PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID PC 104
PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID PC 104
AKKOORDEN EN COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
UITGAVE 2019-2020
comité
Verloning
Arbeidstijd
212 212.1 Inhaalrust (zondagrust)
213 Spreidingstermijn voor opeenvolgende ploegen
230 Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag
230.1 Afvloeiingsbrugpensioen en sociaal brugpensioen
van de brugpensioenvergoedingen
in geval van afvloeiingsbrugpensioen
230.4-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (nachtwerk)
230.4-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021 (nachtwerk)
230.5-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (lange loopbaan)
230.5-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021
230.6-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (zwaar beroep)
230.6-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
315 | Carensdag |
320 | Opzeggingstermijnen |
335 | Kredieturen |
340 | Tijdskrediet en andere stelsels van loopbaanvermindering |
342 | Tijdskrediet en andere stelsels van loopbaanvermindering - 55 en 57 jaar - Recht op onderbrekingsvergoedingen |
400 Opleiding en bevordering tewerkstelling
410 | Bepaling van de inspanning ten voordele van personen |
420 | die behoren tot de risicogroepen voor 2019-2020 Bijkomende inspanningen inzake opleiding |
430 | Minder-valide werknemers |
500 Sociaal overleg
510 Syndicale afvaardiging
520 Vakbondsvorming
540 Verzoening
550 Syndicale waarborgen
560 Ondernemingsraden
570 Prestaties van algemeen belang in vredestijd
600 | Bestaanszekerheid 610 Bestaanszekerheid |
700 | Sociale programmatie 700 Sectoraal akkoord 2017-2018 |
800 | Bijlage 800 Bijlage |
INHOUDSOPGAVE
000 | Opleiding en bevordering tewerkstelling |
500 | Sociaal overleg |
600 | Bestaanszekerheid |
700 | Sociale programmatie |
800 | Bijlage |
WERKINGSSFEER PARITAIR COMITÉ
K.B.: 09/02/1971 B.S.: 19/03/1971 - BEVOEGDHEID K.B.: 17/01/1972 B.S.: 26/04/1972 - LEDEN
1. Inhoud:
K.B. 09/02/1971:
Oprichting van het Paritair comité voor de ijzernijverheid en vaststelling van zijn bevoegdheid.
K.B. 17/01/1972:
Vaststelling van het aantal leden van het Paritair comité voor de ijzernijverheid.
010 BEVOEGDHEID VAN HET PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID
UITTREKSEL VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 9 FEBRUARI 1971
TOT OPRICHTING VAN SOMMIGE PARITAIRE COMITÉS EN TOT VASTSTELLING VAN HUN BENAMING EN BEVOEGDHEID.
Artikel 1 §1, alinea 2
Er worden Paritaire comités opgericht van werkgevers en werknemers waarvan de benaming en de bevoegdheid hieronder worden vastgesteld:
§1. Voor de werknemers die hoofdzakelijk handenarbeid verrichten, en hun werkgevers:
“Het Paritair comité voor de ijzernijverheid” te weten voor de ondernemingen die als hoofdactiviteit een of meerdere van volgende bedrijvigheden uitoefenen:
- klaarmaken en agglomereren van xxxxxxxxx;
- voortbrenging van gietijzer;
- voortbrenging van ruwstaal en ruwijzer in staven of in halffabrikaten door middel van voortdurend gieten;
- warmwalsen;
- koudwalsen van plaatijzer;
- koudwalsen van bandijzer voor de fabricage van blik;
- fabricage van ongelaste buizen;
- laboratoria voor controle en navorsing op het gebied van de ijzernijverheid.
De bevoegdheid van het comité strekt zich eveneens uit tot al de bedrijvigheden uitgeoefend door deze ondernemingen, zowel optredend afzonderlijk als onderling gegroepeerd, en die het bijkomstig uitmaken van een van die welke in het eerste lid werden beoogd. Maken dergelijke nevenbedrijvigheden uit:
- de voortbrenging van cokes, elektrische drijfkracht en zuurstof;
- de behandeling van bijproducten der cokesfabrieken, hoogovens, staalfabrieken en walserijen;
- de onderhoudswerkplaatsen van de ijzernijverheidsinstallaties;
- fabricage van vormen in gietijzer en van vormen in staal;
- het smeden, persen en fabricage van schroefdraadartikelen;
- het koudwalsen en het plooien van ander bandijzer dan dat wat voor de blikfabricage is bestemd;
- de metallieke of chemische bekleding van plaatijzer en van bandijzer;
- het draadtrekken van machinedraad en de aanverwante bedrijvigheden;
- fabricage van gelaste buizen.
Uittreksel van het koninklijk besluit van 17 januari 1972 tot vaststelling van het aantal leden van bepaalde Paritaire comités.
AANTAL LEDEN
Uittreksel van het koninklijk besluit van 17 januari 1972 tot vaststelling van het aantal leden van bepaalde Paritaire comités.
Artikel 1.2
Het Paritair comité voor de ijzernijverheid bestaat uit zesentwintig gewone en zesentwintig plaatsvervangende leden.
MEI 1947
1. Inhoud:
Huishoudelijk reglement van het Paritair comité voor de ijzernijverheid.
015 HUISHOUDELIJK REGLEMENT
Artikel 1
SAMENSTELLING
Overeenkomstig de bepalingen van (het koninklijk besluit van 17 januari 1972 is het Nationaal Paritair Comité voor de ijzernijverheid samengesteld uit 13 gewone leden en 13 plaatsvervangende leden die de ondernemingshoofden vertegenwoordigen en uit 13 gewone leden en 13 plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen).
Het Comité wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter, die bijgestaan worden door een secretaris en een adjunct-secretaris, evenals door een referendaris.
Artikel 2
Met de voorafgaande instemming van het Comité, mogen de afvaardiging van de ondernemingshoofden en de afvaardiging van de werknemers zich door ten hoogste drie technische adviseurs laten vergezellen.
De technische adviseurs hebben slechts raadgevende stem.
Artikel 3
Alleen de gewone leden worden op de vergaderingen van het Comité uitgenodigd. Als een gewoon lid afwezig is, zorgt zijn groep voor zijn vervanging.
De plaatsvervangende leden ontvangen al de bescheiden en mededelingen juist zoals de gewone leden.
Artikel 4
De voorzitter van het Comité leidt de besprekingen, roept de leden bijeen, doet de notulen goedkeuren, vertegenwoordigt het Comité bij de bestuurlijke overheden en bij de particuliere besturen en zorgt voor de goede werking van het Comité.
De ondervoorzitter wordt verzocht al de vergaderingen bij te wonen.
Als de voorzitter afwezig is, vervangt de ondervoorzitter hem. Deze heeft dan dezelfde bevoegdheden en dezelfde plichten.
Artikel 5
De secretaris stelt de notulen van de vergaderingen op, houdt de minuut van de collectieve overeenkomsten bij, levert er afschriften van af en bewaart het archief.
De adjunct-secretaris wordt verzocht al de vergaderingen bij te wonen. Hij zal de secretaris in zijn functies bijstaan. Als deze afwezig is, zal hij zijn functies waarnemen.
Artikel 6
BEVOEGDHEID
Het Comité heeft hoofdzakelijk als opdracht:
a) de algemene grondslagen van bezoldiging vast te leggen die met de graden van beroepskwalificatie overeenkomen, onder meer door het afsluiten van collectieve overeenkomsten;
b) te beslissen over de algemene arbeidsvoorwaarden en inzonderheid over die welke verplicht in de werkplaatsreglementen moeten voorkomen;
c) in voorkomend geval de regeringsoverheden bij te staan in het voorbereiden en het uitvoeren van de sociale wetgeving die de staalindustrie aanbelangt;
d) elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat tussen de bedrijfshoofden en de loonarbeiders mocht dreigen te ontstaan of mocht ontstaan zijn;
e) de beroepsopleiding van de leerjongens, evenals de nauwe en bestendige betrekkingen met de instituten voor beroepsoriëntering en de vakscholen te bevorderen;
f) de grondslagen van de betrekkingen tussen de bedrijfshoofden en de werknemers op het vlak van de onderneming vast te leggen.
Artikel 7
VERGADERINGEN
De vergaderingen van het Comité worden bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij uit eigen beweging, hetzij op schriftelijk verzoek van ten minste (zeven) gewone leden of van een van de vertegenwoordigde groepen.
Artikel 8
In de oproepingsbrief worden de agendapunten aangeduid. In de mate van het mogelijke worden die punten toegelicht in een verklarende nota die bij de oproepingsbrief gevoegd wordt.
De punten die op verzoek van een gedeelte van de leden op de agenda ingeschreven zijn, moeten noodzakelijk verantwoord worden. Bovendien moet aangestipt worden of de aanvragers zinnens zijn de beslissing algemeen verbindend te maken.
Artikel 9
Wanneer de leden de bijeenroeping van het Nationaal Paritair Comité vragen of wanneer een van de vertegenwoordigde organisaties zich tegen een beslissing van een gewestelijke subcommissie verzet, zoals in artikel 18 voorzien is, komt het Nationaal paritair Comité binnen acht dagen bijeen, liefst op woensdagvoormiddag.
Deze eerste bijeenkomst wordt gehouden om de leden toe te laten de op de agenda ingeschreven punten uiteen te zetten.
Een tweede bijeenkomst wordt uiterlijk veertien dagen na de eerste bijeengeroepen.
Wordt op deze tweede vergadering geen overeenstemming bereikt, dan zullen de onderhandelingen afgesprongen verklaard worden, tenzij de leden er eenparig anders over beslissen.
Artikel 10
PROCEDURE
Het Comité kan slechts geldig beraadslagen en stemmen indien ten minste (zeven) gewone of plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen (zeven) gewone of plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen aanwezig zijn.
Artikel 11
De beslissingen worden eenparig genomen door de aanwezige leden met medebeslissende stem.
Op verzoek van het Comité of van een van de vertegenwoordigde organisaties kan een koninklijk besluit aan de getroffen beslissingen bindende kracht geven.
Xxxxx aan deze beslissingen geen bindende kracht verleend, dan laat de bevoegde Minister aan het Comité weten waarom op dat verzoek niet werd ingegaan.
Artikel 12
Erkennen twee derde van de aanwezige leden dat de zaak dringend is, dan kan het Comité geldig beraadslagen en stemmen over punten die niet op de agenda staan.
Artikel 13
NOTULEN VAN DE VERGADERINGEN
De notulen van de vergaderingen worden door toedoen van de voorzitter opgesteld en samen met de secretaris of de adjunct-secretaris door hem getekend.
In de mate van het mogelijke worden de notulen vóór de datum van de volgende vergadering aan de gewone en de plaatsvervangende leden gezonden.
Artikel 14
Tenzij het Comité een andere mening toegedaan is, wordt de uitvoering van de genomen beslissingen aan de zorgen van de voorzitter overgelaten.
Artikel 15
BEPERKTE SUBCOMMISSIES
Het Comité kan beperkte subcommissies oprichten om de studie van bepaalde tot haar bevoegdheid behorende kwesties voor te bereiden.
De beperkte subcommissies kunnen vast of tijdelijk zijn.
Tenzij zij door het plenair Comité daartoe gemandateerd zijn, hebben de beperkte subcommissies geen beslissingsmacht.
Artikel 16
De beperkte subcommissies worden voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter van het plenair Comité.
Het secretariaat van die beperkte subcommissies wordt waargenomen door de secretaris of de adjunct-secretaris van het plenair Comité.
Artikel 17
De leden van de beperkte subcommissies worden door het plenair Comité aangewezen en tellen even veel vertegenwoordigers van de werkgevers als vertegenwoordigers van de werknemers.
Voor de procedure van de besprekingen en de beslissingen die zullen genomen worden, zijn de beperkte subcommissies binnen het raam van hun bevoegdheid onderworpen aan dezelfde bepalingen als het plenair Comité.
De beperkte subcommissies kunnen eventueel onder hun leden een afgevaardigde die de werkgevers vertegenwoordigt en een afgevaardigde die de werknemers vertegenwoordigt aanwijzen, die bij gemotiveerd advies bij het plenair Comité verslag zullen uitbrengen over de opdracht die hun werd toevertrouwd.
Artikel 18
GEWESTELIJKE SUBCOMMISSIES
Het Nationaal Paritair Comité kan gewestelijke subcommissies oprichten voor het onderzoek van bepaalde kwesties die tot zijn bevoegdheid behoren of voor de toepassing van zijn beslissingen op bepaalde gebieden.
Al de beslissingen van de gewestelijke subcommissies moeten evenwel binnen 48 uren ter kennis van de voorzitter van het Nationaal Comité gebracht worden, die onmiddellijk de leden van dit laatste inlicht.
Tenzij een van de vertegenwoordigde organisaties binnen acht dagen na de kennisgeving verzet aantekent, is de beslissing van toepassing.
Vaste gewestelijke paritaire subcommissies zullen opgericht worden te Luik, Charleroi en La Louvière.
Tijdelijke gewestelijke paritaire subcommissies mogen op verzoek van de partijen opgericht worden voor de afgezonderde ondernemingen die niet onder een vaste gewestelijke subcommissie ressorteren.
De gewestelijke subcommissies kunnen bij beslissing van het Nationaal Paritair Comité afgeschaft worden.
Artikel 19
De voorzitter en de secretaris van de gewestelijke subcommissies worden door het Nationaal Paritair Comité aangewezen.
De regels die op het stuk van de vergaderingen en de procedure van de besprekingen voor het Nationaal paritair Comité bepaald zijn, zijn door assimilatie van toepassing op de gewestelijke subcommissies.
Zij zullen door een huishoudelijk reglement kunnen verduidelijkt worden.
Artikel 20
Het aantal afgevaardigden die in de gewestelijke subcommissies zetelen zal door het Nationaal Paritair Comité worden vastgesteld; op voordracht van de op nationaal vlak vertegenwoordigde organisaties zal dat Comité ook de namen van de leden aanwijzen.
Iedere afvaardiging zal ten minste een lid van het Nationaal Paritair Comité moeten omvatten.
Met de voorafgaande instemming van de gewestelijke subcommissie mogen de afvaardiging van de werkgevers en de afvaardiging van de werknemers zich laten vergezellen van technische adviseurs, wier aantal twee niet mag te boven gaan.
De technische adviseurs hebben slechts raadgevende stem.
Artikel 21
De bevoegdheid van de gewestelijke paritaire subcommissies is als volgt bepaald:
1) zij passen de beslissingen van het Nationaal Paritair Comité aan de bijzondere toestand van een streek aan;
2) zij bestuderen de voorstellen die in het Nationaal Paritair Comité zullen gedaan worden uitgaande van de erkende gewestelijke noodwendigheden;
3) zij onderzoeken alle kwesties die hun door een van de vertegenwoordigde organisaties voorgelegd worden.
Het Nationaal Paritair Comité kan eventueel zijn bevoegdheden overdragen aan de gewestelijke subcommissies op het stuk van de verzoening voorzien in artikel 22 en volgende van dit reglement.
Artikel 22
VERZOENING
Met het oog op de uitoefening van de verzoeningsbevoegdheid waarvan spraak is in artikel 6 d) van dit reglement, richt het Comité in zijn schoot een Vast Bureau op dat drie werkgeversafgevaardigden en drie werknemersafgevaardigden en evenveel plaatsvervangers telt.
(Dat Bureau werkt volgens de bepalingen van de artikelen 5 t.e.m. 9 van het besluit van de Regent van 10 oktober 1945 tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten van de paritaire comités.)
Artikel 23
Het Vast Bureau kan slechts geldig beraadslagen en beslissen als twee werkgeversafgevaardigden en twee werknemersafgevaardigden aanwezig zijn.
Artikel 24
Wanneer het Vast Bureau een geschil of een betwisting in verband met een onderneming moet onderzoeken, mag het gewoon of plaatsvervangend lid van werknemers- of van werkgeverszijde dat tot de betrokken onderneming behoort niet in het Bureau zetelen.
Artikel 25
De voorzitter roept de betrokken partijen of hun vertegenwoordigers op. Als een van de betrokken partijen weigert te verschijnen, stelt het Bureau vast dat de verzoening mislukt is.
Artikel 26
WIJZIGINGEN AAN DIT REGLEMENT
Dit reglement zal slechts bij beslissing van het plenair Comité kunnen gewijzigd worden en dat Comité zal slechts geldig kunnen beraadslagen en beslissen indien de voorgenomen wijzigingen op de agenda ingeschreven zijn.
De aldus ingevoerde wijzigingen zullen pas uitwerking mogen hebben na verloop van één maand na de datum van de vergadering waarop zij aangenomen werden.
VERLONING
C.A.O.: 10/01/1974 (nr. 2488/CO/104), gewijzigd door het nationaal akkoord van 23/05/1989, tot koppeling van de lonen aan het indexcijfer.
1. Inhoud:
Koppeling van de lonen aan het indexcijfer.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 10/01/1974 voor een onbepaalde duur.
112 KOPPELING VAN DE LONEN AAN HET INDEXCIJFER
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 10 JANUARI 1974 OVER DE KOPPELING VAN DE LONEN AAN HET INDEXCIJFER DER CONSUMPTIEPRIJZEN (BASIS 1971 = 100), GEWIJZIGD DOOR HET NATIONAAL AKKOORD VAN 23 MEI 1989
Artikel 1
Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op al de ondernemingen die onder het Paritair comité van de IJzer- en Staalnijverheid ressorteren en op de aldaar tewerkgestelde arbeiders.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt met indexcijfer bedoeld het maandelijkse indexcijfer der consumptieprijzen dat op het einde van iedere maand in het Belgisch Staatsblad verschijnt.
Al de berekeningen over de waarde van indexen nodig voor de toepassing van deze overeenkomst worden doorgevoerd tot de derde decimaal en daarna op het hogere honderdste afgerond zodra de derde decimaal 5 bereikt.
Artikel 3
De lonen die op 1 december 1973 in de ondernemingen van toepassing zijn, worden tegenover het referte-indexcijfer van 114,62 geplaatst. Ze blijven van kracht zolang het indexcijfer niet tot lager dan 112,37 daalt of 116,91 niet bereikt.
Deze lonen worden met 2% verhoogd wanneer het indexcijfer 116,91 bereikt of overschrijdt. De aldus verhoogde lonen worden dan tegenover die nieuwe referentie-index geplaatst.
Ze worden met 2% verlaagd wanneer het indexcijfer onder 112,37 daalt. De aldus verlaagde lonen worden dan tegenover dit nieuwe indexcijfer geplaatst.
Artikel 4
Nadien worden de lonen dan, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 3, telkens met 2% verhoogd wanneer het indexcijfer een referentie-index bereikt of overschrijdt die gelijk is aan de met 2% verhoogde referentie-index waartegenover de lonen na de vorige verandering werden geplaatst.
Op dezelfde wijze worden de lonen dan telkens met 2% verlaagd wanneer het indexcijfer onder een referentie-index daalt die gelijk is aan de met 2% verlaagde referentie-index waar tegenover de lonen na de vorige verandering werden geplaatst.
Artikel 5
De verhogingen en verlagingen die krachtens deze overeenkomst worden toegepast gaan in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het indexcijfer dat aanleiding tot de toepassing van artikel 3 of 4 gaf, betrekking heeft.
Artikel 6
(...) Artikel 6 opgeheven door het nationaal akkoord van 23 mei 1989
Artikel 7
(...) Artikel 7 opgeheven door het nationaal akkoord van 23 mei 1989.
Artikel 8
(...) Artikel 8 opgeheven door het nationaal akkoord van 23 mei 1989
Artikel 9
Deze overeenkomst sluit op nationaal gewestelijk en plaatselijk vlak iedere aanvraag uit tot individuele of collectieve aanpassing van de lonen op grond van de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud.
Artikel 10
Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1974; vanaf deze datum vervangt zij de collectieve overeenkomst van 17 februari 1965 tot koppeling van de lonen aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk, welke overeenkomst daarmee vervalt.
Zij wordt voor een onbepaalde duur gesloten en kan met een termijn van drie maanden opgezegd worden.
C.A.O.: 14/05/1971(642/CO/104), gewijzigd door de C.A.O. van 24/07/1974 (3032/CO/104).
1. Inhoud:
Bezoldiging van de jonge werknemers.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/04/1971 voor een onbepaalde duur.
113 BEZOLDIGING VAN DE JONGE WERKNEMERS
COLLECTIEVE OVEREENKOMST VAN 14 MEI 1971 BETREFFENDE DE BEZOLDIGING VAN DE JONGE WERKNEMERS.
Artikel 1
Deze overeenkomst is van toepassing op de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren en op de arbeiders die ze tewerkstellen.
SECTIE 1 - MINDERJARIGEN DIE TEWERKGESTELD ZIJN IN FUNCTIES WAARVOOR GEEN DOOR EEN DIPLOMA VAN HET BEROEPS- OF TECHNISCH ONDERWIJS BEKRACHTIGDE VOORAFGAANDE SCHOOLOPLEIDING VEREIST IS
Artikel 2
De minderjarige, die tewerkgesteld is in een in het opschrift van deze sectie beoogde functie, geniet van het loon van de beroepscategorie waartoe hij behoort, op voorwaarde dat hij zijn werk werkelijk uitvoert met een rendement dat in hoeveelheid en kwaliteit gelijk is aan dat van de werknemers van dezelfde categorie.
Artikel 3
Ingeval artikel 2 niet van toepassing is, wordt de minderjarige tewerkgesteld in een in deze sectie beoogde functie, na een aanpassingsperiode van drie maanden te rekenen van de datum van indienstneming in de onderneming, bezoldigd volgens de in artikel 9 opgemaakte schaal.
Artikel 4
Ten einde de lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige te verzekeren en te vermijden dat hij zijn gezondheid schaadt, wordt het uitoefenen van zekere functies, die op het vlak van de onderneming moeten bepaald zijn, ondergeschikt aan een geschiktheidsonderzoek van de minderjarige door de arbeidsgeneesheer.
SECTIE 2 - MINDERJARIGEN DIE TEWERKGESTELD ZIJN IN FUNCTIES WAARVOOR EEN DOOR EEN DIPLOMA VAN HET BEROEPS- OF TECHNISCH ONDERWIJS BEKRACHTIGDE VOORAFGAANDE SCHOOLOPLEIDING VEREIST IS
Artikel 5
De minderjarige tewerkgesteld in een in het opschrift van deze sectie beoogde functie, wordt, na een aanpassingsperiode van drie maanden te rekenen van de datum van indienstneming in de onderneming en voor zover hij aan de in artikel 6 vermelde voorwaarden voldoet, volgens de in artikel 9 opgemaakte schaal bezoldigd.
Artikel 6
De minderjarige kan slechts aanspraak maken op het voordeel van de bepalingen van artikel 5 op de dubbele voorwaarde dat hij het vereiste diploma bezit en werkelijk een functie uitoefent waartoe de in zijn diploma bevestigde beroepsbekwaamheid vereist is.
Artikel 7
(...) Opgeheven.
Artikel 8
In elk geval moet de jonge gediplomeerde tenminste hetzelfde loon bekomen als de jonge niet gediplomeerde die dezelfde leeftijd heeft en die dezelfde functie uitoefent in dezelfde voorwaarden van omgeving en sfeer.
Artikel 9
AFDELING 3 - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE IN SECTIES 1 EN 2 BEOOGDE MINDERJARIGEN
De minderjarigen worden volgens de hiernavolgende schaal bezoldigd:
Leeftijd Percentage van het referteloon | |
18 jaar | 100% |
17,5 jaar | 95% |
17 jaar | 90% |
16,5 jaar | 85% |
16 jaar | 80% |
-16 jaar | 75% * |
* Artikel gewijzigd door XXX van 24 juli 1974, Artikel 3.
Artikel 10
Voor de toepassing van artikel 9 moet onder referentieloon verstaan worden het loon dat overeenstemt met de lagere categorie van de uitgeoefende functie.
Wanneer echter de minderjarige een werk uitoefent dat in de onderneming gewoonlijk alleen aan jonge werknemers toevertrouwd wordt, dan worden het referentieloon en eventueel de schaal op het vlak van de onderneming bepaald.
Artikel 11
Gedurende de in de artikelen 3 en 5 beoogde aanpassingsperiode, geniet de minderjarige van het percentage van het referentieloon dat overeenstemt met de leeftijdsklasse die juist onder degene waartoe hij behoort, staat.
Artikel 12
De baremaverhogingen in toepassing van de artikelen 3 en 5 gebeuren op de tijdperken die in de ondernemingen gebruikelijk zijn.
Artikel 13
Na zijn militaire dienst wordt de beroepstoestand van de minderjarige opnieuw onderzocht met het oog op zijn bestemming hetzij voor zijn vorige functie, hetzij voor een andere open functie die het best aangepast is aan zijn persoonlijke bekwaamheid en aan zijn huidige en toekomstige belangen.
Teneinde de gelijkheid tussen de jongeren die aan de militaire dienst onderworpen zijn en degenen die, om één of andere reden aan deze verplichting niet onderworpen zijn, zoveel mogelijk te verwezenlijken, wordt de duur van de militaire dienst begrepen in het berekenen van de anciënniteit in alle gevallen waar deze, volgens de in de onderneming toepasselijke regels, een criterium is voor het verkrijgen van een sociaal voordeel.
Artikel 14
De bepalingen van deze overeenkomst doen geen afbreuk noch aan de gunstigere maatregelen die op gewestelijk vlak of op het vlak van de onderneming bestaan, noch aan de op individueel vlak verkregen voordelen.
Ze moeten slechts toegepast worden op de punten en in zover de toestand van de minderjarigen minder gunstig is dan degene die uit deze overeenkomst voortvloeit.
Artikel 15
Deze overeenkomst treedt op 1 april 1971 in werking en wordt voor een onbepaalde duur gesloten.
Zij zal kunnen opgezegd worden met een opzeggingstermijn van drie maanden, die niet vóór 1 september 1976 mag aanvangen. Artikel gewijzigd door Artikel 4 van de CAO van 24 juli 1974.
Artikel 16
SECTIE 4 - OVERGANGSBEPALINGEN
(...) Opgeheven door CAO van 24 juli 1974, artikel 5.
C.A.O.: 1978 en bijgevoegde paritaire commentaar.
1. Inhoud:
Toekennen van een gewaarborgd maandloon aan de arbeiders in continu arbeidsstelsel.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/11/1978 voor een onbepaalde duur.
117 BESCHERMING VAN HET LOON
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BETREFFENDE HET TOEKENNEN V AN EEN GEWAARBORGD MAANDLOON AAN DE ARBEIDERS IN DOORLOPEND ARBEIDSREGIME TEWERKGESTELD
Artikel 1
HOOFDSTUK I - TOEPASSINGSGEBIED
Deze overeenkomst is van toepassing op al de ondernemingen die onder het Paritair comité van de ijzernijverheid ressorteren en op de arbeiders die met deze ondernemingen zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst voor werklieden.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - VOORWERP VAN DE OVEREENKOMST
Onderhavige overeenkomst heeft tot doel de bijzondere modaliteiten betreffende de toekenning van het gewaarborgd maandloon aan de in doorlopend arbeidsregime tewerkgestelde werknemers vast te stellen. Deze bijzondere modaliteiten worden geregeld door volgende bepaling, die werd overgenomen uit de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 februari 1972 betreffende de arbeidsduur, opgeheven door de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 oktober 1978 betreffende de vermindering van de arbeidsduur tot 39 uur/week.
“Artikel 14
Bij de toepassingsmodaliteiten van de collectieve arbeidsovereenkomst op 9 juni 1970 in de NAR gesloten betreffende het toekennen, gedurende de eerste maand van ziekte, van een aanvullende vergoeding bij de ziekte- en invaliditeitsverzekering, is onder meer voorzien dat de zondag als gebruikelijke inactiviteitsdag dient beschouwd te worden.
In afwijking van deze enige bepaling zal de in doorlopend arbeidsregime tewerkgestelde arbeider die ten gevolge van ziekte een arbeidsongeschiktheid ondergaat, gedurende de door het gewaarborgd maandloon gedekte periode volgende voordelen genieten:
a) voor de zondagen waarop hij gewerkt zou hebben indien hij niet ziek geworden was, 89%1 van het gedeelte van het enkelvoudig loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkeringen van de ziekten invaliditeitsverzekering niet overschrijdt, en 91,5% van het gedeelte van dit loon dat deze grens wel overschrijdt;
b) en, overeenkomstig de algemene regel, voor de compensatierustdagen van de zondagsprestaties, de normale voordelen die in de collectieve overeenkomst betreffende het gewaarborgd maandloon voorzien zijn.
Dezelfde regel zal toegepast worden voor de feestdagen waarop gewerkt zou moeten zijn en die na de twaalfde kalenderdag vanaf het begin van de ongeschiktheid vallen, alsmede voor de overeenstemmende rustdagen.”
Artikel 3
HOOFDSTUK III - SLOTBEPALINGEN
Deze overeenkomst, die op 1 november 1978 in werking treedt, wordt voor een onbepaalde duur gesloten en zal kunnen opgezegd worden met een opzeggingstermijn van zes maanden.
PARITAIRE COMMENTAAR GEHECHT AAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BETREFFENDE HET TOEKENNEN VAN HET GEWAARBORGD MAANDLOON AAN DE ARBEIDERS IN DOORLOPEND ARBEIDSREGIME TEWERKGESTELD
Artikel 2 herneemt de bepaling van artikel 14 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 februari 1972 betreffende de arbeidsduur. Aangezien dit artikel het voorwerp had uitgemaakt van een paritair commentaar, gehecht bij de collectieve overeenkomst van 1972, wordt deze commentaar hierna hernomen:
“Als bevestiging van de richtlijnen tot toepassing van het gewaarborgd weekloon die voor onze sector in 1962 paritair goedgekeurd werden, is bij de toepassingsmodaliteiten van de op 9 juni 1970 in de NAR afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst - waarbij voor de eerste maand van ziekte een aanvullende vergoeding op de ziekte- en invaliditeitsverzekering wordt ingesteld - onder meer voorzien dat de zondag als een dag dient beschouwd te worden waarop gewoonlijk niet gewerkt wordt.”
Bij toepassing van deze bepaling worden de arbeiders van de staalnijverheid telkens zij wegens ziekte arbeidsongeschikt zijn, voor het grootste deel behandeld alsof ze per week zes dagen van 8 uur werken. Deze regel heeft tot doel de gelijkstelling van alle zieke werknemers te verzekeren welk ook hun arbeidsstelsel moge zijn en het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid optreedt.
“Door de toepassing van de hierboven vermelde bepaling inzake het gewaarborgd weekloon worden de arbeiders van de continudiensten praktisch niet benadeeld; deze toestand werd evenwel gewijzigd door de invoering van het gewaarborgd maandloon in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, daar de betrokken werknemers aldus het loon van één en zelfs twee of drie gewerkte zondagen kunnen verliezen tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid. De betreffende beschikking werd dan ook genomen om rekening te houden met deze bijzondere toestand.”
C.A.O.: 11/12/2007 K.B.: 02/06/2008 B.S.: 14/10/2008
Neerlegging: 11/12/2007 Registratiedatum: 08/01/2008 Registratienummer: 86220/CO/104
Publicatie van registratie in het B.S.: 24/01/2008
1. Inhoud:
Gewaarborgd minimummaandloon - Arbeiders tewerkgesteld in een industriële functie, uitgezonderd de studenten bedoeld in artikel 2.
2. Vorige C.A.O.:
C.A.O. 25/11/2005, gewijzigd door de C.A.O. van 11/12/2007.
3. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/05/2007 voor een onbepaalde duur.
122 MINIMUMLOON
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 11 DECEMBER 2007 BETREFFENDE HET GEWAARBORGD MINIMUMMAANDLOON
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 29 mei 2007 in de staalindustrie - Arbeiders - 2007-2008.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de ijzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden, uitgezonderd studenten die tewerkgesteld zijn met een overeenkomst voor studenten, bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, en die beantwoorden aan de reglementaire voorwaarden van niet-onderwerping aan de gewone sociale zekerheidsbijdragen, de zogenaamde jobstudenten.
HOOFDSTUK III - BEDRAG EN TOEPASSINGSMODALITEITEN VAN HET GEWAARBORGD MINIMUMMAANDLOON
Artikel 3
Voor de werknemers tewerkgesteld in een industriële functie wordt het gewaarborgd minimummaandloon op 18 jaar op datum van 1 mei 2007 vastgesteld op € 1.625,02 bruto1/maand in een stelsel van 37 uur/week, inclusief alle productiepremies, voor volledige maandprestaties.
Artikel 4
De toepassing van dit minimumloon zoals bepaald in artikel 3 mag geen enkele weerslag hebben op de effectieve lonen die dit minimum reeds overschrijden en mag niet ingeroepen worden om de loonbarema’s of dito hiërarchie die in de ondernemingen van kracht zijn, te wijzigen.
1. Bedrag op 01/05/2011, ten overstaan van de spilindex 117,11: € 1.794,15.
Artikel 5
Het gewaarborgd minimummaandloon is gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen volgens de modaliteiten van de collectieve overeenkomst van 10 januari 1974. Het wordt geplaatst naast de referentie-spilindex van 106,07 (indexcijfer der consumptieprijzen - basis 2004 = 100).
Artikel 6
HOOFDSTUK IV - SLOTBEPALINGEN
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 november 2005 (geregistreerd onder het nr. 77834/CO/104 en bindend gemaakt door een koninklijk besluit van 4 juli 2006, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 17 oktober 2006) betreffende het gewaarborgd minimummaandloon.
Ze heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2007. Ze wordt afgesloten voor een onbepaalde duur. Ze kan door elk van de ondertekenende partijen opgezegd worden mits een opzegtermijn van drie maanden, per aangetekend schrijven bij de post betekend aan de Voorzitter van het Paritair Comité voor de ijzernijverheid, evenals aan elk van de ondertekenende partijen.
C.A.O.: 29/05/2007 K.B.: 19/11/2007 B.S.: 10/12/2007
Neerlegging: 01/06/2007 Registratiedatum: 08/06/2007 Registratienummer: 83252/CO/104
Publicatie van registratie in het B.S.: 21/06/2007
1. Inhoud:
Toekenning van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheidsuitkering over met de vastheid van betrekking en van het inkomen verbonden vraagstukken. Voor de tewerkstellingszekerheid en de bestaanszekerheid, zie ook 610.
EN
Interpretatieve bepalingen van het hoofdstuk 3, Afdeling 4 van de Sectorale overeenkomst van 29 juni, voor de periode 2009-2010.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/04/2007 voor een onbepaalde duur.
125 AANVULLENDE VERGOEDING
BIJ DE WERKLOOSHEIDSUITKERING
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 29 MEI 2007 TOT WIJZIGING EN COÖRDINATIE VAN HOOFDSTUK VI, COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST TOT TOEKENNING VAN EEN AANVULLENDE VERGOEDING BIJ DE WERKLOOSHEIDS- UITKERING, VAN HET PROTOCOL VAN 26 MAART 1975 OVER DE MET DE VASTHEID VAN BETREKKING EN VAN HET INKOMEN VERBONDEN VRAAGSTUKKEN
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 29 mei 2007 in de staalindustrie - Arbeiders - 2007-2008. Deze overeenkomst wijzigt en coördineert hoofdstuk VI, collectieve arbeidsovereenkomst tot toekenning van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheidsuitkering, van het protocol van 26 maart 1975 over de met de vastheid van betrekking en van het inkomen verbonden vraagstukken, tenslotte gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2005 (geregistreerd onder het nr. 74879/CO/104 en algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 19 april 2006, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 september 2006).
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de ijzernijverheid (PC nr. 104) en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen gebonden zijn.
HOOFDSTUK III - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HOOFDSTUK VI VAN HET PROTOCOL VAN 26 MAART 1975 OVER DE MET DE VASTHEID VAN BETREKKING EN VAN HET INKOMEN VERBONDEN VRAAGSTUKKEN
Artikel 3
Artikel 27 van bovenvermeld protocol van 26 maart 1975 wordt vervangen door de volgende bepaling:
“Artikel 27, §1. Vanaf 1 april 2007 wordt aan de gedeeltelijk werkloze, volgens de hierna gepreciseerde modaliteiten, 85% van zijn normaal brutoloon gewaarborgd, begrensd tot het bedrag van de dagelijkse werkloosheidsuitkering.
§2. Deze verhoging van het percentage is gekoppeld aan de voorwaarde dat de cumul van alle uitkeringen niet tot gevolg mag hebben dat het normale nettoloon van de werknemer overschreden wordt.
§3. Onder het normale brutoloon wordt het loon verstaan dat in aanmerking komt voor het vaststellen van de wettelijke werkloosheidsuitkering.
§4. De bijkomende werkloosheidsuitkering wordt toegekend voor de dagen waarop een wettelijke werkloosheidsuitkering door de werknemer verkregen wordt.”
Artikel 4
Artikel 28 van ditzelfde protocol wordt vervangen door volgende bepaling:
“Artikel 28. - De verhoging van het sectorale minimumbedrag zoals bepaald in artikel 27, §1 blijft zonder gevolgen voor de ondernemingen die uitkeringsniveaus hebben vastgelegd die gunstiger zijn dan de uitkering voortvloeiend uit de toepassing van de 85%. Bovendien mag deze verhoging in geen geval een stijging met zich meebrengen van de globale waarborg die voorzien is in geval van economische werkloosheid in de ondernemingen die gunstigere uitkeringsniveaus hebben vastgelegd.”
Artikel 5
Artikel 32 van ditzelfde protocol wordt vervangen door volgende bepaling:
“Artikel 32. - Onderhavige overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007. Ze wordt afgesloten voor een onbepaalde duur. Ze kan door elk van de ondertekenende partijen opgezegd worden mits een opzegtermijn van drie maanden, per aangetekend schrijven bij de post betekend aan de Voorzitter van het Paritair Comité voor de ijzernijverheid, evenals aan elk van de ondertekenende partijen.”
HOOFDSTUK IV - BIJLAGE HOUDENDE COÖRDINATIE VAN HOOFDSTUK VI, COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST TOT TOEKENNING
VAN EEN AANVULLENDE VERGOEDING BIJ DE WERKLOOSHEIDSUITKERING, VAN HET PROTOCOL VAN 26 MAART 1975 OVER DE MET DE VASTHEID VAN BETREKKING EN VAN HET INKOMEN VERBONDEN VRAAGSTUKKEN
Artikel 6
De ondertekenende partijen voegen in bijlage aan onderhavige overeenkomst de gecoördineerde versie toe van hoofdstuk VI van het protocol van 26 maart 1975.
Artikel 7
HOOFDSTUK V - INWERKINGTREDING EN DUUR
Onderhavige overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007. Ze wordt afgesloten voor een onbepaalde duur. Ze kan door elk van de ondertekenende partijen opgezegd worden mits een opzegtermijn van drie maanden, per aangetekend schrijven bij de post betekend aan de Voorzitter van het Paritair Comité voor de ijzernijverheid, evenals aan elk van de ondertekenende partijen.
BIJLAGE AAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
VAN 29 MEI 2007 TOT WIJZIGING EN COÖRDINATIE VAN HOOFDSTUK VI, COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST TOT TOEKENNING
VAN EEN AANVULLENDE VERGOEDING BIJ DE WERKLOOSHEIDSUITKERING, VAN HET PROTOCOL VAN 26 MAART 1975 OVER DE MET DE VASTHEID VAN BETREKKING EN VAN HET INKOMEN VERBONDEN VRAAGSTUKKEN
HOOFDSTUK VI - COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST TOT TOEKENNING VAN EEN AANVULLENDE VERGOEDING BIJ DE WERKLOOSHEIDSUITKERING
Artikel 23
Onderhavigeovereenkomstvoorzieteenaanvullendevergoedingbijdewettelijkewerkloosheidsuitkering in geval van gedeeltelijke werkloosheid.
Artikel 24
Elk verzoek tot afwijking van de bepalingen van onderhavige overeenkomst moet schriftelijk gericht worden tot de Voorzitter van het Paritair Comité en het onderwerp uitmaken van de goedkeuring van het Paritair Comité.
Artikel 25
In de geest van de huidige overeenkomst wordt onder gedeeltelijke werkloosheid verstaan deze die uit economische gevolgen voortspruit en ingesteld is in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Artikel 26
Teneinde de arbeid op de meest billijke wijze onder de werknemers te verdelen, zal voor zover dit technisch mogelijk is en naargelang de beschikbare arbeidskrachten, een werkloosheid met beurtregeling ingevoerd worden, met dien verstande dat dit systeem voor eenzelfde arbeidspost niet tegelijkertijd de uitkering van een bijkomende werkloosheidsuitkering aan de titularis van de arbeidspost en van een looncompensatie aan de tijdelijk naar die post overgeschakelde werknemer met zich mag meebrengen.
Indien over dit laatste punt moeilijkheden zouden ontstaan, zou hiervoor met de vakbondsafvaardiging naar een oplossing moeten worden gezocht, die het evenwicht houdt tussen aanvullende werkloosheidsuitkeringen en compensaties wegens tijdelijke overplaatsing.
Artikel 27
§1 - Vanaf 1 april 2007 wordt aan de gedeeltelijk werkloze, volgens de hierna gepreciseerde modaliteiten, 85% van zijn normaal brutoloon gewaarborgd, begrensd tot het bedrag van de dagelijkse werkloosheidsuitkering.
§2 - Deze verhoging van het percentage is gekoppeld aan de voorwaarde dat de cumul van alle uitkeringen niet tot gevolg mag hebben dat het normale nettoloon van de werknemer overschreden wordt.
§3 - Onder het normale brutoloon wordt het loon verstaan dat in aanmerking komt voor het vaststellen van de wettelijke werkloosheidsuitkering.
§4 - De bijkomende werkloosheidsuitkering wordt toegekend voor de dagen waarop een wettelijke werkloosheidsuitkering door de werknemer verkregen wordt.
Artikel 28
De verhoging van het sectorale minimumbedrag zoals bepaald in artikel 27, §1, blijft zonder gevolgen voor de ondernemingen die uitkeringsniveaus hebben vastgelegd die gunstiger zijn dan de uitkering voortvloeiend uit de toepassing van de 85%. Bovendien mag deze verhoging in geen geval een stijging met zich meebrengen van de globale waarborg die voorzien is in geval van economische werkloosheid in de ondernemingen die gunstigere uitkeringsniveaus hebben vastgelegd.
Artikel 29
Indien in een bepaalde onderneming over een periode van een jaar het aantal te vergoeden dagen hoger zou liggen dan 60 voor een aanzienlijk aantal werknemers, dan zal het probleem paritair onderzocht worden op ondernemingsvlak en dit onverminderd de toepassing van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 februari 1965 betreffende de verzoeningsprocedure.
Artikels 30 en 31
(...) Opgeheven.
Artikel 32
Onderhavige overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007. Ze wordt afgesloten voor een onbepaalde duur. Ze kan door elk van de ondertekenende partijen opgezegd worden mits een opzegtermijn van drie maanden, per aangetekend schrijven bij de post betekend aan de Voorzitter van het Paritair Comité voor de ijzernijverheid, evenals aan elk van de ondertekenende partijen.
ARBEIDSTIJD
212 212.1 Inhaalrust (zondagrust)
213 Spreidingstermijn voor opeenvolgende ploegen
230 Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag
230.1 Afvloeiingsbrugpensioen en sociaal brugpensioen
van de brugpensioenvergoedingen
in geval van afvloeiingsbrugpensioen
230.4-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (nachtwerk)
230.4-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021 (nachtwerk)
230.5-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (lange loopbaan)
230.5-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021
230.6-A Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar in 2019-2020 (zwaar beroep)
230.6-B Tijdelijk stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag op 59 jaar van 1 januari tot 31 juni 2021
C.A.O.: 28/09/2001 K.B.: 08/01/2004 B.S.: 13/02/2004
Neerlegging: 28/09/2001 Registratiedatum: 05/10/2001 Registratienummer: 59156/CO/104
Publicatie van registratie in het B.S.: 09/11/2001 Interpretatieve verklaring tussen de partijen (28/09/2001)
1. Inhoud:
Arbeidsduur: 37 uur/week gemiddeld vanaf 01/07/2001.
Interpretatieve verklaring: volgens de principes van de C.A.O. van 06/06/1979 (38 u).
2. Vorige C.A.O.:
C.A.O. van 06/06/1979 betreffende de vermindering van de arbeidsduur tot 38 uur/week.
3. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/07/2001 voor een onbepaalde duur.
210 WEKELIJKSE ARBEIDSDUUR
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 28 SEPTEMBER 2001 BETREFFENDE DE ARBEIDSDUUR (37 UREN)
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten in uitvoering van het sectoraal akkoord van 21 maart 2001.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers en werkneemsters binnen de verbintenissen van een arbeidsovereenkomst voor arbeider met deze werkgevers die onder het Paritair comité voor de ijzernijverheid vallen.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - ARBEIDSDUUR
Vanaf 1 juli 2001 wordt de arbeidsduur vastgelegd op gemiddeld 37 uren per week, zonder afbreuk te doen aan de bestaande ondernemingsstelsels noch aan hun eigen toepassingsmodaliteiten.
Artikel 4
HOOFDSTUK IV - INWERKINGTREDING EN TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 juli 2001. Ze wordt afgesloten voor een onbepaalde duur.
Ze kan door elk van de partijen opgezegd worden mits een opzegtermijn van drie maanden, betekend per aangetekend schrijven gericht aan de Voorzitter van het Paritair comité voor de ijzernijverheid.
ARBEIDSDUUR (37 UREN) - INTERPRETATIEVE VERKLARING TUSSEN DE ONDERTEKENDE PARTIJEN
Met onderhavige verklaring willen de partijen de geldigheid bevestigen van de onderschreven verbintenissen in het raam van de CAO van 10 mei 2001 betreffende de arbeidsduur (37 uren), waarvan de registratie op de Griffie niet kon plaatsvinden omwille van vormredenen.
Zo wordt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vanaf 1 juli 2001 vastgelegd op 37 u voor de arbeiders van de staalindustrie en dit zonder afbreuk te doen aan de bestaande ondernemingsstelsels noch aan hun eigen toepassingsmodaliteiten - bepaling hernomen in de CAO van 28 september 2001 waarvan de bindende kracht gevraagd wordt bij koninklijk besluit.
Voor toepassing van deze bepalingen komen de partijen overeen zich te inspireren op de principes van de CAO van 6 juni 1979 betreffende de xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx(xxxx 00 xxxx), die dus mutatis mutandis hernomen worden in het raam van de 37 u.
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 6 JUNI 1979 BETREFFENDE DE VERMINDERING VAN DE ARBEIDSDUUR TOT 38 U/WEEK
Artikel 1
HOOFDSTUK I - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing op al de ondernemingen die onder het Paritair comité voor de ijzernijverheid ressorteren en op de arbeiders die met deze ondernemingen zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst voor werklieden.
Artikel 2.1
HOOFDSTUK II - VOORWERP VAN DE OVEREENKOMST
Onderhavige overeenkomst heeft tot doel de toepassingsmodaliteiten te bepalen van de vermindering van de wekelijkse arbeidsduur tot 38 u., waarvan de beginselen vastgesteld werden in het Protocol van akkoord van 27 juni 1978 onder punt 3 en punt 4 die hierna worden hernomen:
“Punt 3: Verkorting van de arbeidsduur
- van 40 naar 39 u/week per 1 november 1978
- van 39 naar 38 u/week per 1 juli 1979.
Deze verkorting van de arbeidsduur zal slechts toegekend worden langs de verwezenlijking om van de door de Regering in haar op de driepartijen conferentie van 20 mei 1978 voorgestelde ontwerpresoluties aangekondigde productiviteitsvoorwaarden.
De verwezenlijking van deze voorwaarden zal door het Nationaal Plancomité worden gecontroleerd.
Zoals het de gewoonte is in de ijzernijverheid zullen deze verkortingen van de arbeidsduur in principe verwezenlijkt worden door het toekennen van compensatierustdagen.
Punt 4
Als tegenprestatie voor de verkorting van de arbeidsduur verbinden de organisaties en de vakbondsafvaardigingen zich ertoe actief mede te werken aan de verhoging van de productiviteit door onderstaande maatregelen waarvan de inwerkstelling in de onderneming zal worden besproken:
- de samenwerking bij de verwezenlijking van de interne acties voor de rationalisering en de herstructurering;
- de verbetering van het sociaal klimaat;
- de strijd tegen het absenteïsme;
- de aanvaarding van de polyvalentie van de functies en de mobiliteit op professioneel vlak;
- de werkelijke eerbiediging van de prestaties van 8 uren.”
Artikel 2.2
In de ondernemingen waar en voor de werknemers waarvoor het uurloon berekend is op basis van 48 uren per week, herneemt onderhavige overeenkomst tevens de regels betreffende de bezoldiging van de zondagsprestaties, van de feestdagen en van de overuren, rekening houdend met de vermindering van de wekelijkse arbeidsduur tot 38 u.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - DUURTIJD
Wanneer, overeenkomstig het beginsel vermeld in de laatste alinea van punt 3 van het Protocol van akkoord van 27 juni 1978, de vermindering van de arbeidsduur van 48 tot 38 u verwezenlijkt wordt door het toekennen van compensatierustdagen, dan worden deze vanaf 1 juli 1979 berekend naar rato van één, compensatierustdag na 3,8 dagen of 30 u 24 min. effectieve normale of daarmee gelijkgestelde arbeid teneinde de wekelijkse arbeidsduur gemiddeld op 38 uren te brengen.
Voor de toepassing van het vorig lid, worden de compensatierustdagen voor overuren, de afwezigheden om syndicale redenen, de afwezigheden ter gelegenheid
van familiegebeurtenissen en voor het vervullen van staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten (CAO van 6 mei 1964, gewijzigd door de CAO van 7 maart 1973), de afwezigheden voor
syndicale vorming, de afwezigheden in toepassing van de wet van 10 april 1973 op de kredieturen, de afwezigheden in toepassing van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat en de afwezigheden in toepassing van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie, met effectieve arbeidsdagen gelijkgesteld.
De kredieten voor compensatierust zullen berekend worden op de effectieve normale en gelijkgestelde arbeidsuren, zelfs voor de uren die deel uitmaken van onvolledige dagen.
Artikel 4
Zoals voor de vermindering van de arbeidsduur tot 40 u en tot 39 u, brengt de vermindering van de wekelijkse arbeidsduur tot 38 u geen wijzigingen mee aan de toepassing van de reglementering betreffende de overuren en de zondagsprestaties, die deze blijft zoals ze in de wettelijke en reglementaire bepalingen alleen is voorzien.
HOOFDSTUK IV - WEERSLAG VAN DE ARBEIDSDUURVERMINDERING OP DE BEZOLDIGING
Artikel 5
In de ondernemingen waar en voor de werknemers waarvoor het uurloon berekend wordt op de basis van 48 uren per week, worden de compensatierustdagen bezoldigd op basis van het normaal loon voor 48 uren per week en volgens de methode in gebruik in de ondernemingen voor het bepalen van het loon voor de wettelijke feestdagen, vóór de toepassing van de verhoging van 26,32% bij artikel
11.1. voorzien.
Artikel 6
In de ondernemingen waar en voor de werknemers waarvoor het uurloon berekend wordt op de basis van 39 uren per week, wordt het uurloon vanaf 1 juli 1979 verhoogd met het percentage dat overeenstemt met de vermindering van 39 tot 38 u, hetzij 2,63%, terwijl de compensatierustdagen niet specifiek bezoldigd worden.
HOOFDSTUK V - BIJZONDERE REGELS BETREFFENDE PRESTATIES OP ZON- EN FEESTDAGEN EN PRESTATIES VAN OVERUREN
Artikel 7.1
De arbeidsregimes worden zodanig georganiseerd dat het aantal gepresteerde zon- en feestdagen overeenstemt met wat nodig en voldoende is om de 38 uren week te verwezenlijken voor de arbeiders en tezelfdertijd een normaal gebruik van de installaties te verzekeren.
Artikel 7.2
De ondertekende organisaties dringen er bij hun onderscheiden lastgevers, op welke niveau ze ook staan, op aan in een geest van oprechte samenwerking en in het bijzonder door een gemeenschappelijke actie van de directies en van de syndicale afvaardigingen alles in het werk te stellen:
- om de overuren en de zondagsprestaties tot het noodzakelijke minimum te verminderen;
- om rekening houdend met de technische en economische eisen alsmede met de mogelijkheden van de arbeidsmarkt, het nemen van het compensatieverlof voor de zondagsprestaties te vergemakkelijken.
Artikel 8
Elke looneis, van om het even welke aard of op even welk niveau, die gebaseerd zou zijn op het verminderen van het aantal gepresteerde zon- en feestdagen ingevolge de invoering van het 38 uren per week stelsel, is uitgesloten.
Artikel 9
Het nemen van compensatieverlof voor feestdagprestaties is verplicht.
HOOFDSTUK VI - BEZOLDIGING VAN DE PRESTATIES OP ZON-
EN FEESTDAGEN EN VAN DE OVERUREN IN DE ONDERNEMINGEN WAAR EN VOOR DE WERKNEMERS WAARVOOR HET UURLOON BEREKEND WORDT OP DE BASIS VAN 48 U PER WEEK
VI.I. Bezoldiging der zondagsprestaties Artikel 10.1
Voor de arbeidsregimes met vastgestelde beurtwisseling waar het stelselmatig nemen van compensatieverlof voor zondagsprestaties is voorzien, zal het enkelvoudig loon met betrekking tot deze prestaties verhoogd worden met 26,32%.
Artikel 10.2
Voor de arbeidsregimes waar het nemen van compensatieverlof voor zondagsprestaties niet stelselmatig is en niet uit een vastgestelde beurtwisseling voortvloeit genieten de arbeiders:
- in geval compensatieverlof wordt genomen voor deze prestaties, van een verhoging van het enkelvoudig loon met 26,32%;
- in geval geen compensatieverlof wordt genomen voor deze prestaties, van een verhoging van het enkelvoudig loon met 23,69%. De uitbetaling van deze verhoging zal beperkt worden tot een aantal gepresteerde zondagen zonder compensatieverlof dat het derde van het aantal zondagen van een
op het vlak van iedere onderneming of op gewestelijk vlak te bepalen periode niet overschrijdt. Dat aantal gepresteerde zondagen zonder compensatieverlof zal vastgesteld worden door het totaal der gepresteerde zondagsuren waarvoor gedurende de beschouwde periode geen compensatieverlof genomen werd door acht te delen.
Door onderhandelingen op lokaal of gewestelijk vlak kan de verhoging met 23,69% waarvan sprake in de vorige alinea tot maximum 26,32% opgevoerd worden, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van plaats en tijd.
De in onderhavig artikel voorziene maatregelen mogen in geen geval een aanmoediging tot een uitbreiding van de zondagsprestaties uitmaken, noch als referentie dienen om een recht in te stellen op prestatie van een aantal zondagen zonder compensatieverlof.
VI.II. Bezoldiging der feestdagen Artikel 11.1
De niet gepresteerde feestdagen geven aanleiding tot een looncompensatie voor vermindering van de arbeidsduur tot 38 u gelijk aan 26,32% van de bezoldiging betreffende deze niet gepresteerde feestdagen, berekend op de basis van het normaal loon voor 48 uren per week.
De in vorig lid bedoelde compensatie is evenwel slechts van toepassing in de mate dat ze, in sommige ondernemingen, niet geheel of gedeeltelijk werd omgezet in andere voordelen in akkoord met de syndicale organisaties.
Artikel 11.2
De gepresteerde feestdagen geven aanleiding tot een verhoging van het enkelvoudig loon met 26,32%.
Artikel 11.3
De compensatieverlofdag voor een gepresteerde feestdag wordt, voor zover de wettelijke en reglementaire voorwaarden vervuld waren op het ogenblik van de feestdag, bezoldigd op dezelfde wijze als de feestdag moest deze niet gepresteerd zijn, t.t.z. met de verhoging van 26,32%, onverminderd wat voorzien is in alinea 2 van artikel 11.1.
VI.III. In de week gepresteerde overuren Artikel 12
De in de week gepresteerde overuren zullen aanleiding geven tot de bijkomende volgende voordelen:
1° hetzij het toekennen van het krediet voor compensatierust dat erop betrekking heeft, wanneer een compensatieverlof overeenkomstig het tweede lid van artikel 3 genomen wordt; hetzij een uitbetaling van 26,32% van het enkelvoudig loon wanneer geen compensatieverlof wordt genomen;
2° en een verhoging van 26,32% van het op deze overuren betrekking hebbend overloon.
Artikel 13
HOOFDSTUK VII - SLOTBEPALINGEN
Onderhavige overeenkomst die in werking treedt op 1 juli 1979 wordt voor een onbepaalde duur afgesloten en zal kunnen opgezegd worden met een opzeggingstermijn van drie maanden.
Artikel 14
De collectieve arbeidsovereenkomst van 23 oktober 1978 betreffende de vermindering van de arbeidsduur zal ophouden gevolg te hebben op 30 juni 1979.
De kredieten voor compensatierust die reeds verdiend waren op basis van deze overeenkomst worden evenwel overgedragen na deze datum en gevoegd bij de kredieten die voortvloeien uit de toepassing van onderhavige overeenkomst.
Artikel 15
Onderhavige overeenkomst regelt op definitieve wijze de behandelde punten. Geen enkele afwijking is mogelijk op lokaal of regionaal vlak.
PARITAIR COMMENTAAR GEHECHT AAN DE COLLECTIEVE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE ARBEIDSDUUR
Artikel 3
a) Voor de toepassing van artikel 3 wordt de duur van de compensatierust als volgt vastgesteld:
- 3,8 dagen met een totaal van 30 u 24 min. normale effectieve of daarmee gelijkgestelde arbeid, geven recht op een rust van één dag van 8 uren;
- 1 dag van 8 uren normale effectieve of daarmee gelijkgestelde arbeid geeft recht op een krediet van 2,1056 uur of 2 u 06 min.;
- 1 uur normale effectieve of daarmee gelijkgestelde arbeid geeft recht op een krediet van 0,2632 uur of 15 minuten 48 seconden.
b) Het beginsel dat de arbeidsduurvermindering onder 48 u regeert in de staalnijverheid sinds 1956,
t.t.z. de verwezenlijking door toekennen van compensatierustdagen, moet natuurlijkerwijze van toepassing blijven voor de werknemers die in drie of meer ploegen werken.
Voor de andere categorieën, zouden verschillende modaliteiten moeten kunnen onderhandeld worden op het vlak van de ondernemingen rekening houdend met de vereisten van het werk, de sociale noden, en het feit dat voor deze werknemers de arbeidsduurvermindering onder de 40 u niet noodzakelijk op dezelfde wijze moet geschieden als deze van 48 tot 40 u per week.
c) Bij de arbeidsduurvermindering tot 38 u, moet een volledigere programmatie van de toekenning der compensatierustdagen en der vakantiedagen op punt gesteld worden. Deze benadering beantwoordt zowel aan de bezorgdheid van de syndicale organisaties inzake arbeidsduurvermindering, als aan de noodwendigheden van een doeltreffende organisatie van het werk in de ondernemingen.
Zo in bepaalde ondernemingen de tijd zou ontbreken om vóór 1 juli 1979 deze nieuwe programmatie van de compensatierustdagen en de jaarlijkse vakantie op punt te stellen, zal een overgangsregime mogen toegepast worden. Dit overgangsregime, waarvan de toepassingsduur zo kort mogelijk zal zijn, in beginsel tot 31 oktober 1979, zal de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 38 u verzekeren, maar onder een vorm die geen precedent mag betekenen voor de definitieve later op punt te stellen programmatie.
Artikel 5
1° - De ondertekende organisaties zijn van mening dat het ondermeer omwille van de lange traditie in de staalnijverheid, past een specifieke bezoldiging van de compensatierustdagen voor arbeidsduurvermindering te behouden.
Andere dan de reeds bestaande afwijkingen zouden aan dit beginsel slechts met een uiterste omzichtigheid dienen aangebracht te worden, en voor zover er in elk bijzonder geval geen ander bezwaar van technische, economische en sociale aard bestaat.
2° - De specifieke bezoldiging van de compensatierustdagen voor arbeidsduurvermindering wordt traditiegetrouw verwezenlijkt door de uurlonen op een basis van 48 u per week te bepalen.
Wanneer de loonniveaus of de loonsverhogingen vergeleken worden met de toestand in ondernemingen of sectoren waar het uurloon niet op dezelfde basis bepaald wordt, dient met deze bijzonderheid rekening te worden gehouden.
Artikel 6
Andere bezoldigingsmodaliteiten zouden eventueel op het vlak van de betrokken ondernemingen kunnen worden onderhandeld, rekening houdend met de administratieve moeilijkheden en de zorg een voor de werknemers gemakkelijk te begrijpen systeem te vrijwaren.
Artikel 7
Bij de gemeenschappelijke actie die moet gevoerd worden ten einde het werk op zondag tot het noodzakelijke minimum te herleiden zal men zich uitsluitend laten leiden door de effectieve noodwendigheden van de onderneming.
In de tweede plaats, en zonder dat zulks als een regel zou kunnen gelden wanneer de maatstaf van noodwendigheid ontbreekt, is overeengekomen dat in beginsel geen enkele werknemer gemiddeld op meer dan twee van de drie zondagen zou moeten werken. Van deze regel zou slechts in uitzonderlijke en degelijke verantwoorde gevallen mogen afgeweken worden.
Door gemeenschappelijke inspanningen, zullen de directies en de syndicale afvaardigingen ijveren om in alle mate van het mogelijke het nemen van compensatieverlof voor zondagprestaties en overuren te stimuleren, wat de regel moet uitmaken, terwijl het niet nemen van compensatieverlof de uitzondering is.
Artikel 10 tot 12
Deze artikelen zijn slechts van toepassing op de ondernemingen waarin en voor de werknemers waarvoor het uurloon berekend blijft op de basis van 48 u per week.
De looncompensaties en verhogingen waarvan sprake in deze bepalingen zijn immers automatisch begrepen in het uur of dagloon, alsmede in het overloon, daar waar het uurloon berekend is op basis van 38 u per week.
K.B.: 11/08/1965 B.S.: 24/08/1965
1. Inhoud:
Periode voor toekenning van de inhaalrust, in geval van tewerkstelling op zondag.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/02/1965 voor een onbepaalde duur.
212.1 INHAALRUST (ZONDAGRUST)
KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 AUGUSTUS 1965 TOT VASTSTELLING VAN DE TERMIJN WAARBINNEN DE INHAALRUST MOET WORDEN VERLEEND, ALSMEDE VAN DE DUUR VAN DEZE RUST VOOR DE WERKLIEDEN DIE ONDER HET NATIONAAL PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID RESSORTEREN
Artikel 1
Onderhavig besluit is van toepassing op de werkgevers en werklieden die onder het Nationaal Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren.
Artikel 2
De inhaalrust, waarop recht hebben de werklieden die ‘s zondags tewerkgesteld worden bij toepassing van artikel 5, §1, of artikel 6, §1, 13°, van de wet van 6 juli 1964 op de zondagsrust, wordt verleend in de loop van de twaalf weken die op de bewuste zondag volgen1.
Artikel 3
De duur van de in artikel 2 bedoelde inhaalrust is gelijk aan die van de verrichte zondagsarbeid.
Artikel 4
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 1965.
Artikel 5
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
1. De wet van 6 juli 1964 op de zondagrust werd door de wet van 16 maart 1971 vervangen (Hoofdstuk III, Afdeling 1). Krachtens artikel 65 van de wet van 16 maart 1971 wordt evenwel bepaald dat de besluiten genomen ter uitvoering van vorige wetten van kracht blijven totdat zij uitdrukkelijk worden opgeheven.
[PC 104] 212.1-1
K.B.: 06/02/1975 B.S.: 26/06/1975
1. Inhoud:
Periode voor toekenning van inhaalrust in geval van tewerkstelling tijdens een feestdag. Vervanging van een feestdag (11 november).
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/02/1975 voor een onbepaalde duur.
212.2 FEESTDAGEN
KONINKLIJK BESLUIT VAN 6 FEBRUARI 1975 TOT VASTSTELLING
VOOR DE IJZERNIJVERHEID VAN BIJZONDERE BEPALINGEN TER UITVOERING VAN DE WET VAN 4 JANUARI 1974 BETREFFENDE DE FEESTDAGEN
Artikel 1
Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren.
Artikel 2
In de streek van Charleroi, wordt 11 november vervangen door Sint-Elooi.
Artikel 3
De werklieden tewerkgesteld tijdens een feestdag hebben recht op een inhaalrust waarvan de duur gelijk is aan de werkelijke duur van de tijdens de feestdag verrichte arbeid. Deze inhaalrust moet verleend worden in de loop van de twaalf weken die op deze feestdag volgen.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op 1 februari 1975.
Artikel 5
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
[PC 104] 212.2-1
K.B.: 11/08/1965
B.S.: 24/08/1965, gewijzigd door het K.B. van 30/09/1965 (B.S. 20/10/1965)
1. Inhoud:
Periode van toekenning van inhaalrust voor de werknemers in opeenvolgende ploegen.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/02/1965 voor een onbepaalde duur.
213 SPREIDINGSTERMIJN VOOR OPEENVOLGENDE PLOEGEN
KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 AUGUSTUS 1965 GEWIJZIGD DOOR HET X.X.
XXX 00 XXXXXXXXX 0000 XXXXXXXXXXX DE ARBEIDSDUUR VAN DE WERKLIEDEN TEWERKGESTELD DOOR DE ONDERNEMINGEN WELKE ONDER HET NATIONAAL PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID RESSORTEREN
Artikel 1
Dit besluit is van toepassing op de werklieden wier arbeid met opeenvolgende ploegen is ingericht en die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen welke onder het Nationaal Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren en op hun werkgevers.
Artikel 2
De in artikel 8 van de wet van 15 juli 1964 betreffende de arbeidsduur in de openbare en particuliere sectors van ‘s lands bedrijfsleven beoogde spreidingstermijn wordt op zestien weken vastgesteld1.
Artikel 3
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 1965.
Artikel 4
Onze Minister van tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
0.Xx wet van 15 juli 1964 betreffende de arbeidsduur werd door de Arbeidswet van 16 maart 1971 vervangen. Krachtens artikel 65 van de wet van 16 maart 1971 wordt evenwel bepaald dat de besluiten genomen ter uitvoering van vorige wetten van kracht blijven totdat zij uitdrukkelijk worden opgeheven.
[PC 104] 213-1
Protocol van nationaal akkoord van 27/06/1978 - Punt 2a), b) en c)
1. Inhoud:
Invoering van een “Afvloeiingsbrugpensioenstelsel”, in het kader van specifieke herstructureringen - + Stelsel van sociaal brugpensioen.
2. Duurtijd:
01/07/1978 tot 31/12/1980 - Verlengingen tot 31/12/1983.
Daarna, eventuele verlengingen op conventionele ondernemingsbasis.
230.1 AFVLOEIINGSBRUGPENSIOEN
EN SOCIAAL BRUGPENSIOEN
PROTOCOL VAN NATIONAAL AKKOORD VAN 27 JUNI 1978 - PUNT 2 A), 2B) EN 2C) (...)
a) Afvloeiingsbrugpensioen
2. BRUGPENSIOEN
Het brugpensioen voor “afvloeiing” is dat welke voortvloeit uit een vermindering van de globale tewerkstelling in de onderneming (of groep ondernemingen).
In dat kader is het aantal te verwezenlijken afvloeiingen gelijk aan 85% van het hogere aantal verminderingen van tewerkstelling zoals vastgesteld in de bijgewerkte tabel Mc Kinsey.
De staalbedrijven en de vakorganisaties zullen de interne mobiliteit in de hand werken ten einde de vervanging te vergemakkelijken van de op brugpensioen gestelden, wier arbeidsplaats niet wordt bedreigd, door niet op brugpensioen te stellen personen die hun betrekking verliezen. Deze mobiliteit zal onder meer kunnen worden vergemakkelijkt door een versnelde opleiding van de te verplaatsen werknemers.
Het afvloeiingsbrugpensioen wordt toegankelijk voor de werknemers vanaf 55 jaar en geregeld door uitbreiding van de CAO nr. 17 van de NAR die voor de op brugpensioen gestelde werklieden het recht bepaalt op een aanvullende werkloosheidsuitkering, gelijk aan de helft van het verschil tussen de begrensde netto referte bezoldiging en de werkloosheidsuitkering. Bij deze aanvullende vergoeding wordt een premie gevoegd van 2.500 F per maand tot 59 jaar en 1.250 F per maand vanaf 60 jaar. De aanvullende vergoeding valt volledig ten laste van de onderneming. Hetzelfde geldt voor de maandelijkse premie van 2.500 F. Daarentegen, wat betreft de maandelijkse premie van 1.250 F, nemen de werklieden deel aan de financiering door een solidariteitsbijdrage van 0,10% van de lonen.
(...)
b) Sociaal brugpensioen
De werklieden die de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben op het ogenblik van hun vertrek zullen de mogelijkheid hebben een stelsel van sociaal brugpensioen te bekomen dat hen boven de werkloosheidsuitkering recht geeft op de helft van het verschil tussen de begrensde netto referte bezoldiging en de werkloosheidsuitkering. Deze aanvullende vergoeding gelijk aan deze waarin de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de NAR voorziet, zal ten laste van de ondernemingen vallen.
De werklieden die door de arbeidsgeneesheer arbeidsongeschikt zijn verklaard kunnen vanaf 55 jaar van hetzelfde stelsel genieten. De partijen verbinden zich ertoe noch op gewestelijk, noch op lokaal vlak voornoemde bepalingen opnieuw te betwisten daar de overige modaliteiten voor het sociaal brugpensioen per onderneming of per bekken zullen worden gepreciseerd.
c) De bedrijven zullen eventueel achtereenvolgens het een of ander type van brugpensioen toepassen naar gelang zij al dan niet in de betrokken periode afvloeiingen moeten verwezenlijken.
Commentaar van de redactie
Het afvloeiingsbrugpensioen werd ingevoerd door het Protocol van nationaal akkoord van 27 juni 1978 in het raam van specifieke herstructureringen en voor beperkte periodes, in overeenstemming met de bedoelde herstructureringsplannen:
Oorspronkelijke duur van het Protocol: periode van 01.07.1978 tot 31.12.1980 Verlengingen: periode van 01.01.1981 tot 31.12.1981 (bij CAO van 31.12.1980) periode van 01.01.1982 tot 31.12.1982 (bij CAO van 31.12.1981)
periode van 01.01.1983 tot 31.12.1983 (via aanhangsels van 01.11.1982 en van 03.02.1983 bij de CAO van 31.12.1981)
Het sociaal brugpensioen, vermeld onder 2 b), werd op sectoraal vlak verlengd voor dezelfde periodes als het afvloeiingsbrugpensioen (zie hierboven).
Vervolgens werden de stelsels, naargelang het geval, al dan niet weerhouden maar op een conventionele ondernemingsbasis, rekening houdend met het geldende reglementair kader.
Nationaal akkoord van 23/05/1989
1. Inhoud:
Herzieningsmechanisme van de brugpensioenvergoedingen.
2. Duurtijd:
Inwerkingtreding: 01/01/1989 voor een onbepaalde duur.
230.2 HERZIENINGSMECHANISME
VAN DE BRUGPENSIOENVERGOEDINGEN
NATIONAAL AKKOORD VOOR DE ARBEIDERS VAN DE ONDERNEMINGEN DIE ONDER DE BEVOEGDHEID VALLEN VAN HET PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJVERHEID VAN 23 MEI 1989 - UITTREKSEL (...)
Artikel 2
HOOFDSTUK II - BRUGPENSIOENEN
Er wordt aanbevolen dat de brugpensioenvergoedingen betaald door de staalondernemingen op basis van het Protocol van nationale overeenkomst van 27 juni 1978, punt 2, en op basis van de ondernemingsovereenkomsten die eruit volgen vanaf 1 januari 1989 het onderwerp uitmaken van periodieke herzieningen door een onderhandeling op ondernemingsvlak. De onderhandelaars op dit vlak zullen zelf overeenkomen over de voor hen meest geschikte vorm en de door hen gewenste periodiciteit, onder meer dezelfde als deze van hun overeenkomst van sociale programmatie. Nochtans mag de kost van die herzieningen voor de ondernemingen in geen geval op basis van een gemiddelde op meerdere jaren de kost overschrijden die zou voortvloeien uit de toepassing van de jaarlijkse overeenkomsten afgesloten in de schoot van de NAR voor wat betreft de welvaartherwaardering van de brugpensioenvergoedingen gelijk aan de door de CAO nr. 17 (afgesloten op 19 december 1974 in de NAR) bepaalde brugpensioenvergoeding (de helft van het verschil).
Als tegenprestatie aanvaarden de syndicale vertegenwoordigers op nationaal, regionaal en op staalondernemingsvlak te verzaken aan alle eisen die ernaar streven de brugpensioenvergoedingen voor het verleden te herwaarderen.
[PC 104] 230.2-1
K.B.: 26/01/2012
1. Inhoud:
Ontslagen afvloeiingsbrugpensioen.
2. Duurtijd:
Van 13/02/2012 tot 31/12/2013.
230.3 WERKLIEDEN ONTSLAGEN
IN GEVAL VAN AFVLOEIINGSBRUGPENSIOEN
26 JANUARI 2012 - KONINKLIJK BESLUIT TOT VASTSTELLING VOOR DE ONDERNEMINGEN DIE ONDER HET PARITAIR COMITÉ VOOR DE IJZERNIJ- VERHEID (PC 104) RESSORTEREN VAN DE OPZEGGINGSTERMIJNEN VOOR DE WERKLIEDEN ONTSLAGEN IN GEVAL VAN AFVLOEIINGSBRUGPENSIOEN
Artikel 1
Dit besluit is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren en op de bejaarde werklieden die zij tewerkstellen en die onder de toepassing vallen van de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Artikel 2
In afwijking van de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 januari 2012 tot vaststelling van de opzeggingstermijnen voor de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de ijzernijverheid ressorteren, wordt de opzeggingstermijn op achtentwintig dagen vastgesteld, ongeacht de anciënniteit van de werkman, wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever aan bij artikel 1 bedoelde werklieden die afgedankt worden met het oog op afvloeiingsbrugpensioen.
Onder opzegging met het oog op afvloeiingsbrugpensioen wordt verstaan de opzegging die door de werkgever wordt gegeven aan de bejaarde werklieden die onder de toepassing vallen van de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en die afgedankt worden om een overschot aan personeel in de onderneming weg te werken.
Artikel 3
De opzeggingen, betekend voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven hun gevolgen behouden.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en treedt buiten werking op 31 december 2013.
Artikel 5
De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
[PC 104] 230.3-1
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 29/09/2019 B.S.: 11/10/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153103/CO/104
1. Inhoud:
De onderhavige overeenkomst voert, volgens de hierna vermelde modaliteiten, tijdelijk een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in voor ontslagen werknemers die ten minste 59 jaar in 2019 en in 2020 zijn bij het beëindigen van hun arbeidsovereenkomst, en op heden 33 jaar beroepservaring kunnen aantonen als loontrekkende. Deze werknemers dienen bovendien te kunnen aantonen dat ze, op het moment waarop hun overeenkomst ten einde loopt, 20 jaar in een arbeidsstelsel gewerkt hebben zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2019 tot 31/12/2020.
230.4-A TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR
IN 2019-2020 (NACHTWERK)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR IN 2019 IN 2020
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, §1 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in toepassing van artikel 16, §3 van het koninklijk besluit van 30 december 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 en in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 130 en 131, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst bepaalt een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld moeten worden op ondernemingsvlak, in de mate dat de ondernemingen in staat zijn dit kader toe te passen na een voorafgaand onderzoek van hun economische mogelijkheden.
Artikel 4
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar in 2019 en 2020 op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat
ogenblik 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen. Bovendien moeten deze werknemers op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen aantonen dat ze minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsstelsel zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 5
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 6
In de lijn van de toepassing in de staalindustrie van de bestaande stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag om een correcte werking van de ondernemingen op technisch en organisatorisch vlak te waarborgen, verbinden de vakbondsafvaardigingen van de ondernemingen, betrokken door de toepassing van dit tijdelijk stelsel, zich ertoe om mee te werken aan de interne mutaties die het vertrek in werkloosheid met bedrijfstoeslag mogelijk moeten maken voor de door onderhavige overeenkomst begunstigde werknemers. Ze verbinden zich er eveneens toe mee te werken aan de aanvragen tot vrijstelling van de vervangingsplicht van werknemers in het SWT-stelsel, die verantwoord worden door de wettelijke criteria.
Artikel 7
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019 en treedt buiten werking op 31 december 2020.
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 29/09/2019 B.S.: 17/10/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153104/CO/104
1. Inhoud:
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat ogenblik 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen. Bovendien moeten deze werknemers op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen aantonen dat ze minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsstelsel zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2021 tot 30/06/2021.
230.4-B TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID
MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI
TOT 31 JUNI 2021 (NACHTWERK)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI TOT 31 JUNI 2021
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, §1 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in toepassing van artikel 16, §3 van het koninklijk besluit van 30 december 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 en in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 138 en 139, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst bepaalt een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld moeten worden op ondernemingsvlak, in de mate dat de ondernemingen in staat zijn dit kader toe te passen na een voorafgaand onderzoek van hun economische mogelijkheden.
Artikel 4
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op
dat ogenblik 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen. Bovendien moeten deze werknemers op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen aantonen dat ze minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsstelsel zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 5
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 6
In de lijn van de toepassing in de staalindustrie van de bestaande stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag om een correcte werking van de ondernemingen op technisch en organisatorisch vlak te waarborgen, verbinden de vakbondsafvaardigingen van de ondernemingen, betrokken door de toepassing van dit tijdelijk stelsel, zich ertoe om mee te werken aan de interne mutaties die het vertrek in werkloosheid met bedrijfstoeslag mogelijk moeten maken voor de door onderhavige overeenkomst begunstigde werknemers. Ze verbinden zich er eveneens toe mee te werken aan de aanvragen tot vrijstelling van de vervangingsplicht van werknemers in het SWT-stelsel, die verantwoord worden door de wettelijke criteria.
Artikel 7
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 30 juni 2021.
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 29/09/2019 B.S.: 11/10/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153105/CO/104
1. Inhoud:
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar in 2019 en 2020 op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op dat ogenblik een beroepsverleden van ten minste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (zogenaamd stelsel 59-40). De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2019 tot 31/12/2020.
230.5-A TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR IN 2019-2020 (LANGE LOOPBAAN)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR IN 2019 EN 2020
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, §7 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, van artikel 16, §5 van het koninklijk besluit van 30 december 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 en van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 134 en 135 van de Nationale Arbeidsraad.
Deze overeenkomst heeft tot doel een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag te bepalen waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld worden op ondernemingsvlak.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar in 2019 en 2020 op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op dat ogenblik een beroepsverleden van ten minste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (zogenaamd stelsel 59-40).
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 4
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 5
De sector formuleert een aanbeveling aan de ondernemingen om op hun niveau de aanvragen die ingediend zouden worden voor een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag 59-40 – gunstig en vanuit een niet-discriminerend oogpunt – te onderzoeken, met inachtneming van alle elementen van de situatie van de werknemer en de organisatorische factoren.
Artikel 6
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019 en treedt buiten werking op 31 december 2020.
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 29/09/2019 B.S.: 14/10/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153106/CO/104
1. Inhoud:
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op dat ogenblik een beroepsverleden van ten minste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (zogenaamd stelsel 59-40). De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2021 tot 30/06/2021.
230.5-B TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID
MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI
TOT 31 JUNI 2021 (LANGE LOOPBAAN)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI TOT 31 JUNI 2021
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, §7 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, van artikel 16, §5 van het koninklijk besluit van 30 december 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 en van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 141 en 142 van de Nationale Arbeidsraad.
Deze overeenkomst heeft tot doel een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag te bepalen waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld worden op ondernemingsvlak.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op dat ogenblik een beroepsverleden van ten minste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (zogenaamd stelsel 59-40).
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 4
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 5
De sector formuleert een aanbeveling aan de ondernemingen om op hun niveau de aanvragen die ingediend zouden worden voor een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag 59-40 – gunstig en vanuit een niet-discriminerend oogpunt – te onderzoeken, met inachtneming van alle elementen van de situatie van de werknemer en de organisatorische factoren.
Artikel 6
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 30 juni 2021.
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 29/09/2019 B.S.: 14/10/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153107/CO/104
1. Inhoud:
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar in 2019 en 2020 op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat ogenblik 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen, waarvan 5 of 7 jaar betrekking hebben op de uitoefening van een zwaar beroep gedurende de 10 of 15 laatste loopbaanjaren. De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Het begrip “zwaar beroep” dat gebruikt wordt in onderhavig sectoraal akkoord, is het begrip zoals bepaald door artikel 3, §3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2019 tot 31/12/2020.
230.6-A TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR IN 2019-2020 (ZWAAR BEROEP)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR IN 2019 EN 2020
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, § 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag en in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 132 afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst bepaalt een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld moeten worden op ondernemingsvlak, in de mate dat de ondernemingen in staat zijn dit kader toe te passen na een voorafgaand onderzoek van hun economische mogelijkheden.
Artikel 4
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar in 2019 en 2020 op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat ogenblik
35 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen, waarvan 5 of 7 jaar betrekking hebben op de uitoefening van een zwaar beroep gedurende de 10 of 15 laatste loopbaanjaren.
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 5
Het begrip “zwaar beroep” dat gebruikt wordt in onderhavig sectoraal akkoord, is het begrip zoals bepaald door artikel 3, §3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
Artikel 6
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 7
In de lijn van de toepassing in de staalindustrie van de bestaande stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag om een correcte werking van de ondernemingen op technisch en organisatorisch vlak te waarborgen, verbinden de vakbondsafvaardigingen van de ondernemingen, betrokken door de toepassing van dit tijdelijk stelsel, zich ertoe om mee te werken aan de interne mutaties die het vertrek in werkloosheid met bedrijfstoeslag mogelijk moeten maken voor de door onderhavige overeenkomst begunstigde werknemers. Ze verbinden zich er eveneens toe mee te werken aan de aanvragen tot vrijstelling van de vervangingsplicht van werknemers in het SWT-stelsel, die verantwoord worden door de wettelijke criteria.
Artikel 8
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019 en treedt buiten werking op 31 december 2020.
C.A.O.: 03/07/2019 K.B.: 11/11/2019 B.S.: 05/12/2019
Neerlegging: 08/07/2019 Registratiedatum: 30/07/2019 Registratienummer: 153108/CO/104
1. Inhoud:
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat ogenblik 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen, waarvan 5 of 7 jaar betrekking hebben op de uitoefening van een zwaar beroep gedurende de 10 of 15 laatste loopbaanjaren. De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Het begrip “zwaar beroep” dat gebruikt wordt in onderhavig sectoraal akkoord, is het begrip zoals bepaald door artikel 3, §3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.Durée: 01/01/2021 au 30/06/2021.
2. Duurtijd:
Van 01/01/2021 tot 30/06/2021
230.6-B TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID
MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI
TOT 31 JUNI 2021 (ZWAAR BEROEP)
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 3 JULI 2019 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG OP 59 JAAR VAN 1 JANUARI TOT 31 JUNI 2021
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord van 3 juli 2019, evenals in toepassing van artikel 3, § 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag en in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 140 afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de IJzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
Artikel 3
HOOFDSTUK III - MODALITEITEN
Onderhavige overeenkomst bepaalt een sectoraal kader van werkloosheid met bedrijfstoeslag waarvan de toepassingsmodaliteiten onderhandeld moeten worden op ondernemingsvlak, in de mate dat de ondernemingen in staat zijn dit kader toe te passen na een voorafgaand onderzoek van hun economische mogelijkheden.
Artikel 4
Onderhavige overeenkomst voert tijdelijk, volgens de hierna vermelde modaliteiten, een recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag in ten gunste van ontslagen werknemers van minstens 59 jaar ten laatste op 30 juni 2021 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die op dat ogenblik 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen, waarvan 5 of
7 jaar betrekking hebben op de uitoefening van een zwaar beroep gedurende de 10 of 15 laatste loopbaanjaren.
De leeftijdsvoorwaarde moet voldaan worden tijdens de geldigheidsduur van de CAO.
Artikel 5
Het begrip “zwaar beroep” dat gebruikt wordt in onderhavig sectoraal akkoord, is het begrip zoals bepaald door artikel 3, §3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
Artikel 6
In het raam van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Deze vergoeding wordt berekend en toegekend overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en van zijn wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Artikel 7
In de lijn van de toepassing in de staalindustrie van de bestaande stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag om een correcte werking van de ondernemingen op technisch en organisatorisch vlak te waarborgen, verbinden de vakbondsafvaardigingen van de ondernemingen, betrokken door de toepassing van dit tijdelijk stelsel, zich ertoe om mee te werken aan de interne mutaties die het vertrek in werkloosheid met bedrijfstoeslag mogelijk moeten maken voor de door onderhavige overeenkomst begunstigde werknemers. Ze verbinden zich er eveneens toe mee te werken aan de aanvragen tot vrijstelling van de vervangingsplicht van werknemers in het SWT-stelsel, die verantwoord worden door de wettelijke criteria.
Artikel 8
HOOFDSTUK IV - TOEPASSINGSDUUR
Onderhavige overeenkomst wordt afgesloten voor een bepaalde duur. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 30 juni 2021.
XXXXXXXXXXXXXXXXXX
315 | Carensdag |
320 | Opzeggingstermijnen |
335 | Kredieturen |
340 | Tijdskrediet en andere stelsels van loopbaanvermindering |
342 | Tijdskrediet en andere stelsels van loopbaanvermindering - 55 en 57 jaar - Recht op onderbrekingsvergoedingen |
C.A.O.: 29/06/2009 K.B.: 13/06/2010 B.S.: 28/06/2010
Neerlegging: 10/07/2009 Registratiedatum: 26/10/2009. Registratienummer: 95194/CO/104
Publicatie van registratie in het B.S. 04/11/2009
1. Inhoud:
Klein verlet.
2. Vervanging van C.A.O.:
C.A.O. 29/05/2007.
3. Duurtijd:
Inwerkingtreding:01/07/2009 voor een onbepaalde duur.
Opmerking:
Van 1 januari 2019 tot 31 december 2020, voor de toepassing van deze overeenkomst komen de ondertekenende partijen overeen dat de ondertekening, door de werknemer, van een wettelijk samenlevingscontract recht geeft op een dag afwezigheid van het werk met behoud van het normale loon (Sectoraal Akkord 2019-2020, hoofdstuck 5, afdeling 2).
310 KLEIN VERLET
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN 29 JUNI 2009 BETREFFENDE HET BEHOUD VAN HET NORMAAL LOON VOOR AFWEZIGHEIDSDAGEN NAAR AANLEIDING VAN BEPAALDE FAMILIEGEBEURTENISSEN, STAATSBURGERLIJKE VERPLICHTINGEN OF BURGERLIJKE OPDRACHTEN
Artikel 1
HOOFDSTUK I - ONDERWERP
Onderhavige overeenkomst is afgesloten in uitvoering van het Sectoraal Akkoord 2009-2010. Ze coördineert de algemene reglementaire bepalingen inzake klein verlet, enerzijds, en sommige bijzondere bepalingen die conventioneel werden vastgelegd in de sector, anderzijds.
Onderhavige overeenkomst is in het bijzonder afgesloten in toepassing van:
- het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;
- de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1964, gewijzigd door het protocol van nationale overeenkomst van 7 maart 1973, tot vaststelling van de regels voor de betaling van de afwezigheden naar aanleiding van bepaalde familiegebeurtenissen, staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten aan het werkliedenpersoneel in de staalindustrie.
Ze vervangt alle bestaande sectorale regelingen van toepassing in het Paritair Comité voor de ijzernijverheid betreffende het behoud van het normaal loon voor afwezigheidsdagen naar aanleiding van familiegebeurtenissen, staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten.
Artikel 2
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSGEBIED
Onderhavige overeenkomst is van toepassing in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de ijzernijverheid (PC nr. 104) vallen en op de werknemers en werkneemsters die door een arbeidsovereenkomst voor arbeider aan deze ondernemingen zijn gebonden.
[PC 104] 310-1