SECTORGIDS AUTOCONTROLE
SECTORGIDS AUTOCONTROLE
voor de AANNEMERS van LAND- en TUINBOUWWERKEN
Versie 3.1 dd 05.03.2021
OVPG vzw | LANDBOUW-SERVICE vzw |
Overlegplatform voor Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten | Nationale Centrale Landbouw-Service vzw |
Xxxxxxxxx 00 X / 000 X X-0000 Xxxxxxx Tel: x00 (0)0 000 00 00 Fax: x00 (0)0 000 00 00 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 x0 X-0000 Xxxxxxx Tel: x00 (0)0 000 00 00 Fax: x00 (0)0 000 00 00 |
Disclaimer:
De auteurs van de gids hebben geprobeerd zoveel mogelijk rekening te houden met alle op dit gebeid geldende wetgeving. Die wetgeving verandert voortdurend. Het is daarom zeer belangrijk dat de gebruiker van de gids deze ontwikkeling op de voet volgt zodat hij deze in de wetgeving aanpassingen correct kan naleven. Als er betwisting is omtrent voor interpretatie vatbare punten uit de gids primeert altijd de wetgeving.
Alternatieve middelen kunnen gebruikt worden voor zover de reglementering niet preciseert welke middelen verplicht moeten gebruikt worden en voor zover de operatoren kunnen aantonen dat met deze alternatieve middelen de doelstelling uit de reglementering bereikt wordt.
Sectorgids Autocontrole voor de
Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
Versie 3.1 dd 05.03.2021
SECTORGIDS AUTOCONTROLE VOOR DE AANNEMERS VAN LAND- EN TUINBOUWWERKEN VOOR DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE | |||
OPMAAK & VERSIEBEHEER | |||
Verantwoordelijke opmaak en inhoudelijk beheer: | OVPG VZW – LANDBOUW-SERVICE vzw | ||
Datum voorliggende versie: | Versie 3.1 dd 05.03.2021 | Vervangt versie: | Versie 3.0 dd 29.09.2020 |
Goedgekeurd door: | OVPG vzw- LANDBOUW-SERVICE vzw | ||
BEHEER & CONTROLE | |||
Datum inwerkingtreding: | 08.04.2021 | ||
Beheerder van de sectorgids: | Vzw XXXXXXXX.XX | ||
Controle van de sectorgids: | Controle Instellingen geaccrediteerd voor de scope “Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie” en erkend door het FAVV |
HISTORIEK VAN DIT DOCUMENT
Herziening en datum van goedkeuring | Reden van herziening | Draagwijdte van de herziening |
30.05.2016 | Update van de regelgeving en uitbreiding van het toepassingsgebied | Nieuwe versie |
29.09.2020 | Update van de regelgeving en uitbreiding van het toepassingsgebied | Volledig document. Vervangt de vorige versie. |
05.03.2021 | Rechtzetting toepassingsgebied eisen 4.4.1 tot 4.4.5 | Volledig document. Vervangt de vorige versie. |
De meest recente versie van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie, vindt men op de website van de administratieve beheerder van deze gids: xxx.xxxxxxxx.xx.
OVPG VZW en LANDBOUW-SERVICE vzw geven enkel na schriftelijke toestemming de toelating deze standaard voor consultatie beschikbaar te stellen en te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperking van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van onderdelen uit deze publicatie. OVPG VZW en LANDBOUW-SERVICE vzw zijn niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen bij het gebruik van gegevens uit deze publicatie.
5
1
1.2 Werkgroepen en werkwijze 3
1.3 Middelen en deskundigheid 4
2. TERMEN, DEFINITIES EN AFKORTINGEN
5
3. GEBRUIKSAANWIJZING VOOR DE LOONWERKER
8
3.1 WAAROM EEN SECTORGIDS AUTOCONTROLE VOOR LOONWERKERS? 8
11
4.2 Machines, apparatuur en gereedschappen die in contact komen met product voor oogst en naoogst behandeling 17
4.3 Bedrijfsleider, personeel en derden 23
4.4 Teelttechniek en naoogstbehandeling 25
4.6 Overzicht bij te houden documenten 34
36
5.1 Identificatie van loonwerker 36
5.3 Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden 39
5.4 Registratie aanwezigheid schadelijke quarantaine organismen en ziekten 41
5.5 Registratie resultaten van analyses 41
5.6 Bijkomende registratievereisten 41
5.6.1 Registratie van uitgevoerde land- en tuinbouwwerken per landbouwer 41
5.6.2 Opslag en/of bewerking 45
52
6.2 Overzicht meldingslimieten in de plantaardige productie 56
58
Bijlage 1 - Omschrijving van bewerking 58
Bijlage 2 - Glasbreuk- en lekkageprocedure 59
Bijlage 3 Risicobeoordeling en kwaliteitseisen van water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen 61
A Overzicht gebruik water (voor- en na-oogst) 62
B Risicobeoordeling van water 64
C Beheersmaatregelen voor water 68
Bijlage 4 Gebruik van Plantenpaspoorten 69
Paspoortplichtige planten en uitzonderingen 69
Modellen van plantenpaspoorten 70
Voorschriften voor het afleveren van het plantenpaspoort 72
Aanbrengen van het plantenpaspoort 73
Vervangen van plantenpaspoorten 73
Verplichtingen voor erkende operatoren 74
Bijlage 5 - Snijden van aardappelpootgoed bestemd voor productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed 75
Bijlage 6 - Reinigingprocedure na het transport van verboden ladingen 77
Bijlage 7 - Reiniging na het uitvoeren van de transportopdracht 78
C: eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel, dan naspoelen en drogen 78
D: eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel en daarna ontsmetten en drogen 78 Keuze van een reinigingsmiddel 79
Bijlage 9 - Certificeringregeling 81
2 Validatie / certificering 81
4. Voorschriften voor de certificeringsinstellingen (OCI) 87
5. Verplichtingen voor land- en tuinbouwers 88
Modelovereenkomst tussen aannemer en OCI 90
Bijlage 11. Nuttige adressen 95
De gebruikersgroep van deze Sectorgids Autocontrole zijn alle loonwerkers (=aannemers van land- en tuinbouwwerken en loonsproeiers). In deze gids worden de volgende activiteiten beschreven voor alle teelten (excl. hop) die door een loonwerker uitgevoerd kunnen worden:
• Ontvangst, opslag en gebruik van grondstoffen1 (voor eigen gebruik):
o Zaaizaad, plant- of pootgoed
o Bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en biociden
o Meststoffen
• Teelt en oogst van de primaire plantaardige producten met als bestemming menselijke en/of dierlijke voeding, inclusief sorteren (bv. verwijderen van kleinste aardappelen, zaad triëren, …) en mechanisch reinigen (bv. ontdoen aarde van aardappelen of suikerbieten) op het veld.
• De opslag van land- of tuinbouwproducten die rechtstreeks in verband met de oogstactiviteiten staat.
• Secundair transport wordt aanzien als transport van land- of tuinbouwproducten uitgevoerd in het kader van landbouwwerkzaamheden, voor rekening van een opdrachtgever (primaire (plantaardige) producent of een bedrijf) door dezelfde loonwerker, dat deze landbouwwerkzaamheden voorafgaat of volgt en er een essentieel onderdeel van vormt of er rechtstreeks mee in verband staat.
• Snijden van aardappelpootgoed bestemd voor productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed. Het snijden van pootgoed dat bestemd is voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden.
Opslag die niet in verband met de oogstactiviteiten staat en verwerking maken geen deel uit van deze gids. Hiervoor wordt verwezen naar de gids handel en verwerking AGF (G-014). Bewerking2 van plantaardige grondstoffen die wordt uitgevoerd door de loonwerker op het landbouwbedrijf maakt deel uit van deze gids.
1 De handel en verkoop aan derden van deze grondstoffen valt buiten de scope van deze gids. Voor bestrijdingsmiddelen wordt verwezen naar G-010: Autocontrolegids in de sector van de productie en distributie van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik
2 Zie definitie van bewerking, Bijlqqe 1
Door loonwerker uitgevoerde activiteit | Op het loonwerkbedrijf | Op het landbouwbedrijf |
Opslag en verwerking | G-014 | G-014 |
Bewerking | G-014 | G-033 |
Dit wordt schematisch voorgesteld in de onderstaande figuur.
G-014: Gids Autocontrole: aardappelen – groenten – fruit, verwerkende industrie en handel G-033: Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de
Primaire Plantaardige Productie
Het beheer van “openbaar groen” en “wegen” valt niet onder de scope van G-033.
Het certificaat van de loonwerker omvat de algemene diensten die verleend worden als loonwerker, daarnaast kunnen één of meerdere specifieke diensten van toepassing zijn (zie tabel 1). Deze worden op het certificaat vermeld. Bij oogst- en andere machines wordt ter indicatie meegegeven over hoeveel machines het gaat (< 5, 5-20, > 20).
Tabel 1. Overzicht van de diensten en hun bijhorende code
Activiteit | Code |
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (inclusief zaadbehandeling) | Gg |
Bemesting | B |
Oogst (Inkuil inbegrepen) | O |
Andere activiteiten (grondbewerkingen,zaaien, irrigatie, reinigen van serres, gewas uitruimen, bewaring van geoogst en/of verpakt product, …) | AA |
Stockage gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Sgb |
Stockage meststoffen | Sm |
Stockage uitgangsmateriaal | Sum |
Stockage geoogste landbouwproducten | Sp |
Snijden van pootgoed | Snp |
Bewerking van primaire plantaardige producten en van zaden (in de landbouwbedrijf) (triëren,...) | Bp |
Secundair transport | ST |
Deze Sectorgids Autocontrole voor de loonwerker is gebaseerd op de Sectorgids Autocontrole voor de Primaire Productie – plantaardige productie – (modules A en B) (G040). De Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie herneemt de vereisten uit de Sectorgids Autocontrole G-040 wanneer deze vereisten verwijzen naar activiteiten die door de loonwerker kunnen uitgevoerd worden.
Dit document werd opgemaakt, gewijzigd en goedgekeurd binnen het overlegplatform OVPG vzw en Landbouw-Service vzw. OVPG vzw is het Overlegplatform voor de Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten. Landbouw-Service is de vereniging zonder
winstgevend doel, opgericht onder de benaming “Nationale Centrale Landbouw-Service vzw”, afgekort “Landbouw-Service”. Landbouw-Service vertegenwoordigt de aannemers van Land- en Tuinbouwwerken, loonsproeiers, handelaars in meststoffen en handelaars in veevoeders.
Landbouw-Service telt 750 leden in België en vertegenwoordigt 75 %van de loonwerkers. Dit percentage loonwerkers staat in voor 90 % van het areaal dat in onderaanneming wordt bewerkt (zaaien, bespuiten, oogsten, …).
Bij de uitwerking van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie wordt gestreefd naar een maximaal overleg tussen de verschillende betrokken sectoren. Er wordt uitgegaan van een bottom-up benadering, waarbij tevens gesteund wordt op de ervaring en kennis vanuit het terrein. De verslagen van de beraadslagingen worden bewaard op de maatschappelijke zetel van OVPG vzw (Bolwerklaan 21 bus 35, 0000 Xxxxxxx).
De draft versie werd voor advies voorgelegd aan de FOD Volksgezondheid, Certibel, Belac en Agrofront (Boerenbond, Algemeen Boerensyndicaat en Fédération Wallonne de l’Agriculture).
Aan de basis van de basis van de ontwikkeling van zowel de Sectorgids Autocontrole voor de Primaire Productie als de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken liggen dezelfde borgingssystemen en externe consultancy.
Het coördineren en bijsturen van de versie 2 gebeurde eveneens door een Vegaplan-medewerker (xx. Xxxxxx Xxxxxxxx).
De vzw Xxxxxxxx.xx staat in voor de verspreiding van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie. Dit document is beschikbaar op de website van Xxxxxxxx.xx: xxx.xxxxxxxx.xx.
Bovendien wordt deze Sectorgids Autocontrole verspreid aan de gebruiker via:
Landbouw-Service vzw Xxxxxxxxxxxxxx 00 x0
X-0000 Xxxxxxx
Tel: x00 (0)0 000 00 00
Fax: x00 (0)0 000 00 00
2. Termen, definities en afkortingen
ABS: Algemeen Boerensyndicaat FWA: Fédération Wallonne de l’Agriculture
AG: Activiteitengroep
AGF: Aardappelen – Groenten – Fruit
AGROFRONT: Overlegplatform van representatieve landbouworganisaties binnen de schakel plantaardige productie (Algemeen Boerensyndicaat, Boerenbond en Fédération Wallonne de l’Agriculture)
Basiskwaliteit: omvat de wettelijke eisen inzake productveiligheid (onder bevoegdheid FAVV)
BB: Boerenbond
Belgapom: Erkende Beroepsvereniging (e.b.) voor de Belgische aardappelhandel en verwerking
Synagra: Beroepsvereniging van de handelaars in graangewassen en andere landbouwproducten
Bemefa: Beroepsvereniging van de Belgische mengvoederfabrikanten
CBB: Confederatie Belgische Bietentelers
Cefi: Vereniging van de Belgische cichorei fabrikanten
COP: granen, oliehoudende en proteïnehoudende gewassen
FAVV: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Fegra : Beroepsvereniging van de handelaars in graangewassen en andere landbouwproducten
Fytolicentie: certificaat voor professioneel gebruik, distributie of voorlichting van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen.
Er bestaan 5 types:
• NP: Distributie van of voorlicht professioneel gebruik
• P1: Assistent professioneel gebruik
• P2: Professioneel gebruik
• P3: Distributie van of voorlichting over producten voor professioneel gebruik (een licentie P3 laat eveneens toe de taken uit te voeren van een licentie XX, X0 en P2)
• PS: Specifiek professioneel gebruik. Meer informatie op xxx.xxxxxxxxxxxx.xx.
GBCS: Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem. Het GBCS-systeem omvat 5 onderdelen: geauto-matiseerde databases, een iden-tificatiesysteem voor landbouw-percelen, een systeem voor de identificatie en registratie van dieren, steunaanvragen en een geïntegreerd systeem voor administratieve controles en inspecties in het veld
GGO: Genetisch Gemodificeerde Organismen
KB: Koninklijk Besluit
KVBM: Koninklijke Vereniging der Belgische Maalderijen
Landbouw-Service: Nationale Centrale Landbouw-Service vzw
Landbouwtransport : Transport dat door de landbouwer voor zijn eigen rekening of voor de rekening van een andere landbouwer uitgevoerd wordt.
LCE: Lokale Controle Eenheid van het FAVV
LAVA: Logistieke en Administratieve Veilingsassociatie cvba
LOD: Limit of Detection, aantoonbaarheidsgrens: de kleinste hoeveelheid van een stof die in een gegeven staal kan worden geobserveerd. Wanneer het gaat om stoffen waarvoor geen toelaatbaar gehalte is vastgesteld, is het detectievermogen de laagste concentratie waarbij een methode kan aantonen dat een monster werkelijk verontreinigd is.
Aannemer van landbouwerken : Elke rechtspersoon uit de sector « aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie» die land- of tuinbouwwerkzaamheden uitvoert voor derden.
MB: Ministerieel Besluit
Meldingslimiet: Waarde vanaf wanneer een exploitant voor een bepaalde parameter een verplichte melding moet doen bij het FAVV volgens de modaliteiten vastgelegd in het MB van 22/01/2004 houdende de meldingsplicht xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx gslimieten/
MRL: Maximale Residu Limiet; het maximum residugehalte is het hoogste wettelijk toegestane concentratieniveau van een bestrijdingsmiddelenresidu in of op een levensmiddel of diervoeder, vastgesteld op basis van goede landbouwpraktijken en de laagste blootstelling van consumenten die noodzakelijk is met het oog op de
bescherming van kwetsbare consumenten (Verordening Nr. 396/2005)
OCI: Organisme de Certification – CertificeringsInstelling. De onafhan-kelijke rechtspersoon, geaccrediteerd door BELAC of door een buitenlandse accreditatieinstelling (MLA) voor de scope Vegaplan Standaard voor de Primaire Plantaardige Productie, en erkend door Vegaplan.
OVPG vzw: Overlegplatform voor de Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten, afgekort OVPG vzw, zijnde de vereniging zonder winstoogmerk van representatieve verenigingen binnen de schakel handel in en verwerking van plantaardige grondstoffen en producten
Primaire Plantaardige productie: De productie van planten en vruchten en plantaardige producten bestemd voor de handel in en de verwerking van voedingsmiddelen, de versmarkt en de dierlijke voeding
Professionele gebruiker: Elke persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten, zijnde:
• exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven die plantaardige producten produceren of oogsten (landbouwers, …)
• exploitanten uit de non-food sector die plantaardige producten produceren of oogsten (siertelers, boomkwekers,
zaaizaadproducenten, …)
• dienstverleners (aannemers van landbouwwerken, tuinaannemers,
…)
• andere professionele gebruikers
(gemeentebesturen, …).
Toevoegingsstof: Stof of preparaat dat door de gebruiker wordt gemengd met een gewasbeschermingsmiddel en dat de doeltreffendheid of andere kenmerken van een middel versterkt (bv. bevochtigingsmiddelen,
antischuimmiddelen,…). In dit document
dekt de term
« gewasbeschermingsmiddelen » ook toevoegingsstoffen.
Secundair transport: transport uitgevoerd in het kader van landbouwwerkzaamheden, door dezelfde loonwerker. Dit vervoer gaat de landbouwwerkzaamheden vooraf of volgt deze en vormt er een essentieel onderdeel van of staat er rechtstreeks mee in verband.
VBT: Verbond van de Belgische Tuinbouwveilingen
VEGAPLAN vzw: De vereniging zonder winstgevend doel, opgericht onder de benaming “vzw VEGAPLAN”, afgekort VEGAPLAN met als maatschappelijk doel het administratieve beheer van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
Vegebe: Verbond van Belgische groenteverwerkende bedrijven en industriegroenten – groentehandelaars en exporteurs
VT: Veiligheidstermijn: de termijn die gerespecteerd moet worden na het uitvoeren van een fytobehandeling, om met zekerheid te voldoen aan de vastgelegde MRL
3. Gebruiksaanwijzing voor de loonwerker
3.1 Waarom een Sectorgids Autocontrole voor loonwerkers?
Omdat de schakel loonwerk als dienstverlener veel invloed uitoefent op de activiteiten van de landbouwer voor de plantaardige productie, is het vanzelfsprekend dat ook voor de loonwerkers een analoog systeem van traceerbaarheid en voedselveiligheid wordt verwacht. Bovendien moeten primaire productie en loonwerk perfect op elkaar aansluiten. De loonwerker is immers verantwoordelijk voor de taken die hij heeft uitgevoerd.
Om aan het Koninklijk Besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid (KB 14/11/2003) te voldoen kan een uitbater gebruik maken van een gids, opgesteld door de sector en goedgekeurd door het FAVV. Om voedselveiligheid en traceerbaarheid doorheen de gehele voedselketen te verzekeren, dient elke schakel zich te houden aan verscheidene voorschriften. Voor de schakel aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie is daartoe deze Sectorgids Autocontrole uitgewerkt.
Autocontrole of interne zelfcontrole vormt de basis van deze Sectorgids Autocontrole. Dit wil zeggen dat de loonwerker zelf, aan de hand van dit document, nagaat of zijn bedrijf voldoet aan de voorschriften. Deze autocontrole is onderworpen aan "externe controle op de autocontrole". Deze externe bedrijfscontrole kan uitgevoerd worden door een door het FAVV erkend certificeringsorganisme of door het FAVV zelf.
Het autocontrolesysteem dat in dit document wordt beschreven bestaat uit de volgende elementen:
• Hygiënevoorschriften (hoofdstuk 4)
• Registratie (hoofdstuk 5)
• Meldingsplicht (hoofdstuk 6)
• Bijlagen
☝ Dit document bevat alle voorschriften met betrekking tot de wetgeving onder bevoegdheid van het FAVV en van toepassing voor de aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie op 01.03.2020. Loonwerkers moeten echter te allen tijde voldoen aan de wetgeving die van kracht is. Dit document zal jaarlijks aangepast worden naar aanleiding van gewijzigde en nieuwe wetgeving. |
Centraal in deze Sectorgids Autocontrole staan de algemene hygiëne-voorschriften. Deze voorschriften vormen een handleiding voor de loonwerker en omvatten de na te leven hygiënemaatregelen onder de vorm van concrete voorschriften.
De vereisten werden onderverdeeld in verschillende hoofdstukken, naargelang de dienstverlening die kan plaatsvinden door de loonwerker: vereisten voor infrastructuur, personeel, enz.
Per hoofdstuk werd een algemeen deel uitgewerkt, dit wil zeggen dat deze vereisten van toepassing zijn voor alle loonwerkers. Deze ‘horizontale’ vereisten hebben een grijze achtergrond. In functie van de werkzaamheden van de loonwerker kunnen ook ‘verticale’ vereisten van toepassing zijn.
Het KB van 14/11/2003 betreffende autocontrole, traceerbaarheid en meldingsplicht zegt dat registers moeten bijgehouden worden door producenten van primaire plantaardige producten. Deze registers dienen minimaal 5 jaar bewaard te worden.
Het loonwerkbedrijf dient registers bij te houden met betrekking tot de volgende activiteiten: inkoop, levering, ontvangst, opslag en gebruik van grondstoffen en transport van geoogste primaire plantaardige producten. Ook dient een register met een overzicht van de verschillende activiteiten (bemesten, sproeien, oogsten, …) per landbouwer op het loonwerkbedrijf aanwezig te zijn.
Elke exploitant in de voedselketen moet voldoen aan de meldingsplicht indien een product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant (MB 22/01/2004). Voor de primaire plantaardige productie houdt deze meldingsplicht concreet in dat ook de loonwerker verplicht is het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te melden wanneer hij een vermoeden of bewijs heeft dat een product een mogelijk gevaar voor de menselijke of dierlijke gezondheid inhoudt. Ook vastgestelde quarantaineziektes en plantenziektes met gevaar voor de gezondheid van mens, dier en plant worden gemeld. Er werd, onder meer voor de primaire plantaardige productie, een speciaal meldingsformulier ontwikkeld. De praktische modaliteiten van de meldingsplicht worden weergegeven in hoofdstuk 6.
Het niet respecteren of een tekortkoming van een vereiste kan resulteren in:
• Major non-conformiteit (type A), of
• Minor non-conformiteit (type B), of
• Opmerking
Voor de beoordeling wordt verwezen naar het document beschikbaar op de website van het
FAVV “Richtlijnen voor non-conformiteiten in het kader van de audits”.
De validatie van het opzetten van betrouwbare autocontrole bij elke loonwerker kan door:
1. Door een geaccrediteerde certificeringinstelling die daarenboven erkend is door het FAVV voor de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
2. Door het FAVV zelf.
De audit gebeurt volgens de certificeringsregeling (zie bijlage 9).
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.1 Opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en biociden | |||
1.1.1 | Sgb | A | Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen in een afsluitbare ruimte die hiervoor bestemd is (fytolokaal) of in een geschikte kast (fytokast) in goede staat van onderhoud en netheid. In deze kast/ruimte mogen ook andere producten worden opgeslagen op voorwaarde dat deze producten aan de volgende voorschriften voldoen : a) niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding (elk risico op verontreiniging van levensmiddelen vermijden) en geen geneesmiddelen, b) geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (geen brandstoffen, nitraatmeststoffen,…) (elk risico op verontreiniging als gevolg van een incident in het lokaal vermijden), c) afzonderlijk opgeslagen, op verschillende rekken en zodanig dat elk risico van direct contact met gewasbeschermingsmiddelen wordt vermeden (bij lekken van vloeistoffen bvb). Onder deze andere producten wordt verstaan bleekwater, zaaizaden (met uitzondering van de zaden bestemd voor directe consumptie of voor de productie van kiemgroenten), vloeibare meststoffen, oligo-elementen,… Specifiek materiaal voor het gebruik van deze producten mag eveneens in dit lokaal worden opgeslagen. Deze kast/ruimte voldoet aan de volgende eisen : |
3 MNC: maximaal niveau van de non-conformiteit die kan gegeven worden
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.1.2 | Sgb | A | Op slot en niet toegankelijk voor kinderen en onbevoegden. Het lokaal of de kast is uitsluitend toegankelijk voor houders van een fytolicentie P1, P2 of P3, of andere personen, mits aanwezigheid van minstens één persoon die over de voorgenoemde fytolicentie beschikt. In geval van afwezigheid bij een levering van producten voor professioneel gebruik kan de loonwerker deze ongeopende producten laten opslaan in een afsluitbaar lokaal of een afsluitbare kast die voldoet aan dezelfde voorwaarden, gedurende een maximale tijdsduur van 72 uur. |
1.1.3 | Sgb | A | Op elke toegangsdeur van het fytolokaal of op de fytokast zijn duidelijk zichtbaar aanwezig: • de vermelding “verboden toegang voor onbevoegden” en een gelijkwaardig symbool • Een geschikt gevaarsymbool (aanbeveling) • Identiteit, het nummer van de fytolicentie en de contactgegevensvan de beheerder van het lokaal of de kast. |
1.1.4 | Sgb | B | Goed verlicht: in een lokaal is er elektrische verlichting aanwezig; in een fytokast moet er verlichting zijn in de nabijheid van de kast. Een degelijke verlichting laat toe dat men de etiketten kan lezen. |
1.1.5 | Sgb | A | Voor producten voor professioneel gebruik waarvan op de erkennings-, toelatings- of vergunningsakte wordt vermeld dat gebruik uitsluitend is toegelaten door houders van een fytolicentie « Specifiek professioneel gebruik » kunnen er aanvullende opslagvoorwaarden worden opgelegd in de erkennings-, toelatings- of vergunningsakte van het betrokken product. |
1.1.6 | Sgb | A | Droog. |
1.1.7 | Sgb | A | Doelmatig verlucht, bijvoorbeeld een specifieke opening voor verluchting. |
1.1.8 | Sgb | A | Vorstvrij (in geval opslag van vloeibare Gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en biociden). |
1.1.9 | Sgb | A | Het is verplicht de gewasbeschermingsmiddelen en biociden in hun oorspronkelijke verpakking te bewaren en voorzien van hun oorspronkelijk etiket. |
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.1.10 | Sgb | A | Niet Bruikbare Gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) worden gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “NBGM/vervallen”. De gewasbeschermingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “privé”. NBGM zijn gewasbeschermingsmiddelen die niet meer mogen gebruikt worden. De redenen daarvoor zijn : • De toelating werd ingetrokken en de opgebruiktermijn is verstreken (zie xxx.xxxxxxx.xxxx.xx) • Er bestaat onzekerheid over het product (het etiket is onleesbaar, verdwenen) • De fysisch-chemische toestand is aangetast (door vorst, neerslag, …) of de vervaldatum is overschreden. NBGM waarvan het gebruik op 1 januari van het jaar x-2 nog toegelaten was, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen ». NBGM tussen x-4 en x-2 jaar, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen » en moeten geregistreerd worden (naam, schatting overblijvende hoeveelheid, datum registratie). Zij geven aanleiding tot een niveau B non-conformiteit. Het is niet toegestaan NBGM te bewaren die voor 1 januari van het jaar x–4 vervallen waren. De producten afkomstig van een bedrijfsovername waarvan het gebruik niet langer is toegelaten, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen » en moeten geregistreerd worden en bij de LCE gemeld zijn. NBGM moeten apart en met een duidelijke vermelding opgeslagen worden in het fytolokaal/de kast en moeten verwijderd worden via een ophaalcampagne georganiseerd door AgriRecover of via de door de Gewesten erkende ophalers. (zie “Omzendbrief betreffende het bezit van gewasbeschermingsmiddelen waarvan het gebruik verboden is” (PCCB/S1/JFS/625325)). De lege verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen (incl. zegels) worden op een droge, veilige plaats bewaard tot aan de ophaling van « AgriRecover ». Zie |
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.1.11 | Sgb | A | Er is geschikte weeg- en/of maatapparatuur aanwezig. |
1.1.12 | Sgb | A | Voor niet in België erkende producten die bestemd zijn om gebruikt te worden op percelen in een buurland is een import/export toelating van het FAVV verplicht. Deze producten moeten duidelijk worden geïdentificeerd in de fytokast of het fytolokaal. Deze producten moeten toegelaten zijn in het land waarin de percelen van de landbouwer gelegen zijn. |
1.2 Bewerkings- en opslagruimtes | |||
1.2.1 | Sum Sp Bp | A | De bewerkings- en opslagruimtes zijn proper en in goede staat. De muren, ramen, deuren en plafond zijn intact en gemakkelijk reinigbaar. |
1.2.2 | Sum Sp Bp | A | In alle gebouwen moet er voldoende verlichting zijn. Indien de vaste verlichting zich boven de geoogste producten bevindt, gebruik dan breukveilige lampen, breukveilig gemaakte lampen (met hoes) of lampen met een breukveilige afschermkap. |
1.2.3 | Sum Sp Bp | A | De aanwezigheid van ongedierte moet voorkomen of bestreden worden. De gebruikte producten moeten naargelang hun doel toegestaan gewasbeschermingsmiddelen of biociden zijn. De gebruiksvoorwaarden ervan moeten worden gerespecteerd. |
1.2.4 | Sum Sp Bp | A | Geen glasbreuk in de gebouwen. Kapotte (gebroken, gebarsten) ruiten, lampen, spiegels etc. moeten worden opgeruimd volgens de glasbreukprocedure (zie bijlage 2). |
1.2.5 | Sum Sp Bp | A | Geen onafgeschermde kwikthermometers noch kwiklampen gebruiken. Er wordt aangeraden om – indien mogelijk – andere dan kwikthermometers of kwiklampen te gebruiken. |
1.2.6 | Sum Sp Bp | A | Er geldt een verbod op roken, eten en drinken. |
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.2.7 | Sum Sp Bp | B | De loonwerker voorziet volgende pictogrammen: • ‘Verboden te roken’ • ‘Verboden te eten en drinken’ (met uitzondering van water) • ‘Verboden voor huisdieren’. |
1.2.8 | Sum Sp Bp | A | Gevaarlijke stoffen en hun afval (bv. olie, brandstof, meststoffen) worden derwijze opgeslagen en gehanteerd zodat verontreiniging voorkomen wordt. Er is een behoorlijke afscheiding tussen de plaatsen waar plantaardig materiaal gehanteerd of opgeslagen wordt en ander materiaal of dieren (zoals meststoffen, olie, brandstof, tractoren, aanwezigheid van vee, …). |
1.2.9 | Sum Sp Bp | A | Huisdieren of gezelschapsdieren mogen niet verblijven in de bewerkings-, opslag- en verkoopsruimtes. |
1.2.10 | Sum Sp Bp | A | Zichtbaar bedorven producten en afval worden regelmatig verwijderd uit bewerkings-, opslag- en verkoopsruimtes. |
1.2.11 | Sp | +* | Aardappelen worden opgeslagen in het donker om de vorming van solanine te vermijden. De aardappelloods moet volledig kunnen afgeschermd worden van het daglicht. |
1.2.12 | Sp | +* | Er dient rekening te worden gehouden met de vochtigheid en de temperatuur van de opgeslagen granen om de ontwikkeling van bacteriën en de vorming van mycotoxinen te vermijden. Het is wenselijk de granen af te koelen tot een temperatuur van minder dan 10°C. Het graan moet tevens goed droog zijn (vochtigheidsgehalte lager dan 15,5 % voor tarwe, rogge, triticale, gerst, spelt en maïs; 15 %: voor erwten en bonen; 9 % voor koolzaad en vlas). Het is dus van belang dat de granen na het drogen zo vlug mogelijk gekoeld worden en dat verhitting dankzij een goede ventilatie vermeden wordt. Er wordt aanbevolen een opvolging van de temperatuur te verzekeren. |
Code | AG | MNC3 | Omschrijving vereiste |
1.2.13 | Sp | A | Met het oog op een beperking van de ontwikkeling van het patuline mycotoxine op rottende appelen, wordt een visuele controle uitgevoerd vóór de opslag en vóór de verkoop van appelen. |
1.2.14 | Sum Sp | A | De pootgoed partijen moeten gescheiden van de consumptieaardappelen worden behandeld, opgeslagen en bewaard, om elke kruiscontaminatie of verlies van traceerbaarheid te vermijden. |
1.2.15 | Sp | A | De lokalen moeten goed verlucht zijn en voorzien zijn van een afdoend luchtverversingssysteem. |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
2.1 Algemene eisen van toepassing voor alle machines (tractoren, spuittoestel, oogstmachines, transportmiddelen, …) | |||
2.1.1 | Gg B O AA ST | A | De machines, apparatuur en gereedschappen die in contact komen met het product voor, tijdens en na de oogst zijn proper en in goede staat. |
2.1.2 | A | Geen glasbreuk voor machines. Kapotte (gebroken, gebarsten) ruiten, lampen, spiegels etc. moeten worden opgeruimd volgens de glasbreukprocedure (zie bijlage 2). | |
2.1.3 | +* | Voor machines met eerste in bedrijfsstelling na 1/01/2007: voedingsgeschikte of toegelaten smeermiddelen gebruiken op plaatsen waar contact met geoogste producten mogelijk is bij normale werkomstandigheden. Er mag hiervan alleen worden afgeweken indien de constructeur of diens officiële vertegenwoordiger schriftelijk verklaart dat de voedingsgeschikte smeermiddelen niet in aanmerking komen voor het beoogde gebruik van zijn machine. | |
2.1.4 | A | De machines verliezen geen olie. Gelekte olie en producten die daarmee in contact zijn geweest worden onmiddellijk behandeld volgens de lekkageprocedure (zie bijlage 2). | |
2.2 Spuittoestel |
2.2.1 | Gg | A | Alle spuittoestellen om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, moeten gecontroleerd zijn volgens de wettelijke bepalingen. Niet van toepassing voor rug- en lansspuittoestellen (die over ten hoogste twee op het einde van een lans gemonteerde spuitdophouders beschikken). Elke eigenaar van een spuittoestel dient om de drie jaar een verplichte keuring van ieder aan keuring onderworpen spuittoestel uit te laten voeren en dit op de datum, tijd en plaats van de oproeping, zelfs als het materieel pas verworven werd (nieuw of tweedehands). Indien hij niet opgeroepen wordt, dient hij dit binnen de vijftien werkdagen vóór de vervaldatum van de vorige controle te melden aan de keuringsdienst. De eigenaar die zich niet ter keuring kan aanbieden op de plaats en de datum die zijn vermeld in de oproeping van de keuringsoverheid stelt de keuringsoverheid daarvan niet later dan vijf kalenderdagen voor de geplande keuringsdatum in kennis. Alle spuittoestellen moeten gekeurd worden door: • Eenheid Machines en Landbouwinfrastructuur van het Waals Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CRA-W) van Gembloux voor de provincies Waals-Brabant, Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen; • Eenheid Technologie en Voeding, dienst Keuring Spuittoestellen van het Instituut voor Landbouw- en Visserij en voedingsonderzoek (ILVO) van Merelbeke voor de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant, Limburg en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die vermeld is op de door de keuringsdienst aangebrachte zelfklever evenals op het bezoekrapport. Het verlies, de beschadiging of de verdwijning van het zelfklevende vignet moet onmiddellijk aan de keuringsoverheid gemeld worden. De verkoper en de koper van een spuittoestel stellen samen binnen de dertig dagen de keuringsoverheid in kennis van de verkoop van het spuittoestel. |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
Wanneer een spuittoestel niet meer gebruikt wordt, moet de eigenaar binnen de dertig dagen de keuringsoverheid ervan informeren, door middel van het voorziene formulier. | |||
2.2.2 | Gg | A | Rechtstreeks in het buitenland aangekochte spuittoestellen moeten door de koper gemeld worden aan de keuringsdienst binnen de dertig dagen. |
2.2.3 | Gg | B | De loonwerker voert minstens een jaarlijkse controle uit en noteert zijn bevindingen. Hij houdt het spuittoestel in goede staat. |
2.3 Kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen | |||
2.3.1 | Sum Sp O Bp | A | De kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen die gebruikt worden voor oogst en opslag van het product, zijn proper en in goede staat (geen loszittende delen, geen roestvlekken die in contact komen met de producten,…) en worden, indien nodig, gewassen of ontsmet. |
2.3.2 | +* | Ontsmet verpakkingsmaterialen voor en na contact met producten die een risico inhouden voor de verspreiding van plantenziekten (vb. doorgesneden of van kiemen ontdane pootaardappelen, pootaardappelen met natrot). | |
2.4 Transport | |||
2.4.1 | ST | A | De loonwerker treft de nodige voorzieningen om alle uitrustingen, recipiënten, kratten, voertuigen, laadbakken etc. die worden gebruikt voor primaire plantaardige producten schoon te houden. Vóór het vervoer van producten die voor menselijke of dierlijke voeding bestemd zijn, is een grondige reiniging verplicht, alsook een ontsmetting indien nodig, wanneer het transport van het primair product plaatsvindt na transport van organische meststoffen in bulk of andere risicoproducten (bv. aarde die bemest geweest is met meststoffen van dierlijke oorsprong, tuinaarde, asbest, substraat voor de teelt van paddenstoelen, afval van metaal, technische smeermiddelen, bijproducten van dierlijke oorsprong die niet bestemd zijn voor menselijke voeding, …). |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
2.4.2 | ST | A | Er mag geen transport plaatsvinden in het geval van lekken in olie- of mazoutleidingen waarbij er een risico op verontreiniging van de plantaardige producten bestaat. Indien lekkage wordt vastgesteld moeten de verontreinigde plantaardige producten opgeruimd worden volgens de lekkageprocedure (zie bijlage 2). |
2.4.3 | ST | +* | Vóór het vervoer van kwetsbare plantaardige producten (bv. pootgoed), wordt aangeraden om de vervoersmiddelen die gebruikt werden voor het transport van producten met fytosanitaire risico's (zoals niet verpakt pootgoed, binnen de productie-eenheid doorgesneden of van kiemen ontdane pootaardappelen, pootaardappelen met natrot) te reinigen en indien nodig te ontsmetten. Op deze manier worden de eventuele risico's van overbrenging van microbiologische ziekteverwekkers vermeden. |
2.4.4 | ST | A | De loonwerker treft de nodige voorzieningen om het product met bestemming versmarkt of verwerking tijdens het transport te beschermen tegen mogelijke bevuiling/besmetting/degradatie of opzettelijke verontreiniging (bijvoorbeeld afschermen van transport tegen opspattend vuil van de weg). |
2.4.5 | ST | A | In het kader van het transport van grondstoffen voor dierenvoeding die geoogst zijn voor de rekening van de landbouwer, bepaalt de loonwerker, in functie van de voorgaande lading (cf. bijlage 7), welk type reiniging hij minimaal dient toe te passen : • geen reiniging (0) • vegen of uitblazen (A) • reinigen met water (B) • eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel, dan naspoelen en drogen (C) • eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel en daarna ontsmetten en drogen (D). |
2.4.6 | ST | A | De loonwerker zorgt ervoor dat het water dat gebruikt wordt in het kader van de reiniging van gepaste kwaliteit is voor dit gebruik. De loonwerker moet kunnen aantonen op welke manier hij de risico’s beheerst betreffende de kwaliteit van het water (leidingwater, boorputwater, regenwater). |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
2.4.7 | ST | A | De chauffeurs dienen de nodige hygiëneinstructies te kennen. Deze hygiëneinstructies kunnen eventueel schriftelijk aan de chauffeurs ter beschikking worden gesteld (eventueel gebruik makend van pictogrammen) |
2.4.8 | ST | A | De chauffeur controleert, voor elke belading, of de laadruimte proper is (afwezigheidvan resten, ongewenste geuren, enz.) |
2.4.9 | ST | A | De chauffeur treft de nodige voorzieningen om de lading te beschermen (tegen inregening, ongedierte, contaminatie, enz.) |
2.4.10 | ST | A | De chauffeur treft de nodige voorzieningen om verlies van lading te vermijden. |
2.4.11 | ST | A | De chauffeur treft de nodige voorzieningen om vermenging met eventueel samen geladen producten te vermijden. |
2.4.12 | ST | A | Bij onregelmatigheden betreffende het geladen product, verwittigt de chauffeur de loonwerker. Indien het onderzoek de onregelmatigheden bevestigt, informeert de loonwerker zijn opdrachtgever (eigenaar van het product) en voert hij zijn instructies uit. |
2.4.13 | ST | A | Na het lossen reinigt de chauffeur de laadruimte minstens volgens de werkwijze zoals hierboven voorgeschreven. |
2.5 Installatie voor het snijden van pootgoed |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
2.5.1 | Snp | A | Het snijden van aardappelpootgoed bestemd voor de vermeerdering of voor de productie van consumptieaardappelen vertoont belangrijke fytosanitaire risico’s en wordt streng afgeraden. Wanneer dit toch moet gebeuren, dienen de voorschriften van bijlage 5 gerespecteerd te worden. Het snijden van pootgoed bestemd voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden. Het snijden van aardappelpootgoed gebeurt: • door de gebruiker van het gesneden pootgoed; of • door een loonwerker die bij het FAVV geregistreerd is, op aanvraag van en voor rekening van de gebruiker van het gesneden pootgoed. Het snijden kan gebeuren ofwel op de vestigingseenheid van de gebruiker van het gesneden pootgoed, ofwel op de vestigingseenheid van de geregistreerde loonwerker. In elk geval draagt de gebruiker van het gesneden pootgoed alle fytosanitaire risico's. De verkoop of de gratis overdracht van gesneden pootgoed is verboden. |
4.3 Bedrijfsleider, personeel en derden
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
3.1 Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en biociden | |||
3.1.1 | Gg Sgb | A | Gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik worden uitsluitend gebruikt door professionele gebruikers die over een fytolicentie P1, P2 of P3 beschikken. De loonwerker die voor het sproeien zorgt en die enkel het sproeien en de gebruikte producten factureert, moet over een fytolicencie P2 beschikken; de loonwerker die niet-toegepaste producten factureert moet over een fytolicencie P3 beschikken. Houders van een fytolicentie P1 gebruiken producten voor professioneel gebruik uitsluitend onder het gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3. Deze maakt daartoe een verklaring in tweevoud op (zie hoofdstuk 5.2). Deze verklaring wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen. Een exemplaar wordt aan de houder van de fytolicentie P1 overhandigd. |
3.1.2 | A | Na elke toegepaste fytobehandeling: • Handen wassen met vloeibare zeep • Kledij vervangen (Uitgezonderd ingeval van speciale spuitcabine met actieve koolfilter) | |
3.1.3 | A | Wat betreft gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik waarvan de toelatingsakte vermeldt dat het gebruik uitsluitend is toegelaten voor de houders van de fytolicentie PS: • Het gebruik en de behandeling van deze producten enkel toevertrouwen aan personen die beschikken over de fytolicentie PS • De bewaring van deze producten enkel toevertrouwen aan personen die beschikken over de fytolicentie PS of P3 • Werknemers die niet beschikken over de fytolicencie PS of P3 verbieden deel te nemen aan de werkzaamheden en de kans op blootstelling aan de gevaren die deze producten eigen zijn, opheffen of tot een minimum herleiden. | |
3.2 Hygiëne | |||
3.2.1 | O Bp | A | De loonwerker ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert geen besmettelijke ziekte heeft, die via de gehanteerde plantaardige producten kan overgedragen worden. |
Code | AG | M NC | Omschrijving vereiste |
3.2.2 | O Bp | B | De loonwerker ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert in goede gezondheid verkeert en bijvoorbeeld geen open wonden, infecties of huidaandoeningen heeft. Hij dient het personeel te informeren over de gezondheidsrisico’s. |
3.2.3 | O Bp | A | Groenten/Fruit: Tijdens het bewerken van de producten (oogsten, sorteren, verpakken, ...) beschikken de loonwerker en zijn personeel in de nabijheid van de bewerkingsruimte over de mogelijkheid en de middelen om de handen te wassen ( op zijn minst schoon water, vloeibare zeep en handdoek/droogsysteem of op alcohol gebaseerde reinigingsoplossing), en dat: • Na elk toiletbezoek • Steeds voor de aanvang van de werkzaamheden en na contact met producten die besmetting kunnen veroorzaken. Een pictogram moet in de nabijheid van de behandelingsruimte zichtbaar zijn. |
3.3 Registraties – Erkenningen - Toelatingen | |||
3.3.1 | Snp | A | Het snijden van aardappelpootgoed gebeurt door een loonwerker die bij het FAVV geregistreerd is, op aanvraag van en voor rekening van de gebruiker van het gesneden pootgoed. Als het snijden van aardappelpootgoed in een andere EU-lidstaat is gebeurd, moet een officiële verklaring van de fytosanitaire autoriteiten van het betreffende land worden voorgelegd waarin wordt gegarandeerd dat alle goede fytosanitaire hygiëne praktijken in acht werden genomen. |
4.4 Teelttechniek en naoogstbehandeling
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
4.1 Uitgangsmateriaal | |||
4.1.1 | AA | A | De loonwerker moet erop toezien dat de kleinste verkoopseenheid van de partijen van het plant- of zaaigoed dat paspoortplichtig is (zie bijlage 6.4), effectief voorzien is van een plantenpaspoort bij het in verkeer brengen. Elke professionele operator die paspoortplichtige planten ontvangt of levert (aankoop en/of verkoop), moet de traceerbaarheid ervan kunnen garanderen. Dit betekent dat hij de plantenpaspoorten of een register met de gegevens van de plantenpaspoorten dient bij te houden aan de hand waarvan hij voor elke ontvangen handelseenheid kan nagaan welke professionele operator deze aan hem heeft geleverd en waarvan hij voor elke verkochte handelseenheid kan nagaan aan welke professionele operator hij deze heeft verkocht. De ontvangen plantenpaspoorten of de traceerbaarheidsgegevens ervan, alsook de traceerbaarheidsgegevens van de uitgereikte plantenpaspoorten, dienen gedurende minstens drie jaar te worden bewaard. Indien plantenpaspoorten of de gegevens bewaard worden voor het registreren van de inkomende producten (dossier IN) dienen ze vijf jaar bewaard te worden! |
4.1.2 | AA | B | De loonwerker controleert of het geleverde uitgangsmateriaal en de zaden bestemd voor de productie van kiemgroenten visueel ziektevrij is. |
4.2 Bemesting | |||
4.2.1 | Sm B | A | Buiten meststoffen en bodemverbeterende middelen van natuurlijke oorsprong van het eigen landbouwbedrijf of van het landbouwbedrijf van een derde, worden enkel toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen gebruikt. |
4.2.2 | Sm B | A | Alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen dienen voorzien te zijn van een etiket of van een begeleidend document indien ze in bulk worden gekocht, dat door de leverancier aan de loonwerker dient te worden overgemaakt. In geval van aanwezigheid van dierlijke bijproducten in de samenstelling van deze meststoffen of bodemverbeterende |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
middelen, dient het ‘commerciele document’ dat aan de voorwaarde van Verordening 142/2011 voldoet, beschikbaar te zijn. In het Vlaamse gewest mag dit het ‘mestafzetdocument’ zijn. | |||
4.2.3 | Sm B | +* | Voor de toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen afkomstig van afvalstoffen (bvb. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, digestaat van organische oorsprong,…) moet de loonwerker beschikken over : • Wallonië : (een kopie van) het begeleidend document (volgens OWD-model) voor zuiveringsslib. Het gebruikscertificaat en het traceringsdocument voor andere producten op basis van afvalstoffen (Besluit van Waalse Regering van 14.06.2001). • Vlaanderen: (een kopie van) het begeleidend document en het mestafzetdocument of verzenddocument. De loonwerker die compost of digestaat aankoopt kan een kopie van het VLACO keuringsattest of analyseverslag opvragen bij de producent. De lijst met geldige VLACO keuringsattesten van de toegelaten digestaatproducten en composten per type biologische bewerking is terug te vinden op: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx- certificering/overzicht-van-gecertificeerde-bedrijven. Voor andere producten op basis van afvalstoffen dient de grondstofverklaring en het controle-attest van VLACO waar vereist volgens VLAREMA. Een kopie van de grondstofverklaring dient het transport te vergezellen Indien van toepassing, moeten de analyseresultaten gedurende vijf jaar worden bijgehouden. |
4.2.4 | Sm B | A | Zuiveringsslib. afkomstig van de agro-voedingsindustrie en digestaten die dit type slib bevatten, kunnen gebruikt worden op voorwaarde dat de productie eenheid een federale toelating heeft voor dit type slib. Het gebruik van officieel toegelaten zuiveringsslib is niettemin verboden op: • Weiden en voedergewassen, indien er geen wachttijd van zes weken tussen toepassing en beweiding of oogst wordt gerespecteerd; • Groenten, aardappelen en fruit met uitzondering van boomgaarden, tenzij het gebruik plaatsvindt na de oogst |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
en vóór de volgende bloei en dus niet tijdens het groeiseizoen; • Gronden bestemd voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en normaal gezien rauw worden geconsumeerd. Het verbod geldt gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst. Digestaat dat geen zuiveringsslib bevat mag wel tijdens het groeiseizoen worden toegepast. Voor zuiveringsslib afkomstig van stedelijke waterzuiveringsinstallaties is tevens een federale toelating vereist. Dit type slib mag enkel gebruikt worden op akkerbouwgewassen en meteen voor ploegen. Er wordt een minimumperiode van 12 maanden gesteld tussen het gebruik van slib op cultuurgrond en de oogst van groenten-, fruit- en aardappelgewassen. Het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI-slib) op landbouwgrond is verboden in Vlaanderen. | |||
4.2.5 | Sm B | A | Voor meststoffen en bodemverbeterende middelen die dierlijke bijproducten bevatten zijn er gebruiksbeperkingen. • Indien er verwerkte dierlijke eiwitten (categorie 3) of vleesbeendermeel (categorie 2) in aanwezig is, is gebruik op weiden waar vee toegang toe heeft of die bestemd zijn voor groenvoer, verboden. • Indien er geen verwerkte dierlijke eiwitten of vleesbeendermeel in aanwezig is, is de toegang van vee op deze weiden is verboden gedurende minimum 21 dagen na de toediening ervan. • Indien meer dan 21 dagen zijn verstreken na de laatste toediening dan mag begrazing worden toegestaan of mogen |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
gras en andere weidegrassen voor gebruik in diervoeder worden gemaaid. | |||
4.3 Gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en biociden | |||
4.3.1 | Gg | A | Gebruik enkel in België erkende gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden, voor op het etiket vermelde toepassingen vóór en tijdens de teelt en bij opslag. De gebruiksvoorwaarden vermeld op het etiket moeten steeds gerespecteerd worden. De toegelaten gewasbeschermingsmiddelen kunnen geraadpleegd worden op xxx.xxxxxxx.xxxx.xx » en de biociden op xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx. |
4.3.2 | Gg | A | Wie een gewasbeschermingsmiddel aanwendt, dient de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van mensen, nuttige dieren en aan naburige teelten. De loonwerker moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd. Bij de toepassing van vloeibare middelen worden de zorgvuldig geledigde verpakkingen voldoende met water gespoeld. |
4.3.3 | Gg | A | Bereken bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, de benodigde hoeveelheid om resten te voorkomen. |
4.3.4 | Gg | A | Bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, respecteer een spuitvrije bufferzone van 1 m voor veldspuiten en van 3 m voor boomgaardspuiten tegenover alle oppervlaktewater. Specifieke bufferzones kunnen worden vastgelegd en vermeld op het etiket van het product. De bufferzones worden gereduceerd mits het gebruik van bijkomende driftreducerende middelen of maatregelen (zie xxxx://xxx.xxxxxxx.xxxx.xx/ - Info voor de gebruiker – Maatregelen ter beperking van verontreinigen van oppervlaktewater brochure van de FOD volksgezondheid). |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
4.4 Water voor primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen | |||
Water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen van fruit en/of groenten versmarkt Volgende eisen zijn van toepassing indien de loonwerker diensten levert waarbij er een bewerking wordt uitgevoerd op fruit en/of groenten met bestemming versmarkt en hij water gebruikt van bronnen die onder zijn controle vallen. In dit geval is de loonwerker ook steeds verantwoordelijk om de eventuele analyses aan te vragen en deze te bewaren. De analyses moeten ter beschikking worden gesteld van de opdrachtgevende landbouwer indien deze ernaar vraagt. | |||
4.4.1 | Bp (vers mar kt) AA Gg B | B | De bronnen, distributie- en opslagsystemen van het landbouwwater zijn visueel afdoende onderhouden en proper. |
4.4.2 | Bp (vers mar kt) AA Gg B | A | De loonwerker vervolledigt tabel 9 opgenomen in bijlage 3 die het gebruik van het water met de gebruikte waterbronnen per activiteit beschrijft (irrigatie, fertigatie, toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, na-oogst wassen en spoelen, transport en sorteren, hygiëne van het personeel en alle andere mogelijk relevante activiteiten). |
4.4.3 | Bp (vers mar kt) AA Gg B | A | Een risicoanalyse betreffende het water gebruikt bij voor- oogstactiviteiten (irrigatie, fertigatie, gewasbescherming) en na- oogstactiviteiten (spoelen, reinigen, transport en sorteren) is uitgevoerd en opgenomen in een schfriftelijk document. De nadruk wordt gelegd op mogelijke microbiologische verontreiniging van de producten. De risicobeoordeling bij voor- oogstactiviteiten wordt uitgevoerd per teelt en per type herkomst van water, per kalenderjaar of seizoen en bij wijzigingen in de risico’s. Bij na-oogstactiviteiten wordt de analyse uitgevoerd per type herkomst water en bij wijzigingen van de risico’s. De loonwerker maakt daartoe gebruik van de beslissingsboom opgenomen in bijlage 3. |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
4.4.4 | Bp (vers mar kt) AA Gg B | A | Indien de risicobeoordeling of de wateranalyses (richtlijn van 1000 kve/ 100 ml overschreden - zie bijlage 3) dit vereisen, worden afdoende maatregelen genomen (vervanging of desinfectie van het gebruikte water, enz.) om verontreiniging van het product te voorkomen. |
Water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen van alle producten | |||
4.4.5 | AA Gg B | A | Voor irrigatie, fertigatie en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruik gemaakt van hemelwater, oppervlaktewater, grondwater, leidingwater of proceswater goedgekeurd door het FAVV. Proceswateren, anders dan deze beschreven in bijlage 3, kunnen worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV. Al deze wateren moeten voorafgaand aan hun gebruik worden geëvalueerd (bijlage 3). Andere waterbronnen mogen worden gebruikt op voorwaarde dat vooraf kan worden aangetoond door een grondige risicobeoordeling, geval per geval, dat risico’s verbonden aan het gebruik van dit water ontbreken. Volgende bronnen mogen niet worden gebruikt: • Rioolwater of water afkomstig van bronnen waarin niet gezuiverd rioolwater terecht komt. Een omschrijving van deze verschillende waterbronnen is terug te vinden onder bijlage 3. |
Code | AG | NC | Omschrijving vereiste |
4.4.6 | Bp | A | Water gebruikt na-oogst van product (wassen, spoelen, transport, sorteren) (zie bijlage 6.3): • Water uit stormbekkens mag nooit worden gebruikt. • Voorafgaand wassen met het doel het verwijderen van aarde en onreinheden: minstens schoon water als uitgangswater gebruiken. • Laatste wasbeurt of spoeling: minstens schoon water gebruiken. Voor groenten en fruit klaar voor consumptie is het gebruik van water van ten minste microbiologische drinkkwaliteit als uitgangswater verplicht. • Transport- en sorteerwater: water van ten minste microbiologische drinkkwaliteit als uitgangswater gebruiken. Water gebruikt na-oogst voor het wassen van kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen voor fruit of groenten –“Klaar voor consumptie”: • Gebruik minstens schoon water wanneer deze gebruikt worden vóór de laatste spoeling van het product. Wanneer deze gebruikt worden als eindverpakking, moet de laatste spoeling gebeuren met water van minstens microbiële drinkkwaliteit (zie bijlage 3). |
Code | M NC | Omschrijving vereiste | |
5.1 Algemene maatregelen ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke of quarantaine organismen | |||
5.1.1 | Alle | A | De loonwerker dient de onderrichtingen van het FAVV te volgen met betrekking tot de bestrijding van schadelijke organismen (aaltjes, bruinrot, ringrot, …). Zoals de ontsmetting van machines, apparatuur, gereedschappen, vervoermiddelen, containers, verpakkingsmateriaal na bewerking van gecontamineerde producten en het verwittigen van de betrokken landbouwers. De volledige lijst van quarantaine organismen is terug te vinden in het document ‘Meldingsplicht en meldingslimieten’, op de website van het FAVV: |
5.2 Maatregelen ter bestrijding van ringrot en bruinrot | |||
5.2.1 | AA | A | Volgende maatregelen moeten worden gerespecteerd wanneer aardappelen worden geteeld in het beschermingsgebied voor ringrot en bruinrot: Arendonk, Balen, Beerse, Berlaar, Brecht, Bocholt, Dessel, Dilsen-Stokkem, Geel, Grobbendonk, Ham, Hamont-achel, Heist-op-den-berg, Herentals, Herenthout, Herselt, Hulshout, Kasterlee, Kinrooi, Leopoldsburg, Lier, Lille, Lommel, Maaseik, Malle, Meerhout, Merksplas, Mol, Neerpelt, Nijlen, Olen, Oud-Turnhout, Overpelt, Ranst, Ravels, Retie, Rijkevorsel, Schilde, Schoten, Turnhout, Vorselaar, Vosselaar, Westerlo, Zandhoven en Zoersel: Jaarlijks, vóór 30 april, door middel van een door het FAVV vastgesteld formulier, aangifte doen van al de met aardappelen beteelde of te betelen percelen met een oppervlakte van meer dan 10 are. Deze aangifte moet vergezeld zijn van (een) liggingsplan(nen) op schaal 1/10.000 waarop de aardappelpercelen aangeduid zijn. |
5.2.2 | AA | A | Bij het beregenen met oppervlaktewater van andere dan aardappelpercelen, gelegen in het beschermingsgebied (zie 5.2.1), dienen steeds alle nodige voorzorgen worden genomen om te beletten dat aardappelpercelen met dat oppervlaktewater in aanraking komen. Installaties of delen ervan die gebruikt worden voor het beregenen van deze percelen mogen niet in aanraking komen met aardappelpercelen. |
5.2.3 | AA | A | Voor de teelt van aardappelen, aubergines en tomaten geldt in het beschermingsgebied een verbod op het gebruik van oppervlaktewater voor beregening zowel voor irrigatie maar ook voor de aanmaak van bv. oplossingen van gewasbeschermingsmiddelen. |
4.6 Overzicht bij te houden documenten
Om aan een aantal van de voorschriften tegemoet te komen dienen de volgende documenten bijgehouden te worden op het bedrijf:
Code | AG | MNC | Document |
1.1.12 | Sgb | A | Import/export toelating van het FAVV voor niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die op percelen in een buurland gebruikt worden. Deze producten moeten toegelaten zijn in het land waarin de percelen van de landbouwer gelegen zijn. |
2.2.1 | Gg | A | Controlebewijs spuittoestel (bezoekcertificaat) en sticker op toestel. |
2.5.1 | Snp | A | Register van de reiniging en ontsmetting van de uitrusting die gebruikt wordt voor het snijden van het aardappelpootgoed. |
3.1.1 | Gg Sgb | A | Fytolicentie P1, P2 of P3, verklaring voor houders van een fytolicentie P1 voor gebruik onder gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3(zie model onder punt 3.4) De loonsproeier moet over een fytolicentie P2 beschikken indien hij behandelt en enkel de behandeling en de gebruikte producten factureert, of over een fytolicentie P3 beschikken, indien hij producten factureert, die hij niet zelf gebruikt. |
4.1.1 | Sum | A | Plantenpaspoorten of het register met de gegevens van de plantenpaspoorten van de ontvangen en geleverde handelseenheden, evenals de aangiftes van hoevepootgoed indien van toepassing (zie bijlage 4). In bepaalde gevallen dienen de certificeringsetiketten als plantenpaspoort. |
4.2.2 | Sm B | A | Voor meststoffen en bodemverbeteraars: etiketten of (voor niet verpakte producten) begeleidende documenten, overgemaakt door de leverancier. |
4.2.3 | Sm B | A | Voor het gebruik van bodemverbeteraars afkomstig uit afval (bv. slib): • Wallonië : (een kopie van) het begeleidend document (volgens OWD-model) voor zuiveringsslib. Het gebruikscertificaat en het |
traceringsdocument voor andere producten op basis van afvalstoffen (Besluit van Waalse Regering van 14.06.2001). • Vlaanderen: (een kopie van) het begeleidend document en het mestafzetdocument of verzenddocument. Voor compost of digestaat een kopie van het VLACO keuringsattest of analyseverslag. Voor andere producten op basis van afvalstoffen de grondstofverklaring en het controle-attest van VLACO waar vereist volgens VLAREMA. Een kopie van de grondstofverklaring dient het transport te vergezellen | |||
4.4.2 | Bp (versmarkt) AA | A | Ingevulde tabel 9 opgenomen in bijlage 3 die het gebruik van het water beschrijft met de gebruikte waterbronnen per activiteit (irrigatie, fertigatie, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, na-oogst wassen en spoelen, transport en sorteren, hygiëne van het personeel en alle andere mogelijk relevante activiteiten). |
4.4.3 | Bp (versmarkt) AA | A | Ingevulde beslissingsboom opgenomen in bijlage 3, met de risicoanalyse betreffende het water gebruikt bij voor- oogstactiviteiten (irrigatie, fertigatie, gewasbescherming) en na-oogstactiviteiten (spoelen, reinigen, transport en sorteren). De risicobeoordeling bij voor-oogstactiviteiten wordt uitgevoerd per teelt en per type herkomst van water, per kalenderjaar of seizoen en bij wijzigingen in de risico’s. Bij na-oogstactiviteiten wordt de analyse uitgevoerd per type herkomst van het water en bij wijzigingen van de risico’s. |
4.4.3 4.4.5 4.4.6 | Bp AA | A | Analyseresultaten van drinkbaar water, water van microbiologische drinkkwaliteit of schoon water. |
Omwille van een efficiënte traceerbaarheid en de meldingsplicht dienen volgens het KB van 14.11.2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid verschillende registers bijgehouden te worden door landbouwers en loonwerkers. In de volgende hoofdstukken wordt duidelijk aangegeven welke gegevens geregistreerd en bijgehouden moeten worden op het loonwerkbedrijf. Deze registers dienen ten minste 5 jaar op het loonwerkbedrijf bewaard te worden. Eveneens wordt aangegeven welke gegevens er ter beschikking moeten gesteld worden aan de landbouwer.
5.1 Identificatie van loonwerker
Volgens het KB van 16.01.2006 moeten de loonwerkers van land- en tuinbouwwerken geregistreerd zijn bij het FAVV. De registratie kan worden aangetoond aan de hand van een uittreksel van de Foodweb database of een factuur van een heffingsplichtige nevenactiviteit van de aannemer (bv. Handel in gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen, primaire
productie,…). De activiteiten moeten correct en volledig zijn doorgegeven. De loonwerkers dient ook de correcte administratieve gegevens over te maken aan de certificeringsinstelling. In de onderstaande fiche wordt een voorbeeldformat gegeven in het kader van het identificeren van de loonwerker.
In de onderstaande fiche wordt een voorbeelddocument gegeven in het kader van het identificeren van de producent.
Identificatie loonwerker | |||
Datum: | … / … / ………… | Referentie: | |
Versie: | |||
Ondernemingsnummer: | |||
Vestigingseenheidsnummer4: | |||
Loonwerker | |||
Naam: | Voornaam: | ||
Straat: | Nr: | ||
Postcode: | Gemeente: | ||
Telefoon: | Mobiel: | ||
Fax: | e-mail: | ||
Bedrijf (enkel in te vullen indien verschillend van de loonwerkergegevens) | |||
Naam: | Voornaam: | ||
Straat: | Nr: | ||
Postcode: | Gemeente: | ||
Telefoon: | Mobiel: | ||
Fax: | e-mail: |
4 Enkel van toepassing indien meerdere vestigingen
Volgens art. 6 van het KB van 14/11/2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid moet elke exploitant in de primaire productie de gegevens bijhouden van alle producten die hij aankoopt en gebruikt (dossier IN) en alle producten die hij verkoopt en levert (dossier OUT). Van elk van de inkomende en uitgaande producten moeten de volgende gegevens op elk moment kunnen voorgelegd worden:
• De aard en identificatie van het product (bv. aard = plantaardappelen van het ras
‘bintje’, identificatie = het nummer op het certificeringetiket);
• De hoeveelheid van het product (bv. aantal kg aangekocht product);
• De ontvangst- of leveringsdatum;
• De identificatie van de vestigingseenheid die het product levert of afneemt (bv. firma “Landbouwbenodigdheden NV, aardappelstraat 17 te Wortel). Hiermee wordt niet het administratief adres bedoeld maar wel de plaats van waar de producten komen of waarheen de producten gaan. In geval van levering via een handelaar/transporteur of een andere tussenpersoon zal deze geïdentificeerd en genoteerd moeten worden.
Voor de Primaire Plantaardige Productie moeten deze gegevens bijgehouden worden voor de volgende categorieën van inkomende producten:
• Plantaardig vermeerderingsmateriaal
• Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
• Meststoffen
De gegevens moeten door de loonwerker bewaard worden.
In het geval de loonwerker verantwoordelijk is voor de aankoop van plantaardig vermeerderingsmateriaal, gewasbeschermingsmiddelen en biociden en meststoffen dan dient hij zowel van de inkomende als van de uitgaande producten de nodige gegevens bij te houden. Ook dient hij in dat geval de noodzakelijke gegevens van de producten die gebruikt werden over te maken aan de landbouwer.
Het is niet nodig deze gegevens in een apart register te bewaren. De loonwerker kan refereren naar bestaande documenten, zoals facturatie, etiketten, leveringsbonnen, aankoopborderel, etc. De verplichte informatie betreffende de traceerbaarheidgegevens in de IN/OUT registers moeten aan het FAVV kunnen verstrekt worden op zeer korte termijn: maximum 4 uur voor de gegevens zoals de bestemming, de aard en de datum; binnen 24 uur voor de identificatie en de hoeveelheid van het product. Zij moeten kunnen worden gecontroleerd door een audit. Een ordelijk klassement van al de documenten wordt sterk aanbevolen. Indien de noodzakelijke gegevens (aard, hoeveelheid, datum, identificatie) op deze documenten ontbreken, dient de loonwerker de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Deze registers moeten enkel aanwezig zijn op het bedrijf voor het uitgangsmateriaal, gewasbeschermingsmiddelen en biociden en meststoffen die de loonwerker zelf inkoopt, opslaat en levert aan de landbouwer.
5.3 Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tijdens teelt en opslag dient geregistreerd te worden volgens het Europese verordening 852/2004betreffende levensmiddelenhygiëne hygiëne, 183/2005 betreffende de diervoederhygiëne en 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met bijkomende regels in het KB van 19 maart 2013 (art. 24). Het bijhouden van een register van de biociden wordt opgelegd door de Europese Verordeningen 852/2004, 183/2005 en door het KB van 13 juli 2014.
Volgende gegevens moeten worden geregistreerd:
• Kas, perceel nr.
• Teelt
• Datum toediening product
• Naam bestrijdingsmiddel (volledige commerciële benaming)
• Gebruikte dosis per ha of per ton
Het wordt daarenboven aangeraden het toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel in het register te vermelden, met als doel het toegepaste product duidelijk te identificeren.
De registratie van het gebruik van biociden is ook verplicht. De volgende gegevens moeten geregistreerd worden:
• Type behandelde uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur)
• Datum behandeling
• Aangewend biocide (volledige handelsbenaming)
• Concentratie en gebruikte hoeveelheid.
De nodige gegevens (datum behandeling, volledige handelsbenaming van gebruikt gewasbeschermingsmiddel, omschrijving van het behandelde gewas, gebruikte dosis/ha, plaatsaanduiding van het behandelde gewas) moeten aan de landbouwer worden doorgegeven (schriftelijk of elektronisch). Het register, zijnde de opgetekende gegevens, moet gedurende 3 jaar worden bewaard.
De gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten ten laatste 7 dagen na de uitvoering van de werken geregistreerd worden.
Deze gegevens moeten steeds bij de loonwerker kunnen opgevraagd worden, bv. in het kader van een controle – audit bij de landbouwer of op vraag van de industrie. In dat geval moet de loonwerker ten laatste 24 h na de aanvraag de gegevens ter beschikking stellen. De informatie moeten aan het FAVV kunnen verstrekt worden op zeer korte termijn : maximum 4 uur. Deze gegevens worden door de loonwerker genoteerd in het register van de uitgevoerde land- en tuinbouwwerken per landbouwer (zie 5.6.1).
Vanaf 25 november 2015 mogen producten voor professioneel gebruik enkel nog worden verkocht, gebruikt of aangeraden door diegenen die over een fytolicentie beschikken. Houders van een fytolicentie P1 gebruiken producten voor professioneel gebruik uitsluitend onder het gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3. Deze maakt een verklaring in tweevoud op naar het model hieronder. Deze verklaring wordt gedagtekend en onderteken door beide partijen. Een exemplaar wordt aan de houder van de fytolicentie P1 overhandigd.
Meer informatie op de website xxx.xxxxxxxxxxxx.xx.
5.4 Registratie aanwezigheid schadelijke quarantaine organismen en ziekten
Indien tijdens de teelt schadelijke quarantaine organismen en ziekten met betrekking tot de gezondheid van mens, dier en plant werden vastgesteld dienen deze gegevens bijgehouden te worden door de loonwerker. Dit valt samen met de meldingsplicht (zie hfdst. 6). Het bijhouden van kopieën van het formulier voor verplichte meldingen volstaat.
5.5 Registratie resultaten van analyses
Eventuele resultaten van analyses van bij planten genomen monsters of andere monsters moeten bijgehouden worden (bv. analyse van zaaizaad, mestontleding, …). Indien relevant worden deze analyses door de loonwerker aan de landbouwer doorgegeven. De landbouwer is verantwoordelijk voor het plantaardig product, met als gevolg dat eventuele residucontroles enkel door de landbouwer worden bijgehouden.
5.6 Bijkomende registratievereisten
5.6.1 Registratie van uitgevoerde land- en tuinbouwwerken per landbouwer
Voor alle landbouwers dient de loonwerker een nominatieve fiche bij te houden van de uitgevoerde land- en tuinbouwwerken. Dit register moet door de loonwerker zelf bijgehouden te worden. Dit register kan gevormd worden door klassering van de werkbonnen of andere documenten per landbouwer. De volgende gegevens moeten bijgehouden worden:
• Xxxx van de werkzaamheden (bv. zaaien, planten, bemesten, gewasbescherming,
irrigatie, oogst, naoogstbehandeling, maar ook grondontsmetting, reiniging van serre, …)
• Datum van de werkzaamheden
• Perceel: identificatie zoals aangegeven door de landbouwer (vb. perceelsnaam) + oppervlakte
• Identificatie van het gebruikte product voor uitgangsmateriaal: variëteit, ras, lotnummer, certificeringsetiket (+ eventueel kopie van plantenpaspoort indien noodzakelijk), naam fytoproduct, soort meststof, …
• Hoeveelheid gebruikt product (dosis/ha, dosis/ton, …)
• Specifieke gegevens en/of opmerkingen, hier wordt aangeraden om aan te duiden met welk materieel (via een nummer) de teelt- of oogstbehandeling werd uitgevoerd
• Naam uitvoerder en handtekening
UITGEVOERDE LAND- en TUINBOUWWERKEN UITGEVOERD door de LOONWERKER 1 fiche per landbouwer invullen | |||||||
Naam loonwerker: …………………………………………………………. | Erkenningsnummer5: ……………………………………… | ||||||
Identificatie van landbouwer: (Naam landbouwer) | |||||||
Xxxx van de werkzaamheden | Datum van de werkzaam-heden | Perceel (identificatie) | Behandelde oppervlakte | Identificatie van het gebruikte product (volledige naam) | Hoeveelheid gebruikt product (dosis/ha of ton) | Specifieke gegevens en/of opmerkingen6 | Naam uitvoerder + handtekening7 |
5 Enkel van toepassing voor loonsproeien
6 Bij transport ook vestigingseenheid registreren en eventueel silonummer registreren
7 Referentie naar werkbon
Xxxx van de werkzaamheden | Datum van de werkzaam-heden | Perceel (identificatie) | Behandelde oppervlakte | Identificatie van het gebruikte product (volledige naam) | Hoeveelheid gebruikt product | Specifieke gegevens en/of opmerkingen | Naam uitvoerder + handtekening8 |
8 Referentie naar werkbon
Indien de loonwerker op zijn bedrijf de geoogste plantaardige grondstoffen opslaat of bewerkt dan dient een hierover register te worden bewaard op het loonwerkbedrijf. Het onderstaande register is een voorbeeldregister die een leidraad vormt voor de nodige gegevens die geregistreerd moeten worden in het kader van opslag en/of bewerking.
Opslag en/of bewerking | |||||
Naam loonwerker: ………………………………. Referentie: Identificatie loonwerker | Opslag/Bewerkingsruimte: ……………………………………….. | ||||
Identificatie opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Datum IN | Hoeveelheid IN | Datum UIT | Hoeveelheid UIT | Bestemming |
Behandeling opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Aard behandeling | Datum behandeling | Naam product9 | Dosis | Uitvoerder/ Loonwerker |
Bewerken of marktklaar maken: | |||||
Referentie teelt | Datum bewerking | Type bewerking | Hoeveelheid | Bestemming | |
9 Identificatie aan de hand van dossier IN
De transporten moeten geregistreerd worden (behalve het afvoeren van landbouwproducten naar de eerste losplaats na het oogsten). De fiche hierbij is een voorbeeld van registratie van de nodige gegevens.
Transport (door derden*) | ||||
Naam van de loonwerker:………………………. Ref. identificatie loonwerker | Naam van de transporteur: ……………………………….. | |||
Identificatie van de lading: | ||||
Ref. teelt | Ref. opslaglokaal | Datum lading: | Uitvoerder: | Bestemming |
Identificatie van het transport : | ||||
Vervoermiddel | Transporteur | Referencie | ||
Reiniging van het transport (indien van toepassing) | ||||
Voorafgaande lading | Uitgevoerde reiniging | Uitvoerder | ||
* Enkel indien transport in opdracht van de loonwerker
In onderstaande tabel worden alle voorschriften met betrekking tot registratie schematisch voorgesteld.
Code | AG | Omschrijving vereiste | Niveau |
6.1 Algemeen | |||
6.1.1 | Alle | De registers zijn ingevuld. | A |
6.1.2 | De registers worden minimaal 5 jaar bewaard. | A | |
6.1.3 | Identificatie van de loonwerker en het bedrijf. | A | |
6.1.4 | Identificatie opslag en bewerkingsruimte | A | |
6.1.5 | Sum | De loonwerker die de oogst opslaat moet een opslagplan opstellen, met aanduiding van de pootgoed partijen. | A |
6.2 Dossier IN & OUT | |||
6.2.1 | Alle | Dossier IN: Voor de inkomende producten: • Plantaardig vermeerderingsmateriaal • Gewasbeschermingsmiddelen en biociden • Meststoffen moeten de volgende gegevens kunnen voorgelegd worden: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de ontvangstdatum; de identificatie van de vestigingseenheid die het product levert. Een ordelijk klassement wordt aanbevolen. Daar waar gegevens ontbreken, moeten deze aangevuld worden op de documenten. | A |
6.2.2 | Dossier OUT: Voor de uitgaande producten: • Plantaardig vermeerderingsmateriaal • Gewasbeschermingsmiddelen en biociden • Meststoffen • Plantaardige producten moeten de volgende gegevens kunnen voorgelegd worden: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de verzenddatum; het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd. Een ordelijk klassement wordt | A |
Code | AG | Omschrijving vereiste | Niveau |
aanbevolen. Daar waar gegevens ontbreken, moeten deze aangevuld worden op de documenten. | |||
6.3 Registratie | |||
6.3.1 (D) (I) | Gg | Het gebruik gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet ten laatste 7 dagen na de uitvoering geregistreerd worden. De loonwerker kan gebruik maken van bestaande documenten (bv. spuitdagboek, veldboek, …), een perceels/teeltfiche invullen of een ander soort document gebruiken. De behandeling van opgeslagen producten dient tevens geregistreerd te worden. Voor gewasbeschermingsmiddelen, moeten de volgende gegevens geregistreerd worden: • Commerciële benaming van het gebruikte product • Datum toediening • Behandelde teelt • Locatie van de behandelde teelt (partij nummer of perceelnummer of opslageenheidnummer1) • Gebruikte dosis per ha of per ton1 • Toelatingsnummer (aanbeveling) (1 in geval van behandeling na de oogst) Voor biociden, moeten de volgende gegevens geregistreerd worden: • Type behandelde uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur) • Datum behandeling • Aangewend biocide (volledige handelsbenaming) • Concentratie en gebruikte hoeveelheid. | A |
6.3.2 | Alle | De aanwezigheid van schadelijke en quarantaine organismen of ziekten. Vastgestelde schadelijke en quarantaine organismen en plantenziekten. De kopieën van het formulier voor verplichte meldingen (indien van toepassing) worden bewaard. | A |
Code | AG | Omschrijving vereiste | Niveau |
6.3.3 | Alle | Resultaten van analyses Indien van toepassing wordt een ordelijk klassement van analysebulletins bijgehouden. | A |
6.3.4 (D) | AA | Het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden moet in een register opgenomen worden. | +* |
6.3.5 (D) | Alle | De loonwerker beschikt over een klachtenbehandeling en registreert klachten gerelateerd aan het bedrijf en de bedrijfsactiviteiten, zijn eigen klachten tegenover leveranciers en tegenover derden die op zijn onderneming diensten hebben verricht, en de klachten vanwege zijn eigen klanten. | B |
6.3.6 | Gg B | Al de gegevens met betrekking tot de perceelfiches/teeltfiches worden aan de landbouwer bezorgd. | A |
6.3.7 | Alle | De loonwerker houdt zelf een nominatief register van de land- en tuinbouwerken per landbouwer. De volgende gegevens moeten bijgehouden worden: • Xxxx van de werkzaamheden (zaaien, planten, bemesten, irrigatie, oogst, naoogstbehandeling, grondontsmetting, reiniging van serre, …) • Datum van de werkzaamheden • Perceel (identificatie zoals aangegeven door de landbouwer) + oppervlakte • Identificatie van het gebruikte product voor uitgangsmateriaal (variëteit, ras, lotnummer, certificeringsetiket (+ eventueel kopie van plantenpaspoort indien noodzakelijk) naam gewasbeschermingsmiddelen, soort meststof, … • Specifiek voor houtig kleinfruit: registratie onderstam, ent, reproductiemateriaal) • Hoeveelheid gebuikt product (dosis/ha, dosis/ton, …) • Indien van toepassing: niet chemische onkruidverdelgers • Oorsprong van het water: beekwater, leidingwater, regenwater, water van open put. • Naam uitvoerder | A |
Code | AG | Omschrijving vereiste | Niveau |
6.3.8 | Sp Bp | De fiche opslag en/of bewerking is correct ingevuld, indien van toepassing. | A |
6.3.9 | ST | De fiche transport (door derden) is correct ingevuld, indien van toepassing. | A |
6.4 Corrigerende maatregelen | |||
6.4.1 | Alle | De loonwerker moet passende herstelmaatregelen nemen wanneer hij in kennis wordt gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen. | A |
De richtlijn van het FAVV voor het MB van 22/01/2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen kan geraadpleegd worden op de website van het FAVV: xxxx://xxx.xxxx.xx >> Beroepssectoren >> Meldingsplicht >> Meldingsplicht en meldingslimieten : richtsnoer >> (xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/).
Elke exploitant moet onmiddellijk het FAVV inlichten wanneer hij van oordeel is of redenen heeft om te denken dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, geteeld, gekweekt, bewerkt, gefabriceerd of verhandeld heeft, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Voor de primaire plantaardige productie zijn dit de aanwezigheid van microbiologische contaminanten en toxines, residuoverschrijdingen van chemische contaminanten (residuen van pesticiden, nitraten), niet toegelaten GGO’s en schadelijke of quarantaine organismen voor planten (waarvan melding aan het FAVV verplicht is). Elke melding dient het resultaat te zijn van een voorafgaande evaluatie van het risico voor de gezondheid van mens, dier of plant al naar gelang het geval. De exploitant is ook verplicht om het FAVV in te lichten over de maatregelen die hij genomen heeft om de risico’s te voorkomen en te elimineren. Dit gebeurt door het invullen van het formulier uit bijlage II van het MB van 22/01/2004 (zie onderstaand formulier).
Indien de loonwerker vaststelt dat een perceel waarop hij werkzaamheden heeft uitgevoerd een quarantaine organisme aanwezig is (bv. bruinrot bij aardappelen), dient hij dit te melden aan het FAVV in samenspraak met de verantwoordelijke van het perceel (de landbouwer). De loonwerker moet kopieën bijhouden van deze meldingsformulieren en een kopie overmaken aan de betrokken landbouwer(s). De loonwerker houdt hier evidentie van bij (fax, kopie brief etc.)
De persoon die de melding uitvoert dient:
1. De lokale controle - eenheid (LCE) van zijn regio telefonisch op de hoogte te brengen;
2. Het meldingsformulier door te faxen of elektronisch te verzenden naar de LCE. De telefoonnummers, faxnummer of elektronische adressen zijn terug te vinden op de website van het FAVV (xxx.xxxx.xx, via link professionelen >> meldingsplicht>>LCE). Tabel 7 geeft een overzicht van de 9 locale controle-eenheden (LCE's).
52
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie Versie 3.1 dd 05.03.2021
Tabel 7: Notificatie – meldpunten in de provincies (bron: xxxx://xxx.xxxx.xx )
LCE | Telefoon | GSM(*) | E-mail voor meldingen | E-mail voor info | Faxnummers |
Luik | 04/224.59.11 | 0478/87.62.13 | 04/224.59.01 | ||
Luxemburg- Namen1 | 061/21.00.60 | 0478/87.62.12 | 061/21.00.79 | ||
Henegouwen | 065/40.62.11 | 0478/87.62.15 | 065/40.62.10 | ||
Waals Brabant- Namen2 | 081/20.62.00 | 0478/87.62.16 | 081/20.62.01 | ||
Brussel | 02/211.92.00 | 0478/87.62.22 | 02/211.91.80 | ||
Limburg-Vlaams Brabant3 | 011/26.39.84 | 0478/87.62.18 | 011/26.39.85 | ||
Antwerpen | 03/202.27.11 | 0478/87.62.19 | 00/000.00.00 | ||
Xxxx-Xxxxxxxxxx- Xxxxxx Xxxxxxx0 | 09/210.13.00 | 0478/87.62.20 | 09/210.13.20 | ||
West-Vlaanderen | 050/30.37.10 | 0478/87.62.21 | 050/30.37.12 |
(*) De gsm-nummers: enkel in uiterst dringende gevallen buiten de kantooruren.
1 Grondgebried provincie Luxemburg en de gemeenten Beauraing, Gedinne, Bièvre en Vresse-sur-Semois
2 Grondgebied provincies Waals-Brabant en Namen, met uitzondering van de gemeenten Beauraing, Gedinne, Bièvre en Xxxxxx-xxx-Xxxxxx
0 Xxxxxxxxxxx xxxxxxxxx Xxxxxxx en het oostelijk gedeelte van de provincie Vlaams-Brabant (gemeenten: Grimbergen, Zemst, Kampenhout, Vilvoorde, Steenokkerzeel, Machelen, Zaventem, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Overijse, Hoeilaart, Boortmeerbeek, Keerbergen, Tremelo, Begijnendijk, Aarschot, Scherpenheuvel-Zichem, Diest, Haacht, Rotselaar, Kortenberg, Herent, Leuven, Holsbeek, Tielt-Winge, Bekkevoort, Tervuren, Bertem, Lubbeek, Glabbeek, Kortenaken, Geetbets, Huldenberg, Oud-Heverlee, Bierbeek, Boutersem, Tienen, Hoegaarden, Linter, Zoutleeuw en Landen).
4 Grondgebied provincie Oost-Vlaanderen en het westelijk gedeelte van de provincie Vlaams-Brabant (gemeenten: Londerzeel, Kapelle-op-den-Bos, Opwijk, Merchtem, Meise, Wemmel, Asse, Affligem, Liedekerke, Ternat, Dilbeek, Roosdaal, Lennik, Gooik, Sint-Pieters-Leeuw, Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Beersel, Halle, Pepingen, Herne, Galmaarden et Bever)
FORMULIER VOOR EXPLOITANTEN VAN DE SECTOR VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE
zoals voorzien in bijlage II van het ministerieel besluit van 22 januari 2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen.
IN TE VULLEN DOOR DE EXPLOITANTEN VAN DE SECTOR VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE
ALGEMENE INFORMATIE
01: | VERANTWOORDELIJKE VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE (NAAM, ADRES, TEL., FAX, E-MAIL, GSM) GBCS NUMMER : | |
02: | DATUM EN UUR VAN DE MELDING |
PRODUCT
03: | BETROKKEN GEWASSEN: SOORT HOEVEELHEID EN OPPERVLAKTE LOKALISATIE VAN DE BETROKKEN PERCELEN | |
04: | REEDS VERKOCHTE GEWASSEN: KLANT (NAAM, ADRES, TEL., FAX, E-MAIL, GSM) DATUM VERKOOP HOEVEELHEID LOKALISATIE VAN DE BETROKKEN PERCELEN |
05: | BETROKKEN FYTOPRODUCTEN / MESTSTOFFEN (indien van toepassing) : LEVERANCIER (NAAM, ADRES, TEL., FAX, E-MAIL, GSM) NAAM PRODUCT ERKENNIGSNUMMER LEVERINGSDATUM DATUM TOEDIENING DOSERING |
GEVAAR
06: | HET GEVAAR BETREFT (schrappen wat niet van toepassing is) | ONGEDIERTE / SCHADELIJKE PLANTEN / FYTO / MESTSTOFFEN /ANDERE |
07: | AARD VAN HET GEVAAR (naam ongedierte, fytoproduct of schadelijke plant, of de omschrijving van het probleem) | |
08: | RESULTATEN VAN DE ANALYSES (indien van toepassing) | |
09: | DATUM BEMONSTERING (indien van toepassing) |
GETROFFEN MAATREGELEN:
10: | REEDS ONDERNOMEN MAATREGELEN |
ANDERE INFORMATIE
11: | BIJ FAVV GECONTACTEERD PERSOON | |
12: | ANDERE INFORMATIE |
Handtekening melder:
6.2 Overzicht meldingslimieten in de plantaardige productie
Voor een actuele versie van de meldingslimieten wordt verwezen naar de website van het FAVV.
I. MICROBIOLOGISCHE CONTAMINANTEN EN TOXINES |
Zie: xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/
II. CHEMISCHE CONTAMINANTEN en niet toegelaten GGO's |
Zie: xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/
III. LIJST VAN SCHADELIJKE EN QUARANTAINE ORGANISMEN VOOR PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN |
Indien voor het beperken van de verspreiding van deze schadelijke en quarantaine organismen wettelijke maatregelen werden uitgeschreven, werden deze opgenomen in de gids. Voor al deze schadelijke en quarantaine organismen geldt indien ze vastgesteld worden steeds de verplichting dat ze gemeld moeten worden en ook passende bestrijdingsmaatregelen moeten genomen worden. Er wordt eveneens aangeraden om een controle uit te voeren van de gezondheidstoestand van het aangeleverd of zelf geproduceerd materiaal. Dit betekent niet dat in alle gevallen een staal moet worden genomen. Voor een aantal soorten moet voor het aangeleverde plantgoed of zaden een plantenpaspoort bewaard worden (Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072) ). Deze lijst vindt u terug in bijlage 6.4.
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie Versie 3.1 dd 05.03.2021
Module A - 4. Meldingsplicht
57
Bijlage 1 - Omschrijving van bewerking
De “bewerking” van plantaardige producten omvat onder andere wassen, snijden, verpakken, sorteren, drogen, …, voor zover deze handelingen de aard van de plantaardige producten niet wezenlijk veranderen.
De “verwerking” van plantaardige producten valt niet binnen de activiteitengebieden van de Sectorgids G- 040/Vegaplan Standaard en dient te gebeuren volgens een HACCP-systeem, opgenomen in andere gidsen.
Met betrekking tot het snijden van groenten kunnen volgende categorieën product gedefinieerd worden:
• Groenten met bestemming industriële verwerking (conserven, diepvries of 4de gamma)
• Groenten voor de versmarkt
• Panklare groenten (4de gamma)
Bij de eerste twee categorieën dient het product dat in het handelskanaal gebracht wordt nog een bewerking te ondergaan vooraleer het geconsumeerd kan worden. Dit betekent in elk geval nog wassen of reinigen van het product.
Bij de eerste twee categorieën:
• Dient het product dat in het handelskanaal gebracht wordt nog een bewerking te ondergaan vooraleer het geconsumeerd kan worden. Dit betekent in elk geval nog wassen of reinigen van het product.
• Naast het verwijderen van wortel en bladeren, zijn het verwijderen van het hart van bloemkolen en sluitkolen, het verwijderen van de wortelplaat van koolrabi en het in twee snijden van de groente bewerkingen die binnen de scope van de Sectorgids G-040 voor de primaire plantaardige productie en Sectorgids G-033 voor de Aannemers van Land-en Tuinbouwwerken vallen.
De derde categorie van producten betreft het verwerken van het product om dit klaar te maken voor consumptie: dit wordt altijd uitgevoerd volgens de gids met betrekking tot verwerking, zelfs wanneer dit op het adres van het landbouw- of loonwerkbedrijf wordt uitgevoerd.
Producten behorend tot de tweede categorie maar die een dermate transformatie ondergaan hebben dat ze kunnen verward worden met 4de gamma producten dienen eveneens inzake voedselveiligheid te voldoen aan de sectorgids voor verwerking.
Bijlage 2 - Glasbreuk- en lekkageprocedure
Glassplinters vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, zeker wanneer deze niet verwijderd worden door de volgende schakels van de keten (en dus het gevaar niet geëlimineerd wordt door een volgende schakel). Bij breuk van serreglas of lampen, maar ook bijvoorbeeld van oogstmachines kunnen splinters in het product terechtkomen. Het is hierbij van essentieel belang om de verontreinigde producten te vernietigen, tenzij de splinters nog verwijderd worden door de volgende schakels van de keten. Door een duidelijke afbakening op de plaats van glasbreuk kan er voor gezorgd worden dat enkel veilig product geoogst wordt. Scherven en glassplinters dienen in een afsluitbare container worden verzameld. Wanneer een duurzame herstelling mogelijk is, gelden voor gebarsten glas mogelijks corrigerende maatregelen, zoals het dichten met siliconen of het bevestigen van folie.
In het geval van aardappelen of GOEG die bewaard worden bij de producent moet men vooral preventieve maatregelen nemen: lampen die zich direct boven geoogst product bevinden moeten beschermd worden met een hoes of zijn onbreekbaar en er wordt aangeraden om het product op een zekere afstand van de ramen in de opslagruimte te bewaren.
In het geval van glasbreuk bij kwiklampen moet, naast de standaard maatregelen voor het opruimen van gebroken glas, het kwik worden opgeruimd met geschikte middelen om het op te vangen en om verdamping ervan tegen te gaan.
• De metalen bolletjes kunnen worden verzameld op papier; kleinere bolletjes en stukjes glas kunnen verzameld worden met behulp van plakkend materiaal – bijvoorbeeld plakband; verzamel dit alles in een afsluitbare container.
• Indien beschikbaar kan gebruik worden gemaakt van een kwikstofzuiger of een kwikvanger om het kwik op te vangen.
• Verlucht de ruimte waar de glasbreuk plaatsvond.
Gebruik nooit oogstverpakkingen om de glasscherven te verwijderen!
Ook olie, mazout of smeervet kunnen de plantaardige producten verontreinigen, bijvoorbeeld door lekkende leidingen of contact met smeerpunten. Om dit te vermijden dienen de machines regelmatig onderhouden te worden en gecontroleerd te worden op lekken van olie, mazout en/of smeervet. Indien rechtstreeks contact tussen het plantaardige product en smeervet mogelijk is, dient rekening gehouden te worden met de eis 2.1.3 van deze sectorgids.
Glasbreuk kan voorkomen bij:
• Serreglas
• Lampen (zowel voor verlichting van gebouwen, in serres als op trekkers)
• Vensters en spiegels van machines (tractoren, oogstmachines, transportmiddelen,…)
• Breuk van kwiklampen met vrijkomen van metallisch kwik Lekkage kan voorkomen bij:
• Leidingen of plaatsen waar aansluitingen en koppelingen van leidingen voorkomen
Bij vaststelling van glasbreuk bij producten waarbij glas niet verwijderd wordt door de volgende schakels van de keten bij lekkage van olie, mazout en/of smeervet, of bij breuk van kwiklampen moet men:
• Ofwel onmiddellijk het product in een voldoende grote zone vernietigen en alle glasscherven en/of resten van het gelekte middel zorgvuldig opruimen.
• Ofwel een voldoende grote veiligheidszone afbakenen door het gebruik van een opvallend gekleurd lint en/of plaatselijke identificatie in de productieruimte (vb. registratie van rijkapnummers in geval van serreglas). Het mogelijk verontreinigd product in deze afgebakende zones wordt vervolgens tijdens de oogst vernietigd.
Bijlage 3 Risicobeoordeling en kwaliteitseisen van water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen
Volgens herkomst
• Grondwater: Ook wel “putwater” genoemd. Water dat uit diepe of minder diepe bodemlagen
onder de grond wordt opgepompt.
• Hemelwater: Wordt ook wel ’opgevangen regenwater’ genoemd. Water afkomstig van regen (of sneeuw) dat wordt verzameld van de daken en wordt opgeslagen in een gesloten tank, afgesloten reservoir of een open, maar beschermde opvangbak (bijv. niet toegankelijk voor huisdieren). Water verzameld in stormbekkens valt niet onder dit type water.
• Leidingwater: Water dat door een nutsbedrijf aan de landbouwer wordt geleverd. Het betreft drinkbaar water (tenzij anders aangegeven door het nutsbedrijf na een incident in het leveringsnetwerk (bijv. overstromingen)).
• Oppervlaktewater: Water uit rivieren, beken, meren, kanalen, sloten, open putten, stormbekkens,
e.d. Water afkomstig uit stormbekkens mag omwille van de afkomst nooit gebruikt worden in na- oogst activiteiten.
• Proceswater: Water afkomstig van het wassen van groenten en fruit (met uitzondering van wortelgroenten of knollen); processen om producten vrij van verontreiniging te maken (water afkomstig van blancheren/steriliseren); processen die plaatsvinden na alle bewerkingen die de producten vrij van verontreiniging maken (water afkomstig van het afkoelen na blancheren/steriliseren, water afkomstig van snel invriezen); het reinigen van de blancheer-
/steriliseerlijnen en het reinigen en ontdooien van de koellijnen. Het gebruik van andere proceswateren kan worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV.
Volgens kwaliteit/hygiënisch gebruik
• Drinkbaar water: Water dat voldoet aan de kwaliteitseisen gespecificeerd in de bijlagen punten I, II en III van het koninklijk besluit van 14 januari 2002 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water. Leidingwater is drinkbaar water (tenzij anders aangegeven door de distributiebeheerder na een incident (vb. overstroming)).
• Water van microbiologische drinkkwaliteit: Dit is water dat voldoet aan de microbiologische kwaliteitseisen uit het KB van 14 januari 2002 en afkomstig is van grondwater in een gebied waar geen enkele potentiële bron van permanente verontreiniging (chemische industrie, openbare stortplaatsen, enz.) aanwezig is. Voor de productie van kiemgroenten en voor de laatste spoeling of wasbeurt van groenten en fruit klaar voor consumptie is ten minste water van microbiologische drinkkwaliteit vereist. Indien voor de productie van kiemgroenten een andere waterbron wordt gebruikt, dient een volledige drinkwateranalyse te worden voorzien zoals beschreven in het KB van 14 januari 2002.
• Schoon water: Natuurlijk of gezuiverd water dat geen micro-organismen of schadelijke stoffen bevat in een hoeveelheid die direct of indirect invloed kan hebben op de gezondheidskwaliteit van de plantaardige producten waarmee het in contact komt (Verordening (EG) nr. 852/2004). Indien schoon water, gebruikt voor of na de oogst, geanalyseerd wordt, geldt als richtwaarde die niet mag worden overschreden 1.000 kve E. coli/100 ml water. Het aantal microbiologische analyse dat per
kalenderjaar of per seizoen moet worden uitgevoerd is afhankelijk van de herkomst, het gebruik voor- of na-oogst en risicobeoordeling van het water.
A Overzicht gebruik water (voor- en na-oogst)
Controlepunt 4.4.2: De loonwerker vervolledigt tabel 9 opgenomen in bijlage 3 die het gebruik van het water met de gebruikte waterbronnen per activiteit beschrijft (irrigatie, fertigatie, toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, na-oogst wassen en spoelen, transport en sorteren, hygiëne van het personeel en alle andere mogelijk relevante activiteiten).
Gelieve in de tabel 9 de herkomst van het gebruikte water te noteren voor de verschillende activiteiten.
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie Versie 3.1 dd 05.03.2021
Tabel 9: herkomst van het gebruikte water voor de verschillende activiteiten.
Activiteit | Herkomst water (*) | |||||
Grondwater | Hemelwater | Leidingwater | Oppervlaktewater | Proceswater* | Andere | |
Beschrijving van de herkomst van het water (naam en plaats van opvang, rivier, …) | ||||||
Vooroogst | ||||||
Toepassen van gewasbeschermingsmiddelen | ||||||
Irrigatie en/of fertigatie | ||||||
… | ||||||
Oogst en naoogst | ||||||
Koeling van producten | ||||||
Transport en sorteren van producten | ||||||
Reinigen van producten | ||||||
Laatste spoel- of waswater voor producten | ||||||
Reiniging kisten of palloxen voor opslag of transport Gvm en HF (**) | ||||||
… | ||||||
Personeel | ||||||
Wassen van handen (bij handmatige oogst/pluk) | ||||||
… |
* Proceswateren, anders dan deze beschreven in deze bijlage 3, kunnen worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV.
** Enkel van toepassing voor Gvm en HF “Klaar voor consumptie”
8 Bijlagen 63
Controlepunt 4.4.3: Een risicoanalyse betreffende het water gebruikt bij voor-oogstactiviteiten (irrigatie, fertigatie, gewasbescherming) en na-oogstactiviteiten (spoelen, reinigen, transport en sorteren) is uitgevoerd en opgenomen in een schriftelijk document. De nadruk wordt gelegd op mogelijke microbiologische verontreiniging van de producten. De risicobeoordeling bij voor-oogstactiviteiten wordt uitgevoerd per teelt en per type herkomst van water, per kalenderjaar of seizoen en bij wijzigingen in de risico’s. Bij na-oogstactiviteiten wordt de analyse uitgevoerd per type herkomst water en bij wijzigingen van de risico’s. De producent maakt daartoe gebruik van de beslissingsboom opgenomen in bijlage 3.- Niveau A/1 |
Dit overzicht moet apart per teelt, herkomst van het water en activiteit (indien het gebruikte water verschilt naargelang de activiteit) ingevuld worden.
Teelt:………………………………………………
Herkomst water:……………………………….…………
Activiteit (duid aan wat van toepassing):
• Voor-oogst: irrigatie, fertigatie, gewasbescherming
• Na-oogst: naspoelwater (spoelen, reinigen)
• Na-oogst: koelen, transporteren, sorteren
(1) Is de waterbron kwetsbaar voor verontreiniging?
• Water niet kwetsbaar voor verontreiniging
o Leidingwater
o Boorputten dieper dan 10 meter
o Boorputwater minder diep dan 10 meter en geen dierlijke activiteit aanwezig binnen een straal van 10 m rond de put (geen aanwezigheid van vee of opslag van mest binnen deze 10 m)
• Water kwetsbaar voor verontreiniging
o Oppervlaktewater (rivier, kanaal, waterloop, beekwater,…)
o Hemelwater opgeslagen in een gesloten tank, afgesloten reservoir of een open, maar beschermde opvangbak (bijv. Niet toegankelijk voor huisdieren).
o Water afkomstig uit stormbekkens
o Boorputwater minder diep dan 10 meter, indien WEL dierlijke activiteit aanwezig binnen een straal van 10 m rond de put (aanwezigheid van vee of opslag van mest binnen deze 10 m).
(2) Voorbeelden van teelten die vallen onder de term “koken/geschild”, “grondig gespoeld” en “klaar voor consumptie”
Koken/Geschild/Grondig gespoeld | Klaar voor consumptie |
Aardappelen | Aardbeien |
Aardpeer | Andijvie/krulandijvie |
Ajuin | Appelen |
Artisjok | Augurken |
Asperges | Babyleaf |
Boerenkool | Xxxxxx |
Bonen | Bloemkool |
Chinese kool | Broccoli |
Erwten | Champignons (alle soorten) |
Knoflook | Courgette |
Knolselder | Druiven |
Koolrabi | Framboos |
Paksoi | Groene selder / witte selder |
Pastinaak | Kersen |
Pompoenen | Kervel |
Prei | Kiwibes |
Xxxxxx | Xxxxxxxxx |
Rammenas | Lente ui |
Rapen | Oesterzwammen |
Rode biet | Paprika |
Rode kool | Peren |
Schorsneren | Peterselie (blad en krul) |
Sjalot | Pruimen |
Sluitkolen | Rabarber |
Spruiten | Radicchio |
Witte kool | Slasoorten (kropsla, ijsbergsla,…) |
Wortelen | Spinazie |
Wortelpeterselie | Tomaten |
Tuinkers | |
Veldsla | |
Venkel | |
Verse kruiden | |
Waterkers | |
Witloof |
(3) Voor het gebruik van water kwetsbaar voor verontreiniging bij voor-oogst activiteiten, kan na twee opeenvolgende jaren van conforme resultaten (vier analyses in totaal) de frequentie teruggebracht worden tot 1 analyse per jaar. Van zodra een niet conform resultaat wordt bekomen of er een wijziging van risico optreedt, moet de normale frequentie worden hernomen.
(4) water van microbiologische drinkkwaliteit: Bij een gemiddeld volume van minder dan 100m³ per dag volstaat één analyse per jaar, voor grotere volumes dient de aanwijzing in het KB van 14 januari 2002 te worden gevolgd.
(5) De waterbron is geschikt voor de levering van schoon water indien ze voldoet aan de norm van <1000 kve / 100 ml. Water afkomstig uit stormbekkens mag nooit gebruikt worden in na- oogst activiteiten.
(6) Aandachtspunten voor de analyses van water
• Stalen van het water te nemen OP de plaats van gebruik.
• Stalen te nemen TIJDENS het gebruik, ten minste tijdens de zomermaanden/warm weer.
• Bij irrigatie: stalen te nemen tijdens de piekperiode van irrigatie.
• Als twee analyses per jaar nodig zijn : eerste analyse voor gebruik, tweede analyse tijdens piekperiode van gebruik.
• Bij uitzonderlijke gebeurtenissen zoals overstromingen, overlopende mestopslag, tijdelijke of periodieke verontreiniging, zware regen enz. zouden aansluitend aanvullende monsters kunnen worden geanalyseerd.
C Beheersmaatregelen voor water
Controlepunt 4.4.4: Indien de risicobeoordeling of de wateranalyses (richtlijn van 1000 kve/ 100 ml overschreden - zie bijlage 3) dit vereisen, worden afdoende maatregelen genomen (vervanging of desinfectie van het gebruikte water, enz.) om verontreiniging van het product te voorkomen.– Niveau A/1 |
🡺 Dit betekent niet noodzakelijk dat er meer analyses moeten worden uitgevoerd.
🡺 Mogelijke beheersmaatregelen:
o Desinfectie van het gebruikte water,
o Andere waterbron gebruiken ,
o ….
Bijlage 4 Gebruik van Plantenpaspoorten
Paspoortplichtige planten en uitzonderingen
Planten, plantaardige producten en andere materialen die vergezeld moeten zijn van een plantenpaspoort als ze in de EU (dus ook binnen België) circuleren:
• alle voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden;
• de planten plantaardige producten en andere materialen opgenomen in bijlages XIII en XIV van de verordening (UE) 2019/2072;
• planten, plantaardige producten en andere materialen waarvoor bestrijdingsmaatregelen of noodmaatregelen zijn aangenomen;
• zaden onderhevig aan eisen inzake RNQP (Regulated Non Quarantine Pests); opgenomen in bijlagen IV van de verordening (EU) 2019/2072 (Tabel 10).
•
Er is geen plantenpaspoort vereist in volgende gevallen :
• voor verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen in grensgebieden met derde landen wanneer bilaterale akkoorden gesloten werden, in transit, bestemd voor wetenschappelijke doeleinden of in reizigersbagage bij verkeer binnen de EU.
• voor de rechtstreekse levering van planten, plantaardige producten en andere materialen aan niet professionele eindgebruikers, waaronder hobbytuiniers, behalve in geval van internethandel (e-commerce);
Let op : in geval van internethandel (e-commerce) is er wel een plantenpaspoort vereist voor de rechtstreekse levering van planten, plantaardige producten en andere materialen aan niet professionele eindgebruikers.
Tabel 10: de zaden van de soorten waarvoor eisen inzake RNQP’s werden vastgelegd opgenomen in bijlagen XIII van de verordening (EU) 2019/2072 en waarvoor een plantenpaspoort nodig is.
Wetenschappelijke naam | Nederlandse naam |
Allium ascalonicum L. | Sjalot |
Allium cepa L. | Ui |
Allium schoenoprasum L. | Bieslook |
Allium porrum L. | Prei |
Brassica napus L. | Koolzaad |
Brassica rapa L. | Verschillende variëteiten kool |
Capsicum annuum L. | Verschillende variëteiten paprika en pepers |
Glycine max L. | Soja |
Helianthus annuus L. | Zonnebloem |
Linum usitatissimum L. | Vlas |
Medicago sativa L. | Luzerne |
Oryza sativa L. | rijst |
Phaseolus L. sp. | Verschillende soorten boon |
Pisum sativum L. | Erwt |
Prunus avium L | Zoete kers |
Prunus armeniaca L. | Abrikoos |
Prunus cerasus L. | Zure kers |
Prunus domestica L. | Pruim |
Prunus dulcis (Mill.) D. A. Webb | Amandelboom |
Prunus persica (L.) Batsch | Perzik |
Prunus salicina Lindley | Japanse pruim |
Sinapsis alba L. | Wilde mosterd |
Solanum lycopersicum L. (Lycopersicon esculentum L.) | Tomaat |
Vicia faba L. | Tuinboon |
Modellen van plantenpaspoorten
De modellen van plantenpaspoorten zijn vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/2313.
• Deel A van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van gewone plantenpaspoorten voor het intracommunautair verkeer.
• Deel B van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied.
• Deel C van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het intracommunautair verkeer, gecombineerd met een certificeringsetiket.
• Deel D van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied, gecombineerd met een certificeringsetiket.
De elementen van het plantenpaspoort moeten binnen een rechthoekige of vierkante vorm geplaatst worden en moeten met het blote oog leesbaar zijn. Ze worden omgeven door een scheidingslijn of zijn duidelijk gescheiden van andere aanduidingen of afbeeldingen, zodat ze gemakkelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar zijn. De vorm, de grootte, de kleur en het lettertype zijn vrij te kiezen.
Voorbeeld van een plantenpaspoort voor verkeer binnen de EU
Volgende elementen zijn verplicht te vermelden :
• In de linkerbovenhoek : de EU-vlag (in kleur of zwart-wit).
• In de rechterbovenhoek : de woorden “Plant Passport” in het Engels (1).
• De letter “A” gevolgd door de botanische naam (2); Minstens de geslachtsnaam moet vermeld zijn, bij voorkeur ook de soortnaam. In geval van gemengde schalen met bijv. cactussen, mag ook de familienaam (Cactaceae) vermeld worden.
• De letter “B” gevolgd door de ISO-code van de lidstaat waar de operator is geregistreerd (BE), een koppelteken en het registratienummer (3). Belgische operatoren vermelden hun vestigingseenheidsnummer (VEN) (formaat: 0.XXX.XXX.XXX) als registratienummer, niet langer het erkenningsnummer (bestaande uit 5 of 6 cijfers). Afwijking: in het geval van gecertificeerd pootgoed kan dit VEN-nummer worden vervangen door het door de regio's afgegeven identificatie van de marktdeelnemer.
• De letter “C” gevolgd door traceerbaarheidscode (4); De traceerbaarheidscode is het partijnummer of een andere identificatie waarmee de traceerbaarheid gegarandeerd kan worden.
Dit mag aangevuld worden met een streepjescode, hologram, chip, QR-code of een andere gegevensdrager met traceerbaarheidsdoeleinden.
Een traceerbaarheidscode is niet vereist voor voor opplant bestemde planten die op zodanige wijze klaargemaakt zijn dat zij zonder verdere voorbereiding klaar zijn voor verkoop aan de niet-professionele eindgebruiker. De Europese Commissie kan een lijst opstellen van categorieën of soorten waarvoor deze uitzondering niet geldt (waarvoor dus wel een traceerbaarheidscode moet vermeld worden).
Let op : zelfs indien het niet verplicht is een traceerbaarheidscode te vermelden, dient de letter “C” op het plantenpaspoort te staan.
• De letter “D” gevolgd door de ISO-code van het land van oorsprong of productie, ook als dat België is (5). In functie van de blootstelling aan fytosanitaire risico’s kan de oorsprong wijzigen. Volgende termijnen worden toegepast :
o Stekken, kruidachtige vaste planten, potplanten : na 4 weken;
o Houtige gewassen, bollen, knollen : na een volledige vegetatiecyclus (groeiseizoen);
o Bonsais en planten van Citrus-achtigen : na 2 maand.
Dit betekent dat de operator na deze termijn « BE » kan vermelden als land van oorsprong.
• Let op : de letters “A”, “B”, “C” en “D” moeten altijd vermeld worden, gevolgd door de
relevante informatie.
Voorbeeld van een plantenpaspoort bestemd voor beschermde gebieden
Bovenop de gegevens die moeten vermeld worden op een gewoon plantenpaspoort, moet op een plantenpaspoort bestemd voor beschermde gebieden (ZP) ook de wetenschappelijke naam van het ZP-quarantaineorganisme (9) vermeld worden. In plaats van de naam voluit, mag ook de EPPO-code voor het ZP-quarantaineorganisme vermeld worden. De EPPO-code voor een plaagorganisme bestaat uit 6 letters en is terug te vinden in de EPPO Global Database ( xxxxx://xx.xxxx.xxx/) door op de naam van het betrokken organisme te zoeken. Bijvoorbeeld: de EPPO-code voor Xxxxxxx xxxxxxxxx is ERWIAM.
Plantenpaspoorten gecombineerd met een certificeringsetiket
In geval van voor opplant bestemde planten die zijn geproduceerd of op de markt worden aangeboden als prebasismateriaal, basismateriaal of gecertificeerd materiaal of prebasis-, basis- of gecertificeerd zaaigoed of pootaardappelen wordt het plantenpaspoort opgenomen in het certificeringsetiket.
Voorschriften voor het afleveren van het plantenpaspoort
Een plantenpaspoort mag slechts wordt afgegeven indien voldaan is aan de volgende voorschriften:
• de planten, plantaardige producten of andere materialen zijn vrij van EU- quarantaineorganismen en van ZP-quarantaineorganismen indien van toepassing;
• ze voldoen aan de bepalingen inzake RNQP (Regulated Non Quarantine Pests);
• ze voldoen aan de relevante fytosanitaire eisen.
Aanbrengen van het plantenpaspoort
Het plantenpaspoort wordt door een daartoe erkende operator aangebracht op de, voor het betrokken afzetstadium, kleinste commercieel toepasbare of bruikbare eenheid, die onderdeel van een partij kan zijn of de gehele partij kan omvatten. Wanneer planten, plantaardige producten of andere materialen in een verpakking, bundel of container worden vervoerd, wordt het plantenpaspoort aangebracht op deze verpakking, bundel of container.
De leverancier en de afnemer bepalen onderling wat de kleinste commerciële eenheid is waarop een plantenpaspoort aangebracht dient te worden. Individueel labelen van potten is wettelijk niet verplicht als de handelseenheid groter is, maar kan door de klant gevraagd worden.
Let op : het plantenpaspoort wordt niet opgenomen in het document van de leverancier.
Vervangen van plantenpaspoorten
Een plantenpaspoort kan vervangen worden door een ander indien voor de betrokken producten aan de voorschriften voor het afleveren ervan is voldaan. Enkel erkende operatoren mogen plantenpaspoorten vervangen. Na het vervangen van een plantenpaspoort bewaart de erkende operator het vervangen plantenpaspoort of de gegevens ervan gedurende een periode van ten minste 3 jaar.
Indien bij het splitsen van partijen de kleinste handelseenheid al van een plantenpaspoort voorzien is, dient dit plantenpaspoort niet vervangen te worden, maar het mag wel.
Om een erkenning plantenpaspoorten te kunnen bekomen moet de betrokken operator aan de volgende voorwaarden voldoen :
• beschikken over de nodige kennis om de onderzoeken te verrichten die garanderen dat de planten aan de voorwaarden voldoen om een plantenpaspoort te krijgen met betrekking tot EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen waarvoor noodmaatregelen bestaan, ZP-quarantaineorganismen en RNQP (Regulated Non Quarantine Pests) die de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen kunnen aantasten, en met betrekking tot de tekenen van de aanwezigheid van die plaagorganismen en de daardoor veroorzaakte symptomen, en de middelen om de aanwezigheid en verspreiding van die plaagorganismen te voorkomen;
• beschikken over systemen en procedures waarmee de traceerbaarheid van de producten gegarandeerd wordt (register IN, register OUT en de link tussen beide, geschreven procedures zijn niet vereist).
De Europese Commissie heeft bovendien aanvullende criteria vastgelegd in gedelegeerde verordening (EU) 2019/827. Deze aanvullende criteria worden van toepassing op 14 december 2020.
De te controleren erkenningsvoorwaarden zijn, naast de specifieke eisen waaraan planten en plantaardige producten moeten voldoen en die zijn opgenomen in de bijlagen V (RNQP), VIII, X van Verordening (EU) nr. 2019/2072, de aanwezigheid van systemen en procedures om de
traceerbaarheid te waarborgen, de het aanwijzen van een contactpersoon voor fytosanitaire aangelegenheden en verantwoordelijk voor de afgifte van plantenpaspoorten en de naleving van de momenteel geldende fytosanitaire eisen. Deze contactpersoon dient op de hoogte te zijn van de geldende fytosanitaire eisen die relevant zijn voor de planten, plantaardige producten en andere materialen waarop de activiteiten van het bedrijf betrekking hebben. Hij dient er ook rekening mee te houden dat het beschikken over de nodige kennis een voorwaarde zal zijn om de erkenning te kunnen behouden (vanaf 14/12/2020).
Verplichtingen voor erkende operatoren
Operatoren die over een erkenning voor het afleveren van plantenpaspoorten beschikken moeten :
• de planten, plantaardige producten en andere materialen onderwerpen aan grondige onderzoeken om na te gaan of de voorschriften voor het afleveren van plantenpaspoorten voldaan zijn. Deze onderzoeken gebeuren op de planten, plantaardige producten en andere materialen afzonderlijk, of aan de hand van representatieve monsters. Ze hebben ook betrekking op het verpakkingsmateriaal. De onderzoeken gebeuren op geschikte tijdstippen, rekening houdend met de betrokken risico’s, en gebeuren minstens visueel.
• de resultaten van deze onderzoeken registreren en gedurende minstens 3 jaar bewaren;
• in geval van vermoeden van de aanwezigheid van één of meer EU- quarantaineorganismen het FAVV onmiddellijk inlichten;
• de punten in het productieproces en de handelsstadia die essentieel zijn voor de naleving van de relevante fytosanitaire eisen bepalen en ze monitoren;
• gedurende minstens 3 jaar de gegevens bijhouden over de vaststelling en de monitoring van deze punten;
• indien nodig, passende opleiding voorzien voor hun personeel dat betrokken is bij de visuele onderzoeken die vereist zijn om plantenpaspoorten af te leveren, zodat zij over de nodige kennis beschikken om deze taak correct uit te voeren;
• de relevante informatie over de afgeleverde plantenpaspoorten gedurende ten minste 3 jaar bijhouden;
• jaarlijks, ten laatste op 30 april, de geslachten of soorten meedelen, evenals in voorkomend geval, de percelen waarop hun activiteiten betrekking hebben.
Het snijden van pootgoed dat bestemd is voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden.
Het snijden van aardappelpootgoed gebeurt:
• door de gebruiker van het gesneden pootgoed;
• of door een loonwerker die bij het FAVV geregistreerd is, op aanvraag van en voor rekening van de gebruiker van het gesneden pootgoed.
Het snijden kan gebeuren ofwel op de vestigingseenheid van de gebruiker van het gesneden pootgoed, ofwel op de vestigingseenheid van de geregistreerde loonwerker.
Als het snijden van aardappelpootgoed in een andere EU-lidstaat is gebeurd, moet een officiële verklaring van de fytosanitaire autoriteiten van het betreffende land worden voorgelegd waarin wordt gegarandeerd dat alle goede fytosanitaire hygiënepraktijken in acht werden genomen.
Het snijden van aardappelpootgoed bestemd voor de productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed vertoont belangrijke fytosanitaire risico’s en wordt streng afgeraden. Wanneer dit toch moet gebeuren, dienen de hierna beschreven voorschriften gerespecteerd te worden.
Het te snijden pootgoed moet perfect gezond zijn. Zitten er rotte knollen (door schimmels of bacteriën) in de partij, dan is het risico op verspreiding groot, zelfs met gebruik van een snijmachine waarvan het mes continu wordt ontsmet. Het is dan ook noodzakelijk om het pootgoed voor het snijden visueel te controleren op de aanwezigheid van besmette knollen.
De ideale temperatuur bij het snijden is 12°C. Na het snijden van de poters is het nodig de pootgoedstukken te behandelen tegen schimmelrot en het snijvlak te laten verkurken aan de lucht. Verstuiven van talkpoeder op de knolhelften versnelt het drogen. Goed drogen bevordert de bewaring na snijden.
Vooral bacteriën en virussen worden gemakkelijk versmeerd door de snijmachine. Daarom is ontsmetting van de messen of snijschijven volgens een efficiënte methode altijd vereist. Dit kan door een systeem dat het ontsmettingsmiddel continu vernevelt op het snijvlak van het mes of de schijf, of door mes of snijschijf continu door een ontsmettingsoplossing te laten draaien.
Bedenk hierbij dat de ontsmettingsvloeistof met de tijd zal verdunnen door het water dat uit de knol vrijkomt bij het snijden van de poters. De concentratie van de ontsmettingsvloeistof moet bijgevolg goed worden opgevolgd om ze tijdig te verversen. Snijschijven en messen dienen ook roestvrij te zijn, bijvoorbeeld vervaardigd uit inox.
Na het snijden van een partij moeten alle delen van de snijlijn en de snijmachine die in contact zijn gekomen met de poters goed en volledig worden gereinigd en ontsmet. Een efficiënte reiniging moet uitgevoerd worden om aarde en ander vast afval uit de tussenruimtes te verwijderen; dit kan eventueel met water onder druk.
Wanneer het snijden van het aardappelpootgoed door de teler van consumptieaardappelen uitgevoerd wordt, is er geen specifieke installatie vereist. Toch moet het gebruikte mes regelmatig ontsmet worden.
Een quaternaire ammoniumoplossing is aanbevolen als ontsmettingsmiddel omwille van de geringe toxiciteit, de efficiëntie en de niet-corrosieve eigenschappen. De toevoeging van een uitvloeier kan het contact van het ontsmettingsmiddel met het snijvlak van het mes of de schijf versterken.
Registratie en traceerbaarheid:
Enkel de door de FOD Volksgezondheid toegelaten ontsmettingsmiddelen (xxxxx://xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxx/xxxxxxxx) die een erkenningsnummer hebben, mogen worden gebruikt.
De schoonmaak- en ontsmettingsactiviteiten moeten worden bijgehouden en genoteerd met vermelding van:
• het type uitrusting dat behandeld wordt (machines, kisten, laadborden en andere
recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur, …),
• de datum van behandeling,
• het gebruikte biocide (volledige commerciële benaming),
• de concentratie,
• de gebruikte hoeveelheid.
Identificatie van de laadruimte : …………………… | ||||||
Aard van de voorgaande lading | Datum van transport | Uitgevoerde reiniging | Datum van reiniging en ontsmetting | Gebruikt ontsmetting smiddel | Naam van de uitvoerder | Paraaf |
Bijlage 8. Certificeringsregeling
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de
Primaire Plantaardige Productie
Versie 3.1 dd 05.03.2021
Bijlage 6 - Reinigingprocedure na het transport van
verboden ladingen
77
Bijlage 7 - Reiniging na het uitvoeren van de transportopdracht
Voor het laden van grondstoffen voor dierlijke voeding bepaalt de loonwerker, in functie van het vooraf vervoerde product, welk type reiniging hij minimaal dient toe te passen:
Wanneer het te transporteren product identiek is aan het voorafgaandelijk getransporteerde product.
Vochtige producten: cf. punt B.
Na bijvoorbeeld droge producten bestemd voor humane consumptie, droge producten bestemd voor het voederen van dieren, kunstmeststoffen, grond, zand, grind, voederzout, verpakte producten... (met uitzondering van de producten vermeld in de punten hierna).
Wanneer resten of geur achterblijven na een reiniging A.
Of bijvoorbeeld na vochtige producten bestemd voor humane consumptie, vochtige producten bestemd voor het voederen van dieren, na alle producten met scherpe, kleine deeltjes, na wegenzout, na bouwafval, na groencompost (compost uitsluitend van snoeihout, plant(resten), haagsnoeisel, bladeren, gazon- en wegbermmaaisel) , antraciet, bitumineuze steenkool, briketten, bruinkool, (half)cokes (van steenkool, van bruinkool of van turf), cokeskolen, eierkolen en steenkool(agglomeraten),...(met uitzondering van de producten vermeld in de punten hierna).
C: eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel, dan naspoelen en drogen
Wanneer resten of geur achterblijven na een reiniging B.
Of bijvoorbeeld asfalt, graniet, klinkers, bitumen, slib van staalnijverheid of metaalschroot (zonder olie of vet),... (met uitzondering van de producten vermeld in de punten hierna).
D: eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel en daarna ontsmetten en drogen
Na bijvoorbeeld rotte en bedorven producten, slib, champignonsubstraat, etensresten, niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (o.a. diermelen), glasbakglas en alle compost verschillend van groencompost. Eveneens na gehygiëniseerde mestproducten afkomstig uit een door de bevoegde autoriteit erkende biogas- of composteerinstallatie conform Verordening (EG) Nr. 1069/2009.
Keuze van een reinigingsmiddel
Wanneer een reinigingsmiddel vereist is, zal de keuze worden gemaakt in functie van :
• de laadruimte (staal/aluminium/roestvrij staal, aanwezigheid van verbindingen (rubber), enz.)
• het type van voorgaande lading
• de middelen ter beschikking van het bedrijf (reinigingsinstallatie, aanwezigheid van warm water, enz.)
• geen nadelige effecten voor de dierlijke voeding die vervolgens zal worden vervoerd.
Na vervoer van bepaalde chemische producten en/of vet (vet of olie), die niet oplosbaar zijn in water, is het gebruik van een reinigingsmiddel vereist, indien men de laadruimte effectief geschikt wil maken voor het latere vervoer van het product bestemd voor dierlijke voeding.
Andere materialen kunnen ook korstvorming tot gevolg hebben (bvb. cement). In dit geval, zal
een snelle waterreiniging na vervoer, de risico’s beperken.
Bij de keuze van een ontsmettingsmiddel moeten dezelfde overwegingen in aanmerking genomen worden. Bijkomend moet gecontroleerd worden of het product wel degelijk is goedgekeurd voor oppervlakten die in contact komen met de voedingsmiddelen bestemd voor mensen of dieren.
De technische documentatie (zoals fiche, handleiding) betreffende de reinigingsmiddel moet worden bewaard.
Bijlage 9 - Certificeringregeling
Deze certificeringsregeling is van toepassing voor de sectorgids autocontrole voor de aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie. In deze certificeringsregeling worden de regels opgenomen voor de certificatie-instellingen (OCI) die belast worden met de evaluatie van de naleving van de normen van de sectorgids.
Het toepassingsgebied van deze gids wordt beschreven op p 1 en 2 van deze gids.
Hoe verloopt een audit ?
De verschillende stappen betreffende de autocontrole worden aangegeven in het schema
“Autocontrole algemeen stappenplan” en verder toegelicht.
• Op een aannemersbedrijf wordt een audit uitgevoerd voor het geheel van de aanwezige activiteiten die in deze gids zijn opgenomen.
• Wordt het aannemersbedrijf overgenomen, dan dient er een nieuwe audit te gebeuren. Deze regel geldt niet voor overnames door familieverwanten van de 1ste of 2de graad (incl. schoonzoon/schoondochter), echtgenoten en vennootschappen waarbij de oorspronkelijke bedrijfsleider aandeelhouder blijft of wordt. Telkens echter op voorwaarde dat na overname er geen wijziging van activiteiten plaatsvindt. Deze overnames moeten gemeld worden aan de betrokken OCI, zodat een nieuw certificaat (met dezelfde looptijd) kan uitgereikt worden op naam van de nieuwe verantwoordelijke.
Stap 1 : Zelfevaluatie
De aannemer kan aan de hand van de gidsen nagaan of zijn bedrijf voldoet aan de wettelijke voorschriften betreffende autocontrole, een zogenaamde zelfevaluatie.
Autocontrole is een continu systeem waarbij de aannemer de werkzaamheden op zijn bedrijf, zijn persoonlijke professionele activiteiten en deze van zijn medewerkers aan een kritische evaluatie onderwerpt en bijstuurt waar nodig. Autocontrole dient verder te gaan dan het nakijken van het naleven van de voorwaarden van de gids net vóór een aangekondigde audit. Er moet op ieder ogenblik aan alle punten voldaan zijn op het bedrijf.
Stap 2 : Aanvraag
Indien de aannemer de autocontrole op zijn bedrijf wenst te laten valideren, dan neemt hij contact op met één van de erkende OCI’s of eventueel met het FAVV via de PCE. Zij zullen een prijsbestek opmaken voor een audit op zijn bedrijf.
De aanvraag bij een certificeringinstelling is pas definitief indien de aannemer een overeenkomst heeft ondertekend met deze OCI
Stap 3 : Duurtijd van de audit
De "initiële audit" vindt plaats binnen maximaal 9 maanden na de aanvraag. De datum van de audit is met de OCI overeengekomen.
Op het bedrijf gaat de auditor na of het voldoet aan de voorwaarden. De audit omvat o.a.:
• nazicht van administratieve gegevens,
• visuele evaluatie van bepaalde criteria,
Alle bevindingen worden genoteerd op de checklist en op een samenvattend auditrapport. Het samenvattend auditrapport wordt ondertekend door de aannemer en de auditor.
Stap 4 :Certificatie
Non-conformiteiten A (NC A): Indien één of meerdere non-conformiteiten A geconstateerd worden, is de aannemer verplicht zijn correctieve acties en corrigerende maatregelen aan de OCI te communiceren en deze toe te passen binnen een termijn die door de auditor op basis van de aard van de non-conformiteiten A wordt bepaald, maar die niet langer dan 3 maanden mag zijn.
De NC A worden ingedeeld in NC A1 en NC A2.
• NC A1: deze NC is aan de meldingsplicht onderworpen en moet onmiddellijk worden gecorrigeerd en gemeld aan het FAVV door de OCI.
• NC A2: In tegenstelling tot de NC A1, is een NC A2 niet onderhevig aan de meldingsplicht en moet dus niet gemeld worden aan het FAVV. Deze NC A2 moeten na een initiële audit binnen een termijn dat maximaal 3 maand mag bedragen, aantoonbaar gecorrigeerd worden. (Bij andere dan bij initiële audits is deze maximale termijn beperkt tot 1 maand).
Een NC A dient in alle gevallen gecorrigeerd te worden en het bewijs hiervan (bij voorbeeld een factuur of een registratieformulier) moet aan de OCI overgemaakt worden.
In bepaalde gevallen zal het nodig zijn dat een “corrigerende maatregel-audit” op het bedrijf wordt uitgevoerd om te valideren of de NC A gecorrigeerd werd, bij voorbeeld indien de effectiviteit van een corrigerende maatregel niet documentair kan beoordeeld worden.
Indien de termijn van 3 maand niet gerespecteerd wordt, zal minstens een nieuwe audit moeten plaatsvinden voor alle activiteiten.
Non-conformiteiten B (NC B): In geval van NC B moet de aannemer een actieplan opstellen, dat overgenomen wordt op het samenvattend auditrapport. De aannemer moet dit plan binnen een termijn van 6 maanden toepassen, met uitzondering van cyclus- of tijdsgebonden voorwaarden, die zich niet meer voordoen binnen de 6 maanden na het opstellen van het actieplan. In dit geval wordt het plan toegepast eens de omstandigheden eigen aan de cyclus of aan de periode opnieuw aanwezig zijn. Als bijvoorbeeld op de teeltfiche de datum van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet genoteerd is en niet meer te achterhalen is, dan engageert de aannemer zich uitdrukkelijk om dat wel correct te doen bij de eerstvolgende toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Er moet geen corrigerende maatregel-audit worden uitgevoerd om na te gaan of het plan van aanpak effectief werd toegepast door de operator. De verificatie ervan gebeurt tijdens de eerstvolgende audit.
Alle auditbevindingen worden genoteerd op de checklist en het samenvattend auditrapport. De checklist en een kopie van het samenvattend auditrapport moeten steeds ter beschikking zijn bij de OCI (6 jaar na de audit). Maximaal 24 uur na aanvraag moet deze door de OCI aan het FAVV ter beschikking kunnen worden gesteld.
Certificaat: Een certificaat kan enkel uitgereikt worden indien er geen non-conformiteiten A meer open staan en indien er een gedegen plan van aanpak met betrekking tot de B non- conformiteiten uitgewerkt is en door de OCI goedgekeurd is. Het certificaat heeft een geldigheid van 3 jaar, en gaat in op het moment van de positieve certificatiebeslissing, die uiterlijk 3 maand na de auditdatum moet genomen worden.
Uitbreiding van het toepassingsgebied van het certificaat
Een aannemer kan, gedurende de looptijd van zijn certificaat een uitbreidingsaudit bij zijn contracterende OCI aanvragen indien hij de activiteiten op zijn bedrijf uitbreidt. De geldigheid van het certificaat voor de nieuwe activiteiten loopt steeds gelijk met de geldigheid van het bestaande certificaat.
Bij deze uitbreidingsaudit, waarbij steeds een controlebezoek van de auditor ter plaatse vereist is, moeten de algemene voorwaarden en de specifieke voorwaarden voor de van toepassing zijnde uitbreiding beoordeeld worden. De beoordelingen worden genoteerd op de checklijst en tekortkomingen opgelijst op het samenvattend auditrapport.
De regels voor de vastgestelde non-conformiteiten zijn dezelfde als bij een initiële audit.
Deze uitbreidingsaudit moet zodanig ingepland worden opdat binnen de 12 maanden na de start van de nieuwe activiteit de validatie bekomen kan worden indien men het verlies van de bonus op de heffing bij het FAVV wenst te vermijden.
Beperking van het toepassingsgebied van het certificaat
Een aannemer kan, gedurende de looptijd van zijn certificaat, één of meerdere activiteit(en) die vermeld zijn op het certificaat definitief stopzetten. Hij moet de OCI ervan informeren zodat die een nieuw certificaat kunnen uitreiken met een beperkte scope.
Onaangekondigde audits
De OCI’s moeten nagaan of de houder van het certificaat permanent voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in de Sectorgids voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie. Daartoe worden zogenaamde “ onaangekondigde audits” uitgevoerd.
• Toepassingsgebied en organisatie : het totaal aantal uit te voeren onaangekondigde audits wordt, op jaarlijkse basis, gelijkgesteld aan 10% van het aantal operatoren die gedurende het voorgaande jaar een autocontrole certificaat behaalden.
• De keuze van de aannemers die een onaangekondigde audit krijgen gebeurt ad random binnen de lijst van de gecertificeerde bedrijven maar kan toch aangestuurd worden door een risicoanalyse uitgevoerd door de OCI.
• Melding van een onaangekondigde audit of controle : een onaangekondigde audit of controle moet minimum 2 en maximum 5 werkdagen op voorhand worden gemeld aan de aannemer. Als de aannemer de onaangekondigde audit weigert, verliest hij de validatie van zijn autocontrole.
• Vereisten die gecontroleerd worden tijdens de onaangekondigde audit: tijdens de onaangekondigde audit wordt het naleven van al de van toepassing zijnde voorschriften uit de Sectorgids voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie nagegaan.
• Resultaat van een onaangekondigde audit : De mogelijke non-conformiteiten zijn zoals bij de initiële audit onder te verdelen in NC A of NC B.
o Nog niet eerder vastgestelde NC A: dezelfde regels gelden als bij een initiële audit, met dat verschil dat de termijn voor het beoordelen door de OCI van de door de operator genomen corrigerende acties en maatregelen beperkt is tot 1 maand na de auditdatum.
o Bij de vorige audit reeds vastgestelde NC A: er is steeds een corrigerende maatregel-audit ter plaatste nodig, binnen de maand na de auditdatum.
o Nog niet eerder vastgestelde NC B: dezelfde regels gelden als bij de initiële audit.
o Bij de vorige audit reeds vastgestelde NC B: Indien de onaangekondigde audit 6 maand* of later dan de initiële of verlengingsaudit plaatsvindt, zal het vaststellen van dezelfde tekortkoming leiden tot een NC A, die aantoonbaar moet gecorrigeerd worden binnen 5 werkdagen.
*6 maand is de maximale realisatietermijn van het plan van aanpak, behalve bij de cyclusgebonden voorwaarden waar de termijn maximaal 1 jaar bedraagt.
• Indien er geen corrigerende maatregelen binnen de geldige termijn worden genomen of indien deze maatregelen niet voldoende zijn, verliest de aannemer de validatie van zijn
autocontrole. Om deze terug te krijgen moet hij dan een nieuwe initiële audit voor alle activiteiten plaatsvinden..
• Vergoeding: de kostprijs van de onaangekondigde audit dient door de OCI gesolidariseerd te worden over de verschillende deelnemers die zich contractueel aan de betrokken OCI verbonden hebben. De OCI dient deze kostprijs te verrekenen in de kostprijs van de audits van de betrokken aannemers. Wanneer een corrigerende maatregel-audit noodzakelijk is, dan wordt deze aangerekend aan de aannemer bij wie deze verricht moet worden.
Stap 5 : Verlenging van een certificaat
Binnen de periode vanaf 9 maanden vóór de vervaldatum van het certificaat, heeft een verlengingsaudit plaats. Het certificaat kan enkel uitgereikt worden indien er geen non- conformiteiten A meer open staan en indien er een gedegen plan van aanpak, goedgekeurd door de auditor, is met betrekking tot de B non-conformiteiten, en heeft als startdatum de vervaldatum van het vorige certificaat plus één dag, en een geldigheidsduur van drie jaar.
De aannemer kan een nieuwe aanvraag indienen bij een andere OCI.
Tijdens de verlengingsaudit wordt het naleven van alle voorschriften uit de sectorgids die op dat moment van toepassing zijn gecontroleerd, voor de activiteiten die opgegeven worden.
Non-conformiteiten: Hier gelden dezelfde bepalingen als bij de non-conformiteiten bij een onaangekondigde audit.
Certificaat: Een nieuw certificaat kan enkel uitgereikt worden indien er geen non-conformiteiten A meer open staan en indien er een gedegen plan van aanpak is met betrekking tot de B non- conformiteiten. Een gunstige certificatiebeslissing moet binnen de 2 maand na het beëindigen van de audit genomen worden. Indien de validatie ná de vervaldag van het vorige certificaat gebeurt, zal het nieuwe certificaat niet aansluiten op het vorige certificaat, wat zal resulteren in een onderbreking van de gevalideerde autocontrolestatus bij het FAVV. Dit heeft een verlies van de bonus op de jaarlijkse FAVV heffing tot gevolg.
Het certificaat heeft terug een geldigheid van 3 jaar.
Invoering van een nieuwe versie van de gids
De nieuwe versie van de sectorgids treedt in werking op de datum van publicatie van de goedkeuring deze nieuwe versie in het Belgisch Staatsblad.
De audits (zowel initiële, verlenging, uitbreiding, corrigerende maatregel- als onaangekondigde audits) die vóór de datum van inwerkingtreding uitgevoerd worden, mogen al uitgevoerd worden op basis van de nieuwe gids, voor zover alle betrokken partijen zich hier voldoende op hebben kunnen voorbereiden. Alle audits die na deze datum uitgevoerd worden, moeten op basis van de nieuwe gids uitgevoerd worden.
Vegaplan publiceert de gids eveneens op zijn website, en informeert ook de OCI’s door middel van een rondschrijven. De belangrijkheid van de wijzigingen, het gevolg daarvan op de bedrijfsvoering en op de controles wordt gecommuniceerd via de website en via de landbouwpers.
Elke wijziging van een wettelijke eis treedt in werking op de wettelijke bepaalde datum, ongeacht de in voege zijnde versie van de gids. Deze wijzigingen moeten binnen de maand door de OCI aan de aannemers gecommuniceerd worden.
4. Voorschriften voor de certificeringsinstellingen (OCI)
4.1 Algemeen
De voorwaarden, voorzien in artikel 10 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen zijn van toepassing.
De certificeringinstellingen moeten de procedure PB 07 P 03 voor de erkenning van certificering- en keuringsinstellingen van het FAVV respecteren.
4.2 Eisen voor de auditoren van de OCI’s
De auditoren moeten voldoen aan artikel 10 van het KB van 14-11-2003, met name aan de in hoofdstuk VI gestelde eisen.
Daarnaast moeten de auditoren voldoen aan de volgende vereiste
• De Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie kennen en beheersen;
• Een opleidingsprogramma gevolgd hebben bij de OCI van minimum 1 dag m.b.t. de kennis van certificatie voor de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie;
• Een opleidingsprogramma (intern of extern georganiseerd) gevolgd hebben van minimum 1 dag m.b.t. auditmethodologie;
• Continu bijscholen in de materie. Dit houdt concreet in dat als een seminarie, congres of workshop wordt ingericht waarin de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie een belangrijk item vormt, er minstens één auditor moet deelnemen en hij vervolgens intern in de OCI opleiding moet geven aan de andere auditoren. Vegaplan zal data en locaties van de cursussen aankondigen per e-mail.
4.3. Toezicht en controle op de OCI’s
De Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie wordt administratief beheerd door Vegaplan. Het toezicht op de naleving van de Sectorgids wordt uitgevoerd door het FAVV of door het FAVV gemachtigde OCI’s. De OCI’s volgen de procedure voor de erkenning van certificering- en keuringsinstellingen in het kader van KB autocontrole. Deze procedure is terug te vinden op de website xxx.xxxx.xx.
De OCI’s spreiden de controles bij de aannemers over het volledige jaar en brengen de gegevens van de aannemers (contract en auditdatum) in de databank van Vegaplan, en dit ten laatste binnen de 3 dagen na de certificatiebeslissing.
4.4. Duurtijd van de audit
De minimale duur bedraagt 1,5 uur, exclusief de tijd voor de voorbereiding van de audit, de documentenbeoordeling bij de OCI, de rapportage, de voorafgaande bezoeken en de administratieve handelingen. De duurtijd kan steeds verlengd worden afhankelijk van de grootte van het bedrijf.
5. Verplichtingen voor land- en tuinbouwers
Informatieoverdracht van aannemer naar OCI:
Bij wijziging van de juridische entiteit, naam, het adres of de plaats van de vestiging of wel bij opheffing van de bedrijfseenheid, zowel als bij elke wijziging in zijn activiteiten, is de aannemer verplicht de OCI daarvan schriftelijk in kennis te stellen.
De aannemer is verplicht alle medewerking te verlenen aan de controles uitgevoerd door de OCI alsook aan het toezicht uitgevoerd door de accrediterende instantie, in het kader van de naleving van de voorwaarden en voorschriften van deze Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie.
De aannemer is verplicht de bepalingen van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie na te leven.
De aannemer dient bij wijziging van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie binnen het jaar na bekendmaking door Vegaplan de wijzigingen door te voeren, tenzij de wetgeving eerder in voege treedt.
Een aanvraag voor de certificering van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie is pas geldig na het afsluiten van een overeenkomst tussen de aannemer en de OCI.
Vergoedingen voor gebruik Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige productie
Elke aannemer betaalt een vergoeding per jaar voor het gebruiksrecht van de Sectorgids Autocontrole Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
Jaarlijks | Driejaarlijks | ||
Prijs excl. BTW (€/jaar) | Prijs excl. BTW (€/3 jaar) | ||
Leden van Landbouw-Service | |||
50,00 € | 150,00 € | ||
Niet leden van Landbouw-Service | |||
75,00 € | 225,00 € |
Deze bijdragen worden 3-jaarlijks gefactureerd door de OCI aan de aannemer.
Indien een aannemer zich via het Federaal Agentschap van de Voedsel Veiligheid laat auditeren op basis van de gids en niet via een OCI, dan blijft het gebruiksrecht voor de gids verschuldigd aan Vegaplan. Het FAVV informeert de aannemer hierover.
Modelovereenkomst tussen aannemer en OCI
De modelovereenkomst tussen aannemer en OCI bevat minimaal de volgende artikels :
Art. 1 De aannemer verleent het recht aan de OCI om bedrijfscontroles uit te voeren in het kader van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie.
Art. 2 De aannemer verbindt er zich toe om onderliggend contract uitsluitend met de
bovenvermelde OCI aan te gaan. Contracten met andere OCI’s in het kader van certificering van dezelfde bedrijfseenheid voor de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers voor Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie zijn bijgevolg niet toegelaten.
Art. 3 De registratie van zijn bedrijfsgegevens en certificatiestatus is omwille van facturatie van het gebruiksrecht noodzakelijk.
De aannemer verklaart zich daarom akkoord dat de OCI zijn bedrijfsgegevens en zijn certificatiestatus in de databank van Vegaplan ingeeft, ofwel dat de OCI de certificatiegegevens van de aannemer rechtstreeks doorgeeft aan Vegaplan, uiterlijk 3 dagen na de certificatiebeslissingsdatum. Dit ten behoeve van een correcte inning van het gebruiksrecht van de gids.
Deze gegevens zijn niet vrij toegankelijk en mogen uitsluitend door Vegaplan en de contracterende OCI geconsulteerd worden.
De aannemer is akkoord dat de certificatiegegevens ingebracht worden in de Vegaplan databank voor de facturatie van het gebruiksrecht. | |
Ja | |
Nee |
De Europese en Belgische wetgeving kan steeds geraadpleegd worden op de volgende websites:
xxx.xxx-xxx.xxxxxx.xx en www. xxxxxxxx.xxxx.xxxx.xx.
Samenwerkingsakkoord 30/05/1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval. |
KB van 28 JUNI 2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders |
KB 28/06/2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders |
KB 14/01/2002 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water dat in voedingsmiddelen inrichtingen verpakt wordt of dat voor de fabricage en/of in de handel brengen van voedingsmiddelen wordt gebruikt. |
Verordening (EG) nr 178/2002 van het Europees parlement en de Raad van 28/01/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden. |
KB 22/05/2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden. |
KB 14/11/2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen. |
MB 22/01/2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen. |
Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27/10/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG. |
Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne |
Verordening (EG) nr 2073/2005 van de commissie inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen |
KB van 16/01/2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het FAVV |
MB van 8 augustus 2008 tot vaststelling van de bijzondere modaliteiten voor een melding met het oog op registratie of een aanvraag voor toelating en/of erkenning bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen |
KB van 9 februari 1990 betreffende de vermelding van de partij waartoe een voedingsmiddel behoort |
KB 14/01/1992 houdende reglementering van begassingen |
Richtlijn 93/85/EEG van de Raad van 4 oktober 1993 betreffende de bestrijding van aardappelringrot |
KB 28/02/1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik |
Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Xxxxx) Xxxxxxxx et al. |
KB 14/01/2002 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water dat in voedingsmiddeleninrichtingen verpakt wordt of dat voor de fabricage en/of het in de handel brengen van voedingsmiddelen wordt gebruikt |
KB 10/08/2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen. |
MB 22/12/2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de aanvullende maatregelen die getroffen worden in het kader van de controle op de aanwezigheid van nitraten en van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in en op sommige groente- en fruitsoorten. |
Verordening (EG) nr 181/2006 van de Commissie van 01/02/2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr 1774/2002 wat andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest betreft en tot wijziging van de verordening. |
Aanbeveling van de Commissie van 17.08.2006 betreffende de preventie en de beperking van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten. |
Richtlijn 2007/33/EG van de Raad van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG |
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ( Integrale-GMO-verordening ) |
KB van 23/06/2008 betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. Et al.) te voorkomen |
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad |
KB 22.06.2010 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het KB van 19.11.1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen |
Verordening (EU) 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn |
KB 13.03.2011 betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10.11.2005 betreffende retributies bepaald bij artikel 5 van de wet van 9.12.2004 houdende de financiering van het FAVV. |
Uitvoeringsverordening (UE) 208/2013 van de Commissie van 11.03.2013 betreffende de traceerbaarheidsvoorschriften voor kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden |
Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie Voor de EER relevante tekst |
KB van 28 01 2013 besluit betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten |
Verordening (EU) 209/2013 van de Commissie van 11.03.2013 tot wijziging van de verordening (EU) 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor kiemgroenten en de bemonsteringsvoorschriften voor pluimveekarkassen en vers pluimveevlees |
Verordening (EU) 210/2013 van de Commissie van 11.03.2013 betreffende de erkenning van inrichtingen die kiemgroenten produceren overeenkomstig Verordening (UE) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad |
Verordening (UE) 211/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de certificeringsvoorschriften voor de invoer in de Unie van kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden |
KB 19.03.2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen |
26 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van bruinrot in aardappelen (Ralstonia solanacearum (Xxxxx) Xxxxxxxx et al.) |
KB 13.07.14 betreffende levensmiddelenhygiëne |