Pensioenreglement I
Pensioenreglement I
Inhoudsopgave
Artikel Titel
1 Begripsomschrijvingen
2 Deelnemerschap
3 Behoud van pensioenaanspraken bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap en bij demotie
4 Informatieverstrekking
5 Premiebetaling
6 Gehele of gedeeltelijke premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
7 Ouderdomspensioen; begin- en einddatum
8 Hoogte van het ouderdomspensioen
9 Anticumulatie van aanvullende ouderdomspensioenen
10 Vervroegde pensionering
11 (Vervallen)
12 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
13 Partnerpensioen; begin- en einddatum
14 Hoogte van het partnerpensioen
15 Anw-hiaatpensioen
16 Bijzonder partnerpensioen
17 Pensioenverevening bij scheiding
18 Uitruil van partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen
19 Wezenpensioen; begin- en einddatum
20 Hoogte van het wezenpensioen
21 Arbeidsongeschiktheidspensioen; begin- en einddatum
22 Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
23 Inkoop van extra pensioenaanspraken
24 Uitbetaling van pensioen
25 Voorwaardelijke toeslagverlening 25a Incidentele toeslagverlening
26 Korting op pensioen(aanspraken)
27 Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken)
28 Inkomende waardeoverdracht van pensioenaanspraken
28a Inkomende waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
29 Uitgaande waardeoverdracht van pensioenaanspraken
29a Uitgaande waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
30 Afkoop van aanspraken op klein ouderdomspensioen
31 Afkoop van aanspraken op klein (bijzonder) partnerpensioen 31a Verval van hele kleine pensioenaanspraken
32 Wijziging van het reglement
33 Wijziging van sociale verzekeringswetten
34 Van het reglement afwijkende besluitvorming
35 Onvoorziene gevallen
36 Overgangsbepalingen bij de reglementsvaststelling per 1 januari 2005
37 Vervallen
38 Vervallen
39 Vervallen
40 Vervallen
40a Vervallen
40b Overgangsbepalingen bij de reglementswijziging van 18 november 2013 40c Vervallen
41 Inwerkingtreding
Bijlage 1: Pensioenopbouwbedragen, als bedoeld in artikel 8, eerste lid Bijlage 2: Uitruilfactoren, als bedoeld in artikel 12, vierde lid
Bijlage 3: Afkoopfactoren, als bedoeld in artikel 30, zevende lid Bijlage 4: Vervroegingsfactoren, als bedoel in artikel 10, tweede lid Bijlage 5: Grens klein pensioen, als bedoeld in artikel 28a, tot en met
artikel 31
Bijlage 6: Het geldende Uitvoeringsbesluit Arbeidsongeschiktheidspensioen Priesters en gehonoreerd Diakens
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
1. ‘instelling’: de Instelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;
2. ‘kerkelijke instelling’: een kerkelijke instelling, als bedoeld in artikel 1, onder g, van de statuten;
3. ‘deelnemer’:
a. iedere priester en gehonoreerd diaken, die:
- overeenkomstig het Wetboek van Canoniek Recht is geïncardineerd in een bisdom van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland, en
- verbonden is aan een kerkelijke instelling.
Een gehonoreerd gehuwd diaken die, door de bisschop daartoe aangesteld, een functie bij een kerkelijke instelling vervult, wordt, met het oog op het nabestaandenpensioen, met een pastoraal werker als bedoeld onder b gelijk gesteld.
b. iedere pastoraal werker,
- die een kerkelijk erkende pastoraal-theologische opleiding heeft voltooid op academisch of HBO-niveau dan wel op een andere wijze over de vereiste opleiding beschikt van gelijkwaardig niveau, een en ander ter beoordeling van de bisschop, en zonodig een toeleidingstraject tot een pastorale functie in het betreffende bisdom heeft doorlopen;
- aan wie de diocesane bisschop de kerkelijke zending heeft toevertrouwd om deel te nemen aan de uitvoering van de pastorale opdracht van de kerk in een pastorale functie, en
- die op basis van het voorgaande een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een kerkelijke instelling.
c. degene, verbonden aan een kerkelijke instelling, die niet behoort tot de onder a of b genoemde categorie, maar door de bisschop als deelnemer is aangemeld en door het bestuur van de instelling is aangenomen. Aan het hiervoor bedoelde besluit kan het bestuur nadere voorwaarden verbinden.
4. ‘pensioendatum’: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt;
4a. ‘AOW-pensioengerechtigde leeftijd’: de leeftijd waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat, zoals bedoeld in artikel 1, sub 1 onder i van de Algemene Ouderdomswet;
5. ‘huwelijk’: een burgerlijk huwelijk tussen man en vrouw;
6. ‘nabestaandenpensioen’: partnerpensioen en wezenpensioen;
7. ‘partnerpensioen’: weduwe- of weduwnaarspensioen;
8. ‘gepensioneerde’: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
9. ‘pensioengerechtigde’: degene voor wie het pensioen is ingegaan.
10. ‘gewezen deelnemer’: degene van wie het deelnemerschap is beëindigd, anders dan door het bereiken van de pensioendatum of door overlijden.
11. ‘gewezen partner’: degene die voor de scheiding als partner werd aangemerkt.
12. ‘werkgever’: de kerkelijke instelling, waarbij de deelnemer betrokken is.
Artikel 2
1. Het deelnemerschap aan dit reglement gaat in op het tijdstip waarop de betrokkene aan een kerkelijke instelling wordt verbonden, doch niet eerder dan vanaf de 21-jarige leeftijd. De aanmelding bij de instelling geschiedt door het betreffende bisdom. Het bestuur stelt de deelnemer, de betrokken kerkelijke instelling en het bisdom over de aanmelding schriftelijk in kennis.
1a. Van deelnemerschap kan in uitzonderlijke situaties en onder nadere door het bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien. De betrokkene dient dan een verklaring af te leggen, waarin hij van alle pensioenaanspraken en -rechten ingevolge dit reglement afziet.
2. Het in het vorige lid genoemde reglement is een uitkeringsovereenkomst, op grond waarvan het pensioen waarop recht bestaat, in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.
3. De deelnemer is verplicht zich te houden aan de uit dit reglement voortvloeiende, op hem van toepassing zijnde rechten en verplichtingen. Door zijn deelnemerschap is hij tevens gebonden aan de bepalingen van de statuten van de instelling, ook nadat hij gewezen deelnemer of gepensioneerde is geworden.
4. Degene die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, neemt aan dit reglement deel, met dien verstande dat aan hem pensioenaanspraken worden verleend naar evenredigheid van de aanspraken die in geval van volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
5. Tijdens een periode van onbetaald verlof blijft de verzekering ingevolge dit reglement tot een maximum van 18 maanden op de deelnemer van kracht. De werkgever en de deelnemer zoals genoemd in artikel 5, lid 2 bepalen in onderling overleg ieders bijdrage in de premie gedurende het onbetaald verlof.
5a. Tijdens een periode van werkloosheid blijft de verzekering ingevolge dit reglement op de deelnemer van kracht. Deze periode heeft een duur van drie maanden, vermeerderd met drie maanden voor elk vol dienstjaar dat de deelnemer bij een of meer kerkelijke instellingen in dienst is geweest. Daarbij worden maximaal 10 dienstjaren in aanmerking genomen. De werkgever en de deelnemer zoals genoemd in artikel 5, lid 2 bepalen in onderling overleg ieders bijdrage in de premie gedurende de periode van werkloosheid.
6. De verzekering ingevolge dit reglement blijft van kracht op de deelnemer die tijdelijk, in opdracht van de bisschop, in het buitenland verblijft.
7. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. zodra de deelnemer niet meer voldoet aan de voorwaarden, als bedoeld in artikel 1, derde lid;
c. op de pensioendatum of eerder als bedoeld in artikel 10;
d. onverminderd onderdeel b eindigt het deelnemerschap voor priesters en diakens door afmelding door of namens de bisschop;
e. onverminderd onderdeel b eindigt het deelnemerschap voor pastoraal werkers door beëindiging van de kerkelijke zending door of namens de bisschop.
De beëindiging van het deelnemerschap wordt aan de instelling onverwijld gemeld.
Behoud van pensioenaanspraken bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap en bij demotie
Artikel 3
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum en anders dan door overlijden of arbeidsongeschiktheid, behouden de gewezen deelnemer en zijn eventuele nagelaten betrekkingen de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken ingevolge dit reglement.
2. Indien artikel 2, vierde lid, van dit reglement van toepassing wordt, worden de tot het tijdstip van de evenredige verlaging van de pensioenopbouw opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
3. Het eerste en tweede lid gelden, onverminderd toepassing van artikel 26.
Informatieverstrekking algemeen
Artikel 4
1. Het bestuur draagt zorg voor een communicatiebeleidsplan dat jaarlijks wordt geactualiseerd en waarin het de lange termijn strategie en visie van de instelling beschrijft op de communicatie met zijn doelgroepen . De communicatie- en informatieverplichtingen uit de pensioenwetgeving vormen de basis voor het communicatiebeleid.
2. De instelling heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van de instelling. Verder heeft het de instelling op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het bestuursverslag, verklaring beleggingsbeginselen en het pensioenreglement.
3. De informatie van de instelling is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
4. De instelling verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk.
5. Indien de instelling voornemens is de informatie elektronisch te verstrekken, worden deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde hierover schriftelijk geïnformeerd.
6. Een gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, ontvangt de informatie schriftelijk.
7. Bij het verstrekken van schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst bij hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
8. Indien bij elektronische verstrekking het bij de instelling bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
Informatie aan de deelnemer
Artikel 4a
1. De werkgever zorgt ervoor dat de instelling wordt geïnformeerd over het sluiten van de pensioenovereenkomst en de start van verwerving van pensioen. De instelling informeert de deelnemer bij het begin van het deelnemerschap over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de deelnemer ook geïnformeerd.
2. De instelling verstrekt de deelnemer jaarlijks een opgave van de opgebouwde en te bereiken aanspraken, de reglementaire pensioenleeftijd, de fiscale waardeaangroei, alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken, de werkgevers- en werknemerspremie, garanties, het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf. Bij de opgave van de opgebouwde en te bereiken aanspraken wordt tevens een waarschuwing geplaatst dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen.
3. De instelling verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave van de opgebouwde aanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en beëindiging van de deelneming. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van de instelling.
Informatie aan de gewezen deelnemer
Artikel 4b
1. De instelling verstrekt de gewezen deelnemer ten minste één keer in de vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken, de te bereiken aanspraken, alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken, de reglementaire pensioenleeftijd, garanties, het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf. Deze informatie wordt daarnaast jaarlijks ter beschikking gesteld op de persoonlijke omgeving van de gewezen deelnemer via de website van het fonds. Bij de opgave van de opgebouwde aanspraken wordt tevens een waarschuwing geplaatst dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen.
2. De instelling stelt de gewezen deelnemer binnen drie maanden op de hoogte van een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement, over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Informatie aan de gewezen partner
Artikel 4c
1. De instelling verstrekt aan degene die gewezen partner wordt een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt de instelling aan de gewezen partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken.
3. De instelling stelt de gewezen partner binnen drie maanden op de hoogte van wijzigingen in het toeslagenbeleid.
Informatie aan de pensioengerechtigde
Artikel 4d
1. De instelling verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en rechten, garanties, over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat boekjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat boekjaar.
3. De instelling informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden over een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement, over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Informatie op verzoek
Artikel 4e
1. De instelling verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraken, te bereiken aanspraken of pensioenrecht. Voor zover het ouderdomspensioen betreft, worden deze gegevens weergegeven op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario;
b. informatie die specifiek voor hem relevant is;
c. documenten van de instelling.
2. De instelling verstrekt de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.
Informatieverplichting
Artikel 4f
1. De (gewezen) deelnemer, (gewezen) partner en pensioengerechtigde zijn verplicht de instelling in kennis te stellen van de voor de instelling van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement.
Artikel 5
1. Elke kerkelijke instelling is voor iedere aan hem verbonden deelnemer een premie verschuldigd.
2. De werkgever verhaalt de helft van deze premie op het loon van de deelnemer, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, voor zover het een gehuwde diaken betreft, en onder b. De vorige volzin kan van toepassing worden verklaard op deelnemers, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c.
3. Indien sprake is van een overplaatsing van een deelnemer van de ene kerkelijke instelling naar een andere gedurende de maand geldt het volgende. Bij een overplaatsing op of voor de 15de van de maand komt de premie van die maand volledig voor rekening van de nieuwe kerkelijke instelling. Bij een overplaatsing na de 15de van de maand komt de premie van die maand volledig voor rekening van de oude kerkelijke instelling.
Gehele of gedeeltelijke premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 6
1. Zodra een deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, en een deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze priester of diaken is, vóór het bereiken van de pensioendatum een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt ingevolge het geldende Uitvoeringsbesluit Arbeidsongeschiktheidspensioen Priesters en gehonoreerd Diakens op grond van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, blijft hij deelnemer aan dit reglement en loopt zijn pensioenopbouw volledig en premievrij door.
2. Zodra een deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, en een deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze geen priester of diaken is, vóór het bereiken van de pensioendatum een uitkering ontvangt ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen op grond van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, blijft hij deelnemer aan dit reglement en loopt zijn pensioenopbouw volledig en premievrij door.
3. In geval de in de vorige leden bedoelde deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is of naderhand wordt, loopt de pensioenopbouw en premievrijstelling door naar de mate van arbeidsongeschiktheid volgens onderstaande tabel.
Mate van Arbeidsongeschiktheid | Premievrije pensioenopbouw |
65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% | 72,5% 60% 50% 40% |
4. Bedraagt de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid minder dan 35%, dan vindt geen premievrije pensioenopbouw meer plaats.
5. Zolang in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de dienstbetrekking van de deelnemer voortduurt, is artikel 2, vierde lid, van toepassing. Zodra de in de vorige volzin bedoelde dienstbetrekking eindigt, vindt artikel 3, eerste lid, toepassing.
Ouderdomspensioen; begin- en einddatum
Artikel 7
De deelnemer of gewezen deelnemer heeft recht op ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum dan wel een eerder tijdstip zoals bedoeld in artikel 10. Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Hoogte van het ouderdomspensioen
Artikel 8
1. Het ouderdomspensioen bedraagt een door het bestuur vast te stellen bedrag per deelnemersjaar. Het pensioenopbouwbedrag varieert naar leeftijd van de deelnemer per 1 januari van het betreffende jaar en neemt toe naarmate de leeftijd van de deelnemer hoger wordt, een en ander conform de bij dit reglement gevoegde bijlage 1. Bij de berekening van het totale ouderdomspensioen wordt ervan uitgegaan, dat de betrokkene over al zijn deelnemersjaren het laatst bekende, hoogste pensioenopbouwbedrag heeft opgebouwd.
2. De in het vorige lid genoemde pensioenopbouwbedragen en als afgeleide daarvan de opgebouwde aanspraken worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de gemengde index. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre deze aanpassing kan plaatsvinden. Voor de voorwaardelijke aanpassing van de opgebouwde aanspraken is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Aan een aanpassing kunnen de deelnemers geen rechten of verwachtingen ontlenen met betrekking tot toekomstige aanpassingen.
2a. Onverminderd het vorige lid vindt tijdens de opbouwfase een verhoging van het pensioenopbouwbedrag in verband met het bereiken van een hogere leeftijd altijd en volledig plaats. Deze leeftijdsafhankelijke verhoging is dus onvoorwaardelijk en wordt uit de premie gefinancierd.
2b. In afwijking van het tweede lid, derde volzin, wordt een verhoging van de opgebouwde aanspraken, voor zover deze de consumentenprijsindex te boven gaat, uit de premie gefinancierd.
2c. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid geldt dat de opbouw van het betreffende jaar wordt gefinancierd uit de premie.
3. De in het tweede lid bedoelde gemengde index is het gemiddelde van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde
- voorlopige consumentenprijsindexcijfer, reeks alle huishoudens, afgeleid, over de maand augustus voorafgaande aan 1 januari ten opzichte van het betreffende voorlopige consumentenprijsindexcijfer in de maand augustus een jaar eerder, en
- voorlopige indexcijfer cao-lonen per maand, inclusief bijzondere beloningen, voor particuliere bedrijven, over de maand augustus voorafgaande aan 1 januari ten opzichte van het betreffende voorlopige indexcijfer in de maand augustus een jaar eerder.
4. Indien de middelen van de instelling dit toelaten, heeft het bestuur de bevoegdheid, gehoord de actuaris, om het pensioenopbouwbedrag extra te verhogen.
5. Het bestuur zorgt voor publicatie van de pensioenopbouwbedragen.
6. De deelnemersjaren worden in jaren en maanden nauwkeurig bepaald. Hierbij wordt een gedeelte van een maand van 15 dagen of minder verwaarloosd, terwijl een gedeelte van een maand van 16 dagen of meer voor een volle maand wordt gerekend.
Anticumulatie van aanvullende ouderdomspensioenen
Artikel 9
1. Bestaat naast het ouderdomspensioen ingevolge dit reglement tevens aanspraak op een ander pensioen dan het pensioen ingevolge de Xxxxxxxx Ouderdomswet, dan wordt dit andere pensioen op het ouderdomspensioen in mindering gebracht, indien en voor zover het is berekend over de dienstjaren vóór 1 januari 1973.
2. Het bestuur stelt nadere rekenregels vast, indien het andere pensioen niet geheel is verworven in de periode vóór 1 januari 1973.
3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing voor zover de aanspraak op het andere pensioen door een pastoraal werker is verworven uit hoofde van een door hem uitgeoefende functie buiten de voor de pastorale bediening bestemde werktijd.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op het nabestaandenpensioen.
Artikel 10
1. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer kan zijn ouderdomspensioen eerder ingaan dan op de pensioendatum, maar niet eerder dan vijf jaar voor de AOW- pensioengerechtigde leeftijd.
2. Op het opgebouwde ouderdomspensioen, berekend ingevolge artikel 8, wordt een voor mannen en vrouwen gelijke actuariële reductie toegepast, overeenkomstig de in bijlage 4 bij dit reglement opgenomen vervroegingsfactoren. Deze factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien.
3. Reductie vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De in het tweede lid genoemde factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien.
[Artikel 11 is vervallen]
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
Artikel 12
1. De (gewezen) deelnemer kan op de datum van beëindiging van zijn deelnemerschap of op de pensioendatum eenmalig en onherroepelijk kiezen voor een hoger partnerpensioen in plaats van een deel van het ouderdomspensioen.
2. Het partnerpensioen bedraagt na uitruil maximaal 70% van het na deze uitruil resterende ouderdomspensioen.
3. Het deel van het ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust in verband met de Wet pensioenverevening pensioenrechten bij scheiding, mag niet in de uitruil worden betrokken.
4. Uitruil vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De uitruilfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement.
5. De uitruil heeft geen gevolgen voor de hoogte van het eventuele wezenpensioen.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de priesters en ongehuwde diakens.
Partnerpensioen; begin- en einddatum
Artikel 13
1. Bij overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, heeft zijn weduwe of haar weduwnaar recht op partnerpensioen, tenzij het huwelijk is gesloten na de pensioendatum of nadat het deelnemerschap voor 1 januari 2002 voortijdig is beëindigd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de priester en de ongehuwde diaken.
3. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvindt.
4. Bij overlijden van de weduwe of weduwnaar wordt het partnerpensioen uitbetaald tot en met de maand waarin dit overlijden plaatsvindt.
Hoogte van het partnerpensioen
Artikel 14
1. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen van de overledene.
2. Bij overlijden van een deelnemer voor de pensioendatum bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer zou hebben bereikt als hij tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven en het voor hem laatst geldende pensioenopbouwbedrag tot die datum zou zijn blijven gelden.
Anw-hiaatpensioen
Artikel 15
1. Indien de weduwe of weduwnaar van een deelnemer die tijdens het deelnemerschap komt te overlijden niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Xxxxxxxx nabestaandenwet dan wel slechts recht heeft op een gedeeltelijke uitkering krachtens die wet, bestaat recht op een toeslag op het partnerpensioen. De toeslag vult dit pensioen aan tot het
niveau van de nabestaandenuitkering, als bedoeld in artikel 17 in verbinding met artikel 31 van de Algemene nabestaandenwet. Op de eenmaal vastgestelde toeslag is artikel 25 van dit reglement van toepassing.
2. De in het eerste lid bedoelde toeslag wordt verleend tot de eerste dag van de maand waarin de weduwe of weduwnaar de 67-jarige leeftijd bereikt dan wel hertrouwt of gaat samenwonen.
Artikel 16
1. Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen partner recht op een premievrije aanspraak op een partnerpensioen. De in de vorige volzin bedoelde premievrije aanspraak is gelijk aan de aanspraak die de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. Indien de deelnemer daarna opnieuw een huwelijk aangaat, heeft zijn tweede partner bij zijn overlijden recht op een gedeeltelijk partnerpensioen. Het in de vorige volzin bedoelde partnerpensioen wordt gebaseerd op de periode van deelnemerschap vanaf de datum waarop het eerste huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed is geëindigd tot de datum waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan, dan wel een eerdere datum waarop het tweede huwelijk om voornoemde reden is geëindigd. De som van de gedeeltelijke partnerpensioenen mag nooit groter zijn dan het enkelvoudige, volgens artikel 14, eerste lid, berekende partnerpensioen.
3. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer respectievelijk gepensioneerde eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen partner recht op een premievrije aanspraak op een partnerpensioen. De in de vorige volzin bedoelde premievrije aanspraak is gelijk aan de aanspraak die de gewezen deelnemer dan wel gepensioneerde ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij beëindiging van zijn deelneming respectievelijk pensionering.
4. De gewezen partner kan zijn of haar recht op bijzonder partnerpensioen vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. de instelling bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is, en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
5. De instelling verstrekt aan de gewezen partner van de deelnemer of gewezen deelnemer een bewijs van de premievrije aanspraak op een partnerpensioen.
6. De artikelen 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen.
7. De vorige leden blijven buiten toepassing, indien de man en de vrouw bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders
overeenkomen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien daaraan een verklaring van de instelling is gehecht, dat de instelling bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
Pensioenverevening bij scheiding
Artikel 17
1. In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed na 1 mei 1995 kunnen de gewezen partner het tijdens hun huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen verevenen overeenkomstig de voorschriften van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. In afwijking van lid 1 kan met schriftelijke toestemming van de deelnemer en de gewezen partner in geval van echtscheiding conversie worden toegepast overeenkomstig de voorschriften van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Hierbij wordt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 16 en de aanspraak op het deel van het pensioenvermogen als bedoeld in artikel 17 lid 1 geconverteerd in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner.
3. De instelling kan voor de verevening of conversie kosten in rekening brengen ter hoogte van
€150 voor de deelnemer en €150 voor de gewezen partner.
Uitruil van partnerpensioen in een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen
Artikel 18
1. De gehuwde deelnemer of gehuwde gewezen deelnemer kan uiterlijk op de dag voorafgaande aan de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen eenmalig kiezen voor een verhoging van dit pensioen in plaats van behoud van een aanspraak op een partnerpensioen.
2. In plaats van de in het vorige lid bedoelde verhoging kan de gehuwde deelnemer of gehuwde gewezen deelnemer de aanspraak op een partnerpensioen omzetten in een vervroegde ingang van zijn ouderdomspensioen. Een verzoek daartoe moet uiterlijk op de dag voorafgaande aan de beoogde vervroegde pensioeningangsdatum bij de instelling worden ingediend.
3. In afwijking van het eerste lid en onverminderd het zevende lid, gaat de instelling uit eigen beweging ertoe over het ouderdomspensioen van een ongehuwde deelnemer of ongehuwde gewezen deelnemer te verhogen.
4. Uitruil vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De uitruilfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement.
5. Bij de keuze voor een verhoging van het ouderdomspensioen is de schriftelijke toestemming van de partner vereist.
6. De uitruil heeft geen gevolgen voor de hoogte van het eventuele wezenpensioen.
7. Dit artikel is niet van toepassing op de priester en ongehuwde diaken.
Wezenpensioen; begin- en einddatum
Artikel 19
1. Bij overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft ieder van zijn eigen kinderen recht op een wezenpensioen, mits het kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Het vorige lid blijft buiten toepassing indien het kind is geboren uit een huwelijk dat na de pensioendatum van de deelnemer of na de beëindiging van het deelnemerschap is gesloten.
3. Het bestuur is bevoegd een pleegkind met een eigen kind gelijk te stellen, tenzij het in het gezin van de overledene is opgenomen na zijn pensioendatum of na de beëindiging van zijn deelnemerschap.
4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het betrokken kind niet meer aan de voorwaarden voor het recht op wezenpensioen voldoet, dan wel is overleden.
Artikel 20
1. Het wezenpensioen bedraagt voor elke halve wees een zevende gedeelte en voor elke volle wees twee zevende gedeelte van het ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 14.
2. Het gezamenlijke bedrag van de wezenpensioenen dat aan het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt ontleend, gaat een bedrag dat gelijk is aan vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarvan die pensioenen zijn afgeleid, niet te boven. Indien wegens toepassing van de vorige volzin de wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen; begin- en einddatum
Artikel 21
1. De deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, en de deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze priester of diaken is, hebben recht op arbeidsongeschiktheidspensioen in overeenstemming met de bepalingen als neergelegd in het geldende Uitvoeringsbesluit Arbeidsongeschiktheidspensioen Priesters en gehonoreerd Diakens [zoals opgenomen in bijlage 6 bij dit pensioenreglement].
2. De deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, en de deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze geen priester of diaken is, hebben recht op arbeidsongeschiktheidspensioen indien en voor zover hij een uitkering ontvangt ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Dit arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in respectievelijk eindigt op dezelfde dag waarop de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingaat respectievelijk eindigt.
3. Het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigt in ieder geval op de pensioendatum.
Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
Artikel 22
1. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld per de datum waarop een deelnemer aanspraak op dit pensioen verkrijgt en kan nadien door toepassing van het derde, vierde en vijfde lid wijzigen.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt het percentage van de grondslag dat behoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid volgens onderstaande tabel en -voor de deelnemers als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, en de deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze geen priester of diaken is- verminderd met de aan de hem toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van de grondslag |
80% en meer 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% | 75% 50,75% 42% 35% 28% |
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt na ingang jaarlijks verhoogd met de stijging van het consumentenprijsindexcijfer zoals bedoeld in en met inachtneming van het bepaalde in artikel 25 lid 2 van dit pensioenreglement.
4. Bij wijziging van de mate van de arbeidsongeschiktheid wordt het conform het derde lid vastgestelde arbeidsongeschiktheidspensioen evenredig gewijzigd op de dag waarop de wijziging van de mate van de arbeidsongeschiktheid ingaat.
5. Het bestuur heeft met betrekking tot dit artikel nadere regels vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Arbeidsongeschiktheidspensioen Priesters en gehonoreerd Diakens. De
aanvraagprocedure, de mogelijkheid van herkeuring, anticumulatie met arbeidsinkomsten en intrekking of verlaging van het arbeidsongeschiktheidspensioen wegens het vervallen van de clericale status van de pensioengerechtigde vormen onderdeel van deze regels.
6. In afwijking van lid 5 geldt voor de deelnemers als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, en de deelnemer als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, indien deze geen priester of diaken is, dat de instelling automatisch bericht ontvangt van het UWV over het recht, de hoogte en de duur van de hem toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Op basis van deze informatie wordt vastgesteld of de betreffende deelnemer in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidspensioen van de instelling. Over de uitkomst hiervan wordt de deelnemer geïnformeerd.
Inkoop van extra pensioenaanspraken
Artikel 23
1. Een deelnemer kan in geval van ontbrekende dienstjaren extra pensioenaanspraken inkopen. Deze aanspraken worden behandeld overeenkomstig de pensioenaanspraken die uit dit reglement op basis van het verplichte deelnemerschap voortvloeien.
2. Er is sprake van ontbrekende dienstjaren wanneer er minder jaren pensioen zijn opgebouwd dan het aantal gewerkte jaren. Onder gewerkte jaren worden verstaan jaren bij de kerkelijke instelling en jaren bij een eerdere werkgever indien het gedurende die periode opgebouwde pensioen is overgedragen.
3. Het bestuur stelt, gehoord de actuaris, de premie of de koopsom voor de inkoop.
4. Inkoop geschiedt tegen de op het moment van de aanvraag geldende gedempte kostendekkende premie, vermenigvuldigd met het aantal in te kopen jaren, vermeerderd met de solvabiliteitsopslag.
Artikel 24
1. De pensioenen worden door de instelling uitgekeerd door middel van uitbetaling achteraf in maandelijkse termijnen, uiterlijk op de laatste dag van elke maand, ten bedrage van een twaalfde deel van het jaarlijkse pensioenbedrag. Alle uitkeringen geschieden in euro’s.
2. Voor de uitbetaling van een pensioentermijn kan het bestuur overlegging eisen van een bewijs, waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is, alsmede van andere documenten, die door het bestuur voor de uitbetaling nodig worden geacht.
3. De pensioenen worden verminderd met die belastingen en heffingen, die de instelling verplicht of gerechtigd is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitbetaling van kracht zijnde wetten of besluiten.
4. Alle uitbetalingen binnen Nederland vinden kosteloos plaats. Het bestuur is bevoegd voor uitbetalingen in het buitenland kosten in rekening te brengen en deze op het pensioen in mindering te brengen.
5. Ten onrechte ontvangen uitkeringen worden teruggevorderd of op toekomstige uitkeringen in mindering gebracht.
Voorwaardelijke toeslagverlening
Artikel 25
1. De jaarlijkse opbouwbedragen van de deelnemers en als afgeleide daarvan de opgebouwde aanspraken worden onder voorwaarden verhoogd met de gemengde index (50% loonindex, 50% prijsindex). Daarbij geldt het volgende:
− het fonds verleent alleen een toeslag, indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110%,
en;
− er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de opbouwbedragen en opgebouwde aanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. In afwijking hiervan wordt een verhoging van de opgebouwde aanspraken, voor zover deze de consumentenprijsindex te boven gaat, uit de premie gefinancierd (welvaartsopslag).
Naast de bovengenoemde verhoging worden pensioenopbouwbedragen verhoogd indien de deelnemer gedurende het jaar een bepaalde, hogere leeftijd bereikt met bijbehorend opbouwbedrag. Deze verhoging is onvoorwaardelijk en wordt uit de kostendekkende premie gefinancierd.
Aan een aanpassing kunnen deelnemers geen rechten of verwachtingen ontlenen met betrekking tot toekomstige aanpassingen.
1a. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid geldt dat de opbouw van het betreffende jaar wordt gefinancierd uit de premie.
2. Op de ingegane pensioenen van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers wordt jaarlijks toeslag verleend van de stijging van het consumentenprijsindexcijfer, reeks alle huishoudens, afgeleid. Daarbij geldt het volgende:
− het fonds verleent alleen een toeslag indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110%,
en;
− er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre ingegane pensioenen en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Aan een aanpassing kunnen pensioengerechtigden en gewezen deelnemers geen rechten of verwachtingen ontlenen met betrekking tot toekomstige aanpassingen.
3. Indien het bestuur tot indexering besluit
a. ontvangt de gepensioneerde, die niet tot de pensioendatum aan dit reglement heeft deelgenomen, in ieder geval een verhoging die overeenkomt met die voor de gepensioneerde die wel tot de ingang van zijn pensioen aan dit reglement heeft deelgenomen, en
b. ontvangt de gewezen deelnemer een verhoging van zijn premievrije aanspraak die in ieder geval overeenkomt met de onder a genoemde verhoging.
Incidentele toeslagverlening
Artikel 25a
1. Indien in het verleden geen of gedeeltelijke voorwaardelijke toeslagverlening heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8 en 25, kan dit onder voorwaarden naderhand incidenteel worden gerepareerd.
2. Incidentele toeslagen worden alleen verleend, mits dit geen gevolgen heeft voor de toekomstbestendigheid van de reguliere toeslagambitie en daardoor de beleidsdekkingsgraad niet lager wordt dan de vereiste dekkingsgraad.
3. De instelling zal jaarlijks niet meer dan een vijfde van het beschikbare vermogen voor incidentele toeslagen aanwenden.
4. De incidentele toeslagverlening zal beperkt blijven tot de ten tijde van de verlening in leven zijnde rechthebbenden.
5. Indien het bestuur besluit een incidentele toeslag te verlenen, zal de oudste gemiste toeslag als eerste worden gerepareerd. Het bepaalde in artikel 137, lid 2, sub c van de Pensioenwet dient hierbij in acht te worden genomen.
Korting op pensioen(aanspraken)
Artikel 26
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht van de instelling zou worden verbroken, zal getracht worden dit evenwicht te herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen en pensioenaanspraken aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan de instelling besluiten deze pensioenen en pensioenaanspraken te verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
2. De in het vorige lid bedoelde vermindering van ingegane pensioenen en pensioenaanspraken vindt evenredig plaats naar rato van het tekort.
3. De instelling informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van ingegane pensioenen en pensioenaanspraken.
4. De vermindering kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgever en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken)
Artikel 27
1. Overdracht, in pandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer enig recht op zijn pensioen of pensioenaanspraak aan een ander toekent, is slechts geldig voor zover beslag op zijn pensioen geldig zou zijn bij het ontbreken van andere inkomsten.
2. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Een aanspraak op een ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer ingevolge dit reglement kan zonder toestemming van zijn partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en de instelling of een kerkelijke instelling worden verminderd anders dan bij afkoop ingevolge de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4. Een aanspraak op een partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en de kerkelijke instelling worden verminderd anders dan bij afkoop ingevolge de Pensioenwet.
5. Een aanspraak op een pensioen kan niet vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden.
6. Elk beding, strijdig met de voorgaande leden, is nietig.
Inkomende waardeoverdracht van pensioenaanspraken
Artikel 28
1. De deelnemer heeft het recht de waarde van de pensioenaanspraken, die bij de pensioenuitvoerder respectievelijk andere bij of krachtens wet geoorloofde (buitenlandse) pensioeninstelling of verzekeraar van de vorige werkgever zijn verworven, over te dragen aan de instelling. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden, procedures en rekenregels, zoals vermeld in de Pensioenwet en daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen, alsmede met toepassing van de door de instelling gehanteerde actuariële grondslagen.
2. De deelnemer moet het verzoek tot waardeoverdracht zo spoedig mogelijk bij de instelling indienen.
3. De waarde zal worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste, in dit reglement genoemde onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten. In afwijking van de vorige volzin zal ten behoeve van een deelnemer, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, de waarde enkel worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen.
Inkomende waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
Artikel 28a
1. De instelling is op grond van de Pensioenwet verplicht mee te werken aan inkomende waardeoverdrachten van kleine pensioenaanspraken. Voor deze overdracht hoeft de deelnemer geen verzoek in te dienen en is geen instemming van de deelnemer vereist. Overdracht vindt automatisch plaats met inachtneming van de voorwaarden, procedures en rekenregels, zoals
vermeld in de Pensioenwet en daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen, alsmede met toepassing van de door de instelling gehanteerde actuariële grondslagen.
2. De waarde zal worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste, in dit reglement genoemde onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten. In afwijking van de vorige volzin zal ten behoeve van een deelnemer, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, de waarde enkel worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen.
3. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde kleine pensioenaanspraken wordt vastgesteld en jaarlijks herzien door het bevoegde ministerie en vervolgens door het bestuur opgenomen in bijlage 5 bij dit reglement.
Uitgaande waardeoverdracht van pensioenaanspraken
Artikel 29
1. In geval van een individuele beëindiging van het deelnemerschap, anders dan door overlijden of pensionering, zal de instelling de pensioenaanspraken overdragen aan een andere pensioenuitvoerder respectievelijk andere bij of krachtens wet geoorloofde (buitenlandse) pensioeninstelling of verzekeraar, indien de gewezen deelnemer daarom verzoekt en mits aan de voorwaarden van de Pensioenwet is voldaan.
2. Op verzoek van een gewezen deelnemer van wie het deelnemerschap aan dit reglement vóór 8 juli 1994 is beëindigd, kan het bestuur besluiten mee te werken aan waardeoverdracht. Een dergelijke overdracht dient te voldoen aan artikel 75, eerste lid, van de Pensioenwet.
Uitgaande waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
Artikel 29a
Indien na beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018 het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het in artikel 28a lid 3 van dit pensioenreglement genoemde bedrag, draagt de instelling de waarde van deze pensioenaanspraken over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
Voor deze overdracht hoeft de deelnemer geen verzoek in te dienen en is geen instemming van de deelnemer vereist.
Afkoop van aanspraken op klein ouderdomspensioen
Artikel 30
1. Indien het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum tot een uitkering zal leiden die op jaarbasis het bedrag bedoeld in artikel 28a lid 3 van dit pensioenreglement niet te boven gaat, heeft de instelling de mogelijkheid om het ouderdomspensioen op deze pensioendatum af te kopen. Voor deze afkoop is instemming van de (gewezen) deelnemer vereist indien de deelneming in 2007 of later is geëindigd. Bij einde van de deelname voor 2007 is geen instemming vereist maar wordt de (gewezen) deelnemer in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen de afkoop.
2. Indien het ouderdomspensioen zoals bedoeld in dit artikel wordt afgekocht, worden de meeverzekerde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemer. Een eventueel bijzonder partnerpensioen wordt afgekocht ten gunste van de gewezen partner.
3. Na de vervanging van de pensioenaanspraak door een afkoopsom ineens, kan door de betrokkene tegenover de instelling geen recht meer worden ontleend aan de periode van zijn deelnemerschap, waarop de aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwd deelnemerschap met die periode geen rekening gehouden.
4. Afkoop vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit reglement.
Afkoop van aanspraken op klein (bijzonder) partnerpensioen
Artikel 31
1. Indien het partnerpensioen bij ingang het bedrag bedoeld in artikel 28a lid 3 van dit pensioenreglement op jaarbasis niet te boven gaat, wordt dit pensioen binnen zes maanden na ingang daarvan afgekocht ten gunste van de rechthebbende. Voor deze afkoop is geen instemming van rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt over de voorgenomen afkoop geïnformeerd.
2. Indien het bijzonder partnerpensioen bij vaststelling het bedrag bedoeld in artikel 28a lid 3 van dit pensioenreglement op jaarbasis niet te boven gaat wordt dit pensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding afgekocht ten gunste van de rechthebbende. Voor deze afkoop is geen instemming van rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt door het bestuur over de voorgenomen afkoop geïnformeerd.
Verval van hele kleine pensioenaanspraken
Artikel 31a
Hele kleine ouderdomspensioenen van € 2,00 of lager bruto per jaar, en bijbehorende andere pensioenen, vervallen bij einde van de deelneming van rechtswege ten gunste van de instelling, tenzij de deelnemer verhuist naar een staat die deel uit maakt van de Europese Unie of die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en hij de instelling daarvan bij de beëindiging op de hoogte heeft gesteld. Dit geldt voor heel kleine pensioenen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2019.
Wijziging van het reglement
Artikel 32
Een wijziging van dit reglement vindt plaats overeenkomstig artikel 37 en 38 van de statuten, met inachtneming van de tussen de kerkelijke instelling en de deelnemer aan dit reglement in de pensioenovereenkomsten overeengekomen pensioenvoorzieningen, alsmede met inachtneming van hetgeen hierover is afgesproken in de tussen de instelling en bisdommen gesloten uitvoeringsovereenkomsten.
Wijziging van sociale verzekeringswetten
Artikel 33
Indien als gevolg van nieuwe of wijzigingen van bestaande wettelijke voorzieningen (gewijzigde) wettelijke rechten op uitkering in verband met ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid ontstaan, kan het bestuur besluiten om de aan dit reglement te ontlenen pensioenaanspraken, inclusief toeslag, alsmede de premiebetaling aan de nieuwe omstandigheden aan te passen.
Van het reglement afwijkende besluitvorming
Artikel 34
1. In de gevallen waarin dit reglement naar het oordeel van het bestuur tot onredelijke uitkomsten leidt, is het bestuur bevoegd om in het belang van betrokkene een afwijkend besluit te nemen.
2. Bij de uitvoering van het reglement blijft het bestuur te allen tijde binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
Onvoorziene gevallen
Artikel 35
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Overgangsbepalingen bij de reglementsvaststelling per 1 januari 2005
Artikel 36
1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, begint het deelnemerschap niet vóór 1 januari 1973, tenzij betrokkene reeds vóór die datum aan een kerkelijke instelling verbonden was en voor zover de hiertoe vereiste middelen bij de instelling zijn ingebracht.
2. De artikelen 6, 21 en 22 zijn, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing op een deelnemer, voor zolang die een WAZ-uitkering ontvangt.
3. Vervallen.
4. In afwijking van artikel 19, eerste lid, eindigen wezenpensioenen die vóór 1 januari 2005 zijn toegekend, op de 18-jarige leeftijd van het kind, dan wel lopen na de 18-jarige leeftijd van het kind door tot de leeftijd van 27 jaar, op voorwaarde dat:
− het kind is ingeschreven bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan
volledig dagonderwijs wordt gelijkgesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
− het de school of instelling geregeld bezoekt.
Voornoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing indien het kind in het buitenland studeert.
Artikel 37
Vervallen.
Artikel 38
Vervallen.
Artikel 39
Vervallen.
Artikel 40
Vervallen.
Artikel 40a
Vervallen.
Artikel 40b
1. In afwijking van artikel 1, vierde lid, is tot 1 maart 2024 de eerste dag van de maand waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd valt, de pensioendatum van het ouderdomspensioen ingevolge dit reglement; dientengevolge eindigt dan ook de pensioenopbouw. Op de voornoemde datum eindigt, in afwijking van artikel 6, eerste en tweede lid, de premievrije pensioenopbouw en, in afwijking van artikel 21, derde lid, het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen. De voornoemde datum geldt tevens, in afwijking van artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, als uitgangspunt voor de berekening van het (tijdelijk) partnerpensioen en Anw-hiaatpensioen.
2. In afwijking van artikel 10, eerste lid, gaat de instelling tot 1 maart 2024 uit eigen beweging ertoe over om het ouderdomspensioen te vervroegen naar de eerste dag van de maand waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd van rechthebbende valt, tenzij deze heeft aangegeven zijn ouderdomspensioen op een andere datum tussen zijn 67-jarige leeftijd en vijf jaar voor zijn AOW-pensioengerechtigde leeftijd te willen laten ingaan. De keuze voor een andere datum laat onverlet dat de pensioenopbouw uiterlijk op de eerste dag van de maand, waarin de AOW- pensioengerechtigde leeftijd valt, eindigt.
Artikel 40c
Vervallen.
Inwerkingtreding
Artikel 41
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2023.
Aldus vastgesteld door het Bestuur van Instelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen op 16 november 2022 te Utrecht.
J.P.B. Xxxxx X.X.X.X. xxx xx Xxxx
(Voorzitter) (Secretaris)
Bijlage 1: Pensioenopbouwbedragen, als bedoeld in artikel 8, eerste lid
Leeftijd | Opbouwbedragen per deelnemersjaar ingaande 1-1-2023 in euro's | Opbouwbedragen per deelnemersjaar ingaande 1-1-2022 in euro's | Opbouwbedragen per deelnemersjaar ingaande 1-1-2021 in euro's | Opbouwbedragen per deelnemersjaar ingaande 1-1-2020 in euro's |
< 28 | 427,23 | 393,40 | 385,47 | 374,96 |
28-29 | 467,80 | 430,76 | 422,07 | 410,57 |
30-31 | 506,12 | 466,04 | 456,65 | 444,20 |
32-34 | 592,42 | 545,50 | 534,50 | 519,94 |
35-37 | 632,35 | 582,27 | 570,53 | 554,98 |
38-39 | 674,85 | 621,41 | 608,88 | 592,28 |
40-41 | 694,81 | 639,79 | 626,89 | 609,80 |
42-43 | 714,45 | 657,88 | 644,61 | 627,04 |
44-66 | 734,10 | 675,96 | 662,33 | 644,28 |
Bijlage 2: Uitruilfactoren 2023
pensioenleeftijd | uitruilfactor ingegaan OP naar PP | uitruilfactor PP naar ingegaan OP |
61 | 5,662 | 0,177 |
62 | 5,483 | 0,182 |
63 | 5,308 | 0,188 |
64 | 5,137 | 0,195 |
65 | 4,97 | 0,201 |
66 | 4,807 | 0,208 |
66 jaar en 10 maanden | 4,675 | 0,214 |
67 | 4,648 | 0,215 |
1.000 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 kan op leeftijd 67 uitgeruild worden voor 1.000 euro * 4,648 = 4.648 euro partnerpensioen. 1.000 euro partnerpensioen kan uitgeruild worden voor 1.000 euro * 0,215 = 215 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67.
Bijlage 3: Afkoopfactoren 2023
leeftijd | afkoop ouderdomspensioen | afkoop opgebouwd partnerpensioen | afkoop ingegaan partnerpensioen |
20 | 8,314 | 2,586 | 37,123 |
21 | 8,386 | 2,624 | 36,776 |
22 | 8,457 | 2,662 | 36,425 |
23 | 8,529 | 2,701 | 36,069 |
24 | 8,601 | 2,740 | 35,708 |
25 | 8,674 | 2,779 | 35,342 |
26 | 8,746 | 2,819 | 34,970 |
27 | 8,819 | 2,859 | 34,594 |
28 | 8,891 | 2,901 | 34,213 |
29 | 8,963 | 2,943 | 33,826 |
30 | 9,036 | 2,986 | 33,434 |
31 | 9,108 | 3,029 | 33,037 |
32 | 9,181 | 3,073 | 32,634 |
33 | 9,253 | 3,117 | 32,225 |
34 | 9,325 | 3,162 | 31,812 |
35 | 9,398 | 3,207 | 31,393 |
36 | 9,470 | 3,253 | 30,968 |
37 | 9,542 | 3,300 | 30,538 |
38 | 9,614 | 3,346 | 30,102 |
39 | 9,686 | 3,394 | 29,661 |
40 | 9,759 | 3,441 | 29,214 |
41 | 9,831 | 3,488 | 28,762 |
42 | 9,904 | 3,535 | 28,305 |
43 | 9,977 | 3,583 | 27,843 |
44 | 10,052 | 3,629 | 27,375 |
45 | 10,127 | 3,676 | 26,902 |
46 | 10,204 | 3,722 | 26,424 |
47 | 10,282 | 3,767 | 25,942 |
48 | 10,363 | 3,811 | 25,455 |
49 | 10,450 | 3,854 | 24,963 |
50 | 10,543 | 3,896 | 24,466 |
51 | 10,642 | 3,937 | 23,965 |
52 | 10,747 | 3,976 | 23,461 |
53 | 10,863 | 4,013 | 22,952 |
leeftijd | afkoop ouderdomspensioen | afkoop opgebouwd partnerpensioen | afkoop ingegaan partnerpensioen |
54 | 10,991 | 4,047 | 22,438 |
55 | 11,134 | 4,079 | 21,921 |
56 | 11,292 | 4,107 | 21,400 |
57 | 11,469 | 4,133 | 20,875 |
58 | 11,666 | 4,154 | 20,348 |
59 | 11,883 | 4,172 | 19,817 |
60 | 12,121 | 4,186 | 19,282 |
61 | 12,382 | 4,196 | 18,746 |
62 | 12,667 | 4,201 | 18,208 |
63 | 12,977 | 4,201 | 17,666 |
64 | 13,316 | 4,195 | 17,121 |
65 | 13,683 | 4,184 | 16,574 |
66 | 14,084 | 4,165 | 16,024 |
67 | 14,518 | 4,140 | 15,472 |
68 | 13,968 | 4,132 | 14,918 |
69 | 13,419 | 4,118 | 14,364 |
70 | 12,871 | 4,100 | 13,808 |
71 | 12,324 | 4,078 | 13,252 |
72 | 11,781 | 4,050 | 12,696 |
73 | 11,241 | 4,016 | 12,138 |
74 | 10,705 | 3,977 | 11,583 |
75 | 10,173 | 3,931 | 11,027 |
76 | 9,650 | 3,875 | 10,476 |
77 | 9,134 | 3,812 | 9,929 |
78 | 8,627 | 3,740 | 9,387 |
79 | 8,132 | 3,658 | 8,852 |
80 | 7,647 | 3,568 | 8,324 |
81 | 7,177 | 3,468 | 7,811 |
82 | 6,723 | 3,358 | 7,312 |
83 | 6,285 | 3,240 | 6,829 |
84 | 5,863 | 3,116 | 6,362 |
85 | 5,462 | 2,985 | 5,914 |
86 | 5,083 | 2,847 | 5,489 |
87 | 4,723 | 2,705 | 5,088 |
leeftijd | afkoop ouderdomspensioen | afkoop opgebouwd partnerpensioen | afkoop ingegaan partnerpensioen |
88 | 4,384 | 2,562 | 4,713 |
89 | 4,074 | 2,413 | 4,357 |
90 | 3,781 | 2,268 | 4,029 |
91 | 3,513 | 2,124 | 3,730 |
92 | 3,261 | 1,985 | 3,446 |
93 | 3,027 | 1,853 | 3,185 |
94 | 2,813 | 1,728 | 2,946 |
95 | 2,617 | 1,606 | 2,729 |
96 | 2,439 | 1,490 | 2,532 |
97 | 2,278 | 1,381 | 2,355 |
98 | 2,134 | 1,281 | 2,195 |
99 | 2,003 | 1,187 | 2,053 |
100 | 1,887 | 1,102 | 1,926 |
101 | 1,786 | 1,023 | 1,812 |
102 | 1,695 | 0,950 | 1,711 |
103 | 1,615 | 0,885 | 1,623 |
104 | 1,544 | 0,824 | 1,545 |
105 | 1,481 | 0,770 | 1,478 |
106 | 1,426 | 0,722 | 1,419 |
107 | 1,377 | 0,680 | 1,368 |
108 | 1,334 | 0,643 | 1,324 |
109 | 1,297 | 0,611 | 1,285 |
110 | 1,264 | 0,582 | 1,252 |
100 euro ingegaan ouderdomspensioen kan op leeftijd 67 afgekocht worden voor 100 euro * 14,518 = 1.451,80 euro.
Bijlage 4: Vervroegingsfactoren 2023
Pensioenleeftijd | Vervroegingsfactoren OP en PP |
61 | 0,740 |
62 | 0,775 |
63 | 0,812 |
64 | 0,852 |
65 | 0,897 |
66 | 0,946 |
66 jaar en 10 maanden | 0,991 |
67 | 1,000 |
1.000 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 in combinatie met 700 euro partnerpensioen kan uitgeruild worden voor bijvoorbeeld 1.000 euro * 0,897 = 897 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 in combinatie met 700 euro * 0,897 = 627,90 euro partnerpensioen.
Bij pensionering op gebroken leeftijden wordt de reductiefactor bepaald door toepassing van lineaire interpolatie tussen de factoren op hele leeftijden.
Bijlage 5: Afkoopgrens klein pensioen
De wettelijke afkoopgrens voor kleine pensioenen bedraagt in 2022 € 520,35 bruto per jaar.
Bijlage 6: Uitvoeringsbesluit Arbeidsongeschiktheidspensioen Priesters en gehonoreerd Diakens
Dit betreft een losse bijlage, welke beschikbaar is op de website van het pensioenfonds (xxx.xxx.xx)