Contract
C. VERTALING
Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie
De Partijen bij deze Overeenkomst,
Erkennende dat hun betrekkingen op het gebied van handel en econo- mie dienen te zijn gericht op verhoging van de levensstandaard, werk- gelegenheid voor iedereen en een ruim, gestaag toenemend ree¨el inko- men en een grote, gestaag toenemende effectieve vraag, en op uitbreiding van de produktie van en handel in goederen en diensten, met optimaal gebruik van de mondiale hulpbronnen in overeenstemming met het doel van duurzame ontwikkeling, waarbij ernaar wordt gestreefd zowel het milieu te beschermen en te behouden, als de middelen hiertoe uit te brei- den op een wijze die tegemoetkomt aan hun onderscheiden behoeften en belangen op verschillende niveaus van economische ontwikkeling,
Voorts erkennende dat daadwerkelijke inspanningen noodzakelijk zijn om te verzekeren dat ontwikkelingslanden, en vooral de minst- ontwikkelde landen, een aandeel verwerven in de groei van de interna- tionale handel dat evenredig is aan de behoeften van hun economische ontwikkeling,
Geleid door de wens bij te dragen aan de verwezenlijking van deze doelstellingen door het aangaan, op grondslag van wederkerigheid en wederzijds voordeel, van overeenkomsten die een aanzienlijke verlaging van douanetarieven en een aanzienlijke vermindering van andere handels- belemmeringen, alsmede de afschaffing van discriminerende behande- ling in het internationale handelsverkeer, beogen,
Derhalve vastbesloten een ge¨ıntegreerd, meer levensvatbaar en duur- zaam multilateraal handelsstelsel te ontwikkelen, dat de Algemene Over- eenkomst betreffende Tarieven en Handel, de resultaten van in het ver- leden gedane pogingen tot handelsliberalisatie en alle resultaten van de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen omvat,
Vastbesloten de aan dit multilaterale handelsstelsel ten grondslag lig- gende grondbeginselen en doelstellingen te beschermen en te bevorde- ren,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel I
Oprichting van de organisatie
Hierbij wordt de Wereldhandelsorganisatie (hierna te noemen ,,de WTO’’) opgericht.
Artikel II
Werkingssfeer van de WTO
1. De WTO vormt het gemeenschappelijke institutionele kader voor het onderhouden van handelsbetrekkingen tussen haar Leden in aange- legenheden die verband houden met de verdragen en bijbehorende juri- dische instrumenten die zijn opgenomen in de Bijlagen bij deze Over- eenkomst.
2. De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opge- nomen in de Bijlagen 1, 2 en 3 (hierna te noemen de ,,Multilaterale Han- delsovereenkomsten’’) vormen een integrerend onderdeel van deze Over- eenkomst, en zijn bindend voor alle Leden.
3. De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opge- nomen in Bijlage 4 (hierna te noemen de ,,Plurilaterale Handelsovereen- komsten’’) vormen eveneens een onderdeel van deze Overeenkomst voor de Leden die deze overeenkomsten hebben aanvaard, en zijn bin- dend voor die Leden. De Plurilaterale Handelsovereenkomsten scheppen geen verplichtingen of rechten voor Leden die deze niet hebben aan- vaard.
4. De Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, zoals genoemd in Bijlage 1A (hierna te noemen ,,GATT- Overeenkomst van 1994’’) staat juridisch los van de Algemene Overeen- komst betreffende Tarieven en Handel van 30 oktober 1947, gehecht aan de slotakte van de Tweede Zitting van de Voorbereidende Commissie van de Conferentie der Verenigde Naties over Handel en Werkgelegen- heid, zoals daarna verbeterd, geamendeerd of gewijzigd (hierna te noe- men ,,GATT-Overeenkomst van 1947’’).
Artikel III
Taken van de WTO
1. De WTO vergemakkelijkt de toepassing, het beheer en de werking en bevordert de doelstellingen van deze Overeenkomst en van de Mul- tilaterale Handelsovereenkomsten, en biedt tevens het kader voor de toe- passing, het beheer en de werking van de Plurilaterale Handelsovereen- komsten.
2. De WTO biedt het forum voor onderhandelingen tussen haar Le- den betreffende hun multilaterale handelsbetrekkingen in aangelegenhe- den die het onderwerp zijn van de overeenkomsten in de bijlagen bij deze Overeenkomst. De WTO kan ook een forum zijn voor verdere onderhandelingen tussen haar Leden betreffende hun multilaterale han- delsbetrekkingen, en een kader voor de toepassing van de resultaten van zulke onderhandelingen, wanneer de Ministerie¨le Conferentie hiertoe besluit.
3. De WTO voert het beheer over het Memorandum van Overeen- stemming inzake regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen (hierna te noemen ,,Memorandum inzake Geschillen- beslechting’’ of ,,DSU’’), in Bijlage 2 bij deze Overeenkomst.
4. De WTO voert het beheer over de Regeling inzake toetsing van het handelsbeleid, (hierna te noemen de ,,TPRM’’) opgenomen in Bijlage 3 bij deze Overeenkomst.
5. Met het oog op het bereiken van een grotere samenhang in de mon- diale economische beleidsvorming werkt de WTO, als passend, samen met het Internationale Monetaire Fonds en met de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling en de daarmede verbonden organisaties.
Artikel IV
Structuur van de WTO
1. Er is een Ministerie¨le Conferentie, bestaande uit vertegenwoordi- gers van alle Leden, die ten minste eenmaal per twee jaar bijeenkomt. De Ministerie¨le Conferentie verricht de taken van de WTO en neemt de hiertoe noodzakelijke maatregelen. De Ministerie¨le Conferentie heeft de bevoegdheid besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden vallend onder Multilaterale Handelsovereenkomsten, indien daarom door een Lid is verzocht, overeenkomstig de specifieke vereisten voor de besluit- vorming in deze Overeenkomst en in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst.
2. Er is een Algemene Raad, bestaande uit vertegenwoordigers van alle Leden, die als passend bijeenkomt. In de perioden tussen de bijeen- komsten van de Ministerie¨le Conferentie worden haar taken verricht door de Algemene Raad. De Algemene Raad verricht ook de hem in deze Overeenkomst opgedragen taken. De Algemene Raad stelt zijn eigen procedureregels vast en hecht zijn goedkeuring aan de procedure- regels voor de in het zevende lid bedoelde Commissies.
3. De Algemene Raad komt als passend bijeen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden van het Orgaan voor Geschillenbeslechting voorzien in het Memorandum inzake Geschillenbeslechting. Het Orgaan voor Geschillenbeslechting heeft zijn eigen voorzitter en stelt de procedureregels vast die het nodig acht voor het nakomen van deze ver- antwoordelijkheden.
4. De Algemene Raad komt als passend bijeen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden van het Orgaan voor de toetsing van het handelsbeleid voorzien in de Regeling voor toetsing van het handels- beleid in Bijlage 3. Het Orgaan voor de toetsing van het handelsbeleid heeft zijn eigen voorzitter en stelt de procedureregels vast die het nodig acht voor het nakomen van deze verantwoordelijkheden.
5. Er is een Raad voor de Handel in goederen, een Raad voor de Han- del in diensten en een Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele
eigendom (hierna te noemen de ,,Raad voor TRIPs’’), die hun werk- zaamheden verrichten onder het algemene toezicht van de Algemene Raad. De Raad voor de Handel in goederen ziet toe op de werking van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in Bijlage 1A. De Raad voor de Handel in diensten ziet toe op de werking van de Algemene Over- eenkomst inzake de handel in diensten (hierna te noemen ,,de GATS’’). De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom ziet toe op de werking van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna te noemen ,,de Overeenkomst inzake TRIPs’’). Deze Raden verrichten de hun in de onderscheiden overeen- komsten en door de Algemene Raad opgedragen taken. Zij stellen hun onderscheiden procedureregels vast, onder voorbehoud van goedkeuring door de Algemene Raad. Het lidmaatschap van deze Raden staat open voor vertegenwoordigers van alle Leden. Deze Raden komen zo vaak bijeen als nodig is om hun taken te verrichten.
6. De Raad voor de Handel in goederen, de Raad voor de Handel in diensten en de Raad voor TRIPs stellen de eventueel vereiste ondersteu- nende organen in. Deze ondersteunende organen stellen hun onderschei- den procedureregels vast, onder voorbehoud van goedkeuring door hun onderscheiden Raden.
7. De Ministerie¨le Conferentie stelt in een Commissie inzake handel en ontwikkeling, een Commissie inzake beperkingen op grond van de betalingsbalans en een Commissie inzake begroting, financie¨n en admi- nistratie, die de taken verrichten welke hun zijn opgedragen in deze Overeenkomst en in de Multilaterale Handelsovereenkomsten en bijko- mende taken hun opgedragen door de Algemene Raad, en kan bijko- mende Commissies instellen met de door hem passend geachte taken. Als onderdeel van haar taken beziet de Commissie inzake handel en ont- wikkeling periodiek de bijzondere bepalingen in de Multilaterale Han- delsovereenkomsten ten gunste van de Leden die minstontwikkeld land zijn en brengt zij aan de Algemene Raad verslag uit met het oog op pas- sende maatregelen. Het lidmaatschap van deze Commissies staat open voor vertegenwoordigers van alle Leden.
8. De in de Plurilaterale Handelsovereenkomsten voorziene organen verrichten de taken die hun bij deze overeenkomsten zijn opgedragen en functioneren binnen het institutionele kader van de WTO. Deze organen houden de Algemene Raad regelmatig op de hoogte van hun werkzaam- heden.
Artikel V
Betrekkingen met andere organisaties
1. De Algemene Raad treft passende regelingen voor doeltreffende samenwerking met andere intergouvernementele organisaties met ver- antwoordelijkheden die verband houden met die van de WTO.
2. De Algemene Raad kan passende regelingen treffen voor overleg en samenwerking met niet-gouvernementele organisaties die zich bezig- houden met aangelegenheden die verband houden met die van de WTO.
Artikel VI
Secretariaat
1. Er is een Secretariaat van de WTO (hierna te noemen ,,het Secre- tariaat’’) met aan het hoofd een Directeur-Generaal.
2. De Ministerie¨le Conferentie benoemt de Directeur-Generaal en neemt voorschriften aan waarin de bevoegdheden, taken, arbeidsvoor- waarden en ambtstermijn van de Directeur-generaal zijn vastgelegd.
3. De Directeur-Generaal benoemt het personeel van het Secretariaat en bepaalt de taken en arbeidsvoorwaarden overeenkomstig de door de Ministerie¨le Conferentie aangenomen voorschriften.
4. De verantwoordelijkheden van de Directeur-Generaal en van het personeel van het Secretariaat hebben een uitsluitend internationaal karakter. Bij de vervulling van hun taken vragen noch ontvangen de Directeur-Generaal en het personeel van het Secretariaat instructies van een regering of andere autoriteit buiten de WTO. Zij onthouden zich van elk optreden dat een nadelige weerslag zou kunnen hebben op hun posi- tie als internationale functionarissen. De Leden van de WTO eerbiedi- gen het internationale karakter van de verantwoordelijkheden van de Directeur-Generaal en het personeel van het Secretariaat en pogen niet dezen te be¨ınvloeden bij de vervulling van hun taken.
Artikel VII
Begroting en bijdragen
1. De Directeur-Generaal legt aan de Commissie inzake begroting, financie¨n en administratie de raming van de jaarlijkse begroting en het financieel overzicht van de WTO voor. De Commissie inzake begroting, financie¨n en administratie bestudeert de door de Directeur-Generaal voorgelegde raming van de jaarlijkse begroting en het financieel over- zicht en doet daarover aanbevelingen aan de Algemene Raad. De raming van de jaarlijkse begroting is onderworpen aan goedkeuring door de Algemene Raad.
2. De Commissie inzake begroting, financie¨n en administratie stelt aan de Algemene Raad financie¨le voorschriften voor, die bepalingen omvatten waarin is vastgelegd:
a. de schaal van bijdragen aan de hand waarvan de kosten van de WTO tussen haar Leden worden verdeeld; en
b. de maatregelen te nemen ten aanzien van Xxxxx met een betalings- achterstand.
De financie¨le voorschriften zijn, voor zover uitvoerbaar, gebaseerd op de voorschriften en praktijken van de GATT-Overeenkomst van 1947.
3. De Algemene Raad neemt de financie¨le voorschriften en de ramin- gen van de jaarlijkse begroting aan met een meerderheid van twee derde die meer dan de helft van de Leden van de WTO omvat.
4. Elk Lid draagt onverwijld zijn aandeel in de kosten van de WTO bij aan de WTO in overeenstemming met de door de Algemene Raad aangenomen financie¨le voorschriften.
Artikel VIII
Status van de WTO
1. De WTO bezit rechtspersoonlijkheid, en aan de WTO wordt door elk van haar Leden de rechtsbevoegdheid toegekend die nodig is voor de uitoefening van haar taken.
2. Aan de WTO worden door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.
3. Aan de functionarissen van de WTO en de vertegenwoordigers van de Leden worden eveneens door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de onafhankelijke uitoefe- ning van hun taken in verband met de WTO.
4. De door een Lid aan de WTO, haar functionarissen en de verte- genwoordigers van de Leden toe te kennen voorrechten en immunitei- ten zijn gelijk aan de voorrechten en immuniteiten bepaald in het Ver- drag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisaties, goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Vere- nigde Naties op 21 november 1947.
5. De WTO kan een zetelovereenkomst sluiten.
Artikel IX
Besluitvorming
1. De WTO zet de praktijk voort van besluitvorming door middel van consensus die werd gehanteerd ingevolge de GATT-Overeenkomst van 19471). Behalve indien anders bepaald, wordt de aangelegenheid in kwestie, wanneer er geen besluit door middel van consensus wordt bereikt, beslist door stemming. Op vergaderingen van de Ministerie¨le
1) Het betrokken orgaan wordt geacht bij consensus een besluit te hebben genomen omtrent een daaraan voorgelegde aangelegenheid als geen enkel Lid dat aanwezig is op de bijeenkomst waarop het besluit wordt genomen, formeel bezwaar maakt tegen het voorgestelde besluit.
Conferentie en de Algemene Raad heeft elk Lid van de WTO e´e´n stem. Wanneer de Europese Gemeenschappen hun stemrecht uitoefenen, heb- ben zij een aantal stemmen gelijk aan het aantal van hun lidstaten1) die lid van de WTO zijn. Besluiten van de Ministerie¨le Conferentie en de Algemene Raad worden genomen met een meerderheid van de uitge- brachte stemmen, tenzij in deze Overeenkomst of in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst2) anders bepaald.
2. De Ministerie¨le Conferentie en de Algemene Raad hebben de uit- sluitende bevoegdheid om interpretaties van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten aan te nemen. In geval van een interpretatie van een Multilaterale Handelsovereenkomst in Bijlage 1, oefenen zij deze bevoegdheid uit op basis van een aanbeveling van de Raad die toeziet op de werking van die overeenkomst. Het besluit om een interpretatie aan te nemen wordt genomen met een drie vierde meer- derheid van de Leden. Dit lid mag niet worden gehanteerd op een wijze die de wijzigingsbepalingen in artikel X zou ondermijnen.
3. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Ministerie¨le Conferentie besluiten een Lid van een door deze Overeenkomst of een Multilaterale Handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen, mits een zo- danig besluit wordt goedgekeurd door drie vierde3) van de Leden.
a. Een verzoek om ontheffing betreffende deze Overeenkomst wordt ter bestudering aan de Ministerie¨le Conferentie voorgelegd ingevolge het gebruik van besluitvorming bij consensus. De Ministerie¨le Conferentie stelt een termijn van ten hoogste 90 dagen vast om het verzoek te bestu- deren. Indien gedurende deze termijn geen consensus wordt bereikt, wordt een besluit om ontheffing te verlenen genomen door drie vierde van de Leden.
b. Een verzoek om ontheffing betreffende de Multilaterale Handels- overeenkomsten in de Bijlagen 1A of 1B of 1C en de bijlagen daarbij wordt aanvankelijk voorgelegd aan onderscheidenlijk de Raad voor de handel in goederen, de Raad voor de handel in diensten of de Raad voor TRIPs ter bestudering gedurende een termijn van ten hoogste 90 dagen. Aan het einde van de termijn legt de desbetreffende Raad een rapport voor aan de Ministerie¨le Conferentie.
4. Een besluit van de Ministerie¨le Conferentie waarbij ontheffing wordt verleend dient de uitzonderlijke omstandigheden te vermelden die het besluit rechtvaardigen, de voorwaarden betreffende de toepassing
1) Het aantal stemmen van de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten mag in geen geval het aantal lidstaten van de Europese Gemeenschappen te boven gaan.
2) Besluiten van de Algemene Raad, wanneer deze bijeenkomt als Orgaan voor Geschillenbeslechting, worden slechts genomen in overeenstemming met de be- palingen van paragraaf 2.4 van het Memorandum inzake Geschillenbeslechting.
3) Een besluit een ontheffing te verlenen ten aanzien van een verplichting die is onderworpen aan een overgangstermijn of een termijn voor gefaseerde toepas- sing, welke verplichting het Lid dat het verzoek doet niet is nagekomen aan het einde van de desbetreffende termijn, wordt slechts bij consensus genomen.
van de ontheffing en de datum waarop de ontheffing eindigt. Een onthef- fing voor een termijn van langer dan e´e´n jaar wordt door de Ministerie¨le Conferentie uiterlijk een jaar nadat zij is verleend opnieuw bezien en daarna elk jaar, totdat de ontheffing eindigt. Bij elke toetsing onderzoekt de Ministerie¨le Conferentie of de uitzonderlijke omstandigheden die de ontheffing rechtvaardigen nog steeds aanwezig zijn en of aan de aan de ontheffing verbonden voorwaarden is voldaan. Op basis van de jaarlijkse toetsing kan de Ministerie¨le Conferentie de ontheffing verlengen, wijzi- gen of bee¨indigen.
5. Voor besluiten ingevolge een Plurilaterale Handelsovereenkomst, met inbegrip van besluiten inzake interpretaties en ontheffingen, gelden de bepalingen van die overeenkomst.
Artikel X
Wijzigingen
1. Ieder Lid van de WTO kan een voorstel doen tot wijziging van de bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsover- eenkomsten in Bijlage 1 door een zodanig voorstel voor te leggen aan de Ministerie¨le Conferentie. De in artikel IV, lid 5, genoemde Raden kunnen ook voorstellen aan de Ministerie¨le Conferentie voorleggen tot wijziging van de bepalingen van de Multilaterale Handelsovereenkom- sten in Bijlage 1 op de werking waarvan zij toezien. Gedurende een ter- mijn van 90 dagen nadat het voorstel formeel tijdens de Ministerie¨le Conferentie is ingediend, dient een besluit van de Ministerie¨le Confe- rentie om de voorgestelde wijziging ter aanvaarding aan de Leden voor te leggen, bij consensus te worden genomen, tenzij de Ministerie¨le Con- ferentie besluit tot een langere termijn. In dat besluit wordt aangegeven of de bepalingen van de leden 3 of 4 van toepassing zijn, tenzij de bepa- lingen van de leden 2, 5 of 6 van toepassing zijn. Indien consensus is bereikt, legt de Ministerie¨le Conferentie de voorgestelde wijziging on- verwijld aan de Leden voor ter aanvaarding. Indien niet binnen de vast- gestelde termijn consensus is bereikt tijdens een vergadering van de Ministerie¨le Conferentie, besluit de Ministerie¨le Conferentie met een twee derde meerderheid van de Leden of de voorgestelde wijziging ter aanvaarding aan de Leden wordt voorgelegd. Behalve zoals bepaald in de leden 2, 5 en 6, zijn de bepalingen van lid 3 van toepassing op de voorgestelde wijziging, tenzij de Ministerie¨le Conferentie met een drie vierde meerderheid van de Leden besluit dat de bepalingen van lid 4 van toepassing zijn.
2. Wijzigingen van de bepalingen van dit artikel en van de bepalin- gen van de hieronder genoemde artikelen worden slechts van kracht na aanvaarding door alle Leden:
Artikel IX van deze Overeenkomst;
De artikelen I en II van de GATT-Overeenkomst van 1994;
Artikel II:1 van de GATS;
Artikel 4 van de Overeenkomst inzake TRIP’s.
3. Wijzigingen van andere bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de Bijlagen 1A en 1C dan die genoemd in de leden 2 en 6, die van zodanige aard zijn dat daardoor de rechten en verplichtingen van de Leden zouden worden gewijzigd, worden voor de Leden die deze hebben aanvaard van kracht na aanvaar- ding door twee derde van de Leden en daarna voor elk ander Lid nadat dit de wijzigingen heeft aanvaard. De Ministerie¨le Conferentie kan met een drie vierde meerderheid van de Leden besluiten dat wijzigingen die ingevolge dit lid van kracht worden van zodanige aard zijn dat een Lid dat deze niet binnen een per geval door de Ministerie¨le Conferentie bepaalde termijn heeft aanvaard, vrij is zich terug te trekken uit de WTO of Lid te blijven met toestemming van de Ministerie¨le Conferentie.
4. Wijzigingen van andere bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de Bijlagen 1A en 1C dan die genoemd in de leden 2 en 6, die van zodanige aard zijn dat daardoor de rechten en verplichtingen van de Leden niet worden gewijzigd, wor- den voor alle Leden van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden.
5. Behalve zoals bepaald in lid 2 worden wijzigingen van de Delen I, II en III van de GATS en de onderscheiden bijlagen voor de Leden die deze wijzigingen hebben aanvaard van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden en daarna voor elk Lid dat deze wijzigingen aan- vaardt. De Ministerie¨le Conferentie kan met een drie vierde meerderheid van de Leden besluiten dat wijzigingen die van kracht worden ingevolge de voorgaande bepaling, van zodanige aard zijn dat een Lid dat deze niet heeft aanvaard binnen een door de Ministerie¨le Conferentie per geval bepaalde termijn, vrij is zich terug te trekken uit de WTO of Lid te blij- ven met toestemming van de Ministerie¨le Conferentie. Wijzigingen van de Xxxxx XX, V en VI van de GATS en de onderscheiden bijlagen wor- den voor alle Leden van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden.
6. Niettegenstaande de andere bepalingen van dit artikel kunnen wij- zigingen van de Overeenkomst inzake TRIP’s, die voldoen aan de ver- eisten van artikel 71, lid 2, van die Overeenkomst door de Ministerie¨le Conferentie worden aangenomen zonder verdere formele aanvaardings- procedure.
7. Ieder Lid dat een wijziging van deze Overeenkomst of van een Multilaterale Handelsovereenkomst in Bijlage 1 aanvaardt, dient binnen de door de Ministerie¨le Conferentie bepaalde termijn voor aanvaarding een akte van aanvaarding neder te leggen bij de Directeur-Generaal van de WTO.
8. Ieder Lid van de WTO kan een voorstel doen tot wijziging van de bepalingen van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de Bijlagen
2 en 3 door een zodanig voorstel voor te leggen aan de Ministerie¨le Con- ferentie. Het besluit om wijzigingen van de Multilaterale Handelsover- eenkomst in Bijlage 2 goed te keuren dient bij consensus te worden genomen en deze wijzigingen worden van kracht voor alle Leden na goedkeuring door de Ministerie¨le Conferentie. Besluiten tot goedkeuring van wijzigingen van de Multilaterale Handelsovereenkomst in Bijlage 3 worden van kracht voor alle Leden na goedkeuring door de Ministerie¨le Conferentie.
9. Op verzoek van de Leden die partij zijn bij een Handelsovereen- komst kan de Ministerie¨le Conferentie uitsluitend bij consensus beslui- ten die Overeenkomst toe te voegen aan Bijlage 4. Op verzoek van de Leden die partij zijn bij een Plurilaterale Handelsovereenkomst in Bij- lage 4 kan de Ministerie¨le Conferentie besluiten die Overeenkomst uit Bijlage 4 te schrappen.
10. Voor wijzigingen van een Plurilaterale Handelsovereenkomst gel- den de bepalingen van die Overeenkomst.
Artikel XI
Oorspronkelijk lidmaatschap
1. Op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst wor- den de partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en de Europese Gemeenschappen, mits zij deze Overeenkomst en de Multilaterale Han- delsovereenkomst aanvaarden met inbegrip van de Lijsten van Conces- sies en Verbintenissen gehecht aan de GATT-Overeenkomst van 1994 alsmede de Lijsten van Specifieke Verbintenissen gehecht aan de GATS, oorspronkelijke Leden van de WTO.
2. Van de als zodanig door de Verenigde Naties erkende minst- ontwikkelde landen wordt slechts verlangd dat zij verbintenissen aan- gaan en concessies doen in de mate die overeenstemt met hun indivi- duele ontwikkeling, financie¨le behoeften en handelsbehoeften of hun administratieve en institutionele vermogens.
Artikel XII
Toetreding
1. Iedere staat die of ieder afzonderlijk douanegebied dat volledige zelfstandigheid bezit in de buitenlandse handelsbetrekkingen of in de andere aangelegenheden geregeld in deze Overeenkomst en de Multila- terale Handelsovereenkomsten kan tot deze Overeenkomst toetreden op tussen deze staat of dat gebied en de WTO overeen te komen voorwaar- den. Deze toetreding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten.
2. Besluiten inzake toetreding worden genomen door de Ministerie¨le Conferentie. De Ministerie¨le Conferentie hecht haar goedkeuring aan de overeenkomst omtrent de toetredingsvoorwaarden met een twee derde meerderheid van de Leden van de WTO.
3. Voor toetreding tot een Plurilaterale Handelsovereenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.
Artikel XIII
Niet-toepassing van Multilaterale Handelsovereenkomsten tussen bepaalde Leden
1. Deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de Bijlagen 1 en 2 zijn niet van toepassing tussen een Lid en een ander Lid indien een van beide Leden, op het tijdstip waarop het Lid wordt, niet instemt met deze toepassing.
2. Op het eerste lid kan tussen oorspronkelijke Leden van de WTO die Partij waren bij de GATT-Overeenkomst van 1947 slechts een beroep worden gedaan, wanneer eerder een beroep was gedaan op artikel XXXV van die Overeenkomst en dat artikel van toepassing was tussen die Overeenkomstsluitende Partijen op het tijdstip waarop deze Overeen- komst voor hen in werking treedt.
3. Het eerste lid is slechts van toepassing tussen een Lid en een ander Lid dat ingevolge artikel XII toetreedt, indien het Lid dat niet met de toepassing instemt de Ministerie¨le Conferentie daarvan in kennis heeft gesteld vo´o´r de goedkeuring van de overeenkomst inzake de toetredings- voorwaarden door de Ministerie¨le Conferentie.
4. Op verzoek van een Lid kan de Ministerie¨le Conferentie de wer- king van dit artikel in bepaalde gevallen toetsen en passende aanbeve- lingen doen.
5. Voor niet-toepassing van een Plurilaterale Handelsovereenkomst tussen Partijen bij die Overeenkomst gelden de bepalingen van die Over- eenkomst.
Artikel XIV
Aanvaarding en inwerkingtreding, en nederlegging van akten
1. Deze Overeenkomst staat open voor aanvaarding, door onderteke- ning of op andere wijze, door de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en door de Europese Gemeenschappen die gerechtigd zijn oor- spronkelijke Leden van de WTO te worden in overeenstemming met artikel XI van deze Overeenkomst. Deze aanvaarding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereen- komsten. Deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Han-
delsovereenkomsten treden in werking op de datum door de Ministers bepaald in overeenstemming met paragraaf 3 van de Slotakte waarin de resultaten van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handels- besprekingen zijn neergelegd en blijft voor aanvaarding openstaan voor een tijdvak van twee jaar na die datum tenzij de Ministers anders beslui- ten. Aanvaarding na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst wordt van kracht op de dertigste dag na de nederlegging van de akte van aan- vaarding.
2. Een Lid dat deze Overeenkomst na de inwerkingtreding ervan aan- vaardt, past de concessies en verplichtingen in de Multilaterale Handels- overeenkomsten die moeten worden toegepast in de loop van een termijn welke aanvangt op de datum van inwerkingtreding van deze Overeen- komst toe, alsof het deze Overeenkomst had aanvaard op de datum van inwerkingtreding.
3. Tot de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zijn de tekst van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten nedergelegd bij de Directeur-Generaal van de Partijen bij de GATT- Overeenkomst van 1947. De Directeur-Generaal verstrekt onverwijld een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten en een kennisgeving van elke aanvaarding daarvan, aan elke regering en aan de Europese Ge- meenschappen die deze Overeenkomst aanvaardt. Deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten en eventuele wijzigingen daarop worden bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst neder- gelegd bij de Directeur-Generaal van de WTO.
4. Op de aanvaarding en inwerkingtreding van een Plurilaterale Han- delsovereenkomst zijn de bepalingen van die Overeenkomst van toepas- sing. Deze Overeenkomsten worden nedergelegd bij de Directeur- Generaal van de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947. Na inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden deze overeenkomsten nedergelegd bij de Directeur-Generaal van de WTO.
Artikel XV
Terugtrekking
1. Ieder Xxx kan zich terugtrekken uit deze Overeenkomst. Deze terugtrekking geldt zowel voor deze Overeenkomst als voor de Multila- terale Handelsovereenkomsten en wordt van kracht na het verstrijken van zes maanden na de datum waarop de schriftelijke kennisgeving van terugtrekking door de Directeur-Generaal van de WTO is ontvangen.
2. Voor de terugtrekking uit een Plurilaterale Overeenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.
Artikel XVI
Diverse bepalingen
1. Behalve indien anders bepaald in deze Overeenkomst of in de Multilaterale Handelsovereenkomsten, laat de WTO zich leiden door de besluiten, procedures en gebruikelijke praktijken gehanteerd door de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en de in het kader van de GATT-Overeenkomst van 1947 ingestelde organen.
2. Voor zover uitvoerbaar wordt het Secretariaat van de GATT- Overeenkomst van 1947 het Secretariaat van de WTO en treedt de Directeur-Generaal van de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 op als Directeur-Generaal van de WTO, totdat de Ministerie¨le Con- ferentie een Directeur-Generaal heeft benoemd in overeenstemming met artikel VI, lid 2, van deze Overeenkomst.
3. In geval van strijdigheid tussen een bepaling van deze Overeen- komst en een bepaling van een Multilaterale Handelsovereenkomst, is de bepaling van deze Overeenkomst doorslaggevend wat deze strijdigheid betreft.
4. Elk Lid waarborgt dat zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures overeenstemmen met zijn verplichtingen zoals bepaald in de aangehechte Overeenkomsten.
5. Er mogen geen voorbehouden worden gemaakt ten aanzien van enige bepaling in deze Overeenkomst. Voorbehouden ten aanzien van enige bepaling van de Multilaterale Handelsovereenkomsten mogen slechts worden gemaakt voor zover voorzien in die Overeenkomsten. Met betrekking tot voorbehouden ten aanzien van een bepaling van een Plurilaterale Handelsovereenkomst gelden de bepalingen van die Over- eenkomst.
6. Deze Overeenkomst wordt geregistreerd overeenkomstig de bepa- lingen van artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties.
GEDAAN te Marrakesh, vijftien april negentienhonderd vieren- negentig, in e´e´n exemplaar in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde elke tekst authentiek.
Toelichting:
De uitdrukkingen ,,land’’ of ,,landen’’ zoals gebruikt in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten worden geacht elk afzonderlijk douane- gebied te omvatten dat Lid van de WTO is.
Ingeval een afzonderlijk douanegebied Lid van de WTO is, wordt een uitdruk-
king in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten, wanneer deze nader wordt omschreven met het woord ,,nationaal’’, ge¨ınterpreteerd als betrekking hebbend op dat douanegebied, tenzij anders aangegeven.
Lijst van bijlagen
BIJLAGE 1
BIJLAGE 1A: Multilaterale Overeenkomsten inzake de handel in goe- deren
Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 Overeenkomst inzake de landbouw
Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen
Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investerings- maatregelen
Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
Overeenkomst inzake inspectie voor verzending Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels
Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergun- ningen
Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen
BIJLAGE 1B: Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten BIJLAGE 1C: Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intel-
lectuele eigendom
BIJLAGE 2
Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen
BIJLAGE 3
Regeling inzake toetsing van het handelsbeleid
BIJLAGE 4
Plurilaterale Handelsovereenkomsten
Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen Overeenkomst inzake overheidsopdrachten Internationale Overeenkomst inzake zuivelprodukten Internationale Overeenkomst inzake rundvlees
BIJLAGE 1 BIJLAGE 1A
MULTILATERALE OVEREENKOMSTEN INZAKE DE HANDEL IN GOEDEREN
Algemene noot voor de interpretatie betreffende bijlage 1A:
Bij strijdigheid tussen een bepaling van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 en een bepaling van een andere in Bij- lage 1A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandels- organisatie (in de overeenkomsten in Bijlage I A ,,WTO-Overeenkomst’’ genoemd) opgenomen overeenkomst, prevaleert de bepaling van de andere overeenkomst voor zover er sprake is van de strijdigheid.
Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
1. De Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 (,,GATT 1994’’) bestaat uit:
a. de bepalingen in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 30 oktober 1947, gehecht aan de Slotakte die werd goedge- keurd aan het einde van de tweede zitting van de Voorbereidende Com- missie van de Conferentie van de Verenigde Naties over Handel en Werkgelegenheid (exclusief het protocol van Voorlopige Toepassing), zoals verbeterd, herzien of gewijzigd via wettelijke instrumenten die vo´o´r de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht werden;
b. de bepalingen van de onderstaande wettelijke instrumenten die krachtens GATT 1947 vo´o´r de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht werden:
i. protocollen en certificaties betreffende tariefconcessies;
ii. toetredingsprotocollen (exclusief de bepalingen a betreffende voor- lopige toepassing en intrekking van voorlopige toepassing en b krachtens welke Deel II van GATT 1947 voorlopig wordt toege- past voor zover zulks niet onverenigbaar is met de op de datum van het protocol bestaande wetgeving);
iii. besluiten betreffende krachtens artikel XXV van GATT 1947 toe- gekende ontheffingen die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst nog van kracht zijn1);
iv. andere besluiten van de Overeenkomstsluitende Partijen bij GATT 1947;
c. de hiernavolgende Memoranda van Overeenstemming:
i. Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel II, lid 1, sub b., van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;
ii. Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;
iii. Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de Algemene Overeenkomst in- zake Tarieven en Handel 1994;
iv. Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake Tarie- ven en Handel 1994;
1) De onder deze bepaling vallende ontheffingen worden vermeld in voetnoot 7 op bladzijden 11 en 12 in deel II van document MTN-FA van 15 december 1993 en in MTN/FA/Corr. 6 van 21 maart 1994. De Ministerie¨le Conferentie stelt in haar eerste zitting een herziene lijst van onder deze bepaling vallende ontheffin- gen op waarop tevens alle krachtens GATT 1947 na 15 december 1993 en vo´o´r de datum van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst toegekende ont- heffingen worden opgenomen en waarop de dan vervallende ontheffingen worden geschrapt.
v. Memorandum van Overeenstemming betreffende ontheffingen van verplichtingen krachtens de Algemene Overeenkomst inzake Ta- rieven en Handel 1994;
vi. Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarie- ven en Handel 1994; en
d. het Protocol van Marrakesh bij GATT 1994.
2. Verklarende aantekeningen:
a. Waar in de bepalingen van GATT 1994 ,,Overeenkomstsluitende Partij’’ staat, moet worden gelezen ,,Lid’’. Waar staat ,,minder ontwik- kelde Overeenkomstsluitende Partij’’ en ,,ontwikkelde Overeenkomst- sluitende Partij’’ moet worden gelezen ,,een Lid dat een ontwikkelings- land is’’ en ,,een Lid dat een ontwikkeld land’’ is. Waar staat ,,Uitvoerend Secretaris’’ moet worden gelezen ,,Directeur-Generaal van de WTO’’.
b. De verwijzingen naar een gezamenlijk optreden van de OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN in artikel XV, leden 1, 2 en 8, artikel XXXVIII en in de aantekeningen ad artikel XII en ad arti- kel XVIII alsmede in de bepalingen betreffende bijzondere valuta- overeenkomsten in artikel XV, leden 2, 3, 6, 7 en 9, van GATT 1994 moeten worden gezien als verwijzingen naar de WTO. De overige func- ties die de bepalingen van GATT 1994 aan de gezamenlijk optredende OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN toewijzen, worden door de Ministerie¨le Conferentie toegekend.
c. i De tekst van XXXX 1994 is authentiek in het Xxxxxx, Xxxxx en Spaans.
ii In de tekst van XXXX 1994 in het Frans worden de in bijlage A bij document MTN.TNC/41 vermelde terminologische ver- beteringen aangebracht.
iii De authentieke tekst van GATT 1994 in het Spaans is de tekst in Volume IV van de Basic Instruments and Selected Docu- ment Series waarop de in bijlage B bij document MTN.TNC/ 41 vermelde terminologische wijzigingen worden aangebracht.
3. a. De bepalingen van Deel II van GATT 1994 zijn niet van toe- passing op door een Lid getroffen maatregelen krachtens door dat Lid voordat het Overeenkomstsluitende Partij bij GATT 1947 werd vastge- stelde specifieke verplichte wetgeving die het gebruik, de verkoop of (ver)huur van in het buitenland gebouwde of in het buitenland omge- bouwde schepen voor commercie¨le toepassingen tussen punten in de nationale wateren of de wateren van een exclusieve economische zone verbiedt. Deze vrijstelling is van toepassing op: a. de handhaving of onmiddellijke verlenging van een niet-conforme bepaling van dergelijke wetgeving en b. de wijziging op een niet-conforme bepaling van derge- lijke wetgeving, voor zover de wijziging de overeenstemming van de bepaling met deel II van GATT 1947 niet vermindert. Deze vrijstelling blijft beperkt tot maatregelen getroffen krachtens in het voorgaande beschreven wetgeving die vo´o´r de datum van inwerkingtreding van de
WTO-Overeenkomst wordt aangemeld en gespecificeerd. Indien derge- lijke wetgeving vervolgens wordt gewijzigd om haar overeenstemming met Deel II van GATT 1994 te verminderen, komt zij niet langer in aan- merking om onder deze paragraaf te vallen.
b. De Ministerie¨le Conferentie onderzoekt deze vrijstelling op zijn laatst vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst opnieuw en vervolgens zolang de vrijstelling van kracht is om de twee jaar om te bezien of de voorwaarden die de noodzaak van de vrijstelling schiepen nog gelden.
c. Een Lid wiens maatregelen onder deze vrijstelling vallen, legt jaarlijks een gedetailleerd statistisch bericht over omvattende een zich over vijf jaar uitstrekkend voortschrijdend gemiddelde van feitelijke en verwachte leveringen van bedoelde schepen alsmede aanvullende infor- matie over het gebruik, de verkoop, de (ver)huur of het herstel van bedoelde onder deze vrijstelling vallende schepen.
d. Een Lid dat meent dat deze vrijstelling zo functioneert dat zij een wederkerige en evenredige beperking op het gebruik, de verkoop, de (ver)huur of het herstel van op het grondgebied van het Lid dat een beroep op de vrijstelling doet gebouwde schepen rechtvaardigt, is vrij een dergelijke beperking in te stellen, behoudens voorafgaande kennis- geving aan de Ministerie¨le Conferentie.
e. Deze vrijstelling laat in sectorie¨le overeenkomsten of in het kader van andere fora overeengekomen oplossingen betreffende specifieke aspecten van de onder deze vrijstelling vallende wetgeving onverlet.
Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel II, lid 1, sub b, van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden komen het volgende overeen:
1. Met het oog op de doorzichtigheid van de wettelijke rechten en verplichtingen voortvloeiende uit lid 1, sub b. van artikel II worden de aard en het niveau van alle in die bepaling bedoelde ,,andere rechten of heffingen’’ die op geconsolideerde tariefposten worden geheven in de aan GATT 1994 gehechte Lijsten van concessies naast de tariefpost waarop zij betrekking hebben, vermeld. Overeengekomen wordt dat deze vermelding het wettelijk karakter van ,,andere rechten of heffin- gen’’ niet wijzigt.
2. De datum met ingang waarvan ,,andere rechten of heffingen’’ voor de toepassing van artikel II zijn geconsolideerd, is 15 april 1994. ,,An- dere rechten of heffingen’’ worden derhalve in de met de op die datum geldende niveaus in de Lijsten vermeld. Bij alle volgende her- onderhandelingen over een concessie of onderhandelingen over een nieuwe concessie wordt de geldende datum voor de tariefpost in kwes-
tie de datum van opneming van de nieuwe concessie op de desbetref- fende Lijst. De datum van het instrument via hetwelk een concessie ten aanzien van een bepaalde tariefpost voor het eerst in GATT 1947 of GATT 1994 werd opgenomen, zal evenwel ook in kolom 6 van de los- bladige Lijsten blijven worden aangegeven.
3. Voor alle tariefconsolidaties vindt vermelding van ,,andere rechten of heffingen’’ plaats.
4. Wanneer ten aanzien van een tariefpost eerder een concessie werd toegekend, is het niveau van de in de desbetreffende Lijst vermelde
,,andere rechten of heffingen’’ niet hoger dan het niveau dat bij de eerste opneming van de concessie op die Lijst gold. Het staat ieder Lid vrij om het bestaan van een ,,ander recht of andere heffing’’ te betwisten op grond van het feit dat een dergelijk ,,ander recht of een dergelijke andere heffing’’ ten tijde van de oorspronkelijke consolidatie van de tariefpost in kwestie niet bestond alsmede op grond van de samenhang van het ver- melde niveau van een ,,ander recht of andere heffing’’ met het eerder geconsolideerde niveau, en wel gedurende een periode van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst of drie jaar na de datum van neerlegging bij de Directeur-Generaal van de WTO van het instrument via hetwelk bedoelde Lijst in GATT 1994 werd opgeno- men, indien die datum later valt.
5. De vermelding van ,,andere rechten of heffingen’’ in de Lijsten laat hun verenigbaarheid met rechten en verplichtingen uit hoofde van GATT 1994 andere dan die waarop punt 4 betrekking heeft onverlet. Alle Leden behouden het recht om de verenigbaarheid van een ,,ander recht of andere heffing’’ met die verplichtingen te allen tijde te betwisten.
6. Voor de toepassing van dit Memorandum van Overeenstemming gelden de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum van Over- eenstemming inzake de beslechting van geschillen.
7. ,,Andere rechten of heffingen’’ die op een Lijst zijn weggelaten bij de nederlegging van het instrument via hetwelk die Lijst in GATT 1994 wordt opgenomen bij, tot de datum van inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst, de Directeur-Generaal van de Overeenkomstsluitende Partijen van GATT 1947 of, daarna, bij de Directeur-Generaal van de WTO, worden later niet aan die Lijst toegevoegd en ,,andere rechten of heffingen’’ waarvoor een lager niveau werd aangegaan dan het bestaande op de geldende datum worden niet tot dat niveau verhoogd, tenzij der- gelijke toevoegingen of wijzigingen binnen zes maanden na de datum van nederlegging van het instrument geschieden.
8. Het besluit in punt 2 betreffende de voor elke concessie geldende datum met het oog op de toepassing van lid 1, sub b. van artikel II van GATT 1994 doet het op 26 maart 1980 genomen besluit betreffende de geldende datum (BISD 27S/24) teniet.
Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden,
Erop wijzende dat in artikel XVII voor de Leden verplichtingen wor- den vastgesteld ten aanzien van de activiteiten van de in lid 1 van dat Artikel bedoelde staatshandelsondernemingen, welke in overeenstem- ming moeten zijn met de algemene beginselen van non-discriminatoire behandeling voorgeschreven in GATT 1994 voor overheidsmaatregelen betreffende de invoer of uitvoer door particuliere handelaren;
Er voorts op wijzende dat de Leden zijn onderworpen aan hun ver- plichtingen uit hoofde van GATT 1994 wat betreft de overheids- maatregelen die betrekking hebben op staatshandelsondernemingen;
Erkennende dat dit Memorandum de in artikel XVII beschreven essentie¨le disciplines onverlet laat;
Komen het volgende overeen:
1. Teneinde de doorzichtigheid van de activiteiten van staats- handelsondernemingen te verzekeren, melden de Leden de aan de vol- gende werkdefinitie beantwoordende ondernemingen bij de Raad voor de handel in goederen aan voor toetsing door de krachtens lid 5 op te richten werkgroep:
,,Overheids- en niet-overheidsondernemingen, inclusief marketing- bureaus, waaraan uitsluitende of bijzondere rechten of voorrechten zijn verleend, inclusief wettelijke of constitutionele bevoegdheden, bij de uitoefening waarvan zij door hun verkopen of aankopen het niveau of de koers van de in- of uitvoer be¨ınvloeden.’’
Deze aanmeldingseis geldt niet voor de invoer van produkten die zijn bestemd voor onmiddellijk of eindverbruik door of voor rekening van de overheid of door de in het voorgaande beschreven ondernemingen en niet om te worden herverkocht of gebruikt bij de produktie van voor de verkoop bestemde goederen.
2. Elk Lid onderwerpt zijn beleid met betrekking tot de aanmelding van staatshandelsondernemingen bij de Raad voor de handel in goede- ren aan een onderzoek met inachtneming van het bepaalde in dit Memo- randum. Bij dit onderzoek dient elk Lid rekening te houden met de noodzaak om bij zijn aanmeldingen een zo groot mogelijke doorzichtig-
heid te verzekeren zodat een duidelijk beeld kan worden verkregen van de functioneringswijze van de aangemelde ondernemingen en het effect van hun activiteiten op de internationale handel.
3. De aanmeldingen worden gedaan overeenkomstig de op 24 mei 1960 (BISD 9S/184-185) goedgekeurde vragenlijst betreffende de staats- handel, met dien verstande dat de Leden de in lid 1 bedoelde onderne- mingen aanmelden ongeacht of er al dan niet inderdaad in- of uitvoer heeft plaatsgevonden.
4. Elk Lid dat reden heeft om aan te nemen dat een ander Lid niet op passende wijze aan zijn aanmeldingsplicht heeft voldaan, kan zulks opnemen met het betrokken Lid. Indien de zaak niet op bevredigende wijze wordt opgelost, kan het Lid bij de Raad voor de handel in goede- ren een tegenaanmelding aandoen die door de krachtens lid 5 opgerichte werkgroep moet worden onderzocht en waarvan het betrokken Lid tezelfdertijd op de hoogte wordt gesteld.
5. Namens de Raad voor de handel in goederen wordt een werkgroep opgericht die belast wordt met het onderzoek van aanmeldingen en tegenaanmeldingen. In het licht van dit onderzoek en onverminderd lid 4, sub c. van artikel XVII kan de Raad voor de handel in goederen aan- bevelingen doen aangaande de toereikendheid van aanmeldingen en de noodzaak van verder informatie. De werkgroep onderzoekt in het licht van de ontvangen aanmeldingen tevens de geschiktheid van voornoemde vragenlijst inzake staatshandel en welke staatshandelsondernemingen krachtens lid 1 werden aangemeld. Zij stelt eveneens een enuntiatieve lijst op van de soorten betrekkingen tussen overheden en ondernemin- gen en de soorten activiteiten waarmee deze ondernemingen zich bezig- houden en die voor de toepassing van artikel XVII van belang kunnen zijn. Overeengekomen wordt dat het secretariaat ten behoeve van de werkgroep een algemeen voorlichtingsdocument zal opstellen over de activiteiten van staatshandelsondernemingen die betrekking hebben op de internationale handel. Alle Leden die zulks wensen, kunnen deel uit- maken van de werkgroep die binnen een jaar na de datum van inwer- kingtreding van de WTO-Overeenkomst bijeenkomt en vervolgens ten- minste e´e´nmaal per jaar. Zij brengt jaarlijks verslag uit aan de Raad voor de handel in goederen1).
Memorandum van Overeenstemming betreffende de Betalingsbalans-bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden,
1) De activiteiten van deze werkgroep worden gecoo¨rdineerd met die van de werkgroep waarin deel III van het op 15 april 1994 goedgekeurde Ministerieel Besluit inzake aanmeldingsprocedures voorziet.
Erkennende de bepalingen van artikel XII en XVIII, deel B, van GATT 1994 en van de op 28 november 1979 goedgekeurde Verklaring inzake ter bescherming van de betalingsbalans genomen handelsmaat- regelen (BISD 26S/205-209, in dit Memorandum de ,,Verklaring van 1979’’ genoemd) en teneinde deze bepalingen te verduidelijken1).
Komen het volgende overeen:
De toepassing van maatregelen
1. De Leden bevestigen hun verbintenis tot het zo spoedig mogelijk bekendmaken van tijdschema’s voor de opheffing van ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoermaatregelen. Over- eengekomen wordt dat dergelijke tijdschema’s zo nodig kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de betalings- balanssituatie. Telkens wanneer een tijdschema niet door een Lid bekend wordt gemaakt, moet dat Lid de redenen waarom zulks niet geschiedde, opgeven.
2. De Leden bevestigen hun verbintenis tot het geven van de voor- keur aan die maatregelen die het handelsverkeer het minst verstoren. Dergelijke maatregelen (in dit Memorandum ,,op prijzen gebaseerde maatregelen’’ genoemd) omvatten aanvullende heffingen bij invoer, borgstellingsverplichtingen of andere soortgelijke handelsmaatregelen die van invloed zijn op de prijs van ingevoerde goederen. Er wordt over- eengekomen dat ter bescherming van de betalingsbalans genomen op prijzen gebaseerde maatregelen, in afwijking van het bepaalde in artikel II, door een Lid kunnen worden toegepast bovenop de in de Lijst van dat Lid vermelde rechten. Voorts geeft dat Lid overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van dit Memorandum duidelijk en afzonderlijk aan met welk bedrag de op prijzen gebaseerde maatregel het geconsoli- deerde recht overschrijdt.
3. De Leden streven naar voorkoming van het opwerpen van nieuwe kwantitatieve beperkingen ter bescherming van de betalingsbalans, ten- zij op prijzen gebaseerde maatregelen wegens een kritieke betalings- balanssituatie een plotselinge verslechtering van het saldo van het goederen- en dienstenverkeer niet tot stilstand kunnen brengen. Voor de gevallen waarin een Lid kwantitatieve beperkingen toepast, geeft het de redenen op waarom op prijzen gebaseerde maatregelen geen passend instrument zijn om de betalingsbalanssituatie op te lossen. Een Lid dat kwantitatieve beperkingen blijft opleggen, brengt bij successievelijk overleg verslag uit over de voortgang geboekt met het aanmerkelijk ver-
1) Niets in dit Memorandum beoogt de rechten en verplichtingen van Leden krachtens de artikelen XII of XVIII, deel B, van GATT 1994 te wijzigen. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum inzake beslechting van geschillen, voor zaken voortvloeiende uit de toepassing van ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen.
minderen van de gevolgen en het beperkend effect van die maatregelen. Overeengekomen wordt dat hetzelfde produkt niet kan worden onder- worpen aan meer dan e´e´n soort ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoermaatregel.
4. De Leden bevestigen dat ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen slechts mogen worden toege- past om het algemene niveau van de invoer te regelen en niet meer mogen inhouden dan hetgeen in verband met de betalingsbalanssituatie noodzakelijk is. Ten einde bijkomende beschermende effecten tot een minimum te beperken, past een Lid de beperkingen op doorzichtige wijze toe. De autoriteiten van het importerende Lid motiveren de crite- ria op grond waarvan werd bepaald welke produkten aan beperkingen worden onderworpen op passende wijze. Zoals in lid 3 van artikel XII en lid 10 van artikel XVIII bepaald, kunnen de Leden ingeval van bepaalde essentie¨le produkten de toepassing van algemene aanvullende extra heffingen of andere ter bescherming van de betalingsbalans geno- men maatregelen uitsluiten of beperken. Onder ,,essentie¨le produkten’’ worden verstaan produkten die beantwoorden aan fundamentele verbruiksbehoeften of een bijdrage leveren aan de inspanningen van het Lid ter verbetering van de betalingsbalanssituatie, zoals kapitaalgoede- ren of voor produktie benodigde inputs. Bij het beheer van kwantitatieve beperkingen maakt een Lid slechts gebruik van de toekenning van dis- cretionaire vergunningen, wanneer zulks onvermijdelijk is en deze wor- den geleidelijk opgeheven. De gebruikte criteria ter vaststelling van toe- gestane invoerhoeveelheden of -waarden worden op passende wijze gemotiveerd.
Procedures voor overleg over de betalingsbalans
5. De Commissie inzake beperkingen ten behoeve van de betalings- balans (in dit Memorandum de ,,Commissie’’ genoemd) pleegt overleg om alle ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen te onderzoeken. Alle Leden die zulks wensen, kun- nen zitting nemen in de Commissie. De Commissie volgt de op 28 april 1970 goedgekeurde procedures voor overleg over betalingsbalans- beperkingen (BISD 18S/48-53, in dit Memorandum ,,volledige overleg- procedures’’ genoemd) met inachtneming van onderstaande bepalingen.
6. Een Lid dat nieuwe beperkingen toepast of het algemene niveau van zijn bestaande beperkingen via aanzienlijke verscherping van de maatregelen verhoogt, pleegt binnen vier maanden na de invoering van die maatregelen overleg met de Commissie. Het Lid dat dergelijke maat- regelen treft, kan krachtens lid 4, sub a. van artikel XII of lid 12, sub a. van artikel XVIII verzoeken om het plegen van overleg. Indien een der- gelijk verzoek niet wordt ingediend, verzoekt de voorzitter van de Com- missie het Lid om dergelijk overleg te plegen. Elementen die bij het overleg kunnen worden onderzocht, zijn ondermeer de invoering van
nieuwe soorten beperkende maatregelen ter bescherming van de beta- lingsbalans of verhoging van het niveau van de beperkingen of uitbrei- ding van het toepassingsgebied van de door beperkingen getroffen pro- dukten.
7. Alle ter bescherming van de betalingsbalans toegepaste beperkin- gen worden krachtens lid 4, sub b. van artikel XII of lid 12, sub b. van artikel XVIII regelmatig in de Commissie onderzocht, met dien ver- stande dat de mogelijkheid bestaat om het regelmatig overleg, na rugge- spraak met het tot het plegen van overleg opgeroepen Lid of overeen- komstig een specifieke onderzoeksprocedure die door de Algemene Raad kan worden aanbevolen, te wijzigen.
8. Er kan overleg worden gepleegd volgens de op 19 december 1972 goedgekeurde vereenvoudigde procedures (BISD 20S/47-49, in dit Me- morandum ,,vereenvoudigde overlegprocedures’’ genoemd) in het geval van Leden die minstontwikkelde landen zijn of in het geval van Leden die ontwikkelingslanden zijn welke liberalisatie-inspanningen verrichten overeenkomstig het bij eerder overleg aan de Commissie overgelegde schema. Er kan eveneens gebruik worden gemaakt van de vereenvou- digde overlegprocedures, wanneer de toetsing van het handelsbeleid van een Lid dat een ontwikkelingsland is voor hetzelfde kalenderjaar is gepland als het overleg. In dergelijke gevallen wordt het besluit of er gebruik moet worden gemaakt van de volledige overlegprocedures geno- men op basis van de in punt 8 van de Verklaring van 1979 opgesomde factoren. Behalve in het geval van Leden die minstontwikkelde landen zijn, mag het overleg niet meer dan twee achtereenvolgende keren vol- gens de vereenvoudigde overlegprocedures plaatsvinden.
Kennisgeving en documenten
9. Een Lid stelt de Algemene Raad in kennis van de invoering van ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoer- maatregelen of iedere wijzing in de toepassing van dergelijke maatrege- len alsmede van iedere wijziging in de tijdschema’s voor de opheffing van dergelijke maatregelen zoals in lid 1 uiteengezet. De Algemene Raad wordt van belangrijke wijzigingen in kennis gesteld vo´o´r of op zijn laatst 30 dagen na´ hun afkondiging. Xxxx Xxx legt jaarlijks aan het secre- tariaat een samenvattende kennisgeving over waarin alle wijzigingen in wetten, regelingen, beleidsverklaringen of berichten aan het publiek zijn vervat, zodat de Leden daarvan kennis kunnen nemen. De kennisgevin- gen omvatten voor zover mogelijk volledige informatie op het niveau van de tarieflijn over het soort toegepaste maatregelen, de voor hun beheer gehanteerde criteria, welke produkten hieronder vallen en welke de getroffen handelsstromen zijn.
10. Op verzoek van een Lid kunnen de kennisgevingen door de Com- missie worden onderzocht. Dergelijke onderzoeken zullen worden be- perkt tot de verduidelijking van specifieke door een kennisgeving aan de
orde gestelde punten of het bezien of overleg overeenkomstig lid 4, sub
a. van artikel XII of lid 12, sub a. van artikel XVIII vereist is. Leden die redenen hebben om aan te nemen dat een beperkende invoermaatregel door een ander Lid getroffen, werd genomen ter bescherming van de betalingsbalans kunnen de Commissie daarop wijzen. De Voorzitter van de Commissie wint inlichtingen over de maatregel in die zij aan alle Leden doet toekomen. Onverminderd het recht van ieder lid van de Commissie om tijdens overleg om ter zake doende verduidelijkingen te vragen, kunnen van tevoren vragen aan het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen, worden overgelegd.
11. Het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen, werkt een basisdocument voor het overleg uit dat naast alle andere relevant geachte informatie moet omvatten: a. een overzicht van de betalings- balanssituatie en -vooruitzichten, inclusief een uiteenzetting van de in- terne en externe factoren die van invloed zijn op de betalingsbalans- situatie en de interne beleidsmaatregelen die werden genomen om het evenwicht grondig en duurzaam te herstellen; b. een volledige beschrij- ving van de ter bescherming van de betalingsbalans toegepaste beper- kingen, hun wettelijke grondslag en de genomen maatregelen om bijko- mende beschermende effecten te verminderen; c. de sedert het laatste overleg in het licht van de conclusies van de Commissie genomen maat- regelen ter liberalisatie van de invoerbeperkingen; d. een plan voor de opheffing en geleidelijke versoepeling van de resterende beperkingen. Er kan eventueel worden verwezen naar de in andere kennisgevingen of verslagen aan de WTO verstrekte informatie. In het kader van de ver- eenvoudigde overlegprocedures legt het Lid dat tot het plegen van over- leg wordt opgeroepen een schriftelijke verklaring over waarin essentie¨le informatie over de elementen van het basisdocument wordt verstrekt.
12. Het secretariaat stelt met het oog op vergemakkelijking van het overleg in de Commissie een informatief document op waarin de ver- schillende aspecten van het plan voor overleg aan de orde komen. In het geval van Leden die ontwikkelingslanden zijn, omvat het document van het secretariaat relevante algemene en analytische gegevens over het effect van het externe handelsklimaat op de betalingsbalanssituatie en
-vooruitzichten van het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opge- roepen. Op verzoek van een Lid dat een ontwikkelingsland is, staan de technische bijstandsdiensten van het secretariaat het bij de opstelling van de documenten voor het overleg bij.
Conclusies van het betalingsbalansoverleg
13. De Commisie brengt over haar overleg verslag uit aan de Alge- mene Raad. Wanneer gebruik werd gemaakt van de volledige overleg- procedures dienen in het verslag de conclusies van de Commissie ten aanzien van aangaande de verschillende elementen van het plan voor overleg alsmede de feiten en gronden waarop zij zijn gebaseerd te wor-
den vermeld. De Commissie streeft ernaar in haar conclusies voorstel- len op te nemen voor aanbevelingen ter bevordering van de tenuitvoer- legging van de artikelen XII en XVIII, deel B, de Verklaring van 1979 en het onderhavige Memorandum. In die gevallen waarin een tijdschema voor de opheffing van ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende maatregelen werd overgelegd, kan de Algemene Raad aan- bevelen dat een Lid bij het naleven van dat tijdschema wordt geacht te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van GATT 1994. Wanneer de Algemene Raad specifieke aanbevelingen heeft gedaan, worden de rech- ten en verplichtingen van Leden in het licht van die aanbevelingen beoordeeld. Bij het ontbreken van specifieke voorstellen voor aanbeve- lingen van de Algemene Raad moeten de verschillende in de Commis- sie naar voren gebrachte meningen in de conclusies van de Commissie worden opgenomen. Wanneer er gebruik werd gemaakt van de vereen- voudigde overlegprocedures dient het verslag een samenvatting van de voornaamste in de Commissie besproken onderwerpen en een besluit over de vraag of volledige overlegprocedures vereist zijn te omvatten.
Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden,
Gelet op het bepaalde in artikel XXIV van GATT 1994; Erkennende dat douane-unies en vrijhandelszones sedert de vaststel-
xxxx xxx XXXX 1947 sterk in aantal en belang zijn toegenomen en thans een groot deel van de wereldhandel voor hun rekening nemen;
Erkennende de bijdrage die door nauwere integratie van de econo- miee¨n van de partijen bij dergelijke overeenkomsten aan de uitbreiding van de wereldhandel kan worden geleverd;
Voorts erkennende dat deze bijdrage wordt verhoogd, indien de af- schaffing van rechten en andere handelsbeperkende regelingen tussen de samenstellende gebieden zich uitstrekt tot alle handel, en wordt vermin- derd, indien een belangrijke handelssector van deze afschaffing wordt uitgesloten;
Opnieuw bevestigende dat het doel van dergelijke overeenkomsten vergemakkelijking van de handel tussen de samenstellende gebieden moet zijn en niet het opwerpen van belemmeringen voor de handel van andere Leden met dergelijke gebieden; en dat de partijen bij dergelijke overeenkomsten bij de totstandbrenging of uitbreiding daarvan het toe- brengen van schade aan de handel van andere Leden zoveel mogelijk dienen te voorkomen;
Eveneens overtuigd van de noodzaak van versterking van de doeltref- fendheid van de rol van de Raad voor de handel in goederen bij de toet-
sing van krachtens artikel XXIV aangemelde overeenkomsten door ver- duidelijking van de criteria en procedures voor de beoordeling van nieuwe of uitgebreide overeenkomsten, en verbetering van de doorzich- tigheid van alle in het kader van artikel XXIV gesloten overeenkomsten;
Erkennende de noodzaak van een gemeenschappelijke interpretatie van de verplichtingen van de Leden krachtens lid 12 van artikel XXIV;
Komen het volgende overeen:
1. Douane-unies, vrijhandelszones en voorlopige overeenkomsten lei- dende tot de totstandbrenging van een douane-unie of vrijhandelszone moeten, om in overeenstemming met artikel XXIV te zijn, onder meer voldoen aan het bepaalde in de leden 5, 6, 7 en 8 van dat artikel.
Artikel XXIV, lid 5
2. De evaluatie krachtens lid 5, sub a. van artikel XXIV van de vo´o´r en na de totstandbrenging van een douane-unie geldende rechten en andere handelsregelingen wordt voor wat de rechten en heffingen betreft, gebaseerd op een globale beoordeling van gewogen gemiddelde tarieven en ge¨ınde douanerechten. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van voor een voorgaande representatieve periode door de douane-unie per tarieflijn, met vermelding van de waarde en het volume en het WTO- land van oorsprong, te verstrekken invoerstatistieken. Het secretariaat berekent de gewogen gemiddelde tarieven en ge¨ınde douanerechten vol- gens de methodologie die werd gebruikt bij de beoordeling van de tij- dens de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay- Ronde gedane tariefaanbiedingen. In dit verband zijn de rechten en heffingen waarmee rekening moet worden gehouden de toegepaste rech- ten. Erkend wordt dat voor de globale beoordeling van andere handels- regelingen die moeilijk zijn te kwantificeren en bij elkaar op te tellen een onderzoek van de individuele maatregelen, regelingen, betrokken pro- dukten en handelsstromen vereist kan zijn.
3. De in lid 5, sub c. van artikel XXIV genoemde ,,redelijke termijn’’ mag slechts in uitzonderlijke gevallen de tien jaar overschrijden. In de gevallen waarin de Leden die Partij bij een voorlopige overeenkomst zijn, menen dat 10 jaar onvoldoende is, dienen zij omstandig aan de Raad voor de handel in goederen uiteen te zetten waarom een langere periode noodzakelijk is.
Artikel XXIV, lid 6
4. In lid 6 van artikel XXIV wordt de te volgen procedure vastgesteld wanneer een Lid dat een douane-unie tot stand brengt, voornemens is een geconsolideerd recht te verhogen. In dit verband bevestigen de Xxxxx opnieuw dat de in artikel XXVIII uiteengezette procedure, zoals die wordt gepreciseerd in de op 10 november 1980 goedgekeurde richt-
snoeren (BISD 27S/26-28) en in het Memorandum van Overeenstem- ming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van GATT 1994, moet worden aangevangen voordat er bij de totstandbrenging van een douane-unie of een voorlopige overeenkomst leidende tot de totstand- brenging van een douane-unie tariefconcessies worden gewijzigd of ingetrokken.
5. Deze onderhandelingen zullen te goeder trouw worden aange- knoopt met het oog op het treffen van een over en weer bevredigende compenserende regeling. Bij deze onderhandelingen wordt, zoals lid 6 van artikel XXIV vereist, naar behoren rekening gehouden met de door andere samenstellende delen van de douane-unie bij haar totstandbren- ging uitgevoerde verlagingen van rechten op dezelfde tarieflijn. Moch- ten dergelijke verlagingen onvoldoende zijn om te zorgen voor de nood- zakelijke compenserende correctie dan biedt de douane-unie compensatie die de vorm van verlagingen van rechten op andere tarieflijnen kan aan- nemen. Een dergelijk aanbod wordt in overweging genomen door de Leden die onderhandelingsrechten hebben voor de consolidatie die wordt gewijzigd of ingetrokken. Mocht de compenserende correctie nog steeds onaanvaardbaar zijn dan dienen de onderhandelingen te worden voort- gezet. Indien er ondanks deze inspanningen niet binnen een redelijke ter- mijn te rekenen vanaf het begin van de onderhandelingen overeenstem- ming kan worden bereikt bij de onderhandelingen over compensaties in het kader van artikel XXVIII, zoals gepreciseerd in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van GATT ’94, staat het de douane-unie niettemin vrij de concessies te wijzigen of in te trekken; de hierdoor getroffen Leden zijn dan overeen- komstig artikel XXVIII vrij om nagenoeg gelijkwaardige concessies in te trekken.
6. GATT 1994 verplicht Xxxxx die ingevolge de totstandbrenging van een douane-unie of een voorlopige overeenkomst leidende tot de tot- standbrenging van een douane-unie een verlaging van rechten genieten niet tot het verstrekken van compensaties aan de samenstellende delen van de douane-unie.
Onderzoek van douane-unies en vrijhandelszones
7. Alle krachtens lid 7, sub a. van artikel XXIV gedane mededelin- gen worden door een werkgroep onderzocht in het licht van de relevante bepalingen van GATT 1994 en lid 1 van dit Memorandum. De werk- groep legt aan de Raad voor de handel in goederen een rapport over haar bevindingen over. De Raad voor de handel in goederen kan de aanbeve- lingen aan de Leden doen die hij passend acht.
8. Ten aanzien van voorlopige overeenkomsten kan de werkgroep in haar rapport passende aanbevelingen doen aangaande de voorgestelde termijn en de maatregelen die nodig zijn om de douane-unie of vrijhan-
delszone tot stand te brengen. Zij kan, zo nodig, de overeenkomst ver- der onderzoeken.
9. De Leden die partij bij een voorlopige overeenkomst zijn, stellen de Raad voor de handel in goederen in kennis van substantie¨le wijzigin- gen in het in die overeenkomst opgenomen plan en tijdschema; de Raad onderzoekt de wijzigingen desgewenst.
10. Indien een voorlopige overeenkomst, waarvan krachtens lid 7, sub a., van artikel XXIV mededeling werd gedaan, in strijd met lid 5, sub c., van artikel XXIV, geen plan en tijdschema omvat, doet de werk- groep in haar rapport aanbevelingen voor een dergelijk plan en tijd- schema. Partijen handhaven een dergelijke overeenkomst niet of doen haar niet in werking treden, indien zij niet bereid zijn haar in overeen- stemming met deze aanbevelingen te wijzigen. Er wordt voorzien in onderzoek van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen.
11. Douane-unies en samenstellende delen van vrijhandelszones bren- gen regelmatig verslag over de werking van de relevante overeenkomst uit aan de Raad voor de handel in goederen, zoals voorzien door de Overeenkomstsluitende Partijen bij GATT 1947 in hun instructie aan de Raad van GATT 1947 betreffende rapporten over regionale overeenkom- sten (BISD 18S/38). Alle belangrijke veranderingen en/of ontwikkelin- gen in de overeenkomsten moeten, zodra zij zich voordoen, worden gemeld.
Geschillenbeslechting
12. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van artikel XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen, voor wat betreft vraagstukken voortvloeiende uit de toepas- sing van de bepalingen van artikel XXIV betreffende douane-unies, vrij- handelszones of voorlopige overeenkomsten leidende tot de totstand- brenging van een douane-unie of vrijhandelszone.
Artikel XXIV, lid 12
13. Elk Lid is krachtens GATT 1994 volledig verantwoordelijk voor de naleving van alle bepalingen van GATT 1994 en neemt alle redelijke binnen zijn bereik liggende maatregelen teneinde een dergelijke naleving door de regionale en plaatselijke overheden en administraties binnen zijn grondgebied te verzekeren.
14. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van artikel XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen, voor wat betreft door regionale of plaatselijke overheden en administraties binnen het grondgebied van een Lid genomen maatre-
gelen die afbreuk doen aan de naleving van GATT 1994. Wanneer het Orgaan voor geschillenbeslechting heeft beslist dat een bepaling van GATT 1994 niet werd nagekomen, neemt het verantwoordelijke Lid alle redelijke binnen zijn bereik liggende maatregelen om de naleving van die bepaling te verzekeren. De bepalingen betreffende compensatie en schorsing van concessies of andere verplichtingen zijn van toepassing in de gevallen waarin het niet mogelijk was zich van deze naleving te ver- zekeren.
15. Elk Xxx zegt toe een gewillig oor te zullen lenen aan door een ander Lid geuite protesten betreffende binnen het grondgebied van eerst- genoemde genomen maatregelen die afbreuk doen aan de werking van GATT 1994 en passende mogelijkheden tot overleg over dergelijke pro- testen te zullen bieden.
Memorandum van Overeenstemming betreffende ontheffingen van verplichtingen krachtens de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden komen het volgende overeen:
1. Een verzoek om een ontheffing of verlenging van een bestaande ontheffing geeft een beschrijving van de maatregelen die het Lid voor- nemens is te nemen, de specifieke beleidsdoelstellingen die het Lid nastreeft en de gronden die het Lid verhinderen zijn beleidsdoelstellingen te bereiken via maatregelen die verenigbaar zijn met zijn verplichtingen uit hoofde van GATT 1994.
2. Iedere op de datum van inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst van kracht zijnde ontheffing loopt teneinde, tenzij zij overeenkomstig voornoemde procedures en de procedures van artikel IX van de WTO-Overeenkomst wordt verlengd, op haar vervaldatum of twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, als laatstgenoemde datum eerder valt.
3. Elk Lid dat meent dat een hem krachtens GATT 1994 toekomend voordeel wordt teniet gedaan of uitgehold als gevolg van:
a. het in gebreke blijven van het Lid waaraan een ontheffing werd toegekend de daaraan verbonden voorwaarden in acht te nemen, of
b. de toepassing van een maatregel die in overeenstemming met de voorwaarden van de ontheffing is,
kan zich beroepen op de bepalingen van artikel XXIII van GATT 1994, zoals die zijn gepreciseerd en ten uitvoer gelegd in het Memoran- dum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.
Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden komen het volgende overeen:
1. Ten behoeve van wijziging of intrekking van een concessie wordt het Lid met naar verhouding de hoogste onder deze concessie vallende uitvoer (dat wil zeggen uitvoer van het produkt naar de markt van het Lid dat de concessie wijzigt of intrekt) ten opzichte van zijn totale uit- voer geacht de voornaamste leverancier te zijn, indien het niet reeds beschikt over een oorspronkelijk onderhandelingsrecht of een belang als voornaamste leverancier, zoals bedoeld in lid 1 van artikel XXVIII. Er wordt evenwel overeengekomen dat dit lid vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst door de Raad voor de handel in goederen opnieuw zal worden bezien teneinde te besluiten of via dit criterium op bevredigende wijze een herschikking van onderhandelingsrechten ten gunste van kleine en middelgrote exporte- rende Leden kon worden bewerkstelligd. Indien dit niet het geval is, zul- len eventuele verbeteringen worden overwogen, inclusief de overgang, in het licht van de beschikbaarheid van passende gegevens, op een cri- terium dat is gebaseerd op de verhouding tussen de onder de concessie vallende uitvoer en de uitvoer naar alle markten van het produkt in kwestie.
2. Wanneer een Lid meent een voornaamste leverancier in de zin van lid 1 te zijn, moet het zulks schriftelijk, vergezeld van bewijsmateriaal, mededelen aan het Lid dat voornemens is een concessie te wijzigen of in te trekken en tezelfdertijd het secretariaat hiervan op de hoogte stel- len. Lid 4 van de op 10 november 1980 goedgekeurde ,,Procedures voor onderhandelingen krachtens artikel XXVIII’’ (BISD 27S/26-28) is in deze gevallen van toepassing.
3. Bij de vaststelling welke Leden voornaamste leveranciers (hetzij zoals bedoeld in vorenstaand lid 1, hetzij zoals bedoeld in lid 1 van arti- kel XXVIII) zijn of een substantieel belang hebben, wordt slechts reke- ning gehouden met de handel in het onder de concessie vallende produkt die op basis van de meestbegunstigingsclausule plaatsvond. Er wordt evenwel ook rekening gehouden met de handel in bedoeld produkt waarop niet contractuele preferenties van toepassing zijn, indien die han- del ten tijde van de onderhandelingen over de wijziging of intrekking van de concessie niet langer voor een dergelijke preferentie¨le behande- ling in aanmerking komt, en dus handel wordt waarop de meestbegun- stigingsclausule van toepassing is, of door de afronding van die onder- handelingen in aanmerking zal komen.
4. Wanneer een tariefconcessie voor een nieuw produkt (dat wil zeg- gen een produkt waarvoor geen zich over drie jaar uitstrekkende handels- statistieken voorhanden zijn) wordt gewijzigd of ingetrokken, wordt het
Lid dat oorspronkelijke onderhandelingsrechten heeft voor de tarieflijn waaronder het produkt is of voorheen was ingedeeld, geacht een oor- spronkelijke onderhandelingsrecht voor de concessie in kwestie te heb- ben. Bij de vaststelling wie de voornaamste leverancier is en een sub- stantieel belang heeft en de berekening van compensatie wordt onder meer rekening gehouden met de produktiecapaciteit voor en investerin- gen in bedoeld produkt in het exporterende Lid en de geraamde stijging van de uitvoer alsmede met prognoses van de vraag naar het produkt in het importerende Lid. Voor de toepassing van dit lid wordt onder ,,nieuw produkt’’ mede verstaan een tariefpost die het gevolg is van een afschei- ding van een bestaande tarieflijn.
5. Wanneer een Lid meent voornaamste leverancier te zijn of een sub- stantieel belang te hebben in de zin van lid 4, dient het zulks schrifte- lijk, vergezeld van bewijsmateriaal, mede te delen aan het Lid dat voor- nemens is een concessie te wijzigen of in te trekken en tezelfdertijd het secretariaat van een en ander in kennis te stellen. Lid 4 van voornoemde
,,Procedures voor onderhandelingen krachtens artikel XXVIII’’ is in deze gevallen van toepassing.
6. Wanneer een onbeperkte tariefconcessie wordt vervangen door een tariefcontingent moet het totaal van de verstrekte compensatie het totaal van de daadwerkelijk door de wijziging van de concessie getroffen han- del overschrijden. De grondslag voor de berekening van de compensatie moet het bedrag zijn waarmee toekomstige handelsvooruitzichten het niveau van het contingent overschrijden. Overeengekomen wordt dat de berekening van de toekomstige handelsvooruitzichten wordt gebaseerd op:
a. de gemiddelde jaarlijkse handel in de meest recente representa- tieve periode van drie jaar, verhoogd met het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van de invoer in diezelfde periode dan wel met 10%, indien dat een hogere uitkomst oplevert; of
b. de handel in het meest recente jaar verhoogd met 10%, indien deze uitkomst hoger uitvalt dan die sub a.
In geen geval is de aansprakelijkheid van een Lid voor compensatie groter dan de compensatie die het gevolg zou zijn van volledige intrek- king van de concessie.
7. Aan ieder Lid dat een belang van voornaamste leverancier , zoals bedoeld in vorenstaand lid 1 of in lid 1 van artikel XXVIII, heeft in een concessie die wordt gewijzigd of ingetrokken wordt een oorspronkelijk onderhandelingsrecht in de compenserende concessies toegekend, tenzij door de betrokken Leden een andere vorm van compensatie wordt over- eengekomen.
Protocol van Marrakesh bij de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994
De Leden,
Hebbende overeenkomstig de Ministerie¨le Verklaring betreffende de Uruguay-Ronde onderhandelingen gevoerd in het kader van GATT 1947,
Komen het volgende overeen:
1. De aan dit Protocol gehechte lijst betreffende een Lid wordt een lijst van GATT 1994 betreffende dat Lid op de dag waarop de WTO- Overeenkomst voor dat Lid van kracht wordt. Alle overeenkomstig het Ministerie¨le besluit inzake maatregelen ten behoeve van minst- ontwikkelde landen ingediende lijsten worden geacht aan dit Protocol te worden gehecht.
2. De door elk Lid toegezegde tariefverlagingen worden in vijf ge- lijke tariefverlagingsrondes uitgevoerd, behalve indien in een lijst van een Lid anders wordt bepaald. De eerste verlaging wordt op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht en elke volgende verlaging op 1 januari van elk van de daarop volgende jaren; het definitieve tarief wordt uiterlijk op de datum die vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst valt van kracht, behalve indien in de lijst van dat Lid anders wordt bepaald. Tenzij in zijn lijst anders wordt bepaald, doet een Lid dat de WTO-Overeenkomst na haar inwerkingtreding aanvaardt, op de datum waarop die overeenkomst voor dat Lid van kracht wordt, alle tariefverlagingen die reeds hebben plaatsgevonden, ingaan tezamen met de verlagingen die het Lid krach- tens de voorgaande zin verplicht was op 1 januari van het volgende jaar te doen ingaan en doet het alle resterende tariefverlagingen ingaan vol- gens het in de vorige zin gegeven tijdschema. Het verlaagde tarief dient in elke etappe tot de eerste decimaal te worden afgerond. Voor landbouw- produkten als bedoeld in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de land- bouw vinden de verlagingen plaats zoals in de desbetreffende delen van de lijsten aangegeven.
3. De tenuitvoerlegging van de concessies en verbintenissen vervat in de aan dit Protocol gehechte lijsten wordt, desgewenst, onderworpen aan multilateraal onderzoek door de Leden. Zulks laat de rechten en ver- plichtingen van Leden krachtens overeenkomsten in bijlage 1A van de WTO-Overeenkomst onverlet.
4. Nadat de aan dit Protocol gehechte lijst betreffende een Lid over- eenkomstig het bepaalde in lid 1 een lijst bij GATT 1994 is geworden, is een dergelijk Lid vrij om de concessie in die lijst ten opzichte van een produkt waarvan de voornaamste leverancier een andere deelnemer van de Uruguay-Ronde is wiens lijst nog geen lijst bij GATT 1994 is gewor- den, te allen tijde geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te trekken. Dit kan evenwel slechts worden gedaan nadat de Raad voor de handel
in goederen schriftelijk op de hoogte is gesteld van een dergelijke opschorting of intrekking van een concessie en nadat, desgevraagd, overleg is gepleegd met elk Lid wiens lijst een lijst bij GATT 1994 is geworden en dat een substantieel belang bij het betrokken produkt heeft. Alle aldus uitgevoerde opschortingen of intrekkingen vervallen vanaf de dag waarop de lijst van het Lid dat voornaamste leverancier is een lijst bij GATT 1994 wordt.
5. a. Onverminderd het bepaalde in lid 2 van artikel 4 van de Over- eenkomst inzake de landbouw is met het oog op de verwijzing naar de datum van GATT 1994 in lid 1, sub b. en sub c., van artikel II van die overeenkomst, de geldende datum voor elk produkt dat het voorwerp vormt van een concessie waarin een aan dit Protocol gehechte lijst van concessies voorziet, de datum van dit Protocol.
b. Met het oog op de verwijzing naar de datum van GATT 1994 in lid 6, sub a. van artikel XX van die overeenkomst, is de geldende datum voor een aan dit Protocol gehechte lijst van concessies de datum van dit Protocol.
6. In gevallen van wijziging of intrekking van concessies met betrek- king tot de non-tarifaire maatregelen, vervat in deel III van de lijsten, zijn de bepalingen van artikel XXVIII van GATT 1994 en de op 10 november 1980 (BISD 27S/26-28) goedgekeurde ,,Procedures voor on- derhandelingen overeenkomstig artikel XXVIII ,, van toepassing. Zulks laat de rechten en verplichtingen van Xxxxx uit hoofde van GATT 1994 onverlet.
7. Telkens wanneer een aan dit Protocol gehechte lijst voor een pro- dukt resulteert in een minder gunstige behandeling dan voor dat produkt was voorzien in de lijsten van GATT 1947 vo´o´r de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, wordt het Lid waarop de lijst betrekking heeft, geacht dezelfde passende stappen te hebben genomen als die welke nodig zouden zijn in het kader van de relevante bepalingen van artikel XXVIII van GATT 1947 of 1994. De bepalingen van dit Lid gelden slechts voor Egypte, Peru, Zuid-Afrika en Uruguay.
8. De aan dit Protocol gehechte lijsten zijn authentiek in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal naar gelang in elke lijst wordt aangegeven.
9. De datum van dit Protocol is 15 april 1994.
Overeenkomst inzake de Landbouw
De Leden,
Besloten hebbende de grondslag te leggen voor een hervorming van de handel in landbouwprodukten volgens de in de Verklaring van Punta del Este vermelde onderhandelingsdoelstellingen;
Eraan herinnerend dat bij de Tussentijdse Evaluatie (Mid-Term Review-MTR) van de Uruguay-Ronde een billijk en marktgeorie¨nteerd handelssysteem voor landbouwprodukten als doelstelling voor de lange termijn is overeengekomen en dat via verbintenissen ten aanzien van ondersteuning en bescherming, alsmede door vaststelling van aange- scherpte en efficie¨ntere GATT-regels en -disciplines een hervormings- proces op gang moet worden gebracht;
Er voorts aan herinnerend dat bovengenoemde lange– termijndoelstelling ertoe moet leiden dat gedurende een overeengeko- men periode de ondersteuning en bescherming van de landbouw aan- zienlijk en progressief wordt verlaagd, zodat restricties en distorsies op de wereldmarkten voor landbouwprodukten gecorrigeerd en voorkomen worden;
Vastbesloten om te komen tot specifieke verbintenissen ten aanzien van markttoegang, interne steun en concurrentie op exportgebied, als- mede tot een overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatrege- len;
Overeengekomen zijnde dat de Leden die ontwikkelde landen zijn bij de uitvoering van hun verbintenissen inzake markttoegang ten volle rekening zullen houden met de bijzondere behoeften en omstandigheden van Leden die ontwikkelingslanden zijn, door grotere verbeteringen in de mogelijkheden en voorwaarden voor markttoegang voor landbouw- produkten die van bijzonder belang zijn voor laatstgenoemde Leden, waaronder – zoals overeengekomen tijdens de MTR – een zo groot mogelijke vrijmaking van de handel in tropische landbouwprodukten, en ook voor produkten die van bijzonder belang zijn in het kader van over- schakeling op de teelt van andere gewassen dan illegale gewassen voor de produktie van drugs;
Erop wijzende dat de verbintenissen in het kader van het hervormings- programma evenwichtig over alle Leden gespreid dienen te worden, rekening houdende met andere doelstellingen dan die op handelsgebied, zoals de continu¨ıteit in de voedselvoorziening en de noodzaak tot be- scherming van het milieu, en met de afspraak dat een bijzondere en afwijkende behandeling voor de ontwikkelingslanden een integrerend deel is van de onderhandelingen, alsmede met de mogelijke negatieve effecten van uitvoering van het hervormingsprogramma op de minst- ontwikkelde landen en op de landen die netto-importeur van voedsel zijn,
Komen het volgende overeen:
DEEL 1
Artikel 1
Definities
In deze Overeenkomst en tenzij uit de context anders blijkt,
a. wordt onder ,,Xxxxxxxxxxxxx Xxxxx’’ (Aggregate Measurement of Support) en ,,AMS’’ verstaan, de in geld uitgedrukte steun die per jaar voor een landbouwprodukt is verleend aan de producenten van het referentielandbouwprodukt en de niet-produktgebonden steun aan land- bouwers in het algemeen, behalve de steun in het kader van programma’s die op grond van Bijlage 2 bij deze 0vereenkomst zijn vrijgesteld van de steunverlagingsverbintenis, zijnde
i. wat betreft de basisperiode, de steun die is gespecificeerd in de relevante tabellen van de documentatie die via verwijzing daar- naar zijn opgenomen in Deel IV van de Lijst van een Lid, en
ii. wat betreft een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna, de steun die is berekend overeenkomstig de bepalingen van Bijlage 3 bij deze overeenkomst daarbij rekening houdende met de gegevens en de methodes die zijn gebruikt voor de tabel- len in de documentatie die via verwijzing daarnaar zijn opgeno- men in Deel IV van de Lijst van een Lid;
b. wordt wat betreft de verbintenissen inzake interne steun onder
,,referentielandbouwprodukt’’ verstaan, het produkt dat zo kort mogelijk volgt op het produkt bij eerste verkoop en dat is gespecificeerd in de Lijst van een Lid en in de bijbehorende documentatie;
c. wordt onder ,,begrotingsuitgaven’’ ook verstaan, de gederfde in- komsten;
d. wordt onder ,,Equivalente Steun’’ (Equivalent Measurement of Support) verstaan, de in geld uitgedrukte steun die per jaar aan produ- centen van een referentielandbouwprodukt is verleend via een of meer maatregelen, maar waarvan de omvang niet kan worden berekend over- eenkomstig de AMS-methode, behalve de steun in het kader van programma’s die op grond van Bijlage 2 bij deze Overeenkomst zijn vrijgesteld van de steunverlagingsverbintenis, zijnde:
i. wat betreft de steun voor de basisperiode, de steun die is gespe- cificeerd in de relevante tabellen van de documentatie die via ver- wijzing zijn opgenomen in Deel IV van de Lijst van een Lid, en
ii. wat betreft de steun in een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna, de steun die is berekend overeenkomstig de bepalingen van Bijlage 4 bij deze Overeenkomst daarbij rekening houdende met de gegevens en de methodes die zijn gebruikt voor de tabellen in de documentatie die via verwijzing zijn opgenomen in Deel IV van de Lijst van een Lid;
e. wordt onder ,,uitvoersubsidies’’ verstaan, subsidies die afhankelijk zijn van uitvoer, waaronder de uitvoersubsidies die zijn opgesomd in artikel 9 van deze Overeenkomst;
f. wordt onder ,,uitvoeringsperiode’’ verstaan, een periode van zes jaar ingaande in 1995, behalve voor artikel 13 waarvoor het gaat om een periode van negen jaar ingaande in 1995;
g. wordt onder ,,concessies inzake markttoegang’’ verstaan, alle ver- bintenissen inzake markttoegang die zijn aangegaan in het kader van deze Overeenkomst’’;
h. wordt onder ,,Totale Geaggregeerde Xxxxx’’ (Total Aggregate Measurement of Support’’) en ,,Totale AMS’’ verstaan, het totaal van alle interne steun aan landbouwers, zijnde de som van alle AMS voor referentielandbouwprodukten, alle niet-produktgebonden AMS, alsmede alle Equivalente Steun voor landbouwprodukten, welke som:
i. zowel wat betreft de steun die is verleend in de basisperiode (d.w.z. het ,,Basisbedrag van de Totale AMS’’ – ,,Base Total AMS’’), als het toegestane maximum per jaar van de uitvoerings- periode en van de periode daarna (d.w.z. het Geconsolideerde Jaar- en Eindniveau van de Verbintenissen Annnual and Final Bound Commitment Levels) is gespecificeerd in Deel IV van de Lijst van een Lid, en
ii. wat betreft de steun die feitelijk is verleend in een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna (d.w.z. de ,,Actuele Totale AMS’’ – ,,Current Total AMS’’), is berekend overeenkom- stig de bepalingen van deze Overeenkomst, waaronder artikel 6, en de gegevens en methodes die zijn gebruikt voor de tabellen in de documentatie die via verwijzing daarnaar zijn opgenomen in Deel IV van de Lijst van een Lid;
i. wordt voor f) en voor de specifieke verbintenissen van een lid onder ,,jaar’’ verstaan, het kalenderjaar, begrotingsjaar of verkoopseizoen dat is gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid.
Artikel 2
Produkten
Deze Overeenkomst is van toepassing op de produkten bedoeld in de lijst die is opgenomen in Bijlage 1 bij deze Overeenkomst, hierna
,,landbouwprodukten’’ genoemd.
DEEL II
Artikel 3
Integratie van concessies en verbintenissen
1. De in Deel IV van de Lijst van een Lid vermelde verbintenissen inzake interne steun en uitvoersubsidies zijn verbintenissen tot beper- king van de subsidie¨ring en zijn een integrerend deel van de GATT 1994.
2. Onverminderd artikel 6 verleent een Lid de interne producenten geen steun boven de niveaus waartoe hij zich heeft verbonden en die zijn gespecificeerd in Sectie I van Deel IV van zijn Lijst.
3. Onverminderd artikel 9, lid 2, b., en lid 4, geeft een Lid voor de landbouwprodukten of groepen produkten die zijn gespecificeerd in Sec- tie II van Deel IV van zijn Lijst geen uitvoersubsidies als vermeld in artikel 9, lid 1, boven de daarin gespecificeerde verbintenissen inzake begrotingsuitgaven en hoeveelheden, en geeft hij dergelijke subsidies ook niet voor landbouwprodukten die niet zijn gespecificeerd in die Sec- tie.
DEEL III
Artikel 4
Markttoegang
1. De in de Lijsten opgenomen concessies inzake markttoegang be- treffen consolidaties en verlagingen van tarieven, en andere daarin ge- specificeerde verbintenissen inzake markttoegang.
2. De Leden handhaven geen, nemen geen en nemen evenmin op- nieuw maatregelen van het type dat omgezet moet worden in gewone douanerechten1), tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en in Bijlage 5.
Artikel 5
Bijzondere vrijwaringsclausule
1. Niettegenstaande artikel II, lid 1, b., van de GATT 1994 mag ieder Lid voor de invoer van een landbouwprodukt waarvoor de in artikel 4, lid 2, van deze Overeenkomst bedoelde maatregelen zijn omgezet in een gewoon douanerecht en dat in zijn Lijst met de afkorting ,,SSG’’ (Spe- cial Safeguard) is aangeduid als behorend tot een concessie waarvoor een beroep mag worden gedaan op het bepaalde in dit artikel, de bepa- lingen van lid 4 en lid 5 toepassen, als:
a. de hoeveelheid van dat produkt die in de loop van een jaar wordt ingevoerd in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent, een
1) Deze maatregelen omvatten kwantitatieve invoerbeperkingen, variabele invoerheffingen, minimuminvoerprijzen, discretionaire invoervergunningen- regelingen, niet-tarifaire maatregelen die in stand worden gehouden via staats- handelsondernemingen, vrijwillige uitvoerbeperkingen, en andere dergelijke grensbescherming dan gewone douanerechten, ongeacht of het gaat om maatre- gelen in het kader van landgebonden uitzonderingen op de bepalingen van de GATT 1947, maar zij omvatten niet maatregelen in het kader van betalingsbalans- bepalingen of andere algemene, niet specifiek agrarische bepalingen van de GATT 1994 of van de andere Multilaterale Handelsovereenkomsten van Bijlage 1, A, bij de WTO-Overeenkomst.
reactieniveau overschrijdt dat zich tot de geldende markttoegang ver- houdt zoals is aangegeven in lid 4 of, maar niet gelijktijdig,
b. de prijs waartegen dat produkt in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent, kan worden ingevoerd en die is bepaald aan de hand van de c.i.f.-prijs bij invoer van de betrokken partij en is uitge- drukt in de nationale valuta van dat Lid, daalt onder een reactieprijs die gelijk is aan de gemiddelde referentieprijs1) voor het betrokken produkt over de periode 1986 tot en met 1988.
2. Invoer in het kader van vigerende markttoegang en van verbinte- nissen inzake minimummarkttoegang die een onderdeel zijn van een concessie als bedoeld in lid 1 wordt meegerekend voor het bepalen van de ingevoerde hoeveelheid waarbij een beroep kan worden gedaan op de bepalingen van lid 1, a., en lid 4, maar op die invoer mag geen aanvul- lend douanerecht worden toegepast noch op grond van lid 1, a., en lid 4, noch op grond van lid 1, b., en lid 5.
3. Leveranties van het betrokken produkt die onderweg waren op grond van een contract dat is afgesloten voordat het aanvullende recht op grond van lid 1, a., en lid 4 is ingevoerd, worden vrijgesteld van dat recht, met dien verstande dat die leveranties met het oog op toepassing van de bepalingen van lid 1, a., in het volgende jaar mogen worden gere- kend tot de invoer van het betrokken produkt in dat jaar.
4. Aanvullende douanerechten die worden ingevoerd op grond van lid 1, a., mogen slechts worden toegepast tot het einde van het jaar waarin zij zijn ingevoerd en mogen niet hoger zijn dan een derde van het gewone douanerecht in het jaar waarin de maatregel wordt genomen. Het reactieniveau wordt vastgesteld volgens de hierna vermelde formule waarbij wordt uitgegaan van de markttoegang, d.w.z. de invoer als per- centage van het betrokken interne verbruik2) in de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn en waarbij
a. als de markttoegang voor een produkt niet groter is geweest dan 10%, het basisreactieniveau 125% bedraagt;
b. als de markttoegang voor een produkt groter is geweest dan 10%, maar niet groter dan 30%, het basisreactieniveau 110% bedraagt;
c. als de markttoegang voor een produkt groter is geweest dan 30%, het basisreactieniveau 105% bedraagt.
Het aanvullende douanerecht mag in alle geval worden ingevoerd in ieder jaar waarin de hoeveelheid van het betrokken produkt die wordt ingevoerd in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent,
1) De referentieprijs die wordt gebruikt voor een beroep op het bepaalde in deze alinea is in het algemeen de gemiddelde c.i.f.-prijs per gewichtseenheid van het betrokken produkt of anders een wat betreft de kwaliteit en het verwerkings- stadium van het produkt passende prijs. Nadat deze prijs voor het eerst is toege- past, wordt hij publiek gemaakt voor zover nodig om andere Leden in staat te stellen te bepalen welk aanvullend douanerecht kan worden opgelegd.
2) Wanneer geen rekening wordt gehouden met het interne verbruik, geldt het in lid 4, a., bedoelde basisreactieniveau.
groter is dan de som van het bovengenoemde basisreactieniveau verme- nigvuldigd met de gemiddeld ingevoerde hoeveelheid in de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn (x) en de absolute verandering in het interne verbruik van het betrokken produkt in het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (y), op voorwaarde dat het reactieniveau niet kleiner is dan 105% van de gemiddelde invoer in (x).
5. Het aanvullende douanerecht op grond van lid 1, b., wordt vastge- steld volgens de onderstaande formule:
a. als het verschil tussen de in de nationale valuta uitgedrukte c.i.f.- prijs bij invoer van de partij (hierna de ,,invoerprijs’’ genoemd) en de in datzelfde lid 1, b., gedefinieerde reactieprijs niet groter is dan 10% van de reactieprijs, wordt geen aanvullend douanerecht toegepast;
b. als het verschil tussen de invoerprijs en de reactieprijs (hierna het
,,verschil’’ genoemd) groter is dan 10%, maar niet groter dan 40% van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 30% van het ver- schil boven 10%;
c. als het verschil groter is dan 40%, maar niet groter dan 60% van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 50% van het ver- schil boven 40%, plus het aanvullende douanerecht op grond van het bepaalde onder b.;
d. als het verschil groter is dan 60%, maar niet groter dan 75%, bedraagt het aanvullende douanerecht 70% van het verschil boven 60% van de reactieprijs, plus de aanvullende douanerechten op grond van het bepaalde onder b. en c.;
e. als het verschil groter is dan 75% van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 90% van het verschil boven 75% van de reactieprijs, plus de aanvullende douanerechten op grond van het be- paalde onder b., c. en d..
6. Voor bederfelijke produkten en seizoenprodukten worden de hier- boven vastgestelde bepalingen zo toegepast dat rekening wordt gehou- den met de specifieke kenmerken van deze produkten. Met name mogen voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, a., en lid 4 kortere perio- des worden gebruikt, namelijk deze periodes van de basisperiode en mogen voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, b., verschillende referentieprijzen voor verschillende periodes worden gehanteerd.
7. De vrijwaringsmaatregelen worden verifieerbaar toegepast. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 1, a., zenden de Landbouw- commissie onder opgave van de relevante gegevens zo vroeg mogelijk en in ieder geval binnen tien dagen na de invoering ervan een schrifte- lijke kennisgeving. In gevallen waarin veranderingen in de omvang van het verbruik moeten worden uitgesplitst over verschillende tariefposten waarvoor maatregelen worden genomen op grond van lid 4, moeten de gegevens en methodes met betrekking tot de uitsplitsing van deze ver- anderingen worden verstrekt. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 4 geven belanghebbende Leden de mogelijkheid om met hen te
overleggen over de wijze van toepassing van die maatregelen. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 1, b., zenden de Landbouw- commissie onder opgave van de relevante gegevens een schriftelijke kennisgeving binnen tien dagen na de invoering van de eerste maatregel of, wat bederfelijke produkten en seizoenprodukten betreft, van de eer- ste maatregel in een bepaalde periode. De Leden verbinden zich ertoe om, voor zover mogelijk, de bepalingen van lid 1, b., niet toe te passen bij afnemende invoer van de betrokken produkten. In beide gevallen geven Xxxxx die dergelijke maatregelen nemen belanghebbende Leden de mogelijkheid om met hen te overleggen over de wijze van toepassing van die maatregelen.
8. De Leden verbinden zich ertoe om, wanneer maatregelen worden genomen op grond van de leden 1 tot en met 7, ten aanzien van die maatregelen geen gebruik te maken van de bepalingen van artikel XIX, lid 1, a., en lid 3, van de GATT 1994 of artikel 8, lid 2, van de Over- eenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.
9. De bepalingen van dit artikel gelden voor de duur van het in arti- kel 20 bedoelde hervormingsproces.
DEEL IV
Artikel 6
Verbintenissen inzake interne steun
1. De verbintenissen tot verlaging van de interne steun die de Leden hebben opgenomen in Deel IV van hun Lijst gelden voor alle maatrege- len inzake interne steun aan landbouwers, behalve de maatregelen die op grond van de criteria die zijn vastgesteld in dit artikel en in Bijlage 2 bij deze Overeenkomst vrijgesteld zijn van de verlagingsverbintenis. De verbintenissen worden uitgedrukt in ,,Totale Geaggregeerde Xxxxx’’ en
,,Geconsolideerd Jaar- en Eindniveau van de Verbintenissen’’.
2. Op grond van de MTR-Overeenkomst dat regeringsmaatregelen voor directe of indirecte steun om de ontwikkeling van landbouw en platteland te bevorderen een integrerend deel zijn van de ontwikkelings- programma’s van ontwikkelingslanden, zijn, in tegenstelling tot wat anders het geval zou zijn geweest, de verbintenissen tot verlaging van de interne steun niet van toepassing op investeringssubsidies die Leden die ontwikkelingslanden zijn algemeen beschikbaar stellen voor de land- bouw en evenmin op de inputsubsidies voor de landbouwsector die deze Leden algemeen beschikbaar stellen voor producenten met een laag inkomen of met weinig produktiemiddelen; zulks geldt eveneens voor steun die deze Leden verlenen om producenten aan te moedigen om over te schakelen op de teelt van andere gewassen dan illegale gewassen voor de produktie van drugs. Interne steun die voldoet aan de in dit lid ver- melde criteria behoeft niet te worden meegerekend in de Actuele Totale AMS van een Lid.
3. Leden worden geacht hun verbintenis tot verlaging van de interne steun te zijn nagekomen in ieder jaar waarin de interne steun aan land- bouwers, uitgedrukt in de Actuele Totale AMS, niet groter is dan de geconsolideerde verbintenis voor een bepaald jaar of de geconsolideerde eindverbintenis die is gespecificieerd in Deel IV van de Lijst van dat Lid.
4. a. Leden zijn niet verplicht om bij de berekening van hun Actuele Totale AMS rekening te houden met en zijn niet verplicht om over te gaan tot verlaging van:
i. produktgebonden interne steun die normaliter meegerekend zou moeten worden, maar die niet groter is dan 5% van de totale produktiewaarde van een referentielandbouwprodukt van dat Lid in het betrokken jaar, en
ii. niet-produktgebonden interne steun die normaliter meegerekend zou moeten worden, maar die niet groter is dan 5% van de totale produktiewaarde van de landbouw van dat Lid.
b. Voor Leden die ontwikkelingslanden zijn bedraagt het de- minimis-percentage op grond van dit lid 10%.
5. a. Directe betalingen in het kader van programma’s voor produktie- beperking vallen niet onder de verbintenis tot verlaging van de interne steun, op voorwaarde dat
i. dergelijke betalingen gebaseerd zijn op een bepaalde oppervlakte en een bepaalde opbrengst, of
ii. dergelijke betalingen gebaseerd zijn op niet meer dan 85% van het basisniveau van de produktie, of
iii. betalingen per dier gebaseerd zijn op een bepaald aantal dieren.
b. De vrijstelling van de steunverlagingsverbintenis wordt voor de directe betalingen die aan bovengenoemde criteria voldoen, gerealiseerd door bij de berekening van de Actuele Totale AMS van een Lid geen rekening te houden met de waarde van deze directe betalingen.
Artikel 7
Algemene disciplines inzake interne steun
1. De Leden zorgen ervoor dat interne steun aan landbouwers die niet onder de steunverlagingsverbintenis valt op grond van de criteria die zijn vermeld in Bijlage 2 bij deze Overeenkomst, aan die criteria blijft vol- doen.
2. a. Interne steunmaatregelen ten gunste van landbouwers, met inbe- grip van alle wijzigingen in dergelijke maatregelen, en alle later inge- voerde maatregelen waarvoor niet kan worden aangetoond dat zij vol- doen aan de criteria van Bijlage 2 bij deze Overeenkomst of dat de verlagingsverbintenis daarop niet van toepassing is op grond van een andere bepaling van deze Overeenkomst, moeten worden meegerekend voor de berekening van de Actuele Totale AMS van een Lid.
b. Als in Deel IV van de Lijst van een Lid geen verbintenis inzake de Totale AMS is opgenomen, mag dat Lid aan zijn landbouwers geen steun verlenen boven het relevante de-minimis-percentage dat is vastge- steld in artikel 6, lid 4.
DEEL V
Artikel 8
Verbintenissen inzake concurrentie bij uitvoer
De Leden verbinden zich ertoe uitsluitend uitvoersubsidies toe te ken- nen in overeenstemming met deze Overeenkomst en met de verbintenis- sen die zijn opgenomen in hun Lijst.
Artikel 9
Verbintenissen inzake uitvoersubsidies
1. De hierna genoemde uitvoersubsidies vallen onder de verlagings- verbintenissen in het kader van deze Overeenkomst:
a. de toekenning door de overheid of door overheidsinstanties aan een bedrijf, een bedrijfstak, producenten van een landbouwprodukt, een coo¨peratie of een ander samenwerkingsverband van dergelijke produ- centen of aan een officie¨le afzetorganisatie, van directe subsidies, waar- onder betalingen in natura, die afhankelijk zijn van de uitvoer;
b. de verkoop of afzet via uitvoer, door de overheid of door overheids- instanties van niet-commercie¨le voorraden landbouwprodukten tegen een lagere prijs dan de vergelijkbare prijs die voor het corresponderende produkt in rekening wordt gebracht aan kopers op de interne markt;
c. betalingen bij uitvoer van een landbouwprodukt die worden gefi- nancierd krachtens overheidsmaatregelen, al of niet ten laste van de openbare middelen, waaronder betalingen die worden gefinancierd uit de opbrengst van een heffing op het betrokken landbouwprodukt of op een landbouwprodukt waarvan het uitgevoerde produkt een afgeleid produkt is;
d. de toekenning van subsidies ter verlaging van de afzetkosten bij uitvoer van landbouwprodukten (andere dan algemeen beschikbare dien- sten voor uitvoerbevordering en advies terzake), waaronder kosten van handling, kwaliteitsverbetering en andere verwerkingskosten en de kos- ten van internationaal vervoer;
e. door of in opdracht van de overheid bij verzending naar het bui- tenland toegepaste tarieven voor intern vervoer die gunstiger zijn dan de tarieven voor binnenlandse verzendingen;
f. subsidies voor landbouwprodukten die afhankelijk zijn van de ver- werking daarvan in produkten die worden uitgevoerd.
2. a. Onverminderd het bepaalde onder b. gelden de verbintenissen inzake het niveau van de uitvoersubsidie in de afzonderlijke jaren van de uitvoeringsperiode die de Leden voor de in lid 1 van dit artikel opge- somde uitvoersubsidies in hun Lijsten hebben opgenomen,
i. wat de verbintenissen tot verlaging van de begrotingsuitgaven betreft, als het maximumniveau van de uitgaven voor dergelijke subsidies dat in dat jaar mag worden uitgetrokken of vastgelegd voor het betrokken landbouwprodukt of de betrokken groep landbouwprodukten, en
ii. wat de verbintenissen tot verlaging van het volume van de uitvoer betreft, als de maximumhoeveelheid van een landbouwprodukt of een groep landbouwprodukten waarvoor in dat jaar dergelijke uitvoersubsidies mogen worden toegekend.
b. Van het tweede tot en met het vijfde jaar van de uitvoerings- periode mogen de Leden bij de toekenning van de in lid 1 genoemde uitvoersubsidies de verbintenissen voor een bepaald jaar die voor de pro- dukten of groepen produkten zijn gespecificeerd in Deel IV van hun Lijst overschrijden op voorwaarde dat:
i. de cumulatieve begrotingsuitgaven voor dergelijke subsidies vanaf het begin van de uitvoeringsperiode tot en met het betrokken jaar, de cumulatieve uitgaven die het resultaat zouden zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen over de uit- gaven per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrok- xxx Xxx ten hoogste overschrijden met 3% van de betrokken begrotingsuitgaven in de basisperiode;
ii. de cumulatieve uitvoer met behulp van dergelijke uitvoersubsidies vanaf het begin van de uitvoeringsperiode tot en met het betrok- ken jaar, de cumulatieve uitvoer die het resultaat zou zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen over de hoeveelheden per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid ten hoogste overschrijdt met 1,75% van de uitvoer in de basisperiode;
iii. over de hele uitvoeringsperiode de totale cumulatieve begrotings- uitgaven voor dergelijke uitvoersubsidies en de uitvoer waarvoor dergelijke uitvoersubsidies zijn toegekend, niet groter zijn dan de totale bedragen en de totale uitvoer die het resultaat zouden zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid, en
iv. de begrotingsuitgaven van een Lid voor uitvoersubsidies en de uitvoer van dat Lid met dergelijke subsidies aan het einde van de uitvoeringsperiode niet groter zijn dan 64, respectievelijk 79% van het niveau van de basisperiode 1986–1990. Voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, bedragen deze percentages 76, respec- tievelijk 86%.
3. De verbintenissen om de werkingssfeer van de uitvoersubsidies niet uit te breiden, zijn gespecificeerd in de Lijsten.
4. Tijdens de uitvoeringsperiode behoeven de Leden die ontwikke- lingslanden zijn geen verbintenissen aan te gaan voor de in lid 1, d. en e., genoemde uitvoersubsidies, op voorwaarde dat deze uitvoersubsidies niet zo worden toegepast dat daardoor de verbintenissen inzake steun- verlaging worden omzeild.
Artikel 10
Voorkoming van het omzeilen van verbintenissen inzake uitvoer- subsidies
1. De niet in artikel 9, lid 1, genoemde uitvoersubsidies worden niet zo toegepast dat zulks leidt tot of kan leiden tot het omzeilen van de ver- bintenissen inzake uitvoersubsidies; niet-commercie¨le transacties zullen niet worden gebruikt om dergelijke verbintenissen te omzeilen.
2. De Leden verbinden zich ertoe mee te werken aan de totstandbren- ging van internationaal aanvaarde disciplines voor uitvoerkredieten, uitvoerkredietgaranties of uitvoerkredietverzekeringsregelingen en om, na goedkeuring van dergelijke disciplines uitsluitend uitvoerkredieten, uitvoerkredietgaranties of uitvoerkredietverzekeringsregelingen toe te passen die daarmee in overeenstemming zijn.
3. Leden die stellen dat hoeveelheden die worden uitgevoerd boven de in een verbintenis tot verlaging van de gesubsidieerde uitvoer gespe- cificeerde hoeveelheden niet worden gesubsidieerd, moeten aantonen dat voor de betrokken hoeveelheid geen uitvoersubsidie, noch als genoemd in artikel 9, noch een andere, is toegekend.
4. Leden die internationale voedselhulp geven, zorgen ervoor
a. dat internationale voedselhulp noch direct, noch indirect gekop- peld wordt aan uitvoer van landbouwprodukten naar de ontvangende landen;
b. dat internationale voedselhulptransacties, waaronder geldelijke bi- laterale voedselhulp, worden uitgevoerd met inachtneming van de ,,Prin- ciples of Surplus Disposal and Consultative Obligations’’ (Beginselen inzake afzet van overschotten en overlegverplichtingen) van de FAO, en, indien van toepassing, het stelsel van ,,Usual Marketing Requirements (UMRs)’’ (Normale commercie¨le invoer), en
c. dat dergelijke hulp zoveel mogelijk wordt verleend in de vorm van schenkingen of op voorwaarden die minstens even gunstig zijn als die van artikel IV van het Voedselhulpverdrag van 1986.
Artikel 11
Verwerkte produkten
De uitvoersubsidie per eenheid van een verwerkt primair landbouw- produkt mag in geen geval hoger zijn dan de uitvoersubsidie per eenheid die van toepassing zou zijn bij uitvoer van het primaire landbouwpro- dukt als zodanig.
DEEL VI
Artikel 12
Disciplines inzake verboden op en beperkingen van de uitvoer
1. Wanneer een Lid op grond van artikel XI, lid 2, a), van de GATT 1994 een nieuw verbod of een nieuwe beperking op de uitvoer van voe- dingsmiddelen invoert, moeten de volgende bepalingen in acht worden genomen:
a. het Lid dat het uitvoerverbod of de uitvoerbeperking invoert, dient passende aandacht te geven aan het effect van een dergelijk verbod of van een dergelijke beperking op de continu¨ıteit in de voedselvoorziening van Leden die voedselinvoerende landen zijn;
b. voordat een Lid een uitvoerverbod of een uitvoerbeperking in- voert, zendt het de Landbouwcommissie zo vroeg mogelijk een schrif- telijke kennisgeving met daarin gegevens zoals de aard en de duur van de maatregel en pleegt dat Lid, na een verzoek dienaangaande, met ieder ander Lid dat een aanzienlijk belang heeft als importeur overleg over alle aangelegenheden in verband met de betrokken maatregel. Het Lid dat een uitvoerverbod of een uitvoerbeperking invoert, verstrekt een Lid dat een aanzienlijk belang heeft als importeur, op verzoek de nodige gegevens.
2. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op Leden die ont- wikkelingslanden zijn, tenzij de maatregel wordt genomen door een Lid dat een ontwikkelingsland en tegelijk een netto-exporteur van het be- trokken voedingsmiddel is.
DEEL VII
Artikel 13
Passende terughoudendheid
Ondanks de bepalingen van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (in dit artikel ,,Subsidie- overeenkomst’’ genoemd) geldt voor de uitvoeringsperiode het vol- gende:
a. interne steunmaatregelen die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van Bijlage 2 bij deze Overeenkomst
i. kunnen niet leiden tot compenserende rechten1);
ii. kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI van de GATT 1994 en Deel III van de Subsidie-overeenkomst, en
iii. kunnen niet leiden tot acties vanwege het feit dat de voordelen van tariefconcessies die volgens artikel II van de GATT 1994 aan een ander Lid toekomen, zijn tenietgedaan of uitgehold in de zin van artikel XXIII, lid 1, b), van de GATT 1994 zonder dat de bepalingen van de GATT zijn overtreden;
b. de interne steunmaatregelen die zijn gespecificeerd in de Lijsten van de Leden en die volledig in overeenstemming zijn met de bepalin- gen van artikel 6 van deze Overeenkomst, met inbegrip van de directe betalingen die in overeenstemming zijn met lid 5 daarvan, alsmede de interne steun die beneden de de-minimis-niveaus blijft en in overeen- stemming is met artikel 6, lid 2,
i. kunnen niet leiden tot compenserende rechten, tenzij volgens arti- kel VI van de GATT 1994 en Deel V van de Subsidie- overeenkomst schade of dreigende schade wordt vastgesteld, met dien verstande voorts dat inzake het openen van een onderzoek aangaande compenserende rechten passende terughoudendheid wordt betracht;
ii. kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 of de artikelen 5 en 6 van de Subsidie- overeenkomst, op voorwaarde dat in het kader van dergelijke maatregelen voor een specifiek produkt niet meer steun wordt ver- leend dan in het jaar 1992, en
iii. kunnen niet leiden tot acties vanwege het feit dat de voordelen van tariefconcessies die volgens artikel II van de GATT 1994 aan een ander Lid toekomen, zijn tenietgedaan of uitgehold in de zin van artikel XXIII, lid 1, b), van de GATT 1994 zonder dat de bepalingen van de GATT zijn overtreden, op voorwaarde dat in het kader van dergelijke maatregelen voor een specifiek produkt niet meer steun wordt verleend dan in het jaar 1992;
c. de in de Lijsten van de Leden gespecificeerde uitvoersubsidies die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van Deel V van deze Overeenkomst
i. kunnen alleen leiden tot compenserende rechten, nadat volgens artikel VI van de GATT 1994 en Deel V van de Subsidie- overeenkomst schade of dreigende schade wordt vastgesteld in verband met de volume-ontwikkeling, het effect op de prijzen of latere gevolgen, met dien verstande voorts dat inzake het openen van een onderzoek aangaande compenserende rechten passende terughoudendheid wordt betracht, en
1) In dit artikel wordt onder ,,compenserende rechten’’ verstaan rechten als bedoeld in artikel VI van de GATT 1994 en in Deel V van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen.
ii. kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI van de GATT 1994 of de artikelen 3, 5 en 6 van de Subsidie- overeenkomst.
DEEL VIII
Artikel 14
Sanitaire en fytosanitaire maatregelen
De Leden komen overeen de Overeenkomst inzake sanitaire en fy- tosanitaire maatregelen uit te voeren.
DEEL IX
Artikel 15
Bijzondere en afwijkende behandeling
1. Overeenkomstig de erkenning dat een afwijkende en gunstiger behandeling voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, een integrerend deel is van de onderhandelingen, wordt een bijzondere en afwijkende behandeling inzake verbintenissen toegestaan zoals vastgesteld in de relevante bepalingen van deze Overeenkomst en vastgelegd in de Lijs- ten van concessies en verbintenissen.
2. Leden die ontwikkelingslanden zijn hebben het recht de verlagings- verbintenissen uit te voeren over een periode van maximaal tien jaar. Leden die minstontwikkelde landen zijn, behoeven geen verlagings- verbintenissen aan te gaan.
DEEL X
Artikel 16
Minstontwikkelde landen en ontwikkelingslanden die netto-importeurs van voedsel zijn
1. De Leden die ontwikkelde landen zijn, nemen de maatregelen waarin is voorzien in het Besluit inzake maatregelen naar aanleiding van de mogelijke negatieve effecten van het hervormingsprogramma op de minstontwikkelde landen en op de ontwikkelingslanden die netto- importeur van voedsel zijn.
2. De Landbouwcommissie houdt toezicht op de uitvoering van dit besluit.
DEEL XI
Artikel 17
Landbouwcommissie
Hierbij wordt een Landbouwcommissie opgericht.
Artikel 18
Evaluatie van de uitvoering van de verbintenissen
1. De vorderingen bij de uitvoering van de verbintenissen die zijn overeengekomen in het hervormingsprogramma in het kader van de Uruguay-Ronde worden in de Landbouwcommissie gee¨valueerd.
2. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van kennisgevingen die de Leden over vast te stellen onderwerpen en op vast te stellen tijdstip- pen indienen, alsmede aan de hand van de documentatie die het Secre- tariaat van de WTO kan worden verzocht op te stellen om de evaluatie te vergemakkelijken.
3. Naast de op grond van lid 2 in te dienen kennisgevingen, moeten onverwijld kennisgevingen worden ingediend voor iedere nieuwe interne steunmaatregel of iedere wijziging in een bestaande steunmaatregel waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenis wordt gemaakt. In de kennisgeving dienen details te worden meegedeeld over de nieuwe of gewijzigde maatregel en moet worden aangetoond dat deze in overeenstemming is met de in artikel 6 of in Bijlage 2 bij deze Over- eenkomst vastgestelde criteria.
4. Bij de evaluatie houden de Leden terdege rekening met het effect van zeer hoge inflatiepercentages op de mogelijkheden van een Lid om zich aan zijn verbintenissen inzake interne steun te houden.
5. De Leden komen overeen in de Landbouwcommissie jaarlijks, tegen de achtergrond van de verbintenissen inzake uitvoersubsidies in het kader van deze Overeenkomst, overleg te plegen over hun aandeel in de normale groei van de wereldhandel in landbouwprodukten.
6. Bij de evaluatie kunnen de Leden iedere kwestie aan de orde stel- len die relevant is voor de uitvoering van de verbintenissen die in deze Overeenkomst zijn opgenomen in het kader van het hervormings- programma.
7. Ieder Lid mag iedere maatregel onder de aandacht van de Landbouwcommissie brengen die naar zijn oordeel door een ander Lid via een kennisgeving had moeten worden gemeld.
Artikel 19
Overleg en beslechting van geschillen
De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstem- ming inzake Geschillenbeslechting, zijn van toepassing op het overleg over en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeen- komst.
DEEL XII
Artikel 20
Voortzetting van het hervormingsproces
Erkennend dat hun doelstelling op lange termijn, aanzienlijke en pro- gressieve verlaging van ondersteuning en bescherming leidend tot een fundamentele hervorming, een permanent proces impliceert, komen de Leden overeen dat de onderhandelingen over de voortzetting van dat proces e´e´n jaar vo´o´r het einde van de uitvoeringsperiode begonnen zul- len worden, rekening houdend met
a. de ervaring tot dat tijdstip met de uitvoering van de verlagings- verbintenissen;
b. de effecten van de verlagingsverbintenissen op de wereldhandel in landbouwprodukten;
c. overwegingen van niet-commercie¨le aard, de bijzondere en afwij- kende behandeling voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, het doel een billijk en marktgeorie¨nteerd handelssysteem voor landbouw- produkten tot stand te brengen en de andere doelstellingen en overwe- gingen die zijn genoemd in de considerans van deze Overeenkomst, en
d. de verdere verbintenissen die nodig zijn voor het bereiken van bovengenoemde doelstellingen op lange termijn.
DEEL XIII
Artikel 21
Slotbepalingen
1. De bepalingen van de GATT 1994 en van andere Multilaterale han- delsovereenkomsten in Bijlage 1.A bij de WTO-overeenkomst zijn van toepassing onder voorbehoud van de bepalingen van deze Overeen- komst.
2. De bijlagen bij deze Overeenkomst vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst.
Bijlage 1
PRODUKTEN
1. Deze Overeenkomst heeft betrekking op onderstaande produkten:
i. GS-hoofdstukken 1 tot en met 24, exclusief vis en visserij- produkten, plus*)
ii. GS-code | 2905.43 | (mannitol) |
GS-code | 2905.44 | (sorbitol) |
GS-tariefpost | 33.01 | (etherische olie¨n) |
GS-tariefposten | 35.01 t/m 35.05 | (albumine-achtige |
GS-code | 3809.10 | stoffen, gewijzigd zetmeel, lijm) (appreteermiddelen) |
GS-code | 3823.60 | (sorbitol n.e.g.) |
GS-tariefposten | 41.01 t/m 41.03 | (huiden en vellen) |
GS-tariefpost | 43.01 | (pelterijen) |
GS-tariefposten | 50.01 t/m 50.03 | (ruwe zijde en zijde- |
GS-tariefposten | 51.01 t/m 51.03 | afval) (wol en haar) |
GS-tariefposten | 52.01 t/m 52.03 | (ruwe katoen, afval |
van katoen en | ||
GS-tariefpost | 53.01 | gekaarde of gekamde katoen) (ruw vlas) |
GS-tariefpost | 53.02 | (ruwe hennep) |
*) De produktomschrijvingen tussen haakjes zijn niet noodzakelijkerwijs limitatief.
2. Het bovenstaande doet niets af aan de werkingssfeer van de Over- eenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen.
Bijlage 2
INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN
1. Interne steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fun- damentele eis dat zij de handel of de produktie niet of hoogstens mini- maal verstoren. Daarom moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstel- ling wordt gevraagd, voldoen aan de volgende basiscriteria:
a. de betrokken steun moet worden verleend in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten) gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en
b. de betrokken steunmaatregel mag geen prijsondersteuning voor de producenten inhouden,
alsmede, naargelang van de categorie van de maatregelen, aan de hierna vermelde soortspecifieke criteria en voorwaarden.
Overheidsregelingen
2. Algemene dienstverlening
Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Der- gelijke regelingen moeten voldoen aan de in bovenstaand lid 1 vermelde basiscriteria en eventuele hierna vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten:
a. onderzoek, waaronder algemeen onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma’s en onderzoekprogramma’s in verband met spe- cifieke produkten;
b. bestrijding van plagen en ziekten, waaronder algemene maatrege- len en maatregelen per produkt, zoals alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing;
c. opleidingsdiensten, waaronder zowel faciliteiten voor algemene als specialistische scholing;
d. voorlichtings- en adviesdiensten, waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek;
e. inspectiediensten, waaronder algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde produkten met het oog op volksgezondheid, vei- ligheid, indeling of standaardisatie;
f. diensten voor afzet en verkoopbevordering, waaronder markt- informatie, advies en verkoopbevordering voor bepaalde produkten, maar geen uitgaven voor niet-gespecificeerde doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te verschaffen, en
g. infrastructuurvoorziening, waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en haveninstallaties, watervoor- ziening, dammen en waterafvoer, en de infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma’s. In al deze gevallen mogen de uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de infra- structuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op produktie- benodigdheden of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurstarieven omvatten.
3. Overheidsvoorraden met het oog op de continu¨ıteit van de voedsel- voorziening1). Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het aanleggen en aanhouden van voorraden produkten die een integrerend deel zijn van een programma om de continu¨ıteit van de voedselvoorziening te waar- borgen dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van pro- dukten in het kader van een dergelijk programma.
De omvang en de aanleg van dergelijke voorraden dienen te cor- responderen met vooraf bepaalde doelstellingen die uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De aanleg, zowel als de afzet van de voorraden dient financieel veri- fieerbaar te zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor het betrok- ken produkt en de betrokken kwaliteit.
4. Interne voedselhulp2)
Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood.
Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van voeding. Dergelijke steun kan worden verleend in de vorm van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen die aan de voorwaarden voldoen de middelen te ver- strekken om voedsel te kopen tegen marktprijzen of gesubsidi- eerde prijzen. Het voedsel dient door de overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en admini- stratie van de steun dient verifieerbaar te zijn.
5. Directe betalingen aan producenten
Steun aan producenten via directe betalingen (of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor aanspraak wordt ge- maakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de punten 6
1) Voor de toepassing van punt 3 van deze bijlage worden overheids- programma’s inzake voorraden voor voedselvoorziening die in ontwikkelingslan- den verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming te zijn met de bepa- lingen van dit punt, ook wanneer het programma’s betreft in het kader waarvan voorraden voedselprodukten met het oog op de continu¨ıteit van de voedsel- voorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officie¨le prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de externe referentie- prijs wordt meegerekend in de AMS.
2) Voor de toepassing van punt 3 en punt 4 van deze bijlage wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen met de bedoeling om regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.
tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke catego- riee¨n directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun behalve met de in punt 1 vermelde basiscriteria ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6, b. tot en met e., vermelde criteria.
6. Niet-produktiegebonden inkomenssteun
a. Het recht op dergelijke betalingen moet worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status van producent of grondeigenaar, het gebruik van produktiefactoren of de produktie- omvang in een bepaalde basisperiode.
b. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode.
c. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.
d. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de produktiefactoren die zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode.
e. Produktie zal geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor dergelijke betalingen.
7. Overheidsbijdrage voor inkomensverzekeringsregelingen
a. Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30% van het gemiddelde bruto- inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen (betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet meegere- kend. Iedere producent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te hebben op de betaling.
b. Deze betalingen mogen niet meer compenseren dan 70% van het inkomensverlies van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.
c. Deze betalingen mogen uitsluitend gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de betrokken produkten, noch aan de gebruikte produktiefactoren.
d. Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun in verband met natuur- rampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100% van zijn totale verlies.
8. Betalingen (hetzij rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage voor oogstverzekeringen) in verband met natuurrampen
a. Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van for- mele erkenning door de overheid dat er sprake is of is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemiee¨n, plagen, kern- ongelukken, en oorlog op het grondgebied van het betrokken Lid) en een produktiedaling van meer dan 30% van de gemiddelde produktie in de laatste drie jaar of de gemiddelde produktie van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste produktie niet meegerekend.
b. Betalingen naar aanleiding van een ramp mogen slechts betrek- king hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere pro- duktiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp.
c. De betalingen mogen hoogstens de verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de produktie in de toekomst.
d. Betalingen tijdens een ramp mogen niet groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b. te voorkomen of te beper- ken.
e. Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7 (inkomensverzekerings- regelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100% van het totale verlies van de producent.
9. Steun voor structuuraanpassing via bee¨indigingsregelingen
a. Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma’s om bedrijfsbee¨indiging door personen die commercieel agrarische produkten produceren of hun omschakeling op niet-agrarische activiteiten, te vergemakkelijken.
b. De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van volledige en permanente bee¨indiging van commercie¨le agrarische produktie.
10. Steun voor structuuraanpassing via braakleggingsprogramma’s
a. Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma’s om land of andere produktiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commercie¨le agrarische produk- tie.
b. De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van het uit pro- duktie nemen van land voor commercie¨le agrarische produktie voor min- stens drie jaar en, wat betreft vee, van het slachten of definitieve perma- nente verwijdering van het bedrijf.
c. De betalingen mogen geen voorwaarden of bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere produktiemiddelen voor de commercie¨le produktie van landbouwprodukten.
d. De betalingen mogen niet worden gekoppeld aan het type of de omvang van de produktie en evenmin aan de prijzen, op de interne markt
of de wereldmarkt, voor de produkten die worden verkregen met ge- bruikmaking van het land of de overige produktiemiddelen die voor pro- duktie resteren.
11. Steun voor structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun
a. Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma’s ter ondersteuning van de financie¨le of materie¨le herstructurering van de bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma’s kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering van landbouwgrond.
b. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van bepa- lingen als bedoeld onder e., in een jaar na de basisperiode.
c. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.
d. De betalingen worden slechts gedaan voor de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor ze worden gegeven.
e. De betalingen mogen voor de ontvangers geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat betreft de te pro- duceren landbouwprodukten, behalve de eis om een bepaald produkt niet te produceren.
f. De betalingen mogen niet hoger zijn dan nodig is om de structuur- handicap te compenseren.
12. Betalingen in het kader van milieubeschermingsprogramma’s
a. Het recht op dergelijke betalingen dient een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor milieubescherming of natuurbe- houd en afhankelijk te worden gesteld van de naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma, waaronder voor- waarden wat betreft de produktiemethoden of de produktie- benodigdheden.
b. De betaling mag niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma.
13. Betalingen in het kader van programma’s voor regionale bijstand
a. Het recht op dergelijke betalingen dient beperkt te blijven tot pro- ducenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met een defi- nieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als pro- bleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waar- uit blijkt dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden.
b. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie
(waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode, behalve aan de eis om de produktie te verlagen.
c. De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.
d. Het recht op de betalingen geldt alleen voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar in die gebieden voor alle producenten.
e. Als de betalingen worden gekoppeld aan de produktiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor de betrok- ken produktiefactor.
f. De betalingen mogen niet groter te zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het betrokken gebied.
Bijlage 3
INTERNE STEUN: BEREKENING VAN DE GEAGGREGEERDE STEUN
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 wordt de Geaggrereerde Steun (Aggregate Measurement of Support – AMS) produktgebonden berekend voor ieder referentielandbouwprodukt waarvoor marktprijs- ondersteuning, niet-vrijgestelde directe betalingen of enige andere niet van de verlagingsverbintenis vrijgestelde subsidie (andere ,,niet- vrijgestelde beleidsmaatregelen’’) wordt toegekend. Voor de niet- produktgebonden steun wordt de niet-produktgebonden AMS berekend in een enkel totaalbedrag.
2. De in punt 1 bedoelde subsidies omvatten zowel de begrotings- uitgaven als de gederfde inkomsten van de overheid of haar uitvoerings- organen.
3. Zowel de steun op nationaal als subnationaal niveau wordt meege- rekend.
4. Door de producenten betaalde specifieke landbouwheffingen of retributies worden in mindering gebracht op de AMS.
5. De volgens het onderstaande berekende AMS voor de basisperiode vormt het basisniveau voor de uitvoering van de verbintenis tot verla- ging van de interne steun.
6. Voor ieder referentielandbouwprodukt wordt een specifieke AMS bepaald en uitgedrukt in een totaal geldbedrag.
7. De AMS wordt berekend voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop van het betrokken referentielandbouwprodukt. Maatregelen ten gunste van de verwerkers van landbouwprodukten wor- den meegerekend voor zover zij ten goede komen aan de producenten van de referentielandbouwprodukten.
8. Marktprijsondersteuning: de ondersteuning van de marktprijzen wordt berekend door het verschil tussen een vaste externe referentieprijs en de toegepaste regelingsprijs te vermenigvuldigen met de geprodu- ceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor de regelingsprijs. Begrotingsuitgaven om dit verschil te handhaven, zoals de opkoopkosten of de opslagkosten, worden niet meegerekend voor de AMS.
9. De externe referentieprijs wordt gebaseerd op de jaren 1986 tot en met 1988 en wordt in het algemeen de gemiddelde f.o.b.-prijs per gewichtseenheid voor het betrokken referentielandbouwprodukt in een netto-exporterend land en de gemiddelde c.i.f.-prijs per gewichtseenheid voor het betrokken referentielandbouwprodukt in een netto-importerend land tijdens de basisperiode. De referentieprijs kan, zonodig, worden aangepast in verband met kwaliteitsverschillen.
10. Niet-vrijgestelde directe betalingen: niet-vrijgestelde directe beta- lingen die afhankelijk zijn van een prijsverschil, worden berekend door het verschil tussen de referentieprijs en de toegepaste regelingsprijs te vermenigvuldigen met de geproduceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor de regelingsprijs of worden berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven.
11. De referentieprijs wordt gebaseerd op de jaren 1986 tot en met 1988 en is in het algemeen de prijs waarvan wordt uitgegaan voor de bepaling van het niveau van de directe betalingen.
12. Het bedrag van de niet-vrijgestelde directe betalingen die geba- seerd worden op andere factoren dan de prijs, wordt berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven.
13. Andere niet-vrijgestelde maatregelen, waaronder inputsubsidies en andere maatregelen zoals maatregelen tot verlaging van de afzet- kosten: de waarde van dergelijke maatregelen wordt berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven van de overheid of, wanneer de volle omvang van de subsidie niet uit de begrotingsuitgaven blijkt, het ver- schil tussen de prijs van het gesubsidieerde produkt of de gesubsidieerde dienst en een representatieve marktprijs voor een soortgelijk produkt of een soortgelijke dienst, vermenigvuldigd met de hoeveelheid produkten of diensten.
Bijlage 4
INTERNE STEUN: BEREKENING VAN AMS-EQUIVALENT
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 worden AMS- equivalenten berekend voor alle referentielandbouwprodukten waarvoor de in Bijlage 3 gedefinieerde marktprijsondersteuning bestaat, maar waarvoor berekening van deze component van de AMS niet uitvoerbaar
is. Voor dergelijke produkten omvat het basisniveau waarvan wordt uit- gegaan voor de uitvoering van de verbintenissen inzake verlaging van de interne steun, een marktprijsondersteuningscomponent uitgedrukt in AMS-equivalenten als bedoeld in punt 2, alsmede eventuele niet- vrijgestelde directe betalingen en andere niet-vrijgestelde steun, die wordt geraamd overeenkomstig het bepaalde in punt 3. Zowel op natio- naal als subnationaal niveau toegekende steun moet worden meegere- kend.
2. De in punt 1 bedoelde AMS-equivalenten worden voor alle referentielandbouwprodukten waarvoor marktprijsondersteuning wordt toegekend en waarvoor de berekening van de marktprijsondersteunings- component van de AMS niet uitvoerbaar is, produktgebonden berekend voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop. Voor deze referentielandbouwprodukten wordt het equivalent van de marktprijsondersteuning berekend met gebruikmaking van de toegepaste regelingsprijs en de geproduceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor die prijs of, als dit niet uitvoerbaar is, de begrotingsuitgaven voor ondersteuning van de producentenprijs.
3. Als voor onder punt 1 vallende referentielandbouwprodukten niet- vrijgestelde directe betalingen of andere produktgebonden, niet van de verlagingsverbintenis vrijgestelde subsidies worden toegekend, worden de AMS-equivalenten voor deze maatregelen berekend zoals de overeen- komstige AMS-componenten (zie de punten 10 t/m 13 van Bijlage 3).
4. De AMS-equivalenten worden berekend aan de hand van de sub- sidie voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop van het betrokken referentielandbouwprodukt. Maatregelen ten gunste van de verwerkers van landbouwprodukten worden meegerekend voor zover zij ten goede komen aan de producenten van de referentie- landbouwprodukten. Voor specifieke landbouwheffingen of retributies die door de producenten zijn betaald, worden de AMS-equivalenten dienovereenkomstig verlaagd.
Bijlage 5
BIJZONDERE BEHANDELING OP GROND VAN ARTIKEL 4, LID 2.
Sectie A
1. De bepalingen van artikel 4, lid 2, zijn niet met ingang van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van toepassing op pri- maire landbouwprodukten en verwerkte en/of bereide produkten daarvan (,,aangeduide produkten’’) waarvoor aan de onderstaande voorwaarden is voldaan (deze behandeling wordt hierna ,,bijzondere behandeling’’ genoemd):
a. de invoer van de aangeduide produkten bedroeg in de basisperiode 1986-1988 (hierna ,,de basisperiode’’ genoemd) minder dan 3% van het betrokken interne verbruik;
b. sinds het begin van de basisperiode zijn voor de aangeduide pro- dukten geen uitvoersubsidies toegekend;
c. er worden doeltreffende produktiebeperkende maatregelen toege- past voor het primaire landbouwprodukt;
d. dergelijke produkten worden, in Sectie I-B van Deel I van de Lijst van een Lid die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesj, aangeduid met de vermelding ,,ST-Annex 5’’ als produkten waarvoor een bijzondere behandeling geldt in verband met niet-commercie¨le over- wegingen, zoals waarborging van de continu¨ıteit van de voedsel- voorziening en milieubescherming, en
e. de minimumtoegang voor de aangeduide produkten, zoals gespe- cificeerd in Sectie I-B van Deel I van de Lijst van het betrokken Lid, bedraagt vanaf het begin van het eerste jaar van de uitvoeringsperiode 4% van het interne verbruik van de aangeduide produkten tijdens de basisperiode en wordt vervolgens per resterend jaar van de uitvoerings- periode verhoogd met 0,8% van het betrokken interne verbruik in de basisperiode.
2. Een Lid mag aan het begin van elk jaar van de uitvoeringsperiode door het bepaalde in punt 6 toe te passen een einde maken aan de bij- zondere behandeling voor de aangeduide produkten. In dat geval dient het betrokken Lid de op dat tijdstip reeds geldende minimumtoegang te behouden en de minimumtoegang per resterend jaar van de uitvoerings- periode te verhogen met 0,4% van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Daarna moet de minimumtoegang die op grond van deze formule geldt voor het laatste jaar van de uitvoeringsperiode, behouden blijven in de Lijst van het betrokken Lid.
3. Onderhandelingen over de vraag of de in punt 1 vermelde bijzon- dere behandeling kan blijven gelden na de uitvoeringsperiode, moeten binnen deze uitvoeringsperiode worden afgerond in het kader van de in artikel 20 van deze Overeenkomst bedoelde onderhandelingen, daarbij rekening houdende met niet-commercie¨le overwegingen.
4. Indien als resultaat van de in punt 3 bedoelde onderhandelingen wordt overeengekomen dat een Lid de bijzondere behandeling mag blij- ven toepassen, verleent dat Lid de aanvullende en acceptabele conces- sies die tijdens die onderhandelingen zijn vastgesteld.
5. Als de bijzondere behandeling aan het einde van de uitvoerings- periode niet langer van toepassing blijft, past het betrokken Lid de bepa- lingen van punt 6 toe. In dat geval moet na de uitvoeringsperiode de minimumtoegang voor de aangeduide produkten 8% blijven van het betrokken interne verbruik in de basisperiode dat is gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid.
6. Op de andere voor de aangeduide produkten toegepaste grens- beschermingsmaatregelen dan gewone douanerechten worden de bepa- lingen van artikel 4, lid 2, van toepassing vanaf het begin van het jaar waarin de bijzondere behandeling niet meer wordt toegepast. Voor der- gelijke produkten worden gewone douanerechten toegepast die worden geconsolideerd in de Lijst van het betrokken Lid en die, vanaf het begin van het jaar waarin de bijzondere behandeling wordt bee¨indigd en daarna, worden toegepast op het niveau dat van toepassing zou zijn geweest als tijdens de uitvoeringsperiode in gelijke jaarlijkse stappen een verlaging met minstens 15% zou zijn toegepast. Deze douanerechten worden bepaald aan de hand van tariefequivalenten die worden berekend overeenkomstig de richtlijnen in het aanhangsel bij deze Bijlage.
Sectie B
7. De bepalingen van artikel 4, lid 2, zijn ook niet met ingang van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van toepassing op een pri- mair landbouwprodukt dat traditioneel het belangrijkste voedingsmiddel is in een Lid dat een ontwikkelingsland is en waarvoor, behalve aan de in punt 1 a. tot en met d. vermelde voorwaarden, voor zover van toepas- sing, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de minimumtoegang voor de betrokken produkten, zoals gespeci- ficeerd in Sectie I-B van Deel I van de Lijst van het betrokken lid dat een ontwikkelingsland is, bedraagt vanaf het begin van het eerste jaar van de uitvoeringsperiode 1% van het interne verbruik van de betrokken produkten tijdens de basisperiode en wordt tot het begin van het vijfde jaar van de uitvoeringsperiode in gelijke stappen verhoogd tot 2% van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Vanaf het begin van het zesde jaar van de uitvoeringsperiode bedraagt de minimumtoegang voor de betrokken produkten 2% van het betrokken interne verbruik in de basisperiode en wordt deze toegang tot het begin van het tiende jaar in gelijke stappen verhoogd tot 4% van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Daarna moet de minimumtoegang die op grond van deze formule geldt voor het tiende jaar van de uitvoeringsperiode, behouden blijven in de Lijst van het betrokken Lid dat een ontwikke- lingsland is;
b. er moet adequate markttoegang zijn verleend voor andere produk- ten die onder deze Overeenkomst vallen.
8. Onderhandelingen over de vraag of de in punt 7 vermelde bijzon- dere behandeling kan blijven gelden na het tiende jaar na het begin van de uitvoeringsperiode, moeten worden begonnen en afgerond binnen dit tiende jaar.
9. Indien als resultaat van de in punt 8 bedoelde onderhandelingen wordt overeengekomen dat een Lid de bijzondere behandeling mag blij- ven toepassen, verleent dat Lid de aanvullende en acceptabele conces- sies die tijdens die onderhandelingen zijn vastgesteld.
10. Als de bijzondere behandeling op grond van punt 7 aan het einde van het tiende jaar na het begin van de uitvoeringsperiode niet langer van toepassing blijft, worden voor de betrokken produkten gewone douanerechten toegepast die worden vastgesteld aan de hand van tarief- equivalenten die worden berekend overeenkomstig de richtlijnen in het aanhangsel bij deze Bijlage en die worden geconsolideerd in de Lijst van het betrokken Lid. Voor het overige worden de bepalingen van punt 6 toegepast overeenkomstig de wijzigingen die zijn overeengekomen in het kader van de bijzondere en afwijkende behandeling die op grond van deze Overeenkomst is toegestaan voor Leden die ontwikkelingslanden zijn.
Aanhangsel bij Bijlage 5
Richtlijnen voor de berekening van tariefequivalenten in verband met het bepaalde in punt 6 en punt 10 van deze Bijlage.
1. De tariefequivalenten worden, ongeacht of ze worden uitgedrukt in ad valorem-rechten of specifieke rechten, verifieerbaar berekend aan de hand van het verschil tussen de interne en de externe prijzen. Daarbij wordt uitgegaan van gegevens over de jaren 1986 tot en met 1988. De tariefequivalenten
a. worden in beginsel vastgesteld voor viercijferige tariefposten van het GS;
b. worden zonodig vastgesteld op zescijferig of nog gedetailleerder niveau van het GS;
c. worden voor verwerkte en/of bereide produkten in het algemeen vastgesteld door vermenigvuldiging van het (de) specifieke tarief- equivalent(en) voor het (de) primaire landbouwprodukt(en) met het aan- deel (de aandelen), naargelang van het geval, in waarde of fysiek, van het (de) primaire landbouwprodukt(en) in het verwerkte en/of bereide produkt, daarbij, zonodig, rekening houdende met bestaande additionele elementen ter bescherming van de industrie.
2. Als externe prijzen worden in het algemeen gemiddelde c.i.f.- prijzen per eenheid genomen voor het invoerende land. Als geen of geen adequate gemiddelde c.i.f.-prijzen beschikbaar zijn, worden als externe prijzen genomen
a. adequate gemiddelde c.i.f.-prijzen per eenheid van een nabij land,
of
b. worden de externe prijzen geraamd aan de hand van gemiddelde
f.o.b.-prijzen per eenheid van een adequaat belangrijk exporterend land of adequate belangrijke exporterende landen, welke prijzen worden aan- gepast door daarbij een geraamd bedrag voor verzekering, vracht en andere kosten naar het land van invoer op te stellen.
3. De externe prijzen worden in het algemeen in de nationale valuta omgerekend met gebruikmaking van het jaargemiddelde van de markt- wisselkoers voor dezelfde periode als de periode waarover prijsgegevens beschikbaar zijn.
4. Als interne prijs wordt in het algemeen een prijs genomen die representatief is voor de groothandelsprijs op de interne markt of, als geen adequate gegevens beschikbaar zijn, een raming van die prijs.
5. De oorspronkelijke tariefequivalenten kunnen, zonodig, met ge- bruikmaking van een passende coe¨fficie¨nt, worden aangepast in verband met verschillen in kwaliteit of soort.
6. Als een op grond van deze richtlijnen berekend tariefequivalent negatief is of lager is dan het huidige geconsolideerde recht, kan het ini- tie¨le tariefequivalent worden vastgesteld op het huidige geconsolideerde recht of op grond van een aanbod van het betrokken land voor dat pro- dukt.
7. Als het tariefequivalent dat volgens bovenstaande richtlijnen zou moeten worden toegepast, wordt aangepast, geeft het betrokken Lid, op verzoek, alle gelegenheid voor overleg om via onderhandelingen tot een passende oplossing te komen.
Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen
De Leden,
Nogmaals verklarend dat ieder Lid de voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant noodzakelijke maatrege- len mag vaststellen of toepassen, op voorwaarde dat de toepassing van deze maatregelen niet zo gebeurt dat zij een instrument zijn voor wille- keurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen Leden in wier landen de omstandigheden gelijk zijn of een instrument voor een verkapte beper- king van de internationale handel;
Geleid door de wens om de gezondheidssituatie van mens, dier en plant in de landen van alle Leden te verbeteren;
Vaststellende dat sanitaire en fytosanitaire maatregelen vaak worden toegepast op grond van bilaterale overeenkomsten of protocollen;
Geleid door de wens om een multilateraal kader van regels en disci- plines vast te stellen voor de opstelling, vaststelling en toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen ten einde de negatieve effecten van deze maatregelen op de handel zoveel mogelijk te beperken;
Erkennend dat internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen in dit opzicht een belangrijke bijdrage kunnen leveren;
Geleid door de wens om te bevorderen dat de Leden geharmoniseerde sanitaire en fytosanitaire maatregelen toepassen die zijn gebaseerd op internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen van de relevante internationale organisaties, waaronder de Codex Alimentarius Commis- sie, het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE), en de relevante internationale en regionale organisaties in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, zonder daarbij echter van de Leden te eisen om het voor hen adequate niveau van bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te veranderen;
Erkennend dat Xxxxx die ontwikkelingslanden zijn bijzondere moei- lijkheden kunnen ondervinden om zich te houden aan de sanitaire of fytosanitaire maatregelen van Leden die importlanden zijn en daardoor om toegang te krijgen tot de markten, maar ook om in hun eigen land sanitaire of fytosanitaire maatregelen vast te stellen en toe te passen, en geleid door de wens de Leden die ontwikkelingslanden zijn te helpen bij hun inspanningen in dit opzicht;
Geleid daarom door de wens om regels op te stellen voor de toepas- sing van de bepalingen van de GATT 1994 die betrekking hebben op het
gebruik van sanitaire of fytosanitaire maatregelen, en met name de bepa- lingen van artikel XX, b.1);
Komen het volgende overeen:
Artikel 1
Algemene bepalingen
1. Deze Overeenkomst geldt voor alle sanitaire en fytosanitaire maat- regelen die, direct of indirect, van invloed kunnen zijn op de internatio- nale handel. Dergelijke maatregelen moeten worden opgesteld en toege- past overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.
2. In het kader van deze Overeenkomst gelden de in Bijlage A vast- gestelde definities.
3. De Bijlagen zijn een integrerend deel van deze Overeenkomst.
4. Deze Overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten die de Leden kunnen doen gelden op grond van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, voor zover het gaat om maatregelen die niet bin- nen de werkingssfeer van deze Overeenkomst vallen.
Artikel 2
Fundamentele rechten en verplichtingen
1. De Leden hebben het recht de sanitaire en fytosanitaire maatrege- len te nemen die nodig zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, op voorwaarde dat dergelijke maat- regelen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
2. De Leden zorgen ervoor dat sanitaire of fytosanitaire maatregelen alleen worden toegepast voor zover nodig voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, dat dergelijke maatre- gelen worden gebaseerd op wetenschappelijke uitgangspunten en niet van kracht worden gelaten zonder voldoende wetenschappelijk bewijs, tenzij in de gevallen als bedoeld in artikel 5, lid 7.
3. De Leden zorgen ervoor dat hun sanitaire en fytosanitaire maatre- gelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen Leden in wier landen de omstandigheden gelijk of gelijkaardig zijn, en ook niet tussen hun eigen grondgebied en dat van andere Leden. Sanitaire en fytosanitaire maatregelen mogen niet zo worden toegepast dat zij een verkapte beperking van de internationale handel vormen.
4. Sanitaire of fytosanitaire maatregelen die in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen van deze Overeenkomst worden geacht in overeenstemming te zijn met de verplichtingen van de Leden op grond van de bepalingen van de GATT 1994 die betrekking hebben op het gebruik van sanitaire of fytosanitaire maatregelen, en met name de bepa- lingen van artikel XX, b.
1) In deze Overeenkomst geldt een verwijzing naar artikel XX, b., ook als ver- wijzing naar de inleidende bepalingen bij dat artikel.
Artikel 3
Harmonisatie
1. Om ervoor te zorgen dat de sanitaire en fytosanitaire maatregelen op een zo breed mogelijke grondslag worden geharmoniseerd, baseren de Leden hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen op internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen, voor zover die bestaan, tenzij anders is bepaald in deze Overeenkomst en met name in lid 3.
2. Sanitaire of fytosanitaire maatregelen die in overeenstemming zijn met internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen worden geacht noodzakelijk te zijn voor de bescherming van het leven of de gezond- heid van mens, dier of plant, en worden geacht niet in strijd te zijn met de relevante bepalingen van deze Overeenkomst en van de GATT 1994.
3. De Leden hebben het recht sanitaire of fytosanitaire maatregelen in te voeren of toe te passen die resulteren in een hoger niveau van sani- taire of fytosanitaire bescherming dan maatregelen gebaseerd op de rele- vante internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen, als dat weten- schappelijk kan worden verantwoord of dat samenhangt met het niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming dat een Lid adequaat acht overeenkomstig de relevante bepalingen van artikel 5, lid 1 tot en met lid 81). Desalniettemin mogen maatregelen die resulteren in een ander niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming dan het niveau dat zou resulteren uit maatregelen op grond van internationale normen, richtlij- nen of aanbevelingen, niet strijdig zijn met enige andere bepaling van deze Overeenkomst.
4. De Leden werken in de relevante internationale organisaties en hun ondersteunende organen, in het bijzonder de Codex Alimentarius Com- missie, het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE), en de internationale en regionale organisaties in het kader van het Inter- nationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, binnen hun moge- lijkheden ten volle mee om in deze organisaties te bevorderen dat nor- men, richtlijnen en aanbevelingen met betrekking tot alle aspecten van sanitaire en fytosanitaire maatregelen worden opgesteld en periodiek opnieuw worden bekeken.
5. De in artikel 12, lid 1 en lid 4, bedoelde Commissie voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (in deze Overeenkomst de ,,Commissie’’ genoemd) stelt een procedure op om de internationale harmonisatie te volgen en de inspanningen terzake met de relevante internationale orga- nisaties te coo¨rdineren.
1) In de zin van artikel 3, lid 3, zijn maatregelen wetenschappelijk verantwoord als, op grond van een onderzoek en evaluatie van de beschikbare wetenschappe- lijke gegevens overeenkomstig de relevante bepalingen van deze Overeenkomst, een Lid bepaalt dat de relevante internationale normen, richtlijnen of aanbevelin- gen niet toereikend zijn voor het door hem adequaat geachte niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming.
Artikel 4
Gelijkwaardigheid
1. De Leden aanvaarden de gelijkwaardigheid van de veterinaire of fytosanitaire maatregelen van andere Leden, zelfs als deze maatregelen verschillen van hun eigen maatregelen of van de maatregelen die wor- den toegepast door andere Leden die in hetzelfde produkt handelen, als het exporterende Lid het importerende Lid objectief aantoont dat zijn maatregelen resulteren in het adequate niveau van sanitaire of fytosani- taire bescherming van het importerende Lid. Daartoe wordt aan het importerende Lid, op diens verzoek, redelijke toegang gegeven wat betreft inspectie, proeven en andere relevante procedures.
2. De Leden aanvaarden, op verzoek, overleg met het oog op bila- terale en multilaterale overeenkomsten over de erkenning van de gelijk- waardigheid van gespecificeerde sanitaire of fytosanitaire maatregelen.
Artikel 5
Risico-evaluatie en bepaling van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming
1. De Leden baseren hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen op een aan de omstandigheden beantwoordende evaluatie van de risico’s voor het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, en houden daarbij rekening met de risico-evaluatiemethoden van de relevante internatio- nale organisaties.
2. Bij de evaluatie van de risico’s houden de Leden rekening met wetenschappelijk bewijs, relevante produktieprocessen en produktie- methoden, relevante inspectie-, bemonsterings- en beproevingsmethoden, prevalentie van specifieke ziekten of plagen; bestaan van ziekte- of plagenvrije gebieden, relevante omstandigheden wat betreft de ecologi- sche situatie of het milieu, en quarantaineregelingen of andere behande- lingen.
3. Bij de evaluatie van het risico voor het leven of de gezondheid van dier of plant, en bij de bepaling van de toe te passen maatregel om het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming tegen een dergelijk risico te bereiken, worden door de Leden als relevante econo- mische factoren in aanmerking genomen: de mogelijke schade in de vorm van verliezen aan produktie of verkoop als een plaag of ziekte wordt binnengebracht, gevestigd raakt of zich verspreidt, de kosten van bestrijding of uitroeiing op het grondgebied van het importerende Lid, en de kosten-batenverhouding van andere methoden om de risico’s te beperken.
4. De Leden behoren bij het bepalen van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming rekening houden met het doel de negatieve effecten op de handel zo klein mogelijk te houden.
5. Met het oog op een samenhangende toepassing van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming tegen risico’s voor het leven of de gezondheid van de mens, dier of plant dient ieder Lid wil- lekeurige of ongerechtvaardigde verschillen in de niveaus die hij in ver- schillende situaties adequaat acht te vermijden, als die verschillen resul- teren in discriminatie of in een verkapte beperking van de internationale handel. De Leden werken, overeenkomstig artikel 12, leden 1, 2 en 3, in de Commissie samen voor het opstellen van richtlijnen om de praktische toepassing van deze bepaling te bevorderen. Bij het opstellen van de richtlijnen houdt de Commissie rekening met alle relevante factoren, waaronder het feit dat mensen slechts bij uitzondering opzettelijk risico’s nemen ten aanzien van hun gezondheid.
6. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 2, zorgen de Leden ervoor dat sanitaire of fytosanitaire maatregelen die door hen vastgesteld of toegepast worden met het oog op hun adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming, de handel niet meer beperken dan nodig is om dat niveau te bereiken; ze houden daarbij rekening met de techni- sche en economische uitvoerbaarheid1).
7. Wanneer onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is, mag een Lid voorlopige sanitaire of fytosanitaire maatregelen vaststellen op grond van de beschikbare relevante gegevens, waaronder gegevens van de betrokken internationale organisaties en gegevens in verband met sanitaire of fytosanitaire maatregelen die worden toegepast door andere Leden. In die situatie moeten de Leden ernaar streven om de bijkomende gegevens te verzamelen die nodig zijn voor een objectievere risico- evaluatie en om de betrokken sanitaire of fytosanitaire maatregel binnen een redelijke termijn dienovereenkomstig opnieuw te bekijken.
8. Wanneer een Lid reden heeft om aan te nemen dat een specifieke sanitaire of fytosanitaire maatregel die door een ander Lid is ingevoerd of wordt toegepast, zijn uitvoer beperkt of kan beperken en de betrok- ken maatregel niet gebaseerd is op de relevante internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen of dergelijke normen, richtlijnen of aanbe- velingen niet bestaan, mag uitleg over de redenen voor deze sanitaire of fytosanitaire maatregel worden gevraagd en moet het Lid dat de maat- regel toepast, die uitleg verstrekken.
1) In de zin van artikel 5, lid 6, beperkt een maatregel de handel niet meer dan nodig is, tenzij er, rekening houdende met de technische en economische uitvoer- baarheid, een andere redelijkerwijs toepasbare maatregel bestaat die het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming geeft en aanzienlijk minder beperkingen voor de handel meebrengt.
Artikel 6
Aanpassing aan de regionale omstandigheden, waaronder ziekte- of plagenvrije gebieden of gebieden met een lage ziekte- of plagen- prevalentie
1. De Leden zorgen ervoor dat hun sanitaire of fytosanitaire maatre- gelen aangepast zijn aan de sanitaire of fytosanitaire kenmerken van het gebied, hetzij een land of een gedeelte van een land, hetzij enkele lan- den of gedeelten van enkele landen, waaruit het produkt afkomstig is en waarvoor het produkt is bestemd. Bij de evaluatie van de sanitaire of fytosanitaire kenmerken van een gebied houden de Leden onder andere rekening met de prevalentie van specifieke ziekten of plagen, eventuele uitroeiings- of bestrijdingsprogramma’s en eventuele adequate criteria of richtlijnen van de relevante internationale organisaties.
2. De Leden aanvaarden met name de concepten ziekte- of plagen- vrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten of pla- gen. Dergelijke gebieden worden bepaald aan de hand van factoren zoals geografische situatie, ecosystemen, epidemiologisch toezicht, en doel- treffendheid van sanitaire of fytosanitaire controles.
3. Exporterende Leden die stellen dat gebieden binnen hun grondge- bied vrij van ziekten of plagen zijn of een lage prevalentie van ziekten of plagen hebben, dienen terzake de nodige bewijzen te leveren om het importerende Lid objectief aan te tonen dat dergelijke gebieden ziekte- of plagenvrije gebieden zijn en waarschijnlijk zullen blijven, respectie- velijk gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen zijn of waarschijnlijk zullen blijven. Daartoe wordt aan het importerende Lid, op diens verzoek, redelijke toegang gegeven wat betreft inspectie, proe- ven en andere relevante procedures.
Artikel 7
Openheid
De Leden zorgen voor kennisgeving van de wijzigingen in hun sani- taire of fytosanitaire maatregelen en verstrekken gegevens over hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen overeenkomstig de bepalingen in Bijlage B.
Artikel 8
Controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures
De Leden houden zich bij de toepassing van controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures, waaronder nationale regelingen voor de goed- keuring van het gebruik van additieven of voor de vaststelling van tole-
ranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of diervoeder, aan de bepalingen in bijlage C, en zorgen er ook overigens voor dat hun procedures niet in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 9
Technische bijstand
1. De Leden komen overeen de technische bijstand aan andere Leden, met name Xxxxx die ontwikkelingslanden zijn, te vergemakkelijken het- zij op bilateraal niveau, hetzij via de betrokken internationale organisa- ties. Dergelijke assistentie kan onder andere worden verleend op het vlak van procestechnologie, onderzoek en infrastructuur, daaronder begrepen de oprichting van nationale regelgevende instanties, en kan worden ver- leend in de vorm van adviezen, kredieten, schenkingen en subsidies, ook voor het bekostigen van technische deskundigheid, opleidingen en appa- ratuur om deze landen in staat te stellen zich aan te passen aan het niveau van en uitvoering te geven aan de sanitaire of fytosanitaire maat- regelen die nodig zijn om het adequate niveau van sanitaire of fytosani- taire bescherming op hun uitvoermarkten te bereiken.
2. Als aanzienlijke investeringen nodig zijn om een Lid dat een uit- voerend ontwikkelingsland is in staat te stellen om te voldoen aan de sanitaire of fytosanitaire eisen van een importerend Lid, dient laatst- genoemd Lid te overwegen om die technische bijstand te verlenen die het ontwikkelingsland in staat stelt zijn markttoegang voor het betrok- ken produkt te handhaven of te vergroten.
Artikel 10
Bijzondere en afwijkende behandeling
1. Bij de voorbereiding en de toepassing van sanitaire of fytosanitaire maatregelen houden de Leden rekening met de bijzondere behoeften van de Leden die ontwikkelingslanden zijn en met name van de Leden die minstontwikkelde landen zijn.
2. Wanneer in het kader van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming een gefaseerde invoering van nieuwe sanitaire of fytosanitaire maatregelen mogelijk is, behoren langere invoeringster- mijnen te worden toegestaan voor produkten die van belang zijn voor Leden die ontwikelingslanden zijn, ten einde hun uitvoermogelijkheden niet te verminderen.
3. Om ervoor te zorgen dat Xxxxx die ontwikkelingslanden zijn, in staat zijn om aan de bepalingen van deze Overeenkomst te voldoen, wordt de Commissie gemachtigd deze landen, rekening houdende met de situatie van hun financie¨n, handel en ontwikkeling, op hun verzoek gespecificeerde en tijdelijke uitzonderingen toe te staan wat betreft alle of een gedeelte van hun verplichtingen op grond van deze Overeen- komst.
4. De Leden behoren Xxxxx die ontwikkelingslanden zijn aan te moe- digen om actief mee te werken in de betrokken internationale organisa- ties en hun dit ook te vergemakkelijken.
Artikel 11
Overleg en beslechting van geschillen
1. De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstem- ming inzake Geschillenbeslechting zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst, ten- zij hierin uitdrukkelijk anders is bepaald.
2. Bij een geschil op het gebied van deze Overeenkomst dat handelt over wetenschappelijke of technische kwesties behoort een panel advies te vragen van deskundigen die het kiest in overleg met de partijen bij het geschil. Daartoe kan het panel, wanneer het dit dienstig acht, een adviesgroep van technische deskundigen vormen of de betrokken inter- nationale organisaties raadplegen, een en ander op verzoek van een van de partijen bij het geschil of op zijn eigen initiatief.
3. Niets in deze Overeenkomst doet afbreuk aan de rechten van de Leden op grond van andere internationale overeenkomsten, daaronder begrepen het recht om gebruik te maken van de goede diensten of rege- lingen voor geschillenbeslechting die bestaan in het kader van andere internationale organisaties of als uitvloeisel van een internationale over- eenkomst.
Artikel 12
Administratie
1. Hierbij wordt als forum voor regelmatig overleg een Commissie voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen opgericht. De Commissie vervult de functies die nodig zijn om de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst en de doelstellingen daarvan, met name op het vlak van de harmonisatie, te bevorderen. De Commissie beslist bij con- sensus.
2. De Commissie stimuleert en vergemakkelijkt ad hoc-overleg of ad hoc-onderhandelingen tussen de Leden over specifieke sanitaire of fy- tosanitaire kwesties. De Commissie stimuleert de toepassing van inter- nationale normen, richtlijnen of aanbevelingen door de Leden en ver- strekt in dit verband financie¨le bijdragen voor technisch overleg en onderzoek dat gericht is op sterkere coo¨rdinatie en integratie van inter- nationale en nationale regelingen en methodes voor de goedkeuring van het gebruik van voedingsmiddelenadditieven of voor de vaststelling van toleranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of dier- voeder.
3. De Commissie onderhoudt nauwe contacten met de relevante inter- nationale organisaties op het gebied van sanitaire en fytosanitaire be- scherming, met name met de Codex Alimentarius Commissie, het Inter- nationaal Bureau voor Besmettelijke Dierziekten, en het Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, ten einde zich met het oog op het beheer van deze Overeenkomst te verzekeren van de beste wetenschappelijke en technische adviezen die beschikbaar zijn en ervoor te zorgen dat dubbel werk wordt voorkomen.
4. De Commissie stelt een procedure op voor het volgen van de inter- nationale harmonisatie en de toepassing van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen. Daartoe behoort de Commissie in samen- werking met de relevante internationale organisaties een lijst op te stel- len van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen inzake sani- taire of fytosanitaire maatregelen die volgens haar belangrijke consequenties hebben voor de handel. In deze lijst behoort te worden opgenomen een door de Leden verstrekte opgave van de internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen die zij als voorwaarden voor invoer hanteren of op grond waarvan ingevoerde produkten die aan deze nor- men beantwoorden toegang hebben tot hun markten. Als een Lid een internationale norm, richtlijn of aanbeveling niet als voorwaarde voor invoer toepast, behoort het de reden daarvoor op te geven en met name of het van mening is dat de norm niet streng genoeg is met het oog op het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming. Als een Lid, na te hebben opgegeven dat het een norm, richtlijn of aanbeveling als voorwaarde voor invoer toepast, zijn standpunt herziet, behoort het zijn veranderde houding toe te lichten en het Secretariaat van de WTO en de relevante internationale organisaties daarvan in kennis te stellen, tenzij de kennisgeving en toelichting gebeuren volgens de procedures in Bijlage B.
5. Om dubbel werk te voorkomen, kan de Commissie, zonodig, besluiten de gegevens te gebruiken die beschikbaar komen via de pro- cedures, met name de kennisgevingsprocedures, die worden toegepast bij de relevante internationale organisaties.
6. De Commissie kan, op initiatief van een van de Leden, via pas- sende kanalen de relevante internationale organisaties of hun ondersteu- nende organen verzoeken specifieke punten met betrekking tot een bepaalde norm, richtlijn of aanbeveling te onderzoeken, daaronder be- grepen de grondslag van de in het kader van lid 4 verstrekte toelichting waarom een specifieke norm, richtlijn of aanbeveling niet wordt ge- bruikt.
7. De werking en de uitvoering van deze Overeenkomst worden door de Commissie onderzocht drie jaar na de inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst en vervolgens steeds als dat nodig is. De Commissie mag, zonodig, aan de Raad voor de handel in goederen voorstellen voor
wijziging van deze Overeenkomst voorleggen; zij houdt daarbij onder andere rekening met de bij de uitvoering opgedane ervaring.
Artikel 13
Uitvoering
Op grond van deze Overeenkomst zijn de Leden ten volle verantwoor- delijk voor de naleving van alle hierin vastgelegde verplichtingen. De Leden stellen maatregelen en regelingen vast om te bevorderen dat de bepalingen van deze Overeenkomst ook worden nageleefd door andere instanties dan die van de centrale overheid en geven uitvoering aan deze maatregelen en regelingen. Zij nemen alle redelijke in hun vermogen lig- gende maatregelen om ervoor te zorgen dat andere instanties op hun grondgebied dan overheidsinstanties, evenals de regionale instanties waartoe de relevante instanties op hun grondgebied behoren, de rele- vante bepalingen van deze Overeenkomst naleven. Voorts nemen de Leden geen maatregelen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, dergelijke regionale instanties of andere instanties dan overheidsinstanties, of plaat- selijke overheidsinstanties, verplichten of stimuleren tot handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst. De Leden zor- gen ervoor dat zij voor de toepassing van sanitaire of fytosanitaire maat- regelen alleen andere instanties dan overheidsinstanties inschakelen, als deze instanties de bepalingen van deze Overeenkomst naleven.
Artikel 14
Slotbepalingen
Leden die minstontwikkelde landen zijn mogen voor hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen met betrekking tot invoer of ingevoerde pro- dukten de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst uitstel- len tot het zesde jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Leden die ontwikkelingslanden zijn, mogen de toepassing van de andere bepalingen van deze Overeenkomst dan artikel 5, lid 8, en artikel 7 uit- stellen tot het derde jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor zover het gaat om bestaande sanitaire of fytosanitaire maatregelen met betrekking tot invoer of ingevoerde pro- dukten en voor zover bovenbedoelde bepalingen niet kunnen worden toegepast als gevolg van een tekort aan technische deskundigheid, aan technische infrastructuur of aan middelen.
Bijlage A
DEFINITIES1)
1. Sanitaire of fytosanitaire maatregel – Iedere maatregel die wordt toegepast
a. om het leven of de gezondheid van dieren of planten binnen het grondgebied van het Lid te beschermen tegen de risico’s als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen, ziek- ten, vectororganismen of pathogene organismen;
b. om het leven of de gezondheid van mens of dier binnen het grond- gebied van het Lid te beschermen tegen de risico’s van additieven, con- taminanten, toxines of pathogene organismen in levensmiddelen, drank of diervoeder;
c. om het leven of de gezondheid van de mens binnen het grondge- bied van het Lid te beschermen tegen de risico’s als gevolg van ziekten met als vector dieren, planten of produkten daarvan, of als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen, of
d. om andere schade binnen het grondgebied van het Lid als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen te voorkomen of te beperken.
Tot de sanitaire of fytosanitaire maatregelen worden gerekend alle relevante wetten, besluiten, regelingen, eisen en procedures, waaronder, inter alia, criteria voor het eindprodukt; produktieprocessen en
-methodes; onderzoek-, inspectie-, certificerings- en goedkeurings- procedures; quarantaineregelingen, waaronder de eisen aangaande het vervoer van dieren of planten, of de stoffen die nodig zijn voor het over- leven van deze dieren of planten tijdens het vervoer; bepalingen inzake relevante statistische methodes, bemonsteringsprocedures en methodes voor risico-evaluatie; eisen inzake verpakking en etikettering die recht- streeks verband houden met de veiligheid van voedingsmiddelen.
2. Harmonisatie – De vaststelling, erkenning en toepassing van ge- meenschappelijke sanitaire en fytosanitaire maatregelen door verschil- lende Leden.
3. Internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen
a. wat betreft voedselveiligheid: de normen, richtlijnen en aanbeve- lingen van de Codex Alimentarius Commissie inzake voedingsmiddelen- additieven, residuen van diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmid- delen, contaminanten, analyse- en bemonsteringsmethodes, en gedrags- codes en richtlijnen voor hygie¨nische werkwijzen;
b. wat betreft diergezondheid en zoo¨nosen: de normen, richtlijnen en aanbevelingen die zijn opgesteld onder auspicie¨n van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Dierziekten;
1) In de zin van deze definities omvat ,,dier’’ ook vis en wilde fauna, ,,plant’’ ook bossen en wilde flora, ,,plagen’’ ook onkruid, en ,,contaminanten’’ ook resi- duen van gewasbeschermingsmiddelen en diergeneesmiddelen, alsmede vreemde bestanddelen.
c. wat betreft de gezondheid van planten: de internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen die zijn opgesteld onder auspicie¨n van het Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten in samenwerking met de regionale organisaties in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, en
d. wat betreft aangelegenheden die niet onder bovengenoemde orga- nisaties vallen: adequate door de Commissie voor sanitaire en fytosani- taire maatregelen opgegeven normen, richtlijnen en aanbevelingen van andere bevoegde internationale organisaties waarvan het lidmaatschap openstaat voor alle Leden.
4. Risico-evaluatie – Beoordeling van de waarschijnlijkheid, naarge- lang van de sanitaire of fytosanitaire maatregelen die zouden kunnen worden toegepast, dat een ziekte of plaag op het grondgebied van een invoerend land wordt binnengebracht, gevestigd raakt of zich verspreidt, alsmede van de mogelijke biologische en economische consequenties daarvan; beoordeling van de mogelijke negatieve effecten op de gezond- heid van mens of dier als gevolg van additieven, contaminanten, toxines of pathogene organismen in voedingsmiddelen, drank of diervoeder.
5. Adequaat niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming – Het niveau van bescherming dat door het Lid dat een sanitaire of fytosani- taire maatregel vaststelt adequaat wordt geacht voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant op zijn grondgebied. AANTEKENING: Veel Leden duiden dit begrip aan met de term
,,aanvaardbaar risiconiveau’’.
6. Ziekte- of plagenvrij gebied – Een gebied, hetzij een heel land of een gedeelte van een land, hetzij enkele landen of gedeelten van enkele landen, dat door de bevoegde autoriteiten is gedefinieerd en waarbinnen een bepaalde plaag of ziekte niet voorkomt.
AANTEKENING: Een ziekte- of plagenvrij gebied mag zich uit- strekken rond, omgeven zijn door of grenzen aan een gebied, ongeacht of dit een gedeelte van een land is of een geografisch gebied dat gedeel- ten van of enkele landen in hun totaliteit omvat, waarvan bekend is dat daar een bepaalde ziekte of plaag voorkomt, maar waarvoor regionale bestrijdingsmaatregelen gelden zoals beschermings-, toezicht- en buffer- zones waardoor de verspreiding van de betrokken ziekte of plaag be- perkt blijft of deze wordt uitgeroeid.
7. Gebied met een lage prevalentie van ziekten of plagen – Een gebied, hetzij een land of een gedeelte van een land, hetzij een aantal landen of gedeelten van een aantal landen, dat door de bevoegde auto- riteiten is gedefinieerd en waar een bepaalde ziekte of plaag in lage mate voorkomt en waar ten aanzien van de betrokken ziekte of plaag effi- cie¨nte maatregelen worden toegepast op het vlak van toezicht, bestrij- ding of uitroeiing.
Bijlage B
OPENHEID OVER SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE REGELINGEN
Bekendmaking van de regelingen
1. De Leden zorgen ervoor dat alle sanitaire en fytosanitaire regelin- gen1) die zij vaststellen, onverwijld zo worden bekendgemaakt dat be- langhebbende Leden er kennis van kunnen nemen.
2. Dringende gevallen uitgezonderd, zorgen de Leden ervoor dat er een redelijke termijn ligt tussen de bekendmaking van een sanitaire of fytosanitaire regeling en de inwerkingtreding daarvan, ten einde de pro- ducenten in exporterende Leden, en met name in Leden die ontwikke- lingslanden zijn, de tijd te geven om hun produkten en produktie- methoden aan te passen aan de eisen van het importerende Lid.
Informatiepunten
3. Ieder Lid zorgt ervoor dat er e´e´n informatiepunt is dat verantwoor- delijk is voor het beantwoorden van alle redelijke vragen van belang- hebbende Leden en voor het verstrekken van relevante documenten met betrekking tot:
a. alle voor zijn grondgebied vastgestelde of voorgestelde sanitaire of fytosanitaire regelingen;
b. alle op zijn grondgebied toegepaste controle- en inspectie- procedures; regelingen voor produktie en quarantaine; procedures voor de vaststelling van toleranties voor gewasbeschermingsmiddelen en goedkeuringsprocedures voor voedingsmiddelenadditieven;
c. risico-evaluatieprocedures, de factoren waarmee daarbij rekening wordt gehouden, alsmede de vaststelling van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming;
d. het lidmaatschap en de medewerking, anders gezegd de betrok- kenheid van het Lid of van bevoegde instanties op zijn grondgebied bij internationale en regionale sanitaire en fytosanitaire organisaties en sys- temen, alsmede bij bilaterale en multilaterale overeenkomsten en arran- gementen op het vlak van deze Overeenkomst, alsmede de teksten van dergelijke overeenkomsten en arrangementen.
4. De Leden zorgen ervoor dat, als belanghebbende Leden om exem- plaren van documenten vragen, deze documenten, in het geval dat daar- voor een prijs wordt gevraagd, worden geleverd tegen dezelfde prijs,
1) Sanitaire en fytosanitaire maatregelen, zoals wetten, decreten of verordenin- gen die algemeen toepasselijk zijn.
afgezien van de verzendkosten, als die welke wordt gevraagd aan de onderdanen1) van het betrokken Lid.
Kennisgevingsprocedures
5. Als er geen internationale norm, richtlijn of aanbeveling bestaat of een voorgestelde sanitaire of fytosanitaire regeling qua strekking niet nagenoeg gelijk is aan een internationale norm, richtlijn of aanbeveling, en als een regeling aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de handel van andere Leden, moeten de Leden
a. in een vroeg stadium op dusdanige wijze een kennisgeving publi- ceren dat belanghebbende Leden kennis kunnen nemen van het voorstel om een bepaalde regeling in te voeren;
b. de andere Leden, via het Secretariaat van de WTO, in kennis stel- len van de produkten waarop de regeling betrekking zal hebben en daar- bij in het kort het doel en de reden van de voorgestelde regeling aange- ven. Deze kennisgevingen moeten worden gedaan in een vroeg stadium, wanneer nog wijzigingen kunnen worden aangebracht en nog rekening kan worden gehouden met opmerkingen;
c. de andere Leden op hun verzoek exemplaren van de voorgestelde regeling verstrekken en, zo mogelijk, de gedeelten aangeven die op essentie¨le punten verschillen van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen;
d. zonder te discrimineren, aan de andere Leden een redelijke termijn geven om schriftelijk opmerkingen te maken, deze opmerkingen, indien daarom wordt verzocht, met hen bespreken en rekening houden met de opmerkingen en de resultaten van de besprekingen.
6. Als zich voor een Lid dringende problemen op het vlak van gezondheidsbescherming voordoen of dreigen voor te doen, mag dat Lid echter, naar eigen inzicht, een of meer van de in punt 5 van deze Bij- lage opgesomde stappen achterwege laten, op voorwaarde dat het
a. de andere Leden, via het Secretariaat van de WTO, onmiddellijk in kennis stelt van de specifieke regeling en de produkten en daarbij in het kort het doel en de reden van de regeling vermeldt, en ook de aard van het (de) urgente probleem (problemen);
b. de andere Leden op hun verzoek exemplaren van de regeling ver- strekt;
c. de andere Leden de gelegenheid geeft schriftelijk hun opmerkin- gen te maken, deze opmerkingen, op hun verzoek, met hen bespreekt en rekening houdt met de opmerkingen en de resultaten van de besprekin- gen.
7. De kennisgevingen aan het Secretariaat van de WTO moeten wor- den opgesteld in het Xxxxxx, Xxxxx of Spaans.
1) Als in deze Overeenkomst het woord ,,onderdanen’’ wordt gebruikt, wordt wat betreft een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO daaronder ver- staan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die is gedomicilieerd of die een feitelijke industrie¨le of commercie¨le vestiging heeft in dat douanegebied.
8. Leden die ontwikkelde landen zijn verstrekken, als andere Leden daarom verzoeken, in het Xxxxxx, Xxxxx of Spaans, exemplaren of, als het omvangrijke documenten betreft, samenvattingen van de documen- ten waarover een kennisgeving is gedaan.
9. Het Secretariaat van de WTO zendt de tekst van de kennisgeving onverwijld aan alle Leden en belanghebbende internationale organisaties en vestigt de aandacht van Xxxxx die ontwikkelingslanden zijn op alle kennisgevingen met betrekking tot produkten die voor hen van bijzon- der belang zijn.
10. De Leden stellen e´e´n enkele instantie van de centrale overheid aan die verantwoordelijk is voor de nationale uitvoering van de bepalin- gen inzake kennisgevingsprocedures overeenkomstig de punten 5, 6, 7 en 8 van deze Bijlage.
Algemene reserves
11. Niets in deze Overeenkomst mag worden uitgelegd
a. als een verplichting om details of exemplaren van ontwerp-teksten te verstrekken of teksten bekend te maken in een andere taal dan de taal van het Lid, behoudens het bepaalde in punt 8 van deze Bijlage, of
b. als een verplichting voor de Leden om vertrouwelijke informatie bekend te maken die de rechtshandhaving wat betreft de sanitaire of fytosanitaire wetgeving zou bemoeilijken of die de rechtmatige handels- belangen van specifieke bedrijven zou schaden.
Bijlage C
PROCEDURES VOOR CONTROLE, INSPECTIE EN GOEDKEURING1)
1. Wat betreft de procedures om de naleving van sanitaire of fytosa- nitaire maatregelen te controleren en te waarborgen, zorgen de Leden ervoor
a. dat deze procedures zonder onnodig tijdverlies worden begonnen en uitgevoerd, op een wijze die voor ingevoerde produkten niet ongun- stiger is dan voor soortgelijke binnenlandse produkten;
b. dat de normale duur van iedere procedure wordt bekendgemaakt of dat, op verzoek van de betrokkene, de verwachte duur van de proce- dure wordt meegedeeld; dat, wanneer de bevoegde instantie een aan- vraag ontvangt, onverwijld wordt onderzocht of de verstrekte documen- tatie compleet is en de betrokkene nauwkeurig en volledig wordt ingelicht over alle fouten en tekortkomingen; dat de bevoegde instantie de uit- komsten van de procedure zo spoedig mogelijk nauwkeurig en volledig
1) De procedures voor controle, inspectie en goedkeuring omvatten onder andere de procedures voor bemonstering, onderzoek en certificering.
aan de betrokkene meedeelt, zodat, zonodig, voor correcties kan worden gezorgd; dat, zelfs in geval van fouten en tekortkomingen in de aan- vraag, de procedure, als de betrokkene dat wenst, door de bevoegde instanties zover mogelijk wordt afgewerkt, en dat, op verzoek van de betrokkene, deze wordt ingelicht over het stadium van de procedure en over eventuele oorzaken van vertraging;
c. dat slechts inlichtingen worden gevraagd voor zover die nodig zijn voor passende controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures, waaron- der procedures voor de goedkeuring van het gebruik van additieven in voedingsmiddelen, drank of diervoeder of voor de vaststelling van tole- ranties voor contaminanten daarin;
d. dat de vertrouwelijkheid van informatie over ingevoerde produk- ten die afkomstig is van of verstrekt is in samenhang met controle, inspectie en goedkeuring, niet minder wordt gerespecteerd dan voor bin- nenlandse produkten en zo dat rechtmatige handelsbelangen worden beschermd;
e. dat de eisen in verband met controle, inspectie en goedkeuring van individuele exemplaren van een produkt beperkt blijven tot hetgeen redelijk en noodzakelijk is;
f. dat eventuele rechten voor de procedures voor ingevoerde produk- ten billijk zijn in verhouding tot eventuele rechten die in rekening wor- den gebracht voor soortgelijke binnenlandse produkten of produkten van oorsprong uit het land van andere Leden, met dien verstande dat deze rechten niet hoger behoren te zijn dan de feitelijke kosten;
g. dat voor zover mogelijk dezelfde criteria worden gebruikt voor de bepaling van de plaats van vestiging van diensten of installaties die wor- den gebruikt bij procedures en het selecteren van monsters van inge- voerde produkten als bij de bepaling van die plaats voor binnenlandse produkten, zodat de hinder voor aanvragers, invoerders, uitvoerders of hun agenten tot een minimum beperkt blijft;
h. dat als, nadat een produkt in het kader van de toepasselijke rege- lingen is gecontroleerd en ge¨ınspecteerd, de specificaties van dit produkt worden gewijzigd, de procedure voor het gewijzigde produkt beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is om te bepalen of er adequate zekerheid bestaat dat het produkt nog steeds voldoet aan de betrokken regelingen, en
i. dat er een procedure bestaat voor het onderzoek van klachten over
de werking van deze procedures en om corrigerende maatregelen te nemen in geval van een gerechtvaardigde klacht.
Als een Lid dat een land van invoer is een regeling voor de goedkeu- ring van het gebruik van voedingsmiddelenadditieven of voor de vast- stelling van toleranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of diervoeder toepast in het kader waarvan de toegang tot zijn interne markt wordt verboden of beperkt voor produkten waarvoor geen goed- keuring is verleend, moet dat Lid overwegen een relevante internationale norm als basis te nemen voor het verlenen van toegang voor produkten totdat een eindbeslissing wordt genomen.
2. Als een sanitaire of fytosanitaire maatregel voorziet in controle in het produktiestadium, verleent het Lid op wiens grondgebied de produk- tie plaatsvindt de nodige bijstand om deze controle en het werk van de controlerende instanties te vergemakkelijken.
3. Niets in deze Overeenkomst belet dat de Leden binnen hun eigen grondgebied redelijke inspecties uitvoeren.
Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten
De Leden,
Eraan herinnerende dat de Ministers te Punta del Este zijn overeenge- komen dat ,,de onderhandelingen over de textiel- en kledingsector erop gericht dienen te zijn de voorwaarden te formuleren waarop deze sector uiteindelijk op basis van versterkte GATT-regels en -disciplines in de GATT kan worden ge¨ıntegreerd, waardoor tevens het doel van een ver- dere liberalisering van de handel naderbij zal worden gebracht’’;
Tevens eraan herinnerende dat bij het Besluit van de Commissie Handelsbesprekingen van april 1989 was overeengekomen dat het integratieproces na afsluiting van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde moest beginnen en progressief van aard moest zijn;
Voorts eraan herinnerende dat werd overeengekomen dat de Leden die minstontwikkelde landen zijn voor een speciale behandeling in aanmer- king moesten komen;
Komen als volgt overeen:
Artikel 1
1. Deze Overeenkomst bevat de bepalingen die de Leden tijdens de overgangsperiode voor de integratie van de textiel- en kledingsector in de GATT 1994 dienen toe te passen.
2. De Leden komen overeen artikel 2, lid 18 en artikel 6, lid 6, onder
b) zo toe te passen dat kleine leveranciers duidelijk meer toegangsmoge- lijkheden en dat nieuwkomers op het gebied van de handel in textiel en kleding commercieel significante mogelijkheden kunnen verkrijgen1).
3. De Leden besteden de nodige aandacht aan de situatie van de Leden die de sinds 1986 gesloten Protocollen tot verlenging van de Internationale Textiel Overeenkomst (in deze Overeenkomst ,,MVO’’ genoemd) niet hebben aanvaard en geven deze zoveel mogelijk een spe- ciale behandeling bij de toepassing van het bepaalde in deze Overeen- komst.
4. De Leden komen overeen, bij de toepassing van het bepaalde in deze Overeenkomst, rekening te houden met de bijzondere belangen van de katoenproducerende, exporterende Leden, zulks in overleg met deze Leden.
5. Met het oog op de integratie van de textiel- en kledingsector in de GATT 1994 dienen de Leden rekening te houden met het continue, auto- nome proces van industrie¨le aanpassing en de steeds sterkere concurren- tie op hun markten.
1) Voor zover mogelijk kan de export uit een Lid dat een minstontwikkeld land is ook voor deze bepaling in aanmerking komen.
6. Tenzij in deze Overeenkomst anders bepaald, heeft deze geen invloed op de rechten en plichten van Xxxxx op grond van de bepalin- gen van de WTO-Overeenkomst en de multilaterale handelsovereenkom- sten.
7. In de bijlage is de lijst opgenomen van de textiel- en kleding- produkten waarop deze Overeenkomst van toepassing is.
Artikel 2
1. De gegevens over alle kwantitatieve beperkingen krachtens bila- terale overeenkomsten die op grond van artikel 4 worden toegepast of die op grond van artikel 7 of 8 van de MVO zijn medegedeeld en die van kracht zijn op de dag vo´o´r de inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst, worden door de Leden die deze beperkingen handhaven binnen 60 dagen na deze inwerkingtreding medegedeeld aan het Orgaan Supervisie Textielprodukten (hierna ,,OST’’ genoemd) dat bij artikel 8 is ingesteld. Onder meer moeten het niveau van de beperkingen, de groei- percentages en de flexibiliteitsbepalingen worden medegedeeld. De Le- den komen overeen dat alle beperkingen tussen de Partijen bij de GATT 1947 die van kracht zijn op de dag vo´o´r de inwerkingtreding van deze Overeenkomst, onder het bepaalde in deze Overeenkomst vallen.
2. Het OST doet deze gegevens, ter informatie, aan alle Leden toe- komen die hierover, binnen 60 dagen na toezending, bij het OST alle op- en aanmerkingen kunnen maken die zij nuttig achten. Deze op- of aan- merkingen worden, ter informatie, aan alle Leden medegedeeld. Het OST kan, indien het dit nuttig acht, de betrokken Leden aanbevelingen doen.
3. Wanneer de twaalfmaandelijkse toepassingsperiode van de beper- kingen die op grond van lid 1 worden medegedeeld, niet samenvalt met de periode van twaalf maanden die onmiddellijk aan de inwerkingtre- ding van de WTO-Overeenkomst voorafgaat, dienen de betrokken Le- den, met het oog op de toepassing van dit artikel, in onderling overleg regelingen te treffen om de toepassingsperiode van de beperkingen en het toepassingsjaar van de Overeenkomst1) met elkaar in overeenstem- ming te brengen, en om de theoretische basisniveaus voor deze beper- kingen vast te stellen. De betrokken Xxxxx komen overeen op verzoek onmiddellijk overleg te plegen ten einde zulke regelingen te treffen. Hierbij dient, onder meer, rekening te worden gehouden met de seizoen- structuur van de leveranties in de laatste jaren. De resultaten van dit overleg worden het OST medegedeeld, die de betrokken Leden de aan- bevelingen doet die het dienstig acht.
4. De op grond van lid 1 medegedeelde beperkingen worden geacht het totaal te zijn van dit soort beperkingen die door de respectieve Leden
1) Het toepassingsjaar van de Overeenkomst is de periode van twaalf maanden die op de dag van inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt en vervol- gens steeds twaalf maanden later.
worden toegepast op de dag vo´o´r de inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst. Tenzij in deze Overeenkomst of in de GATT 1994 anders bepaald, worden er geen nieuwe beperkingen ten aanzien van produkten of Leden ingevoerd1). Beperkingen die binnen 60 dagen na de inwer- kingtreding van de WTO-Overeenkomst niet zijn medegedeeld, komen onmiddellijk te vervallen.
5. Unilaterale maatregelen die op grond van artikel 3 van de MVO zijn genomen vo´o´r de datum van inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst mogen van kracht blijven voor de daarin vermelde duur, die echter niet meer dan 12 maanden mag bedragen, indien deze door het bij de MVO opgerichte Orgaan voor Toezicht op Textielprodukten (in deze Overeenkomst ,,OTT’’ genoemd) zijn onderzocht. Mocht het OTT niet in de gelegenheid zijn geweest dergelijke unilaterale maatre- gelen te onderzoeken, dan worden deze door de OST onderzocht over- eenkomstig de regels en procedures die gelden voor maatregelen die op grond van artikel 3 van de MVO zijn genomen. Maatregelen die op grond van artikel 4 van de MVO vo´o´r de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zijn toegepast en waarover een geschil bestaat dat het OTT niet heeft kunnen onderzoeken, worden ook door het OST onderzocht overeenkomstig de daarvoor geldende MVO-regels en -procedures.
6. Op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst integreert ieder Lid in de GATT 1994 de produkten die ten minste 16% uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de bijlage genoemde pro- dukten (per GS-post of -categorie) die het in 1990 heeft ingevoerd. De te integreren produkten omvatten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.
7. Volledige gegevens over de op grond van lid 6 te nemen maatre- gelen, worden door de betrokken Leden als volgt medegedeeld:
a. Leden die op grond van lid 1 beperkingen handhaven, verbinden zich ertoe, ongeacht de datum van inwerkingtreding van de WTO-Over- eenkomst, deze gegevens het Secretariaat van de GATT uiterlijk mede te delen op de datum vastgesteld bij het Ministerie¨le Besluit van 15 april 1994. Het Secretariaat van het GATT geeft deze gegevens, ter informa- tie, aan de andere deelnemers door. Deze gegevens zullen het OST, zodra het is ingesteld, beschikbaar worden gesteld voor de in lid 21 genoemde doeleinden.
b. Leden die, op grond van artikel 6, lid 1, het recht hebben behou- den van artikel 6 gebruik te maken delen deze gegevens aan het OST mede binnen de 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst of, wat de Leden betreft waarop artikel 1, lid 3, van toepassing is, ten laatste aan het einde van de twaalfde maand dat deze
1) De desbetreffende bepalingen van de GATT 1994 omvatten niet artikel XIX wat betreft produkten die nog niet in de GATT 1994 zijn ge¨ıntegreerd, tenzij in lid 3 van de Bijlage anders is bepaald.
Overeenkomst van kracht is. Het OST deelt deze gegevens, ter informa- tie, aan de andere Leden mede en onderzoekt ze als in lid 21 is aange- geven.
8. De overige produkten, dat wil zeggen de produkten die niet op grond van lid 6 hierboven in de GATT 1994 zijn ge¨ıntegreerd, worden, per GS-post of -categorie, in drie fasen, als volgt, ge¨ıntegreerd:
a. Op de eerste dag van de 37e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, de produkten die ten minste 17% uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de Bijlage genoemde produkten dat het Lid in 1990 heeft ingevoerd. De door de Leden te integreren produkten omvat- ten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.
b. Op de eerste dag van de 85e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, de produkten die ten minste 18% uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de Bijlage genoemde produkten dat het Lid in 1990 heeft ingevoerd. De door de Leden te integreren produkten omvat- ten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.
c. Op de eerste dag van de 121e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, is de textiel- en kledingsector geheel in de GATT 1994 ge¨ıntegreerd, daar alle beperkingen op grond van deze Overeenkomst dan zullen zijn opgeheven.
9. Leden die, op grond van artikel 6, lid 1, hun voornemen bekend hebben gemaakt af te zien van het recht gebruik te maken van het bepaalde in artikel 6, worden, voor de toepassing van deze Overeen- komst, beschouwd hun textiel- en kledingprodukten in de GATT 1994 te hebben ge¨ıntegreerd. Deze Leden zijn vrijgesteld van de verplichting het bepaalde in de leden 6 tot en met 8 en 11 in acht te nemen.
10. Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst vormt een belemme- ring voor een Lid dat op grond van de leden 6 of 8 een integratie- programma heeft voorgelegd produkten eerder in de GATT 1994 te inte- greren dan in een dergelijk programma voorzien. Een dergelijke integratie van produkten wordt van kracht aan het begin van een toepassingsjaar van de overeenkomst, en bijzonderheden hierover worden ten minste drie maanden van tevoren aan het OST medegedeeld, dat deze aan alle Leden doorgeeft.
11. Bijzonderheden over de overeenkomstig lid 8 opgestelde integratieprogramma’s worden ten minste 12 maanden voor hun inwer- kingtreding medegedeeld aan het OST, dat deze aan alle Leden door- geeft.
12. De basisniveaus van de beperkingen die op de in lid 8 bedoelde overige produkten van toepassing zijn, zijn de in lid 1 bedoelde beperkingsniveaus.
13. Gedurende de eerste fase van deze Overeenkomst (vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst tot en met de
36e maand dat deze van kracht is) wordt het niveau van elke beperking die op grond van bilaterale MVO-overeenkomsten van toepassing was in de periode van twaalf maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst jaarlijks verhoogd met ten minste het groei- percentage dat voor de verschillende beperkingen is vastgesteld, ver- meerderd met 16%.
14. Tenzij de Raad voor de Handel in Goederen of het Orgaan Geschillenbeslechting op grond van artikel 8, lid 12, anders besluit, wordt het niveau van de overige beperkingen, in de daaropvolgende fasen van deze Overeenkomst elk jaar ten minste als volgt verhoogd:
a. in de tweede fase (van de 37e tot en met de 84e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is), het groeipercentage voor de ver- schillende beperkingen in de eerste fase, vermeerderd met 25%;
b. in de derde fase (van de 85e tot en met de 120e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is), het groeipercentage voor de ver- schillende beperkingen in de tweede fase, vermeerderd met 27%.
15. Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst vormt een belemme- ring voor een Lid, in de overgangsperiode en met ingang van het begin van een toepassingsjaar van de overeenkomst, beperkingen op te heffen die op grond van dit artikel zijn gehandhaafd, mits het betrokken expor- terende Lid en het OST ten minste drie maanden voordat deze opheffing in werking treedt daarvan in kennis worden gesteld. De periode van voorafgaande kennisgeving kan, met de toestemming van het Lid waarop de beperking van toepassing is, tot 30 dagen worden ingekort. Het OST geeft deze kennisgevingen aan alle Leden door. Wordt de opheffing van beperkingen, overeenkomstig dit lid, overwogen, dan houdt het betrok- ken Lid rekening met de behandeling van soortgelijke export uit andere Leden.
16. Voor alle beperkingen die op grond van dit artikel van kracht zijn gelden dezelfde flexibiliteitsbepalingen inzake overboeking, overdracht en vervroegde benutting als die welke, op grond van de bilaterale MVO- overeenkomsten, gelden in de periode van twaalf maanden die aan de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voorafgaat. Op de gecom- bineerde mogelijkheden van overboeking, overdracht en vervroegde benutting worden geen kwantitatieve beperkingen ingesteld of gehand- haafd.
17. Administratieve regelingen die met het oog op de uitvoering van enige bepaling in dit artikel noodzakelijk worden geacht, worden tussen de betrokken Leden overeengekomen en aan het OST medegedeeld.
18. Bij de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en tijdens de looptijd van deze Overeenkomst krijgen Leden, op de export waarvan, op de dag vo´o´r de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, beper- kingen van toepassing zijn die 1,2% of minder uitmaken van het totale volume van de beperkingen die door een importerend Lid per 31 decem- ber 1991 werd toegepast en op grond van dit artikel medegedeeld, dui-
delijk betere toegangsmogelijkheden voor hun export, door de in de leden 13 en 14 bedoelde groeipercentages met e´e´n fase te vervroegen, of door in onderling overleg ten minste gelijkwaardige wijzigingen over- een te komen ten aanzien van een andere samenstelling van basis- niveaus, groeipercentages en flexibiliteitsbepalingen. Deze betere toegangsmogelijkheden worden het OST medegedeeld.
19. Voert een Lid, tijdens de looptijd van deze Overeenkomst, op grond van artikel XIX van de GATT 1994, een vrijwaringsmaatregel in ten aanzien van een bepaald produkt tijdens het jaar dat onmiddellijk volgt op de integratie van dat produkt in de GATT 1994 overeenkom- stig het bepaalde in dit artikel, dan is artikel XIX van toepassing, zoals ge¨ınterpreteerd in de Overeenkomst inzake vrijwaring, behoudens het bepaalde in lid 20.
20. Wordt een dergelijke maatregel door middel van niet-tarifaire middelen toegepast, dan past het betrokken importerende Lid de maat- regel toe op de in lid 2, onder d. van artikel XIII van de GATT 1994 omschreven wijze op verzoek van elk exporterend Lid, op de export waarvan van het betrokken produkt, op grond van deze Overeenkomst, op een bepaald tijdstip tijdens het onmiddellijk aan de invoering van de vrijwaringsmaatregel voorafgaande jaar beperkingen van toepassing wa- ren. Het betrokken exporterende Lid beheert deze maatregel. Het toe te passen niveau doet de betrokken export niet dalen tot onder het niveau van een recente representatieve periode die normalerwijze het gemid- delde is van de export van het betrokken Lid in de laatste drie represen- tatieve jaren waarover statistieken beschikbaar zijn. Wanneer de vrijwaringsmaatregel langer dan een jaar wordt toegepast, wordt het toe te passen niveau in de toepassingsperiode met regelmatige tussenpozen geleidelijk geliberaliseerd. In dergelijke gevallen maakt het betrokken exporterende Lid geen gebruik van zijn recht vrijwel equivalente con- cessies of andere verplichtingen te schorsen, zoals voorzien in lid 3, onder a. van artikel XIX van de GATT 1994.
21. Het OST ziet toe op de uitvoering van dit artikel. Op verzoek van een Lid zal het elke kwestie in verband met de toepassing van dit arti- kel onderzoeken. Het deelt binnen de 30 dagen de nodige aanbevelingen of constateringen aan het betrokken Lid of de betrokken Leden mede, na deze(n) tot deelname aan de werkzaamheden te hebben uitgenodigd.
Artikel 3
1. Binnen de 60 dagen na de inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst, doen de Leden die beperkingen1) op textiel- en kleding- produkten handhaven (andere dan die welke op grond van de MVO zijn gehandhaafd en die onder het bepaalde in artikel 2 vallen), of deze nu verenigbaar zijn met de GATT 1994 of niet, het volgende: a. ze delen
1) Hieronder vallen alle unilaterale kwantitatieve beperkingen, bilaterale rege- lingen en andere maatregelen van gelijke werking.
de bijzonderheden hierover aan het OST mede of, b. ze delen het OST mede welke kennisgevingen hierover aan een ander WTO-orgaan zijn gedaan. Indien van toepassing bevatten deze kennisgevingen informatie over de motivering van deze beperkingen in verband met de GATT 1994, met inbegrip van de bepalingen van de GATT 1994 waarop ze zijn gebaseerd.
2. Leden die op grond van lid 1 beperkingen handhaven, behalve die welke op een bepaling van de GATT 1994 zijn gebaseerd,
a. brengen deze binnen een jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst in overeenstemming met de GATT 1994, en delen dit aan het OST ter informatie mede; of
b. schaffen deze geleidelijk af overeenkomstig een programma dat door het Lid dat de beperking handhaaft binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aan het OST wordt voor- gelegd. Volgens dit programma worden alle beperkingen geleidelijk afgeschaft over een periode die de duur van deze Overeenkomst niet overschrijdt. Het OST kan het betrokken Xxx aanbevelingen doen over dit programma.
3. Tijdens de looptijd van deze Overeenkomst doen de Leden het OST, ter informatie, alle kennisgevingen toekomen die zij andere WTO- organen hebben gedaan over nieuwe beperkingen of wijzigingen in de bestaande beperkingen ten aanzien van textiel- en kledingprodukten op grond van een bepaling van de GATT 1994, en dit binnen de 60 dagen na hun inwerkingtreding.
4. Elk lid heeft het recht, ter informatie, tegengestelde kennisgevin- gen aan het OST te doen over de motivering van beperkingen op grond van de GATT 1994 of over beperkingen die niet zouden zijn medege- deeld op grond van dit artikel. Elk Lid kan bij het bevoegde WTO- orgaan een actie instellen ten aanzien van deze kennisgevingen, overeen- komstig de desbetreffende bepalingen of procedures van de GATT 1994.
5. Het OST geeft de op grond van dit artikel gedane kennisgevingen ter informatie door aan alle leden.
Artikel 4
1. De in artikel 2 bedoelde beperkingen en de beperkingen die op grond van artikel 6 worden toegepast, worden door de exporterende Leden beheerd. De importerende Leden zijn niet verplicht leveringen te aanvaarden die de beperkingen overschrijden waarvan op grond van arti- kel 2 mededeling is gedaan of die op grond van artikel 6 worden toege- past.
2. De Leden komen overeen dat de uitvoering en het beheer van de beperkingen die op grond van deze Overeenkomst zijn medegedeeld of worden toegepast door de invoering van wijzigingen, zoals wijzigingen in de praktijk, regels, procedures of de indeling van textiel- en kleding-
produkten, met inbegrip van de wijzigingen die verband houden met het Geharmoniseerd Systeem, het evenwicht tussen rechten en plichten van de betrokken Leden op grond van deze Overeenkomst niet mag versto- ren; dat deze wijzigingen evenmin van nadelige invloed mogen zijn op de toegangsmogelijkheden waarover een Lid beschikt en op de volledige benutting van deze toegangsmogelijkheden noch de handel op grond van deze Overeenkomst mogen verstoren.
3. De Leden komen overeen dat wanneer een produkt dat slechts deel uitmaakt van een beperking op grond van artikel 2 voor integratie wordt aangemeld, een eventuele wijziging in het niveau van die beperking het evenwicht tussen de rechten en plichten van de betrokken Leden op grond van deze Overeenkomst niet mag verstoren.
4. De Leden komen overeen dat, wanneer de in de leden 2 en 3 genoemde wijzigingen noodzakelijk zijn, het Lid dat deze wijzigingen invoert het betrokken Lid of de betrokken Leden daarvan in kennis stelt en vo´o´r de inwerkingtreding van deze wijzigingen zo mogelijk overleg pleegt met het getroffen Lid of de getroffen Leden, ten einde een voor alle partijen bevredigende oplossingen te vinden over passende en bil- lijke aanpassingen. De Leden komen voorts overeen dat wanneer het niet mogelijk is vo´o´r de inwerkingtreding van de wijziging overleg te ple- gen, het Lid dat deze wijziging invoert, op verzoek van het getroffen Lid, zo mogelijk binnen 60 dagen overleg zal plegen met de betrokken Leden om een voor alle partijen bevredigende oplossing te vinden over passende en billijke aanpassingen. Wordt geen voor alle partijen bevre- digende oplossing gevonden, dan kan een betrokken Lid de zaak aan het OST voorleggen dat, overeenkomstig artikel 8, aanbevelingen kan doen. Mocht het OTT geen gelegenheid hebben gehad een geschil over derge- lijke wijzigingen te onderzoeken die voor de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zijn ingevoerd, dan wordt de zaak door het OST onderzocht overeenkomstig de desbetreffende MVO-regels en -proce- dures.
Artikel 5
1. De Leden komen overeen dat ontduiking van de regels door mid- del van overlading, wederverzending, valse verklaringen over het land of de plaats van oorsprong en vervalsing van officie¨le documenten de uitvoering van deze Overeenkomst tot integratie van de textiel- en kledingsector in de GATT 1994 in de weg staat. De Leden dienen der- halve de nodige wettelijke voorschriften en/of administratieve procedu- res vast te stellen om ontduiking van de regels te voorkomen en te bestrijden. Voorts komen de leden overeen dat zij overeenkomstig hun nationale wetten en procedures volledig zullen samenwerken om de pro- blemen die uit ontduiking voortvloeien op te lossen.
2. Is een Lid van oordeel dat de regels van deze Overeenkomst wor- den ontdoken door overlading, wederverzending, valse verklaringen inzake het land of de plaats van oorsprong of de vervalsing van officie¨le
documenten en dat geen of onvoldoende maatregelen worden genomen om hiertegen op te treden, dan pleegt dat Lid overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden om een voor alle partijen bevredigende oplossing te vinden. Een dergelijk overleg dient terstond plaats te vin- den, en indien mogelijk, binnen de 30 dagen. Wordt geen oplossing gevonden die voor alle partijen bevredigend is, dan kan de kwestie door een betrokken Lid aan het OST voor een aanbeveling worden voor- gelegd.
3. De Leden komen overeen, overeenkomstig hun nationale wetten en procedures, de nodige maatregelen te nemen om ontduikingspraktijken op hun grondgebied te voorkomen en te onderzoeken en daartegen, zo nodig, wettelijke en/of administratieve maatregelen te nemen. De Leden komen overeen in gevallen van ontduiking of vermoede ontduiking van de regels van deze Overeenkomst, overeenkomstig hun nationale wetten en procedures, volledig samen te werken om de ter zake dienende feiten op de plaatsen van invoer, uitvoer en, wanneer van toepassing, overla- ding vast te stellen. Overeengekomen wordt dat deze samenwerking, overeenkomstig nationale wetten en procedures, onder meer het vol- gende omvat: onderzoek naar de ontduikingspraktijken die de beperkte export naar het Lid dat deze beperkingen handhaaft doen toenemen; uit- wisseling van documenten, brieven, verslagen en andere relevante gege- vens voor zover beschikbaar; het vergemakkelijken van bezoeken aan fabrieken en van contacten, op verzoek en per geval. De Leden streven ernaar de omstandigheden waarin ontduiking plaatsvindt of wordt ver- moed zoveel mogelijk op te helderen, met inbegrip van de rol die de betrokken exporteurs of importeurs hierbij spelen.
4. De Leden komen overeen dat wanneer na onderzoek genoegzaam bewezen is dat ontduiking heeft plaatsgevonden (bijv. wanneer er bewijs- materiaal is betreffende het land of de plaats van de werkelijke oor- sprong, en de omstandigheden waarin de ontduiking plaatsvindt), voor zover noodzakelijk passende maatregelen dienen te worden genomen om het probleem op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een ver- bod op de invoer van de goederen of, wanneer de goederen reeds zijn ingevoerd en gelet op de werkelijke omstandigheden en de betrokken- heid van het land of de plaats van werkelijke oorsprong, een aanpassing van de afboekingen van de beperkingsniveaus van het land of de plaats van werkelijke oorsprong. Voorts, indien gebleken is dat Leden op het grondgebied waarvan de goederen zijn overgeladen ook bij de ontdui- king zijn betrokken, kunnen de maatregelen ook de invoering inhouden van beperkingen ten aanzien van die Leden. Deze maatregelen kunnen worden genomen, evenals de en besluiten over het tijdstip waarop zij worden genomen en de draagwijdte ervan, na overleg tussen de betrok- ken partijen ten einde een voor beide partijen bevredigende oplossing te vinden en worden met een volledige motivatie aan het OST voorgelegd. De betrokken Leden kunnen in overleg overeenstemming bereiken over andere oplossingen. De overeengekomen oplossing wordt ook aan het
OST voorgelegd en het OST kan de betrokken Leden de aanbevelingen doen die het nuttig acht. Wordt geen wederzijds bevredigende oplossing gevonden, dan kan een betrokken Lid de zaak voor een spoedig onder- zoek en aanbevelingen aan het OST voorleggen.
5. De Leden nemen er nota van dat sommige gevallen van ontduiking zendingen kunnen betreffen die via landen of plaatsen worden vervoerd zonder dat er in de plaatsen van doorvoer iets veranderd wordt aan de goederen die zich in deze zendingen bevinden. Ze nemen er nota van dat het in het algemeen niet praktisch uitvoerbaar kan zijn dat in deze doorvoerplaatsen toezicht op dergelijke zendingen wordt uitgeoefend.
6. De Leden komen overeen dat valse verklaringen inzake vezel- samenstelling, hoeveelheden, aard of indeling van de goederen eveneens een beletsel vormen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken. De Leden komen overeen dat, wanneer blijkt dat dergelijke valse verklaringen zijn opgesteld met het doel de regels te ontduiken, de nodige maatregelen tegen de betrokken exporteurs of importeurs geno- men dienen te worden, overeenkomstig de nationale wetten en procedu- res. Mocht een Lid van oordeel zijn dat de regels van de Overeenkomst door middel van dergelijke valse verklaringen worden ontdoken en dat geen of onvoldoende maatregelen worden genomen om hiertegen op te treden, dan kan dat Xxx terstond overleg plegen met het betrokken Lid om te trachten tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. Wordt zulk een oplossing niet gevonden, dan kan de zaak door een betrokken Lid aan het OST voor een aanbeveling worden voor- gelegd. Deze bepaling heeft niet ten doel te voorkomen dat Leden tech- nische aanpassingen aanbrengen indien per vergissing fouten zijn ge- maakt bij het opstellen van verklaringen.
Artikel 6
1. De Leden erkennen dat het tijdens de overgangsperiode nodig kan zijn speciale vrijwaringsmaatregelen (in deze Overeenkomst ,,overgangs- vrijwaringsmaatregelen’’ genoemd) te nemen. De overgangsvrijwarings- maatregelen kunnen door een Lid worden toegepast op produkten die onder de Bijlage vallen, met uitzondering van de produkten die op grond van artikel 2 in de GATT 1994 zijn ge¨ıntegreerd. De Leden die geen beperkingen op grond van artikel 2 handhaven, delen het OST binnen 6O dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst mede of zij het recht wensen te behouden de bepalingen van dat artikel toe te passen. De Leden die de Protocollen tot verlenging van de MVO die sinds 1986 tot stand zijn gekomen niet hebben aanvaard, doen een dergelijke mededeling binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. De overgangsvrijwaringsmaatregelen dienen zo min mogelijk te worden toegepast, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en de daadwerkelijke integratie op grond van deze Overeen- komst.
2. Vrijwaringsmaatregelen kunnen op grond van dit artikel worden genomen wanneer een Lid heeft vastgesteld1) dat gebleken is dat een bepaald produkt in zulke toegenomen hoeveelheden in zijn gebied wordt ingevoerd dat de bedrijfstak in het binnenland die een soortgelijk en/of rechtstreeks concurrerend produkt vervaardigt daardoor ernstige schade lijdt of dreigt te lijden. Ernstige schade of dreigende ernstige schade moet aantoonbaar worden veroorzaakt door de toegenomen hoeveelheid van de totale invoer van dat produkt en niet door andere factoren zoals technologische veranderingen en veranderingen in consumentenvoorkeur.
3. Bij de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade als bedoeld in lid 2, onderzoekt het Lid de gevolgen van deze invoer op de situatie van de betrokken bedrijfstak die tot uiting komt in de wijzi- ging van economische variabelen zoals produktie, produktiviteit, benuttingsgraad, voorraden, marktaandeel, export, lonen, werkgelegen- heid, prijzen op de binnenlandse markt, winsten en investeringen, waar- van geen enkele, op zich genomen of in combinatie met andere, nood- zakelijkerwijs doorslaggevend is.
4. Maatregelen die op grond van dit artikel worden genomen worden per Lid toegepast. Of een Lid of Leden ernstige schade veroorzaken of dreigen te veroorzaken wordt vastgesteld aan de hand van de plotselinge en sterk stijgende invoer uit dat bepaalde Lid of die bepaalde Leden, welke invoer reeds heeft plaatsgevonden of die in de onmiddellijk toe- komst dreigt plaats te vinden2), zoals blijkt uit het niveau van de invoer in vergelijking met de invoer uit andere bronnen, marktaandeel, import- prijzen en prijzen op de binnenlandse markt op een vergelijkbaar handelsniveau, waarbij geen van deze factoren, op zich of in combinatie met andere, noodzakelijkerwijs doorslaggevend is. Deze vrijwarings- maatregelen worden niet genomen ten aanzien van de export van een Lid die op grond van deze Overeenkomst reeds aan beperkingen is onder- worpen.
5. De vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade met het oog op het nemen van vrijwaringsmaatregelen is niet meer dan 90 dagen geldig vanaf de in lid 7 bedoelde datum van eerste kennisge- ving.
1) Een douane-unie kan vrijwaringsmaatregel als een enkele eenheid of namens een lidstaat nemen. Past een douane-unie een vrijwaringsmaatregel als eenheid toe, dan moet aan alle eisen voor de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade op grond van deze overeenkomst zijn voldaan in de douane-unie als geheel. Wordt een vrijwaringsmaatregel namens een lidstaat genomen, dan moet aan alle eisen voor de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade in die lidstaat zijn voldaan en is de maatregel tot die lidstaat beperkt.
2) Een stijging in de nabije toekomst moet meetbaar zijn en kan niet worden vastgesteld aan de hand van klachten, speculaties en mogelijkheden die bijvoor- beeld uit de produktiecapaciteit in exporterende Leden voortvloeien.
6. Bij de toepassing van overgangsvrijwaringsmaatregelen, wordt met name rekening gehouden met de belangen van exporterende Leden als hieronder aangegeven:
a. De Leden die minstontwikkelde landen zijn krijgen een aanmer- kelijk gunstiger behandeling, bij voorkeur op alle onderdelen maar ten minste in het algemeen, dan de andere in dit punt genoemde groepen.
b. De Leden waarvan het totale exportvolume van textiel- en kleding- produkten gering is in vergelijking met het totale volume van de export van andere Leden en die slechts een klein percentage van de totale import van dat produkt in het importerende Lid voor hun rekening nemen, krijgen een gedifferentieerde en gunstiger behandeling bij het vaststellen van de economische termen als bedoeld in de leden 8, 13 en
14. Voor deze leveranciers zal met name rekening worden gehouden, gelet op de leden 2 en 3 van artikel 1, met de toekomstige ontwikkelings- mogelijkheden van hun handel en de noodzaak hen commercieel betekenisvolle invoerhoeveelheden toe te staan.
c. Bij het vaststellen van het niveau van de contingenten, van groei- percentages en flexibiliteitsbepalingen wordt speciale aandacht geschon- ken aan de behoeften aan export van wolprodukten van wolproducerende ontwikkelingslanden die Lid zijn, waarvan de economie en de textiel- en kledinghandel van de wolsector afhankelijk zijn, waarvan de totale textiel- en kledingexport vrijwel uitsluitend uit wolprodukten bestaat en die een relatief klein aandeel van de textiel- en kledingmarkt van de importerende Leden in handen hebben.
d. Een gunstiger behandeling wordt toegestaan aan de wederinvoer door een Lid van textiel- en kledingprodukten die dat Lid naar een ander Lid heeft uitgevoerd voor bewerking en wederinvoer, in de zin van de wetten en praktijken van het importerende Lid, mits bij deze weder- invoer deugdelijke controle- en certificatieprocedures worden gevolgd, wanneer deze produkten worden ge¨ımporteerd uit een Lid waarvoor dit soort handel een aanmerkelijk aandeel van zijn totale export van textiel- en kledingprodukten vertegenwoordigt.
7. Het Lid dat voornemens is vrijwaringsmaatregelen te nemen, vraagt overleg aan met het Lid of de Leden die door deze maatregelen getrof- fen zouden worden. Het verzoek om overleg gaat vergezeld van zo recent mogelijke, specifieke en ter zake dienende feitelijke informatie, met name ten aanzien van: a. de in lid 3 genoemde factoren op grond waarvan het Lid dat maatregelen wenst te nemen het bestaan van ern- stige schade of dreigende ernstige schade heeft afgeleid, en b. de in lid 4 genoemde factoren op grond waarvan het voornemens is vrijwarings- maatregelen te nemen ten aanzien van het betrokken Lid of de betrok- xxx Xxxxx. De informatie in verzoeken om overleg op grond van dit lid heeft zo veel mogelijk betrekking op duidelijk afgebakende produktie- segmenten en de in lid 8 genoemde referentieperiode. Het Lid dat maat- regelen voorstelt geeft ook aan tot welk niveau het voornemens is de invoer van het betrokken produkt uit het betrokken Lid of de betrokken
Leden te beperken; dit niveau mag niet lager zijn dan het in lid 8 bedoelde niveau. Het Lid dat om overleg verzoekt deelt dit ook mede aan de Voorzitter van het OST, onder opgave van alle feitelijke gegevens als in de leden 3 en 4 vermeld en het voorgestelde niveau van de beper- king. De Voorzitter deelt het verzoek om overleg aan de Leden van het OST mede, onder opgave van het Lid dat het verzoek heeft gedaan, het betrokken produkt en het Lid dat het verzoek heeft ontvangen. Het betrokken Lid of de betrokken Leden beantwoord(t)(en) dit verzoek zo spoedig mogelijk. Het overleg vindt zonder uitstel plaats en wordt normalerwijze binnen 60 dagen na de ontvangst van het verzoek afge- sloten.
8. Indien bij het overleg overeenstemming wordt bereikt over het feit dat de export van het betrokken produkt uit het betrokken Lid of de betrokken Leden moet worden beperkt, wordt de export niet terugge- bracht tot een lager niveau dan het niveau van de import uit het betrok- xxx Xxx in de periode van 12 maanden die twee maanden voor de indie- ning van het verzoek om overleg is verstreken.
9. Gegevens over de overeengekomen beperkingsmaatregel worden het OST binnen 60 dagen na sluiting van de Overeenkomst medege- deeld. Het OST bepaalt of de Overeenkomst met dit artikel verenigbaar is. Het OST beschikt in verband hiermee over de feitelijke gegevens die de Voorzitter overeenkomstig lid 7 werden medegedeeld alsmede over alle andere ter zake dienende informatie die de betrokken Leden hebben verstrekt. Het OST kan de betrokken Leden de aanbevelingen doen die het dienstig acht.
10. Indien de Leden 60 dagen nadat het verzoek om overleg werd ontvangen geen overeenstemming hebben bereikt, kan het Lid dat de vrijwaringsmaatregelen heeft voorgesteld, binnen de 30 dagen na de periode van 60 dagen die voor het overleg was voorbehouden, de beper- king volgens de datum van import of export toepassen, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, en de zaak aan het OST voorleggen. Het staat elk van beide Leden vrij de zaak vo´o´r het verstrijken van bedoelde periode van 60 dagen aan het OST voor te leggen. In beide gevallen onderzoekt het OST de zaak zo spoedig mogelijk, met inbegrip van de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade en de oor- zaken daarvan, en doet het de betrokken Leden binnen de 30 dagen pas- sende aanbevelingen. Bij de uitvoering van het onderzoek beschikt het OST over de feitelijke gegevens die de Voorzitter van het OST, overeen- komstig lid 7, werden medegedeeld alsmede over alle andere ter zake dienende informatie die de betrokken Leden hebben verstrekt.
11. In zeer uitzonderlijke en kritische omstandigheden waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou kunnen veroorzaken, kunnen overeen- komstig lid 10 voorlopige maatregelen worden genomen, voor zover het verzoek om overleg en de kennisgeving aan het OST binnen vijf werk- dagen nadat de maatregelen zijn genomen worden ingediend. Wordt bij
het overleg geen overeenstemming bereikt, dan wordt het OST daarvan bij afsluiting van het overleg in kennis gesteld, en in elk geval binnen de 60 dagen nadat de maatregelen werden genomen. Het OST onder- zoekt de zaak zo spoedig mogelijk en doet de betrokken Leden binnen de 30 dagen passende aanbevelingen. Wordt bij overleg wel overeen- stemming bereikt, dan stellen de Leden het OST hiervan bij afsluiting van het overleg in kennis, en in elk geval binnen de 90 dagen nadat de maatregelen werden genomen. Het OST kan de betrokken Leden de aan- bevelingen doen die het dienstig acht.
12. Een Lid kan de maatregelen die op grond van dit artikel zijn genomen handhaven: a. voor ten hoogste drie jaar, zonder verlenging, of
b. tot het produkt in de GATT 1994 is ge¨ıntegreerd, indien dit eerder is.
13. Blijft de beperkingsmaatregel meer dan een jaar van kracht, dan is het niveau voor de volgende jaren het niveau van het eerste jaar ver- meerderd met een groeipercentage van niet minder dan 6% per jaar, ten- zij het OST kan worden aangetoond dat een ander percentage gerecht- vaardigd is. Het beperkingsniveau voor het betrokken produkt mag in een van elke twee daaropvolgende jaren door vervroegde benutting en/of overdracht met 10% worden overschreden, waarbij de vervroegde benut- ting niet meer dan 5% mag bedragen. Op het gecombineerde gebruik van overdracht, vervroegde benutting en van het bepaalde in lid 14 wor- den geen kwantitatieve beperkingen gesteld.
14. Wanneer een Lid op meer dan e´e´n produkt van een ander Lid, op grond van dit artikel, beperkingen stelt, mag het niveau van de overeen- gekomen beperking, op grond van het bepaalde in dit artikel, voor elk van deze produkten met 7% worden overschreden, mits de totale export waarop beperkingen van toepassing zijn niet hoger is dan het totale niveau voor alle produkten waarop op grond van dit artikel beperkingen van toepassing zijn, op basis van overeengekomen gemeenschappelijke eenheden. Wanneer de perioden waarin beperkingen van toepassing zijn niet geheel met elkaar samenvallen, wordt deze bepaling naar evenre- digheid op de overlappende perioden toegepast.
15. Worden op grond van dit artikel vrijwaringsmaatregelen toegepast op een produkt waarop voorheen, in de periode van twaalf maanden vo´o´r de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, op grond van de MVO of op grond van artikel 2 of artikel 6 een beperking van toepas- sing was, dan is het niveau van de nieuwe beperking het in lid 8 bedoelde niveau, tenzij de nieuwe beperking in werking treedt binnen e´e´n jaar na:
a. de in artikel 2, lid 15, bedoelde datum van kennisgeving van de opheffing van de vroegere beperking; of
b. de datum van opheffing van de vroegere beperking op grond van het bepaalde in dit artikel of in de MVO,
in welke gevallen het niveau niet lager is dan het hoogste van de twee hiernagenoemde niveaus: i) het niveau van de beperking in de laatste
twaalfmaandelijkse periode waarin het produkt aan een beperking was onderworpen, ii) het in lid 8 bedoelde beperkingsniveau.
16. Wanneer een Lid dat geen beperkingen handhaaft op grond van artikel 2 besluit op grond van het bepaalde in dit artikel een beperking toe te passen, stelt het passende regelingen vast waarbij a. volledig reke- ning wordt gehouden met factoren zoals tariefindeling en kwantitatieve eenheden bij normale commercie¨le import- en exportpraktijken, zowel wat vezelsamenstelling betreft als in termen van concurrentie op het- zelfde segment van de binnenlandse markt, en b. een te ver doorge- voerde categorisering wordt vermeden. Het in lid 7 of lid 11 bedoelde verzoek om overleg bevat alle gegevens over dergelijke regelingen.
Artikel 7
1. Als onderdeel van het integratieproces en overeenkomstig de spe- cifieke afspraken tussen Leden als resultaat van de Uruguay-Ronde, nemen alle Leden de nodige maatregelen om de regels en disciplines van de GATT 1994 in acht te nemen, zodat:
a. de markten meer toegankelijk worden voor textiel- en kleding- produkten door maatregelen zoals verlaging en consolidatie van douane- rechten, vermindering of opheffing van niet-tarifaire belemmeringen, en vereenvoudiging van douaneformaliteiten, administratieve formaliteiten en de formaliteiten voor de afgifte van vergunningen;
b. het beleid ten aanzien van billijke handelsvoorwaarden voor textiel- en kledingprodukten op het gebied van bijv. dumping en anti- dumpingregels en -procedures, subsidies en compenserende maatregelen en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten kan worden uit- gevoerd; en
c. bij de invoer van textiel- en kledingprodukten geen discriminatie plaatsvindt wanneer om algemene handelspolitieke overwegingen maat- regelen worden genomen.
Deze maatregelen doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de Leden op grond van de GATT 1994.
2. De Leden stellen het OST in kennis van de in lid 1 bedoelde maat- regelen die van invloed zijn op de uitvoering van deze Overeenkomst. Indien deze reeds aan andere WTO-organen zijn medegedeeld, is een samenvatting van de oorspronkelijke kennisgeving voldoende om aan de eisen van dit lid te voldoen. Het staat de Leden vrij tegengestelde ken- nisgevingen aan het OST te doen.
3. Indien een Lid van oordeel is dat een ander Lid door het niet- nemen van de in lid 1 bedoelde maatregelen het evenwicht tussen rech- ten en plichten op grond van deze Overeenkomst heeft verstoord, kan eerstgenoemd Lid de zaak aan de desbetreffende WTO-organen voorleg- gen en het OST daarvan in kennis stellen. De bevindingen en conclusies van de betrokken WTO-organen vormen een onderdeel van het alge- mene verslag van het OST.
Artikel 8
1. Hierbij wordt het Orgaan Supervisie Textielprodukten (,,OST’’) ingesteld dat tot taak heeft toe te zien op de uitvoering van deze Over- eenkomst, de maatregelen op grond van deze Overeenkomst en de over- eenstemming van deze maatregelen met de Overeenkomst te onderzoe- ken, en alle taken te vervullen waarmee het op grond van deze Overeenkomst speciaal is belast. Het OST bestaat uit een voorzitter en tien leden. De samenstelling van het OST is evenwichtig, grotendeels representatief voor de Leden en zitting in het OST wordt om toerbeur- ten waargenomen. De leden van het OST worden benoemd door de Leden die door de Raad voor de Handel in Goederen zijn aangewezen om zitting te hebben in het OST waarin zij hun functies op persoonlijke titel uitoefenen.
2. Het OST ontwikkelt zijn eigen werkmethoden, met dien verstande dat consensus in het OST niet afhangt van de toestemming of goedkeu- ring van leden die benoemd zijn door Xxxxx die bij een niet-geregeld geschil zijn betrokken dat door het OST wordt onderzocht.
3. Het OST wordt als een permanent orgaan beschouwd en komt zo vaak bijeen als nodig is om de taken te vervullen waarmee het op grond van deze Overeenkomst is belast. Het baseert zich hierbij op informatie die Leden op grond van de relevante artikelen van deze Overeenkomst verstrekken en alle nadere inlichtingen en noodzakelijke verduidelijkin- gen die deze Leden kunnen mededelen of die het OST kan opvragen. Het OST kan zich ook baseren op mededelingen en verslagen van andere WTO-organen en andere bronnen indien het dit nuttig acht.
4. De Leden geven elkaar voldoende gelegenheid voor overleg over alle kwesties die met de uitvoering van deze Overeenkomst verband houden.
5. Wordt bij bilateraal overleg op grond van deze Overeenkomst geen oplossing gevonden waarmee beide partijen kunnen instemmen, dan doet het OST, op verzoek van een van de Leden, en na een prompt en diepgaand onderzoek van de kwestie, aanbevelingen aan de betrokken Leden.
6. Op verzoek van een Lid onderzoekt het OST zo spoedig mogelijk een kwestie die dit Lid met zijn belangen op grond van deze Overeen- komst strijdig acht en waarover bij overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden geen wederzijds bevredigende oplossing kon worden gevonden. Het OST maakt de betrokken Leden in dergelijke zaken alle opmerkingen die het dienstig acht, alsmede met het oog op het in lid 11 bedoelde onderzoek.
7. Alvorens aanbevelingen te doen of opmerkingen te maken, nodigt het OST de Leden uit die rechtstreeks bij de zaak betrokken kunnen zijn.
8. Wanneer het OST aanbevelingen of vaststellingen moet doen, doet het dit bij voorkeur binnen een termijn van 30 dagen, tenzij in deze
Overeenkomst een andere termijn is bepaald. Deze aanbevelingen en vaststellingen worden aan de rechtstreeks betrokken Leden medege- deeld. Tevens worden deze, ter informatie, aan de Raad voor de Handel in Goederen medegedeeld.
9. De Leden streven ernaar de aanbevelingen van het OST volledig te aanvaarden. Het OST ziet toe op de uitvoering van deze aanbevelin- gen.
10. Indien een Lid van oordeel is dat het de aanbevelingen van het OST niet kan opvolgen, dan deelt dit Lid de redenen hiervan binnen een maand na de ontvangst van deze aanbevelingen mede. Na een grondig onderzoek van de opgegeven redenen, doet het OST de verdere aanbe- velingen die het dan dienstig acht. Indien het probleem na mededeling van deze verdere aanbevelingen onopgelost blijft, kan een van beide Leden de zaak voor het Orgaan voor Geschillenbeslechting brengen en zich daarbij beroepen op lid 2 van artikel XXIII van de GATT 1994 en de desbetreffende bepalingen van het Memorandum van Overeenstem- ming inzake de Beslechting van geschillen.
11. De Raad voor de Handel in Goederen oefent toezicht uit op de uitvoering van deze Overeenkomst en voert in verband hiermee vo´o´r het einde van elke integratiefase een diepgaand onderzoek uit. Het OST doet de Raad voor de Handel in Goederen met het oog op dit onderzoek, ten minste vijf maanden voor het einde van iedere fase, een algemeen ver- slag toekomen over de uitvoering van deze Overeenkomst gedurende de te onderzoeken fase, met name wat het verloop van het integratieproces betreft, de toepassing van overgangsvrijwaringsmaatregelen en de toe- passing van de regels en disciplines van de GATT 1994 als respectieve- lijk in de artikelen 2, 3, 6 en 7 omschreven. Het OST kan in het alge- meen verslag de aanbevelingen aan de Raad voor de Handel in Goederen opnemen die het dienstig acht.
12. In het licht van dit onderzoek neemt de Raad voor de Handel in Goederen bij consensus de door hem dienstig geachte besluiten tot hand- having van het evenwicht tussen rechten en plichten zoals in deze Over- eenkomst voorzien. Voor de regeling van geschillen over de in artikel 7 bedoelde kwesties, kan het Orgaan Geschillenbeslechting een aanpassing toestaan van artikel 2, lid 14, voor de fase die op het onderzoek volgt, onverminderd de in artikel 9 genoemde einddatum, ten aanzien van alle Leden waarvan wordt vastgesteld dat zij hun verplichtingen op grond van deze Overeenkomst niet nakomen.
Artikel 9
Deze Overeenkomst en alle beperkingen op grond van deze Overeen- komst worden bee¨indigd op de eerste dag van de 121e maand dat de
WTO-Overeenkomst van kracht is, op welke dag de textiel- en kleding- sector volledig in de GATT 1994 zal zijn ge¨ıntegreerd. Deze Overeen- komst kan niet worden verlengd.
Bijlage
LIJST VAN PRODUKTEN WAAROP DEZE OVEREENKOMST BETREKKING HEEFT
1. Deze bijlage geeft de lijst van textiel- en kledingprodukten volgens de zescijfercodes van het Geharmoniseerde Systeem voor de Omschrij- ving en Codering van Goederen (GS).
2. Maatregelen op grond van de vrijwaringsbepalingen van artikel 6 worden ten aanzien van bepaalde textiel- en kledingprodukten genomen en niet noodzakelijkerwijs ten aanzien van een bepaalde GS-post.
3. Maatregelen op grond van de vrijwaringsbepalingen van artikel 6 van de Overeenkomst zijn niet van toepassing op:
a. weefsels uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, die in de huis- industrie op manueel bediende getouwen zijn vervaardigd, op produkten die in de huisindustrie uit dergelijke weefsels zijn vervaardigd, en op tra- ditionele, folkloristische, ambachtelijk vervaardigde textiel- en kleding- produkten, mits deze vergezeld gaan van certificaten zoals in overeen- komsten tussen de betrokken Leden bepaald;
b. traditioneel verhandelde textielprodukten waarvan de internatio- nale handel vo´o´r 1982 van commercie¨le betekenis was, zoals tassen, zakken, tapijtruggen, touwwerk, bagages, matten en tapijten die kenmer- kend van vezels zoals jute, kokos, sisal, abaca, maguey en henequen worden vervaardigd;
c. produkten van zuivere zijde.
Voor dergelijke produkten zijn de bepalingen van artikel XIX van de GATT 1994, zoals bij de Overeenkomst inzake Vrijwaringsmaatregelen ge¨ınterpreteerd, van toepassing.