TRAC T A TENBLAD
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2013 Nr. 84 HERDRUK
A. TITEL
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Democratische Republiek Ethiopië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;
(met Protocol)
Xxxxx Xxxxx, 00 augustus 2012
B. TEKST
De Engelse tekst van de Overeenkomst, met Protocol, is geplaatst in
Trb. 2012, 179.
C. VERTALING
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Democratische Republiek Ethiopië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en
de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië,
Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dub- bele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna te noemen „het Ver- drag”)
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1
Personen op wie het verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
Artikel 2
Belastingen waarop het verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een ver- dragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastin- gen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen ver- kregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastin- gen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in het Europese deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;
iv. de dividendbelasting, en
in het Caribische deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vastgoedbelasting;
iv. de opbrengstbelasting;
v. het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet BES, het Mijnbesluit BES of de Petroleumwet Saba Bank BES;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
b. wat Ethiopië betreft:
ii. de belasting op inkomsten uit mijnbouw, oliewinning en land- bouwactiviteiten uit hoofde van de desbetreffende decreten;
(hierna te noemen: „Ethiopische belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden gehe- ven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen el- kaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belasting- wetgeving zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 3
Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders ver- eist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Neder- land) of Ethiopië, al naargelang de context vereist;
b. betekent de uitdrukking „Nederland”
i. het Europese deel van Nederland, met inbegrip van zijn territo- riale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het inter- nationale recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoe- fent; en
ii. het Caribische deel van Nederland, dat bestaat uit de eilandge- bieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inbegrip van de ter- ritoriale zee van deze eilanden en elk gebied buiten de territo- riale zee van deze eilanden waarover het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent.
c. betekent de uitdrukking „Ethiopië” de Federale Democratische Republiek Ethiopië, en wanneer zij wordt gebezigd in aardrijkskundige zin, het nationaal grondgebied en elk ander gebied dat in overstemming met het internationale recht wordt of kan worden aangemerkt als een gebied waarover Ethiopië rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoe- fent;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een li- chaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke enti- teit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragslui- tende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een verdragsluitende staat is gele- gen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëx- ploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. wat Nederland betreft, de minister van Financiën of zijn be- voegde vertegenwoordiger;
ii. wat Ethiopië betreft, de minister van Financiën en Economische Ontwikkeling of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
j. betekent de uitdrukking „onderdaan” met betrekking tot een ver- dragsluitende staat:
i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van die verdragslui- tende staat bezit; en
ii. elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die verdragsluitende staat van kracht is;
k. betekent de uitdrukking „pensioenfonds” elk plan, regeling, fonds, trust of soortgelijke regeling dat of die voornamelijk wordt geëxploiteerd voor het beheren of verstrekken van pensioenen of pensioenuitkeringen en overeenkomstig de wettelijke bepalingen van een verdragsluitende staat erkend is en onder toezicht staat;
l. betekent de uitdrukking „erkende effectenbeurs”:
i. elke effectenbeurs in Ethiopië;
ii. elke effectenbeurs in Nederland en de Europese Economische Ruimte (EER);
iii. het NASDAQ-systeem en elke effectenbeurs in de Verenigde Staten van Amerika die voor de toepassing van de U.S. Securi- ties Exchange Act van 1934 als nationale effectenbeurs geregis- treerd is bij de U.S. Securities and Exchange Commission;
iv. elke andere effectenbeurs die de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten overeenkomen, mits de aankoop of ver- koop van aandelen op de effectenbeurs niet impliciet of expli- ciet is voorbehouden aan een beperkte groep investeerders.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een verdragsluitende staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwo- ner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn posi- tie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. Indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onder- daan is;
d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aan- gelegenheid in onderling overleg.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de xxxx- xxxxxx van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werk- zaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoe- fend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een winkel;
f. een werkplaats;
g. een commerciële opslagplaats (met betrekking tot personen die bedrijfsmatig een opslagplaats exploiteren);
h. een boerderij, plantage of een andere plaats waar werkzaamheden op het gebied van landbouw, bosbouw of plantages of daarmee verband houdende werkzaamheden worden verricht; en
i. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan zes maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid, wordt een onderneming van een verdragsluitende staat die werk- zaamheden uitoefent in de territoriale zee en in gebieden buiten de ter- ritoriale zee waar de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met het internationale recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uit- oefent (werkzaamheden buitengaats), geacht ter zake van die werkzaam- heden uitgezonderd wat betreft artikel 15, tweede lid, een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de werkzaamheden in kwestie in de andere staat worden verricht gedu- rende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maan- den in totaal minder dan 30 dagen voortduurt of voortduren.
5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt de uitdrukking „werk- zaamheden buitengaats” niet geacht te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in het zevende lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen ver- richte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaar- tuigen in internationaal verkeer.
6. Teneinde de duur van de werkzaamheden buitengaats ingevolge het vierde lid juncto het vijfde lid vast te stellen indien een onderneming die in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats ver- richt en is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderne- ming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden bui- tengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen ver- richte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van ten minste 30 dagen omvatten wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak van ten minste 30 dagen in een tijd- vak van twaalf maanden. Een onderneming wordt geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onderneming onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstal- ling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebeho- rende goederen of koopwaar uitsluitend voor opslag, uitstalling of afle- vering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebeho- rende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebeho- rende goederen of koopwaar, die op een handelsbeurs of tentoonstelling wordt getoond en na afloop van die handelsbeurs of tentoonstelling door de onderneming wordt verkocht, mits een dergelijke handelsbeurs of ten- toonstelling ten hoogste eenmaal per jaar plaatsvindt;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend ten behoeve van reclame, ] voor het verstrekken van informatie voor weten- schappelijk onderzoek, voor de onderneming;
g. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voor- bereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
h. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a) tot en met g) genoemde werk- zaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfs-
8. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoor- diger op wie het negende lid van toepassing is – namens een onderne- ming optreedt, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepa- lingen van het eerste, tweede en vierde lid, geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die per- soon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het zevende lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalin- gen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
9. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een ver- dragsluitende staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commis- sionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze per- sonen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien de werkzaamheden van een dergelijke vertegenwoordiger evenwel uitslui- tend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming en tussen de onderneming en de vertegenwoordiger voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd ten aanzien van hun zakelijke en financi- ële betrekkingen die afwijken van die welke zouden worden overeenge- komen tussen onafhankelijke ondernemingen, wordt hij niet beschouwd als een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid.
10. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een ver- dragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat haar bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw-
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalin- gen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploi- tatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdom- men; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroe- rende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpach- ten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toe- passing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrich- ten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7
Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uit- oefent, mogen de voordelen die in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid aan de vaste inrichting kunnen worden toegerekend in die andere staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van het bepaalde in het derde lid worden, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere ver- dragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, in elk van de verdragsluitende staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige en onafhankelijke onder- neming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoe- fenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onaf- hankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
4. Voor zover het in een verdragsluitende staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschil- lende delen, belet het tweede lid die verdragsluitende staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens die gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resul- taat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begre- pen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behan- deld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8
Internationaal verkeer
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gele- gen.
2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaarton- derneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of indien een dergelijke thuishaven er niet is, in de ver- dragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
3. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer:
a. voordelen uit de verhuur zonder bemanning van schepen of lucht- vaartuigen;
b. voordelen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van con- tainers (daaronder begrepen opleggers en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd voor het vervoer van goederen of koopwaar;
indien de verhuur of het gebruik, het onderhoud of de verhuur, naar- gelang van het geval, voortvloeit uit de exploitatie van schepen of lucht- vaartuigen in internationaal verkeer; en
c. voordelen uit de verkoop van tickets voor vervoer over zee of door de lucht namens andere ondernemingen.
4. Voor de toepassing van dit artikel worden interest of middelen die rechtstreeks verband houden met de exploitatie van schepen of lucht- vaartuigen in internationaal verkeer aangemerkt als voordelen verkregen uit de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen. De bepalingen van artikel 11 zijn niet van toepassing op deze interest.
5. De bepalingen van het eerste, derde en vierde lid van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9
Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een verdragsluitende staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat; of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onder- neming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat;
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden wor- den overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dien- overeenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstver- leningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten
2. Indien een verdragsluitende staat in de voordelen van een onder- neming van die staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast
– ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze voor- delen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zoda- nige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen, indien die andere staat de aanpassing gerechtvaardigd acht. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt zorgvuldig rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende sta- ten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10
Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een ver- dragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkom- stig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteinde- lijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragslui- tende staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de divi- denden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Ethiopië;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de divi- denden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland;
c. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uitein- delijk gerechtigde tot de dividenden:
i. een lichaam is, niet zijnde een samenwerkingsverband, dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt; of
ii. een pensioenfonds is.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van het eerste en tweede lid.
4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastinghef- fing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden wor- den betaald.
5. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gelegen vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van arti- kel 7 of van artikel 14, naargelang van het geval, van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden wor- den betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aan- delenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting of vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het li- chaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere staat afkomstig zijn.
8. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en zevende lid, mogen dividenden en uitdelingen op winstbewijzen betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwo- ner van die staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere verdragsluitende staat is en die, nadat hij niet langer inwoner van de eerstgenoemde staat is, wordt belast over de waardevermeerdering van vermogen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, ook in die staat worden belast, evenwel uitsluitend gedurende een tijdvak van tien jaar na de emigratie van de natuurlijke persoon, voor zover er van de aanslag ter zake van de waar- devermeerdering nog een bedrag openstaat.
Interest
1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 5 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan, of ter zake van leningen onmiddellijk of middellijk gegarandeerd of verzekerd door, de regering, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of de centrale bank, van de andere verdragsluitende staat, vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde staat.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van het eerste, tweede en derde lid regelen.
5. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verze- kerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit over- heidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen ver- bonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aan- gemerkt.
6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toe- passing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waar- uit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gelegen vast middelpunt, en de schuld- vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfs- vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalin- gen van artikel 7 of van artikel 14, naargelang van het geval, van toepassing.
8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhou- ding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn over- eengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbe- doelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zorgvuldig rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12
Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een verdragsluitende staat die worden betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
2. Deze royalty’s mogen echter ook in de verdragsluitende staat waar- uit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwo- ner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belas- ting 5 percent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van het eerste en tweede lid.
4. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letter- kunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen computersoftware, bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio- en televisie- uitzendingen, uitzendingen voor het publiek van welke aarde dan ook, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
6. Royalty’s worden geacht uit een verdragsluitende staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een ver- dragsluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de verdragsluitende staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gelegen.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zorgvuldig rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13
Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragslui- tende staat heeft of van roerende zaken die behoren tot een vast middel- punt waarover een inwoner van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat beschikt voor het verrichten van zelfstandige
3. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen, niet zijnde aandelen die worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs, of andere daarmee vergelijk- bare belangen die meer dan 50 percent van hun waarde middellijk of onmiddellijk ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere ver- dragsluitende staat, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen, mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast. Deze voordelen zijn echter uitslui- tend belastbaar in de eerstgenoemde staat indien:
a. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 50 percent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;
b. de voordelen voortvloeien uit een vennootschappelijke reorganisa- tie, fusie of splitsing of een daarmee vergelijkbare transactie.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of lucht- vaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of roe- rende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding is gelegen.
5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
6. Indien een natuurlijke persoon inwoner was van een verdragslui- tende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet het vijfde lid de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nati- onale recht de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, call opties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuld- vorderingen op een lichaam te belasten ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde staat was.
Artikel 14
Zelfstandige arbeid
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werk- zaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die staat belastbaar, ten- zij hij in de andere verdragsluitende staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij beschikt over een dergelijk vast middelpunt, mogen de inkomsten in de
andere staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, op- voeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van art- sen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15
Inkomsten uit dienstbetrekking
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 17, 18, 19 en 20, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbe- trekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrek- king aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen belo- ning in die andere staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindi- gend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
x. xx xxxxxxxx wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is, en
x. xx xxxxxxxx niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, mag de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in het internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, in de verdragsluitende staat worden belast waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 16
Directeursbeloningen
Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwo- ner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de
Artikel 17
Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Pensioenen, of andere soortgelijke beloningen, alsmede lijfrenten afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat wor- den belast.
2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbe- doelde staat worden belast.
3. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhan- gende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende staat toegekende heffingsrechten worden op geen en- kele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning van een in die verdragsluitende staat geves- tigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
4. Onder de uitdrukking „lijfrente” wordt verstaan:
a. i. wat het Europese deel van Nederland betreft: een lijfrente zoals genoemd in de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 of latere daaraan gelijke of grotendeels daaraan gelijke wetgeving die deze wet vervangt, de uitkeringen ervan maken deel uit van het belastbaar inkomen uit werk en woning;
ii. wat het Caribische deel van Nederland betreft: een lijfrente zoals genoemd in de Wet inkomstenbelasting BES, of latere daaraan gelijke of grotendeels daaraan gelijke wetgeving die deze wet vervangt, de uitkeringen ervan worden aangemerkt als de opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen”.
b. wat Ethiopië betreft: een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegen- prestatie in geld of geldswaarde staat.
5. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen, de lijfrente of andere soortgelijke beloning ingaat.
Artikel 18
Overheidsfuncties
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 17:
a. mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke per- soon ter zake van diensten verleend aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, in die staat worden belast;
b. zijn deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ech- ter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de dien- sten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat die:
i. onderdaan is van die staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.
2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragslui- tende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrech- telijk lichaam daarvan.
Artikel 19
Studenten en stagiairs
Vergoedingen die een student of een stagiair die inwoner is of onmid- dellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits deze betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.
Artikel 20
Hoogleraren en onderzoekers
1. Een natuurlijke persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat en op uitnodiging van een universiteit, hogeschool, school of soort-
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkom- sten uit het verrichten van onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 21
Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdrag- sluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belast- baar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkom- sten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middel- punt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten wor- den betaald tot het vermogen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naargelang van het geval, van toepassing.
3. Indien een inwoner van een verdragsluitende staat inkomsten ver- krijgt uit bronnen binnen de andere verdragsluitende staat in de vorm van kansspelen, mogen deze inkomsten onverminderd het eerste en tweede lid in de andere verdragsluitende staat worden belast.
HOOFDSTUK IV VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 22
Vermijden van dubbele belasting
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwo- ners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestand- delen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Ethiopië mogen worden belast.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, arti- kel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, zesde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a) en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Ethiopië mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze verminde- ring wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde wor- den bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepa- lingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Neder- landse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens arti- kel 10, tweede en achtste lid, artikel 11, eerste lid, artikel 12, eerste lid, artikel 13, derde lid, artikel 16, artikel 17, vijfde lid, en artikel 21, derde lid, van dit Verdrag in Ethiopië mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Ethiopië over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dub- bele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestand- delen van het inkomen de enige bestanddelen zouden zijn geweest waar- voor Nederland een aftrek verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermij- den van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek van de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit
4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Neder- land een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Ethiopië betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, zesde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Ethiopië mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de bere- kening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit arti- kel van overeenkomstige toepassing.
5. In Ethiopië wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
indien een inwoner van Ethiopië inkomsten verwerft, die in overeen- stemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen wor- den belast, verleent Ethiopië een aftrek op de belasting over inkomsten van die inwoner tot een bedrag gelijk aan de inkomstenbelasting betaald in Nederland. Deze aftrek is evenwel niet hoger dan het deel van de inkomstenbelasting berekend voordat de aftrek is verleend die is toe te rekenen aan de inkomsten die in Nederland mogen worden belast.
HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 23
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmede ver- band houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waar- aan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende ver-
plichtingen waaraan onderdanen van de betreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onder- neming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastinghef- fing ter zake van ondernemingen van die andere staat die dezelfde werk- zaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een ver- dragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapi- taal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragslui- tende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belasting- heffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband hou- dende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een ver- dragsluitende staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere verdragsluitende staat erkend pensioenfonds, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde staat voor de belas- tingheffing erkend pensioenfonds, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan het pensioenfonds voor- dat hij inwoner van de eerstbedoelde staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat van oordeel is dat het pensioenfonds in grote lijnen overeenkomt met een door die staat voor de belastingheffing erkend pensioenfonds.
Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenfonds” mede een pen- sioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek socialezekerheidsstelsel.
Artikel 24
Procedure voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de natio- nale wetgeving van die staten voorziet, zijn kwestie voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn kwestie valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is. De kwestie moet wor- den voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplos- sing te komen, de kwestie in onderlinge overeenstemming met de be- voegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen ten- einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De bereikte overstemming wordt uitgevoerd niettegen- staande de eventuele verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te voorkomen in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeen- stemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken. Wanneer het raadzaam lijkt mondeling van gedachten te wisselen teneinde overeen- stemming te bereiken, kan dit geschieden door een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de verdragslui- tende staten.
5. Indien
a. een persoon uit hoofde van het eerste lid een kwestie heeft voor- gelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe heb-
b. de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze kwestie op te lossen overeenkomstig het tweede lid,
worden onopgeloste kwesties die voortvloeien uit de zaak op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. De arbitrale uitspraak is bin- dend voor beide verdragsluitende staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onder- ling overleg de wijze van toepassing van dit lid.
Artikel 25
Uitwisseling van informatie
1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of de handha- ving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechte- lijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daar- onder begrepen rechterlijke instanties en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doelein- den van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekend- maken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
3. De verdragsluitende staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 24, vijfde lid, de informatie verstrekken die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus ver- strekte informatie onderworpen aan de beperkingen van bekendmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetge- ving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wet- geving of in de normale bestuurlijke gang van zaken van die of van de andere verdragsluitende staat;
c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een han- delsproces zou onthullen, dan wel informatie waarvan bekendmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
5. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de ver- zochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar deze beper- kingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een ver- dragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren infor- matie te verstrekken.
6. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het ver- strekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.
Artikel 26
Bijstand bij de invordering van belastingen
1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invorde- ring van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende sta- ten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen. Indien het totaalbedrag van een vordering minder bedraagt dan EUR 1.500, kan geen verzoek om bijstand worden gedaan.
2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit arti- kel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de ver-
dragsluitende staten of de staatkundige onderdelen of plaatselijke pu- bliekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instru- ment waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met dat bedrag.
3. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de ver- zoekende staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belas- tingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de ver- zoekende staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vorde- ring niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invorde- ring van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belas- tingvordering van die andere staat.
4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waar- borgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autori- teit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van con- servatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belasting- vordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepa- lingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belasting- vordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop deze maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid, zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend, en, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, kunnen belastingvor- deringen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend, die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde staat, houdt de desbe- treffende belastingvordering op:
a. in het geval van een verzoek ingevolge het derde lid, een belas- tingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,
en stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis, en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.
8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetge- ving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aange- wend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat.
Artikel 27
Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fis- cale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volken- recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde staat, die in een verdragsluitende staat verblijven, indien zij in die staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderwor- pen als inwoners van die staat.
HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN
Artikel 28
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de laatste van de data waarop de onderscheiden regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden sta- ten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld.
2. De bepalingen van dit verdrag zijn van toepassing:
a. in Ethiopië:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, voor be- dragen die betaald zijn op of na 8 juli volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt;
ii. met betrekking tot overige belastingen, voor belastingen begin- nend op of na 8 juli volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt;
b. in Nederland: voor elk belastingjaar en -tijdvak beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking is getreden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, zijn de bepa- lingen van artikel 26 uitsluitend van toepassing indien Ethiopië na ondertekening van het Verdrag in staat is de verplichtingen uit hoofde van dat artikel na te komen. In dat geval stelt Ethiopië Nederland langs diplomatieke weg in kennis van de datum waarop Ethiopië in staat is de verplichtingen uit hoofde van artikel 26 na te komen.
Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de verdragslui- tende staten wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maan- den voor het einde van enig kalenderjaar dat begint na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Ver- drag op van toepassing te zijn:
a. in Ethiopië:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, voor be- dragen die betaald zijn op of na 8 juli van het kalenderjaar onmiddellijk volgend op het kalenderjaar waarin de kennisge- ving is gedaan; en
ii. met betrekking tot overige belastingen, voor elk belastingjaar aanvangend op of na 8 juli van het kalenderjaar onmiddellijk volgend op het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan;
b. in Nederland: voor elk belastingjaar en -tijdvak beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen na het einde van het kalen- derjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Addis Abeba op 10 augustus 2012, in tweevoud, in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
J.F.L. BLANKENBERG
Voor de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië,
A. GUJO
Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Democratische Republiek Ethiopië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrek- king tot belastingen naar het inkomen heden gesloten tussen het Konink- rijk der Nederlanden en de Federale Democratische Republiek Ethiopië, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.
I.
Algemeen
1. Het is wel te verstaan dat het commentaar van de OESO, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, een belangrijke bron kan vormen voor de uitleg- ging van de bepalingen van het Verdrag dat is opgesteld conform de des- betreffende bepalingen van het OESO-modelverdrag inzake belastingen naar het inkomen en het vermogen.
2. Indien een (rechts)persoon door een van de verdragsluitende staten transparant wordt geacht en door de andere niet-transparant en dit leidt tot dubbele belastingheffing of belastingheffing die niet verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag, zoeken de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten naar oplossingen krachtens artikel 24 teneinde dubbele belastingheffing of belastingheffing die niet verenigbaar is met de bepalingen van dit Verdrag te vermijden en tegelijkertijd te voorko- men dat, louter als gevolg van de toepassing van het Verdrag, inkomen (gedeeltelijk) niet aan belastingheffing onderworpen is.
II.
Ad artikelen 1 en 4
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, beslissen de be- voegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg in hoeverre een inwoner van een van de verdragsluitende staten die onder een bijzondere regeling valt geen aanspraak kan maken op de voordelen van dit Verdrag.
2. Het is wel te verstaan dat een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, geacht wordt aan belasting onderworpen te zijn:
a. in Nederland indien de persoon voor de vennootschapsbelasting of opbrengstbelasting inwoner is van Nederland;
b. in Ethiopië indien de persoon voor de inkomstenbelasting inwoner is van Ethiopië;
mits het door die persoon verworven inkomen krachtens de belasting- wetgeving van die staat wordt behandeld als inkomen van die persoon en niet als het inkomen van de belanghebbenden, leden of participanten van die persoon.
III.
Ad artikelen 3 en 24
Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de ver- dragsluitende staten in onderling overleg binnen de context van het Ver- drag een oplossing hebben bereikt voor gevallen waarin
a. artikel 3, tweede lid, wordt toegepast met betrekking tot de uitleg- ging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
b. sprake is van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon)
en dit zou leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling, deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten, ook bindend zal zijn bij de toepassing van de bepalingen van het Ver- drag in andere, gelijksoortige gevallen.
IV.
Ad artikel 4
Het is wel te verstaan dat in het geval van natuurlijke personen die aan boord van een schip wonen onder „enige andere soortgelijke om- standigheid” mede wordt begrepen de thuishaven van dat schip.
V.
Ad artikelen 5, 6, 7 en 13
Het is wel te verstaan dat rechten tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende staat op wiens territoriale zee, en elk gebied buiten de territoriale zee waarin deze staat, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan, deze rechten van toepassing zijn en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die explo- ratie of exploitatie.
Ad artikelen 6, 10, 11, 12 en 13
1. Inkomsten en voordelen uit collectieve investeringen via besloten fondsen voor gezamenlijke rekening gevestigd in een van de verdrag- sluitende staten (besloten „FJA’s”) en paraplufondsen bestaande uit diverse besloten FJA’s worden toegewezen aan de deelnemers die via de besloten FJA’s investeren en wel naar rato van de omvang van hun deel- neming in het fonds.
2. Een besloten FJA die in een van de verdragsluitende staten geves- tigd is en inkomsten of voordelen ontvangt die ontstaan in de andere ver- dragsluitende staat kan zelf, via vertegenwoordiging door de manager van het fonds of diens depositaris in plaats van de deelnemers in de besloten FJA aanspraak maken op de voordelen uit een overeenkomst ten behoeve van het vermijden van dubbele belasting waarbij de andere staat partij is en die specifiek van toepassing is op een van de betrokken investeerders, namens die deelnemers in de besloten FJA.
Dergelijke vorderingen kunnen het voorwerp zijn van een onderzoek en desgevraagd verstrekt een manager van het fonds of diens deposita- ris relevante informatie, die een overzicht van deelnemers en de voor een vordering relevante toegewezen inkomsten of voordelen, alsmede specifieke overeenkomsten voor het vermijden van dubbele belasting uit hoofde waarvan door de FJA aanspraak wordt gemaakt op voordelen.
3. Niettegenstaande het tweede lid, mag een besloten FJA geen aan- spraak maken op voordelen uit het Verdrag namens een deelnemer van de besloten FJA, indien de deelnemer zelf aanspraak heeft gemaakt op voordelen ter zake van dezelfde inkomsten of voordelen.
VII.
Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragslui- tende staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamhe- den van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.
Ad artikel 8
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 8 tevens van toe- passing zijn op belastingen geheven op basis van bruto ontvangsten uit het vervoer van passagiers en vracht in internationaal verkeer.
IX.
Ad artikelen 8, 13, 15 en 21
1. Voor de toepassing van de artikelen 8, 13, 15 en 21 wordt de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming van Koninklijke Lucht- vaartmaatschappij N.V. (KLM N.V.) geacht in Nederland te zijn gelegen, zolang Nederland de uitsluitende heffingsbevoegdheid heeft ter zake van de onderneming van KLM N.V. uit hoofde van het tussen Nederland en Frankrijk gesloten belastingverdrag.
2. Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing indien de luchtvervoeractiviteiten van de huidige KLM N.V. geheel of grotendeels zouden worden voortgezet door een andere persoon. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt deze persoon aangemerkt als inwoner van Neder- land.
X.
Ad artikel 10
1. De bepalingen van artikel 10, tweede lid, onderdeel b, zijn van toe- passing zolang ingevolge de bepalingen van de Nederlandse wetgeving inzake inkomstenbelasting, een lichaam volledig is vrijgesteld van Ne- derlandse belasting ter zake van dividenden die dat lichaam ontvangt van een lichaam dat inwoner is van Ethiopië.
2. De bepalingen van artikel 10, tweede lid, onderdeel c, zijn van toe- passing zolang de inkomsten van pensioenfondsen zijn vrijgesteld inge- volge de bepalingen van de Nederlandse wetgeving inzake inkomsten- belasting.
XI.
Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden gehe- ven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven
uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
XII.
Ad artikelen 10 en 13
Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aande- len en niet als vermogenswinsten.
XIII.
Ad artikel 16
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel personen omvat die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam als personen die zijn belast met het toezicht daarop.
XIV.
Ad artikel 24
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen, zo nodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 24, tevens overeenkomen dat de staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belas- tingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, toeslagen, interest en kosten zal opleggen, indien de andere staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeen- komstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.
XV.
Ad artikel 25
1. De bepalingen van artikel 25 zijn dienovereenkomstig van toepas- sing op informatie die relevant is voor de tenuitvoerlegging van inkom- stengerelateerde voorschriften krachtens de Nederlandse wetgeving door de Nederlandse belastingautoriteiten die belast zijn met de implementa- tie, toepassing of handhaving van deze inkomstengerelateerde voor- schriften.
2. Alle informatie die uit hoofde van het eerste lid juncto artikel 25 wordt ontvangen, wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van de vaststel- ling en heffing van de bijdragen en de vaststelling en toewijzing van de voordelen uit hoofde van de inkomstengerelateerde voorschriften be- doeld in het eerste lid.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Addis Abeba op 10 augustus 2012, in tweevoud, in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
J.F.L. BLANKENBERG
Voor de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië,
A. GUJO
D. PARLEMENT
Zie Trb. 2012, 179.
E. PARTIJGEGEVENS
Zie Trb. 2012, 192
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 2012, 179.
Uitgegeven de eenentwintigste mei 2013.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. TIMMERMANS
trb-2013-84-n1 ISSN 0920 - 2218
’s-Gravenhage 2013