VLAAMS AGENTSCHAP ZORG EN GEZONDHEID
VLAAMS AGENTSCHAP ZORG EN GEZONDHEID
Xxxxxx Xxxxxx XX – xxxx 00 xxx 00, 0000 XXXXXXX
Afdeling Gespecialiseerde Zorg
REVALIDATIEOVEREENKOMST TUSSEN
DE VLAAMSE GEMEENSCHAP EN
XXX
Gelet op het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging, inzonderheid artikel 110, eerste lid;
Gelet op het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging, inzonderheid op artikel 372;
Wordt overeengekomen wat volgt tussen:
enerzijds,
De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, in de persoon van de minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, hierna te noemen “de Vlaamse Gemeenschap”;
en anderzijds, het xxx
voor het xxx DEFINITIES
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1° agentschap: het agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van
7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap “Zorg en Gezondheid”;
2° besluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 houdende uitvoering van het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en
multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging;
3° decreet: het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging;
4° minister: de Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
5° rechthebbende: de rechthebbende zoals vermeld in artikel 2, 13° van het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging;
6° zorggebruiker: iedere natuurlijke persoon die een beroep doet of wil doen op de revalidatievoorziening.
7° extra vergoeding: kosten voor de zorggebruiker voor diensten en goederen, die verricht of geleverd worden door de revalidatievoorziening, en die niet worden vergoed door de tegemoetkoming voor revalidatieverstrekkingen, noch door het persoonlijk aandeel.
Artikel 1. Het “xxx” wordt in deze overeenkomst "de revalidatievoorziening" genoemd.
ONDERWERP VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 2. Deze overeenkomst omschrijft de financiële en administratieve betrekkingen tussen de revalidatievoorziening en de rechthebbenden, alsmede de betrekkingen tussen deze revalidatievoorziening en het agentschap, meer bepaald betreffende de rechthebbenden op de revalidatie als bedoeld bij deze overeenkomst, de revalidatieprogramma's, de revalidatieverstrekkingen, zitting genoemd, de prijs van de zittingen en de betalingswijze ervan.
Hoofdstuk I. RECHTHEBBENDEN OP DE REVALIDATIE
Artikel 3. Onder rechthebbenden op de revalidatie als bedoeld bij deze overeenkomst, dient te worden verstaan: de rechthebbenden die lijden aan een pathologie die is opgenomen in één van de volgende groepen en die omwille van die pathologie nood hebben aan een intensieve multidisciplinaire revalidatie.
Groep 1: kinderen of volwassenen, met een hersenletsel van vasculaire, toxische, tumorale, infectieuze of traumatische oorsprong, zonder symptomen van dementie.
Op het ogenblik van de tenlasteneming door de revalidatievoorziening vertonen deze rechthebbenden stoornissen op het vlak van hun (neuro-)psychologische functies (cognitieve functies, functies in verband met de communicatie, functies in verband met de beheersing van de emoties, functies in verband met het sociale gedrag, functies in verband met de gevoelsbeleving en de persoonlijkheid) die al dan niet gepaard gaan met fysieke gebreken (bewegingsletsels, zintuigverlies) die leiden tot een verstoring van het dagelijks leven van de persoon, zowel op affectief, familiaal, sociaal, professioneel, recreatief, ... vlak.
Deze rechthebbenden dienen na de fase van revalidatie in het ziekenhuis of revalidatieziekenhuis te beschikken over:
• een neuropsychologisch potentieel dat nog gerevalideerd kan worden,
• voldoende motorische en sensoriële capaciteiten opdat een beslissing tot
tegemoetkoming als voorzien in onderhavige overeenkomst mogelijk is.
De ambulante revalidatie in de revalidatievoorziening dient de rechthebbenden in staat te stellen hun autonomie terug te winnen en eventueel zelfs terug een actieve rol te vervullen in de samenleving.
De revalidatie in de revalidatievoorziening volgt in principe zo snel mogelijk op de opname in het ziekenhuis of revalidatieziekenhuis omwille van het uitlokkende event en op de eventuele revalidatie die voordien reeds elders heeft plaatsgevonden. Indien dit niet gebeurde of kon gebeuren, worden de medische en/of praktische redenen verduidelijkt bij de eerste aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen. De revalidatie begint altijd ten laatste 3 jaar na het uitlokkende event.
Rechthebbendenvan groep 1 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te worden ofwel door de behandelende arts-specialist van het ziekenhuis of revalidatieziekenhuis waar de rechthebbende reeds opgenomen is geweest voor de behandeling van zijn hersenletsel, ofwel door een arts-specialist in neurologie, in neurochirurgie, in neuropsychiatrie, in volwassenenpsychiatrie of in kinder- en jeugdpsychiatrie, die niet behoort tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe. Onverminderd de hier vermelde voorwaarden waaraan de verwijzende arts dient te voldoen, kan de rechthebbende, indien de revalidatievoorziening een afdeling vormt van een ziekenhuis of revalidatieziekenhuis, ook verwezen worden door een arts die werkzaam is in een andere afdeling van datzelfde ziekenhuis of revalidatieziekenhuis.
Groep 2: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, met een mentale handicap (ICD-10 codes F70-F79) o.a. gekenmerkt door eentotaal intelligentiequotiënt (of, bij de kinderenvóór hun zevende verjaardag, door een ontwikkelingsquotiënt) van minder dan 70, vastgesteld door een algemene intelligentie- of ontwikkelingstest.
Voor een rechthebbende die vóór zijn zevende verjaardag het revalidatieprogramma volgde van groep 2 op basis van een totaal ontwikkelingsquotiënt van minder dan 70, dient ten laatste op de dag vóór de zevende verjaardag, een totaal intelligentiequotiënt te worden bepaald met een algemene intelligentietest. Indien het totaal intelligentiequotiënt hoger is dan of gelijk aan 85, dan komt de rechthebbende vanaf de einddatum van de eventueel nog lopende revalidatieperiode niet meer in aanmerking voor het revalidatieprogramma van groep 2, maar wel nog voor een revalidatie in groep 4, ook al beantwoordt de rechthebbende niet aan de inclusiecriteria van groep 4.
Groep 3: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19ste verjaardag, die lijden aan pervasieve ontwikkelingsstoornissen, behorende tot één van de volgende categorieën van de internationale classificatie van ziekten, tiende herziening {ICD-10):
- infantiel autisme (F84.0),
- atypisch autisme (F84.1),
- syndroom van Xxxx (F84.2),
- andere desintegratiestoornis op kinderleeftijd (F84.3),
- hyperactieve stoornis samengaand met zwakzinnigheid en stereotypieën(F84.4),
- syndroom van Xxxxxxxx (F84.5).
Groep 4: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, die lijden aan complexe stoornissen. inclusiecriteria groep 4:
Het gaat om rechthebbenden met ontwikkelingsstoornissen in minstens 2 van de volgende
6 domeinen:
1. De gesproken taal of de schoolse vaardigheden
De stoornissen in dit domein dienen te beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
• ontwikkelingsstoornissen op het vlak van de gesproken taal (ICD-10 codes: F80.1, F80.2)
- de stoornis is aanwezig vanaf de vroegste stadia in de taalontwikkeling en uiterlijk gediagnosticeerd vóór de 8ste verjaardag.
- er is een significante uitval (-2 standaarddeviaties= ≤ percentiel 3) voor minstens drie taalaspecten (articulatie/fonologie, lexicon, semantiek, morfologie, syntax, pragmatiek) in de receptieve en/of expressieve dimensie. De evaluatie dient te gebeuren met een individueel afgenomen taaltest.
• ontwikkelingsstoornissen op het vlak van de schoolse vaardigheden (ICD-10 codes: F81.0, F81.1, F81.2, F81.3)
- de stoornis is aanwezig vanaf de eerste schooljaren en vastgesteld vóór de 15de verjaardag.
- er is een significante uitval (-2 standaarddeviaties = ≤ percentiel 3) voor lezen en/of spelling en/of rekenen. De evaluatie dient te gebeuren met een individueel afgenomen prestatietest overeenkomstig het niveau verwacht voor het leerjaar waarin de rechthebbende zit.
- de stoornis blijft hardnekkig (na minstens 6 maanden adequate didactische aanpak in de school), zoals blijkt uit overleg met school en/of CLB.
2. de motoriek (ICD-1O code: F82);
• de stoornis dient gediagnosticeerd te zijn vóór de 8ste verjaardag.
• er is een significante uitval (-2 standaarddeviaties= ≤ percentiel 3) voor de motorische prestaties bij fijne en/of grove motorische taken, zowel op het moment (vóór de 8ste verjaardag) dat de stoornis gediagnosticeerd is geweest als op het moment dat de revalidatie start. De evaluatie dient te gebeuren met een individueel afgenomen test voor de fijne en/of grove motoriek.
3. de aandacht en/of het geheugen (visueel of auditief) en/of de executieve functies;
4. het psychosociale (gedrag);
5. de auditieve en/of visuele perceptie;
6. het visuospatieel functioneren.
De stoornissen in minstens 2 van deze 6 domeinen dienen te worden aangetoond door een resultaat van (een) op dat vlak specifieke test(en) lager dan of gelijk aan het 3de percentiel of twee standaardafwijkingen onder het gemiddelde verwacht voor de chronologische leeftijd van de rechthebbende of, voor de stoornissen van schoolse vaardigheden, twee standaardafwijkingen onder het gemiddelde verwacht voor het leerjaar waarin de rechthebbende zit.
Exclusiecriteria groep 4:
Geen enkele van de stoornissen inenig domein is te wijten aan eenverstandelijke beperking (totaal intelligentiequotiënt TIQ van minder dan 70, vastgesteld door een algemene intelligentietest of, bij rechthebbenden vóór hun zevende verjaardag, totaal ontwikkelingsquotiënt TOQ van minder dan 70, vastgesteld door een algemene ontwikkelingstest), eenernstige gehoorstoornis (gemiddeld verlies >40db HL, gemeten aan het beste oor, zonder hoorapparaat, van drie van de vijf volgende frequentiezones : 250, 500, 1000, 2000 en 4000 hertz), een stoornis van de gezichtsscherpte, een ernstige neurologische afwijking of een anatomische afwijking van de spraakorganen.
Voor een rechthebbende die vóór zijn zevende verjaardag het revalidatieprogramma volgde van groep 4 op basis van een totaal ontwikkelingsquotiënt dat hoger is dan of gelijk is aan 70, dient ten laatste op de dag vóór de zevende verjaardag, een totaal
intelligentiequotiënt te worden bepaald met een algemene intelligentietest. Indien het totaal intelligentiequotiënt lager is dan 70, dan komt de rechthebbende vanaf de einddatum van de eventueel nog lopende revalidatieperiode niet meer in aanmerking voor het revalidatieprogramma van groep 4, maar wel nog voor een revalidatie in groep 2.
Groep 5: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag die lijden aan hyperkinetische stoornissen gekenmerkt door een tekort aan aandacht en een gelijktijdige overactiviteit (F90, met uitsluiting van F90.8 en F90.9), optredend vóór de zevende verjaardag van de rechthebbende en vervolgens voortdurend aanwezig, d.w.z. gedurende tenminste 6 maanden na het begin ervan, en zich voordoend in meerdere situaties, vooral in deze die gestructureerd en georganiseerd zijn en die een goede zelfcontrole vereisen.
Groep 6 : kinderen of volwassenen die lijden aan stotteren:
• ofwel samen voorkomend met een andere stoornis omschreven in ICD-10, die de complexiteit van de globale problematiek van derechthebbende verzwaart;
2
• ofwel waarbij uit de diagnosestelling op basis van I.C.F. blijkt dat het stotteren voor de rechthebbende matige tot ernstige repercussies heeft op de domeinen "activiteiten" en "participatie"1, en/of wordt verzwaard met matig, aanzienlijk of volledig belemmerende externe en/of persoonlijke factoren.
Rechthebbenden van groep 6 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te worden door een arts-specialist in de neurologie, in de psychiatrie, in de pediatrie of in de otorhinolaryngologie (N.K.O.), die niet behoort tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe.
Groep 7: Kinderen of volwassen die lijden aan stemstoornissen die sequelen zijn van een laryngectomie, of die een gevolg zijn van een paralyse van larynx of van een organisch letsel van de larnyx en/of van de stembanden die lijden aan traumatische of proliferatieve dysglossieën, of die lijden aan een slikstoornis (dysfagie) die dermate ernstig is dat ze de nutritie of hydratatie per os bedreigt of dat er een risico is op aspiratie.
De slikstoornis (dysfagie) moet worden aangetoond door middel van een VFES (Video Fluoroscopic Evaluation of Swallowing) of een FEES (Fiberoptic Endoscopic Evaluation of Swallowing). Indien bij kinderen jonger dan 3 jaar geen van beide onderzoeken kan worden uitgevoerd, dient de in de artikelen 33 en 34 bedoelde aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor advies worden voorgelegd aan de zorgkassencommissie.
Groep 8: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, die lijden aan gehoorstoornissen die zijn opgetreden in de pre- of perilinguale fase, d.w.z. vóór de zesde verjaardag van de rechthebbende, en die een gemiddeld gehoorverlies van minstens 40°dB HL (gemiddelde van de metingen aan het beste oor, zonder hoorapparaat, van drie van de vijf volgende frequentiezones : 250, 500, 1000, 2000 en 4000 hertz) met zich meebrengen.
Rechthebbenden van groep 8 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie. verwezen te zijn door een arts- specialist in de otorhinolaryngologie (N.K.O.) of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de
1 het betreft de volgende domeinen:
• Voor pubers, adolescenten en volwassenen: d163-d175-d177-d179, d2203, d2301-d2302, d2400-d2401-d2402, d7103-d720- d740-d750, d845-d850, d910-d920
• Voor kinderen: d163-d175-d177, d2400-d2401-d2402, d815-d820, d9100-d9200-d9201
2 het betreft de volgende externe factoren: voor kinderen, pubers, adolescenten en volwassenen: e310-e315-e320-e325- e330-e335, e410-e415-e420-e425-e430-e435-e440-e445-e450-e455-e460-e465.
'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen. Deze arts of dit centrum dient op basis van een tonale audiometrie of op basis van een objectieve audiometrie te hebben vastgesteld dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis zoals bedoeld in de definitie van deze groep.
Als de rechthebbende verwezen is door een arts-specialist in N.K.O., mag deze arts niet behoren tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe, behalve:
- als de revalidatievoorziening een afdeling is van een ziekenhuis of een revalidatieziekenhuis:
- of als de rechthebbende buiten het centrum voor ambulante revalidatie. reeds gevolgd wordt door een arts- specialist in N.K.O. van het centrum voor ambulante revalidatie, zonder dat deze rechthebbende reeds in contact gekomen is met het centrum voor ambulante revalidatie.
De verplichting dat de rechthebbenden van groep 8 verwezen dienen te zijn door een arts- specialist in N.K.O. of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen, geldt niet in het geval dat een rechthebbende niet omwille van een gehoorstoornis naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen wordt, maar dat nadien uit het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening, op basis van een audiometrie, blijkt dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis die beantwoordt aan de voorwaarden van groep 8. In dit laatste geval kan de rechthebbende aanvankelijk naar de revalidatievoorziening verwezen zijn door een arts die geen arts-specialist in N.K.O. is.
Groep 9: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, die lijden aan verworven gehoorstoornissen die zijn opgetreden na de zesde en vóór de negentiende verjaardag van de rechthebbende, en die een gemiddeld gehoorverlies van minstens 70 dB HL (gemiddelde van de metingen aan het beste oor, zonder hoorapparaat, van drie van de vijf volgende frequentiezones : 250, 500, 1000, 2000 en 4000 hertz) met zich meebrengen;
Rechthebbenden van groep 9 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te zijn door een arts- specialist in de otorhinolaryngologie (N.K.O.) of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen. Deze arts of dit centrum dient op basis van een tonale audiometrie of op basis van een objectieve audiometrie te hebben vastgesteld dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis zoals bedoeld in de definitie van deze groep.
Als de rechthebbende verwezen is door een arts-specialist in N.K.O., mag deze arts niet behoren tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe, behalve:
- als de revalidatievoorziening een afdeling is van een ziekenhuis of een revalidatieziekenhuis:
- of als de rechthebbende buiten het centrum voor ambulante revalidatie reeds gevolgd wordt door een arts- specialist in N.K.O. van het centrum voor ambulante revalidatie., zonder dat deze rechthebbende reeds in contact gekomen is met het centrum voor ambulante revalidatie.
De verplichting dat de rechthebbenden van groep 9 verwezen dienen te zijn door een arts- specialist in N.K.O. of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen, geldt niet in het
geval dat een rechthebbende niet omwille van een gehoorstoornis naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen wordt, maar dat nadien uit het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening, op basis van een audiometrie, blijkt dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis die beantwoordt aan de voorwaarden van groep 9. In dit laatste geval kan de rechthebbende aanvankelijk naar de revalidatievoorziening verwezen zijn door een arts die geen arts-specialist in N.K.O. is.
Groep 10: verworven gehoorstoornissen die zijn opgetreden na de zesde verjaardag van de rechthebbende (eventueel dus ook op volwassen leeftijd), en die een gemiddeld gehoorverlies van minstens 40 db HL (gemiddelde van de metingen aan het beste oor, zonder hoorapparaat, van drie van de vijf volgende frequentiezones: 250, 500, 1000, 2000 en 4000 hertz) met zich meebrengen;
Rechthebbenden van groep 10 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie. verwezen te zijn door een arts- specialist in de otorhinolaryngologie (N.K.O.) of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen. Deze arts of dit centrum dient op basis van een tonale audiometrie of op basis van een objectieve audiometrie te hebben vastgesteld dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis zoals bedoeld in de definitie van deze groep.
Als de rechthebbende verwezen is door een arts-specialist in N.K.O., mag deze arts niet behoren tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe, behalve:
- als de revalidatievoorziening een afdeling is van een ziekenhuis of revalidatieziekenhuis:
- of als de rechthebbende buiten het centrum voor ambulante revalidatie reeds gevolgd wordt door een arts- specialist in N.K.O. van het centrum voor ambulante revalidatie., zonder dat deze rechthebbende reeds in contact gekomen is met het centrum voor ambulante revalidatie.
De verplichting dat de rechthebbenden van groep 10 verwezen dienen te zijn door een arts- specialist in N.K.O. of door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen, geldt niet in het geval dat een rechthebbende niet omwille van een gehoorstoornis naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen wordt, maar dat nadien uit het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening, op basis van een audiometrie, blijkt dat de rechthebbende lijdt aan een gehoorstoornis die beantwoordt aan de voorwaarden van groep 10. In dit laatste geval kan de rechthebbende aanvankelijk naar de revalidatievoorziening verwezen zijn door een arts die geen arts-specialist in N.K.O. is.
Groep 11 : kinderen of volwassenen met gehoorstoornissen die (krachtens artikel 35, §8 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen) beantwoorden aan de voorwaarden voor terugbetaling van een cochleair implantaat of die een implantatie op de hersenstam hebben ondergaan én die nood hebben aan een revalidatieprogramma naar aanleiding van de inplanting van het cochleair implantaat of van het hersenstamimplantaat;
Rechthebbenden van groep 11 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te zijn door een arts- specialist in de otorhinolaryngologie (N.K.O.) die ofwel verbonden is aan het implanterend centrum dat de implantatie heeft verricht, ofwel
verbonden is aan een gespecialiseerdcentrum voor de afregeling van cochleair implantaten en/of hersenstamimplantaten dat minstens beschikt over een voltijdse N.K.0.-arts, een voltijdse audicien-audioloog en een voltijdse logopedist. De verwijzende arts kan behoren tot de bij de overeenkomst voorziene revalidatie-equipe.
Groep 12: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, met ernstige gedragsstoornissen gekenmerkt door een geheel van dyssociale, agressieve of provocerende gedragingen, die herhaaldelijk optreden en al gedurende minstens zes maand aanhouden en die behoren tot de categorie F91, gedragsstoornissen, van de internationale classificatie van ziekten, tiende herziening (ICD-10);
Groep 13: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag, met stemmingsstoornissen gekenmerkt door een manische episode (met uitsluiting van hypomanie, categorie F31.0 van de internationale classificatie van ziekten, tiende herziening - ICD-10), door een ernstige depressieve episode of door bipolaire affectieve stoornissen met minstens twee episodes gedurende dewelke de stemming en het activiteitenniveau grondig verstoord waren, behorende tot één van de volgende categorieën van de internationale classificatie van ziekten, tiende herziening (ICD-10):
- F30.1 : manie zonder psychotische symptomen,
- F30.2: manie met psychotische symptomen,
- F31.1 : bipolaire affectieve stoornis, met actuele manische episode zonder psychotische symptomen,
- F31.2 : bipolaire affectieve stoornis, met actuele manische episode met psychotische symptomen,
- F31.4 : bipolaire affectieve stoornis, met actueel een episode van ernstige depressie zonder psychotische symptomen,
- F31.5 : bipolaire affectieve stoornis, met actueel een episode van ernstige depressie met psychotische symptomen,
- F31.6 : bipolaire affectieve stoornis, met actueel een gemengde episode,
- F32.2: episode van ernstige depressie, zonder psychotische symptomen,
- F32.3: episode van ernstige depressie, met psychotische symptomen;
Rechthebbenden van groep 13 dienen in principe naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te worden door een geneesheer-specialist in de psychiatrie, meer bepaald in de kinder- en jeugdpsychiatrie (‘kinderpsychiater’). Deze verplichting geldt evenwel niet in het geval dat de rechthebbende niet omwille van een stemmingsstoornis naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen wordt, maar dat nadien uit het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening blijkt dat de rechthebbende lijdt aan één van de hierboven bedoelde stemmingsstoornissen van groep 13. In dit geval kan de rechthebbende aanvankelijk naar de revalidatievoorziening verwezen zijn door een arts die geen kinderpsychiater is.
In principe kunnen de rechthebbenden niet naar een revalidatievoorziening verwezen worden door een arts die behoort tot de revalidatie-equipe van de revalidatievoorziening. Indien de rechthebbende buiten de revalidatievoorziening reeds gevolgd wordt door een kinderpsychiater van de revalidatievoorziening, zonder dat deze rechthebbende reeds in contact is gekomen met de revalidatievoorziening, kan deze kinderpsychiater van de revalidatievoorziening de rechthebbende echter wel doorverwijzen naar de revalidatievoorziening.
Groep 14: rechthebbenden tot de dag vóór hun 19de verjaardag die lijden aan hersenverlamming. Hieronder dient te worden verstaan: rechthebbenden met bewegings- en houdingsstoornissen veroorzaakt door een niet-evolutieve encefalopathie die congenitaal
of in de eerste 2 jaar na de geboorte opgetreden is, ongeacht de onderliggende pathologie of uitlokkendestoornis.
Alleen rechthebbenden bij wie de symptomen van de hersenverlamming ook ernstige cognitieve stoornissen, leerproblemen, spraakproblemen, slikproblemen of gedragsstoornissen omvatten, komen voor een revalidatie in de revalidatievoorziening in aanmerking en dit zolang er ter zake vooruitgang wordt geboekt.
Rechthebbenden van groep 14 dienen naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen te worden door een arts- specialist voor kindergeneeskunde, houder van de bijzondere beroepstitel in de pediatrische neurologie ('neuropediater'), of door een arts- specialist voor neurologie, houder van de bijzondere beroepstitel in de pediatrische neurologie ('kinderneuroloog') die heeft vastgesteld dat de rechthebbende beantwoordt aan de voormelde voorwaarden van groep 14. Indien de revalidatievoorziening zelf beschikt over een neuropediater of over een kinderneuroloog, kan de rechthebbende ook verwezen worden door een arts-specialistvoor kindergeneeskunde.
In principe kunnen de rechthebbenden niet naar de revalidatievoorziening verwezen worden door een arts die behoort tot de revalidatie-equipe van de revalidatievoorziening. Indien een rechthebbende buiten de revalidatievoorziening reeds gevolgd wordt door een neuropediater of kinderneuroloog van de revalidatievoorziening, zonder dat deze rechthebbende reeds in contact gekomen is met de revalidatievoorziening, kan deze neuropediater of kinderneuroloog van de revalidatievoorziening de rechthebbende echter wel doorverwijzen naar de revalidatievoorziening.
Groep 20: rechthebbenden tot de dag voor hun 7de verjaardag die eerder nog niet het revalidatieprogramma van een andere in dit artikel 3 gedefinieerde groep gevolgd hebben en die, gezien de stoornissen die bij hen zijn vastgesteld, vermoedelijk lijden aan een ernstige pathologie waarvoor intensieve multidisciplinaire revalidatie zoals voorzien in onderhavige overeenkomst noodzakelijk is, maar waarvoor voorlopig, door een gebrek aan bruikbare, gevalideerde testen voor zeer jonge kinderen, nog geen categoriale maar slechts een vermoedensdiagnose gesteld kan worden.
Artikel 4. Om na te gaan of een rechthebbende effectief tot één van de in artikel 3 vermelde groepen behoort, maakt de revalidatievoorziening gebruik van erkende diagnostische richtlijnen en wetenschappelijk onderbouwde testen.
De Expertencommissie kan na raadpleging van de sectorale adviescommissie steeds richtlijnen uitvaardigen wat de precieze testen betreft die moeten worden aangewend om na te gaan of een rechthebbende aan een specifieke stoornis lijdt. Om voor de zorggebruiker herhaling van testafname te vermijden zal voor stoornissen die opgenomen zijn in artikel 36 (logopedieverstrekkingen) van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gestreefd worden naar het gebruik van dezelfde testen die worden gebruikt in het kader van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen.
De revalidatievoorziening en de in artikel 35 §1 vermelde beslissende instanties verbinden zich er toe de in artikel 3 vermelde stoornissen te evalueren op basis van de limitatieve lijst van testen die is aanvaard door de Expertencommissie.
Artikel 5. Worden nooit beschouwd als rechthebbenden op de revalidatie als bedoeld bij deze
overeenkomst, de personen die één of meerdere van de navolgende stoornissen vertonen:
• secundaire stoornissen ten gevolge van emotionele toestanden, van relatieproblemen, van een verwaarloosd of gebrekkig schoolbezoek (bij voorbeeld wegens ziekte), van het aanleren van een andere taal dan de moedertaal of van een meertalige opvoeding;
• eenvoudige spraakstoornissen, zoals sigmatisme, rhotacisme, lambdacisme, capacisme, broddelen, bradylalie;
• stemstoornissen zoals functionele afonie of dysfonie, fonastenie, stemwisselingstoornissen.
Artikel 6. §1. Personen die ter verpleging zijn opgenomen in een dienst die erkend is onder één van de kenletters G, Sp (chronisch), T, A, of K, of die gehuisvest zijn in hetzij een rustoord voor bejaarden, hetzij een rust- en verzorgingstehuis, hetzij een psychiatrisch verzorgingstehuis kunnen, conform artikel 29 van het besluit, nooit worden beschouwd als rechthebbenden op de revalidatie als bedoeld bij deze overeenkomst.
§2. Worden evenmin beschouwd als rechthebbenden op de revalidatie als bedoeld bij deze overeenkomst, de personen die gehuisvest zijn in een medisch-sociaal-pedagogisch instituut (of in een dergelijke inrichting op bepaalde dagen een dagprogramma of halve-dagprogramma volgen) en die er genieten van revalidatieverstrekkingen.
§3. De in §§ 1 en 2 vermelde de bepalingen gelden niet voor rechthebbende die behoren tot groep 11 (gehoorstoornissen- cochleair implantaat of hersenstamimplantaat).
Artikel 7. §1. Voor elke rechthebbende die school loopt, dient er, vooraleer een aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen wordt ingediend, een beraadslaging te hebben plaatsgevondentussen de equipe van de revalidatievoorziening enerzijds en anderzijds de school en/of het C.L.B. De revalidatievoorziening engageert zich er toe zelf het initiatief te nemen voor het overleg en betrekt hierbij maximaal de ouders.
Onderhavige overeenkomst legt geen eisen op betreffende de wijze waarop het overleg met de school en/of het C.L.B. plaatsvindt (via een vergadering, per telefoon, per e-mail, ... ).
§2. Voor eenrechthebbende die leerplichtig is enschool loopt, kan slechts een beslissing tot toekenning voor de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen, als bedoeld bij deze overeenkomst, die gebeurt binnen de schooluren, op voorwaarde dat het, krachtens de reglementering die is uitgevaardigd door de overheid die voor het onderwijs bevoegd is, toegestaan is om een leerplichtige leerling - voor de pathologie waaraan hij lijdt - tijdelijk uit de klas te verwijderen om de leerling een revalidatieprogramma te laten volgen. De tussen de directie van de school en de revalidatievoorziening gemaakte afspraken met betrekking tot de duur van de geplande onderbrekingen van de lessen en de frequentie van die geplande onderbrekingen dienen vastgelegd te worden in een schriftelijk contract waarin de school bevestigt dat deze afspraken stroken met de reglementering die op de school en op de leerling van toepassing is. De revalidatievoorziening zal een exemplaar van dit contract bewaren in het dossier dat voor iedere rechthebbende wordt bijgehouden.
In geen geval mag de onderbreking van de lessen langer duren dan de duur van de gerealiseerde revalidatiezitting, vermeerderd met de noodzakelijke duur omwille van de eventueel noodzakelijke verplaatsing.
Hoofdstuk II. REVALIDATIEPROGRAMMA
Artikel 8. §1. Onverminderd §2 van dit artikel, verbindt de revalidatievoorziening er zich toe alleen een
multidisciplinair revalidatieprogramma zoals gedefinieerd in deze overeenkomst te beginnen, als de rechthebbende naar de revalidatievoorziening is verwezen door een arts die niet behoort tot de bij overeenkomst voorziene revalidatie- equipe. Deze arts stelt daartoe een verwijsbrief op.
Omdat de toestand van de rechthebbende kan evolueren, kan de revalidatievoorziening de revalidatie in de revalidatievoorziening alleen aanvatten (met het in artikel 9 §2 bedoelde aanvangsbilan) binnen de 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de verwijsbrief werd opgesteld.
Indien de revalidatievoorziening in die periode van 6 maanden niet kan starten met het in artikel 9 §2 bedoelde aanvangsbilan, maar op een latere datum toch nog een aanvangsbilan wil opmaken, is voorafgaandelijk een nieuwe verwijsbrief noodzakelijk.
§2. Overeenkomstig artikel 3 dient voor bepaalde groepen de verwijzing te gebeuren door een specifiek type van arts-specialist. In afwijking van de bepalingen van artikel 8, §1, kan deze arts in de ter zake in artikel 3 vastgestelde situaties toch behoren tot de bij deze overeenkomst voorziene revalidatie- equipe.
Voor de rechthebbenden behorende tot groep 4 uit artikel 3 waarbij één van de betrokken domeinen de schoolse vaardigheden betreft, kan, onder de verantwoordelijkheid van de arts ervan, de in §1 bedoelde verwijzing gebeuren door een C.L.B. waarvan geen enkel lid behoort tot de bij overeenkomst voorziene revalidatie-equipe.
De verwijzing kan nooit gebeuren door een arts of onder de verantwoordelijkheid van een arts met een bevoegdheidscode'000'.
Artikel 9. §1. De revalidatievoorziening biedt aan de rechthebbenden op revalidatie, bepaald in artikel 3 van deze overeenkomst, een multidisciplinair revalidatieprogramma aan.
§2. Het in §1 bedoelde 'multidisciplinair revalidatieprogramma' bestaat uit een 'multidisciplinair aanvangsbilan' en de daaropvolgende eigenlijke 'multidisciplinaire revalidatie' van één van de in artikel 3 voorziene groepen. Het 'multidisciplinair aanvangsbilan' dient om na te gaan of de symptomatologie van de rechthebbende overeenstemt met één van de in artikel 3 voorziene groepen. De 'symptomatologie van de rechthebbende' zoals bedoeld in dit artikel wordt vastgesteld op basis van de gegevens uit de in artikel 8 bedoelde verwijsbrief en op basis van de gegevens die blijken uit de anamnese van de equipe van de revalidatievoorziening die voorafgaat aan het in §1 bedoelde multidisciplinair revalidatieprogramma.
Het multidisciplinair aanvangsbilan kan ook gerealiseerd worden voor rechthebbenden die op basis van hun symptomatologie vermoedelijk beantwoorden aan de voorwaarden voor de toekenning van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor 'monodisciplinaire revalidatie'. Met 'monodisciplinaire revalidatie' worden hier de logopedieverstrekkingen bedoeld die (krachtens artikel 36, §2, van de bijlage bij het Koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen) uitsluitend vergoedbaar zijn als ze worden voorgeschreven door een arts- specialist die verbonden is aan een gespecialiseerd geconventioneerd centrum voor de integrale tenlasteneming van zorggebruikers met dieaandoeningen.
Het multidisciplinair aanvangsbilan kan alleen gerealiseerd worden als het de bedoeling is om daaropvolgend effectief multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie aan te vatten. Het multidisciplinair aanvangsbilan is in dat opzicht ook bedoeld om de richting van de revalidatie te bepalen.
§3. Rekening gehouden met de in §2 vermelde finaliteiten van het multidisciplinair aanvangsbilan, kan het aanvangsbilan niet gerealiseerd worden voor rechthebbenden die op basis van hun symptomatologie vermoedelijk niet in aanmerking komen voor multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie. Het multidisciplinair aanvangsbilan kan dus bijvoorbeeld niet gerealiseerd worden voor rechthebbenden die op basis van hun symptomatologie louter in aanmerking voor "gewone" logopedieverstrekkingen waarvoor geen voorschrift van een arts-specialist van een gespecialiseerd centrum vereist is.
Rekening gehouden met de in §2 vermelde finaliteiten, kan het multidisciplinair aanvangsbilan evenmin gerealiseerd worden om louter de stoornissen van een rechthebbende te diagnosticeren zonder dat het de bedoeling is om nadien een multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie aan te vatten.
§4. Aangezien het de bedoeling is van het aanvangsbilan om de richting te bepalen van de daaropvolgende eigenlijke revalidatie, wordt de multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie zo snel mogelijk na het einde van het aanvangsbilan aangevat. De revalidatievoorziening zal ernaar streven dat er in principe maximum 1 jaar verloopt tussen het einde van het aanvangsbilan en de datum vanaf wanneer de revalidatie aanvat. In principe blijft het bilan nadien geldig tenzij in zeldzame gevallen (bv. indien er duidelijke aanwijzingen zijn voor een andere stoornis, indien het oorspronkelijke aanvangsbilan van een zeer jong kind slechts beperkte resultaten opleverde) de vraag kan rijzen of de resultaten van het multidisciplinair aanvangsbilan nog geldig zijn. het komt in dat de geval de zorgkassencommissie toe om de revalidatievoorziening te vragen om te motiveren waarom de resultaten van het aanvangsbilan nog geldig zijn. Indien deze motivatie niet volstaat, kan de zorgkassencommissie beslissen dat het aanvangsbilan herhaald moet worden.
§5. Onverminderd §2 kan het multidisciplinair aanvangsbilan in bepaalde gevallen, uitzonderlijk, niet gevolgd worden door multidisciplinaire revalidatie of monodisciplinaire revalidatie zoals bedoeld in §2. Dit kan onder meer het geval zijn:
- als het bilan niet toelaat om een diagnose van de rechthebbende te stellen;
- als uithet bilan blijkt dat monodisciplinaire therapie (andere dan monodisciplinaire revalidatie zoals bedoeld in §2) tochvolstaat;
- als uit het bilan blijkt dat de rechthebbende beantwoordt aan de voorwaarden voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor multidisciplinaire revalidatie, maar dat de revalidatie nog niet kan aangevat worden omdat de rechthebbende nog niet therapierijp is.
§6. Een aanvangsbilan kan herhaald worden om monodisciplinaire revalidatie zoals bedoeld in §2 te kunnen voortzetten, indien daartoe krachtens de bepalingen van artikel 36 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984) een nieuw voorschrift vereist is van een arts-specialist die verbonden is aan een gespecialiseerd geconventioneerd centrum.
§7. Onverminderd §§ 4, 5 en 6 kan per rechthebbende normaliter slechts één maal een multidisciplinair aanvangsbilan gerealiseerd worden. Een multidisciplinair aanvangsbilan kan dan ook slechts uitzonderlijk herhaald worden.
Indien een eerder gerealiseerd aanvangsbilan niet gevolgd is door multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie omwille van één van de in §5 vermelde redenen, dient de noodzaak tot herhaling van een multidisciplinair aanvangsbilan gemotiveerd te worden. De revalidatievoorziening zal in de nieuwe aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatievestrekkingen toelichten op welke nieuwe gegevens de revalidatievoorziening zich baseert om te vermoeden dat het nieuwe aanvangsbilan wel effectief gevolgd zal worden door multidisciplinaire of monodisciplinaire revalidatie. Het komt de zorgkassencommissie toe om voor iedere zorggebruiker te beslissen of het herhalen van het aanvangsbilan effectief aangewezen is.
Artikel 10. §1. Indien uit het multidisciplinair aanvangsbilan dat de revalidatievoorziening heeft verricht, blijkt dat het volgen van een multidisciplinair revalidatieprogramma in een ander centrum voor ambulante revalidatie geïndiceerd is, zal de revalidatievoorziening op eenvoudig verzoek van de andere revalidatievoorziening, mits toestemming van de rechthebbende en met respect voor het medisch geheim, de volledige resultaten van het aanvangsbilan bezorgen aan het centrum voor ambulante revalidatie waar de rechthebbende het eigenlijke multidisciplinair revalidatieprogramma zal volgen.
Indien een rechthebbende er voor opteert om na het multidisciplinair aanvangsbilan dat de revalidatievoorziening heeft opgemaakt, beroep te doen op een ander centrum voor ambulante revalidatie voor het volgen van een multidisciplinair revalidatieprogramma, zal de revalidatievoorziening op eenvoudig verzoek van het andere centrum voor ambulante revalidatie, mits toestemming van de rechthebbende en met respect voor het medisch geheim, de volledige resultaten van het aanvangsbilan bezorgen aan het centrum voor ambulante revalidatie waar de rechthebbende het eigenlijke multidisciplinair revalidatieprogramma zal volgen. Deze verplichting geldt ook indien de rechthebbende eventueel al een gedeelte van het eigenlijke multidisciplinair revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening heeft gevolgd.
§2. Het multidisciplinair revalidatieprogramma omvat voor iedere rechthebbende tevens het opmaken van een "multidisciplinair evaluatieverslag" per jaar en het opmaken van een "multidisciplinair eindverslag".
Artikel 11. §1. Voor elke rechthebbende wordt het multidisciplinair karakter van een aanvangsbilan bepaald door de realisatie van dit programma - tegenover elke rechthebbende en/of gebeurlijk tegenover een of meerdere leden van zijn familie (ouders, partner,... ), en dit in de loop van de periode vermeld in artikel 23 - door minstens één van de artsen van de revalidatievoorziening behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe, alsmede door tenminste twee andere personen van twee verschillende disciplines, behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe. Indien de rechthebbende behoort tot één van de in artikel 17, §§3 tot en met 8, bedoelde groepen, beschikt de arts die betrokken is bij de realisatie van het aanvangsbilan over de specialisatie of over één van de specialisaties die volgens artikel 17, §§3 tot en met 8, in de equipe aanwezig dienen te zijn om voor rechthebbenden van de groep in kwestie een revalidatieprogramma te kunnen realiseren.
§2. Onverminderd §1, wordt, buiten een aanvangsbilan, voor elke rechthebbende het multidisciplinair karakter van de revalidatie stricto sensu bepaald door de realisatie van dit programma - tegenover elke rechthebbende en/of gebeurlijk tegenover een of meerdere leden van zijn familie en dit in de loop van elke maand - door tenminste twee personen van twee verschillende disciplines, behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe.
Een arts van de revalidatievoorziening behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe komt hiervoor alleen in aanmerking als hij, buiten gebeurlijke teambespreking en coördinatie van de revalidatie, in de betrokken maand tegenover elke betrokken rechthebbende meer dan één (deel van een) revalidatiezitting verrichtte van minimum ½ uur.
§3. Bij wijze van uitzondering kan een geval van overmacht de oorzaak zijn dat het in §2 vooropgesteld multidisciplinair karakter van de revalidatie stricto sensu bij een rechthebbende niet kan geëerbiedigd worden gedurende een bepaalde maand, zonder dat de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van de hem in de betrokken maand in het kader van deze overeenkomst verleende en in punt IV-B en punt IV-C omschreven zittingen daardoor in het gedrangkomt.
Voor een rechthebbende kan elke periode van overmacht echter nooit langer dan 1 maand duren.
De revalidatievoorziening houdt permanent een lijst bij waarin de verschillende gevallen van overmacht per maand worden opgetekend. De revalidatievoorziening bewaart deze lijst gedurende 5 jaar. De omschrijving van de omstandigheden die deze overmacht veroorzaakten blijft 5 jaar in het dossier van elke betrokken rechthebbende bewaard. De lijst omvat voor elke betrokken rechthebbende naam en voornaam, verzekeringsinstelling aan dewelke de zitting(en) werd(en) aangerekend, inschrijvingsnummer van de rechthebbende bij de verzekeringsinstelling en datum of data van uitvoering van de met beroep op §3, eerste lid, aangerekende zitting(en).
Artikel 12. §1. In het kader van artikel 11 kan "een arts van de revalidatievoorziening behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe" een arts zijn die:
1) ofwel specialist is in de volwassenenpsychiatrie of in de kinder- en jeugdpsychiatrie,
2) ofwel specialist is in deneuropsychiatrie,
3) ofwel specialist is in de pediatrie of in de neurologie, en die eventueel een bijkomende erkenning verwierf in de pediatrische neurologie,
4) ofwel specialist is in deotorhinolaryngologie,
5) ofwel (indien de revalidatievoorziening rechthebbenden van groep 1 of van groep 14 behandelt) specialist is in de fysische geneeskunde enrevalidatie
Bij voorkeur heeft één van deze artsen een bijkomende erkenning bekomen als specialist in de revalidatie, zoals bedoeld in artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde (verder in onderhavige overeenkomst wordt naar dit Koninklijk Besluit verwezen als "het Koninklijk Besluit van 25 november 1991"). De revalidatievoorziening streeft ernaar dat elke arts minstens 4 uren per week deel uitmaakt van de equipe bij deovereenkomst.
§2. In het kader van artikel 11 kan "een andere persoon behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe" een persoon zijn die:
- een licentiaat (master) is in de psychologie, in de pedagogie of in de orthopedagogie;
- een psychologisch assistent {bachelor in de psychologie of in de toegepaste psychologie of in de psychodiagnostiek) is;
- een paramedische kracht is, gegradueerde (bachelor) of licentiaat (master), gerechtigd om logopedieverstrekkingen uit tevoeren;
- een paramedische kracht is, gegradueerde (bachelor) of licentiaat (master), gerechtigd om audiologieverstrekkingen uit tevoeren;
- een paramedische kracht is, licentiaat (master) of (vroeger) gegradueerde, gerechtigd om kinesitherapieverstrekkingen uit te voeren;
- een paramedische kracht is, gegradueerde (bachelor) of licentiaat (master), gerechtigd om ergotherapieverstrekkingen uit te voeren;
- een paramedische kracht is, gegradueerde (bachelor) of licentiaat (master), gerechtigd om psychomotoriekverstrekkingen uit te voeren;
- een maatschappelijk werker (bachelor in het sociaal werk) of sociaal verple(e)g(st)er (bachelor in de sociale verpleegkunde) is;
- een gegradueerde opvoeder (bachelor in de orthopedagogie) of een opvoeder A2 is
Artikel 13. §1. Buiten het kader van het multidisciplinair aanvangsbilan, moeten er in de loop van ieder jaar (van dag x tot dag x-1 van het volgende jaar) dat een rechthebbende een multidisciplinair revalidatieprogramma volgt, minstens twee contacten plaatsvinden tussen een arts behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe, en de rechthebbende en/of gebeurlijk één of meerdere leden van zijn familie. Bovendien moet ingegaan worden op elke vraag vanwege de rechthebbende of één of meerdere leden van zijn familie naar een bijkomend contact. Indien de rechthebbende behoort tot één
van de in artikel 17, §§3 tot en met 8, bedoelde groepen, zal minstens één contact plaatsvinden met een in artikel 12, §1, bedoelde arts van de revalidatievoorziening, die beschikt over de specialisatie of over één van de specialisaties die volgens artikel 17, §§3 tot en met 8, in de equipe aanwezig dient te zijn om voor rechthebbenden van de groep in kwestie een revalidatieprogramma te kunnen realiseren.
§2. Uitzonderlijk kan een geval van overmacht veroorzaakt door een rechthebbende de oorzaak zijn dat deze beschikking bij hem niet kan geëerbiedigd worden voor een bepaald jaar, zonder dat de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van de hem in het betrokken jaar in het kader van deze overeenkomst verleende en in punt IV omschreven zittingen daardoor in het gedrang komt.
§3. De revalidatievoorziening houdt een lijst bij van de gevallen van de in §2 bedoelde overmacht en bewaart deze lijst gedurende 5 jaar. De omschrijving van de omstandigheden die deze veroorzaakten blijft 5 jaar in het dossier van elke betrokken rechthebbende bewaard. Deze lijst omvat voor elke betrokken rechthebbende naam en voornaam, verzekeringsinstelling aan dewelke de zitting(en) werd(en) aangerekend, inschrijvingsnummer van de rechthebbende bij de verzekeringsinstelling en datum of data van uitvoering van de met beroep op §2 aangerekende zitting(en).
Artikel 14. Voor een rechthebbende valt het multidisciplinair aanvangsbilan buiten de maximale periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen of buiten het contingent waarvan sprake in artikel 15.
Artikel 15. §1. Onverminderd artikel 14, wordt voor elke rechthebbende (zoals omschreven in artikel 3) ofwel een maximale periode voor tegemoetkoming in de revalidatieverstrekkingen ofwel een maximaal contingent van zittingen bepaald voor zijn multidisciplinair revalidatieprogramma, en dit ongeacht de revalidatievoorziening waar dit programma wordt verstrekt:
Groep 1 (hersenletsel):
• Per hersenletsel dat afzonderlijk is opgetreden en dit uiterlijk op de dag vóór de 19de verjaardag, een éénmalig contingent van maximum 720 zittingen die moeten worden verdeeld over de periode van aanvankelijke revalidatie en de eventuele periodes van boosterzittingen. Deze zittingen kunnen, indien nodig, ook na de 19de verjaardag worden gerealiseerd endit tot de dag vóór de 22ste verjaardag. Vanaf de 22ste verjaardag kunnen geen zittingen meer worden gerealiseerd voor een hersenletsel dat is opgetreden vóór de 19de verjaardag en waarvoor het revalidatieprogramma in een centrum voor ambulante revalidatie vóór de 19de verjaardag is gestart.
• Per hersenletsel dat afzonderlijk is opgetreden vanaf de leeftijd van 19 jaar, een éénmalig contingent van maximum 432 zittingen, op te nemen in een periode van maximum 3 opeenvolgende jaren na het begin van de revalidatie. De maximale periode van 3 jaar is ook van toepassing voor een rechthebbende bij wie het hersenletsel is opgetreden vóór de 19de verjaardag (en die daarom in aanmerking kan komen voor maximum 720 zittingen), maar bij wie de revalidatie pas vanaf de leeftijd van 19 jaar is gestart.
Indien er zich een nieuw hersenletsel voordoet bij een rechthebbende die reeds een revalidatieprogramma volgt in groep 1 omwille van een vorig hersenletsel, kan er, vanaf de datum dat het nieuwe hersenletsel zich voordoet, een nieuw revalidatieprogramma van maximum 720 of 432 zittingen (al naargelang de leeftijd van de rechthebbende op de datum dat het nieuwe hersenletsel zich voordoet) worden opgestart. Het maximum van 720 of 432 zittingen (al naargelang de leeftijd van de rechthebbende op de datum dat het nieuwe hersenletsel zich voordoet) kan in dat geval echter nooit worden verhoogd met de resterende (niet gerealiseerde) zittingen van het vorige revalidatieprogramma.
Groep 2 (mentale handicap):
• tot de dag vóór de 7de verjaardag;
• een éénmalig contingent van 432 zittingen vanaf de leeftijd van 7 jaar tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 3 (pervasieve ontwikkelingsstoornissen):
• tot de dag vóór de 7de verjaardag;
• een éénmalig contingent van 432 zittingen vanaf de leeftijd van 7 jaar tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 4 (complexe ontwikkelingsstoornissen): een éénmalig contingent van 432 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie" tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 5 (hyperkinetische stoornissen):
• een éénmalig contingent van 432 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie" tot de dag vóór de 19de verjaardag, als de revalidatie start vóór de 9de verjaardag;
• een éénmalig contingent van 288 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie" tot de dag vóór de 19de verjaardag, als de revalidatie start vanaf de 9de verjaardag of later.
Xxxxx 0 (xxxxxxxxx): een éénmalig contingent van 288 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie".
Groep 7 (Spraak -of Slikstoornissen): een contingent van 2 jaren vanaf het begin van de “multidisciplinaire revalidatie”. Voor een rechthebbende die lijdt aan traumatische of proliferatieve dysglossieën of die lijdt aan stemstoornissen die een gevolg zijn van een paralyse van de larynx of van een organisch letsel van de larynx en/of van de stembanden, kunnen in die periode van 2 jaar echter nooit meer dan 288 zittingen worden gerealiseerd. Voor een rechthebbende die lijdt aan stemstoornissen die sequelen zijn van een laryngectomie of die lijden aan een slikstoornis (dysfagie), kunnen in die periode van 2 jaar nooit meer dan 480 zittingen worden gerealiseerd.
Groep 8 (gehoorstoornissen, pre- of perilinguale fase): tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 9 (verworven gehoorstoornissen, gehoorverlies van minstens 70 dB HL): tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 10 (verworven gehoorstoornissen, gehoorverlies van minstens 40 dB HL):
• een éénmalig contingent van 288 zittingen vanaf het begin van de " multidisciplinaire revalidatie";
• een éénmalig contingent van 432 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie", als de rechthebbende tevens beantwoordt aan de in artikel 3 vastgestelde inclusiecriteria van groep 4.
Een rechthebbende die gerevalideerd is geweest in groep 8 of groep 9, kan nadien nooit in aanmerking komen voor het revalidatieprogramma van groep 10.
Groep 11 (gehoorstoornissen - cochleair implantaat of hersenstamimplantaat): een éénmalig contingent van 288 zittingen binnen een ononderbroken periode van 4 jaar die aanvangt maximaal 1 maand vóór de datum van de implantatie.
In het geval dat het de implantatie van een bilateraal cochleair implantaat betreft, wordt ditzelfde contingent van 288 zittingen toegekend; het contingent wordt in dat geval dus niet verdubbeld.
Indien tijdens deze periode van 4 jaar een nieuw cochleair implantaat (of hersenstamimplantaat) wordt ingeplant en naar aanleiding van die nieuwe implantatie opnieuw een beslissing tot toekenning van tegemoetkoming in groep 11 wordt bekomen, start de nieuwe periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen maximaal 1 maand vóór de datum van de nieuwe implantatie en eindigt de vorige periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen op de dag die voorafgaat aan de datum waarop de nieuwe periode voor tegemoetkoming in de revalidatieprestaties aanvangt en uiterlijk op de dag vóór de nieuwe implantatie. Binnen de nieuwe revalidatieperiode van 4 jaar geldt opnieuw een éénmalig contingent van 288 zittingen. Dit contingent kan niet vermeerderd worden met het deel van het contingent van de vorige periode van 4 jaar dat niet gerealiseerd is geweest.
De periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in groep 11 kan ook gecumuleerd worden met ofwel een periode waarin een tegemoetkoming voor revalidatieverstrekkingen van één van de andere groepen vermeld in artikel 3 ofwel met een periode dat een rechthebbende een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in een andere revalidatievoorziening die geen centrum voor ambulante revalidatie is, krijgt maar die gespecialiseerd is in de revalidatie van gehoorstoornissen. Onder cumulatie dient hier te worden verstaan dat in de periode dat de beide revalidatieprogramma's gecumuleerd worden, de rechthebbende een tegemoetkoming voor revalidatieverstrekkingen in het kader van de beide revalidatieprogramma's kan genieten, eventueel zelfs op dezelfde dag en in 2 verschillende centra voor ambulante revalidatie Indien het revalidatieprogramma van groep 11 gecumuleerd wordt met het revalidatieprogramma van één van de andere groepen vermeld in artikel 3, kunnen beide revalidatieprogramma's eventueel ook gerealiseerd worden in hetzelfde centrum voor ambulante revalidatie
Het revalidatieprogramma van groep 11 kan tegelijkertijd in 2 verschillende centra voor ambulante revalidatie verstrekt worden, waarbij de ene revalidatievoorziening enkel instaat voor de afregeling van het cochleair implantaat of het hersenstamimplantaat en de andere revalidatievoorziening enkel instaat voor de gehoorrevalidatie. In dit geval kan de rechthebbende van groep 11 een tegemoetkoming voor revalidatieverstrekkingen in 2 revalidatievoorzieningen bekomen, eventueel zelfs op dezelfde dag. De vermelde maximale periode waarvoor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen kan worden bekomen en het vermelde éénmalig contigent van 288 revalidatiezittingen gelden per rechthebbende en niet per centrum voor ambulante revalidatie het is aan de revalidatievoorzieningen onderling om er over te waken dat zij de maximale periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en het maximale contigent van 288 revalidatiezittingen per rechthebbende niet overschrijden.
De 2 revalidatievoorzieningen verbinden zich ertoe de bovenop het maximale contigent gerealiseerde revalidatiezittingen, noch aan de rechthebbenden, noch aan de verzekeringsinstellingen aan te rekenen. Revalidatiezittingen die toch gefactureerd worden bovenop het maximale contigent van 288 revalidatiezittingen zijn, ongeacht het centrum voor ambulante revalidatie dat de zittingen heeft aangerekend, komen niet voor een tegemoetkoming in de revalidatievestrekkingen in aanmerking.
Het feit dat het revalidatieprogramma van groep 11 in 2 verschillende centra voor ambulante revalidatie. verstrekt kan worden én gecumuleerd kan worden met het revalidatieprogramma van één van de andere groepen vermeld in artikel 3 mag er niet toe leiden dat een rechthebbende in meer dan 2 centra voor ambulante revalidatie tegelijkertijd gevolgd wordt.
De rechthebbende kan na de periode in groep 11, zo nodig verder logopedisch behandeld worden krachtens de nomenclatuur van de logopedische verstrekkingen.
Groep 12 (gedragsstoornissen): een éénmalig contingent van 288 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie" tot de dag vóór de 19deverjaardag.
Groep 13 (stemmingsstoornissen): een éénmalig contingent van 288 zittingen vanaf het begin van de "multidisciplinaire revalidatie" tot de dag vóór de 19de verjaardag.
Groep 14 (hersenverlamming): tot de dag voor de 19de verjaardag.
Groep 20 (vermoedendiagnose): een contingent van 1 maal 6 maanden.
Voor elke individuele rechthebbende is de duur van de revalidatie en het aantal te realiseren revalidatiezittingen, de duur en het aantal welke worden voorgeschreven door de arts van de revalidatievoorziening die het revalidatieprogramma van de rechthebbende opvolgt. Deze arts schrijft deze revalidatieverstrekkingen voor, onder meer in functie van de ziekte of stoornis waaraan de betrokkene lijdt, van zijn toestand, van de reeds bekomen revalidatieresultaten en van de bijkomende resultaten die de voortzetting van het revalidatieprogramma naar verwachting zal opleveren. Het is dan ook niet de bedoeling de vermelde maximum periode voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en maximum aantal revalidatiezittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen, op medisch vlak te laten doorgaan als indicatief en zeker niet als een door de rechthebbende opeisbaar recht t.o.v. de behandelende arts en de revalidatievoorziening. Hun doel is enkel verzekeringstechnisch.
De vermelde maximale duur voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en de vermelde maximum aantallen revalidatiezittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen gelden per rechthebbende en niet per centrum voor ambulante revalidatie. Een rechthebbende die in één centrum voor ambulante revalidatie niet meer in aanmerking komt voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen, komt hiervoor dus ook niet meer in aanmerking in een ander centrum voor ambulante revalidatie.
§2. Voor de groepen waarvoor in §1 van dit artikel een contingent aan zittingen wordt voorzien, moet met het type revalidatiezitting dat wordt gerealiseerd, met de prijs van iedere soort revalidatiezitting (cf. punt IV van deze overeenkomst) alsmede met het gewicht van iedere soort zitting in de facturatiecapaciteit (cf. punt VI van deze overeenkomst) geen rekening worden gehouden voor het respect van de bepalingen van §1. Het contingent aan zittingen vermeldt dus het aantal dagen waarvoor een revalidatiezitting kan worden aangerekend, ongeacht het type revalidatiezitting dat wordt aangerekend. Indien op een zelfde dag voor een rechthebbende zowel een in artikel 27 bedoelde zitting als een in artikel 28 bedoelde zitting wordt gerealiseerd, geldt dit wel als twee zittingen.
§3. Indien het voor een rechthebbende van groep 20 aangewezen zou zijn om - nadat deze rechthebbende reeds revalidatieverstrekking heeft genoten voor groep 20 - op basis van bijkomende diagnostische gegevens over te schakelen naar het revalidatieprogramma van een andere groep en er voor die andere groep in §1 een contingent aan zittingen is vastgesteld, dienen de revalidatieverstrekking (aantal zittingen) die reeds gerealiseerd zijn in het kader van het revalidatieprogramma van groep 20, in mindering gebracht te worden van de revalidatieverstrekking die nog in de nieuwe groep voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met alle reeds in groep 20 gerealiseerde revalidatiezittingen, ongeacht het type revalidatiezitting en ongeacht het gewicht van die zittingen.
§4. Indien het voor een rechthebbende van de groepen 2, 3, 4, 5 en 12 aangewezen zou zijn om - nadat deze rechthebbende reedsrevalidatieverstrekkingen heeft genoten voor één van deze groepen - op basis van bijkomende diagnostische gegevens over te schakelen naar het revalidatieprogramma van een andere groep van deze categorie (dus overschakelen naar het programma van de groepen 2, 3, 4, 5 en 12), dienen de revalidatieverstrekking (aantal zittingen) die reeds gerealiseerd zijn (met name in het kader van het revalidatieprogramma van de oorspronkelijke groep), in mindering gebracht te worden van de revalidatieverstrekking die nog in de nieuwe groep voor tegemoetkoming voor de
revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met alle reeds in de oorspronkelijke groep gerealiseerde revalidatiezittingen, ongeacht het type revalidatiezitting en ongeacht het gewicht van die zittingen. Dit algemeen principe is ook van toepassing als een rechthebbende, na een revalidatieprogramma te hebben gevolgd in één centrum voor ambulante revalidatie, beroep doet op een ander centrum voor ambulante revalidatie om daar een revalidatieprogramma te volgen of verder te zetten. De groepen 9, 10A, 10B en 11 van de oude NOK- overeenkomst en de groepen 4, 8, 9A, 9B en 10 van de oude PSY-overeenkomst, worden beschouwd als verwante groepen van de groepen 2, 3, 4, 5 en 12. In het geval van een overschakeling naar het revalidatieprogramma van de groepen 2, 3, 4, 5 of 12, dienen bijgevolg de zittingen die vroeger gerealiseerd zijn in het kader van de hier opgesomde groepen van de oude NOK-overeenkomst en de oude PSY-overeenkomst, eveneens in mindering gebracht te worden van de revalidatieverstrekking die nog in de nieuwe groep 2, 3, 4, 5 of 12 voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen.
§5. Aan rechthebbenden zoals bedoeld in artikel 3 die niet meer in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in groep 2 omdat ze een totaal intelligentiequotiënt hebben dat hoger is dan of gelijk is aan 85 en die overschakelen naar groep 4, kan een eenmalig contingent van 288 zittingen worden toegekend in groep 4 als ze - ná aftrek (cf artikel 15,
§4) van de zittingen die eerder in groep 2 gerealiseerd zijn en van de zittingen die eerder in een andere in §4 vermelde, verwante groep gerealiseerd zijn - nog slechts aanspraak kunnen maken op een contingent van minder dan 288 zittingen in groep 4.
Artikel 16. Voor de groepen 2, 3, 4, 5 en 12, bepaalt de synoptische fiche in bijlage 2 bij deze overeenkomst en voor de groep 1 in bijlage bepaalt de synoptische fiche in bijlage 3 bij deze overeenkomst, wat de doelstellingen, de inhoud en het verloop zijn van het revalidatieprogramma (het aanvangsbilan en de multidisciplinaire revalidatie stricto sensu) en wat de inbreng is van de verschillende personeelsdisciplines. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe het revalidatieprogramma te organiseren volgens deze principes. De bepalingen van deze overeenkomst primeren evenwel op de inhoud van de synoptische fiches.
Hoofdstuk III. VOORWAARDEN TOT TEGEMOETKOMING VOOR DE REVALIDATIEVERSTREKKINGEN VAN BEPAALDE DOELGROEPEN
Artikel 17. §1. In dit artikel is voor de groepen 1, 3, 6, 8, 9, 10, 11, 13 en 14 uit artikel 3, vastgesteld aan welke voorwaarden een centrum voor ambulante revalidatie moet beantwoorden om voor rechthebbenden van deze groepen een revalidatieprogramma te kunnen realiseren.
Deze voorwaarden hebben betrekking op de vereiste medische en therapeutische omkadering die in de personeelsequipe van de revalidatievoorziening dient aanwezig te zijn, op de ervaring die de revalidatievoorziening dient te hebben met een bepaalde doelgroep of op de samenwerking die de revalidatievoorziening dient aan te gaan met een zorginstelling die gespecialiseerd is in de pathologie van de doelgroep in kwestie.
§2. De ervaring van een revalidatievoorziening met een bepaalde doelgroep wordt gedefinieerd als een bepaalde 'kritische massa' waarover de revalidatievoorziening dient te beschikken. Deze kritische massa wordt uitgedrukt als een aantal zittingen dat de revalidatievoorziening in een bepaalde periode moet realiseren voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie. Voor het vaststellen van het aantal zittingen dat een revalidatievoorziening realiseert, wordt zowel rekening gehouden met het aantal gerealiseerde zittingen in het kader van een aanvangsbilan zoals bedoeld in punt IV-A als met het aantal gerealiseerde gewone revalidatiezittingen zoals bedoeld in punt IV-B. Voor het vaststellen van het aantal zittingen dat een revalidatievoorziening realiseert voor groep 1 (zoals bedoeld in §3), wordt
ook rekening gehouden met het aantal gerealiseerde (halve) revalidatiedagen zoals bedoeld in punt IV- D.
Om het aantal zittingen te bepalen dat een revalidatievoorziening realiseert, wordt rekening gehouden met het gewicht van iedere soort zitting in de facturatiecapaciteit (cf. punt VI van deze overeenkomst).
Het aantal zittingen dat een revalidatievoorziening realiseert, wordt vastgesteld op basis van de productiecijfers die de revalidatievoorziening ter beschikking van het agentschap moet houden in het kader van de onderhavige overeenkomst.
§3. Om voor rechthebbenden van groep ·1 (hersenletsel) een revalidatieprogramma te kunnen realiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de neurologie, over een arts-specialist in de (neuro-)psychiatrie of over een andere arts-specialist voorzien in artikel 12 maar met een bijkomende bijzondere beroepstitel in de revalidatie zoals bedoeld in artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991. Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week een arts met één van de voormelde specialisaties in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar 1.248 zittingen te realiseren voor rechthebbenden van groep 1.
§4. Om voor rechthebbenden van groep 3 (pervasieve ontwikkelingsstoornissen) een revalidatieprogramma te kunnen realiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de psychiatrie, meer bepaald in de kinderen jeugdpsychiatrie ('kinderpsychiater'). Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week een kinderpsychiater in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar 1.040 zittingen te realiseren voor rechthebbenden van groep 3.
• dienen zeker de revalidatievoorzieningen die per kalenderjaar minder dan 2.080 zittingen realiseren voor rechthebbenden van groep 3, formeel samen te werken met een referentiecentrum voor autisme. De modaliteiten van die samenwerking zullen vastgelegd worden door Expertencommissie ná overleg met de sectorale adviescommissie.
§5. Om voor rechthebbenden van groep 6 (stotteren) een revalidatieprogramma te kunnen realiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de otorhinolaryngologie (N.K.O.) of over een arts-specialist in de (neuro-)psychiatrie. Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week een arts met één van de voormelde specialisaties in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van
de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een psycholoog en een logopedist;
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar 1.040 zittingen te realiseren voor rechthebbenden van groep 6.
§6. Om voor rechthebbenden van de groepen 8 (gehoorstoornissen, pre- of perilinguale fase), 9 (verworven gehoorstoornissen, gehoorverlies van minstens 70 dB HL), 10 (verworven gehoorstoornissen, gehoorverlies van minstens 40 dB HL) en 11 (gehoorstoornissen - cochleair implantaat) een revalidatieprogramma te kunnenrealiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de otorhinolaryngologie ('N.K.O.-arts'). Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week een N.K.O.-arts in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar in het totaal 780 zittingen te realiseren voor alle rechthebbenden van de groepen 8, 9, 10 en 11 samen.
§7. Om voor rechthebbenden van groep 13 (stemmingsstoornissen) een revalidatieprogramma te kunnen realiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de psychiatrie, meer bepaald in de kinder- en jeugdpsychiatrie (‘kinderpsychiater’). Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week kinderpsychiater in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een psycholoog.
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar 1.040 zittingen te realiseren voor rechthebbenden van groep 13.
§8. Om voor rechthebbenden van groep 14 (hersenverlamming - CP) een revalidatieprogramma te kunnen realiseren:
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een arts-specialist in de kinderneurologie of over een arts-specialist voor kindergeneeskunde, houder van de bijzondere beroepstitel in de pediatrische neurologie ('neuropediater'). Deze arts dient gedurende minimum 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe van de revalidatievoorziening. Dit minimum aantal uren kan niet uitgesplitst worden over meerdere artsen. Indien de revalidatievoorziening meer dan 4 uur per week een arts met één van de voormelde specialisaties in zijn equipe heeft, kunnen die uren wel uitgesplitst worden over meerdere artsen. In dit geval dient evenwel minstens één van deze artsen voor minstens 4 uur per week deel uit te maken van de personeelsequipe.
• dient een revalidatievoorziening te beschikken over een psycholoog, een kinesitherapeut, een logopedist en een zorgverlener die gerechtigd is om psychomotoriekverstrekkingen uit te voeren;
• dient een revalidatievoorziening ieder jaar 520 zittingen te realiseren voor rechthebbenden van groep 14;
• dient de revalidatievoorziening formeel samen te werken met een CP-referentiecentrum. De
modaliteiten van die samenwerking zullen vastgelegd worden door de Expertencommissie ná overleg met de sectorale adviescommissie.
§9. In artikel 17, §§3 tot en met 8, worden minima opgelegd aangaande het aantal uren per week dat een arts voor de revalidatievoorziening dient te werken. Indien een arts, gezien zijn specialisatie, méér dan 1 van de in deze paragrafen bedoelde groepen kan behandelen, volstaat het dat éénmaal voldaan is aan de vereiste minimale tewerkstellingstijd om te voldoen aan de voorwaarden inzake medische omkadering die gelden voor elk van deze groepen. Bijvoorbeeld, eenrevalidatievoorziening die beschikt over een N.K.O.-arts gedurende 4 uur per week voldoet aan de voorwaarden inzake medische omkadering van de groepen 6, 8, 9, 10 en 11.
Artikel 18. In afwijking van de voorwaarden die in artikel 17, §§3 tot en met 9 aan een revalidatievoorziening worden opgelegd om voor rechthebbenden van deze groepen een revalidatieprogramma te kunnen realiseren, blijven de afspraken (criteria voor opvolging) die door het agentschap op 22 februari 2018 in het kader van een remediëringstraject aan de individuele revalidatievoorzieningen werden overgemaakt, geldig. Als een revalidatievoorziening niet aan de voorwaarden kan voldoen die in artikel 17 §§3 tot en met 9 bepaald zijn, worden de criteria voor opvolging met het agentschap, na overleg met de Expertencommissie, bepaald.
Artikel 19. §1. In de §§3 tot en met 5 van dit artikel, zijn een aantal situaties vastgesteld waarin een revalidatievoorziening zich kan bevinden naargelang ze al dan niet beantwoordt aan de (in artikel 17 vastgestelde) voorwaarden om een bepaalde doelgroep te kunnen revalideren en naargelang ze al dan niet vragende partij is om de doelgroep in kwestie nog te kunnen revalideren. Een revalidatievoorziening kan beslissen om bepaalde andere doelgroepen niet meer te behandelen. Deze overeenkomst sluit niet uit dat ze dit in de toekomst wel terug zou kunnen, mits voldaan is aan bepaalde hierna vermelde voorwaarden.
Voor iedere doelgroep waarvoor in artikel 17 specifieke voorwaarden zijn vastgesteld, bevindt de revalidatievoorziening zich in één van de in §§3 tot en met 5 bedoelde situaties. Eenzelfde revalidatievoorziening kan zich voor de verschillende in artikel 18 bedoelde doelgroepen in eenzelfde situatie bevinden of in een verschillende situatie bevinden.
Het agentschap stelt per doelgroep waarvan sprake is in artikel 17 vast in welke van de in §§3 tot en met 5 bedoelde situaties een revalidatievoorziening zich bevindt. Deze vaststellingen worden meegedeeld per brief aan de revalidatievoorziening in kwestie en per omzendbrief aan de verzekeringsinstellingen.
§2. In dit en volgende artikelen wordt soms verwezen naar een 'uitdoofscenario'. Dit uitdoofscenario houdt in dat een revalidatievoorziening voor rechthebbenden van een bepaalde doelgroep vanaf een bepaalde datum geen nieuwe revalidatieprogramma's (aanvangsbilan of multidisciplinair revalidatieprogramma) meer kan realiseren. Volgens het uitdoofscenario kan de revalidatievoorziening vanaf de bedoelde datum enkel voor rechthebbenden die op deze datum reeds een revalidatieprogramma volgen in de revalidatievoorziening, het bestaande revalidatieprogramma nog gedurende maximum 2 ononderbroken jaren vanaf deze datum verder zetten (ook al heeft een rechthebbende volgens artikel 15 nog langer recht op revalidatie). Het komt de revalidatievoorziening toe binnen die periode van 2 jaar het bestaande revalidatieprogramma af te ronden of de rechthebbende door te verwijzen naar een andere zorgverlener.
§3. De in deze paragraaf bedoelde situatie betreft revalidatievoorzieningen die voldoen aan alle voorwaarden die in artikel 17 zijn vastgesteld om revalidatieprogramma's te kunnen realiseren voor rechthebbenden van een bepaalde doelgroep en die daar ook vragende partij voor zijn (inbegrepen
revalidatievoorzieningen die cf. artikel 17, §8, over een arts-specialist in de neurologie of een revalidatiearts met voldoende ervaring in CP beschikken en die groep 14 wensen te behandelen). Deze revalidatievoorzieningen kunnen met ingang van 1 januari 2018 voor nieuwe rechthebbenden van de doelgroep in kwestie autonoom, een volledig revalidatieprogramma realiseren (zowel een aanvangsbilan als een multidisciplinair revalidatieprogramma).
§4. De in deze paragraaf bedoelde situatie betreft revalidatievoorzieningen die niet voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 17 , geen enkele rechthebbende het revalidatieprogramma volgt van een bepaalde in artikel 17 bedoelde doelgroep.
Deze revalidatievoorzieningen kunnen voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie geen revalidatieprogramma meer realiseren. Indien op deze datum, in tegenstelling tot de situatie op 22 december 2017, toch één of meerdere rechthebbenden van de doelgroep in kwestie een revalidatieprogramma volgen in de revalidatievoorziening, komt de revalidatievoorziening voor deze doelgroep vanaf 1 januari 2018 in een uitdoofscenario terecht zoals bedoeld in artikel 19, §2.
Indien deze revalidatievoorzieningen later wel vragende partij zijn om revalidatieprogramma's te kunnen realiseren voor de doelgroep in kwestie, kan dit mits ze daartoe succesvol een inlooptraject doorlopen zoals bedoeld in artikel 20.
§5. De in deze paragraaf bedoelde situatie betreft revalidatievoorzieningen:
• waar op 22 december 2017, één of meerdere rechthebbenden het revalidatieprogramma volgen van een bepaalde in artikel 17 bedoelde doelgroep
• maar die geen vragende partij zijn om op termijn aan rechthebbenden van de doelgroep in kwestie nog een revalidatieprogramma te kunnen aanbieden.
Voor de betrokken revalidatievoorzieningen en de bedoelde doelgroepen, start vanaf 1 januari 2018 een uitdoofscenario zoals bedoeld in artikel 19, §2.
Indien deze revalidatievoorzieningen in de toekomst vragende partij zijn om volwaardig revalidatieprogramma's te kunnen realiseren voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie, kan dit mits ze daartoe een inlooptraject doorlopen zoals bedoeld in artikel 20, behalve voor groep 13.
Artikel 20. §1. Revalidatievoorzieningen die opnieuw revalidatieprogramma's willen kunnen realiseren voor doelgroepen waarvoor ze cf artikel 19, §§4 en 5, geen revalidatiezittingen kunnen realiseren of enkel nog bestaande revalidatieprogramma's kunnen afwerken, kunnen dit mits ze daartoe succesvol een 'inlooptraject' volgen. In dit artikel is onder meer vastgesteld welke aanvraagprocedure een revalidatievoorziening dient te volgen om een inlooptraject aan te vangen, aan welke voorwaarden voldaan moet zijn bij de aanvang en bij de afloop van het inlooptraject en hoe de uitvoering van het inlooptraject geëvalueerd wordt.
§2. Een revalidatievoorziening kan een inlooptraject alleen maar starten op basis van een gunstige beslissing van de minister na advies van de Expertencommissie en de sectorale adviescommissie. Een volledig inlooptraject duurt ononderbroken 3 jaar en start op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de minister in voorkomend geval heeft ingestemd met het inlooptraject. Om deze toestemming aan te vragen, dient de revalidatievoorziening aan het agentschap een plan te bezorgen over hoe de revalidatievoorziening in de periode van 3 jaar dat het inlooptraject duurt, meent volledig aan de in artikel 17 vermelde voorwaarden voor de doelgroep in kwestie te kunnen beantwoorden. Concreet dient het plan de volgende gegevens te bevatten:
• een vermelding van de doelgroep waarvoor de revalidatievoorziening een inlooptraject wenst te volgen;
• de redenen waarom de revalidatievoorziening zich op de doelgroep in kwestie wenst te richten;
• de partners uit het zorgnetwerk waarmee de revalidatievoorziening het plan wenst te realiseren;
• de redenen waarom de revalidatievoorziening meent tegen het einde van de periode van 3 jaar dat het inlooptraject duurt, aan de in artikel 17 vermelde voorwaarden voor de doelgroep in kwestie te kunnen beantwoorden;
• de stappen die de revalidatievoorziening reeds gezet heeft om aan de bedoelde voorwaarden te kunnen beantwoorden
• de initiatieven die de revalidatievoorziening nog zal nemen om aan de bedoelde voorwaarden te kunnen beantwoorden;
• waar de revalidatievoorziening na 1,5 jaar van het inlooptraject zal staan bij de realisatie van het plan.
De revalidatievoorziening dient op het moment dat ze haar plan indient ook aan te tonen dat ze vanaf de startdatum van het inlooptraject volledig zal beantwoorden aan de in artikel 17 vastgestelde voorwaarden inzake medische omkadering voor de doelgroep in kwestie (met name beschikken over een arts met de in artikel 17 bedoelde specialisatie gedurende een minimum aantal werkuren per week), wat een voorwaarde is om een inlooptraject te kunnen aanvatten. Daartoe dient de revalidatievoorziening aan het agentschap samen met het plan de volgende gegevens mee te delen: de naam van de arts, het erkenningsnummer van de arts en het aantal werkuren per week van de arts voor de revalidatievoorziening. Na het advies van de Expertencommissie en de sectorale adviescommissie betreffende de voorwaarde inzake medische omkadering én het bovenbedoelde plan, kan de revalidatievoorziening vanaf de datum van gunstige beslissing van de minister het inlooptraject starten en revalidatieprogramma's realiseren voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie.
Ná 1,5 jaar van het inlooptraject bezorgt de revalidatievoorziening een tussentijds evaluatiedossier aan het agentschap waarin het aangeeft welke onderdelen van zijn plan de revalidatievoorziening al gerealiseerd heeft en welke stappen de revalidatievoorziening nog zal nemen, om zijn plan te kunnen realiseren. Op basis van dat tussentijds evaluatiedossier, kan de Expertencommissie eventueel advies geven aan de revalidatievoorziening teneinde het inlooptraject te doen slagen.
Aan de in artikel 17 voor de doelgroep in kwestie vastgestelde voorwaarde inzake kritische massa, dient de revalidatievoorziening pas te voldoen bij afloop van het inlooptraject. Op basis van de situatie bij aanvang van de 9de maand van het 3de jaar van het inlooptraject, beoordeelt het agentschap, bij afloop van het inlooptraject, zal kunnen voldoen aan de voorwaarden inzake kritische massa. De revalidatievoorziening kan een aanvraag bij de Expertencommissie indienen om alsnog een stopzetting van een inlooptraject te voorkomen.
Indien de Expertencommissie een negatief advies geeft betreffende een revalidatievoorziening die na afloop van het inlooptraject niet voldoet aan de in artikel 17 vastgestelde voorwaarden om revalidatieprogramma's te kunnen realiseren voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie, deelt het agentschap na beslissing van de minister aan de revalidatievoorziening mee dat de uitvoering van het inlooptraject mislukt is. Dit advies dient gemotiveerd te worden. Vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van deze mededeling start voor de doel- groep in kwestie een uitdoofscenario zoals bedoeld in artikel 19, §2.
§3. Een revalidatievoorziening kan op gelijk welk moment een aanvraag indienen bij het agentschap om een inlooptraject te starten.
Een revalidatievoorziening kan voor elke doelgroep afzonderlijk waarvoor het cf. artikel 19, §§4 en 5, vanaf 1 januari 2018 geen revalidatiezittingen meer kan realiseren of enkel nog bestaande revalidatieprogramma's kan afwerken, een aanvraag indienen om een inlooptraject te starten.
Indien het inlooptraject voor een bepaalde doelgroep mislukt zoals bedoeld in §2 van dit artikel, kan een revalidatievoorziening gedurende de 3 jaar die volgen op de datum dat het agentschap de mislukking heeft vastgesteld, geen nieuw inlooptraject starten voor dezelfde doelgroep.
§4.Mits de minister instemt met een inlooptraject van een revalidatievoorziening voor een bepaalde groep, kan de revalidatievoorziening tijdens de periode dat het inlooptraject duurt revalidatieprogramma's realiseren voor rechthebbenden van deze groep, zonder dat de mogelijkheid om dit te kunnen doen formeel wordt opgenomen in de onderhavige overeenkomst. De verzekeringsinstellingen zullen per omzendbrief over deze mogelijkheid ingelicht worden.
Indien de Expertencommissie en de sectorale adviescommissie bij afloop van het inlooptraject adviseren dat het inlooptraject succesvol doorlopen is, zal nagunstige beslissingvandeministerdoor middel van een wijzigingsclausule in de overeenkomst een bepaling opgenomen wordt dat de revalidatievoorziening revalidatieprogramma's kan realiseren voor rechthebbenden van de groep in kwestie.
§5. Het in artikel 20, §2, bedoelde plan kan geen aanleiding geven tot een verhoging van de jaarenveloppe die is vastgesteld in bijlage bij deze overeenkomst.
§6. Een revalidatievoorziening die volgens artikel 19 vanaf 1 januari 2018 geen nieuwe revalidatieprogramma's meer kan aanvatten voor rechthebbenden van groep 1, kan dit, zonder een inlooptraject te volgen, hoogst uitzonderlijk toch mits een gunstig advies van de Zorgkassencommissie.
Artikel 21. §1. Indien de volgens artikel 17 minimaal vereiste medische omkadering om een in artikel 19,
§3, opgesomde groep te kunnen revalideren tijdelijk niet aanwezig is in de in bijlage bij deze overeenkomst vastgestelde personeelsequipe van de revalidatievoorziening, dient de revalidatievoorziening dit, zoals voorzien in artikel 58, §5, mee te delen aan het agentschap. Dit is ook het geval als een deel van de volgens artikel 17 minimaal vereiste medische omkadering tijdelijk niet is ingevuld (met andere woorden als minder dan 4 uur per week van de volgens artikel 17 vereiste arts- specialist in de personeelsequipe van de revalidatievoorziening zijn ingevuld).
§2. Van zodra de revalidatievoorziening langer dan 2 maanden niet beschikt over de in §1 bedoelde, minimaal vereiste medische omkadering, kan de revalidatievoorziening enkel nognieuwe aanvangbilans voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie aanvangen, als een deel van de minimaal vereiste medische omkadering voor de doelgroep in kwestie wel nog is ingevuld of als de in artikel 11, §1, bedoelde inbreng van de arts bij de realisatie van het aanvangsbilan verzekerd wordt door een externe arts die geen deel uitmaakt van de personeels-equipe van de revalidatievoorziening. Deze externe arts beschikt over de volgens artikel 17 vereiste specialisatie. Indien de volgens artikel 17 voor de doelgroep in kwestie vereiste medische omkadering volledig niet is ingevuld, realiseert de externe arts ook de in artikel 13, §1, bedoelde tussenkomsten die gerealiseerd moeten worden door de in artikel 17 bedoelde arts.
In voorkomend geval deelt de revalidatievoorziening de naam en het erkenningsnummer van de in §2 bedoelde externe arts mee aan het agentschap, evenals een kopie van het contract dat de revalidatievoorziening met de externe arts heeft afgesloten om de in §2 bedoelde inbreng te verzekeren.
De kosten van de externe arts worden vergoed door de revalidatievoorziening. De revalidatievoorziening kan deze kosten niet aanrekenen aan de rechthebbenden of aan de verzekeringsinstellingen. De externe arts kan de verstrekkingen die hij in dit kader verleent niet
aanrekenen op basis van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen. Dit wordt expliciet vermeld in het in deze paragraaf bedoelde contract dat de revalidatievoorziening afsluit met de externe arts.
§3. Van zodra de revalidatievoorziening langer dan 1 ½ jaar niet beschikt over de in§1 bedoelde, minimaal vereiste medische omkadering, komt ze voor de doelgroep in kwestie in een uitdoofscenario terecht, zoals bedoeld in artikel 19, §2, zelfs als een deel van de minimaal vereiste medische omkadering wel nog is ingevuld of zelfs als de revalidatievoorziening beroep doet op een externe arts.
§4. Indien een revalidatievoorziening in twee opeenvolgende kalenderjaren niet de volgens artikel 17 vereiste kritische massa bereikt die ze moet realiseren om aan rechthebbenden van een in artikel 19,
§3, opgesomde groep revalidatieprogramma's te kunnen realiseren, komt ze voor de groep in kwestie in een uitdoofscenario terecht vanaf 1 april van het jaar dat volgt op het tweede opeenvolgende kalenderjaar waarin de kritische massa niet bereikt is.
§5. De revalidatievoorzieningen die volgens §§3 en 4 in een uitdoofscenario terecht komen voor een bepaalde doelgroep, kunnen nadien middels een succesvol inlooptraject doorlopen te hebben zoals bedoeld in artikel 20, wel opnieuw revalidatieprogramma's realiseren voor rechthebbenden van de doelgroep in kwestie.
§6. De bepalingen van artikel 21 §§1 en 2, zijn ook van toepassing op revalidatievoorzieningen die binnen hun team tijdelijk over geen enkele arts zoals bedoeld in artikel 12 §1, meer beschikken.
Hoofdstuk IV. VERSTREKKINGEN FUNCTIONELE REVALIDATIE
Artikel 22. Een in punt ll omschreven multidisciplinair revalidatieprogramma bestaat voor elke rechthebbende uit verstrekkingen functionele revalidatie die in dit punt IV worden omschreven.
Elke verstrekking functionele revalidatie die voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, wordt elders in deze overeenkomst "zitting" genoemd.
Een zitting moet ofwel een diagnostisch doel hebben (zittingen in het kader van een aanvangsbilan), ofwel een therapeutisch doel (gewone revalidatiezittingen die geen deel uitmaken van een aanvangsbilan). Handelingen of tussenkomsten die geen diagnostisch of therapeutisch doel hebben, kunnen nooit deel uitmaken van de tijd die vereist is om een zitting te realiseren. Het afhandelen van allerlei administratieve formaliteiten of het opvragen of verzamelen van bepaalde administratieve gegevens (ongeacht of deze activiteiten kaderen in de aanvraagprocedure tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen of niet) kan dan ook nooit deel uitmaken van de tijd die vereist is om een zitting te realiseren. De tussenkomsten die een lid van de equipe vervult en die louter dergelijke administratieve handelingen betreffen, kunnen ook nooit deel uitmaken van de tussenkomsten die vereist zijn om aan de voorwaarden van artikel 11 inzake het multidisciplinair karakter van de tussenkomsten te beantwoorden.
Hoofdstuk IV - A - zittingen in het kader van een aanvangsbilan (bilanzittingen).
Artikel 23. §1. Zittingen die deel uitmaken van een aanvangsbilan zijn steeds individuele zittingen, dit wil zeggen met één therapeut (eventueel tegelijkertijd meerdere therapeuten) tegenover één rechthebbende en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie. Indien tegelijkertijd meerdere therapeuten tegenover één rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) een zitting in het kader van een aanvangsbilan realiseren, zal deze zitting - voor wat de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen betreft - beschouwd worden als een zitting
die gerealiseerd is door één therapeut tegenover één rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie); de arbeidstijd van de andere therapeuten die aanwezig zijn bij deze zitting, kan nooit aanleiding geven tot de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van een zitting, behalve als het een situatie betreft zoals bedoeld in artikel 24 §1, tweede alinea (rechthebbende die zijn vierde verjaardag nog niet bereikt heeft).
De zittingen die deel uitmaken van éénzelfde aanvangsbilan worden verricht binnen een periode van maximum drie maand. Begin- en einddatum van deze periode worden opgegeven bij de aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen.
§2. Zoals werd vermeld in artikel 9 §2 vangt een multidisciplinair revalidatieprogramma steeds aan met het opmaken van een multidisciplinair aanvangsbilan. De revalidatievoorziening oordeelt zelf hoeveel zittingen nodig zijn om dit multidisciplinair aanvangsbilan te realiseren. Indien de verwijsbrief (van de in artikel 8 bedoelde externe arts die de rechthebbende naar de revalidatievoorziening heeft verwezen) reeds zeer veel diagnostische gegevens bevat, is het niet uitgesloten dat het aanvangsbilan, dat de revalidatievoorziening moet realiseren, in één of enkele zittingen kan worden afgerond.
§3. Overeenkomstig artikel 3 kan een rechthebbende van groep 8, 9 of 10, naar het centrum voor ambulante revalidatie verwezen worden door een centrum dat door 'Kind en Gezin', de 'Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.)' of de 'Dienst für Kind und Familie' erkend is als gespecialiseerd centrum voor de diagnosestelling van gehoorstoornissen bij zuigelingen. De zittingen die in dit centrum gerealiseerd zijn om de diagnosestelling te realiseren die de aanleiding vormt voor de verwijzing naar het centrum voor ambulante revalidatie., kunnen geen deel uitmaken van de in artikel 23, §1, bedoelde zittingen van het aanvangsbilan en kunnen bijgevolg nooit aangerekend worden op basis van de onderhavige overeenkomst.
Artikel 24. §1. Onverminderd artikel 11, duurt het geheel van individuele verstrekkingen tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) die deel uitmaken van 1 zitting zoals vermeld in artikel 23, minimum 1 uur. Het geheel van individuele verstrekkingen tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) die deel uitmaken van 1 zitting zoals vermeld in artikel 23, kan ook minimum anderhalf uur of minimum 2 uren per dag en per rechthebbende duren. Een zitting kan onderverdeeld zijn in deelzittingen van elk minimum 30 minuten.
Alleen voor een rechthebbende die zijn vierde verjaardag nog niet bereikt heeft, kan de zitting ook samengesteld zijn uit 1 therapeut 30 minuten tegenover de rechthebbende en tegelijkertijd 1 therapeut 30 minuten tegenover de familie, ofwel uit 2 therapeuten tegelijkertijd 30 minuten tegenover de rechthebbende.
Elke therapeut (arts uitgezonderd) die bij een zitting voor een rechthebbende betrokken is, moet bij die zitting minimum 30 minuten betrokken zijn. De tussenkomst van een arts tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) kan alleen deel uitmaken van de vereiste duur van een zitting, als het een tussenkomst van minimum 30 minuten betreft.
§2. Elke zitting moet zijn opgenomen in het dossier van de rechthebbende. De namen van de "personen van een discipline, behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe" zoals bepaald in artikel 12, die tussenkwamen worden daarbij vermeld. Zo een zitting samengesteld is uit deelzittingen worden deze gegevens voor elke deelzitting vermeld. Van iedere zitting of deelzitting wordt de inhoud kort weergegeven in het dossier van de rechthebbende.
§3. Voor verstrekkingen tegenover de rechthebbende en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie, of voor andere activiteiten van een arts van de bij overeenkomst voorziene equipe (arts zoals bepaald in artikel 12), is per zitting van 1 uur vermeld in artikel 23, een globale gemiddelde duur van minimum 15 minuten beschikbaar.
De tijd die hiervoor jaarlijks beschikbaar moet zijn, wordt berekend op het totaal van dit soort zittingen dat de revalidatievoorziening krachtens artikel 40 in de loop van een kalenderjaar kan uitvoeren.
§4. In de loop van een aanvangsbilan dient elke rechthebbende minstens 1 keer door een arts van de bij overeenkomst voorziene equipe onderzocht te worden.
Artikel 25. §1. De prijs per uur voor een individuele zitting zoals bepaald in de artikelen 23 en 24, "forfait" genaamd, wordt vastgesteld volgens de berekeningen vermeld in de bijlage I bij deze overeenkomst.
§2. Het bedrag van het forfait bedraagt 102,91 EURO vanaf 1 september 2018. Het indexeerbare gedeelte van dit bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 105,10 van 1 september 2018 (basis 2013) van de consumptieprijzen. Dit indexeerbare gedeelte wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 192 van het besluit.
§3. Bij een forfaitaanpassing blijft het niet-indexeerbare gedeelte van de algemene kosten behouden op het voordien vastgelegde niveau en wordt voor het indexeerbare gedeelte van de algemene kosten alleen nog rekening gehouden met de evolutie van het spilindexcijfer, conform de bepalingen van §2.
Artikel 26. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe om per dag en per rechthebbende slechts een bedrag gelijk aan 1, 1,5 of 2 forfaits te factureren voor zittingen zoals bepaald in de artikelen 23 en 24, met een duur van respectievelijk minimum 1 uur, anderhalf uur of 2 uren per dag en per rechthebbende.
Hoofdstuk IV - B - zittingen die geen deel uitmaken van een aanvangsbilan (gewone revalidatiezittingen).
Artikel 27. §1. In het kader van een multidisciplinaire revalidatie kan een zitting die geen deel uitmaakt van een aanvangsbilan een individuele, een groeps-, of een gemengde zitting zijn. De groepszittingen waarop de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn, zijn groepszittingen waaraan meerdere rechthebbenden en/of familieleden van meerdere rechthebbenden deelnemen, zonder dat er leerkrachten van de betrokken rechthebbenden aan deelnemen.
§2. Onverminderd artikel 11, duurt het geheel van verstrekkingen tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) die deel uitmaken van één zitting zoals vermeld in §1, minimum 1 uur. Het geheel van verstrekkingen tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) die deel uitmaken van één zitting zoals vermeld in §1, kan ook minimum anderhalf uur of minimum 2 uren per dag en per rechthebbende duren. Een zitting kan voor elke rechthebbende onderverdeeld zijn in deelzittingen van elk minimum 30 minuten.
Alleen voor een rechthebbende die zijn vierde verjaardag nog niet bereikt heeft kan de zitting ook samengesteld zijn uit 1 therapeut 30 minuten tegenover de rechthebbende en tegelijkertijd 1 therapeut 30 minuten tegenover de familie, ofwel uit 2 therapeuten tegelijkertijd 30 minuten tegenover de rechthebbende.
Elke therapeut (arts uitgezonderd) die bij een zitting voor een rechthebbende betrokken is, moet bij
die zitting minimum 30 minuten betrokken zijn. De tussenkomst van een arts tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie) kan alleen deel uitmaken van de vereiste duur van een zitting, als het een tussenkomst van minimum 30 minuten betreft.
§3. Elke zitting moet zijn opgenomen in het dossier van de rechthebbende. De namen van de "personen van een discipline, behorend tot de bij overeenkomst voorziene equipe" zoals bepaald in artikel 12, die tussenkwamen worden daarbij vermeld. In voorkomend geval worden in het dossier ook de namen vermeld van de andere rechthebbenden die dezelfde zitting volgden. Zo een zitting samengesteld is uit deelzittingen worden deze gegevens voor elke deelzitting vermeld. Van iedere zitting of deelzitting wordt de inhoud kort weergegeven in het dossier van de rechthebbende.
§4. Onverminderd de §§ 2 en 3, heeft de verhouding tussen het aantal therapeuten en het aantal rechthebbenden dat bij een zelfde zitting of deelzitting betrokken is, voor de ganse duur van die zitting of deelzitting :
- ofwel het karakter van een individuele zitting, met een verhouding van 1 therapeut tegenover 1 rechthebbende en eventueel 4 therapeuten tegenover maximum 4 rechthebbenden,
- ofwel het karakter van een groepszitting, waarbij per therapeut maximum 4 rechthebbenden tegelijk betrokken zijn en tegenover maximum 8 rechthebbenden minimum 2 therapeuten. Zodra er bij een groepszitting 5 rechthebbenden betrokken zijn, dienen er minimum 2 therapeuten bij betrokken te zijn.
§5. Voor verstrekkingen tegenover de rechthebbende (en/of gebeurlijk tegenover één of meerdere leden van zijn familie), of voor andere activiteiten van een arts van de bij overeenkomst voorziene equipe (arts zoals bepaald in artikel 12), is per (deel)zitting van 1 uur een globale gemiddelde duur van minimum 2,5 minuten beschikbaar.
De tijd die hiervoor jaarlijks beschikbaar moet zijn, wordt berekend op het totaal van dit soort zittingen van de revalidatievoorziening voor het geheel van de rechthebbenden.
§6. TABEL 1 bevat alle bedragen die kunnen gefactureerd worden voor zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen vermeld in §1 die beantwoorden aan de beschikkingen van de §§ 2, 3 en 4. Daarbij is het bedrag van 1 forfait gelijk aan het bedrag van het forfait bepaald in artikel 25, §2.
De vaststelling van het bedrag uit TABEL 1 dat per dag en per rechthebbende factureerbaar is voor elke overeenstemmende zitting waarvan de samenstelling qua aantal rechthebbenden en aantal therapeuten gedurende de hele duur ervan niet veranderde, wordt bepaald door het quotiënt van de deling :
totaal aantal effectief door therapeut(en) tegenover de rechthebbende(n)3 gepresteerde uren aantal betrokken rechthebbende(n)
De vaststelling van het bedrag uit TABEL 1 dat per dag en per rechthebbende factureerbaar is voor elke overeenstemmende zitting die bestaat uit deelzittingen waarvan de samenstelling onderling qua aantal rechthebbenden en/of aantal therapeuten veranderde, wordt bepaald door de som van de quotiënten van de voormelde deling voor elke deelzitting waar een rechthebbende aan deelnam.
3 Onder "de rechthebbende" wordt hier verstaan "de rechthebbende en/of gebeurlijk één of meerdere leden van zijn familie" (ouders, partner,... ).
Voor elke deling blijft de arts buiten beschouwing, behalve indien hij 30 minuten of langer bij een (deel)zitting betrokken is. Voor elke deling is ook het aantal therapeuten nooit groter dan het aantal rechthebbenden.
De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de zittingen zo te organiseren dat per dag en per rechthebbende slechts éénvan de bedragen vermeld in TABEL 1 aanrekenbaar is. Gebeurlijk is afronding naar een lager aanrekenbaar bedrag mogelijk bij een zitting waarvoor het quotiënt of de som van quotiënten van de deelzittingen niet overeenstemt met een in TABEL 1 vermeld aanrekenbaar bedrag.
TABEL 1: mogelijk aanrekenbare bedragen | |||
3 forfaits | = | 308,73 | EURO |
2,75 forfaits | = | 283,00 | EURO |
2,66 forfaits | = | 273,74 | EURO |
2,5 forfaits | = | 257,28 | EURO |
2,33 forfaits | = | 239,78 | EURO |
2,25 forfaits | = | 231,55 | EURO |
2 forfaits | = | 205,82 | EURO |
1,75 forfaits | = | 180,09 | EURO |
1,66 forfaits | = | 170,83 | EURO |
1,5 forfaits | = | 154,37 | EURO |
1,33 forfaits | = | 136,87 | EURO |
1,25 forfaits | = | 128,64 | EURO |
1 forfait | = | 102,91 | EURO |
0,75 forfait | = | 77,18 | EURO |
0,66 forfait | = | 67,92 | EURO |
0,50 forfait | = | 51,46 | EURO |
0,33 forfait | = | 33,96 | EURO |
0,25 forfait | = | 25,73 | EURO |
1 forfait = 102,91 EURO voor een rechthebbende die zijn vierde verjaardag nog niet bereikt heeft: 1 therapeut 30' tegenover de rechthebbende en tegelijkertijd 1 therapeut 30' tegenover de familie, ofwel 2 therapeuten tegelijkertijd 30' tegenover de rechthebbende. |
De bedragen uit tabel 1 overeenstemmend met 2,25, 2,33, 2,5, 2,66, 2,75 en 3 forfaits worden enkel gebruikt voor het factureren van hele revalidatiedagen die werden uitgevoerd ten behoeve van rechthebbenden behorend tot groep 1 van artikel 3. Het bedrag uit tabel 1 overeenstemmend met 3 forfaits wordt eveneens gebruikt voor het factureren van de "intake-verstrekking" voor rechthebbenden behorend tot groep 1.
§7. Onverminderd de bepalingen van de vorige paragrafen van dit artikel, is voor een rechthebbende op dezelfde dag een zitting mogelijk bestaande uit een (deel)zitting tegenover de rechthebbende in combinatie met een (deel)zitting tegenover de familie.
Artikel 28. §1. In het kader van een multidisciplinaire revalidatie kan een gewone revalidatiezitting die geen deel uitmaakt van een aanvangsbilan, ook een zitting zijn die zich richt tot een groep leerkrachten van minimum twee rechthebbenden. Eventueel kunnen aan een dergelijke zitting die zich richt tot een groep leerkrachten, ook de ouders (en/of de partner) van de betrokken rechthebbenden deelnemen.
§2. Onverminderd artikel 11, duurt een zitting zoals vermeld in §1, minimum 1 uur. Zij kan ook minimum anderhalf uur of minimum 2 uren duren. Deze zitting kan voor eenzelfde groep leerkrachten (en gebeurlijk de ouders en/of partners van de betrokken rechthebbenden) onderverdeeld zijn in
aaneensluitende deelzittingen van elk minimum 30 minuten. Bij de zitting zijn minimum één en maximum twee personen van de in artikel 12 vermelde equipe van de revalidatievoorziening betrokken. Elk van hen werkt met de hele groep, die hij aldus interactief voorlicht en/of opleidt betreffende hun dagdagelijkse aanpak van de rechthebbende, zijn stoornis en de functionele problemen als gevolg daarvan.
§3. Elke dergelijke zitting wordt vermeld in het dossier van de rechthebbende. De naam of namen van de arts(en) of andere perso(o)n(en) van de in artikel 12 vermelde equipe van de revalidatievoorziening die tussenkwamen, worden daarbij ook vermeld, evenals de naam of namen van de leerkracht(en) (en gebeurlijk de ouders en/of partner) van de rechthebbende, die namens de rechthebbende de zitting volgden. Ook de naam van de andere rechthebbenden van wie de leerkrachten (en gebeurlijk de ouders en/of partner) dezelfde zitting volgden, worden erin vermeld.
§4. Per zitting bestaat de groep uit de leerkracht(en) (en gebeurlijk de ouders en/of partners) van maximum 4 rechthebbenden.
§5. Voor elke zitting bepaald in dit artikel is, naast de minimale tijd van 30 min om zijn eventuele deelname te kunnen verrekenen in de vereiste duur van de zitting, voor andere activiteiten van een arts van de bij overeenkomst voorziene equipe, per (deel)zitting van 1 uur een globale gemiddelde duur van minimum 2,5 minuten beschikbaar.
De tijd die hiervoor jaarlijks beschikbaar moet zijn, wordt berekend op het totaal van dit soort zittingen van de revalidatievoorziening voor het geheel van de rechthebbenden.
§6. TABEL 2 bevat alle bedragen die kunnen gefactureerd worden voor zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen vermeld in §1 die beantwoorden aan de beschikkingen van §§ 2, 3 en 4. Daarbij is het bedrag van 1 forfait gelijk aan het bedrag van het forfait bepaald in artikel 25, §2.
De vaststelling van het bedrag uit TABEL 2 dat per rechthebbende factureerbaar is voor elke overeenstemmende zitting waarvan de samenstelling qua aantal rechthebbenden en aantal artsen en/of therapeuten gedurende de hele duur ervan niet veranderde wordt bepaald door het quotiënt van de deling :
totaal aantal effectief door artsen en/of therapeut(en) tegenover de rechthebbende(n)4 gepresteerde uren
aantal betrokken rechthebbende(n)
Voor elke deling blijft de arts buiten beschouwing, behalve indien hij 30 minuten of langer bij een (deel)zitting betrokken is. Voor elke deling is ook het aantal therapeuten nooit groter dan het aantal rechthebbenden.
De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de zittingen zo te organiseren dat per dag en per rechthebbende slechts één van de bedragen vermeld in TABEL 2 aanrekenbaar is.
TABEL 2: mogelijk aanrekenbare bedragen | |||
2 forfaits | = | 205,82 | EURO |
1,75 forfaits | = | 180,09 | EURO |
1,66 forfaits | = | 170,83 | EURO |
1,5 forfaits | = | 154,37 | EURO |
4 Onder "de rechthebbende" wordt hier verstaan "de ouder(s) en/of leerkracht(en) en/of partner(s) van één rechthebbende".
1,33 forfaits | = | 136,87 | EURO |
1,25 forfaits | = | 128,64 | EURO |
1 forfait | = | 102,91 | EURO |
0,75 forfait | = | 77,18 | EURO |
0,66 forfait | = | 67,92 | EURO |
0,50 forfait | = | 51,46 | EURO |
0,33 forfait | = | 33,96 | EURO |
0,25 forfait | = | 25,73 | EURO |
§7. Onverminderd de bepalingen van de vorige paragrafen van dit artikel, is voor een rechthebbende op dezelfde dag een zitting mogelijk zoals vermeld in artikel 27 (gewone revalidatiezittingen) en een zitting zoals vermeld in dit artikel 28 (groepszittingen voor leerkrachten), op voorwaarde dat beide beantwoorden aan alle bepalingen van deze respectieve artikelen. Beide zittingen dienen afzonderlijk op de factuur te worden vermeld.
Hoofdstuk IV • C • Beschikkingen geldend zowel voor een in IV - A als voor een in IV - B vermelde zitting (gemeenschappelijke bepalingen voor bilanzittingen en gewone revalidatiezittingen).
Artikel 29. §1. Conform artikel 218 van het besluit verbindt de revalidatievoorziening zich ertoe geen extra vergoedingen te vorderen bij een forfait of een ander bedrag vermeld in de artikelen 25 §2, 27
§6 en 28 §6, en dit noch bij de rechthebbende noch bij zijn verzekeringsinstelling. De kosten voor o.a. de dranken en maaltijden die eventueel in de revalidatievoorziening worden gebruikt en de eventuele onkosten van vervoer van de rechthebbenden van hun woonplaats naar de revalidatievoorziening en omgekeerd dat door de revalidatievoorziening zelf georganiseerd wordt, kunnen wel aangerekend worden. In voorkomend geval deelt de revalidatievoorziening het tarief/km dat gehanteerd wordt bij aanrekenen van die vervoersonkosten mee aan de verzekeringsinstelling van de rechthebbende(n).
Voor sommige in het raam van het revalidatieprogramma georganiseerde socio-culturele activiteiten die buiten de revalidatie-revalidatievoorziening plaatsvinden, kan de revalidatievoorziening daarenboven aan de rechthebbenden een beperkte extra vergoeding vragen in de kostprijs ervan. Het daarvoor door de revalidatievoorziening gevraagde bedrag mag evenwel nooit meer bedragen dan de helft van de specifieke kosten van die activiteiten (toegangsgelden, verplaatsingsonkosten die samenhangen met de activiteiten buiten de revalidatievoorziening, enz.) en een rechthebbende mag nooit om financiële redenen van deelname aan een activiteit worden uitgesloten.
§2. Per individuele, groeps- of gemengde zitting zijn bijkomend 40 minuten beschikbaar voor andere activiteiten, berekend op basis van een zitting van 1 uur. Deze aanvullende tijd beoogt onder meer de vorming van personeel, de voorbereiding van zittingen, de vergaderingen van de equipe en de diverse contacten nodig voor de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van de rechthebbende, het bijhouden van dossiers, het opstellen van rapporten ...
Artikel 30. §1. De revalidatievoorziening verbindt er zich toe om per dag en per rechthebbende slechts één van de bedragen aan te rekenen zoals vermeld in artikel 26 (bedragen voor bilanzittingen) of in TABEL 1 van artikel 27 §6 (bedragen voor gewone revalidatiezittingen). Gewone revalidatiezittingen kunnen niet worden aangerekend zolang het multidisciplinair aanvangsbilan niet is afgerond.
§2. De revalidatievoorziening verbindt er zich toe om per dag en per rechthebbende slechts één van de bedragen aan te rekenen zoals vermeld in artikel 26 (bedragen voor bilanzittingen) of in TABEL 2 van artikel 28 §6 (bedragen voor groepszittingen voor leerkrachten). Groepszittingen voor leerkrachten kunnen niet worden aangerekend zolang het multidisciplinair aanvangsbilan niet is afgerond.
De revalidatievoorziening verbindt zich er ook toe om per dag en per rechthebbende slechts een bedrag voor een zitting zoals vermeld in TABEL 1 van artikel 27 §6 (bedragen voor gewone revalidatiezittingen) en zoals vermeld in TABEL 2 van artikel 28 §6 (bedragen voor groepszittingen voor leerkrachten), aan te rekenen op voorwaarde dat beide daartoe verrichte zittingen beantwoorden aan alle bepalingen van de respectieve artikelen 27 en 28.
Artikel 31. §1. Behalve als de bepalingen van §2 van toepassing zijn kan een contact of een verstrekking tegenover gezondheidswerkers, maatschappelijk werkers, sociaal verpleegkundigen of leerkrachten in geen enkel geval verstrekkingen tegenover één of meerdere leden van de familie van een rechthebbende vervangen om de duurtijden vermeld in artikel 24 §1, eerste lid (bilanzittingen) en in artikel 27, §2, eerste lid (gewone revalidatiezittingen) te bereiken.
§2. Bij wijze van uitzondering evenwel kunnen, in geval een jeugdige rechthebbende geen ouders of familie meer heeft of in geval deze hem in de steek laten, verstrekkingen tegenover de wettelijke vertegenwoordiger van de rechthebbende of tegenover een andere derde vertrouwenspersoon of - personen, die in de plaats van ouders of familie xxxxxx/treden, de plaats innemen van verstrekkingen tegenover één of meerdere leden van de familie van een rechthebbende om de hierboven vermelde duurtijden te bereiken.
§3. Waar zittingen in de revalidatievoorziening en netwerkinterventies niet volstaan, kunnen voor een aanvangsbilan, voor een efficiënte revalidatie of voor evaluatie van resultaten gedurende en op het einde van de revalidatie ook een aanrekenbare aanvangsbilan(deel)zitting of een andere aanrekenbare (deel)zitting ter revalidatie of ter observatie van de rechthebbende in zijn natuurlijk milieu of op school uitgevoerd worden. De personeelstijd voor de verplaatsingen daartoe is evenwel al begrepen in de tijd bedoeld in artikel 29 §2 (de arbeidstijd voor andere activiteiten dan face-to-face contacten) en eventuele andere daarmee gemoeide kosten zijn al begrepen in de werkingsmiddelen van de revalidatievoorziening die begrepen zijn in het in artikel 25 §2 vastgesteld forfait. Voor eenzelfde rechthebbende kunnen slechts enkele dergelijke zittingen worden aangerekend.
De aanwezigheid van de rechthebbende is niet vereist bij de (deel)zittingen die in zijn natuurlijk milieu of op zijn school worden gerealiseerd. Indien een rechthebbende bij een dergelijke zitting in zijn natuurlijk milieu of op zijn school niet aanwezig is, dienen hierbij wel steeds één of meerdere familieleden (ouders, partner,... ) van de rechthebbende aanwezig te zijn. Leerkrachten van de rechthebbende kunnen hierbij ook aanwezig zijn. Een(deel)zitting in het natuurlijk milieu van de rechthebbende waarbij wel één of meerdere leerkrachten van de rechthebbende aanwezig zijn maar waarbij de rechthebbende zelf niet aanwezig is en waarbij ook niemand van zijn familie (ouders, partner,... ) aanwezig is, komt echter niet in aanmerking voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen.
De aanwezigheid van een therapeut van de revalidatievoorziening en van de ouders op een vergadering die (krachtens de reglementering van de overheid die voor het onderwijs bevoegd is) deel uitmaakt van het normale functioneren van de school (klassenraden, deliberaties, normale oudercontacten voor de ouders van alle leerlingen,... ), kan echter nooit aanleiding geven tot het realiseren van een (deel)zitting.
§4. Onverminderd de bepalingen van artikel 69, §§ 1 en 2, moeten in het dossier van de rechthebbende de zittingen waarvan sprake in §3 vermeld worden, met motief en plaats van uitvoering.
Hoofdstuk IV - D - Beschikkingen geldend voor de rechthebbenden behorend tot de groep 1.
Artikel 32. §1. Voor de rechthebbenden van groep 1 komen behalve bilanzittingen (zoals bedoeld in hoofdstuk IV - A) en gewone revalidatiezittingen (zoals bedoeld in hoofdstuk IV - B), op basis van deze
overeenkomst ook de volgende prestaties voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking: de "intake-verstrekking", de "revalidatiedag" en de "halve revalidatiedag".
§2. Een "intake-verstrekking" is een verstrekking die minstens 3 rechtstreekse contacten omvat in de eerste week van het aanvangsbilan, tussen de (in artikel 17, § 3 bedoelde) arts van de revalidatievoorziening enerzijds en anderzijds de (in artikel 3 bedoelde) arts die de rechthebbende naar de revalidatievoorziening heeft doorverwezen. De hier bedoelde contacten kunnen ook plaatsvinden tussen therapeuten die samenwerken met de bedoelde artsen en die betrokken zijn of (in de revalidatievoorziening) betrokken zullen worden bij de revalidatie van de rechthebbende. Tijdens deze contacten bekomt de revalidatievoorziening alle relevante informatie die nuttig is voor het verderzetten van de revalidatie van de betrokken rechthebbende. Deze "intake-verstrekking" kan per rechthebbende slechts éénmaal worden aangerekend.
§3. Een "revalidatiedag" is iedere dag van de revalidatieperiode tijdens welke een rechthebbende gedurende minstens 6 uur in de revalidatievoorziening wordt gerevalideerd, wat inhoudt dat hij gedurende die tijd deelneemt aan revalidatieactiviteiten in groepsverband, georganiseerd en geleid door de revalidatievoorziening en/of dat hij gedurende die tijd individueel wordt begeleid (één therapeut tegenover één rechthebbende).
Een "halve revalidatiedag" is iedere dag van de revalidatieperiode tijdens welke een rechthebbende gedurende minstens 3 uur in de revalidatievoorziening wordt gerevalideerd, wat inhoudt dat hij gedurende die tijd deelneemt aan revalidatieactiviteiten in groepsverband, georganiseerd en geleid door de revalidatievoorziening en/of dat hij gedurende die tijd individueel wordt begeleid (één therapeut tegenover één rechthebbende).
In voorkomend geval kan de duur van een onderhoud dat in de revalidatievoorziening met de familie van een rechthebbende heeft plaatsgevonden eveneens meegeteld worden om tot de vastgestelde vereiste duur te komen van de revalidatieverstrekkingen die voor tegemoetkoming in de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen. Het is evenwel niet mogelijk een (halve) revalidatiedag te factureren indien er geen enkel rechtstreeks contact met de rechthebbende heeft plaatsgevonden tijdens deze (halve) revalidatiedag.
§4. Een overleg tussen een lid van de therapeutische equipe van de revalidatievoorziening en de werkgever van de rechthebbende, met het oog op zijn professionele re-integratie, of met een persoon die voor de rechthebbende in het kader van zijn sociale of familiale re-integratie bij hem tussenkomt of zal tussenkomen, kan deel uitmaken van een (halve)revalidatiedag.
De tijd die eventueel wordt besteed aan het gebruik van een maaltijd in de revalidatievoorziening, kan nooit deel uitmaken van de voormelde duur van 3 noch van 6 uur.
§5. Per rechthebbende en per dag komt slechts één enkele verstrekking voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking, hetzij de "intake-verstrekking", hetzij de "revalidatiedag", hetzij de "halve revalidatiedag", hetzij een "bilanzitting" (zoals bedoeld in hoofdstuk IV-A), hetzij een "gewone revalidatiezitting" (zoals bedoeld in hoofd- stuk IV-B).
§6. Het aantal aanrekenbare forfaits voor een halve of een hele revalidatiedag wordt berekend volgens de formule in artikel 27, §6. Voor een halve revalidatiedag mag echter maximaal het equivalent van twee forfaits gefactureerd worden. Voor een hele revalidatiedag mag maximaal het equivalent van drie forfaits gefactureerd worden.
Voor een intake-forfait wordt het equivalent van drie forfaits gefactureerd.
§7. Voor de rechthebbenden behorend tot de groep 1 van artikel 3 dienen lokalen en uitrusting voorzien te worden die niet tegelijkertijd ook worden gebruikt door rechthebbenden behorend tot de andere groepen van artikel 3.
Waar zittingen in de revalidatievoorziening en netwerkinterventies niet volstaan, kan voor een rechthebbende uit groep 1 van artikel 3 ook een halve of een hele revalidatiedag, of een in hoofdstuk IV-B voorziene zitting gebeurlijk samen met één of meerdere leden van zijn familie, in zijn natuurlijk milieu uitgevoerd worden. De personeelstijd voor de verplaatsingen daartoe is evenwel al begrepen in de tijd bedoeld in artikel 32, §3 (halve en hele revalidatiedagen) en in de tijd bedoeld in artikel 27, §2 (gewone revalidatiezitting) én eventuele andere daarmee gemoeide kosten zijn al begrepen in de werkingsmiddelen van de revalidatievoorziening, zoals vastgesteld bij inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Ook de verplaatsingsonkosten voor het realiseren van het "intake-forfait" zijn reeds begrepen in de werkingsmiddelen van de revalidatievoorziening, zoals vastgesteld bij inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Hoofdstuk V. PROCEDURE VAN AANVRAAG TOT TEGEMOETKOMING voor DE REVALIDATIEKOSTEN
Artikel 33. §1. De aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en, in voorkomend geval, de reiskosten, gebeurt conform de procedure zoals vermeld in artikel 206 en 209 van het besluit.
§2.Het model van aanvraagformulier is opgenomen als bijlage 4 tot en met bijlage 19 bij deze overeenkomst.
§3. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de rechthebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger behoorlijk schriftelijk in te lichten omtrent de beschikkingen van artikel 15 (maximale revalidatieduur) die, in geval van een beslissing tot goedkeuring van zijn aanvraag , op hem van toepassing zijn, en omtrent het feit dat door het indienen van zijn aanvraag, hij geacht wordt akkoord te zijn met deze beschikkingen. De revalidatievoorziening bewaart een dubbel van deze informatie getekend door de rechthebbende of zijn wettelijkevertegenwoordiger.
§4. Indien de in §1 bedoelde aanvraag hoogst uitzonderlijk de revalidatie betreft van een rechthebbende van groep 1 in een revalidatievoorziening zoals bedoeld in artikel 20 § 6 die niet beantwoordt aan de ter zake geldende voorwaarden inzake medische omkadering, dient dit uitdrukkelijk te worden gemotiveerd in het medisch verslag (deel 3) van het aanvraagformulier voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 1.
Artikel 34. Deel 3 van het aanvraagformulier waarvan sprake in artikel 33, het gestandaardiseerd medisch verslag, wordt opgesteld en ondertekend door een behandelend arts van de revalidatievoorziening. Indien men aanspraak wil maken op reiskosten moet ook het gestandaardiseerd medisch verslag ‘reiskosten’ worden opgesteld en ondertekend door een behandelend arts van de revalidatievoorziening.
Indien de rechthebbende behoort tot één van de in artikel 17 §§ 3 tot en met 8 bedoelde groepen, dient het gestandaardiseerd medisch verslag ondertekend te worden door een arts die over de vereiste specialisatie beschikt om volgens artikel 17 voor rechthebbenden van de groep in kwestie een revalidatieprogramma te kunnen realiseren. Indien de revalidatievoorziening tijdelijk niet meer over een vereiste arts-specialist voor die groep beschikt maar de revalidatievoorziening krachtens de
bepalingen van artikel 21 §2, zorggebruikers van die groep toch nog tijdelijk kan opvolgen, kan een andere arts die deel uitmaakt van de equipe het gestandaardiseerd medisch verslag ondertekenen. Indien de revalidatievoorziening tijdelijk niet meer over een vereiste arts-specialist voor die groep beschikt maar de revalidatievoorziening krachtens de bepalingen van artikel 21 §2, zorggebruikers van die groep toch nog tijdelijk kan opvolgen omdat het hiervoor beroep doet op een externe arts zoals bedoeld in artikel 21 §2, die wel over de bedoelde specialisatie beschikt, dient het gestandaardiseerd medisch verslag ondertekend te worden door die externe arts waarvan de naam en het erkenningsnummer door de revalidatievoorziening worden meegedeeld aan het agentschap.
Een arts-specialist in opleiding is niet bevoegd om de gestandaardiseerde medische verslagen te ondertekenen, tenzij de Expertencommissie hier voorafgaandelijk toch mee instemt, op basis van een gemotiveerde aanvraag van de revalidatievoorziening. De revalidatievoorziening dient in een dergelijke aanvraag te vermelden waarom deze uitzondering aangewezen is, hoelang deze uitzonderingstoestand naar verwachting zal duren, en welke supervisie het stageplan voorziet voor de arts-specialist in opleiding.
Het aanvraagformulier bevat o.a. de volgende elementen (zie bijlage)
a) het therapeutisch schema;
b) de gevraagde revalidatieperiode en, waar van toepassing, ook het gedeelte van het contingent aan zittingen dat gevraagd wordt;
c) de disciplines van de verstrekkers die elkemaand tussenkomen;
d) indien het een aanvraag om verlenging van de eerder toegestane revalidatie betreft : het reeds gerealiseerde aantal zittingen, met inbegrip van de gerealiseerde maar nog niet-gefactureerde of nog niet-uitbetaalde zittingen. Bij de telling van dat aantal gerealiseerde zittingen moet (conform artikel 15 §2) geen rekening worden gehouden met het type revalidatiezitting, de prijs van de zitting en het gewicht van dat type zitting in de facturatiecapaciteit. Indien op een zelfde dag voor een rechthebbende zowel een in artikel 27 bedoelde zitting als een in artikel 28 bedoelde zitting wordt gerealiseerd, geldt dit wel als twee zittingen;
e) een beperkte motivatie (deel 3 medisch verslag bij ‘origine van het letsel’: andere) waarom een revalidatievoorziening uitzonderlijk de revalidatie van een rechthebbende van groep 1 aanvraagt in een revalidatievoorziening die niet beantwoordt aan de ter zake geldende voorwaarden inzake medische omkadering.
Dezelfde gegevens moeten ook worden bezorgd indien het gaat om een aanvraag voor zittingen "multidisciplinaire revalidatie" in de revalidatievoorziening, volgend op een aanvangsbilan dat opgemaakt is in een ander centrum voor ambulante revalidatie.
Artikel 35. §1. Conform artikel 236 van het besluit wordt de beslissing tot goedkeuring van de aangevraagde tegemoetkoming voor een revalidatieprogramma in het kader van deze overeenkomst gegeven door de verzekeringsinstelling van de rechthebbende.
Elke beslissing tot goedkeuring voor een aanvraag vermeld in hoofdstuk IV-A en hoofdstuk IV-B, wordt gegeven voor een periode van maximum 3 maand. Elke beslissing tot goedkeuring voor een aanvraag (gewoon revalidatieprogramma), wordt gegeven voor een periode van maximum 1 jaar (maximum 6 maanden voor groep 20). Elke beslissing wordt behoorlijk gemotiveerd.
Zonder een gunstig advies ter zake van de Zorgkassencommissie kan geen tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor een revalidatieperiode (aanvangsbilan of multidisciplinair revalidatieprogramma) worden toegestaan voor een rechthebbende van (vermoedelijk) groep 1 ineen revalidatievoorziening die (cf artikel 17, § 3) niet beantwoordt aan de criteria voor groep 1.
§2. Een beslissing tot goedkeuring van de aangevraagde tegemoetkoming voor revalidatie in de revalidatievoorziening komt niet te vervallen indien er voor een rechthebbende van groep 11 (gehoorstoornissen - cochleair implantaat) een aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen wordt ingediend in een zelfde periode een revalidatieprogramma van groep 11 volgt in een ander centrum voor ambulante revalidatie of die het revalidatieprogramma van groep 11 cumuleert met het revalidatieprogramma van één van de andere groepen vermeld in artikel 3 ( cf. artikel 15 §1).
Voor rechthebbenden van groep 11, komt een beslissing tot goedkeuring van de aangevraagde tegemoetkoming voor de revalidatie in de revalidatievoorziening niet te vervallen indien voor de rechthebbende een andere aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van de revalidatie wordt ingediend en het een aanvraag betreft:
• voor een revalidatieprogramma in een revalidatiecentrum voor locomotorische of neurologische revalidatie (revalidatiecentra met identificatienummer 9.50.xxx.xx, 9.51.xxx.xx of 7.71.xxx.xx), als het een rechthebbende van groep 1 (hersenletsel) of groep 14 {hersenverlamming) betreft, tenzij het louter een aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van een multidisciplinair functioneringsbilan betreft
• voor een revalidatieprogramma in een revalidatievoorziening voor psychosociale revalidatie van volwassenen (revalidatiecentra met identificatienummer 7.72.xxx.xx)
• voor een revalidatieprogramma in een revalidatievoorziening voor verslaafden (revalidatiecentra met identificatienummer 7.73.xxx.xx)
• voor een revalidatieprogramma in een revalidatievoorziening voor de psychosociale revalidatie van kinderen met ernstige psychische aandoeningen (revalidatiecentra met identificatienummer 7.74.0xx.xx)
• voor een revalidatieprogramma in een respijteenheid (7.76.70x.xx)
• voor een revalidatieprogramma in een geheugenkliniek (7.78.1xx.xx)
• voor een revalidatieprogramma in een ander Vlaamse revalidatievoorziening dat in het kader van die overeenkomst revalidatieverstrekkingen per revalidatiedag kan aanrekenen.
§3. Een beslissing tot goedkeuring van de gevraagde tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van de revalidatie (ongeacht of deze beslissing tot goedkeuring betrekking heeft op een aanvangsbilan of op het eigenlijke revalidatieprogramma) komt echter niet te vervallen indien het een aanvraag betreft voor het programma van :
• een referentiecentrum voor erfelijke metabole aandoeningen (identificatienummer 7.89.0xx.xx)
• een referentiecentrum voor neuromusculaire ziekten (identificatienummer 7.89.2xx.xx)
• een referentiecentrum voor mucoviscidose (identificatienummer 7.89.1xx.xx)
• een referentiecentrum voor het chronisch vermoeidheidssyndroom (identificatienummer 7.89.4xx.xx)
• een referentiecentrum voor chronische pijn (identificatienummer 7.89.6xx.xx)
• een CP-referentiecentrum (identificatienummer7.89.Sxx.xx)
• een referentiecentrum voor spina bifida (identificatienummer 7.89.55x.xx)
• een referentiecentrum voor autismespectrumstoornissen (identificatienummer 7.74.6xx.xx)
• een referentiecentrum voor kindernefrologie (identificatienummer 7.89.7xx.xx)
• een AIDS-referentiecentrum (identificatienummer 7.76.xxx.xx)
• een kinderdiabetescentrum (identificatienummer 7.86.7xx.xx) of een ziekenhuisdienst die diabeteszelfregulatieprogramma's (identificatienummer 7.86.xxx.xx) of insulinepompprogramma's (identificatienummer 7.86.Sxx.xx) aanbiedt
• een diabetische-voetkliniek (identificatienummer 7.86.8xx.xx)
• een ziekenhuisdienst die zuurstoftherapie thuis (identificatienummer 7.81.xxx.xx), ademhalingsondersteuning thuis (identificatienummer 7.85.2xx.xx), behandeling met nCPAP
thuis (identificatienummer 7.85.xxx.xx) of behandeling met BiPAP thuis (identificatienummer 7.85.3xx.xx) organiseert
• een ziekenhuisdienst die cardiorespiratoire monitoring thuis organiseert (identificatienummer 7.83.Sxx.xx)
• een centrum voor ongewenste zwangerschap (identificatienummer 7.82.Sxx.xx)
• een erkend cardiaal revalidatiecentrum (identificatienummer7.82.1xx.xx)
• een centrum voor visuele revalidatie (identificatienummer 9.69.xxx.xx)
• een ziekenhuisdienst die hartdefibrillatoren implanteert (identificatienummer 7.87.xxx.xx)
• een referentiecentrum hemofilie (7.89.8xx.xx)
• een referentiecentrum refractaire epilepsie (7.89.3xx.xx)
• een referentiecentrum prematuur geboren kinderen (7.83.6xx.xx)
Artikel 36. §1. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe aan de Zorgkassencommissie alle ontbrekende informatie te bezorgen die ze noodzakelijk acht in het kader van haar controle- en adviesopdracht.
§2. De revalidatievoorziening zal aan de arts die de rechthebbende heeft doorverwezen en aan de huisarts (als dit niet de verwijzende arts is), een kopie overmaken van het eindverslag van de revalidatie. Dit verslag moet een samenvatting van de uitgevoerde revalidatie bevatten, de verworven resultaten vermelden en de noodzakelijke elementen geven om deze resultaten in stand te houden en te verlengen.
Indien de verzekeringsinstelling van aansluiting van de rechthebbende in opdracht van de zorgkassencommissie dit aan de revalidatievoorziening opvraagt, zal de revalidatievoorziening aan de arts van de zorgkassencommissie een kopie van dit eindverslag via de verzekeringsinstelling bezorgen.
Artikel 37. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de rechthebbenden behoorlijk in te lichten over de in artikel 33, §1, bedoelde bepalingen betreffende de aanvragen tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen. De revalidatievoorziening waakt erover dat de aanvragen worden ingediend met respect voor de bepaling van artikel 207 van het besluit. De revalidatievoorziening verbindt zich er toe om in het geval dat tegemoetkoming voor er een beslissing tot weigering van de aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen, de zittingen die eventueel reeds gerealiseerd zijn in het kader van dat programma, niet aan te rekenen aan de rechthebbende. Alleen als de rechthebbende ten aanzien van de revalidatievoorziening bewust bepaalde informatie achterhoudt over andere revalidatie- of behandelingsprogramma's die de rechthebbende reeds volgt of gevolgd heeft en dit, gezien de cumulverboden die in deze overeenkomst zijn vastgesteld, de reden vormt voor de beslissing tot weigering van de aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen, kunnen de reeds gerealiseerde zittingen toch worden aangerekend aan de rechthebbende. De revalidatievoorziening volgt hierbij de regels betreffende de vereenvoudigde procedure zoals bepaald in artikel 371van het besluit.
De revalidatievoorziening verbindt zich er nochtans toe de rechthebbende en zijn ouders of wettelijke vertegenwoordiger grondig en expliciet te bevragen over het volgen van andere behandelingsprogramma's waardoor hij gezien de cumulverboden van deze overeenkomst niet in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen. Indien de revalidatievoorziening nalaat om dit te bevragen, kunnen de zittingen waarvoor geen tegemoetkoming voor de revalidatievestrekkingen wordt bekomen omdat er een beslissing tot weigering van de aanvraag wordt gegeven, nooit worden aangerekend aan de rechthebbende. Ten bewijze van deze bevraging houdt de revalidatievoorziening in het dossier van de rechthebbende een door zijn ouders of wettelijke vertegenwoordiger ondertekende verklaring bij over de behandelingsprogramma's die de rechthebbende reeds volgt of gevolgd heeft en die hem uitsluiten van tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen.
Hoofdstuk VI. FACTURATIE EN FACTURATIECAPACITEIT
Artikel 38. §1. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de aanrekenbare bedragen aan de verzekeringsinstellingen te factureren op basis van een factuur waarvan het model is aanvaard door het agentschap. lnlichtingshalve zijn ook de door de revalidatievoorziening aan de rechthebbende gefactureerde bedragen voor diensten die niet tot de revalidatie behoren, op die facturen vermeld. Een afschrift van deze facturen wordt aan de rechthebbende of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger overhandigd.
De revalidatievoorziening kan de zittingen ook aan de verzekeringsinstellingen aanrekenen via de magneetband. Ook in dat geval zal de revalidatievoorziening aan de rechthebbende een overzicht bezorgen van de aangerekende verstrekkingen. De facturatie op magneetband dient strikt gescheiden te zijn van facturatie die onder bevoegdheid van andere overheden valt.
§2. De revalidatievoorziening verbindt zich er toe om voor de rechthebbenden voor wie artikel 15 §1 een contingent aan revalidatiezittingen voorziet, geen groter aantal revalidatiezittingen aan de verzekeringsinstellingen aan te rekenen dan het in artikel 15 §1 vermelde contingent aan revalidatiezittingen. Het niet respecteren van deze maxima door de revalidatievoorziening wordt beschouwd als een ernstige fout. Naast andere maatregelen, kunnen conform artikel 50 van het besluit, de door de verzekering vergoede zittingen die het voor een rechthebbende vastgestelde contingent aan zittingen overschrijden, gedurende 5 jaar vanaf de datum van uitbetaling worden teruggevorderd door de verzekering of de verzekeringsinstelling. In geval van een dergelijke terugvordering, verbindt de revalidatievoorziening zich ertoe het teruggevorderde bedrag niet te verhalen op de rechthebbende.
Artikel 39. §1. Het equivalent van het aantal individuele zittingen met een duur van 1 uur beschreven in punt IV, uitvoerbaar in de loop van één kalenderjaar, bedraagt 6.118. Dit aantal wordt "de theoretisch realiseerbare capaciteit" genoemd.
Het maximum aantal dergelijke zittingen uitvoerbaar in de loop van één kalenderjaar en via deze overeenkomst voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen, bedraagt 5.629 zittingen. Dit is 92% van de theoretisch realiseerbare capaciteit. Dit aantal stemt overeen met de "maximale facturatiecapaciteit" van de revalidatievoorziening.
§2. De theoretisch realiseerbare capaciteit wordt bepaald door het jaarlijks uurvolume aan therapeutisch personeel dat behoort tot andere disciplines dan de medische, vermeld in artikel 12, §2, te delen door 1 uur 40 minuten.
Om het voormelde jaarlijks uurvolume aan therapeutisch personeel te bepalen, wordt er van uitgegaan dat iedere therapeut die, zoals in bijlage bij deze overeenkomst voorzien, een uurrooster van 38 u/week presteert, op jaarbasis een equivalent van een fulltime presteert - 215 werkdagen à 7 u.36 minuten aanwezigheid per werkdag. Iedere therapeut die, zoals in bijlage bij deze overeenkomst voorzien, een fractie van 38 u/week presteert, wordt geacht op jaarbasis een zelfde fractie van een equivalent van een fulltime te presteren.
Artikel 40. Het maximum aantal zittingen beschreven in punt IV -A, deel uitmakend van een aanvangsbilan, uitvoerbaar in de loop van één kalenderjaar en die krachtens deze overeenkomst voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, bedraagt 2.447.
Dit aantal maakt deel uit van de theoretisch realiseerbare capaciteit en de maximale facturatiecapaciteit bepaald in artikel 39, §1.
Het vermelde maximum aantal bilanzittingen is berekend op basis van enerzijds het jaarlijks uurvolume aan medische omkadering waarover de revalidatievoorziening beschikt en anderzijds de vereiste medische beschikbaarheid van gemiddeld 15 minuten per bilanzitting (cf. artikel 24 §3) en gemiddeld 2,5 minuten voor gewone revalidatiezittingen (cf. artikel 27 §5 en artikel 28 §5). Het maximum aantal bilanzittingen kan nooit meer dan 40 % bedragen van de theoretisch realiseerbare capaciteit.
Artikel 41. Voor het bepalen van het bereikte aandeel van de maximale facturatiecapaciteit stemt elke zitting beschreven in punt IV overeen met een bepaald getal. Deze getallen worden opgegeven in TABEL 3.
TABEL 3: aandeel van de maximale facturatiecapaciteit | |
3 forfaits | = 3 |
2,75 forfaits | = 2,75 |
2,66 forfaits | = 2,66 |
2,5 forfaits | = 2,5 |
2,33 forfaits | = 2,33 |
2,25 forfaits | = 2,25 |
2 forfaits | = 2 |
1,75 forfaits | = 1,75 |
1,66 forfaits | = 1,66 |
1,5 forfaits | = 1,5 |
1,33 forfaits | = 1,33 |
1,25 forfaits | = 1,25 |
1 forfait | = 1 |
0,75 forfait | = 0,75 |
0,66 forfait | = 0,66 |
0,50 forfait | = 0,50 |
0,33 forfait | = 0,33 |
0,25 forfait | = 0,25 |
1 forfait voor een rechthebbende die zijn vierde verjaardag nog niet bereikt heeft: 1 therapeut 30' tegenover de rechthebbende en tegelijkertijd 1 therapeut 30' tegenover de familie, ofwel 2 therapeuten tegelijkertijd 30' tegenover de rechthebbende |
De getallen uit tabel 3 overeenstemmend met 2,25, 2,33, 2,5, 2,66, 2,75 en 3 forfaits gelden enkel bij het in rekening brengen van hele revalidatiedagen die uitgevoerd werden ten behoeve van rechthebbenden behorend tot groep 1. Het getal uit tabel 3 overeenstemmend met 3 forfaits geldt eveneens bij het in rekening brengen van de "intake-verstrekking" voor rechthebbenden behorend tot groep 1.
Artikel 42. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de theoretisch realiseerbare capaciteit en het maximum aantal bilanzittingen zoals hierboven bepaald in artikel 39, §1, en in artikel 40, nooit te overschrijden.
Artikel 43. §1. De "normale facturatiecapaciteit" van de revalidatievoorziening voor zittingen beschreven in punt IV, wordt vastgelegd op 90 % van de theoretisch realiseerbare capaciteit van de revalidatievoorziening bepaald in artikel 39, §1. Ze bedraagt 5.506 zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen.
Voor het bepalen van het bereikte aandeel van deze normale facturatiecapaciteit stemt elke zitting
beschreven in punt IV overeen met een bepaald getal. Deze getallen zijn opgegeven in TABEL 3 hierboven.
§2. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe om, in geval van overschrijding van de "normale facturatiecapaciteit" in de loop van een kalenderjaar, aan de verzekeringsinstellingen, voor de revalidatiezittingen die worden gerealiseerd boven de "normale facturatiecapaciteit", niet de bedragen aan te rekenen die worden vermeld in TABEL 1 en in TABEL 2, maar verminderde bedragen. De verminderde bedragen die in dat geval kunnen worden aangerekend, bedragen 50% van het in artikel 25, §2 vastgelegd forfait en 50 % van de bedragen vermeld in de TABELLEN 1 en 2 hierboven die van voormeld forfait zijn afgeleid.
De revalidatievoorziening verbindt er zich tevens toe nooit de "maximale facturatiecapaciteit" zoals bepaald in artikel 39, §1, te overschrijden in de loop van een kalenderjaar. Boven de maximale facturatiecapaciteit zal elke in de loop van een kalenderjaar gerealiseerde zitting niet meer worden gefactureerd, noch aan de verzekeringsinstellingen, noch aan de rechthebbenden.
§3. Voor het kalenderjaar van in werking treden van deze overeenkomst en het kalenderjaar van aflopen ervan moeten de aantallen betreffende de "normale facturatiecapaciteit", de "maximale facturatiecapaciteit", en de "theoretisch realiseerbare capaciteit" proportioneel verminderd worden, rekening houdende met de periode van geldigheid van deze overeenkomst in de loop van die kalenderjaren.
Artikel 44. Onverminderd artikel 39, kan in geen enkel geval het totaal bedrag vertegenwoordigd door de in 1 kalenderjaar verrichte terugbetaalbare zittingen tegenover een rechthebbende of tegenover één of meerdere leden van zijn familie of tegenover zijn leerkrachten groter zijn dan 101,111 % van het bedrag vertegenwoordigd door de normale facturatiecapaciteit.
Artikel 45. Voor de prestaties die aan de verzekeringsinstellingen worden aangerekend, dienen op de factuur zowel een pseudocode als een bijkomende code (de "betrekkelijke verstrekking") die de waarde van de verstrekking weergeeft, vermeld te worden. Naargelang de in artikel 3 bedoelde doelgroep waartoe de rechthebbende behoort, de aard van de zitting en het feit of al dan niet verminderde prijzen aangerekend moeten worden, dienen andere codes gebruikt te worden. De pseudocodes worden opgegeven in TABEL 4 voor ambulante rechthebbenden en in TABEL 5 voor gehospitaliseerde rechthebbenden. De "betrekkelijke verstrekkingen" worden opgegeven in TABEL 6.
TABEL 4: zittingen voor ambulante zorggebruikers: te gebruiken pseudocodes | |||
Doelgroepen5 (cf. artikel 3) | Zittingen die deel uitmaken | Gewone revalidatiezittingen (cf. artikel 27) | Groepszittingen voor leerkrachten (cf. artikel 28) |
van een aanvangsbilan (cf.artikel 23 ) | |||
Groep1 | 796014 | 796412 | 796795 |
Groep2 | 796036 | 796434 | 796810 |
Groep3 | 796051 | 796456 | 796832 |
Groep4 | 796073 | 796471 | 796854 |
Groep5 | 796095 | 796493 | 796876 |
Groep6 | 796110 | 796515 | 796891 |
Groep7 | 796132 | 796530 | 796913 |
5 Of vermoedelijke doelgroep indien het een aanvangsbilan betreft.
Groep8 | 796154 | 796552 | 796935 |
Groep9 | 796176 | 796574 | 796950 |
Groep10 | 796191 | 796596 | 796972 |
Groep11 | 796213 | 796611 | 796994 |
Groep12 | 796235 | 796633 | 797016 |
Groep13 | 796250 | 796655 | 797031 |
Groep14 | 796272 | 796670 | 797053 |
Groep20 | 797193 | 797215 | 797230 |
Logopedie- nomenclatuur (onverminderd artikel 9, §2,van deze overeen- komst) | 796390 | - | - |
TABEL 5: zittingen voor gehospitaliseerde zorggebruikers: te gebruiken pseudocodes | |||
Doelgroepen (cf.artikel 3) | Zittingen die deel uitmaken | Gewone revalidatiezittingen (cf.artikel 27) | Groepszittingen voor leerkrachten (cf. artikel 28) |
van een aanvangsbilan (cf.artikel 23) | |||
Groep1 | 796025 | 796423 | 796806 |
Groep2 | 796040 | 796445 | 796821 |
Groep3 | 796062 | 796460 | 796843 |
Groep4 | 796084 | 796482 | 796865 |
Groep5 | 796106 | 796504 | 796880 |
Groep6 | 796121 | 796526 | 796902 |
Groep7 | 796143 | 796541 | 796924 |
Groep8 | 796165 | 796563 | 796946 |
Groep9 | 796180 | 796585 | 796961 |
Groep 10 | 796202 | 796600 | 796983 |
Groep 11 | 796224 | 796622 | 797005 |
Groep 12 | 796246 | 796644 | 797020 |
Groep 13 | 796261 | 796666 | 797042 |
Groep 14 | 796283 | 796681 | 797064 |
Groep 20 | 797204 | 797226 | 797241 |
Logopedie- nomenclatuur (onverminderd artikel 9, § 2, van deze overeen- komst) | 796401 | - | - |
TABEL 6: Code "betrekkelijke verstrekking"(= relatieve waarde van de verstrekking) | ||
Aanrekenbare forfaits (cf. de artikelen 26, 27 en 28 en de tabellen 1 en 2) | zittingen tot en met het bereiken van de normale facturatiecapaciteit | zittingen boven de normale facturatiecapaciteit tot en met het bereiken van de maximale facturatiecapaciteit |
3 forfaits | 0083005 | 0053001 |
2,75 forfaits | 0082751 | 0052754 |
2,66 forfaits | 0082666 | 0052662 |
2,5 forfaits | 0082504 | 0052500 |
2,33 forfaits | 0082331 | 0052334 |
2,25 forfaits | 0082250 | 0052253 |
2 forfaits | 0082003 | 0052006 |
1,75 forfaits | 0081756 | 0051752 |
1,66 forfaits | 0081664 | 0051660 |
1,5 forfaits8 | 0081502 | 0051505 |
1,33 forfaits | 0081336 | 0051332 |
1,25 forfaits | 0081255 | 0051251 |
1 forfait8 | 0081001 | 0051004 |
0,75 forfait | 0080754 | 0050750 |
0,66 forfait | 0080662 | 0050665 |
0,50 forfait | 0080500 | 0050503 |
0,33 forfait | 0080334 | 0050330 |
0,25 xx.xxx.xx | 0080253 | 0050256 |
a Voor zittingen die deel uitmaken van een aanvangsbilan (cf. artikel 26) kunnen enkel deze forfaits gefactureerd worden.
De getallen uit tabel 6 overeenstemmend met 2,25, 2,33, 2,5, 2,66, 2,75 en 3 forfaits gelden enkel bij het in rekening brengen van hele revalidatiedagen die uitgevoerd werden ten behoeve van rechthebbenden behorend tot groep 1. Het getal uit tabel 3 overeenstemmend met 3 forfaits geldt eveneens bij het in rekening brengen van de "intake-verstrekking" voor rechthebbenden behorend tot groep 1.
Hoofdstuk VII. CUMULVERBODEN
Hoofdstuk VII - A - Verstrekkingen die worden verricht door personeel van de revalidatievoorziening
Artikel 46. §1. Behoudens in een aantal uitzonderingen die in de artikelen 47, 48 en 49 van deze overeenkomst worden gepreciseerd, kunnen de handelingen of tussenkomsten die door het personeel van de revalidatievoorziening binnen of buiten de revalidatievoorziening worden verricht voor een in de revalidatievoorziening gerevalideerde rechthebbende, nooit afzonderlijk (naast ofboven de zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen, waarin deze overeenkomst voorziet) worden aangerekend aan de betrokken rechthebbende of aan zijn verzekeringsinstelling en dit gedurende de ganse periode van de revalidatie die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt. Dit verbod is niet alleen van toepassing op de dagen dat er zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd, maar ook op dagen dat er geen zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd.
Dit verbod is ook van toepassing op:
• De handelingen of tussenkomsten van het personeel van de revalidatievoorziening die kaderen in de anamnese door de equipe, waarvan sprake in artikel 34, §2
• De handelingen of tussenkomsten van het personeel van de revalidatievoorziening die in de
revalidatievoorziening worden verricht tegenover één of meerdere familieleden (ouders, partner,... ) van een rechthebbende die bij het revalidatieprogramma betrokken zijn
• De handelingen of tussenkomsten van het personeel van de revalidatievoorziening die buiten de revalidatievoorziening worden verricht tegenover één of meerdere familieleden (ouders, partner,... ) van een rechthebbende die bij het revalidatieprogramma betrokken zijn en die deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor die rechthebbende of die worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van het betrokken personeelslid in het kader van deze overeenkomst
• De handelingen of tussenkomsten van het personeel van de revalidatievoorziening die in de revalidatievoorziening uitzonderlijk nog zouden worden verricht tegenover een rechthebbende of één of meerdere van zijn familieleden ná het einde van de revalidatieperiode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt.
§2. Met de periode van de revalidatie die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, wordt in dit artikel en eveneens in de artikelen 51 tot en met 54 zowel de periode van het aanvangsbilan dat voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt als de periode van het multidisciplinair revalidatieprogramma dat volgt op het aanvangsbilan en dat voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, bedoeld. De revalidatievoorziening kan evenwel aan de verzekeringsinstellingen steeds de datum van stopzetting van het revalidatieprogramma meedelen.
§3. De bepalingen van dit artikel zijn ook van toepassing op een revalidatievoorziening die deel uitmaakt van een ziekenhuis of revalidatieziekenhuis. In afwijking hiervan kunnen de volgende handelingen of verstrekkingen echter wel worden aangerekend door het personeel van een revalidatievoorziening die deel uitmaakt van een ziekenhuis of revalidatieziekenhuis:
• De verstrekkingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984) en die door het personeel van de revalidatievoorziening, in de revalidatievoorziening, worden verricht tegenover één of meerdere familieleden (ouders, partner,... ) van een rechthebbende die bij het revalidatieprogramma betrokken zijn, kunnen afzonderlijk worden aangerekend, op voorwaarde dat ze geen deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor de rechthebbende en dat ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van het betrokken personeelslid in het kader van deze overeenkomst.
• De verstrekkingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984) en die door het personeel van de revalidatievoorziening, in de revalidatievoorziening, worden verricht tegenover een rechthebbende of één of meerdere van zijn familieleden, ná het einde van de revalidatieperiode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, kunnen afzonderlijk worden aangerekend, op voorwaarde dat ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van het betrokken personeelslid in het kader van deze overeenkomst.
Artikel 47. §1. De artsen van de revalidatievoorziening worden geacht, in het kader van hun activiteiten in de revalidatievoorziening, in te staan voor de medische opvolging van de pathologieën of stoornissen die aan de basis liggen van de revalidatie van de rechthebbende in de revalidatievoorziening.
De revalidatievoorziening en haar artsen moeten de werking van de revalidatievoorziening dan ook zo organiseren dat diagnostische raadplegingen, follow-up raadplegingen, raadplegingen met betrekking tot de farmacologische begeleiding van de rechthebbende, en raadplegingen met betrekking tot het voorschrijven van kinesitherapieverstrekkingen (indien de cumulatie van de kinesitherapieverstrekkingen met het revalidatieprogramma krachtens deze overeenkomst is toegelaten en een arts van de revalidatievoorziening deze voorschrijft) in de revalidatievoorziening kunnen gebeuren, in het kader van het revalidatieprogramma dat de revalidatievoorziening aan de
rechthebbende aanbiedt, als deze raadplegingen verband houden met de pathologieën of stoornissen die aan de basis liggen van de revalidatie van de rechthebbende in de revalidatievoorziening. Ditzelfde principe geldt ook voor alle andere handelingen die krachtens de synoptische fiches in bijlage bij deze overeenkomst tot de opdrachten van de artsen behoren. De artsen van de revalidatievoorziening kunnen alle hiervoor bedoelde handelingen, verstrekkingen en tussenkomsten dan ook nooit afzonderlijk (naast of boven de zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen, waarin deze overeenkomst voorziet) aan de rechthebbende of de verzekeringsinstelling aanrekenen, ongeacht of deze handelingen, verstrekkingen en tussenkomsten binnen of buiten de revalidatievoorziening worden verricht.
De artsen van de revalidatievoorziening kunnen ook nooit psychotherapieën zoals bedoeld in artikel 2 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984) afzonderlijk (naast of boven de zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen waarin deze overeenkomst voorziet) aan de rechthebbende of de verzekeringsinstelling aanrekenen, ongeacht of deze psychotherapieën binnen of buiten de revalidatievoorziening worden verricht.
§2. Behalve voor de in §1 van dit artikel bedoelde verstrekkingen, kunnen de verstrekkingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984), door de artsen van de revalidatievoorziening afzonderlijk worden aangerekend aan de rechthebbende, met tussenkomst van de verzekering, op voorwaarde dat ze geen deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor de rechthebbende, dat ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van de betrokken arts in het kader van deze overeenkomst én dat ze buiten de gebouwen van de revalidatievoorziening verricht worden op dagen dat er geen revalidatiezitting voor de rechthebbende is verricht.
§3. De technische geneeskundige verstrekkingen als bedoeld in artikel 3 §1 van de voormelde nomenclatuur kunnen door de artsen van de revalidatievoorziening steeds afzonderlijk worden aangerekend aan de rechthebbende, met tussenkomst van de verzekering, als ze geen deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor de rechthebbende en als ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van de betrokken arts in het kader van deze overeenkomst.
Ditzelfde principe geldt ook voor de speciale technische geneeskundige verstrekkingen als bedoeld in artikel 10 en volgende van de voormelde nomenclatuur, behalve als het gaat om fysiotherapieverstrekkingen zoals bedoeld in de artikelen 22 en 23 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984). Voor dergelijke fysiotherapieverstrekkingen primeren de regels van artikel 52 van deze overeenkomst.
Artikel 48. §1. De audiciens en audiologen die deel uitmaken van het personeel van de revalidatievoorziening worden geacht, in het kader van hun activiteiten in de revalidatievoorziening, voor rechthebbenden die lijden die aan gehoorstoornissen of waarbij er een vermoeden van gehoorstoornissen is, bij te dragen aan, of in te staan voor, onder meer:
• diagnostische gehoortesten (met uitsluiting van testen die verricht worden met het oog op de aflevering van een gehoortoestel),
• begeleiding bij het optimaal afregelen van gehoortoestellen,
• begeleiding ná inplanting van een cochleair implantaat (gehoorrevalidatietraining, optimaal afstellen van het cochleair implantaat, ... ),
• gehoorrevalidatie in het algemeen,
• andere handelingen of tussenkomsten die krachtens de synoptische fiches in bijlage tot het takenpakket van de audicien of audioloog behoren.
De revalidatievoorziening en haar audiciens en audiologen moeten de werking van de revalidatievoorziening dan ook zo organiseren dat voormelde activiteiten in de revalidatievoorziening kunnen gebeuren, in het kader van het revalidatieprogramma dat de revalidatievoorziening aan de rechthebbende aanbiedt, als de rechthebbende in de revalidatievoorziening opgevolgd wordt omwille van gehoorstoornissen of een vermoeden van gehoorstoornissen.
§2. Behalve voor de in §1 van dit artikel bedoelde verstrekkingen, kunnen de verstrekkingen die opgenomen zijn in artikel 31 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984), door de audiciens van de revalidatievoorziening afzonderlijk worden aangerekend aan de rechthebbende, met tussenkomst van de verzekering, op voorwaarde dat ze geen deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor de rechthebbende en dat ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van de betrokken audicien in het kader van deze overeenkomst.
Voor de rechthebbenden die voor deze verstrekkingen beroep doen op een audicien van de revalidatievoorziening, moet het voorafgaandelijk duidelijk zijn dat deze verstrekkingen geen onderdeel vormen van het revalidatieprogramma van de revalidatievoorziening en derhalve apart zullen worden aangerekend.
Artikel 49. Krachtens de bepalingen van artikel 53, kan de revalidatie in de revalidatievoorziening in bepaalde gevallen gecumuleerd worden met kinesitherapieverstrekkingen die vergoedbaar zijn krachtens artikel 7 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984).
Voor een rechthebbende voor wie, naast de zittingen die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen in het kader van deze overeenkomst, bijkomende monodisciplinaire kinesitherapieverstrekkingen (artikel 7 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen - KB van 14 september 1984) kunnen worden aangerekend, kan een kinesitherapeut die deel uitmaakt van het personeel van de revalidatievoorziening, deze kinesitherapieverstrekkingen verrichten, op voorwaarde dat deze nomenclatuur-kinesitherapieverstrekkingen geen deel uitmaken van de vereiste duur van een revalidatiezitting voor de rechthebbende, dat ze niet worden verricht binnen de tewerkstellingstijd van de betrokken kinesitherapeut in het kader van deze overeenkomst én dat ze buiten de gebouwen van de revalidatievoorziening verricht worden.
Artikel 50. Krachtens de bepalingen van de artikelen 47, 48 en 49 van deze overeenkomst kunnen artsen, audiciens en kinesitherapeuten die deel uitmaken van het personeel van de revalidatievoorziening, voor de rechthebbenden bepaalde verstrekkingen aanrekenen die op basis van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen vergoedbaar zijn.
Het komt de betrokken rechthebbenden evenwel toe om steeds vrij te kiezen op welke zorgverstrekker zij beroep doen voor deze verstrekkingen.
De revalidatievoorziening en de betrokken personeelsleden zullen de rechthebbenden en hun familie op geen enkele wijze aanmoedigen om hiervoor beroep te doen op een zorgverstrekker die ook voor de revalidatievoorziening werkt in het kader van de overeenkomst. Indien een rechthebbende en/of zijn familie bij de betrokken zorgverstrekker navraag doet naar de mogelijkheid om bepaalde nomenclatuurverstrekkingen te verrichten, zal die zorgverstrekker er neutraal op wijzen dat hiervoor ook beroep kan worden gedaan op andere zorgverstrekkers en dat geenszins wordt verwacht dat de rechthebbende hiervoor beroep doet op een zorgverstrekker die voor de revalidatievoorziening werkt.
Hoofdstuk VII - B - Cumulatie met kinesitherapie-, fysiotherapie- en logopedieverstrekkingen en met andere revalidatieverstrekkingen
Artikel 51. Een rechthebbende kan het revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening, gedurende de ganse periode van de revalidatie die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, nooit cumuleren met één van de in artikel 35 §2 vermelde revalidatieprogramma's die er krachtens dat artikel automatisch toe leiden dat de beslissing tot goedkeuring van de aangevraagde tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in de revalidatievoorziening komt te vervallen van zodra voor de rechthebbende een aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van een in artikel 35 §2 bedoeld revalidatieprogramma wordt ingediend.
Deze bepaling is dus niet alleen van toepassing op de dagen dat er zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd, maar ook op dagen dat er geen zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd.
Het is echter niet uitgesloten dat de revalidatie in de revalidatievoorziening voorafgegaan of gevolgd wordt door één van de in artikel 35 §2 bedoelde revalidatieprogramma's.
Artikel 52. Conform artikel 38 van het besluit kan een rechthebbende die het revalidatieprogramma van groep 1 of groep 14 volgt, kan het revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening, gedurende de ganse periode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt , nooit cumuleren met de fysiotherapieverstrekkingen die zijn opgenomen in artikel 22, ll, a en b van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984), met name de therapeutische verstrekkingen, revalidatieverstrekkingen en revalidatiebehandelingen die zijn opgenomen in dat artikel 22 van de nomenclatuur.
Deze bepaling is niet alleen van toepassing op de dagen dat er zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd, maar ook op dagen dat er geen zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd.
Voor deze rechthebbenden is de cumulatie van het revalidatieprogramma met de fysiotherapieverstrekkingen die zijn opgenomen in artikel 22, 1 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984), met name de diagnostische fysiotherapieverstrekkingen, wel mogelijk.
Artikel 53. §1. Conform artikel 38 van het besluit kan een rechthebbende het revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening, gedurende de ganse periode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt, nooit cumuleren met kinesitherapieverstrekkingen die zijn opgenomen in artikel 7 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984).
Deze bepaling is niet alleen van toepassing op de dagen dat er zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd, maar ook op dagen dat er geen zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd.
De kinesitherapieverstrekkingen die buiten de revalidatievoorziening worden verricht kunnen wel in de volgende gevallen gecumuleerd worden:
• Voor rechthebbenden die tot groep 14 (hersenverlamming) behoren
• Voor rechthebbenden die lijden aan één der aandoeningen bedoeld in artikel 7, § 3, 3° van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen (het betreft hier de zogenaamde E- pathologieën)
• Bij wijze van uitzondering en mits toestemming van de zorgkassencommissie, na een aanvraag om afwijking die door de revalidatievoorziening gericht is aan de zorgkassencommissie: voor een rechthebbende die tijdelijk kinesitherapieverstrekkingen zou moeten kunnen genieten omwille van een aandoening die geen verband houdt met de revalidatie van de rechthebbende in de revalidatievoorziening
• Tijdens de periode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt van een multidisciplinair aanvangsbilan in de revalidatievoorziening, als er voorafgaandelijk aan de start van het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening reeds een periode van tenlasteneming van kinesitherapieverstrekkingen lopende was. In dat geval kunnen de monodisciplinaire kinesitherapieverstrekkingen, ook nadat het multidisciplinair aanvangsbilan in de revalidatievoorziening beëindigd is, worden verder gezet totdat de revalidatievoorziening start met gewone multidisciplinaire revalidatiezittingen.
§2. In afwijking van de bepalingen van §1 van dit artikel, kan een rechthebbende het revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening nooit in dezelfde periode gecumuleerd worden met kinesitherapieverstrekkingen die zijn bedoeld in artikel 7, §1, 6°, van de nomenclatuur omwille van de situatie "psychomotorische ontwikkelingsstoornissen" zoals omschreven in §14, 5°, B. b) van datzelfde nomenclatuurartikel. Deze cumul is wel mogelijk gedurende het volledige revalidatieprogramma voor rechthebbenden die tot groep 8, 9, 10 of 11 behoren en gedurende de periode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt van een multidisciplinair aanvangsbilan voor alle groepen.
Artikel 54. §1. Conform artikel 38 van het besluit kan een rechthebbende het revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening, gedurende de ganse periode van tenlasteneming van de revalidatie, nooit cumuleren met logopedieverstrekkingen die zijn opgenomen in artikel 36 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (KB van 14 september 1984), behalve in de volgende gevallen:
1. Indien artikel 36 van de nomenclatuur de cumul van de revalidatie in de revalidatievoorziening met monodisciplinaire logopedieverstrekkingen expliciet toelaat. In deze gevallen kunnen de logopedieverstrekkingen echter alleen worden aangerekend op de dagen dat de revalidatievoorziening geen revalidatiezitting (bilanzitting of gewone revalidatiezitting) realiseert.
2. Tijdens de periode die voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt van een multidisciplinair aanvangsbilan in de revalidatievoorziening, als er voorafgaandelijk aan de start van het aanvangsbilan in de revalidatievoorziening reeds een periode van tenlasteneming van logopedieverstrekkingen lopende was. In dat geval kunnen de monodisciplinaire logopedieverstrekkingen, ook nadat het multidisciplinair aanvangsbilan in de revalidatievoorziening beëindigd is, worden verder gezet totdat de revalidatievoorziening start met gewone multidisciplinaire revalidatiezittingen. De logopedieverstrekkingen kunnen echter alleen worden aangerekend op de dagen dat de revalidatievoorziening geen bilanzitting realiseert.
Het cumulatieverbod is niet alleen van toepassing op de dagen dat er zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd, maar ook op dagen dat er geen zittingen in het kader van deze overeenkomst worden gerealiseerd.
§2. Indien de revalidatievoorziening, op basis van het aanvangsbilan, meent dat de rechthebbende nood heeft aan een multidisciplinair revalidatieprogramma, dient de revalidatievoorziening voor de start van het multidisciplinair revalidatieprogramma, dus vooraleer de eerste gewone revalidatiezitting wordt gerealiseerd, de behandelende logopedist hierover te informeren (behalve in het in §1, 1°
vermelde geval waarbij artikel 36 van de nomenclatuur de cumul van de revalidatie in de revalidatievoorziening met monodisciplinaire logopedieverstrekkingen toelaat).
§3. In toepassing van de bepalingen van artikel 46, kunnen de logopedisten die deel uitmaken van het personeel van de revalidatievoorziening, nooit vergoedbare nomenclatuur-logopedieverstrekkingen verrichten voor de rechthebbenden van de revalidatievoorziening, ongeacht of deze verstrekkingen binnen of buiten de revalidatievoorziening en binnen of buiten de tewerkstellingstijd van deze logopedisten in de revalidatievoorziening worden verricht.
Artikel 55. Gedurende de in artikel 57 §2 bedoelde openingsuren van de revalidatievoorziening, zal in de revalidatievoorziening geen enkele verstrekking voor een zorggebruiker waarvan de revalidatie niet voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt in het kader van deze overeenkomst, worden verricht of gefactureerd, noch aan een zelf betalende zorggebruiker, noch aan een zorggebruiker of aan de verzekeringsinstellingen in het kader van het Koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, noch in het kader van het Koninklijk besluit van 10 januari 1991 tot vaststelling van de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen.
Teneinde een duidelijk onderscheid tussen een multidisciplinair centrum voor ambulante revalidatie en monodisciplinaire logopedie te handhaven, zal de revalidatievoorziening in zijn gebouw ook buiten de bedoelde openingsuren van de revalidatievoorziening nooit vergoedbare nomenclatuur- logopedieverstrekkingen verrichten, ook niet voor zorggebruikers die geen rechthebbenden zijn van deze overeenkomst.
Deze bepalingen zijn evenwel niet van toepassing op de ziekenhuizen of revalidatieziekenhuizen waarmee deze overeenkomst is gesloten en op de nomenclatuur-verstrekkingen die volgens artikel 48,
§2, door de audiciens van de equipe gerealiseerd kunnen worden.
Artikel 56. De revalidatievoorziening verbindt er zich toe alle nuttige maatregelen te treffen met het oog op de toepassing van de artikelen 46 tot en met 55, en dit zowel naar zijn personeel toe als naar de rechthebbenden toe. Met het oog hierop, verbindt zij zich ertoe de rechthebbenden er schriftelijk op te wijzen dat tijdens de ten laste genomen revalidatieperiode bepaalde nomenclatuurverstrekkingen niet meer vergoedbaar zijn, met ontvangstbewijs ondertekend door de rechthebbende. Een dubbel van dit ondertekend document wordt bewaard door de revalidatievoorziening.
Hoofdstuk VIII - PERSONEEL VAN DE REVALIDATIEVOORZIENING
Hoofdstuk VIII –A - Algemene bepalingen
Artikel 57. §1. Het voorziene medisch en therapeutisch personeelskader, opgenomen in de bijlage bij deze overeenkomst, zal gedurende de uren die in aanmerking werden genomen voor de forfaitberekening opgenomen in de bijlage bij deze overeenkomst, uitsluitend activiteiten verrichten in het kader van onderhavige overeenkomst : gedurende de tewerkstellingstijd die in aanmerking werd genomen voor de forfaitberekening, zal de revalidatievoorziening dus uitsluitend de programma's en revalidatiezittingen realiseren waarvan sprake in de punten ll en IV, en dit ten behoeve van de in punt I bedoelde rechthebbenden.
§2. Het uurrooster der openingsuren van de revalidatievoorziening, binnen hetwelk ook de in aanmerking genomen uren vermeld in§1 zijn vervat, is opgemaakt per ononderbroken tijdsblokken van
halve dagen (minstens drie uur).
De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe om aan het agentschap elke eventuele wijziging van dit uurrooster voor zij van kracht wordt mee te delen.
§3. Gedurende het in §2 bedoelde uurrooster zal in de revalidatievoorziening geen enkele verstrekking voor een zorggebruiker waarvan de revalidatie niet voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komt in het kader van deze overeenkomst, worden verricht of gefactureerd, noch aan een zelf betalende zorggebruiker, noch aan een zorggebruiker of aan de verzekeringsinstellingen in het kader van het Koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, noch in het kader van het Koninklijk besluit van 10 januari 1991 tot vaststelling van de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen.
Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de ziekenhuizen of revalidatieziekenhuizen waarmee deze overeenkomst is gesloten.
Artikel 58. §1. Teneinde de kwaliteit van de revalidatie te verzekeren, verbindt de revalidatievoorziening zich ertoe om steeds het personeelskader voorzien in bijlage bij deze overeenkomst te werk te stellen, zodat de revalidatievoorziening steeds over een personeelskader beschikt dat qua omvang (uitgedrukt in voltijdse equivalenten, VTE) overeenstemt met het personeelskader dat in bijlage wordt vermeld, behalve indien de revalidatievoorziening gebruik maakt van de afwijkingen die in §2 van dit artikel zijn voorzien.
Meer bepaald verbindt de revalidatievoorziening zich ertoe steeds alle schikkingen te treffen om te vermijden dat een in het personeelskader voorziene functie niet zou opgevuld worden. Zo zal de revalidatievoorziening, zodra geweten is dat een in het personeelskader voorziene functie open zal komen door ontslagneming, afdanking of door redenen van gewettigde langdurige afwezigheid (loopbaanonderbreking, verlof zonder wedde, ziekte, ...) onmiddellijk maatregelen nemen om in de vervanging van het tijdelijk of definitief weggevallen personeelslid te voorzien.
De kosten van de tewerkstelling van het in bijlage voorziene personeelskader worden verondersteld volledig door de revalidatievoorziening te worden gedragen op basis van de inkomsten die kunnen worden geput uit deze overeenkomst. De in het personeelskader voorziene functies kunnen dan ook nooit worden vervuld door personeel dat in de bedoelde functies zou worden tewerkgesteld in het kader van een financieringsregeling op basis waarvan andereoverheidsinstantiesgeheelofgedeeltelijk, rechtstreeks ofonrechtstreeks, tussenkomen in de loonkost van dat personeel.
Indien personeelsleden zouden worden vrijgesteld van arbeidsprestaties in het kader van de eindeloopbaanproblematiek, conform de C.A.O.-bepalingen terzake, moet deze vrijstelling van arbeidsprestaties worden gecompenseerd door nieuwe aanwervingen of door een verhoging van de arbeidsduur van andere personeelsleden. Dit bijkomend personeel moet boven op het in bijlage voorziene personeelskader worden tewerkgesteld. De financiering van deze compenserende tewerkstelling(en van de premievoor de personeelsledendie voor deze vrijstelling van arbeidsprestaties in aanmerking komen maar er geen gebruik van maken) valt buiten het kader van deze overeenkomst, maar is er niet mee in tegenspraak. In deze overeenkomst wordt er echter op geen enkele manier mee rekening gehouden : het in bijlage voor ieder personeelslid vooropgesteld aantal werkuren houdt dus geen rekening met de eventuele vrijstelling van arbeidsprestaties voor dat personeelslid en de in bijlage berekende loonkost houdt geen rekening met de premie die verschuldigd is aan de personeelsleden die voor deze vrijstelling van arbeidsprestaties in aanmerking komen maar er geen gebruik van maken.
Ook met alle mogelijke regelingen op basis waarvan de revalidatievoorziening in aanmerking kan komen voor een vermindering van de patronale R.S.Z.-bijdragen, in ruil voor compenserende aanwervingen, houdt deze overeenkomst geen rekening. De in het personeelskader in bijlage voorziene functies kunnen echter nooit worden vervuld door personeel dat door de revalidatievoorziening is aangeworven als compensatie voor een vermindering van de patronale R.S.Z.- bijdragen. Indien de revalidatievoorziening eenvermindering van de patronale R.S.Z.-bijdragen genietin ruil waarvoor bijkomend personeel moet worden tewerkgesteld, dient dit bijkomend personeel steeds boven op het in bijlage voorziene personeelskader te worden tewerkgesteld.
§2. In functie van een inhoudelijke accentverschuiving naar aangepaste, "state of the art" en "evidence based" revalidatieprogramma's voor de in artikel 3 voorziene doelgroepen, met name voor de in artikel
3 opgenomen doelgroepen met een specifiek medische categoriale diagnose en daaruit voortvloeiende functionele beperkingen, kan de revalidatievoorziening evenwel - als dat nodig is - verschuivingen tussen de niet-medische disciplines in het personeelskader doorvoeren, en dit onder de volgende voorwaarden :
• de verschuiving brengt geen enkele wijziging met zich mee van het aantal VTE medische omkadering (artsen) dat de revalidatievoorziening tewerkstelt
• de verschuiving brengt geen enkele vermindering met zich mee van het aantal VTE therapeutisch personeel (therapeutisch personeel zoals bedoeld in artikel 12 § 2) dat de revalidatievoorziening tewerkstelt. Het door de revalidatievoorziening tewerkgesteld aantal VTE therapeutisch personeel mag dus niet lager komen te liggen dan het aantal VTE therapeutisch personeel van de revalidatievoorziening dat in bijlage bij deze overeenkomst wordt vermeld. Het aantal VTE therapeutisch personeel kan eventueel wel toenemen, indien niet-therapeutisch personeel zou vervangen worden door therapeutisch personeel.
• het in bijlage bij deze overeenkomst voorziene totaal aantal VTE personeel wordt niet verhoogd. Het kan eventueel wel licht verminderen als de revalidatievoorziening ervoor opteert om een uitdienstgetreden niet-therapeutisch personeelslid te vervangen door een bijkomend therapeutisch of niet-therapeutisch personeelslid dat op een hoger barema kan aanspraak maken en minder uren per week tewerkgesteld wordt dan de uitdienstgetreden voorganger. Indien de revalidatievoorziening er zou voor opteren om een uitdienstgetreden niet- therapeutisch personeelslid te vervangen door een lager aantal VTE therapeutisch of niet-therapeutisch personeel, mag het bruto-jaarloon van de vervanger echter nooit meer dan 10 % lager liggen dan het bruto-jaarloon van het personeelslid dat uit dienst is getreden en dat vervangen wordt. Dit criterium van 10 % geldt alleen als een uitdienstgetreden niet- therapeutisch personeelslid vervangen wordt door een lager aantal VTE therapeutisch of niet- therapeutisch personeel. Het criterium van 10 % geldt dus niet als een uitdienstgetreden personeelslid vervangen wordt door een zelfde aantal VTE.
• de verschuiving tussen disciplines brengt, op de datum dat ze wordt doorgevoerd, geen toename van de loonkost met zich mee (het bruto-jaarloon van het nieuw indienstgetreden personeelslid ligtniet hogerdan het bruto-jaarloon van het uitdienstgetredenpersoneelslid dat moet vervangen worden). Alleen indien een uitdienstgetreden personeelslid vervangen wordt door een hoger geschoold personeelslid dat aanspraak kan maken op een hoger barema (en eventueel een hogere anciënniteit), mag het bruto-jaarloon van de vervanger toch maximum 10 % hoger liggen dan het brutoloon van zijn voorganger. Dergelijke vervangingen die een meerkost (van maximum 10 %) met zich meebrengen, dienen evenwel uitzonderlijk te blijven: ten opzichte van het in bijlage bij de overeenkomst (of bij toekomstige wijzigingsclausules) vastgelegde personeelskader, moeten dergelijke vervangingen dan ook beperkt blijven tot maximum 1 VTE. Het criterium van 10 % geldt niet voor verschuivingen tussen disciplines waarbij de barema's van het uitdienstgetreden en aangeworven personeelslid identiek zijn of voor de vervanging van een personeelslid door een ander personeelslid met dezelfde kwalificatie en hetzelfde barema: in
beide gevallen mag de meerkost tengevolge van verschillen in anciënniteit dus steeds meer dan 10 % bedragen.
• Indien de revalidatievoorziening een niet-therapeutisch personeelslid zou vervangen door een bijkomend therapeutisch personeelslid, waardoor het aantal VTE therapeutisch personeel toeneemt, zal in de berekening van de capaciteit en van het forfait hiermee ten laatste rekening worden gehouden bij de eerstvolgende loonkostherberekening van de revalidatievoorziening. Het agentschap kan deze verhoging van de capaciteit via een wijzigingsclausule bij de overeenkomst eventueel echter ook reeds op een vroegere datum in de overeenkomst opnemen, maar nooit retroactief.
Aanpassingen van het personeelskader die niet beantwoorden aan hoger vermelde voorwaarden, zijn alleen mogelijk op basis van een door de minister goedgekeurde wijzigingsclausule bij de overeenkomst (na advies van het agentschap op basis van een advies ter zake van de Expertencommissie en de Sectorale Adviescommissie), en mits er binnen de begroting nog een specifiek budget beschikbaar is.
§3. De revalidatievoorziening is niet verplicht een door haar ontslagen personeelslid te vervangen dat op verzoek van de revalidatievoorziening geen arbeidsprestaties meer verricht tijdens de nog bezoldigde wettelijke vooropzegperiode, en dit zolang dat personeelslid nog effectief door de revalidatievoorziening vergoed wordt. Derevalidatievoorziening is evenmin verplicht een personeelslid dat afwezig is wegens ziekte te vervangen gedurende de wettelijke periode van gewaarborgd loon, tijdens welke het zieke personeelslid nog effectief door de revalidatievoorziening bezoldigd wordt.
§4. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe jaarlijks het agentschap in te lichten nopens het personeel dat effectief in functie is in de revalidatievoorziening en dit op basis van het model dat het agentschap ter zake oplegt. Dit jaarlijks personeelsoverzicht vormt een bijlage bij de in artikel 72 bedoelde jaarrekening.
§5. Xxx xxxxx een functie in het medisch kader van de revalidatievoorziening niet meer ingevuld is door ontslagneming, afdanking of door redenen van gewettigde langdurige afwezigheid (loopbaanonderbreking, verlof zonder wedde, ziekte, ...), zal de revalidatievoorziening het agentschap hierover inlichten. De revalidatievoorziening zal bij deze gelegenheid de volgende gegevens meedelen aan het agentschap:
• het aantal uren van het medisch kader dat niet is ingevuld of niet ingevuld zal zijn als de functie open staat;
• de naam en de anciënniteit (in jaren en maanden) van de arts die definitief of tijdelijk afwezig is waardoor de functie niet is ingevuld;
• de datum vanaf wanneer de functie openstaat;
• de redenen dat deze functie niet meer ingevuld is. Indien het vooraf geweten was dat deze functie open zou komen te staan, dient ook te worden meegedeeld vanaf wanneer dit geweten was;
• de samenstelling van het deel van het medisch kader dat wel ingevuld is, met vermelding van de volgende gegevens voor elke arts die er deel van uitmaakt :
o de naam van de arts
o het erkenningsnummer van de arts
o het aantal werkuren per week (in het kader van een 38-urenwerkweek)
Een functie van het medisch kader staat open van zodra deze niet is ingevuld of niet is ingevuld door een arts die beschikt over één van de in artikel 12 bedoelde specialisaties om deel te kunnen uitmaken van het medisch kader. In geval van afwezigheid wegens ziekte, wordt een functie van het medisch kader als niet meer ingevuld beschouwd als de ziekteperiode de duur van 31 dagen overschrijdt.
Van zodra de openstaande functie van het medisch kader terug is ingevuld, zal de revalidatievoorziening dit meedelen aan het agentschap en met betrekking tot de arts of artsen die de functie invullen de hierboven vermelde gegevens bezorgen (naam, erkenningsnummer, aantal werkuren per week). Als de samenstelling van het medisch kader dat voordien wel nog was ingevuld, gewijzigd is sinds de mededeling aan het agentschap dat een functie van het medisch kader openstaat of open zal komen te staan, zal de revalidatievoorziening opnieuw de volledige samenstelling van het medisch kader meedelen.
§6. Indien het agentschap vaststelt dat de revalidatievoorziening de beschikkingen van §1 (rekening gehouden met de krachtens §2 toegelaten verschuivingen) van dit artikel niet naleefde, kan het beslissen, naast andere nuttig geachte maatregelen, het in artikel 25, §2, vastgestelde forfait (en de in artikel 27 en 28 vermelde bedragen die hiervan zijn afgeleid) met een bepaald bedrag en voor een bepaalde periode te verminderen na beslissing van de minister na advies van de Expertencommissie en de sector adviescommissie. In geen geval mag deze periode langer duren dan deze van de niet- naleving van de verplichtingen van §1, eerste lid, van dit artikel en in ieder geval moet de revalidatievoorziening de kans gekregen hebben schriftelijk de redenen van deze niet-naleving uit te leggen.
Indien tegelijk de bepalingen van enerzijds §1 én van anderzijds §4 en /of §5 van dit artikel niet nageleefd worden, is in ieder geval een vermindering van toepassing, welke ook de redenen van de niet- naleving zijn.
Het maximum bedrag waarmee de in artikel 25, §2, vastgestelde forfaitprijs kan worden verminderd, wordt berekend door:
• In een eerste stap, het bruto-jaarloon te bepalen dat de niet-ingevulde arbeidsuren (op jaarbasis) vertegenwoordigen(= deel A), alsmede het gecumuleerde bruto-jaarloon van de volledige equipe(= deel B). Om deze bedragen te bepalen, kan het agentschap zich steeds baseren op de gegevens uit de laatste loonkostberekening die conform de bepalingen van artikel 61 van deze overeenkomst in het kader van deze overeenkomst is uitgevoerd, en daarvoor eventueel uitgaan van het bruto-jaarloon van de collega's of de voorgangers van het afwezige personeelslid;
• In een tweede stap, de verhouding (in procent) te bepalen die deel A ten opzichte van deel B vertegenwoordigt;
• In een derde stap, het maximum bedrag van de vermindering te berekenen door het in stap 2 berekende percentage te vermenigvuldigen met 1,25 en dit nieuwe percentage toe te passen op het bedrag van de krachtens artikel 25, §2, vastgestelde forfaitprijs die van toepassing is op de datum dat de forfaitvermindering zou ingaan.
De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe om in geen geval de verminderingen toegepast op basis van artikel 58, §§ 5 en 6, te verhalen op de zorggebruikers die ze ten laste neemt, noch op de andere personeelsleden.
Artikel 59. De revalidatievoorziening verbindt zich er toe elk personeelslid een kopij te bezorgen van de overeenkomst (alsmede van elke eventuele wijziging ervan) en van de bijhorende synoptische fiches. De revalidatievoorziening zal ieder personeelslid er op wijzen dat de bepalingen van de overeenkomst steeds primeren op de inhoud van de synoptische fiches.
De revalidatievoorziening bewaart de door het personeel gedateerde en ondertekende ontvangstbewijzen van de in dit artikel bedoelde documenten en toelichtingen. De revalidatievoorziening houdt deze ontvangstbewijzen ter beschikking van het agentschap.
Artikel 60. §1. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe haar personeel minstens te bezoldigen op
basis van de principes gebruikt bij de berekening van de kosten ; deze berekening is opgenomen in bijlage bij deze overeenkomst.
Deze berekening is, zoals aangeduid in voornoemde bijlage, voor de meeste personeelsleden gebaseerd op de barema’s van loonschalen voorzien in het geldelijk statuut van de personeelsleden van het Universitair Ziekenhuis Gent.
§2. Niet van toepassing.
§3. Niet van toepassing.
§4. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe jaarlijks, uiterlijk op 31 maart, het door het agentschap toegestane bedrag, bepaald per equivalent van in de loop van het voorgaande kalenderjaar vergoede forfait, te storten aan het Fonds voor de betaling van een syndicale premie in de Gezondheidssector.
§5. In geval een in het personeelskader van de revalidatievoorziening voorziene functie contractueel vervuld wordt door een zelfstandige, verbindt de revalidatievoorziening zich ertoe voor diens prestaties een honorarium te betalen dat minstens gelijk is aan de totale loonkost in geval van tewerkstelling op basis van een werknemersstatuut. De voornoemde totale loonkost omvat, naast de bruto bezoldiging onder meer de toeslag voor onregelmatige uren, het vakantiegeld, alle premies en de patronale R.S.Z.- bijdragen, wetsverzekering....
§6. Het agentschap kan niet beschouwd worden als partij betrokken bij de contracten afgesloten tussen de revalidatievoorziening en haar personeel.
Artikel 61. Het aandeel van de personeelskosten in de prijzen die zijn vastgesteld in de artikelen 25, 27 en 28, zal aan de realiteit aangepast worden, indien de werkelijke personeelsuitgaven, tengevolge van de evolutie van de anciënniteit van het werkelijk tewerkgestelde personeel, 1% hoger zouden komen te liggen dan de personeelskosten die begrepen zijn in de prijzen.
De revalidatievoorziening zal daartoe een volledig, geactualiseerd en gedocumenteerd personeelskostendossier samenstellen dat aan het agentschap zal voorgelegd worden, samen met een wijzigingsclausule bij de overeenkomst, waardoor de in deze overeenkomst vastgestelde prijzen kunnen aangepast worden.
De procedure zoals bepaald in artikel 193 van het besluit is desgevallend van toepassing.
Artikel 62. §1. Bij elke aanvraag tot herberekening van de personeelskosten verbindt de revalidatievoorziening zich er toe om telkens de volgende kosten die zij zelf op jaarbasis heeft in het kader van de revalidatieovereenkomst duidelijk en afzonderlijk op te geven en aan te tonen, of, indien de revalidatievoorziening geen dergelijke kosten heeft, aan te geven waarom niet:
1) De kosten voor wetsverzekering en arbeidsgeneeskunde voor haar personeel.
2) De kosten voor sociaal secretariaat voor haar personeel. Indien gebeurlijk personeel van de revalidatievoorziening zelf de taken van een sociaal secretariaat waarneemt, worden duidelijk en afzonderlijk het betrokken personeelslid of -leden opgegeven, evenals het gemiddeld aantal u/week dat (door elk van hen) aan deze taken besteed wordt.
3) De kosten voor haar boekhouding. Indien gebeurlijk personeel van de revalidatievoorziening zelf de taken van boekhouder waarneemt, worden duidelijk en afzonderlijk het betrokken personeelslid of -leden opgegeven, evenals het gemiddeld aantal u/week dat (door elk van hen) aan deze taken besteed wordt.
4) De kosten voor allerlei wettelijke verplichtingen zoals preventie-adviseur, startbanen in
organisaties met meer dan 50 werknemers, comité preventie en bescherming op het werk, ...
§2. De revalidatievoorziening verbindt er zich ook toe bij elke aanvraag tot herberekening van de personeelskosten het gemiddeld aantal uren per week dat zij op jaarbasis besteedt voor de administratieve directie, het onthaal, het secretariaat en de (ondersteuning van) informatica op te geven, evenals voor het onderhoud.
§3. Geen enkele aanvraag tot herberekening zal onderzocht worden indien de in §§ 1 en 2 vermelde gegevens er niet in voorkomen.
Anderzijds zullen bij de opmaak van de herberekening alle in §§ 1 en 2 vermelde punten afzonderlijk vermeld worden indien er werkelijke personeels- of uitbestedingskosten tegenover staan die in het forfait worden opgenomen. De bepalingen van dit artikel verplichten het agentschap echter niet om de opgegeven bedragen in het forfait op te nemen indien de opgegeven bedragen overdreven of niet geobjectiveerd zijn of niet stroken met de algemene principes die bij de berekening van revalidatieforfaits worden gehanteerd.
Artikel 63. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe elk personeelslid schriftelijk de verplichtingen mee te delen die vermeld zijn in artikel 60 en die betrekking hebben op zijn loon.
De revalidatievoorziening bewaart de bewijzen en houdt ze ter beschikking van het agentschap, waaruit blijkt dat het personeel kennis heeft genomen van deze verplichtingen.
De revalidatievoorziening verleent het agentschap toestemming om elk personeelslid dat erom verzoekt, de beschikkingen mede te delen in verband met de berekeningswijze van diens loon die voortvloeien uit dieverplichtingen.
Hoofdstuk VIII – B - Personeelsuitbreiding in het kader van het sociaal akkoord-2011
Artikel 64. Niet van toepassing.
Artikel 65. Niet van toepassing.
Artikel 66. Niet van toepassing.
Hoofdstuk IX. Engagement van de revalidatievoorziening in het kader van bepaalde doelgroepen
Artikel 67. §1. Deze overeenkomst kadert in een beleid waarbij de centra voor ambulante revalidatie zich gaan richten op de groepen 1, 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 waarvoor er zich belangrijke behandelings- en revalidatienoden stellen (soms ook wachtlijsten). Om het mogelijk te maken dat de centra voor ambulante revalidatie aan deze medisch prioritaire doelgroepen een kwalitatief, evidence- based multidisciplinair revalidatieprogramma aanbieden, zijn de werkingsmodaliteiten aangepastaan die op de revalidatievoorzieningen van toepassing zijn en biedt ook mogelijkheden om de samenstelling van de equipes van de centra voor ambulante revalidatie beter af te stemmen op de gewijzigde doelgroepen van de revalidatiecentra.
Met betrekking tot deze percentages revalidanten in groep 4, verbinden de revalidatievoorzieningen zich tot het volgende :
• Een revalidatievoorziening van wie het cliëntenbestand op 31 december 2008 minder dan 30 % zorggebruikers telde met diverse taal- en leerstoornissen, verbindt er zich toe in het kader van onderhavige overeenkomst, het percentage zorggebruikers in groep 4 in alle jaren te beperken tot
maximum het werkelijk percentage patiënten zorggebruikers met taal- en leerstoornissen dat op 31 december 2008 een revalidatieprogramma volgde in de revalidatievoorziening. Dergelijke revalidatievoorziening verbindt er zich dus toe om procentueel niet méér zorggebruikers in groep 4 te revalideren dan ze op 31 december 2008 zorggebruikers met diverse taal- en leerstoornissen revalideerde. Gezien de wisselende toevloed van zorggebruikers en pathologieën, kan voor deze revalidatievoorzieningen evenwel aanvaard worden dat het percentage zorggebruikers in groep 4 in een bepaald jaar toch wat hoger ligt dan het percentage met diverse taal- en leerstoornissen van 31 december 2008, mits de volgende beperkingen worden in acht genomen :
• Een revalidatievoorziening waarvan het (hoger vermelde) percentage zorggebruikers met diverse taal- en leerstoornissen op 31 december 2008 lager lag dan 10 %, mag in geen enkel jaar méér dan 15 % zorggebruikers (van het totaal aantal gerevalideerde zorggebruikers in het beschouwde jaar) revalideren in groep 4.
• Een revalidatievoorziening waarvan het (hoger vermelde) percentage zorggebruikers met diverse taal- en leerstoornissen op 31 december 2008 minimum 10 % bedroeg maar lager lag dan 20%, mag in geen enkel jaar méér dan 25 % zorggebruikers (van het totaal aantal gerevalideerde zorggebruikers in het beschouwde jaar) revalideren in groep 4.
• Een revalidatievoorziening waarvan het (hoger vermelde) percentage zorggebruikers met diverse taal- en leerstoornissen op 31 december 2008 minimum 20% bedroeg, mag in geen enkel jaar méér dan 30 % zorggebruikers (van het totaal aantal gerevalideerde zorggebruikers in het beschouwde jaar) revalideren in groep 4.
• Een revalidatievoorziening van wie het cliëntenbestand op 31 december 2008 tussen 30 % en 36
% zorggebruikers telde met diverse taal- en leerstoornissen, verbindt er zich toe het percentage zorggebruikers in groep 4 geleidelijk te verminderen, zodat ze uiterlijk op 1 januari 2020 nog maximum 30 % zorggebruikers in groep 4 revalideert.
• Een revalidatievoorziening van wie het cliëntenbestand op 31 december 2008tussen 36 % en 42 % zorggebruikers telde met diverse taal- en leerstoornissen, verbindt er zich toe, het percentage zorggebruikers in groep 4 geleidelijk te verminderen, zodat ze uiterlijk op 1 januari 2020 nog maximum 30 % zorggebruikers in groep 4 revalideert.
Om de vermelde percentages te berekenen, wordt louter rekening gehouden met enerzijds het aantal zorggebruikers dat het revalidatieprogramma van groep 4 (complexe ontwikkelingsstoornissen) volgt en anderzijds het totaal aantal zorggebruikers dat een revalidatieprogramma in de revalidatievoorziening volgt. Met de zorggebruikers voor wie in de revalidatievoorziening een aanvangsbilan wordt opgemaakt, wordt geen rekening gehouden.
§2. Teneinde de naleving te kunnen nagaan van het in §1 vermelde engagement om het aantal zorggebruikers in groep 4 (complexe ontwikkelingsstoornissen) te beperken, zal de revalidatievoorziening ieder jaar, vóór einde februari, aan het agentschap het aantal zorggebruikers meedelen voor wie op 31 december van het afgelopen jaar een revalidatieprogramma lopende was in de revalidatievoorziening, en dit afzonderlijk voor iedere groep zorggebruikers zoals vermeld in artikel 3.
Het agentschap bepaalt, na overleg met de Expertencommissie en de sectorale adviescommissie, de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld.
Worden in deze context geacht een revalidatieprogramma te volgen in de revalidatievoorziening : alle zorggebruikers waarvoor op 31 december (in het kader van de procedure bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36 van deze overeenkomst):
⮚ een beslissing tot toekenning voor de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van het revalidatieprogramma werd bekomen
⮚ of waarvoor een aanvraag tot tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen van het
revalidatieprogramma is ingediend bij de verzekeringsinstelling van aansluiting en met gunstig advies van de zorgkassencommissie met als begindatum van de revalidatie uiterlijk 31 december
Worden evenwel niet geacht nog een revalidatieprogramma te volgen in de revalidatievoorziening:
⮚ de zorggebruikers van wie de beslissing tot toekenning van de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor revalidatieprogramma reeds is afgelopen op 31 december en voor wie geen aanvraag om verlenging van de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor het revalidatieprogramma is ingediend of zal worden ingediend en voor wie het in artikel 36 bedoelde eindverslag uiterlijk op 31 januari naar de verwijzende arts is gestuurd
⮚ de zorggebruikers die het revalidatieprogramma van groep 1 tot en met 6 of 10 tot en met 13 volgen (groepen waarvoor in artikel 15 steeds een eenmalig contingent van een nader gespecifieerd aantal revalidatiezittingen is voorzien), mits er voor die zorggebruikers in de periode vanaf 1 november tot en 31 januari geen enkele revalidatiezitting is gerealiseerd en er op 31 januari voor die zorggebruiker ook geen plannen zijn om in de eerstvolgende maanden voor die zorggebruikers revalidatiezittingen te realiseren.
§3. Indien een revalidatievoorziening twee jaar na mekaar niet voldoet aan de beperkingen van het aantal zorggebruikers van groep 4 (complexe ontwikkelingsstoornissen) welke dit artikel beoogt, kan dit - nadat de revalidatievoorziening de gelegenheid heeft gehad om de redenen hiervan toe te lichten - een motief vormen om deze overeenkomst op te zeggen.
Hoofdstuk X- ANDERE MEDISCHE-ADMINIDTRATIEVE EN BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN
Artikel 68. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe aan de Expertencommissie, aan het agentschap alle inlichtingen te verschaffen betreffende enerzijds de controle op de naleving van de therapeutische en financiële aspecten van deze overeenkomst en anderzijds op de werking van deze overeenkomst kaderend in het algemeen beheer van overeenkomsten voorzien in het kader Vlaamse bevoegdheden. ( me inachtneming van het medisch geheim ).
Artikel 69. §1. De revalidatievoorziening houdt dagelijks een aanwezigheidsregister bij – waarvan het model aanvaard is door het agentschap- waarop voor elke openingsdag van de revalidatievoorziening de identiteit vermeld wordt van alle rechthebbenden aanwezig binnen het in artikel 57 bedoelde uurrooster alsmede de reden van hun aanwezigheid (welke zitting voorzien in punt IV werd verricht voor deze rechthebbende).
§2. De revalidatievoorziening dient door middel van een systeem van volledige registratie , begin en einde (in uren en minuten) van (onderdelen van) zittingen en namen van de respectieve prestatieverleners inbegrepen, te bewijzen op welke manier elke revalidatiezitting, vermeld in het in §1 bedoelde register is uitgevoerd. De revalidatievoorziening verbindt zich er toe de revalidatieverstrekkingen terug te betalen die in rekening gebracht werden bij een verzekeringsinstelling en voor dewelke de vastgesteld dat het bovenvermelde bewijs niet kon geleverd worden.
§3. Het is §1 bedoelde aanwezigheidsregister vormt de basis voor de productiecijfers, waarmee wordt bedoeld: het aantal gepresteerde forfaits (per soort) vermenigvuldigd met hun respectievelijke prijs.
De revalidatievoorziening verbindt er zich toe de productiecijfers ter beschikking te houden van het agentschap. De productiecijfers worden, op eenvoudig verzoek van het agentschap, binnen de maand overgemaakt aan het agentschap.
§4. De revalidatievoorziening verbindt er zich toe op vraag van het agentschap de in §1 bedoelde aanwezigheidsregisters voor te leggen om de productiecijfers te staven. Het opzettelijk bijhouden of overmaken van verkeerde productiecijfers zal aanleiding geven tot de ambtshalve opschorting van betaling door de verzekeringsinstellingen in het kader van deze overeenkomst.
Bij het niet nakomen van de verplichting om in de §1 bedoelde aanwezigheidsregisters correct in te vullen of de productiecijfers correct bij te houden, worden bij een eerste inbreuk van de verstrekkingen die gerealiseerd zijn op de dag dat de inbreuk werd vastgesteld, niet vergoed. Bij een tweede inbreuk zal geen enkele verstrekking worden vergoed voor de dagen waarover het aanwezigheidsregister niet correct werd ingevuld en/of de productiecijfers niet correct werden bijgehouden.
§5. Het niet nakomen van de in de §§1,2en3 van dit artikel vermelde verplichtingen wordt als een zware fout beschouwd. De maatregelen die vastgesteld zijn in §4 van dit artikel, beperken in geen geval het recht van het agentschap om eventueel andere nuttig geachte maatregelen te nemen net zoals dat ook kan in alle andere gevallen waarin is vastgesteld dat de verplichtingen waarin is voorzien in deze overeenkomst of in de bepalingen van het besluit of in de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, niet zijn nagekomen.
§6. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe de verstrekkingen waarover de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen wordt geweigerd of teruggevorderd op grond van de bepaling van § 2 en§ 4 van dit artikel, niet aan te rekenen aan de rechthebbende.
Artikel 70. §1. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe om :
- per voltijdse therapeut minimum het equivalent van 15 werkuren/jaar vorming te voorzien;
- per voltijdse therapeut minimum het equivalent van 1u/week teamvergadering (= minimum 2 therapeuten van 2 verschillende disciplines) te voorzien, gewijd aan de bespreking van de rechthebbenden en de coördinatie van hun revalidatie. In de regel is ook een arts van de revalidatievoorziening aanwezig op elke teamvergadering. In geen geval kunnen na een teamvergadering wijzigingen in het therapeutisch programma van een rechthebbende worden doorgevoerd zonder dat de arts van de revalidatievoorziening die de revalidatie van de rechthebbende opvolgt (het betreft hier in de regel de arts die het in artikel 34 van deze overeenkomst bedoelde medisch verslag heeft ondertekend), daarover geïnformeerd werd en er schriftelijk zijn goedkeuring aan gaf.
De vorming die iedere therapeut geniet en de tijd die besteed wordt aan teamvergaderingen, moet worden opgenomen in het in artikel 69, §2, bedoelde systeem van volledige registratie.
§2. In het dossier van de rechthebbende moet een verslag bewaard worden van elke bespreking op een teamvergadering waarbij minimum 2 therapeuten van 2 verschillende disciplines (en in de regel ook een arts van de revalidatievoorziening) betrokken zijn, en in voorkomend geval de door de arts van de revalidatievoorziening die de revalidatie van de rechthebbende opvolgt, mede bekrachtigde wijziging in het revalidatieprogramma.
1
Artikel 71. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe alle afgevaardigden van het agentschap alsook leden van de Expertencommissie en de zorgkassencommissie toe te staan alle bezoeken af te leggen die zij nuttig achten voor de vervulling van hun taak.
Artikel 72. §1. De Raad van Bestuur van de revalidatievoorziening verbindt zich ertoe een boekhouding te voeren die een overzicht geeft van al haar inkomsten en uitgaven.
Het voeren van deze boekhouding dient zo veel mogelijk te gebeuren conform de door het agentschap aanvaarde boekhoudkundige richtlijnen voor de revalidatievoorzieningen, onder meer wat de minimumindeling van het rekeningenstelsel en de gehanteerde afschrijvingstermijnen voor investeringen betreft.
Indien de Raad van Bestuur, naast de revalidatie-activiteiten van de revalidatievoorziening, ook nog
andere activiteiten ontwikkelt, dient de gevoerde boekhouding het mogelijk te maken de afzonderlijke kostprijs van de revalidatie-activiteiten na te gaan. Daartoe kunnen de revalidatie-activiteiten als een afzonderlijke kostenrubriek worden beschouwd ; ook kunnen eventueel binnen het rekeningenstelsel afzonderlijke rekeningen worden gebruikt voor de activiteiten binnen het kader van de overeenkomst en voor de activiteiten buiten het kader van de overeenkomst.
De jaarlijks, op basis van de voorgeschreven modellen, op te maken balans en resultatenrekening dienen binnen de zes maanden na het afsluiten van het boekjaar, dat telkens aanvangt op 1 januari en eindigt op 31 december, naar het agentschap worden gestuurd. Indien de Raad van Bestuur, naast de revalidatie-activiteiten van de revalidatievoorziening, ook nog andere activiteiten ontwikkelt, dient hierbij tevens een overzicht van inkomsten en uitgaven te worden gevoegd dat louter betrekking heeft op de revalidatie-activiteiten van de revalidatievoorziening ; het agentschap kan voor het opmaken van dit overzicht ten allen tijde een eenvormig model opleggen.
In bijlage bij deze documenten dient een gedetailleerde overzichtstabel te worden gevoegd met betrekking tot het door de revalidatievoorziening tewerkgestelde personeel, opgesteld conform de instructies van het agentschap.
§2. De revalidatievoorziening verbindt zich ertoe iedere personeelskostenpost die in artikel 62, §§ 1 en 2, wordt vermeld, duidelijk en nominatief aan te geven in haar resultatenrekening of minstens in de toelichting daarbij, ook wanneer sommige van die kosten voor het betrokken jaar 0,00 EUR zouden bedragen.
§3. De revalidatievoorziening verbindt zich er ook toe in haar resultatenrekening of minstens in de toelichting daarbij, afzonderlijk en nominatief minstens volgende kostenposten te vermelden, ook wanneer sommige ervan voor het betrokken jaar 0,00 EUR zouden bedragen:
• kosten voor vorming en studiedagen van haar personeel,
• kosten voor lidgelden,
• kosten voor bibliotheek en abonnementen,
• representatiekosten,
• de kosten voor therapeutisch materiaal,
• kosten voor verbruiksmateriaal voor de werking van de revalidatievoorziening,
• kosten voor materiaal voor onderhoud,
• kosten voor telefoon,
• kosten voor elektriciteit,
• kosten voor water,
• kosten voor (brandstof voor) de verwarming,
• uitzonderlijke kosten.
Deze kosten zullen worden toegelicht volgens het schema zoals aanvaard door het agentschap.
§4. Indien de boekhoudkundige documenten, opgemaakt conform de hierboven bedoelde instructies, niet worden overgemaakt vóór het einde van de zesde maand die volgt op het afsluiten van het boekjaar, wordt de revalidatievoorziening, per aangetekend schrijven, aan haar verplichting terzake herinnerd. Indien binnen de 30 kalenderdagen na het versturen van dit aangetekend schrijven deze documenten nog niet worden overgemaakt, worden de betalingen door de verzekeringsinstellingen in het kader van deze overeenkomst, ambtshalve opgeschort.
§5. De revalidatievoorziening moet de bewijsstukken van de inkomsten en uitgaven gedurende 10 jaar bewaren.
§6. De gevoerde boekhouding dient steeds toegankelijk te zijn voor het agentschap.
Hoofdstuk XII. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 73. Niet van toepassing.
Artikel 74. §1. De revalidatieactiviteiten die op basis van deze overeenkomst voor een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in aanmerking komen, kunnen door de revalidatievoorziening op verschillende sites van de revalidatievoorziening aangeboden worden, mits op iedere site van de revalidatievoorziening aan alle voorwaarden van de overeenkomst wordt voldaan. Zo moet onder meer de aanwezigheid van de arts op iedere site voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 12 §1, 24 §3, 27 §5, 28 §5 en 70, rekening gehouden met het aantal bilanzittingen en gewone revalidatiezittingen dat werkelijk op die site wordt gerealiseerd. Indien de revalidatievoorziening op meerdere sites een revalidatieprogramma wil aanbieden aan een doelgroep waarvoor in artikel 17 specifieke voorwaarden worden vastgesteld, moet de revalidatievoorziening tevens op iedere site afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden inzake niet-medische omkadering die in voorkomend geval voor die doelgroep in artikel 178 zijn vastgesteld.
Buiten deze beperkingen die de overeenkomst oplegt, kan de revalidatievoorziening wel autonoom verschuivingen doorvoeren wat het aantal bilanzittingen en gewone revalidatiezittingen betreft dat op iedere site wordt gerealiseerd en wat het personeel betreft dat op iedere site wordt tewerkgesteld. Als de revalidatievoorziening dat opportuun acht, kan ze binnen het kader van één enkele overeenkomst ook verschillende afdelingen uitbouwen, om zo bijvoorbeeld te komen tot specifieke afdelingen voor bepaalde groepen die in artikel 3 worden vermeld.
De sites waarop de revalidatievoorziening haar revalidatieactiviteiten aanbiedt, worden vermeld in de aanhef van deze overeenkomst. Indien de revalidatievoorziening - na het sluiten van deze overeenkomst - haar activiteiten ook op een site die in een andere gemeente gelegen is, zou willen aanbieden of in een gemeente haar enige site zou willen sluiten, is dit alleen via het volgen van de procedure wijzigen, zoals bepaald in artikel 159 tot en met 173 van het besluit.
§2. Deze overeenkomst wordt slechts één keer met een zelfde Raad van Bestuur gesloten, tenzij de Raad van Bestuur over centra voor ambulante revalidatie in verschillende gemeenten beschikt en er de voorkeur aan geeft voor ieder centrum voor ambulante revalidatie een afzonderlijke overeenkomst te sluiten.
Artikel 75. Deze overeenkomst wordt op therapeutisch vlak beschouwd als een normale verderzetting van de revalidatieprogramma’s zoals bepaald in de overeenkomst d.d. 19 juni 2012, tussen het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en het xxx
Voor elke zorggebruiker die een beslissing tot goedkeuring voor tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen in het kader van de in het eerste lid vermelde overeenkomst heeft bekomen, mag de revalidatievoorziening het begonnen revalidatieprogramma verder zetten tot het einde van de periode waarvoor een beslissing tot goedkeuring werd bekomen.
Bij een eventueel nieuwe aanvraag vanaf 1 januari 2019 tot verlenging van de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en waarvoor de 1ste dag waarop revalidatieverstrekkingen in het kader van de verlenging worden verricht na 1 januari 2019 valt moeten de zorggebruikers beantwoorden aan de voorwaarden zoals bepaald in deze overeenkomst en moet de procedure zoals bepaald in artikel 33 worden doorlopen.
Bij een eventueel nieuwe aanvraag vanaf 1 januari tot verlenging van de tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen en waarvoor de 1ste dag waarop revalidatieverstrekkingen in het kader van de verlenging worden verricht vóór 1 januari 2019 valt moeten de zorggebruikers beantwoorden aan de voorwaarden zoals die geldig waren vóór het in werking treden van deze overeenkomst en moet de procedure zoals die geldig was vóór het in werking treden van deze overeenkomst worden doorlopen.
Artikel 76. §1. Deze overeenkomst, opgemaakt in twee exemplaren en behoorlijk ondertekend door beide partijen, treedt in werking vanaf 1 januari 2019.
§2. Deze overeenkomst geldt voor een onbepaalde duur.
Het beëindigen van deze overeenkomst verloopt hetzij conform de procedure zoals bepaald in artikel 182 tot en met 189 van het besluit, in het geval de minister de overeenkomst wil beëindigen, hetzij conform artikel 174 tot en met 181 van hetzelfde besluit, in het geval de revalidatievoorziening de overeenkomst wil beëindigen.
§3. Deze overeenkomst vervangt en vernietigt de overeenkomst d.d. 19 juni 2012, tussen het Comité van de Verzekering voor geneeskundige verzorging van het RIZIV en het xxx
§4. De hierna opgesomde bijlagen bij deze overeenkomst maken, binnen de door de artikelen van de overeenkomst bepaalde grenzen, een integrerend deel daarvan uit. De artikelen van de overeenkomst primeren echter steeds op de bijlage.
Bijlage 1: Samenstelling van de prijs van een individuele zitting Bijlage 2: Synoptische fiche voor de groepen 2, 3, 4, 5 en 12 Bijlage 3: Synoptische fiche voor de groep 1
Bijlage 4: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor de bilanzitting
Bijlage 5: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 1
Bijlage 6: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 2
Bijlage 7: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 3
Bijlage 8: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 4
Bijlage 9: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 5
Bijlage 10: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 6
Bijlage 11: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 8
Bijlage 12: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 9
Bijlage 13: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 10
Bijlage 14: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 11
Bijlage 15: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 12
Bijlage 16: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 13
Bijlage 17: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 14
Bijlage 18: formulier vermeld in artikel 209 van het besluit, dat moet worden gebruikt voor het aanvragen van een tegemoetkoming voor de revalidatieverstrekkingen voor groep 20
Opgemaakt te Brussel xxx in 2 originele exemplaren. Elke partij verklaart een ondertekend exemplaar te hebben ontvangen.
De gedelegeerd bestuurder | van | de | De Vlaamse minister | van | Welzijn, |
revalidatievoorziening | Volksgezondheid en Gezin, | ||||
Xx Xxxxxxxxxx | |||||
De verantwoordelijke arts revalidatievoorziening, | van | de | |||