DE VOORZITTER VAN DE IIE KAMER,
nr. 157 363 van 30 november 2015 in de zaak RvV X / II | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | X | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, thans de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging. | ||
DE VOORZITTER VAN DE IIE KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Russische nationaliteit te zijn, op 8 januari 2014 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van 29 november 2013 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter van de wet van
15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk verklaard wordt, aan de verzoekende partij ter kennis gebracht op 9 december 2013.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 29 september 2015, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 20 oktober 2015.
Xxxxxxx het verslag van kamervoorzitter X. XX XXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXX, die loco advocaat X. XXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Verzoekster die verklaart van Russische nationaliteit te zijn, komt op 14 oktober 0000 Xxxxxx binnen en dient een asielaanvraag in op dezelfde datum.
Er wordt een beslissing genomen om verzoekster over te dragen aan Polen.
Op 18 mei 2006 komt verzoekster opnieuw België binnen en dient opnieuw een asielaanvraag in.
Op 17 januari 2007 neemt de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en tot weigering van de subsidiaire beschermingsstatus.
Bij arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) van 26 juni 2007 nr. 423 wordt het beroep tegen deze beslissing verworpen.
Op 6 mei 2008 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet). Verzoekster dient op 25 juli 2008, 30 januari 2009, 23 juni 2009 aanvullingen in.
Op 5 september 2008 wordt deze aanvraag ontvankelijk verklaard en wordt verzoekster in het bezit gesteld van een tijdelijk verblijfsdocument.
Op 17 november 2009 vult verzoekster haar aanvraag aan met het “typeformulier Regularisatieaanvraag”.
Op 14 december 2009 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet.
Op 13 oktober 2010 wordt deze aanvraag onontvankelijk verklaard.
Op 21 april 2011 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet ontvankelijk doch ongegrond wordt verklaard.
Op 26 september 2011 dient verzoekster samen met haar echtgenoot en twee kinderen een tweede aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
Op 3 december 2011 dient verzoekster samen met haar twee kinderen een derde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
De aanvraag van 3 december 2011 wordt op 3 januari 2012 onontvankelijk verklaard.
Op 3 januari 2012 wordt tevens een beslissing genomen inzake de aanvraag van 26 september 2011, deze aanvraag wordt zonder voorwerp verklaard omdat de echtgenoot van verzoekster overleden is.
Op 28 februari 2012 dient verzoekster een nieuwe aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet.
Op 24 januari 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing dat deze aanvraag onontvankelijk is.
Op 29 januari 2013 wordt aan verzoekster bevel gegeven om het grondgebied te verlaten - asielzoeker (bijlage 13quinquies).
Op 7 augustus 2013 dient verzoekster een vierde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet, samen met haar (inmiddels overleden) echtgenoot en de twee kinderen.
Op 2 september 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij deze aanvraag onontvankelijk wordt verklaard.
Op 2 september 2013 wordt ten opzichte van verzoekster een inreisverbod (bijlage 13sexies) genomen.
Op 16 oktober 2013 dient verzoekster samen met haar twee kinderen een vijfde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
Op 29 november 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing dat deze aanvraag onontvankelijk is. Dit is de bestreden beslissing:
“(…)
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die per aangetekend schrijven van 17.10.2013 bij onze diensten werd ingediend door:
K., F.I. (R.R. xxx), geboren te O. op (…)1967
+ kinderen
K., K. M. (R.R. xxx), geboren te O. op (…)1990
K., B. P. (R.R xxx), geboren te O. op (…)1995 Nationaliteit: Rusland (Federatie van)
Adres: (…)
in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen door Artikel 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen zoals gewijzigd door de wet van 08.01.2012 (BS 06.02.2012) deel ik u mee dat dit verzoek onontvankelijk is.
Reden(en):
Artikel 9ter §3 - 4° van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna Vreemdelingenwet), zoals vervangen door Art 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen, zoals gewijzigd door de wet van 08.01.2012 (BS 06.02.2012); de in § 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde heeft in een advies vastgesteld dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk.
Uit het medisch advies van de arts-adviseur d.d. 25.11.2013 (zie gesloten omslag in bijlage) blijkt kennelijk niet dat betrokkene lijdt aan een aandoening die een directe bedreiging inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit. De beschreven aandoeningen vereisen geen dringende maatregelen zonder welke er acuut levensgevaar zou kunnen zijn.
Met betrekking tot de vraag of de aandoening van betrokkene een reëel risico kan inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, dient te worden opgemerkt dat zelfs indien er geen of zeer geringe behandelingsmogelijkheden zijn wat de gezondheidstoestand van betrokkene aanzienlijk kan doen achteruitgaan en zijn levensverwachting op korte of middellange termijn in het gedrang kan brengen, artikel 3 van het EVRM niet geschonden is als de actuele gezondheidstoestand van verzoeker niet eveneens uitermate ernstig is (EHRM, 20 december 2011, Yoh- Ekale Mwanje t. België, §§ 81-85; EHRM, Decision, 24 mei 2012 E.O. t. Italië, nr. 34724/10, §§, 34-38; EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008,
N. t. Verenigd Koninkrijk, § 42)
Om van een mensonterende en vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is te kunnen spreken in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 9 ter Vw. is bijgevolg niet enkel doorslaggevend dat er geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, doch dient daarbij eveneens reeds actueel sprake te zijn van een kritieke gezondheidstoestand of een levensverwachting die op korte termijn in het gedrang is, zodat het vaststellen van het kennelijk en manifest ontbreken van dergelijk ernstig actueel gevaar voor de gezondheid ruimschoots volstaat om deze toepassingsvoorwaarde van artikel 9 §1 en artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.
Uit de vaststellingen van het medisch advies blijkt heden bijgevolg een manifest gebrek aan een vergevorderd, kritiek, dan wel terminaal of levensbedreigend stadium van de aandoening(-en) waaraan betrokkene lijdt, zodat dit element op zich toelaat overtuigend te besluiten dat betrokkene kan uitgesloten worden van de toepassing van artikel 3 van het EVRM en bijgevolg ook van de toepassing artikel 9 ter van de Vreemdelingenwet.
Uit het voorgelegd standaard medisch getuigschrift blijkt bijgevolg dat betrokkene kennelijk niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land
van herkomst of het land waar hij verblijft. Bovendien dient te worden vastgesteld dat het EHRM de schendingen van art. 2 EVRM (recht op leven) en art. 3 EVRM onlosmakelijk verbonden acht. Indien er immers geen onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld, wordt wegens deze samenhang een eventuele schending van het recht op leven of fysieke integriteit niet verder onderzocht, gelet op de redenering die het EHRM op systematische wijze aan deze artikels toekent (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. België, § 86;EHRM, 2 mei 1997, D. t. Verenigd Koninkrijk, §§ 58- 59; EHRM, Decision, 29 juni 2004, Salkic e.a. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM, Decision, 7 juni 2011, Anam t. Verenigd Koninkrijk).
Bijgevolg is niet bewezen dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 0000/00/XX, xxxx op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De onontvankelijkheid van deze aanvraag wordt vastgesteld onverminderd de eerbiediging van de andere voorwaarden tot ontvankelijkheid, voorzien in Artikel 9ter §3.
Een eventuele onmogelijkheid tot reizen zal bij de uitvoering van een verwijdering onderzocht worden. (…).”
2. Over de rechtspleging
Xxxxxxxxxxx heeft de Raad, overeenkomstig artikel 39/81, vierde lid van de vreemdelingenwet, tijdig in kennis gesteld van haar wens om geen synthesememorie neer te leggen. Dienvolgens wordt de procedure verder gezet conform artikel 39/81, eerste lid van de vreemdelingenwet.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. Verzoekster voert een enig middel aan dat luidt als volgt:
“Eerste middel: III.1. Schending van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (B.S., 12 september 1991) en artikel 9 ter van de Vreemdelingenwet en het beginsel van behoorlijk bestuur. Het is dan ook compleet onbegrijpelijk dat men stelt dat er geen levensgevaar is of gevaar voor de fysieke integriteit, nu de behandelende geneesheer dit expressis verbis aanhaalt. De adviserende geneesheer stelt dat hij uit het medisch dossier niet kan opmaken of de ziekte nu nog steeds prominent aanwezig is en of er nu nog een actueel gevaar is voor het leven of de fysieke integriteit van verzoeker. Verzoekende partij kan enkel stellen dat de adviserende arts op geen enkele moment het medisch dossier (patiëntendossier) heeft opgevraagd. Hoe kan hij dan daaromtrent oordelen? Zijn vaststelling zijn loutere speculaties, zonder verder onderzoek of controle.
III.2. In de beslissing staat te lezen dat de medicatie en verzorging in voldoende hoeveelheid beschikbaar is. Een verdere evaluatie van de toegankelijkheid van de zorgen is eveneens aangewezen om de continuïteit in de medische zorgen te garanderen, doch valt buiten de context van dit medisch advies." Het is nochtans de taak van de DVZ-arts om de toegankelijkheid van de zorg te beoordelen (zie ook RvV-arrest nr. 75.052 van 14 februari 2012) (+ disclaimer in voetnoot 2 over Med-COI: "De geleverde informatie is beperkt tot de beschikbaarheid van medische behandeling. gewoonlijk in een welbepaalde kliniek of gezondheidsinstelling, in het land van herkomst; er zijn geen gegevens bij over de toegankelijkheid van de behandeling in haar woonplaats). Mijn verzoekster heeft geen recht op gratis medische tussenkomst (zie IOM fact sheet Russian Fédération) :
IV. MEDICAL CARE
1. General Information: health care system
In the Russian Fédération médical care is provided both by the state and by private médical institutions. The majority of current médical institutions are run by the state; however the private sector is developing rapidly. Nevertheless, the situation with the health care in Russia is quite difficult: it is insufficiently financed from the state budget -at the half of the amount required, according to the Minister of Health and Social Development. About 80% of state médical institutions are financed from the régional and/or municipal budgets which do not have enough financial resources for it and cannot secure a high-level médical care. Médical equipment is usually obsolete; basic médical institutions are understaffed, as only 60% of the required staff is employed. As a resuit, the quality offree of charge médical service decreases.
2. Access to médical treatment
The state guarantees ail Russian citizens the right to free médical care through a system of obligatory médical insurance (OMS). Insurance companies are selected by the state in each région. They are financed from state budgets at ail levels, from tax revenues and other sources. Free médical care covers the following services:
• emergency médical care;
• ambulatory care including preventative treatments, diagnosis, and treatment of diseases both at home and in polyclinics;
• treatment in hospital.
Every person within the OMS system has a médical insurance policy card, with an individual number. It is issued on the basis of an agreement between an individual and an insurance company. Citizens are provided with this agreement and a plastic card when they are registered on the insurance system. It guarantees access to médical care on the territory of the Russian Fédération, irrespective of place of residence. When applying to a clinie y ou must show the card (or the agreement with an insurance company which is the basis for issuing it), except in cases of emergency médical care. The ambulance service is available free to ail Russian citizens, at the expense of municipal budgets. Former employees should return their médical insurance card to their organisation after dismissal. The employer will return it to the insurance company. Unemployed people, children and pensioners receive an OMS card from médical insurance organisations according to their place of registration. You should provide documents that confirm your registration in the area: a passport; or a temporary ID; or a police certificate or form No. During the decade of armed conflicts, mass migrations, and political and economic instability, health care system in the Republic of Serbia became overwhelmed. By the time démocratie changes took place in Serbia in 2000, the government had to reconstruct and improve the health care services to meet the needs of its citizens in very changed circumstances. The health situation in Serbia is stable and there are no major epidemiological concerns. The Serbian public health care system is suffering from a lack of funds and investments but is still providing the basic services to all citizens. Door de migratiestroom is het land niet in zijn deze surplus van mensen adequaat op te volgen
(IOM fact sheet) :
"The population growth is the resuit not only of population increase, but also because of migration (refugees from Chechnya and North Ossetia). According to the Fédéral Migration Service, there are 165 thousand forced migrants on the territory of Ingushetia. For small Ingushetia such migration load is too hard in spite of fédéral support. The questions of migrants' employment are being solved very slowly because of underfinancing from the Fédéral center. Manpower resources: 208000 people. 118800 people - economically active population."
3.2. In haar nota met opmerkingen repliceert de verwerende partij als volgt:
“Verzoekster stelt een schending voor van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Zij betoogt dat het onbegrijpelijk is dat de ambtenaar- geneesheer stelt dat hij uit het medische dossier niet kan opmaken of de ziekte nu nog steeds prominent aanwezig is. Volgens haar heeft de ambtenaar-geneesheer op geen enkel moment het medische dossier opgevraagd en is zijn vaststelling een loutere speculatie zonder onderzoek of controle. Ze vervolgt dat het de taak is van de ambtenaar-geneesheer om de toegankelijkheid van de zorg te beoordelen en stelt dat zij geen recht heeft op gratis medische tussenkomst.
De verwerende partij heeft de eer te antwoorden dat de ambtenaar-geneesheer d.d. 25 november 2013, in navolging van de ingediende aanvraag van 17 oktober 2013 een advies opstelde dat onder meer luidt als volgt:
" (...) Uit het standaard medisch getuigschrift dd. 09.10.2013 van dr. T, huisarts, en de bijlagen dd. 24.10.2012 (...) die over dezelfde aandoeningen handelen blijkt dat betrokkene lijdt aan:
- Lage rugpijn, mechanisch axiaal lijden met een volledig normaal neurologisch onderzoek (...) Het gaat om een storende maar een erg milde en geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoening ook als er geen behandeling zou zijn.
- Chronische hoofdpijn-migraine (...)Het gaat om een storende maar geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoening ook als er geen behandeling zou zijn.
- Een myofaciaal dysfunctiesyndroom met pijn links bij het praten en tongbijten. Er is geen behandeling vereist Maag- en darmlijden : (...) Er is geen behandeling vereist
- Slapeloosheid (...) Er is geen behandeling vereist.
Mijns inziens blijken er geen aandoeningen die een reëel risico inhouden voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene noch aandoeningen die een reëel risico inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling is in het land van herkomst of het land waar zij verblijft (...) "
Verzoekster toont niet aan dat er bepaalde medische attesten en gegevens zouden zijn veronachtzaamd bij het nemen van de bestreden beslissing. Dat een zekere graad van ernst is vereist voor de toepassing van artikel 9ter van de vreemdelingenwet blijkt niet enkel uit het feit dat die bepaling is gesteund op de begrippen "reëel risico voor het leven of fysieke integriteit" en "reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling". Verzoekster kan niet voorhouden als zou het reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst of verblijf, niet zou kunnen worden beoordeeld zonder de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst of verblijf na te gaan. Niet elke voorkomende ziekte die niet behandeld wordt stelt een individu bloot aan een mensonterende behandeling. In zijn advies, zoals supra weergegeven, maakt de ambtenaar- geneesheer duidelijk waarom het onderzoek naar de behandelingsmogelijkheden niet wordt gevoerd. Hij bespreekt immers alle aandoeningen omschreven in de medische attesten die hem door verzoekster ter beschikking werd gesteld. Hij concludeerde voor elke aandoening afzonderlijk dat er ofwel geen behandeling vereist is, ofwel het zou gaan om een storende maar geen levensbedreigende aandoening ook als er geen behandeling zou zijn. Hij motiveerde derhalve expliciet of impliciet dat de eventuele afwezigheid van een behandeling in het land van herkomst geen onmenselijke of vernederende behandeling kan uitmaken en dit omwille van redenen eigen aan de medische problematiek zelf. Uit artikel 9ter van de vreemdelingenwet vloeit er geen enkele verplichting voort in hoofde van de ambtenaar-geneesheer om de aanvrager aan een bijkomend onderzoek toe onderwerpen of om bij komende informatie in te winnen. Het komt daarentegen aan verzoekers zelf toe om hun aanvraag voldoende te staven. De ambtenaar-geneesheer oordeelde dat de door de verzoekers overgemaakte standaard medische getuigschriften voldoende waren om zijn advies op te stellen. Met hun betoog maken verzoekers geen schending aannemelijk van de door hun opgeworpen beginselen van behoorlijk bestuur. Dienaangaande kan verwezen worden naar arrest nr. 91.681 van 19 november 2012 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen dat onder meer luidt als volgt: Het is aan de ambtenaar-geneesheer aldus toegestaan om zich voor zijn advies louter te baseren op de neergelegde medische attesten zonder de vreemdeling zelf te onderzoeken indien hij de mening is toegedaan dat hij ook zonder een eigen onderzoek een onderbouwd advies kan geven. Het behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de ambtenaar- geneesheer om te oordelen of hij de voorgelegde attesten voldoende acht om een advies te kunnen verstrekken nopens het in artikel 9ter, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet vermelde risico. De ambtenaar-geneesheer is dan ook niet verplicht om in zijn advies te motiveren waarom hij het niet nodig acht de vreemdeling aan een verder onderzoek te onderwerpen. Het enig middel is ongegrond”.
3.3. Xxxxxxxxxxx voert in haar enig middel de schending aan van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, alsook een schending van artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
3.4. De uitdrukkelijke motiveringsplicht zoals voorgeschreven door de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, heeft tot doel de burger, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt. De artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 verplichten de overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een “afdoende” wijze. Het begrip “afdoende” impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing.
3.5. Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekster de motieven van de bestreden beslissing kent, zodat het doel van de uitdrukkelijke motiveringsplicht in casu is bereikt en verzoekster bijgevolg de schending van de materiële motiveringsplicht aanvoert, zodat dit onderdeel van het middel vanuit dat oogpunt wordt onderzocht. Bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht is de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet bevoegd zijn beoordeling van de aanvraag in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
3.6. De bestreden beslissing verklaart verzoeksters aanvraag, ingediend op 16 oktober 2013, om machtiging tot verblijf bij toepassing van artikel 9ter van de vreemdelingenwet, onontvankelijk. De opgeworpen schending van de motiveringsplicht wordt dan ook in het licht van artikel 9ter van de vreemdelingenwet onderzocht.
Artikel 9ter, § 1, eerste lid van de vreemdelingenwet luidt als volgt:
“De in België verblijvende vreemdeling die zijn identiteit aantoont overeenkomstig § 2 en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, kan een machtiging tot verblijf in het Rijk aanvragen bij de minister of zijn gemachtigde.”
3.7. In het kader van de aanvraag van 16 oktober 2013 adviseerde de ambtenaar-geneesheer op 25 november 2013 in zijn medisch advies als volgt:
" (...) Uit het standaard medisch getuigschrift dd. 09.10.2013 van dr. T., huisarts, en de bijlagen dd. 24.10.2012 (...) die over dezelfde aandoeningen handelen blijkt dat betrokkene lijdt aan:
- Lage rugpijn, mechanisch axiaal lijden met een volledig normaal neurologisch onderzoek (...) Het gaat om een storende maar een erg milde en geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoening ook als er geen behandeling zou zijn.
- Chronische hoofdpijn-migraine (...)Het gaat om een storende maar geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoening ook als er geen behandeling zou zijn.
- Een myofaciaal dysfunctiesyndroom met pijn links bij het praten en tongbijten. Er is geen behandeling vereist Maag- en darmlijden : (...) Er is geen behandeling vereist
- Maag- en darmlijden: de gastroscopie en de coloscopie zijn normaal alsook de echografie. Er was enkel wat reactieve gastritis, wat lichte ontsteking van een deel van de maag. Het gaat om een erg milde en geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoening. Er is geen behandeling vereist.
- Slapeloosheid (...) Er is geen behandeling vereist.
Mijns inziens blijken er geen aandoeningen die een reëel risico inhouden voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene noch aandoeningen die een reëel risico inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling is in het land va herkomst of het land waar zij verblijft (...)”
3.8. Uit het voorliggende advies dat deel uitmaakt van de bestreden beslissing en dat samen met de bestreden beslissing ter kennis werd gebracht, blijkt duidelijk dat de verschillende mogelijkheden zoals bepaald in artikel 9ter van de vreemdelingenwet werden onderzocht. Enerzijds stelt de ambtenaar- geneesheer dat de aandoeningen zoals beschreven in het standaard medisch getuigschrift en waarbij hij preciseert dat het gaat om lage rugpijn, chronische hoofdpijn-migraine, een myofaciaal dysfunctiesyndroom met pijn links bij het praten en tongbijten, maag- en darmlijden en slapeloosheid, geen reëel risico inhouden voor het leven en de fysieke integriteit en anderzijds beoordeelt de ambtenaar-geneesheer het actueel risico op een onmenselijke en vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst.
3.9. De ambtenaar-geneesheer adviseert duidelijk bij elk van de vier voornoemde aandoeningen:
- Bij de eerste twee vernoemde aandoeningen wordt gesteld dat: “Het om een storende maar geen levensbedreigende, noch gevaarlijke aandoening gaat, ook als er geen behandeling zou zijn”.
- Bij de laatste twee vernoemde aandoeningen wordt gesteld dat: “Er is geen behandeling is vereist”.
De ambtenaar-geneesheer vervolgt en concludeert dan ook als volgt in het licht van de mogelijkheden tot medische regularisatie vervat in de bepalingen van artikel 9ter van de vreemdelingenwet:
“Mijns inziens blijken er geen aandoeningen die een reëel risico inhouden voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene noch aandoeningen die een reëel risico inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling, wanneer er geen behandeling is in het land van herkomst of het land waar zij verblijft”.
3.10. Verzoekster toont hierbij niet aan dat er bepaalde medische attesten en gegevens zouden zijn veronachtzaamd of medisch verkeerd gelezen zouden zijn bij het nemen van de bestreden beslissing, noch op welke wijze deze medische gegevens zouden zijn veronachtzaamd of verkeerd gelezen.
Verzoekster kan niet voorhouden als zou het reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling, wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst of verblijf, niet zou kunnen worden beoordeeld zonder de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst of verblijf na te gaan. In casu werd immers vastgesteld voor elk van haar aandoeningen dat geen behandeling vereist is.
3.11. In zijn medisch advies van 25 november 2013 maakt de ambtenaar- geneesheer duidelijk waarom het onderzoek naar de behandelingsmogelijkheden niet wordt gevoerd. Hij bespreekt daarbij alle aandoeningen omschreven in de medische attesten die door verzoekster werden bijgebracht. Daarenboven motiveerde hij uitdrukkelijk dat de eventuele afwezigheid van een behandeling in het land van herkomst geen onmenselijke of vernederende behandeling kan uitmaken en dit omwille van redenen eigen aan de medische problematiek zelf.
“Mijns inziens blijken er geen aandoeningen die een reëel risico inhouden voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene noch aandoeningen die een reëel risico inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling is in het land va herkomst of het land waar zij verblijft (...)”.
3.12. Uit artikel 9ter van de vreemdelingenwet vloeit geen enkele verplichting voort in hoofde van de ambtenaar-geneesheer om de aanvrager aan een bijkomend onderzoek toe onderwerpen of om bijkomende informatie in te winnen. Het komt daarentegen aan verzoekster zelf toe om haar aanvraag voldoende te staven en te actualiseren. De ambtenaar-geneesheer oordeelde dat de door de verzoeksters overgemaakte standaard medische getuigschriften voldoende waren om zijn advies op te stellen.
3.13. Xxxx verzoekster betoogt dat de ambtenaar-geneesheer naliet haar zelf, in personam, aan een medisch onderzoek te onderwerpen, of bijkomende medische informatie bij verzoekster in te winnen, dient te worden opgemerkt dat een medisch onderzoek niet vereist is indien er geen twijfel bestaat over het gegeven dat de medische situatie niet ernstig is (Xxxx.Xx. Kamer, 2005-06, nr. 2478/001, 35) en de ambtenaar-geneesheer op dit punt duidelijk is aangezien hij de klachten van verzoekster als “storende maar erg milde en geen levensbedreigende noch gevaarlijke aandoeningen, ook als er geen behandeling zou zijn” omschrijft en duidelijk aangeeft dat er actueel geen medische problematiek en/of noodzaak tot behandeling in hoofde van verzoekster aanwezig is. Het is aan de ambtenaar-geneesheer aldus toegestaan om zich voor zijn advies louter te baseren op de neergelegde medische attesten zonder de vreemdeling zelf te onderzoeken indien hij de mening is toegedaan dat hij ook zonder een eigen onderzoek een onderbouwd advies kan geven.
3.14. Daarnaast moet nog worden gesteld dat verzoekster er terecht op wijst dat de ambtenaar- geneesheer, overeenkomstig artikel 9ter, § 1, vijfde lid van de vreemdelingenwet, indien hij dit nodig acht een vreemdeling “kan” onderzoeken en ‘bijkomend advies’ “kan” inwinnen van deskundigen. Het komt alleen aan de ambtenaar-geneesheer toe te beslissen of hij van deze mogelijkheden dient gebruikt te maken. Er rust geen dergelijke wettelijke verplichting op de ambtenaar-geneesheer. De ambtenaar- geneesheer is dan ook niet verplicht om in zijn advies te motiveren waarom hij het niet nodig acht de vreemdeling aan een verder onderzoek te onderwerpen. Het feit dat de ambtenaar-geneesheer oordeelde dat dit niet vereist was, leidt in casu niet tot de conclusie dat artikel 9ter van de vreemdelingenwet werd geschonden of dat de bestreden beslissing geen correcte feitelijke grondslag heeft.
3.15. Waar verzoekster ten slotte nog aanvoert dat in de bestreden beslissing te lezen staat dat de “medicatie en verzorging in voldoende hoeveelheid beschikbaar is” en dat “een verdere evaluatie van de toegankelijkheid van de zorgen (…) eveneens aangewezen (is) om de continuïteit in de medische zorgen te garanderen, doch (dit) valt buiten de context van dit medisch advies”, dient te worden opgemerkt dat dit betoog van verzoekster feitelijke grondslag mist, gezien deze bewoordingen niet voorkomen in de bestreden beslissing noch in het advies van de ambtenaar-geneesheer.
Verzoekster slaagt er niet in aan te tonen dat de motieven van de bestreden beslissing steunen op een niet correcte feitenvinding of kennelijk onredelijk zouden zijn. Een schending van de materiële motiveringsplicht kan niet worden aangenomen.
Met haar betoog maakt verzoekster geen schending aannemelijk van de door haar opgeworpen schending van de motiveringsplicht, noch van artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
Het enig middel is ongegrond.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
Het beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op dertig november tweeduizend vijftien door: mevr. X. XX XXXX, kamervoorzitter,
xxx. X. XXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
M. XXXXX X. XX XXXX