DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,
nr. 299 713 van 9 januari 2024 in de zaak RvV X / IX | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat X. XXXXXX Xxxxxx Xxxxxx X-xxxx 00/00.00 0000 XXXX-XXXXXXXX (XXXXXX) | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 15 mei 2023 heeft ingediend om nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 7 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 28 september 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 25 oktober 2023.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. MILOJKOWIC.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij, en van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat A. DE WILDE verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Verzoekster dient op 9 oktober 2022 een aanvraag in voor een visum voor gezinshereniging bij de bevoegde diplomatieke post in Islamabad, Pakistan. Op 7 april 2023 besluit de verwerende partij deze aanvraag te weigeren en geen visum toe te kennen. Dit is de bestreden beslissing:
“Commentaar: Betrokkene kan zich niet beroepen op de richtlijnen van art. 40 van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet);
Overwegende dat op datum van 09/10/2022 een visumaanvraag gezinshereniging op grond van art. 40ter van de wet van 15.12.1980 met betrekking tot de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering werd ingediend op naam van M. H. (…), geboren op (…)1999, van Afghaanse
nationaliteit, om haar echtgenoot S. A. M. (…), geboren op (…)1994, van Belgische nationaliteit, te vervoegen in België.
Overwegende dat de wet van 15.12.1980 bepaalt dat de te vervoegen persoon moet aantonen dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt, die ten minste gelijk moeten zijn aan honderd twintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen:
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2 ° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslagen, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3 ° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.
Overwegende dat ter staving van de bestaansmiddelen volgende documenten werden voorgelegd: Loonfiches op naam van de gezinshereniger bij PLUSQUAM BV voor de periode van januari tot en met augustus 2022:
Overwegende dat de loonfiches van xxxxxx S. (…) wel in overweging genomen kunnen worden, en hieruit blijkt dat hij voor deze periode globaal gezien over een voldoende maandelijks inkomen beschikte om in overeenstemming te zijn met de voorwaarden die de Vreemdelingenwet vooropstelt;
Overwegende echter, dat uit een raadpleging van de online gegevensbank DOLSIS blijkt dat betrokkene niet meer is tewerkgesteld bij PLUSQUAM BV sinds 04/09/2022. Sinds 09/09/2022 is de gezinshereniger evenwel tewerkgesteld via G04J0BS;
Overwegende dat DVZ het dossier op 26/01/2023 in uitstel heeft gezet, opdat wij de loonfiches van september 2022 tot en met januari 2023 konden opvragen;
Overwegende dat wij van betrokkene de volgende documenten hebben ontvangen:
De individuele rekening van 2022 en 2023 bij G04J0BS, op naam van de gezinshereniger waaruit volgend loon bleek:
o September 2022: 1445,48 euro;
o Oktober 2022:1379,75 euro;
o November 2022: 281,21 euro;
o December 2022:1451,40;
o Januari 2023:1452,99 euro;
De loonfiches van meneer S. (…) bij G04J0BS voor de periode van september tot en met januari, waaruit dezelfde bedragen als de individuele rekening blijken;
Een schermopname van een storting van de Christelijke Mutualiteit waaruit blijkt dat betrokkene voor de periode van 24/10/2022-27/11/2022 een uitkering van 1609,12 euro heeft ontvangen;
Overwegende dat al deze documenten wel in overweging genomen kunnen worden, maar hieruit blijkt dat meneer S. (…) voor de periode van september 2022 tot en met januari 2023 een gemiddeld inkomen had van 1523,99 euro/maand. Dergelijke som vormt geen toereikend bedrag in het licht van de vreemdelingenwetgeving. Dit bedrag is immers lager dan 120% van het bedrag zoals bedoeld in art. 14,
§1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
Overwegende ten slotte dat art. 42 §1, al. 2 van hogervermelde wet stelt dat, indien aan de voorwaarde van het toereikend karakter van de bestaansmiddelen bedoeld in de artikelen 40bis, § 4, tweede lid, en 40ter, § 2, tweede lid, 1’, niet is voldaan, de minister of zijn gemachtigde, op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden dient te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden.
Overwegende dat betrokkene met uitzondering van de huurovereenkomst geen enkel document heeft neergelegd opdat DVZ in staat zou zijn desbetreffende behoefteanalyse uit te voeren; Bijgevolg is dus niet voldaan aan de voorwaarden tot de gezinshereniging en wordt het visum geweigerd.”
2. Onderzoek van het beroep
2.1. Verzoekster voert een enig middel aan:
“Schending van artikel 40ter en 42, §1, tweede lid van de wet van 15.12.1980 juncto de schending van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is bij uitoefening van zijn wettelijk toezicht bevoegd om na te gaan of de overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of
zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet onredelijk tot haar besluit is gekomen (RvS. 17 januari 2007, nr. 166.860; RvS. 7 december 2001, nr. 101.624; RvV 5 juni 2009, nr. 28.348).
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt vervolgens in dat aan de overheid de verplichting wordt opgelegd haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding (RvS
2 februari 2007, nr. 167.411; RvS 14 februari 2006, nr. 154.954). Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt derhalve in dat de administratie bij het nemen van een beslissing haar oordeel moet steunen op allé gegevens van het dossier en op allé daarin vervatte dienstige stukken (RvV nr. 80.585 van 2 mei 2012). Een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing impliceert dat deze beslissing dient te steunen op werkelijke bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheidsplicht verplicht de overheid onder meer om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht werden, zodat de overheid met kennis van zaken kan beslissen (RvS 22 maart 2013, nr. 222.953; RvS 29 januari 2013, nr. 222.290 en RvS 28 juni 2012, nr. 220.053).
Artikel 40ter Vw stelt:
"De familieleden bedoeld in het eerste lid, 1 °, moeten bewijzen dat de Belg : 1° beschikt over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen. Aan die voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien de bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bed rag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet. Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid. Er wordt daarentegen geen rekening gehouden met de middelen verkregen uit het leefloon, de financiële maatschappelijke dienstverlening, de kinderbijslagen en toeslagen, de inschakelingsuitkeringen en de overbruggingsuitkering. De werkloosheidsuitkering komt alleen in aanmerking indien de Belg bewijst dat hij actief werk zoekt. "
Dit referentiebedrag ligt actueel op 1.969 EUR
Zoals hierboven beschreven actualiseerde verzoekster - via haar Belgische echtgenoot/referentiepersoon
- haar dossier op 31.01.2023 (stuk 3A en 3B).
Daarbij lag aldus voor als inkomsten:
- September 2022: 312,99 EUR (oude job) + 1.445,48 EUR (nieuwe job)
- Oktober 2022: 1.379,75 EUR (nieuwe job)
- November 2022: 281,21 EUR (nieuwe job)
- December 2022: 1.451,40 EUR (nieuwe job)
- Januari 2023: 2.146,82 EUR (nieuwe job)
Daar komt nog een arbeidsongeschiktheidsuitkering (wegens arbeidswegongeval) bij van 1.609,12 EUR (stuk 3A en stuk 5B).
Dit maakt aldus samen een gemiddeld maandinkomen van 1.725,35 EUR, waarbij het duidelijk is dat de lagere inkomsten in oktober en november puur liggen aan een tijdelijk medisch karakter (arbeidswegongeval met gebroken arm - stuk 3A), terwijl december iéts lager dan anders is wegens jaarlijks verlof van de fabriek tussen kerst en nieuwjaar. De maand januari 2023 is 2.146,82 EUR, terwijl ook de maanden die volgen allemaal mooi boven het referentiebedrag uitkomen (stuk 6).
Het standpunt van de Dienst Vreemdelingenzaken, als zou het gemiddeld inkomen van de Belgische echtgenoot van verzoekster op slechts 1.523,99 EUR uitkomen is dan ook fundamenteel onjuist.
Blijkbaar ging de Dienst Vreemdelingenzaken niet uit van alle correcte voorliggende feitengegevens. In het licht van het arbeidswegongeval en de aanvulling van de met gebroken arm weinige gewerkte dagen (en lagere loonfiches) dient uiteraard de arbeidsongeschiktheidsvergoeding voor die période bijgeteld te worden.
Eveneens is het niet correct om te doen alsof er de maand September 2022 enkel met de 1.445 EUR inkomsten uit de nieuwe job mag rekening worden gehouden, terwijl die job pas op 09.09.2022 een aanvang nam en dus de eerste week nog een inkomen uit de vorige job genereerde, terwijl dit evident moet meegeteld worden om een correct maandinkomen van de referentiepersoon te berekenen.
Xxxxxx, Verzoeksters echtgenoot heeft wel degelijk een goede (sinds September 2022 nieuwe) tewerkstelling bij DUCO (via interim-kantoor GO4JOBS ... terwijl deze tewerkstelling binnenkort evolueert naar een vast contract - stuk 7), en waarbij diens normale maandinkomsten wel degelijk boven het referentiebedrag van 1.969 EUR uitkomt.
Enkel wegens twee zeer in tijd beperkte externe factoren, lijkt het (op het eerste zicht) niet zo te zijn dat het inkomen van de referentiepersoon afdoende hoog, duurzaam en stabiel is.
- Vooreerst is er het arbeidswegongeval met de gebroken arm en de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, die evenwel ook meegeteld moet worden (stuk 3A en 5B)
- Anderzijds is er het feit dat tussen kerst en nieuwjaar de fabriek van DUCO Veurne steeds gesloten is (stuk 3A).
Echter zélfs met deze twee gegevens rekening houdende, is het gemiddeld maandinkomen in de voorliggende période (september '22 t.e.m. januari '23) nog steeds een bedrag van 1.725,35 EUR en niet van slechts 1.523,99 EUR zoals door verweerder in de bestreden beslissing wordt voorgehouden.
Daar komt bovenop dat eenmaal de tijdelijke problemen van de ban zijn (m.a.w. géén gebroken arm meer en géén kerstverlof fabriek meer) er in de maand januari 2023 een duidelijk hoog genoeg netto in komen uit arbeid is van 2.146,82 EUR (stuk 6)
De bestreden beslissing is alleen al op dit punt dan ook kennelijk onzorgvuldig, waarbij verweerder niet correct is uitgegaan van allé beschikbare informatie en bijgevolg kennelijk onzorgvuldig tot een foutieve beoordeling kwam.
Daar komt bovenop dat er wel degelijk steeds een behoefteanalyse noodzakelijk is wanneer het inkomen onder het referentiebedrag zou uitkomen. Dé hoofdkost van elke referentiepersoon is de woning. In deze lag voor dat er slechts een huurlast van amper 650 EUR diende te worden betaald (immers lag het geregistreerd huurcontract voor, zoals ook bevestigd door verweerder).
Aldus diende verweerder als overheid zich zorgvuldig te gedragen en desgevallend een behoefteanalyse door te voeren, waaruit dan mocht blijken dat uit een gemiddeld maandinkomen van 1.725,35 EUR er na huurlast van 650 EUR nog steeds ± 1.100 EUR maandelijks besteedbaar inkomen overbleef, met - in het licht van een zorgvuldig individueel onderzoek (wat mag verwacht worden door een zorgvuldig handelende overheid) de duidelijke verbetering van de inkomstensituatie van de referentiepersoon sinds januari 2023 (gezien de medische problematiek - gebroken arm n.a.v. arbeidswegongeval - dan achter de rug was).
Bijgevolg is verweerder op een kennelijk onzorgvuldige wijze met het dossier van verzoekster en haar echtgenoot omgesprongen, waardoor tot een kennelijk onzorgvuldige beslissing werd gekomen.
De verbreking van de bestreden beslissing dringt zich op, waarna verzoekster - via haar echtgenoot - haar dossier zo nodig bijkomend kan actualiseren met allé maandinkomsten van haar echtgenoot die wel degelijk hoger zijn dan het referentiebedrag van 1.969 EUR, terwijl zij tegen dan normaal gezien zelfs het vast contract van DUCO zal kunnen voorleggen i.p.v. nog via GO4 JOBS (stuk 6).
Via deze verbreking met actualisatie kan best aan rechtsherstel worden gedaan t.a.v. verzoekster en haar echtgenoot. Immers zullen ze dan huidig - steeds lopend - gezinsherenigingsdossier kunnen actualiseren zonder dat ze het quasi onmogelijke moeten regelen teneinde een Afghaans visum te krijgen om (met chaperon) naar de Belgische diplomatieke post in het buitenland te kunnen reizen om aldaar een nieuwe aanvraag in te dienen.”
2.2. Verzoekster betoogt dat er een behoefteanalyse noodzakelijk is wanneer het inkomen onder het referentiebedrag uitkomt: “Aldus diende verweerder als overheid zich zorgvuldig te gedragen en desgevallend een behoefteanalyse door te voeren.”
Artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet bepaalt:
“Indien aan de voorwaarde van het toereikend karakter van de bestaansmiddelen bedoeld in de artikelen 40bis, § 4, tweede lid, en 40ter, § 2, tweede lid, 1°, niet is voldaan, dient de minister of zijn gemachtigde, op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden
te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden. De minister of zijn gemachtigde kan hiervoor alle bescheiden en inlichtingen die voor het bepalen van dit bedrag nuttig zijn, doen overleggen door de vreemdeling en door elke Belgische overheid.”
Artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet verplicht verweerder om, indien hij vaststelt dat de bestaansmiddelen van de referentiepersoon niet ten minste gelijk zijn aan 120% van het bedrag bedoeld in artikel 14, §1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet, op basis van de eigen behoeften van de referentiepersoon en van zijn familieleden te bepalen welke bestaansmiddelen zij precies nodig hebben om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en te voorkomen dat zij ten laste vallen van de openbare overheden.
In de bestreden beslissing wordt vastgesteld dat de bestaansmiddelen van de referentiepersoon niet de drempel halen van 120% van het leefloon van een persoon met gezinslast, zoals bepaald in artikel 40ter van de Vreemdelingenwet, waardoor overeenkomstig artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet een behoefteanalyse noodzakelijk is. De verwerende partij stelt hierbij het volgende:
“Overwegende ten slotte dat art. 42 §1, al. 2 van hogervermelde wet stelt dat, indien aan de voorwaarde van het toereikend karakter van de bestaansmiddelen bedoeld in de artikelen 40bis, § 4, tweede lid, en 40ter, § 2, tweede lid, 1’, niet is voldaan, de minister of zijn gemachtigde, op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden dient te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden.
Overwegende dat betrokkene met uitzondering van de huurovereenkomst geen enkel document heeft neergelegd opdat DVZ in staat zou zijn desbetreffende behoefteanalyse uit te voeren; Bijgevolg is dus niet voldaan aan de voorwaarden tot de gezinshereniging en wordt het visum geweigerd.”
Verzoekster betwist niet dat de bestaansmiddelen van de referentiepersoon, zoals die blijken uit de neergelegde stukken, niet “toereikend” zijn, rekening houdende met de drempel die voorzien is in artikel 40ter van de Vreemdelingenwet en dat er bijgevolg een behoefteanalyse noodzakelijk is. Zij wijst er echter op dat de verwerende partij verplicht is een behoefteanalyse te maken, waardoor zij het initiatief moet nemen en zij onzorgvuldig heeft gehandeld door aan verzoekster te verwijten niet de nodige informatie te hebben meegedeeld, terwijl artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet precies voorziet dat de verwerende partij in het kader van de behoefteanalyse alle bescheiden en inlichtingen kan doen overleggen door de vreemdeling en de Belgische overheid.
Uit het administratief dossier blijkt dat verzoekster niet werd gevraagd om bijkomende informatie. Hoewel in artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet niet staat te lezen dat de verwerende partij verplicht is om bescheiden en inlichtingen op te vragen, kan verzoekster worden gevolgd dat het initiatief voor het vergaren van nuttige gegevens, in het geval een behoefteanalyse noodzakelijk wordt geacht, krachtens de wet moet uitgaan van de verwerende partij en niet van de aanvrager van het verblijfsrecht. De verwerende partij neemt het verzoekster dus ten onrechte kwalijk dat zij op eigen houtje geen bijkomende informatie heeft aangereikt met betrekking tot de overige vaste en variabele kosten van het gezin. Dit klemt des te meer nu de verwerende partij verzoekster eerder reeds om informatie heeft verzocht: “het dossier op 26/01/2023 in uitstel heeft gezet, opdat wij de loonfiches van september 2022 tot en met januari 2023 konden opvragen.” Er is sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet. Het enig middel is in de besproken mate gegrond
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 7 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum wordt vernietigd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op negen januari tweeduizend vierentwintig door:
M. XXXXXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
X. XXXXXXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXXXXX X. MILOJKOWIC