangrijkste kenmerk van de wederkerige overeen- komst is aldus het ruilkarakter van de prestaties die over en weer in causaal verband met elkaar staan.25 Iedere partij handelt ‘ter verkrijging’ van een vordering op de wederpartij.26 De verbintenissen over en weer vormen het tussen partijen bereikte contractuele evenwicht (synallagma). Indien A een tweedehands auto koopt van B voor € 7.000, dan is voor eenieder duidelijk dat A deze auto een waarde van voornoemd bedrag toedicht, terwijl B bereid is deze auto hiervoor te verkopen.27 Het ruilka- rakter van de wederkerige overeenkomst maakt dat de wederpartij van de tekortschietende partij zich in begin- sel door middel van ontbinding kan bevrijden van de verplichting de eigen tegenprestatie te leveren.28 Niet-wederkerige overeenkomsten zonder dit ruilkarak- ter kunnen daarentegen slechts worden ontbonden voor zover de aard hiervan zich daartegen niet verzet (arti- kel 6:261 lid 2 BW).
Bij meerpartijenovereenkomsten spelen drie bijzonder-
heden ten opzichte van bilaterale wederkerige overeen- komsten die relevant zijn voor de ontbinding hiervan. Om te beginnen geldt dat het contractuele evenwicht van de meerpartijenovereenkomst partijoverstijgend kan zijn en daarom niet noodzakelijk gesitueerd hoeft te zijn in de verhouding schuldeiser-schuldenaar (specifie- ke wederkerigheid), maar meestal kan worden gevonden in het samenstel van afzonderlijke transacties (algeme- ne wederkerigheid).29 In een variatie op het Voorbeeld,
23 Art. 6:265 lid 1 BW luidt: ‘Iedere tekortkoming in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft de wederpartij de bevoegdheid om de over- eenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, ge- zien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.’
24 Art. 6:261 lid 1 BW luidt: ‘Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de pres- tatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt.’
25 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 989 en 1045.
26 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 989.
27 De leer van het iustum pretium, kort gezegd inhoudende dat prestaties op straffe van aantastbaarheid van de overeenkomst altijd evenredig beho- ren te zijn, is in het Nederlandse recht als zodanig niet erkend; zie hier- over Asser/Vranken Algemeen deel** 1995/137.
28 Vereist is daarbij uiteraard wel dat de tekortkoming van voldoende ge- wicht is om deze ontbinding te rechtvaardigen en dat aan de voorwaar- den van art. 6:265 lid 2 BW is voldaan.
29 Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 37.
117
118
waarbij de zoon de woning aan een derde verkoopt op voorwaarde dat zijn ouders hierin tegen een bescheiden huur mogen blijven wonen, zal deze laatste voorwaarde vermoedelijk verdisconteerd zijn in de koopprijs. De zoon ontvangt dan een lagere koopprijs vanwege de voorwaarde die ten gunste van zijn ouders is bedongen (een zogenoemd ‘trilateraal synallagma’).30 Bij ontbin- ding op grond van artikel 6:265 BW wordt echter inge- zoomd op de relatie van één schuldeiser ten opzichte van één schuldenaar ter zake van een bepaalde verbin- tenis, waarbij de algemene wederkerigheid in principe geen rol speelt.
In de tweede plaats geldt dat meerpartijenovereenkom- sten vaak complexer en meer institutioneel van aard zijn. Gedacht kan worden aan een langdurige samen- werkingsovereenkomst in verband met de bouw van een infrastructureel project. Deze complexiteit maakt dat de rechtsverhouding praktisch niet meer is af te pellen tot geïsoleerde prestaties die tussen een specifieke schuld- eiser en een specifieke schuldenaar worden uitgeruild. Veelal wil iedere contractspartij door toezegging aan een van de andere partijen de toezegging van die partij aan weer een andere partij bereiken,31 en kruislings weer terug. Dit betekent niet alleen dat het contractuele evenwicht verdeeld is over meer partijen (wat nog min of meer kwantificeerbaar is), maar ook dat het nut aan de meerpartijenovereenkomst kan komen te ontvallen op het moment dat een van de partijen haar verbinte- nissen niet nakomt. De ontbinding op grond van arti-
kel 6:265 BW vindt haar rechtvaardiging in de billijk-
wel invloed op hun mogelijkheid om de meerpartij- enovereenkomst (zelfstandig) te kunnen ontbinden. In zijn toelichting merkt Xxxxxxx namelijk op dat, evenals bij bilaterale overeenkomsten, de mogelijkheid van ont- binding en van opschorting haar rechtvaardiging moet vinden in het ruilkarakter dat aan de overeenkomst ei- gen is.34 Zoals hierna in paragraaf 5 wordt toegelicht, heeft de wettelijke regeling van artikel 6:279 BW met name getracht om deze laatste bijzonderheid van de meerpartijenovereenkomst expliciet te adresseren.
5. Bijzondere wettelijke systematiek voor de ontbinding van een meerpartijenovereenkomst
Zoals eerder aangehaald, wordt de meerpartijenover- eenkomst erkend in de artikelen 6:213 lid 2 BW en 6:279 BW. Het tweede lid van artikel 6:213 BW bepaalt dat op meerpartijenovereenkomsten in de hier bedoelde zin
– dus die waarbij meer dan twee partijen betrokken zijn – de wettelijke bepalingen betreffende overeen- komsten niet van toepassing zijn, voor zover de strek- king van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.35 Op grond van artikel 6:279 BW lid 1 BW zijn de bepalingen
xxxx, en dan meer concreet in het feit dat van een schuldeiser in beginsel niet verwacht kan worden zijn prestatie te leveren op het moment dat zijn wederpartij tekortschiet.32 Bij een meerpartijenovereenkomst kan het echter ook rechtvaardig zijn dat een partij jegens wie niet tekort is geschoten, zichzelf van zijn verbinte- nissen kan bevrijden op het moment dat jegens een van de andere wederpartijen wel tekortgeschoten wordt.
Een derde bijzonderheid wordt gevormd doordat zowel symmetrische als asymmetrische partijen contractspar- tij kunnen zijn bij een meerpartijenovereenkomst. Zoals hiervoor toegelicht, ontvangt en levert iedere partij bij een bilaterale wederkerige overeenkomst een prestatie. Dergelijke partijen worden symmetrische partijen ge- noemd. Bij meerpartijenovereenkomsten kunnen ook ‘asymmetrische’ partijen contractspartij zijn. Daarmee wordt gedoeld op partijen die enkel een prestatie onder de meerpartijenovereenkomst ontvangen of leveren zonder dat daar een wederprestatie tegenover staat.33 Als in de meerpartijenovereenkomst uit het Voorbeeld wordt afgesproken dat de ouders gratis in het huis zou- den mogen blijven wonen, dan leveren zij voor hun woongenot dus geen wederprestatie. Het feit dat asym- metrische partijen geen prestaties uitruilen heeft echter
30 S. xxx Xxxxxx, Groepen van Contracten (O&R nr. 95), Deventer: Kluwer 2016, nr. 4.6.2.
31 X. Xxxxxx, Drie-partijen-ruil, WPNR 193/3403, p. 122.
32 Asser/Sieburgh 6-III 2018/670.
33 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1045.
van de vijfde afdeling (‘Wederkerige overeenkomsten’) van de vijfde titel in beginsel wél weer op de meerpartij- enovereenkomst van toepassing, zij het met inachtne- ming van het tweede en derde lid van datzelfde arti- kel 6:279 BW. Dit betekent dat ook meerpartijenover- eenkomsten in beginsel kunnen worden ontbonden én hieruit voortvloeiende verbintenissen kunnen worden opgeschort.36
Welke partijen kunnen nu de meerpartijenovereen- komst bij een tekortkoming ontbinden? Lid 2 en 3 van artikel 6:279 BW bevatten bijzondere richtlijnen voor de beantwoording van die vraag. Het woord ‘richtlijnen’ wordt hier bewust gehanteerd. In hoeverre één of meer van de contractspartijen de mogelijkheid hebben om een meerpartijenovereenkomst te ontbinden kan name- lijk niet in abstracto worden bepaald.37 Als gevolg van de in paragraaf 4 genoemde bijzonderheden is de ontbin- dingsbevoegdheid uiteindelijk afhankelijk van de aard en inhoud van de meerpartijenovereenkomst. Meer con- ceptueel kan wel worden gesteld dat de mogelijkheid of
34 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1045.
35 Art. 6:213 lid 2 BW luidt: ‘Op overeenkomsten tussen meer dan twee par- tijen zijn de wettelijke bepalingen betreffende overeenkomsten niet toe- passelijk, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.’
36 Art. 6:279 BW is van regelend recht, waardoor partijen in hun overeen- komst ontbinding ook kunnen uitsluiten.
37 A-G Vranken in nr. 14 van zijn conclusie voor HR 26 maart 1993, ECLI:NL: HR:1993:ZC0911, NJ 1993/489, m.nt. P.A. Xxxxx; H.C.F. Schoordijk, Het algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht naar Nieuw Burgerlijk Recht, Deventer: Kluwer 1979, p. 556.
onmogelijkheid van ontbinding wordt bepaald door het ruilkarakter van de betrokken prestaties en/of de vraag welke partijen al dan niet door de ontbinding worden geraakt.
Het tweede lid van artikel 6:279 BW maakt duidelijk dat in ieder geval een symmetrische partij de meerpartij- enovereenkomst in beginsel kan ontbinden als jegens deze partij tekortgeschoten wordt.38 Het is hierbij niet vereist dat de verbintenis van deze schuldeiser precies tegenover de niet-nagekomen verbintenis van de schul- denaar staat.
Artikel 6:279 lid 3 BW stelt zeker dat wanneer een partij met samenhangende rechten en verplichtingen onder de meerpartijenovereenkomst tekortschiet (een sym- metrische partij), in ieder geval de overige contractspar- tijen gezamenlijk mogen ontbinden.39 In de parlemen- taire geschiedenis wordt in dit verband gewezen op het aanvaarde derdenbeding (artikel 6:254 lid 1 BW). Indien de derde zelf geen verplichting onder de meerpartij- enovereenkomst op zich neemt, geldt volgens de toe- lichting Meijers dat de stipulans (hij die het derdenbe- ding heeft bedongen) slechts gezamenlijk met de derde kan ontbinden op het moment dat de promittens (hij die in ruil voor de prestatie van de stipulans een verbintenis jegens de derde op zich heeft genomen) jegens deze der- de tekortschiet.40 Als argument hiervoor wordt gegeven dat indien de stipulans wel zelfstandig zou kunnen ont- binden, hij de derde daarmee van zijn aanspraak jegens de promittens berooft.41
Uit de woorden ‘in ieder geval’ in artikel 6:279 lid 3 BW
door de overige partijen ook mogelijk zijn wanneer al- leen asymmetrische partijen bij de overeenkomst be- trokken zijn. Hoewel ik geen dogmatische bezwaren te- gen Xxx xxx Xxxxxxx visie heb, lijkt mij zijn toevoeging vooral theoretisch van aard.43
6. Nader beschouwd: de verhouding tussen algehele en gedeeltelijke ontbinding
Hiervoor is uiteengezet welke partijen de meerpartij- enovereenkomst wanneer mogen ontbinden. In deze pa- ragraaf wordt nader ingegaan op de verhouding tussen de algehele en gedeeltelijke ontbinding. Ook in dit ver- band is het nuttig om eerst te bezien hoe dit bij een bi- laterale overeenkomst werkt.
In geval van een bilaterale wederkerige overeenkomst staat het de schuldeiser namelijk in beginsel vrij om voor gehele dan wel gedeeltelijke ontbinding te kiezen.44 Deze keuze is in beginsel slechts beperkt doordat de te- kortkoming van voldoende gewicht moet zijn om de ge- kozen wijze van ontbinding te kunnen rechtvaardigen.45 Algehele ontbinding is echter het uitgangspunt, omdat een teleurgestelde schuldeiser er in beginsel op moet kunnen rekenen dat hij bevoegd is de relatie met zijn wederpartij te verbreken.46 Indien de schuldeiser succes- vol kiest voor gedeeltelijke ontbinding, dan heeft dit
119
kan echter niet a contrario worden afgeleid dat xxxxxx een ontbinding ten opzichte van een symmetrische par- tij mogelijk zou zijn zonder de medewerking van alle overige partijen. Om te beginnen geldt natuurlijk dat symmetrische partijen de meerpartijenovereenkomst in beginsel zelfstandig kunnen ontbinden (artikel 6:279 lid 2 BW). Daarnaast is voorstelbaar dat in het geval het belang van een van de partijen in het geheel niet bij een ontbinding betrokken is, haar medewerking niet nood- zakelijk kan worden geacht.42 Xxx xxx Xxxxxx meent ten slotte nog dat artikel 6:279 lid 3 BW ten onrechte de eis stelt dat de tekortschietende partij symmetrisch moet zijn. In zijn visie moet een gezamenlijke ontbinding
38 Art. 6:279 lid 2 BW luidt: ‘De partij die een verbintenis op zich heeft ge- nomen ter verkrijging van een daartegenover van een of meer der ande- re partijen bedongen prestatie, kan haar recht op ontbinding gronden op een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis jegens haarzelf.’
39 Art. 6:279 lid 3 BW: ‘Schiet een partij met samenhangende rechten en verplichtingen zelf tekort in de nakoming van haar verbintenis, dan kun- nen in ieder geval de overige partijen gezamenlijk de overeenkomst ont- binden.’
40 Vgl. art. 6:256 BW, waarin staat dat de stipulans wel nakoming van het be- ding kan vorderen, tenzij de derde zich hiertegen verzet.
41 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1045. Zie anders Xxxxx Xxxx Xxx, die meent dat de stipulans het derdenbeding meestal uitruilt tegen zijn eigen prestaties (Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 53). Bakels relativeert het belang van voornoemde discussie door erop te wijzen dat de begunstigde derde – wan- neer de stipulans de overeenkomst wel zou ontbinden – de prestatie van de promittens ook kan afdwingen bij wege van schadevergoeding in na- tura (art. 6:277 BW jo. art. 6:103 BW). F.B. Xxxxxx, Ontbinding van weder- kerige overeenkomsten (diss.), Deventer: Kluwer 1993, p. 164.
42 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1047.
veelal als rechtsgevolg dat de overeenkomst blijft be- staan, maar de door partijen over en weer te leveren prestaties evenredig worden verminderd (artikel 6:270
BW).47 Bij een gedeeltelijke ontbinding wordt het con-
43 J.W.P.M. xxx xxx Xxxxxx, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Deventer: Kluwer 2008, p. 343. Ook als de tekortschietende partij asym- metrisch is, zouden de overige partijen in de visie van Xxx xxx Xxxxxx op grond van art. 6:279 lid 1 jo. art. 6:261 lid 2 BW de overeenkomst geza- menlijk moeten kunnen ontbinden. Hij noemt het voorbeeld van een over- eenkomst tussen vier partijen, waarbij een verbintenis van A jegens B sa- menhangt met een verbintenis van C jegens D. In zijn voorbeeld zijn er dus slechts asymmetrische partijen betrokken bij de meerpartijenover- eenkomst. Als A tekortschiet jegens B, lijkt het Xxx xxx Xxxxxx dat ont- binding door de gezamenlijke overige partijen B, C en D in beginsel mo- gelijk moet zijn. Zij kunnen zich hierbij volgens hem beroepen op schakel- bepalingen art. 6:279 lid 1 en art. 261 lid 2 BW. Ik ben het in zoverre met Xxx xxx Xxxxxx eens dat ontbinding van de gehele overeenkomst moge- lijk moet zijn wanneer de tekortkoming van voldoende gewicht is én alle overige (asymmetrische) partijen hiermee instemmen. Het door hem ge- geven voorbeeld is echter erg theoretisch, omdat D immers geen belang heeft bij de ontbinding van de overeenkomst aangezien deze partij alleen een prestatie te ontvangen heeft. Voorts blijkt zonder context niet wat deze overeenkomst nu precies wederkerig maakt, waardoor eerder spra- ke lijkt van twee eenzijdige verbintenissen (A jegens B en C jegens D) en voor ontbinding dan geen rol is weggelegd.
44 Parl. Geschiedenis, Boek 6, MvA II, p. 1011; HR 28 september 2018, ECLI: NL:HR:2018:1810, NJ 2019/446 (Xxxxx Xxxxx), m.nt. Xxx Xxxxx, r.o. 3.8.2.
45 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1005. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/684: ‘De bepaling spreekt van “deze ontbinding”. Mogelijk is dat een tekortkoming geen algehele ontbinding rechtvaardigt, doch wel een ge- deeltelijke.’
46 Parl. Geschiedenis Boek 6, V.V. II, p. 1008.
47 Art. 6:270 BW luidt: ‘Een gedeeltelijke ontbinding houdt een evenredige vermindering in van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoeda- nigheid.’
120
tractuele evenwicht (synallagma) dus niet verstoord, maar slechts omlaag gebracht.48
Artikel 6:279 BW zwijgt over de verhouding tussen de algehele en gedeeltelijke ontbinding.49 In theorie zijn drie verschillende vormen van ontbinding van de meer- partijenovereenkomst te onderscheiden:
1. een algehele ontbinding;
2. een gedeeltelijke ontbinding waarbij een ontbin- dende partij zichzelf weliswaar geheel bevrijdt van de op haar rustende verbintenis(sen), en daarmee in wezen uit de meerpartijenovereenkomst stapt, maar laatstgenoemde overeenkomst wel blijft voortbe- staan tussen de resterende contractspartijen; en
3. een gedeeltelijke ontbinding waarbij de ontbindende partij zichzelf slechts gedeeltelijk bevrijdt van de op haar rustende verbintenissen door middel van een evenredige vermindering hiervan.
Sommige auteurs lijken te veronderstellen dat een ont- bindingsvordering door één partij als uitgangspunt de gehele meerpartijenovereenkomst raakt.50 Anderen me- nen daarentegen dat de ontbindingsbevoegde partij bij de meerpartijenovereenkomst, behoudens uitzonderin- gen, alleen zichzelf kan bevrijden van haar prestaties.51 Deze discussie speelt niet op het moment dat de ontbin- ding door één partij zo impactvol is dat de gehele over- eenkomst hierdoor wordt geraakt en in wezen niet kan voortbestaan (situatie onder 1). Hierbij kan worden ge- dacht aan het Voorbeeld, waarbij de zoon de meerpartij- enovereenkomst jegens de koper van de woning ont-
die redenering heeft ieder van die partijen in ieder geval ook weer de vrijheid om haar eigen deel te ontbinden. Xxxxx Xxxx Xxx noemt als argumenten hiervoor de meer- zijdige wederkerigheid (als het huurelement in het Voorbeeld wegvalt, dan ligt het in de rede dat de zoon een andere prijs voor de woning had bedongen) en het feit dat partijen de meerpartijenovereenkomst zijn aan- gegaan in de veronderstelling dat ook de andere partijen medecontractspartij zouden zijn.52 Xxxxx Xxxx Xxx laat in het midden of de meerpartijenovereenkomst in dit scenario door de ontbinding eerst in het geheel wordt getroffen en bepaalde verbintenissen vervolgens – na instemming door de resterende contractspartijen – ge- deeltelijk herleven (vergelijkbaar met het systeem van de gedeeltelijke vernietiging ex artikel 3:41 BW) of dat dan de meerpartijenovereenkomst slechts gedeeltelijk wordt ontbonden.53 Nu een ontbinding partijen alleen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen (arti- kel 6:271 BW), zou ik menen dat in dit scenario de over- eenkomst in beginsel slechts gedeeltelijk ontbonden wordt.54 Dat betreft dan uiteraard wel een gedeeltelijke ontbinding waarbij de ontbindende partij zelf volledig wegvalt uit de overeenkomst. Dit lijkt ook in overeen- stemming met de beginselen van evenredigheid en sub- sidiariteit, die vaker een rol spelen in het contracten- recht, die het zo veel mogelijk en zo nodig in aangepaste vorm nakomen en uitvoeren van overeenkomsten bena- drukken.55 Bovendien lijkt het bij meerpartijenovereen- komsten met een groot aantal partijen ook praktisch, omdat van de resterende contractspartijen dan alleen
bindt. Als gevolg hiervan kan deze koper zijn verbintenis
jegens de ouders om woongenot te verschaffen niet na- komen. Deze tekortkoming leidt weer tot een ontbin- dingsbevoegdheid van laatstgenoemden, waardoor de gehele meerpartijenovereenkomst als een kaartenhuis in elkaar stort.
De voornoemde discussie wordt wel prangend in de vol- gende variatie op het Voorbeeld. Stel dat de ouders in ruil voor hun woongenot huur betalen aan de koper, maar laatstgenoemde zijn verplichtingen jegens de ou- ders – in deze situatie dus symmetrische partijen – niet nakomt. Als de ouders ontbinden, zouden zij uit de over- eenkomst kunnen stappen (situatie 2).
Ook in deze laatste situatie meent Xxxxx Xxxx Xxx echter dat de algehele ontbinding van de meerpartijenovereen- komst de hoofdregel moet zijn. De resterende contracts- partijen (zoon en koper) zouden volgens hem dan moe- ten instemmen met een gedeeltelijke voortzetting hier- van. De resterende partijen moeten dus zelf kiezen wat zij willen, waarbij zij dan in wezen kunnen besluiten een nieuwe overeenkomst te sluiten (artikel 6:217 BW). In
48 Xxx Xxxxx, Koopprijsvermindering, WPNR 2018/7202, p. 567.
49 In Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1047 wordt slechts in de context van art. 6:279 lid 3 BW terloops opgemerkt dat voor ontbinding jegens een symmetrische partij niet altijd de goedkeuring van de overige partijen no- dig zal zijn; in het bijzonder bij een gedeeltelijke ontbinding zou deze si- tuatie zich makkelijk kunnen voordoen.
50 Asser/Sieburgh 6-III 2022/575; Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 53 (aanhef).
00 Xxxxx, XXXX 0000, p. 819; Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 53 (gedeeltelijke of al- gehele ontbinding).
actie wordt verlangd op het moment dat zij ook uit de overeenkomst willen treden. Hier valt natuurlijk tegen in te brengen dat wanneer een wezenlijke schakel uit het contract wegvalt, de resterende partijen mogelijk juist gebaat zijn bij een automatische ontbinding, waar- bij hun instemming met de voortzetting van de meer- partijenovereenkomst ook kan blijken uit het feit dat zij de overeenkomst – na het wegvallen van de ontbinden- de partij – gewoon blijven uitvoeren.
Zelf zou ik overigens menen dat de uittreding van één contractspartij niet altijd een grond vormt om de alge- hele ontbinding van de meerpartijenovereenkomst te dragen. Tegenover het argument dat alle partijen de overeenkomst zijn aangegaan in de veronderstelling dat
52 Xxxxx Xxxx Xxx 2017, 53. Die veronderstelling kan mijns inziens een psy- chologische (bijv. de bank die alleen onderdeel van een consortium wil zijn als ook bepaalde andere banken hier onderdeel van uitmaken), een eco- nomische (bijv. een exclusiviteitsbeding in combinatie met korting voor vier distributeurs op voorwaarde dat zij alle vier de overeenkomst uitdie- nen) en een praktische component hebben (bijv. de huurovereenkomst uit het Voorbeeld tussen koper en ouders die onuitvoerbaar wordt wan- neer de zoon ontbindt).
53 Ook is nog denkbaar dat de resterende partijen, geconfronteerd met een contractspartij die tot ontbinding is overgegaan of wil overgaan, een nieu- we overeenkomst sluiten voor hun eigen deel, die neerkomt op een soort beëindigingsovereenkomst waarmee de ontbindende partij uit de meer- partijenovereenkomst verdwijnt, maar deze overeenkomst voor het ove- rige wordt voortgezet (in feite dus een gedeeltelijke ontbinding).
54 Dogmatisch valt ook lastig in te zien op welke grond de verbintenissen na een algehele ontbinding weer zouden kunnen herleven.
55 Vgl. X. Xxxxxxxxxxx & J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van over- eenkomsten (Mon. BW nr. A10), Deventer: Kluwer 2003, nr. 53.
ook de anderen partij zouden zijn, waardoor xxxxxxxx ontbinding de hoofdregel moet zijn, kan immers worden gesteld dat partijen door hun rechtsverhouding in een meerpartijenovereenkomst te regelen het risico hebben aanvaard dat deze overeenkomst ook buiten hun eigen handelen om (gedeeltelijk) kan worden ontbonden. Dit geldt temeer nu zij de gevolgen van de gedeeltelijke ont- binding door één partij contractueel hadden kunnen re- gelen en dat ook contractueel kunnen uitsluiten. Vanuit die optiek zou de ontbinding door één partij ook hoog- stens een redelijke grond kunnen vormen voor de overi- ge partijen – jegens wie niet tekortgeschoten is – om de meerpartijenovereenkomst op te zeggen, maar worden zij niet snel hierdoor ontbindingsbevoegd. Of een van de potentieel resterende contractspartijen – jegens wie niet tekortgeschoten is – in zo’n geval ook ontbindings- bevoegd is (althans in redelijkheid de instemming aan de voortzetting van de meerpartijenovereenkomst kan onthouden), kan dan afhankelijk worden gesteld van de vraag of de niet-nagekomen verbintenis onder het con- tract essentieel was, waardoor ook andere partijen hier grond voor ontbinding in kunnen vinden.56 Relevant is dan of met ‘essentieel’ wordt gedoeld op een objectief criterium (kan de meerpartijenovereenkomst ook op nuttige wijze voortbestaan zonder de ontbonden ver- bintenissen?) of een subjectief criterium (zouden de overige contractspartijen zonder de ontbonden verbin- tenissen nog steeds de meerpartijenovereenkomst zijn aangegaan?).57 Dit zou mijns inziens aan de hand van de wilsvertrouwensleer in combinatie met Haviltex en de
lijkt mij vooral voorstelbaar bij tweezijdige meerpartij- enovereenkomsten (zie paragraaf 2). Bij meerzijdige meerpartijenovereenkomsten identificeer ik in dit ver- band namelijk twee problemen. Om te beginnen geldt dat de vordering niet strookt met het meerzijdige synal- lagma dat deze meerpartijenovereenkomsten eigen is. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het Voor- beeld. Stel dat de ouders de woning van de koper huren, maar dat de woning na enige tijd gebreken begint te ver- tonen. Als de ouders dan jegens de koper een huurprijs- vermindering afdwingen, lopen zij aan tegen de om- standigheid dat zij vermoedelijk zelf een lage huurprijs betalen doordat de zoon om die reden een lagere koop- prijs heeft aanvaard. Artikel 7:207 BW bepaalt dat de huurder in geval van vermindering van het woongenot een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs kan vorderen. Doordat bij een vordering tot huurprijs- vermindering wordt ingezoomd op de verbintenissen tussen de ouders en de koper/verhuurder, wordt dus voorbijgegaan aan het feit dat het contractuele even- wicht eigenlijk is verdeeld over drie partijen.59 Een twee- de probleem met dit type vordering buiten de context van tweezijdige meerpartijenovereenkomsten (zie para- graaf 2) is dat deze vaak zal worden ingesteld tegen een andere partij dan jegens de schuldenaar die tekort is ge- schoten. In het geval van het Voorbeeld is bijvoorbeeld denkbaar dat de ouders slechts gedeeltelijk hun huur betalen, waarop de koper dan jegens de zoon een vorde- ring tot koopprijsvermindering instelt. Zoals hiervoor uiteengezet, is het bij de twee eerste vormen van ont-
121
aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid
en per geval moeten worden bekeken, omdat wanneer altijd van het subjectieve criterium wordt uitgegaan no- deloos veel overeenkomsten zouden kunnen sneuvelen. De vraag kan nog worden gesteld of de ontbindingsbe- voegdheid van de resterende contractspartijen zonder een tekortkoming überhaupt dogmatisch mogelijk is. De wettekst van artikel 6:265 BW veronderstelt immers een tekortkoming tegenover de ontbindende partij. Uit de jurisprudentie ter zake van de ‘lotsverbondenheid’ van samenhangende contracten volgt dat onder bepaalde omstandigheden de ontbinding van de ene overeen- komst van rechtswege – dus zonder dat hier een tekort- koming voor nodig is – kan leiden tot ontbinding van de andere overeenkomst.58 Het komt mij, mede in het licht van de in paragraaf 4 geschetste bijzonderheden, lo- gisch voor dat dit dus ook bij een meerpartijenovereen- komst mogelijk moet zijn.
Interessant is ten slotte nog of het ook mogelijk is om de overeenkomst op een op artikel 6:270 BW gelijkende manier gedeeltelijk te ontbinden (situatie onder 3). Dit
56 In dit verband noemt Xxxxx Xxxx Xxx het voorbeeld dat een bewaker de pri- vacy van een van de partijen bij de meerpartijenovereenkomst heeft ge- schonden, waarmee hij kennelijk bedoelt dat de overige contractspartij- en van deze bewaker dan ook grond hebben te vrezen voor hun eigen pri- vacy.
57 Frenk lijkt een subjectief criterium voor te staan. Zie Frenk, WPNR 6027, p. 820.
58 HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2555, NJ 1999/97, m.nt. J.B.M.
Vranken (Xxxx/Fiat Credit).
binding (algehele ontbinding en uittreding) geen pro-
bleem dat de prestatie waarin tekortgeschoten wordt en de prestatie die moet worden geleverd niet (direct) te- genover elkaar staan. De rechtvaardiging hiervoor be- staat er mijns inziens in dat – gelijk aan artikel 6:265 BW – een teleurgestelde schuldeiser zijn prestatie niet meer hoeft te leveren als zijn wederpartij tekortschiet. Xxxxxx dan bij een bilaterale overeenkomst neemt de schuldeiser hier niet zozeer afscheid van zijn (directe) wederpartij, maar eigenlijk van de overeenkomst als ge- heel. Het resultaat is echter hetzelfde: de schuldeiser is verlost van zijn eigen verbintenissen. Bij een op arti- kel 6:270 BW gelijkende ontbinding blijft de meerpartij- enovereenkomst echter voortbestaan, maar wordt de rechtsverhouding in feite inhoudelijk aangepast. Dat zou mijns inziens niet moeten kunnen op het moment
59 Indien gedeeltelijke ontbinding in dit geval wel mogelijk zou zijn, kan de vraag worden gesteld of, en hoe, met het trilateraal synallagma rekening zou moeten worden gehouden wanneer de ouders een vordering tot huur- prijsvermindering instellen. Een ernstig gebrek dat het woongenot met 50% vermindert, zou aanspraak kunnen geven op een huurprijsvermin- dering van 50%. Als de ouders op grond van de meerpartijenovereen- komst echter een lage huur betalen, leidt een evenredige vermindering hiervan in absolute zin dus toch tot een bescheiden daling van de huur- penningen. De koper profiteert dan in wezen van het feit dat de evenre- dige vermindering van de prestaties hem in de relatie tot de ouders min- der deert. Als de ouders de huur met een hoger bedrag zouden mogen verminderen dan in relatie tot de tekortkoming door de koper evenredig zou zijn, slaan zij de meerpartijenovereenkomst echter uit het lood. Zij ge- nieten dan een voordeel dat hen op basis van het contractuele evenwicht niet aangaat.
122
dat ook ‘derde’ contractspartijen daardoor worden ge- raakt. Met andere woorden: alleen directe verbintenis- sen over en weer tussen schuldeiser en schuldenaar zou- den op deze wijze op evenredige wijze kunnen worden verminderd.60 Xxxxxx leidt dit tot situaties waarbij het contractuele evenwicht op zodanige wijze wordt ver- stoord dat de meerpartijenovereenkomst uit het lood wordt geslagen.
7. Meer praktische aspecten van het ontbinden van de meerpartijenovereenkomst
Om te beginnen geldt dat de ontbindingsregeling van artikel 6:265 BW regelend recht is.61 Dit betekent dat partijen ook in hun meerpartijenovereenkomst op voor- hand afspraken over ontbinding kunnen maken.
Is voor ontbinding op de voet van artikel 6:265 lid 2 BW een ingebrekestelling vereist, dan dient deze tot de te- kortschietende schuldenaar te worden gericht, hetgeen natuurlijk ook geldt in een meerpartijenovereenkomst. Xxxxxxx merkt in zijn toelichting op dat bij een meerpar- tijenovereenkomst uit de eisen van redelijkheid en bil- lijkheid kan voortvloeien dat tevens een waarschuwing moet worden gericht tot andere partijen, die er wellicht belang bij hebben nakoming te bevorderen.62 Een derge-
lijke op grond van de aanvullende werking van de rede-
Rechten van de Mens (immers is het vermoedelijk een procedure over hun rechten en verplichtingen). Xxxx meent echter dat de vraag of de vordering tot ontbin- ding van een meerpartijenovereenkomst kwalificeert als een processueel ondeelbare rechtsverhouding,65 moet worden beantwoord aan de hand van uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden.66 In die redenering is dan wel van belang dat de medecon- tractanten die geen partij zijn in de procedure in het ge- heel niet door de gedeeltelijke ontbinding worden ge- raakt.67 Nu een meerpartijenovereenkomst in beginsel zal zijn aangegaan onder de veronderstelling dat alle medecontractanten daarbij partij zijn en blijven,68 zal hiervan vermoedelijk niet snel sprake zijn. Verder geldt dat, zoals hiervoor besproken, verschillende schrijvers menen dat een ontbinding van een meerpartijenover- eenkomst in beginsel betekent dat de gehele overeen- komst wordt ontbonden. Als dat klopt, wijst dat mijns inziens sterk op een processueel ondeelbare rechtsver- houding. Een partij die een meerpartijenovereenkomst daarom in rechte wil laten ontbinden, doet er verstandig aan om al zijn medecontractanten in het geding te be- trekken.
8. Conclusie
Een contractspartij die een meerpartijenovereenkomst wil ontbinden, kan denken te maken te hebben met een
lijkheid en billijkheid aangenomen mededelingsplicht is eerder in voorkomende gevallen ook bij opschorting aangenomen.63 Zeker als consequentie van de ontbin- ding is dat hiermee de gehele meerpartijenovereen- komst wordt ontbonden, is dit goed voorstelbaar.
In het verlengde hiervan wordt door Xxxxxxx in zijn toe- lichting opgemerkt dat een partij die een meerpartij- enovereenkomst buitengerechtelijk wil ontbinden, zijn ontbindingsverklaring aan alle contractspartijen zal moeten sturen (artikel 6:267 lid 1 jo. artikel 6:279 BW).64 Wat nu als de schuldeiser dit nalaat? Ik zou menen dat verdedigbaar is dat de ontbindingsverklaring geacht moet worden geen rechtsgevolg te hebben gehad (ver- gelijk artikel 3:37 lid 3 BW).
Moet een contractspartij die in rechte ontbinding van een meerpartijenovereenkomst vordert nu ook alle me- decontractanten dagvaarden? Het lijkt logisch om naar analogie van artikel 3:51 lid 2 BW ook voor een ontbin- dingsvordering in rechte aan te nemen dat alle partijen moeten worden gedagvaard vanwege hun betrokken- heid bij de overeenkomst. Dit zou ook gebaseerd kunnen worden op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de
60 Vgl. Rb. Rotterdam 10 augustus 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6137, r.o. 4.15.
61 Vgl. HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1071.
62 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1045-1046.
63 HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6088, NJ 2012/43, m.nt.
J. Hijma (Xxx Xxxxxx/OGP).
64 Parl. Geschiedenis Boek 6, T.M., p. 1045; Gerechtshof Arnhem-Leeuwar- den 29 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2379, r.o. 3.30.
ingewikkeld karwei. Een eerste lezing van artikel 6:279 BW werkt dan vermoedelijk weinig verhelderend. In deze bijdrage is daarom met betrekking tot ontbinding uiteengezet op welke drie aspecten meerpartijenover- eenkomsten verschillen van bilaterale overeenkomsten. Deze verschillen maken dat de ontbinding van een meerpartijenovereenkomst een van artikel 6:265 BW af- wijkend regime kent. Ook is verkend hoe de meerpartij- enovereenkomst gedeeltelijk kan worden ontbonden. Een vraag die in dit verband in de rechtspraak en litera- tuur nog niet sluitend beantwoord is, is of de ontbinding van een meerpartijenovereenkomst altijd een algehele ontbinding betreft. Met andere woorden: is het wegval- len van één (ontbindende) partij uit de meerpartij- enovereenkomst te zien als een grond die altijd de alge- hele ontbinding kan dragen, of is in dat verband nog een nadere afweging nodig? In mijn optiek zou dat laatste het geval moeten zijn, waarbij de positie die de ontbin- dende partij heeft ten opzichte van zijn medecon- tractanten uiteindelijk altijd doorslaggevend is. Een vorm van ontbinding waarbij de ontbindende partij zelf nog partij blijft bij de meerpartijenovereenkomst en al-
65 Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de rechter erover beslist in een geding ge- voerd door of tegen alle bij de rechtsverhouding betrokkenen tezamen.
66 F.J.P. Lock, Samen thuis, samen uit, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2017/4,
p. 130; zie bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2022, ECLI:NL: GHARL:2022:5486, r.o. 5.13.
67 HR 26 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0911, NJ 1993/489, r.o. 3.5.
68 Xxxxx Xxxx Xxx 2017, nr. 53.
xxxx aanstuurt op de evenredige vermindering van pres- taties over en weer (vergelijk artikel 6:270 BW), zou vol- gens mij slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk moeten zijn. Met voornoemde theoretische beschou- wingen en het belichten van enkele praktische aspecten ter zake van de ontbinding van meerpartijenovereen- komsten is hopelijk een kleine bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van een leerstuk dat, meer dan dertig jaar na de erkenning van de meerpartijenover- eenkomsten in het Burgerlijk Wetboek, nog in de kin- derschoenen staat.
123