Besluit van gedeputeerde staten van 28 maart 2017, PZH-2017-582295779, tot vaststelling van de Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid-Holland (Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid-Holland)
Besluit van gedeputeerde staten van 28 maart 2017, PZH-2017-582295779, tot vaststelling van de Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid-Holland (Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid-Holland)
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;
Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
Overwegende dat wenselijk is dat het realiseren van stageplaatsen voor MBO en HBO wordt gestimuleerd;
Besluiten vast te stellen het volgende besluit:
Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid-Holland
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
- Awb: Algemene wet bestuursrecht;
- beroepspraktijkvormingsovereenkomst: overeenkomst tussen een onderwijsinstelling, een stagebedrijf en een student, betreffende een stageplaats en waarin onder meer de duur, vergoeding, totstandkoming en wijze van invulling van de stageplaats is geregeld;
- de-minimis visserij: Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector(2014 / L190);
- HBO: hoger beroepsonderwijs;
- landbouw de-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (2013/ L252);
- landbouwproducten: de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad vallende visserij- en aquacultuurproducten;
- MBO: middelbaar beroepsonderwijs;
- ondernemingen in de visserij- en aquacultuursector: ondernemingen die actief zijn in de productie, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten;
- onderwijsinstelling:
a. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs die ingevolge artikel 2.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
b. instelling met een diploma-erkenning als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of
d. hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
- reguliere de-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (2013 / L351);
- stagebedrijf: bedrijf dat of persoon die de stageplaats biedt en verzorgt;
- stageplaats: door de onderwijsinstelling voor de betreffende opleiding van de student verplicht gestelde leerplek bij een stagebedrijf, waaraan een beroepspraktijkvormingsovereenkomst ten grondslag ligt;
- student: degene die een stageplaats invult en die in het studiejaar waarbinnen de stageplaats wordt ingevuld, staat ingeschreven voor een opleiding bij een onderwijsinstelling;
- visserij- en aquacultuurproducten: de producten als omschreven in artikel 5, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013.
Artikel 2. Subsidiabele activiteiten
1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die leiden tot stageplaatsen.
2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot meer stageplaatsen voor MBO en HBO studenten.
Artikel 3. Doelgroep
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen.
Artikel 4. Aanvraagperiode
In afwijking van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Asv wordt een subsidieaanvraag ingediend binnen twee weken vanaf de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze regeling wordt geplaatst.
Artikel 5. Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv weigeren gedeputeerde staten de verlening van een subsidie indien:
a. aan de aanvrager reeds een subsidie op grond van deze subsidieregeling is verleend;
b. het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000,00 bedraagt; of
c. het aangevraagde subsidiebedrag meer dan € 200.000,00 bedraagt.
Artikel 6. Subsidievereisten
Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
a. de bij de beroepspraktijkvormingsovereenkomst betrokken onderwijsinstelling of werkgever is gevestigd in Zuid-Holland dan wel de bij de overeenkomst betrokken student is ingezetene van de provincie Zuid-Holland;
b. uit het activiteitenplan blijkt dat ten minste 50 stageplaatsen worden gerealiseerd binnen twee jaar na verlening van de subsidie; en
c. uit het activiteitenplan blijkt dat minimaal 30% van de in het plan opgenomen stageplaatsen gerealiseerd wordt in eerste jaar na subsidieverlening.
Artikel 7. Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 25.000,00 en ten hoogste
€ 200.000,00. Het subsidiebedrag per stageplaats bedraagt maximaal € 2.500,00.
2. Per student komt maximaal één stageplaats voor subsidie in aanmerking.
3. Indien minder dan 75% van het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie is verleend wordt gerealiseerd, wordt de subsidie op nihil vastgesteld, tenzij gedeputeerde staten gegronde redenen zien daarvan af te wijken.
Artikel 8. Staatsteun
1. Subsidie op grond van deze regeling voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de reguliere de-minimisverordening.
2. In afwijking van het eerste lid voldoet subsidie aan een onderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten aan de voorwaarden, bedoeld in de landbouw de-minimisverordening.
3. In afwijking van het eerste lid voldoet subsidie aan een onderneming die actief is in de visserij en aquacultuur aan de voorwaarden, bedoeld in de de-minimisverordening visserij.
Artikel 9. Rangschikking
1. Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst daarvan.
2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van het aangevraagde subsidiebedrag per stageplaats. Daarbij geldt dat de aanvraag waarin het laagste bedrag per stageplaats wordt gevraagd, het hoogst eindigt in de rangschikking.
4. Indien in het in het derde lid genoemde geval in meerdere aanvragen hetzelfde subsidiebedrag per stageplaats wordt aangevraagd en dat aan rangschikking op basis van het subsidiebedrag per stageplaats in de weg staat, wordt gerangschikt op basis van het aantal stageplaatsen waarin de aanvraag voorziet. Daarbij geldt dat de aanvraag die voorziet in het grootste aantal stageplaatsen, het hoogst eindigt in de rangschikking.
5. Indien in het in het vierde lid genoemde geval meerdere aanvragen in hetzelfde aantal stageplaatsen voorzien, wordt de rangorde van die aanvragen bepaald door loting.
Artikel 10. Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
a. een beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt na de datum van bekendmaking van deze regeling gesloten;
b. in de beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt expliciet opgenomen aan welke partij de subsidie op grond van deze regeling voor deze stageplaats is verleend;
c. binnen een jaar na subsidieverlening wordt tenminste 30% van het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie is verleend, gerealiseerd;
d. binnen twee jaar na subsidieverlening wordt 100% van het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie is verleend, gerealiseerd; en
e. de subsidieontvanger overlegt in de dertiende maand na subsidieverlening een voortgangrapportage, waaruit blijkt hoeveel stageplaatsen tot dat moment zijn gerealiseerd en wat de verwachtingen zijn omtrent de voortgang van de activiteiten.
Artikel 11. Prestatieverantwoording
In aanvulling op artikel 23 Asv en, voor zover de subsidieverleningsbeschikking € 125.000,00 of meer bedraagt in afwijking van artikel 23, derde lid, Asv, toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling door middel van een activiteitenverslag en het overleggen van de beroepspraktijkvormingsovereenkomsten aan, dat de activiteiten zijn verricht.
Artikel 12. Bevoorschotting en betaling
1. Het voorschot bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.
2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.
Artikel 13. Inwerkingtreding en werkingsduur
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze regeling geplaatst wordt en vervalt nadat de laatste subsidie op grond van deze regeling is vastgesteld.
Artikel 14. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling stageplaatsen MBO en HBO Zuid- Holland.
Den Haag, 28 maart 2017
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland drs. X.X. xx XXXX, secretaris
xxx. X. XXXX, voorzitter
TOELICHTING
Algemeen
De provincie wil een bijdrage leveren aan het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs, meer specifiek het MBO en HBO, en de arbeidsmarkt. Daarbij hecht de provincie er aan dat partijen uit het onderwijs en het bedrijfsleven met elkaar en met de overheid samenwerken. Met de bijdrage beoogt de provincie het realiseren van stageplaatsen te stimuleren. Met het realiseren hiervan wordt getracht te voorkomen dat MBO en HBO studenten een studieachterstand en een achterstand op de arbeidsmarkt oplopen.
Deze regeling wordt door gedeputeerde staten vastgesteld op grond van de bevoegdheid die voortvloeit uit de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.
De provincie acht het van belang te borgen dat partijen die van deze subsidie gebruik maken niet slechts activiteiten verrichten die in potentie (op lange termijn) tot stageplaatsen leiden en dat de activiteiten concrete stageplaatsen tot resultaat hebben. Derhalve is er voor gekozen de (hoogte van de) subsidie te verbinden aan het aantal stageplaatsen dat met de subsidie wordt gerealiseerd. Een stageplaats wordt geacht te zijn gerealiseerd als de beroepspraktijkvormingsovereenkomst (stageovereenkomst) door de betrokken partijen is ondertekend. In de overeenkomst moet de duur, vergoeding, totstandkoming en wijze van invulling van de stageplaats zijn opgenomen en er moet expliciet uit blijken aan wie de subsidie voor de betreffende overeenkomst is verleend.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande wet- en regelgeving en de algemene bepalingen in de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013. De genoemde begripsbepalingen spreken over het algemeen voor zich.
Met betrekking tot de beroepspraktijkovereenkomst kan worden opgemerkt dat deze in het middelbaar beroepsonderwijs gebruikt wordt, maar dat met dit begrip in deze subsidieregeling in algemene zin bedoeld wordt de overeenkomst tussen een onderwijsinstelling, een stagebedrijf en een student, betreffende de totstandkoming en invulling van een stageplaats aan te duiden. Ongeacht of aan een stage op grond van andere wet- en regelgeving al dan niet een overeenkomst ten grondslag moet liggen, is die overeenkomst in het kader van deze subsidieregeling vereist voor de vaststelling van de (hoogte van de) subsidie. De subsidieontvanger toont met de overeenkomst aan dat de stageplaats is gerealiseerd.
Artikel 2. Subsidiabele activiteiten
In dit artikel is omschreven voor welke activiteiten gedeputeerde staten subsidie kunnen verstrekken. Het gaat om activiteiten die leiden tot de realisatie van stageplaatsen voor MBO en HBO studenten. Daarbij is in het derde lid van het artikel het politieke doel van de regeling geformuleerd.
Artikel 3. Doelgroep
Dit artikel betreft de kring van aanvraaggerechtigden. De aanvrager van de subsidie kan zowel een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke rechtspersoon zijn. Er is bewust voor gekozen de doelgroep niet te zeer te beperken. Binnen de in deze regeling gestelde kaders is het voor rechtspersonen uit de verschillende hoeken van het werkveld, van onderwijsinstellingen tot MKB-bedrijven en samenwerkingsverbanden daartussen en onderling, mogelijk subsidie aan te vragen voor de in artikel 2 van deze regeling genoemde activiteiten.
Artikel 4. Aanvraagperiode
Aanvragen kunnen worden ingediend binnen twee weken vanaf de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze regeling wordt geplaatst. Eerder ingediende aanvragen worden net als te laat ingediende aanvragen geweigerd.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier met de in dat formulier genoemde bescheiden. Niet kan worden volstaan met verwijzing naar stukken die op een eerder moment zijn overgelegd of op een later moment zullen worden ingediend.
Als datum van ontvangst geldt de datum waarop de aanvraag volledig is. Indien een aanvraag onvolledig is en de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is. Aanvulling van de aanvraag leidt dus tot een latere datum van ontvangst, hetgeen zou kunnen leiden tot weigering van de aanvraag indien het subsidieplafond al is bereikt.
Een aanvraag op grond van deze regeling is volledig, wanneer het aanvraagformulier volledig ingevuld en met de in het aanvraagformulier genoemde bescheiden is ontvangen.
Bij niet volledige aanvragen krijgt de aanvrager alleen dan de gelegenheid om de aanvraag volledig te maken als het subsidieplafond nog niet is overschreden door eerder ingediende volledige aanvragen.
Artikel 5. Weigeringsgronden
Indien aan de aanvrager reeds een subsidie op grond van deze subsidieregeling is verleend, wordt een subsidieaanvraag geweigerd. Wel kan een aanvraag meerdere activiteiten betreffen. Het is dus zaak dat een aanvrager alle activiteiten waarvoor hij subsidie wil ontvangen in één aanvraag bundelt.
De subsidieaanvraag wordt eveneens geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000,00 of meer dan € 200.000,00 bedraagt. Daarmee wordt beoogd de administratieve lasten van de regeling te beperken. Gelet daarop is in artikel 7 opgenomen dat de subsidiehoogte minstens € 25.000,00 en maximaal € 200.000,00 bedraagt.
Daarnaast kan ook afwijzend op een aanvraag worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Artikel 4:35 van de Awb bevat een niet-limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende, gronden waarop een subsidieaanvraag kan worden geweigerd. Het
gaat daarbij zowel om gronden met een preventief karakter (bijvoorbeeld dat er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden) als om gronden die verband houden met gebeurtenissen die zich reeds hebben voorgedaan (zoals de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens in het kader van de aanvraag).
Artikel 6. Subsidievereisten
In dit artikel is bepaald aan welke eisen moet worden voldaan om voor subsidie ingevolge deze regeling in aanmerking te komen. Gelet op de gewenste binding met de provincie Zuid-Holland, is vereist dat de bij de beroepspraktijkvormingsovereenkomst betrokken onderwijsinstelling of werkgever in Zuid-Holland is gevestigd dan wel dat de bij de overeenkomst betrokken student ingezetene is in Zuid-Holland. Voor de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling of het stagebedrijf gaat het om de locatie waar de student daadwerkelijk het onderwijs geniet respectievelijk de stagewerkzaamheden uitvoert. Voor de plaats waar de student ingezetene is, is de plaats van inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) leidend.
Uit het activiteitenplan moet aannemelijk blijken dat ten minste 50 stageplaatsen zullen worden gerealiseerd met de subsidie op grond van deze regeling. Dit vereiste is in de regeling opgenomen teneinde te bewerkstelligen dat de activiteiten een gewenste minimum bijdrage aan het met de regeling beoogde doel hebben.
Uit het activiteitenplan moet ook aannemelijk blijken dat minimaal 30% van de in totaal volgens het activiteitenplan te realiseren stageplaatsen, gerealiseerd wordt in eerste jaar na subsidieverlening. Met dit vereiste wordt beoogd de minimaal gewenste voortgang van de activiteiten te waarborgen.
Artikel 7. Subsidiehoogte
Gelet op de beperking van de administratieve lasten, is het minimale subsidiebedrag vastgesteld op € 25.000,00. Gelet daarop is in artikel 5 opgenomen dat aanvragen van minder dan € 25.000,00 worden geweigerd.
De maximum hoogte van de subsidie is vastgesteld op € 200.000,00. Voor dit bedrag is gekozen gelet op de bepaling over de-minimissteun, waarover meer in de toelichting op artikel 8 betreffende staatssteun. Gelet op het vorenstaande is in artikel 5 opgenomen dat aanvragen van meer dan € 200.000,00 worden geweigerd. De subsidie per stageplaats bedraagt niet meer dan het maximum van € 2.500,00.
Voor de berekening van het subsidiebedrag per aanvrager, wordt gebruik gemaakt van een P maal Q benadering. Hierbij staat P voor een bedrag per stageplaats en Q voor het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie wordt verleend. Het subsidiebedrag per stageplaats wordt berekend door het aangevraagde subsidiebedrag te delen door het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie wordt verleend. De subsidie per stageplaats bedraagt niet meer dan
€ 2.500,00. Daarnaast geldt het hiervoor genoemde maximum van € 200.000,00 voor het totaal te verlenen subsidiebedrag. Als bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat meer stageplaatsen zijn gerealiseerd dan waarvoor subsidie is verleend, dan kan het subsidiebedrag niet hoger worden vastgesteld dan het verleende subsidiebedrag. Het bij de verlening bepaalde subsidiebedrag per stageplaats, kan ook niet hoger worden vastgesteld.
Per student komt maximaal één stageplaats voor subsidie in aanmerking. Die bepaling voorkomt dat meerdere stageplaatsen voor dezelfde student dan wel meerdere dezelfde beroepspraktijkvormingsovereenkomsten voor subsidie in aanmerking komen. Indien bij de verantwoording in het kader van de subsidievaststelling blijkt dat er meerdere beroepspraktijkvormingsovereenkomsten betreffende dezelfde student zijn overgelegd, dan telt slechts één van deze overeenkomsten mee bij de vaststelling van het aantal stageplaatsen dat is gerealiseerd.
De bepaling dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien minder dan 75% van het aantal stageplaatsen waarvoor subsidie is verleend, wordt gerealiseerd, dient te bevorderen dat het aantal stageplaatsen dat de aanvrager zegt te gaan realiseren, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Ook deze bepaling draagt er aan bij dat de activiteiten een gewenste minimum bijdrage aan het met de regeling beoogde doel hebben. De tenzij- clausule is opgenomen om gedeputeerde staten de mogelijkheid te geven van de nihilvaststelling af te zien als daarvoor gegronde redenen bestaan. Bij gegronde redenen moet worden gedacht aan overmacht en aan overmacht grenzende situaties, dat wil zeggen situaties die volledig buiten de invloedssfeer van de subsidieontvanger liggen en waarmee de subsidieontvanger redelijkerwijs ook geen rekening heeft kunnen houden.
Volledigheidshalve wordt in dit kader ook gewezen op de meldingsplicht in artikel 18 Asv.
Indien een aanvraag gelet op de rangschikking aan de beurt is om behandeld te worden en deze aanvraag betreft een groter budget dan dat gelet op het subsidieplafond nog beschikbaar is, wordt met deze aanvrager in overleg getreden over de mogelijkheid om de activiteiten al dan niet in aangepaste vorm uit te voeren met een kleiner budget dat nog binnen het subsidieplafond past. Indien dat niet mogelijk is, zal de eerst volgende gerangschikte aanvraag op dezelfde wijze behandeld worden. Dit wordt herhaald totdat een subsidie voor het resterende budget kan worden verleend. Met deze werkwijze wordt bewerkstelligd dat het volledig beschikbare subsidiebudget wordt benut.
Artikel 8. Staatssteun
Subsidie op grond van onderhavige regeling kan staatssteun betreffen. Om de administratieve lasten die gepaard gaan met de diverse Europeesrechtelijke procedures wanneer er sprake is van staatssteun te beteugelen, is besloten de subsidies onder de de- minimis verordeningen te brengen.
Steunmaatregelen die onder een de-minimisverordening vallen, worden geacht het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen. Zulke maatregelen voldoen hierdoor niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod (art. 107 lid 1 VWEU) en leveren dus geen staatssteun op.
Om overschrijding van het de-minimisplafond te voorkomen, moet de aanvrager een de- minimisverklaring overleggen bij de aanvraag. Hierin moet de aanvrager alle steun en de- minimis opgeven die over de twee voorgaande belastingjaren en in het lopende belastingjaar is verleend. De berekening moet bij het moment van verlening worden gemaakt.
Regulier de-minimis verordening
Onder de reguliere de-minimisverordening kunnen aanvragers tot € 200.000,00 aan steun worden verleend zonder dat er sprake is van staatssteun. Dit bedrag geldt per aanvrager over een periode van drie belastingjaren. Ten aanzien van aanvragers die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verrichten, geldt een plafond van € 100.000,00. xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxx_xxx/xxxxxxxxxxx/xx_xxxxxxx_xxxxxxxxxx_xx.xxx
Landbouw de-minimisverordening
Het steunplafond voor maatregelen onder de landbouw de-minimisverordening over drie belastingjaren bedraagt € 15.000,00 over drie belasting jaren.
xxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/XxxXxxXxxx/XxxXxxXxxx.xx?xxxxXX:X:0000:000:0000:0000:XX:XXX
De-minimis verordening visserij
Op grond van de de-minimis verordening visserij kan over een periode van drie belastingjaren tot € 30.000,00 aan de-minimissteun aan één aanvrager in de visserij- en aquacultuursector worden verleend.
xxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxx-xxxxxxx/XX/XXX/XXX/?xxxxXXXXX:00000X0000&xxxxxXX
Artikel 9. Rangschikking
De aanvragen worden verdeeld op volgorde van ontvangst. Bepalend in deze verdelingsmethode is de datum waarop de volledige subsidieaanvraag is ontvangen en dus niet de datum waarop de aanvrager de aanvraag heeft verstuurd. Voor een nadere toelichting wordt hier verwezen naar de toelichting op artikel 4 van deze regeling.
Wanneer toewijzing van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het plafond zou worden overschreden, geldt dat de onderlinge rangorde van die aanvragen wordt bepaald op basis van het aangevraagde subsidiebedrag per stageplaats. Hoe lager het subsidiebedrag per stageplaats, hoe hoger de rangschikking. Als aanvragen gelijk gerangschikt worden op basis van het subsidiebedrag per stageplaats en de rangschikking gelet daarop geen uitkomst biedt, worden deze aanvragen vervolgens gerangschikt op basis van het aantal stageplaatsen waarin de aanvraag voorziet. Hoe meer stageplaatsen, hoe hoger dan de rangschikking. Indien ook in dat geval meerdere aanvragen gelijk gerangschikt zijn en de rangschikking gelet daarop geen uitkomst biedt, dan wordt gerangschikt op basis van loting. Voor de situatie dat het een aanvraag betreft die een groter budget vraagt dan dat gelet op het subsidieplafond nog beschikbaar is, wordt hier verwezen naar de toelichting op artikel 7, vijfde lid, van deze regeling.
Artikel 10. Verplichtingen van de subsidieontvanger
De bewaking van de voortgang van het project is belangrijk in die zin dat als er geen activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het project, de subsidieverlening op grond van artikel 4:48 Awb ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd kan worden.
De bepaling dat de beroepspraktijkvormingsovereenkomsten na de datum van bekendmaking van deze regeling gesloten moeten worden, staat er aan in de weg dat reeds
voor de bekendmaking van deze regeling gerealiseerde stageplaatsen voor subsidie in aanmerking komen.
Door in de beroepspraktijkvormingsovereenkomsten expliciet op te nemen aan wie de subsidie op grond van deze regeling voor deze overeenkomst is verstrekt, wordt beoogd tegen te gaan dat andere partijen dan de subsidieontvanger de overeenkomst bij de prestatieverantwoording opvoeren.
De horizonbepaling, zowel wat betreft het resultaat in het eerste jaar na subsidieverlening als het eindresultaat na het tweede jaar na subsidieverlening, is opgenomen om een minimale voortgang te bewerkstelligen en een concreet eind moment voor de activiteiten en de subsidie vast te leggen. Teneinde de voortgang te kunnen bewaken, is de bepaling opgenomen dat in de dertiende maand na subsidieverlening een voortgangsrapportage overgelegd dient te worden.
Artikel 11. Prestatieverantwoording
Er is aansluiting gezocht bij de verantwoordingssystematiek van het USK en hetgeen is bepaald in artikel 23 Asv. In aanvulling op dat laatstgenoemde artikel is in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger naast het activiteitenverslag, ook aan de hand van de beroepspraktijkvormingsovereenkomsten aantoont dat aan de subsidie verbonden verplichtingen is gedaan. In afwijking van het USK en artikel 23 Asv wordt bij prestatieverantwoording bij subsidieverleningsbeschikkingen van € 125.000,00 of meer geen financiële verantwoording gevraagd.
Artikel 12. Bevoorschotting en betaling
De hoogte en wijze van bevoorschotten wordt niet geregeld in de Asv. Bij de invulling van deze bepaling is aansluiting gezocht bij de bestaande algemene subsidiepraktijk binnen de provincie.