Pensioenreglement Unisys
Pensioenreglement Unisys
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds
Versie: 1 januari 2024
Versie: 1 januari 2024
Inhoud
1. Definities en toelichtingen 3
2. Pensioenregeling en uitvoering 8
5. Toeslagen en verlagingen 15
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties 22
9. Uitkering van de pensioenen 25
1. Definities en toelichtingen
Naast de definities van artikel 1 van de statuten, die ook gelden voor dit pensioenreglement, wordt verstaan onder:
1.1 AOW
De Algemene Ouderdomswet.
1.2 Arbeidsongeschiktheid
Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA.
1.3 Beleidsdekkingsgraad
De gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen.
1.4 Bestuur
Het Bestuur van het Pensioenfonds.
1.5 Collectiviteitkring A
Het door het Pensioenfonds beheerde afgescheiden vermogen waar de uitvoering van de Pensioenregeling is ondergebracht.
1.6 Collectiviteitkring Unisys
Het door het Pensioenfonds beheerde afgescheiden vermogen waar de uitvoering van de Pensioenregeling van 1 januari 2018 tot 1 mei 2021 was ondergebracht.
1.7 Deelnemer
De Werknemer of gewezen Werknemer die voorafgaand aan 1 juli 2017 ziek is geworden, en arbeidsongeschikt is volgens de WAO of de WIA en recht heeft op een WAO-, WGA- of IVA-uitkering en die ingevolge dit reglement recht heeft op voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling.
1.8 Gepensioneerde
De persoon die de Pensioendatum heeft bereikt.
1.9 Gewezen Deelnemer
De Werknemer of gewezen Werknemer die voor 1 juli 2017 of eerdere beëindiging van het deelnemerschap bij Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland pensioen heeft verworven dat per 1 januari 2018 is overgedragen naar Collectiviteitkring Unisys en dat per 1 mei 2021 is overgegaan naar Collectiviteitkring A en die een Pensioenaanspraak jegens het Pensioenfonds heeft per 1 mei 2021 en behoudt ingevolge dit reglement en geen Deelnemer is.
1.10 Gewezen Partner
De persoon die voor de Scheiding of het einde van de Gezamenlijke huishouding als Partner werd aangemerkt.
1.11 Gezamenlijke huishouding
Hiervan is sprake als:
a. een tussen de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon gesloten samenlevingsovereenkomst die notarieel verleden is voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en waarvan een kopie wordt overlegd waaruit ten genoegen van het Pensioenfonds de onderhoudsverplichting van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens zijn Partner blijkt samen met overlegging van een uittreksel uit de Basisadministratie Personen wordt aangetoond dat deze andere persoon en de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum tenminste zes maanden onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres; of
b. een uittreksel uit de Basisadministratie Personen wordt overlegd waaruit blijkt dat de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon ten minste vijf jaar onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres en tevens aangetoond wordt ten genoegen van het Pensioenfonds dat de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum een onderhoudsverplichting jegens de partner heeft.
Indien de bedoelde vastlegging van de onderhoudsverplichting ontbreekt dient de onderhoudsverplichting aangetoond te worden door overlegging van ten minste een van de volgende documenten bij het Pensioenfonds:
- een kopie van een recent bankafschrift van de gezamenlijke bankrekening voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon;
- een kopie van de polis van de levensverzekering die de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op elkaars leven hebben afgesloten;
- een kopie van het testament van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waarin deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een verklaring van erfrecht over de nalatenschap van de overleden (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waaruit blijkt dat deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een huurovereenkomst, koopcontract of hypotheekakte met een ingangsdatum voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op naam van zowel de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als deze andere persoon;
- een kopie van de geboorteakte van het Kind voor de feitelijke Pensioendatum van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde dat door deze andere persoon is erkend of van het Kind van deze andere persoon dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde is erkend;
- een kopie van het bewijs van gezamenlijk ouderlijk gezag voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum;
1.12 IVA
De regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten als bedoeld in de WIA.
1.13 Kind
- het Kind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dat tot deze (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat zoals bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- het stief- en pleegkind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
− Onder stiefkind wordt verstaan het Kind van de Partner dat geen gezamenlijk Kind is, mits behorende tot het gezin of de Gezamenlijke huishouding van de (Gewezen) Xxxxxxxxx, Gepensioneerde en diens Partner.
− Onder pleegkind wordt verstaan het Kind, dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als eigen Kind wordt onderhouden, mits dit pleegkind bij het Pensioenfonds is aangemeld en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Indien de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde zijn stief- of pleegkind voor wezenpensioen wenst aan te melden, dient de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde ten genoegen van het Pensioenfonds aan te tonen dat het onderhoud van het Kind grotendeels ten laste komt van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
- de hier genoemde kinderen tussen de leeftijd van 18 en 27 jaar indien zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden en/of arbeidsongeschikt zijn.
1.14 Nabestaande
De (Gewezen) Partner die of het Kind dat na overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens het Pensioenfonds recht heeft op een (bijzonder) partnerpensioen respectievelijk op een wezenpensioen.
1.15 Partner
- de echtgeno(o)t(e) van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, indien het huwelijk voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is gesloten;
- de ongehuwde persoon die voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum een wettig geregistreerd partnerschap heeft gesloten met de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde;
- de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of tweede graad, met wie de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde, (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een Gezamenlijke huishouding voert, die als Partner bij het Pensioenfonds is aangemeld voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
De (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde kan ten hoogste één partner hebben.
1.16 Pensioen
Ouderdoms-, (bijzonder) partner- of wezenpensioen in de zin van dit reglement.
1.17 Pensioenaanspraak
Het recht op een nog niet ingegaan Pensioen, uitgezonderd voorwaardelijke toeslagverlening.
1.18 Pensioendatum
De dag waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Indien de (Gewezen) Deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het ouderdomspensioen, is de Pensioendatum gelijk aan de Pensioenrichtdatum. Indien de (Gewezen) Deelnemer heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het ouderdomspensioen, is de Pensioendatum de dag waarop het vervroegde of uitgestelde ouderdomspensioen ingaat.
1.19 Pensioenfonds
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds.
1.20 Pensioengerechtigde
De persoon voor wie op grond van dit reglement het Pensioen is ingegaan.
1.21 Pensioenrecht
Het recht op een ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening.
1.22 Pensioenregeling
De gesloten pensioenregeling waarin behoudens de voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling vanwege arbeidsongeschiktheid geen pensioenopbouw meer plaatsvindt en is vastgelegd in dit pensioenreglement.
1.23 Pensioenrichtdatum
De dag waarop de (Gewezen) Deelnemer 68 jaar wordt.
1.24 Scheiding
Hieronder wordt verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap;
- beëindiging van de Gezamenlijke huishouding.
De scheidingsdatum bij gehuwden en wettig geregistreerden is de inschrijvingsdatum van de Scheiding in de registers van de Basisregistratie Personen.
Het einde van de Gezamenlijke huishouding moet binnen zes maanden na het eindigen ervan door ofwel de (Gewezen) Deelnemer ofwel door de Gewezen Partner aan het Pensioenfonds worden gemeld.
Bij de melding moet een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere partner of aan de notaris worden overlegd waarmee de Gezamenlijke huishouding wordt beëindigd. Als datum voor het einde van de Gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt de datum van het aangetekende schrijven waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingsdatum, wordt als beëindigingsdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisregistratie Personen de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd.
1.25 Statuten
De Statuten van het Pensioenfonds.
1.26 Tabellenboek Collectiviteitkring A
De verzameling van de door het Bestuur vastgestelde rekenregels en de bijbehorende flexibiliseringsfactoren voor toepassing bij de keuzemogelijkheden en afkoop in de Collectiviteitkring A.
1.27 Toeslagverlening
Een verhoging van a) een Pensioenrecht van de Pensioengerechtigde, b) een Pensioenaanspraak van de (Gewezen) Deelnemer, voor zover die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal deelnemersjaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst of c) een Pensioenaanspraak van een Gepensioneerde ten behoeve van zijn Partner.
1.28 UWV
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
1.29 WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.30 Werkgever
Unisys Nederland N.V. (met Kamer van Koophandel-nummer: 33000201) en haar rechtsvoorgangers
1.31 Werknemer
Degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de Werkgever.
1.32 WGA
De regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten als bedoeld in de WIA.
1.33 WIA
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. Pensioenregeling en uitvoering
2.1 Deelnemerschap
1. Deelnemer in de zin van dit reglement is de Deelnemer die Arbeidsongeschiktheid is en voor wie het deelnemerschap conform het bepaalde in artikel 7.1 wordt voortgezet. Voortzetting van het deelnemerschap houdt in dat zowel de opbouw van de Pensioenaanspraken als de dekking van de risico’s worden voortgezet.
2. Het deelnemerschap eindigt bij het einde van de voortzetting van de premievrije opbouw, conform het bepaalde in artikel 7.1, lid 9.
2.2 Informatie
2.2.1 Informatieverstrekking algemeen
1. Het Pensioenfonds heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van Collectiviteitkring A. Verder heeft het Pensioenfonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring inzake beleggingsbeginselen, herstelplan en het pensioenreglement.
2. De informatie van het Pensioenfonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de informatie waar mogelijk elektronisch, de (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner en Pensioengerechtigde worden hierover schriftelijk geïnformeerd.
4. Een (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner of Pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking ontvangt de informatie schriftelijk.
5. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het Pensioenfonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het Pensioenfonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het Pensioenfonds in rekening brengen bij de (Gewezen) Deelnemer, Pensioengerechtigde of (Gewezen) Partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
6. Indien bij elektronische verstrekking het bij het Pensioenfonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het Pensioenfonds de informatie schriftelijk.
2.2.2 Informatie aan de Deelnemer
1. Het Pensioenfonds informeert de Deelnemer bij aanvang van dit pensioenreglement over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de Deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de Deelnemer ook geïnformeerd.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer jaarlijks een opgave van:
• Opgebouwde en te bereiken Pensioenaanspraken;
• De fiscale waardeaangroei;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over de dekkingsgraad.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap een opgave van opgebouwde Pensioenaanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van Pensioenaanspraken en beëindiging van het deelnemerschap. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van het Pensioenfonds.
2.2.3 Informatie aan de Gewezen Deelnemer
1. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Deelnemer jaarlijks, waarvan eens in de vijf jaar schriftelijk, een opgave van:
• Opgebouwde Pensioenaanspraken;
• Informatie over een variabele uitkering;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over garanties;
• Informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
• Informatie over de dekkingsgraad.
2. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.4 Informatie aan de Gewezen Partner
1. Het Pensioenfonds verstrekt aan degene die Gewezen Partner wordt een opgave van de opgebouwde Pensioenaanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt het Pensioenfonds aan de Gewezen Partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
3. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
2.2.5 Informatie aan de Pensioengerechtigde
1. Het Pensioenfonds verstrekt degene die Pensioengerechtigde wordt en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn Pensioenrecht en de opgebouwde Pensioenaanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, informatie over garanties, informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en vermindering van Pensioenaanspraken en Pensioenrechten.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de Pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat kalenderjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat kalenderjaar.
3. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijzigingen en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.6 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer en de Gepensioneerde die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten en over de mogelijkheden die op grond van de pensioenregeling worden geboden. De verstrekte informatie is ten minste gelijk aan de informatie die wordt verstrekt aan de (Gewezen) Deelnemer en de Pensioengerechtigde die in Nederland blijven.
2.2.7 Informatie op verzoek
1. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer, de Gewezen Partner en de Pensioengerechtigde op verzoek:
a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario;
b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
c. documenten van het Pensioenfonds.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Partner op verzoek de informatie in artikel 2.2.4. lid 1;
3. Het Pensioenfonds verstrekt de Pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4. Het Pensioenfonds is bevoegd kosten in rekening te brengen bij de (Gewezen) Deelnemer, de Gewezen Partner en de Pensioengerechtigde voor het verstrekken van informatie. Dit geldt niet voor het opvragen van het pensioenreglement, informatie over beleggingen en uitruil van Pensioenaanspraken.
2.2.8 Informatieplicht van Deelnemer, Gewezen Deelnemer en Pensioengerechtigde
De (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde zijn verplicht het Pensioenfonds in kennis te stellen van voor het Pensioenfonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement en die niet blijken uit het Basisregistratie Personen. Bij de van belang zijnde gegevensmoet bijvoorbeeld gedacht worden aan: wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres bij verblijf in het buitenland en de mate van Arbeidsongeschiktheid.
Bij gebreke daarvan is de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde jegens het Pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het Pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
1. Indien een (Gewezen) Xxxxxxxxx ingevolge artikel 6.1 eerder of later dan de Pensioenrichtdatum met Pensioen wenst te gaan, dient de Gewezen Deelnemer dit ten minste drie maanden vóór de gewenste Pensioendatum respectievelijk de Pensioenrichtdatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
2. Indien een (Gewezen) Deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheid tot variatie in de pensioenuitkering als bedoeld in artikel 6.4, dient de (Gewezen) Deelnemer dit ten minste drie maanden vóór de Pensioendatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
3. a. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer zes maanden vóór de Pensioendatum danwel zes maanden vóór de AOW-datum indien deze ligt voor de Pensioendatum, een opgave van de hoogte van de Pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening.
b. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer bij de in onderdeel a bedoelde opgave informatie over het keuzerecht uitruil partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen en over het keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen en informatie over de toeslagverlening. Bij de opgave wordt een formulier gevoegd waarop de (Gewezen) Deelnemer zijn keuze kan aangeven ten aanzien van:
- het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen ten einde zijn ouderdomspensioen te verhogen; of
- het gedeeltelijk afstand doen van zijn ouderdomspensioen ten einde het partnerpensioen te verhogen.
c. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de onder b beschreven keuzemogelijkheden dient het ingevulde en ondertekende keuzeformulier binnen één maand na dagtekening van de in onderdeel a bedoelde opgave aan het Pensioenfonds te worden teruggestuurd.
Indien wordt gekozen voor het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen, dient het keuzeformulier zowel door de (Gewezen) Deelnemer als door de Partner te worden ondertekend. Heeft de (Gewezen) Xxxxxxxxx geen Partner die jegens het Pensioenfonds rechten kan doen gelden, dan dient de (Gewezen) Deelnemer dit op het keuzeformulier aan te geven en het formulier te ondertekenen.
4. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheden zoals bedoeld in artikel 6 verstrekt het Pensioenfonds de (Gewezen) Deelnemer ten minste twee maanden voor de Pensioendatum een verklaring met een voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken.
De (Gewezen) Deelnemer dient de verklaring met een voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken te ondertekenen en binnen een maand na dagtekening aan het Pensioenfonds terug te sturen.
5. Indien het Pensioenfonds de mededeling als bedoeld in de leden 1 en 2, het keuzeformulier als bedoeld in lid 3 onderdeel c en de verklaring als bedoeld in lid 4 niet binnen één maand na ontvangst heeft afgehandeld, ontvangt de (Gewezen) Deelnemer vóór het verstrijken van deze periode een ontvangstbevestiging.
3. Berekeningsgrondslagen
3.1 Deelnemersjaren
Deelnemersjaren zijn de jaren die liggen tussen 1 mei 2021 en de vroegste van de volgende tijdstippen:
- de dag waarop de Deelnemer overlijdt;
- de dag waarop de Deelnemer volledig revalideert;
- de dag waarop de AOW ingaat; of
- de dag waarop de Pensioendatum, zoals die geldt per 1 mei 2021 of latere ingang WIA, wordt bereikt.
Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in dagen nauwkeurig.
3.2 Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd en is bij opname in de pensioenregeling per 1 mei 2021 vastgesteld. De pensioengrondslag zoals die geldt per 30 april 2021 binnen Collectiviteitkring Unisys wordt ongewijzigd omgezet naar de pensioengrondslag krachtens dit pensioenreglement.
3.3 Deeltijdfactor
1. De deeltijdfactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren van de Deelnemer per week en het gebruikelijke aantal van 40 arbeidsuren per week bij de Werkgever, zoals die gold voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid.
2. Als een Deelnemer in deeltijd werkte voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid, wordt daarmee als volgt rekening gehouden:
- de pensioengrondslag wordt op voltijdbasis vastgesteld;
- ieder deelnemersjaar wordt voor een evenredig deel in aanmerking genomen.
3. Voor de berekening van partner- en wezenpensioen bij overlijden van een Deelnemer wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de deeltijdfactor van kracht blijft tot de Pensioenrichtdatum.
4. Soorten pensioenen
4.1 Algemeen
Deze gesloten pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst, een pensioenovereenkomst waarbij uitgegaan wordt van een vastgestelde pensioenuitkering, in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het Pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen.
4.2 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioenrichtdatum of als voor een eerdere of latere Pensioendatum is gekozen, op deze eerdere of latere datum.
2. Het ouderdomspensioen wordt uitbetaald tot het einde van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het ouderdomspensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,875% van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het in totaal opgebouwde ouderdomspensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd ouderdomspensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde verlagingen.
4. Het te bereiken ouderdomspensioen is het conform vorige lid opgebouwde ouderdomspensioen, verhoogd met 1,875% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2 vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren tot de Pensioenrichtdatum en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende deeltijdfactor voor de toekomstige jaren.
4.3 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de Partner overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het partnerpensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,313% van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het in totaal opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd partnerpensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde verlagingen.
4. Het te bereiken partnerpensioen is het conform vorige lid opgebouwde partnerpensioen, verhoogd met 1,313% van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2 vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren tot de Pensioenrichtdatum en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende deeltijdfactor voor de toekomstige jaren.
4.4 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor ieder Kind in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot de dag waarop het Kind de 18e verjaardag bereikt.
3. Als het Kind studeert of Arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering van het wezenpensioen door tot de dag waarop het Kind de 27e verjaardag bereikt.
4. Van een studerend Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als:
- het Kind ingeschreven is bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan volledig dagonderwijs wordt gelijk gesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
- het Kind de school of instelling geregeld bezoekt volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet.
Voornoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing indien het Kind in het buitenland studeert.
5. Van een arbeidsongeschikt Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als het Kind van overheidswege recht heeft op een uitkering ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekte of handicap.
6. Als het Kind eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering door tot het einde van de betreffende maand. Op verzoek herleeft het wezenpensioen als wederom voldaan wordt aan de voorwaarden van lid 4 of lid 5.
7. Het wezenpensioen bedraagt per Kind 20% van het opgebouwde jaarlijks partnerpensioen conform artikel 4.3 lid 3 dat de (Gewezen) Deelnemer op de Pensioendatum zou gaan ontvangen of de (Gewezen) Partner ontvangt.
8. Het wezenpensioen wordt verdubbeld als het Kind ouderloos wordt.
5. Toeslagen en verlagingen
5.1 Toeslagen
1. Op de Pensioenrechten en Pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex (CPI alle huishoudens, referentieperiode september- september) zoals gepubliceerd door het CBS. Het Bestuur van het Pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre Pensioenrechten en Pensioenaanspraken worden aangepast. Hierbij baseert het Bestuur zich op de Beleidsdekkingsgraad op de laatste dag van het derde kwartaal voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de indexering plaatsvindt. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en betaalt de Werkgever geen premie. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Er is geen recht op toeslagverlening.
2. Het Bestuur van het Pensioenfonds kan uitsluitend toeslag verlenen als:
- de Beleidsdekkingsgraad van de collectiviteitkring waartoe deze pensioenregeling behoort hoger is dan 110%, en
- de verleende toeslag naar verwachting ook in de toekomst mogelijk is.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 kan het Bestuur na goedkeuring van het belanghebbendenorgaan van Collectiviteitkring A in het kader van de (voorgenomen) transitie naar een nieuwe pensioenregeling toeslag verlenen onder de bij wet- en regelgeving gestelde voorwaarden.
4. In afwijking van het bepaalde in artikel 10.1 kunnen de aldaar genoemde begrenzingen worden overschreden indien en voor zover dat het gevolg is van toeslagverlening als bedoeld in dit artikel.
5.2 Verlagingen
Indien de beleidsdekkingsgraad van Collectiviteitkring A niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, zal getracht worden in redelijke termijn te herstellen, zonder de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn of alleen mogelijk zijn bij onevenwichtige aantasting van de belangen van Deelnemers, Gewezen Deelnemers of Pensioengerechtigden, dan kan het Bestuur van het Pensioenfonds besluiten de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten te verlagen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
5.3 Compensatie van verlagingen
In het verleden gemiste toeslagen of doorgevoerde verlagingen kunnen worden ingehaald. Indien de Collectiviteitkring A naar het oordeel van het bestuur over meer dan voldoende middelen beschikt, kan het Bestuur besluiten een inhaaltoeslag of een compensatie voor een doorgevoerde verlaging toe te kennen aan alle op dat moment aanwezige (Gewezen) Deelnemers, Gewezen Partners en Pensioengerechtigden. Dat geldt voor vanaf 1 mei 2021 ontstane achterstanden in toeslagverlening en doorgevoerde verlagingen binnen Collectiviteitkring A. Inhaaltoeslag of een compensatie voor doorgevoerde verlagingen kunnen worden verleend binnen de fiscale kaders zoals opgenomen in de
Wet op de loonbelasting 1964. Het bepaalde in artikel 137, lid 2, sub c, van de Pensioenwet dient hierbij in acht te worden genomen.
6. Keuzemogelijkheden
6.1 Verschuiving van de Pensioendatum
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen zijn ouderdomspensioen eerder of later dan de Pensioenrichtdatum het pensioen in te laten gaan, echter niet eerder dan vijf jaar voor de AOW- datum en niet later dan de AOW-datum vermeerderd met vijf jaren. De arbeidsongeschikte Deelnemer kan zijn pensioen vervroegen tot niet eerder dan de AOW-datum.
2. Vervroeging kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, teruggerekend vanaf de Pensioenrichtdatum.
3. Uitstel kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de Pensioenrichtdatum.
6.2 Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd
1. De (Gewezen) Deelnemer kan het partnerpensioen, met uitzondering van het partnerpensioen dat opgebouwd is vóór 1 januari 2002, geheel of gedeeltelijk bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap en op de Pensioendatum uitruilen om het ouderdomspensioen te verhogen. De (Gewezen) Deelnemer met een Partner heeft daarvoor de instemming nodig van de Partner.
2. De (Gewezen) Deelnemer kan een gedeelte van het ouderdomspensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap en op de Pensioendatum uitruilen om het partnerpensioen te verhogen.
Bij het herschikken van ouderdomspensioen ten behoeve van een hoger partnerpensioen geldt dat door de herschikking het partnerpensioen niet meer mag gaan bedragen dan de fiscale grens van 70% van het laatstelijk bekende pensioengevend salaris.
3. Er is geen uitruil mogelijk van het bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen waarop een Gewezen Partner recht heeft behouden.
4. Bij uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd wijzigt het wezenpensioen niet.
5. Uitruil kan niet plaatsvinden als het bedrag van de uit te ruilen pensioensoort lager is dan de grens waarbij afkoop van kleine pensioenen aan de orde is tenzij het pensioen waarnaar uitgeruild wordt hoger is dan voornoemde grens.
6.3 Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
Indien de Gewezen Deelnemer eerder met pensioen gaat dan op de Pensioenrichtdatum en de Gewezen Deelnemer op dat moment nog geen AOW ontvangt, heeft de Gewezen Deelnemer de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW-
overbruggingspensioen. Dit laatste pensioen is bedoeld om de AOW te overbruggen in de periode van de vervroegde Pensioendatum tot de ingangsdatum van de AOW.
6.4 Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer heeft de keuze om vanaf de Pensioendatum eerst een periode van maximaal 10 jaar een hoog ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een laag of juist eerst een periode van maximaal 10 jaar een laag ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een hoog.
2. De eerste periode wordt bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de gekozen Pensioendatum.
3. Het lage ouderdomspensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hoge ouderdomspensioen.
4. De keuze van het eerste lid heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partner- en wezenpensioen.
6.5 Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden
1. De vaststelling van het ouderdomspensioen op basis van één of meer van de genoemde keuzemogelijkheden vindt plaats conform door het Bestuur vastgestelde rekenregels welke zijn vastgelegd in het Tabellenboek en opgenomen als bijlage van dit reglement. Uitgangspunt voor de rekenregels is de collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het Bestuur houdt zich het recht voor de rekenregels periodiek te herzien.
2. Indien sprake is van een conform artikel 8.5 vastgesteld recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een Gewezen Partner, is:
a. het eerder en later ingaan van het ouderdomspensioen van de Gewezen Deelnemer als bedoeld in artikel 6.1,
b. het variëren in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van de (Gewezen) Deelnemer als bedoeld in artikel 6.4,
van overeenkomstige toepassing op het recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een Gewezen Partner.
3. De pensioenkeuzes moeten ten minste binnen de in artikel 2.2.8 genoemde termijnen bekend worden gemaakt aan de pensioenuitvoerder. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de Pensioendatum niet meer ongedaan worden gemaakt.
4. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 6.1, 6.2, 6.3 en 6.4 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- verschuiving van de Pensioendatum;
- ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen en omgekeerd;
- ruil van ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen; en
- variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
7. Arbeidsongeschiktheid
7.1 Pensioenopbouw na Arbeidsongeschiktheid
1. Voor de Deelnemer wordt het deelnemerschap geheel of gedeeltelijk voortgezet zonder dat daarvoor premie is verschuldigd.
2. Gedurende de voortzetting van het deelnemerschap worden de Pensioenaanspraken vastgesteld op basis van de pensioengrondslag zoals bepaald volgens artikel 3.2.
3. Gedurende het voortgezette deelnemerschap wordt de opbouw van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen premievrij voortgezet volgens onderstaande tabel:
Mate van Arbeidsongeschiktheid volgens het UWV | Percentage voortgezette premievrije pensioenopbouw |
Minder dan 35% | 0% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 80% |
80 tot 100% | 100% |
4. Als de mate van Arbeidsongeschiktheid van de Deelnemer wijzigt, wordt de mate van voortgezette premievrije pensioenopbouw dienovereenkomstig aangepast, met dien verstande dat de mate van Arbeidsongeschiktheid waarop de premievrije pensioenopbouw wordt gebaseerd niet uitgaat boven de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij aanvang van het deelnemerschap. De voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling gaat pas in na afloop van de wachttijd in de zin van de WIA.
5. Indien de Deelnemer volledig revalideert, stopt de voortgezette pensioenopbouw. In geval de Arbeidsongeschiktheid binnen vier weken opnieuw aanvangt, wordt de voortgezette pensioenopbouw hervat tot maximaal de voortgezette pensioenopbouw behorend bij de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij aanvang van het deelnemerschap. Vangt de Arbeidsongeschiktheid na vier weken aan, dan wordt de voortgezette pensioenopbouw niet hervat.
6. Bij een wijziging van de mate van Arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van de dan voor premievrije opbouw wegens Arbeidsongeschiktheid geldende pensioengrondslag.
7. Een toename in de mate van premievrije opbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
8. Een afname in de mate van premievrije doorbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is afgenomen.
9. De premievrije pensioenopbouw wordt beëindigd op het vroegste van de volgende tijdstippen:
- de dag waarop de Deelnemer overlijdt;
- de dag waarop de Deelnemer volledig revalideert, met in acht name van het bepaalde in lid 5 van dit artikel;
- de dag waarop de AOW ingaat; of
- de dag waarop de Pensioenrichtdatum, zoals die geldt per 1 januari 2021 of latere ingang WIA, wordt bereikt.
10.Verlagingen van de pensioenopbouw, als bedoeld in artikel 9.1, gelden tevens voor de Deelnemer.
7.2 Excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen
1. De Deelnemer kan recht hebben op een excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen. Er bestaat recht op een excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen indien een WIA- of WAO-uitkering wordt ontvangen en de eerste ziektedag voor 1 juli 2017 ligt en de Deelnemer bij aanvang ziekte deelnemer was bij Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland en volgens het op dat moment geldende pensioenreglement recht zou hebben op een excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Recht op een excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de Deelnemer die voor 35% of meer arbeidsongeschikt is geworden in de zin van de WIA. De hoogte van het excedent- arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij een volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%) 70% van het gedeelte van het (parttime) jaarsalaris dat meer bedraagt dan de WIA-loongrens. Het jaarsalaris is gemaximeerd op € 160.000. Voor parttimers geldt het maximum naar evenredigheid. Bij een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt de hoogte van het excedent- arbeidsongeschiktheidspensioen bepaald door de aanspraak bij een volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de vorige volzin te vermenigvuldigen met het daarbij behorende uitkeringspercentage zoals bepaald in lid 5.
3. Onder jaarsalaris als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan: het pensioengevend jaarsalaris zoals bedoeld in artikel 3.2 en als laatst voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid is vastgesteld met dien verstande dat voor de Gewezen Deelnemer die arbeidsongeschikt wordt, het pensioengevend jaarsalaris wordt gehanteerd dat als laatst voorafgaand aan de eerste ziektedag is vastgesteld.
4. Het excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop recht bestaat op een uitkering krachtens de WIA en wordt uitgekeerd tot de dag waarop de Deelnemer de Pensioenrichtdatum die ten tijde van ingang van het excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen gold of AOW-leeftijd bereikt, afhankelijk van de leeftijd die als eerste bereikt wordt, doch niet langer
dan tot en met de dag waarop de Deelnemer overlijdt respectievelijk tot en met de dag waarop de Deelnemer minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt.
5. Het uitkeringspercentage voor het excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen wordt als volgt vastgesteld:
Bij een mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt het uitkeringspercentage | |
0 tot 35% | 0% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 72,5% |
80 tot 100% | 100% |
Onder de mate van Arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de mate van Arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA zoals vastgesteld door het UWV.
6. Als de mate van Arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt de hoogte van het excedent- arbeidsongeschiktheidspensioen conform het bepaalde in xxx 0 met ingang van de dag waarop het recht op een verhoogde dan wel verlaagde WIA-uitkering ingaat.
7. Indien de Deelnemer na beëindiging van het dienstverband volledig revalideert, stopt het excedent- arbeidsongeschiktheidspensioen. In geval binnen vier weken opnieuw invalidering plaatsvindt, herleeft het excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen. Het excedent- arbeidsongeschiktheidspensioen herleeft niet als de invalidering na vier weken plaatsvindt.
8. De Deelnemer is verplicht het Pensioenfonds:
a. 46 weken en 104 weken na de eerste dag van ziekte, hiervan in kennis te stellen, indien hij of zij op dat moment nog arbeidsongeschikt is;
b. alle door hen nodig geoordeelde gegevens, waaronder de uitkeringsbescheiden van de WIA binnen 4 weken na ontvangst van deze bescheiden van het UWV aan hen te verstrekken of te doen verstrekken. Desgevraagd dient de Deelnemer daartoe het UWV, de daarbij behorende adviserende en administrerende instanties, te machtigen;
c. alle feiten of omstandigheden, die voor de vaststelling van uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen van belang zijn, te verschaffen, dan wel feiten of omstandigheden juist en volledig weer te geven;
d. onmiddellijk op de hoogte te stellen van het gehele of gedeeltelijke herstel, dan wel van de gehele of gedeeltelijke hervatting van de werkzaamheden;
e. onmiddellijk te informeren over wijzigingen in de uitkeringsverplichting krachtens de WAO of de WIA, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende uitkeringsbescheiden van de WAO of de WIA.
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties
8.1 Waardeoverdracht
1. Als de Gewezen Xxxxxxxxx gaat deelnemen in de pensioenregeling van een volgende werkgever, is het Pensioenfonds op verzoek van de Gewezen Deelnemer verplicht de waarde van de Pensioenaanspraken over te dragen naar de pensioenuitvoerder van die nieuwe werkgever mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Door de overdracht vervallen de Pensioenaanspraken op grond van dit reglement, met uitzondering van de Pensioenaanspraken op bijzonder partnerpensioen.
2. Het Pensioenfonds draagt een klein pensioen, zoals vastgelegd in artikel 66 Pensioenwet, van iemand die op of na 1 januari 2018 Gewezen Deelnemer wordt automatisch over naar de nieuwe pensioenuitvoerder van de Gewezen Deelnemer.
3. Wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 1 c Pensioenwet), dan heeft het Pensioenfonds de mogelijkheid om de aanspraak alsnog eenzijdig af te kopen.
8.2 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor partnerpensioen
1. Bij beëindiging van de partnerrelatie behoudt de Gewezen Partner aanspraak op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd.
2. Als de partnerrelatie van een (Gewezen) Deelnemer eindigt, wordt bij het overlijden van die (Gewezen) Deelnemer de Gewezen Partner als Partner beschouwd. De Gewezen Partner heeft dan recht op het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap was vastgesteld.
3. Als de partnerrelatie van een Pensioengerechtigde eindigt wordt bij het overlijden van die Pensioengerechtigde de Gewezen Partner als Partner beschouwd. De Gewezen Partner houdt dan recht op dat partnerpensioen.
4. Het bepaalde in lid 2 en 3 is niet van toepassing als:
a. de echtgenote of de geregistreerd partner bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de Scheiding anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen;
b. in verband met de beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap de partners schriftelijk anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen.
5. Het partnerpensioen voor een volgende Partner is het partnerpensioen dat kan worden verkregen volgens artikel 4.3, verminderd met de Pensioenaanspraak van de Gewezen Partner.
6. Bij overlijden van de Gewezen Partner vóór de Pensioendatum wordt het partnerpensioen van de betreffende Gewezen Partner weer beschikbaar gesteld voor de huidige of eventueel volgende Partner van de (Gewezen) Deelnemer.
8.3 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, kan de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner recht hebben op verevening van het ouderdomspensioen volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Pensioenverevening is niet aan de orde bij omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap of omgekeerd en ook niet bij beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap.
2. De hoofdregel van de WVPS is dat het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap is opgebouwd, voor de helft toekomt aan de Gewezen Partner. Hierover kunnen afwijkende afspraken gemaakt worden tussen de (Gewezen) Deelnemer en de Gewezen Partner.
3. Het recht op verevening kan alleen rechtstreeks bij het Pensioenfonds geldend gemaakt worden als het verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het Pensioenfonds is ingediend. Dit moet gebeuren met het formulier dat daarvoor wettelijk is voorgeschreven.
4. Het recht op verevening vervalt indien het te verevenen deel minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet bedoelde bedrag.
5. Zolang de uitkering aan de Gewezen Partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen van de Gepensioneerde. De uitkering van het aan de Gewezen Partner toegerekende deel van het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen vervalt
a. op de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt; dan wel
b. op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt, indien het overlijden plaatsvindt vóór het overlijden van de Gepensioneerde. De uitkering die toekwam aan de Gewezen Partner komt vanaf dat moment weer toe aan de Gepensioneerde.
6. Het Pensioenfonds zal voor de verevening kosten in rekening brengen. Deze kosten zijn voor rekening van beide gewezen echtgenoten of geregistreerde partners.
7. De (Gewezen) Deelnemer en de Gewezen Partner kunnen op grond van artikel 5 van de WVPS er voor kiezen om het vereveningsrecht, samen met het partnerpensioen van de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner, om te zetten naar een eigen ouderdomspensioen voor de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner. Het Pensioenfonds stelt bij deze conversie de eis dat de Pensioendatum wordt bepaald volgens de regels van dit pensioenreglement; ook de overige regels van dit reglement moeten zoveel mogelijk worden gevolgd.
8.4 Afkoop van kleine pensioenen bij einde deelname na 2017
1. Het Pensioenfonds heeft de mogelijkheid kleine pensioenen af te kopen wanneer de kleine pensioenen minder bedragen dan het op basis van artikel 66 Pensioenwet bepaalde bedrag. Dit geldt voor:
a. Xxxxx ouderdomspensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, indien de pensioengerechtigde met de afkoop instemt;
b. Xxxxx ouderdomspensioen en daar bijbehorende partner- en wezenpensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar na beëindiging van de deelname, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet) en de gewezen deelnemer met de afkoop instemt;
c. Wanneer de deelname is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, klein ouderdomspensioen en overige pensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar vanaf 2019, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet) en de gewezen deelnemer met de afkoop instemt;
d. Xxxxx partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
e. Xxxxx wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
f. Xxxxx bijzonder partnerpensioen bij Scheiding binnen zes maanden na de melding van de scheiding (artikel 68 Pensioenwet).
2. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde, Gewezen Deelnemer, Partner, Kind of Gewezen Partner binnen de wettelijke termijnen vanaf het moment waarop het recht op afkoop ontstaat en gaat binnen deze termijnen tot uitbetaling over. Na de uitkering van het afkoopbedrag zijn er geen aanspraken meer bij het Pensioenfonds.
3. Bij een eventuele afkoop past het Pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in het Tabellenboek.
8.5 Afkoop van kleine pensioenen bij einde deelname voor 2018
1. Het Pensioenfonds heeft de mogelijkheid om met instemming of zonder bezwaar van de aanspraakgerechtigde, kleine pensioenen af te kopen. Dit geldt voor:
2. Pensioenaanspraken van een Gewezen Deelnemer die op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 Pensioenwet bepaalde bedrag. Hierbij geldt dat:
a. De Gewezen Deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007;
b. De Gewezen Deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007 tot 1 januari 2018.
3. Bij een eventuele afkoop past het Pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in het Tabellenboek voor Collectiviteitkring A.
9. Uitkering van de pensioenen
1. Het Pensioen wordt uitbetaald in twaalf gelijke maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand.
2. Het Pensioen wordt uitbetaald aan de Pensioengerechtigde, met dien verstande dat het wezenpensioen van het Kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het Kind.
3. Uitbetaling van de Pensioenen geschiedt onder de volgende voorwaarden:
a. de Pensioengerechtigde woonachtig in het buitenland dient een behoorlijk bewijs van zijn in leven zijn te overleggen;
b. indien door overlijden van een (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd, moet een uittreksel uit het Basisregistratie Personen worden overgelegd, waarop de datum van overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde staat vermeld;
c. indien het hierboven bedoelde partnerpensioen toekomt aan de Partner van een ongehuwde en niet wettelijk als partner geregistreerde (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dienen stukken te worden overgelegd, waarin ten genoegen van het Pensioenfonds wordt aangetoond dat de gezamenlijke huishouding onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden nog bestond;
d. tevens moeten eventuele andere stukken, welke door het Pensioenfonds worden verlangd, worden ingestuurd.
De kosten voor het verstrekken van de hiervoor bedoelde bewijzen en verklaringen zijn voor rekening van belanghebbende(n).
4. Bij uitbetalingen buiten Nederland kan het Pensioenfonds de werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen bij de belanghebbende(n).
5. De Pensioengerechtigde behoudt tijdens zijn leven recht op niet gedane uitkeringen.
6. De uitkeringen worden verminderd met die belastingen en premieheffingen, welke het Pensioenfonds verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
7. Als het ouderdomspensioen op de Pensioendatum hoger is dan volgens de wet op de loonbelasting 1964 is toegestaan, mag het Pensioenfonds een deel van het pensioen afkopen aan de Gepensioneerde. Nadat het ouderdomspensioen gedeeltelijk is afgekocht, blijft het resterende ouderdomspensioen binnen de grenzen van de Wet.
10. Overige bepalingen
10.1 Fiscale maximering
1. Een AOW-overbruggingspensioen (zoals omschreven in artikel 6.3) is maximaal gelijk aan twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie-uitkering.
2. Als een (Gewezen) Deelnemer gedurende het deelnemerschap in deeltijd heeft gewerkt, wordt:
- de laatste pensioengrondslag op voltijds basis vastgesteld;
- deze pensioengrondslag vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Bij wisselende deeltijdpercentages gedurende het deelnemerschap wordt het gewogen gemiddelde parttimepercentage genomen.
3. Als een Gewezen Deelnemer gedurende het deelnemerschap bij Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland parttime heeft gewerkt, wordt:
- de laatste pensioengrondslag bij Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland op fulltimebasis vastgesteld;
- deze pensioengrondslag vermenigvuldigd met het parttimepercentage. Bij wisselende parttimepercentages gedurende het deelnemerschap bij Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland en het deelnemerschap bij het Pensioenfonds wordt het gewogen gemiddelde parttimepercentage genomen.
4. Het Pensioenfonds blijft bij de uitvoering van de pensioenregeling binnen de grenzen van de fiscale wet- en regeling. Bij een verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd kan het Bestuur besluiten dit pensioenreglement per de datum waarop de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd, aan te passen aan die hogere leeftijd en worden de tot dat moment opgebouwde Pensioenaanspraken van de Deelnemers en de premievrije Pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemer per voornoemde datum omgezet naar Pensioenaanspraken met de verhoogde pensioenrichtleeftijd.
Ten aanzien van de Deelnemers blijft voor de einddatum van de pensioenopbouw de Pensioenrichtdatum gelden zoals die gold bij ingang van de premievrije opbouw tenzij het Bestuur hier anders over besluit.
10.2 Vervreemden van Pensioenaanspraken en Pensioenrechten
De (Gewezen) Deelnemer, de Gewezen Partner of de Pensioengerechtigde kan zijn recht op een Pensioenaanspraak of Pensioenrecht niet afkopen, vervreemden of prijsgeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid stellen, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
10.3 Uitgesloten risico’s
1. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een (Gewezen) Partner, dan vervalt het uit hoofde van dit Pensioenreglement ten behoeve van die (Gewezen) Partner verzekerde (bijzonder) partnerpensioen, hoe ook geheten, en wordt in plaats daarvan een (bijzonder) partnerpensioen uitgekeerd dat kan worden verworven op
basis van de premievrije waarde van het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
2. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een Kind, dan vervalt het gehele wezenpensioen, hoe ook geheten, dat ten behoeve van dat Kind door het Pensioenfonds is verzekerd;
3. Het Bestuur zal zich bij haar oordeelvorming baseren op een strafrechtelijk vonnis.
4. Op het in lid 1 bedoelde te verwerven (bijzonder) partnerpensioen zijn, voor zover zij niet afwijken van dit artikel, de bepalingen uit dit Pensioenreglement, met name maar niet beperkt tot de bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen, van toepassing.
5. De ingevolge lid 1 benodigde rekenregels worden bij toekenning van het (bijzonder) partnerpensioen door het Bestuur vastgesteld op basis van de fondsgrondslagen.
10.4 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het Bestuur.
10.5 Overgangsbepalingen
1. De Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten die tot 31 december 2017 zijn opgebouwd krachtens het Pensioenreglement Unisys Combi Pensioen 2017 (de aldaar genoemde DB-rechten) zijn overgedragen naar het Pensioenfonds. De Pensioenaanspraken en Pensioenrechten zijn in de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2021 ondergebracht in Collectiviteitkring Unisys van het Pensioenfonds en uitgevoerd volgens het Pensioenreglement Unisys dat in die periode van toepassing was. Vanaf 1 mei 2021 vindt de opbouw van Pensioenaanspraken alsmede de risicoverzekeringen voor de Deelnemer plaats op basis van dit pensioenreglement. Dit pensioenreglement betreft een voortzetting van de pensioenregeling zoals die voorheen in Collectiviteitkring Unisys is uitgevoerd.
2. De hiervoor in lid 1 bedoelde premievrije Pensioenaanspraken van de (Gewezen) Deelnemer zijn omgezet naar Pensioenaanspraken krachtens het Pensioenreglement Unisys dat in de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2021 van toepassing was in Collectiviteitkring Unisys. Deze omzetting heeft plaatsgevonden op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij omzetting zijn premievrije Pensioenaanspraken op Pensioen verkregen uit de waarde van de opgebouwde Pensioenaanspraken krachtens het Pensioenreglement Unisys Combi Pensioen 2017. De premievrije Pensioenaanspraken van de (Gewezen) Deelnemer per 30 april 2021 worden ongewijzigd omgezet naar Pensioenaanspraken krachtens dit pensioenreglement.
3. De deelnemersjaren zoals op basis van artikel 3.1 van dit pensioenreglement vastgesteld, worden vermeerderd met de deelnemersjaren die liggen in de periode tussen 1 januari 2018 en 1 mei 2021.
4 De (Gewezen) Deelnemers die tot en met 31 december 2003 Pensioenrechten opbouwden volgens het op die datum geldende Xxxxxxxxx pensioenreglement, behouden het premievrije recht op een aanvullend ouderdomspensioen ofwel ongehuwdenpensioen dat tot en met 31 december 2004 is opgebouwd.
5. Het in lid 4 bedoelde aanvullend ouderdomspensioen ofwel ongehuwdenpensioen wordt uitgekeerd aan:
a. de (Gewezen) Deelnemer op het moment dat op de Pensioendatum geen Partner in aanmerking komt voor partnerpensioen.
b. de (Gewezen) Deelnemer bij beëindiging van de partnerrelatie na Pensioendatum; of
c. de Gepensioneerde op het moment dat na de Pensioendatum de Partner overlijdt.
6. Bij bepaling van de hoogte van de toeslag (conform artikel 5) per 1 januari 2023, zal vanwege de wijziging van de referteperiode naar september, de maand oktober 2021 buiten beschouwing worden gelaten. Deze is reeds meegenomen in de bepaling van de hoogte van de toeslag per 1 januari 2022.
10.6 Klachten- en geschillenprocedure
Het Pensioenfonds kent een klachten- en geschillenprocedure, dit reglement is gepubliceerd op de website van het Pensioenfonds (xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx).
10.7 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 mei 2021 en voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2024.