Scheidsgerecht gezondheidszorg
Scheidsgerecht gezondheidszorg
Kenmerk: 04/04
Arbitraal xxxxxx in de zaak van:
1. A.
2. Mw B.,
beiden wonende te Z., eisers,
gemachtigde: eerst mr. N.A.M. Xxxxxxxx, later mr M.K. Struwe; tegen:
de stichting C. Ziekenhuis, gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigde: mr. J.H. Hubben.
1. De procesgang
1.1 Eisers hebben bij memorie van eis d.d. 12 februari 2004 het Scheidsgerecht verzocht bij arbitraal vonnis:
I. te verklaren voor recht dat de opzegging van de toelatingsovereenkomsten nietig is, althans,
II. te verklaren voor recht dat de opzegging van de toelatingsovereenkomsten onrechtmatig is;
III. …..
IV. verweerster te veroordelen om aan eisers goodwill te betalen berekend volgens de Richtlijnen van de Orde van Medisch Specialisten, althans een vergoeding naar billijkheid;
V. verweerster te veroordelen aan eisers te vergoeden de schade waaronder de gederfde omzet c.q. inkomsten, op te maken bij staat, als gevolg van het door verweerster niet naleven van haar verplichtingen uit hoofde van de toelatingsovereenkomsten met eisers gedurende de periode dat eisers feitelijk niet meer bij verweerster kunnen werken wegens het ontbreken van een klinisch pathologisch laboratorium en/of personeel tot het moment dat de toelatingsovereenkomsten rechtsgeldig geëindigd zullen zijn, althans,
VI. verweerster te veroordelen aan eisers te vergoeden de schade over de periode tot het moment dat de toelatingsovereenkomsten rechtsgeldig geëindigd zullen zijn, waaronder gederfde omzet c.q. inkomsten, op te maken bij staat, als gevolg van het onrechtmatig handelen door verweerster jegens eisers wegens het zich onvoldoende aantrekken van de belangen van eisers;
VII. en subsidiair ….
Verweerster te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Ter zitting hebben eisers het sub III en het subsidiair gevorderde sub VII ingetrokken.
1.2 Verweerster heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd dat het Scheidsgerecht eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen aan hen zal ontzeggen en hen zal veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van de raadsman van verweerster.
1.3 De gemachtigde van eisers heeft producties nagezonden.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 17 april 2004. Eisers waren in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. M.K. Struwe. Verweerster was vertegenwoordigd door X., arts, algemeen directeur, vergezeld van de secretaris van de Raad van bestuur, bijgestaan door xx. Xxxxxx. De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnota’s die zijn overgelegd.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Eisers zijn klinisch pathologen en waren als zodanig voor 0,8 fte verbonden aan het ziekenhuis van verweerster, eiser sub 1 vanaf 1 november 1999 en eiseres sub 2 vanaf 15 april 1989. Op 1 februari 2000 hebben zij met verweerster een toelatingsovereenkomst gesloten.
2.2 Eisers oefenden de praktijk uit in maatschapsverband met twee andere pathologen. Eiser sub 1 heeft bij zijn intreden in de maatschap een bedrag van NLG 187.500 aan goodwill betaald. Eiseres sub 2 heeft geen bedrag ter zake van goodwill betaald, doch zij heeft haar aandeel in de winst inverdiend.
2.3 De maatschap pathologie verrichtte ook werkzaamheden ten behoeve van het E.-ziekenhuis te
Y. In 2002 is de intentie uitgesproken de klinisch pathologische dienstverlening gezamenlijk uit te oefenen voor beide ziekenhuizen en ziekenhuis F. in X. Op 16 januari 2003 hebben de drie betrokken ziekenhuizen deze intentie schriftelijk vastgesteld. Overeengekomen is de klinische pathologie onder te brengen in ziekenhuis F. Op 22 december 2003 is de samenwerking vastgesteld in een document: Prestatieovereenkomst inzake klinisch pathologische dienstverlening, Service Level Agreement (verder: SLA). Aan de totstandkoming ervan is een ruime consultatie voorafgegaan, waarbij de pathologen waren betrokken. De overgang van de afdeling pathologie is per 1 februari 2004 gerealiseerd. Deze overgang is geregeld in het Sociaal Overdrachtsprotocol en in het Formatieplaatsenplan. De bedoeling was dat eisers in loondienst van ziekenhuis F. zouden gaan werken. Daartoe waren eisers bereid, mits aan hen een redelijk bedrag ter zake van verlies van goodwill zou worden uitgekeerd.
2.4 Bij brieven van 18 december 2003 heeft verweerster de toelatingsovereenkomst aan eisers opgezegd tegen 1 februari 2004 op grond van het bepaalde in artikel 23 lid 2 onder b in verbinding met artikel 24 lid 1 van de toelatingsovereenkomst. Volgens eisers is deze opzegging nietig, althans onrechtmatig omdat niet is voldaan aan het bepaalde in de toelatingsovereenkomst.
2.5 Tussen eisers en verweerster bestaat voorts een geschil over de hoogte van een vergoeding door verweerster aan eisers ter zake van goodwill voor de praktijk die zij in het ziekenhuis van verweerster hebben uitgeoefend. Verweerster was bereid aan eisers goodwill te vergoeden tot het bedrag dat zij hebben betaald bij hun toetreding tot de maatschap, respectievelijk NLG 187.500,--en NLG 21.000,--. Eisers maken aanspraak op hogere bedragen dan dit aanbod, namelijk een vergoeding volgens de OMS-norm van € 140.000,--. Daarover is geen overeenstemming bereikt.
2.6 Eisers zijn vanaf 1 februari 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in ziekenhuis F.. Zij ontvangen een salaris volgens de AMS met een management-toeslag.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
Tussen partijen is in artikel 27.2 van de toelatingsovereenkomst overeengekomen dat geschillen die uit deze overeenkomst voortvloeien, zullen worden beslecht door het Scheidsgerecht volgens zijn reglement.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil moet worden vooropgesteld dat zonder een daartoe strekkende contractuele bepaling het bestuur van een ziekenhuis in beginsel niet gehouden is aan een tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialist bij de beëindiging van de toelatingsovereenkomst een vergoeding te betalen voor de waarde van de goodwill die verband houdt met diens in het ziekenhuis uitgeoefende praktijk De omstandigheden waaronder de toelatingsovereenkomst wordt beëindigd, kunnen, mede in verband met de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht in het kader van de overeenkomst, meebrengen dat de medisch specialist in staat gesteld wordt van een opvolger betaling van goodwill te bedingen of dat aan de medisch specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag dat verband houdt met het verlies van de mogelijkheid om goodwill te bedingen, wordt betaald. Daartoe zal in het algemeen echter slechts reden zijn als de beëindiging van de toelating van dien aard is dat het ziekenhuis jegens de medisch specialist onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld of als deze beëindiging door het niet aanbieden van een vergoeding de medisch specialist onevenredig nadeel toebrengt.
4.2 In het onderhavige geval is tussen partijen niet in geschil – zoals uitdrukkelijk staat vermeld in onderdeel 30 van de memorie van antwoord – dat aan eisers ter zake van goodwill een vergoeding toekomt. Partijen zijn wel verdeeld over de hoogte van het aan ieder van eisers toekomende bedrag te dier zake.
4.3 Voorts hebben partijen een geschil over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de toelatingsovereenkomst waarop het Scheidsgerecht hierna eerst zal ingaan.
4.4 Aan eisers kan zonder meer worden toegegeven dat aan de opzegging van de toelatingsovereenkomst, zoals hiervoor in 2.4 vermeld, gebreken kleven. Verweerster heeft in elk geval niet de opzegtermijn van zes maanden in acht genomen en zij heeft niet tijdig het stafbestuur daarover geraadpleegd, zoals voorgeschreven in de artikelen 24.2 en 24.3 van de toelatingsovereenkomst. Verweerster voert hiertegen aan dat een en ander niet nodig was, omdat sprake was van beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. Dit standpunt kan reeds daarom niet als juist worden aanvaard omdat verweerster in haar brieven
van 18 december 2003 geen melding heeft gemaakt van enig wederzijds goedvinden, doch, integendeel, uitdrukkelijk de toelating heeft opgezegd. Ook overigens heeft verweerster geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat eisers in de beëindiging van de toelatingsovereenkomst per 1 februari 2004 hebben toegestemd. Eisers hebben van hun kant voldoende aannemelijk gemaakt dat zij eerst met verweerster overeenstemming wilden bereiken over de vergoeding van de goodwill van hun praktijk en dat verweerster zulks ook moet hebben begrepen.
4.5 Met betrekking tot de onregelmatigheid van de opzegging komt aan eisers echter geen recht op enige vergoeding toe. In de eerste plaats hebben eisers erkend dat zij – ook al was dat niet hun eerste keuze – akkoord zijn gegaan met de concentratie van de klinische pathologie in ziekenhuis F. en dat zij ook hebben aanvaard dat zij dan in loondienst werkzaam zouden moeten zijn. Inmiddels hebben zij ook een arbeidsovereenkomst met ziekenhuis F. gesloten op voorwaarden die in een situatie als de onderhavige gebruikelijk zijn. Eisers zouden deze arbeidsovereenkomst ook zijn aangegaan, of zouden in elk geval daartoe genoodzaakt zijn geweest, als verweerster de toelatingsovereenkomst niet had opgezegd. Hun stelling dat zij zonder deze opzegging in een betere onderhandelingspositie zouden hebben verkeerd, hebben zij niet voldoende van overtuigende argumenten voorzien. In de tweede plaats gaat het Scheidsgerecht op grond van de wederzijdse stellingen van partijen uit van het feit dat een voortzetting van de praktijk klinische pathologie in het ziekenhuis van verweerster na 1 februari 2004 niet mogelijk zou zijn geweest en dat eisers zulks ook al geruime tijd wisten en zich – zo zij niet volmondig daarmee hebben ingesteld – daarbij al hadden neergelegd. Wat hun rechten met betrekking tot de vergoeding van goodwill betreft, behoefden eisers hun praktijk ook niet voort te zetten in het ziekenhuis van verweerster. De vorderingen onder I, II, V en VI komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking, terwijl aan de vordering onder VII het belang is komen te vervallen.
4.6 Wat de hoogte van de aan eisers toekomende vergoeding betreft stelt het Scheidsgerecht voorop dat eisers jegens verweerster niet zonder meer aanspraak kunnen maken op een vergoeding overeenkomstig de OMS-norm die gebruikelijk is bij de praktijkoverdracht van een medisch specialist aan een ander. Verweerster neemt immers de praktijk van eisers niet over en zij is daartoe ook niet gehouden op grond van de toelatingsovereenkomst. Verweerster is wel gehouden, zoals hiervoor in 4.1 al is vermeld, zich de belangen van eisers aan te trekken, nu zij de afdeling klinische pathologie naar een ander ziekenhuis heeft overgebracht en daardoor eisers de mogelijkheid heeft ontnomen – die eisers bij ongewijzigde voortzetting van de praktijk waarschijnlijk wel zouden hebben gehad – van een opvolgend medisch specialist een vergoeding ter zake van goodwill te bedingen. Eisers lijden daardoor een aanmerkelijk financiëel nadeel. Dit nadeel wordt niet, ook niet gedeeltelijk, gecompenseerd door het feit dat zij in loondienst een pensioen opbouwen.
4.7 Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding naar billijkheid, zoals subsidiair is gevorderd, neemt het Scheidsgerecht de volgende omstandigheden in aanmerking.
(a) In de eerste plaats staat vast dat eisers bij hun toetreding tot de maatschap pathologie een bedrag aan goodwill hebben betaald. Met betrekking tot eiser sub 1 staat vast dat hij een bedrag NLG 187.500,-- heeft betaald. Eiseres sub 2 heeft aan verweerster bericht dat zij een bedrag van ongeveer NLG 150.000,-- heeft moeten inverdienen, doch volgens verweerster was dit NLG 21.000,--. Bij de mondelinge behandeling heeft eiseres sub 2 aangevoerd dat in het door haar bedoelde bedrag is verdisconteerd dat zij gedurende een jaar in loondienst van de toenmalige maatschap heeft gewerkt, welke periode door de maatschap als inverdienperiode is aangemerkt.
(b) Voorts staat vast dat verweerster aan twee pathologen, die samen met eisers één maatschap vormden, bij de beëindiging van de toelating eind 2002 en eind maart 2003 ter zake van goodwill een vergoeding heeft betaald overeenkomstig de OMS-norm. Volgens verweerster is aan ieder van hen een bedrag van € 113.000,-- betaald. In de maatschap hadden deze maten een aandeel van 0.23, terwijl eisers een aandeel hadden van 0.27. Eisers menen dat aan hun vroegere maten een bedrag van € 143.000,-- is betaald. Uit een door hen overgelegd memo van juni 2003 – waarvan verweerster de relevantie heeft betwist – blijkt dat de goodwill volgens de OMS-norm voor eisers gezamenlijk is berekend op € 310.400,--.
(c) Verweerster kan ter zake van goodwill aanspraak maken op een vergoeding in haar budget van € 68.000,-- per fte specialist. In totaal heeft zij dan een aanspraak voor 3,2 fte.
(d) Xxxxxx hadden van verweerster mogen verwachten dat deze tijdig met hen in overleg zou treden over betaling van xxxxxxxx, zodat xxxxxx daarmee ten volle rekening hadden kunnen houden bij hun beslissing om (al dan niet) in het ziekenhuis F. te gaan werken in loondienst. Ook het bestuur van de medische staf heeft verweerster erop gewezen dat eisers recht hebben op bepaling van een adequate goodwillcompensatie voordat besloten werd tot beëindigng van de toelating.
(e) De marktwaarde van de praktijk van xxxxxx was per 1 februari 2004 uiteraard tot nihil gedaald. (f) De kans dat eisers in het ziekenhuis van verweerster zonder samenwerking met de beide andere ziekenhuizen op den duur de praktijk (op dezelfde voet) hadden kunnen voortzetten mag niet hoog worden ingeschat.
(g) Eisers dragen als vrije ondernemers een bepaald risico waaronder ook het risico dat de omstandigheden zich wijzigen en dat bepaalde financiële voordelen wegvallen.
(h) Tegenover de door verweester aan eisers te betalen vergoeding staat geen materiële opbrengst. Verweerster krijgt immers niet de praktijk van eisers als vermogensbestanddeel in handen. Volgens verweerster zal ook de concentratie van de afdeling pathologie in ziekenhuis
F. geen substantiëel financiëel voordeel opleveren. De vergoeding van goodwill aan eisers (minus de vergoeding door verweerster te ontvangen van het CTG) uit de lopende exploitatie worden voldaan.
4.8 De hiervoor vermelde omstandigheden hebben een verschillend gewicht. Anders dan verweerster acht het Scheidsgerecht de onder (a) vermelde gegevens zeker niet van doorslaggevend belang. Uit de onder (a) en (b) vermelde gegevens kan worden afgeleid dat eisers indien zij thans onder normale omstandigheden hun praktijk hadden kunnen overdragen ter zake van goodwill een bedrag van ten minste € 85.000,-- en ten hoogste
€ 150.000,-- zouden hebben ontvangen. De bedragen die verweerster aan de beide eerder vertrokken pathologen heeft betaald geven een duidelijke indicatie van hetgeen te dezer zake redelijk kan worden geacht. Het Scheidsgerecht betrekt in zijn afweging dat eisers, anders dan hun beide collega’s, niet aan het einde van hun loopbaan staan en ook met betrekking tot het verkrijgen van betaling voor goodwill altijd een zeker risico zouden hebben gelopen. Voorts wordt in aanmerking genomen dat eisers mede zelf hebben gekozen voor de concentratie van de pathologie/samenwerking binnen ziekenhuis F. en dat verweerster de kosten die zijn verbonden aan de betaling van goodwill gedeeltelijk in haar budget vergoed krijgt. Verweerster kan zich niet ten nadele van eisers erop beroepen dat zij deze vergoeding reeds heeft uitgekeerd aan de beide andere pathologen. Alle overige factoren afwegend bepaalt het Scheidsgerecht de door verweerster aan eisers te betalen vergoeding naar billijkheid op € 100.000,-- voor ieder van hen.
4.9 Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld worden de kosten verdeeld als hierna in 5.3 vermeld.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis:
5.1. De vorderingen I, II, V, VI en VII van eisers worden afgewezen.
5.2 Verweerster dient aan ieder van eisers binnen twee weken na de datum van dit vonnis een bedrag te voldoen van € 100.000,-- (zegge: honderdduizend euro).
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, begroot op een bedrag van € 4.949,00 komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft en zullen worden verhaald op het door eisers betaalde voorschot, zodat eisers van verweerster te vorderen hebben een bedrag van € 2474,50. Voor het overige draagt ieder van partijen de eigen kosten.
5.4 Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 6 mei 2004 door xx. X. Xxxxxxxxxxx, als voorzitter, drs W.L. Bonhof en xx. xx. X. Xxxxxxxxx, arbiters, met bijstand van mr. X.X.X. xx Xxxxx, griffier.